Buitengebied Dorp Lent - 26 (Westelijke Parallelroute)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Onherroepelijk op 04-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent - 26 (Westelijke Parallelroute) van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0268.BP140W26-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;
1.6 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.11 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.12 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.16 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.25 erf
de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.26 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. de volgende 'andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen':
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medische centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. terreinen die behoren bij de hiervoor lid b onder 4 bedoelde 'andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen', voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
- II. woonwagenstandplaatsen.
1.29 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.30 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.31 historisch landschappelijk erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie.
1.32 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en of uitbouwen binnen het bouwvlak.
1.33 hoofdgebouw(en)
gebouw of gebouwen, die op een bouwperceel door zijn/hun aard, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk(en) is/zijn aan te merken.
1.34 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.35 landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.36 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.37 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.38 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.39 ondergrond
voor de ondergrond van het plan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN), als vervat in het bestand BP140W26_20101222.
1.40 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.41 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.42 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.43 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.44 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, abri's en dergelijke.
1.45 straatprostitutie
het op straat door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot seksuele handelingen te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.46 terreinen met een archeologisch belang
terreinen met een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten in de bodem of waarvan bekend is dat er in beperkte mate waardevolle archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.
1.47 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.48 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.49 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.2 de afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.4 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken en antennes.
2.6 de bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.7 de bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken en antennes.
2.10 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 het bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
2.13 het bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel.
2.14 het peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.15 het (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.16 het vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding "brk" voor een brandweerkazerne;
- b. opslag en uitstalling;
- c. ontsluitingswegen;
- d. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, in- en uitritten, parkeer- en groenvoorzieningen;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
a. opslag van goederen op onbebouwde gronden met een totale stapelhoogte van meer dan 5 meter. De opslag van goederen dient vanaf de openbare weg aan het zicht onttrokken te zijn.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, hondenuitlaatplaatsen, verhardingen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden;
- d. geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- e. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 8.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
a. het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing (waaronder terrassen), verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer, kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), (ongebouwde) parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en fietstunnels;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals groen-, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen en taluds;
- c. voorzieningen voor openbaar vervoer;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken, overbruggingen en overkluizingen;
- e. geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- f. nutsvoorzieningen, waaronder ondergrondse kabels en distributieleidingen ten behoeve van water, gas, electriciteit en telecommunicatie;
- g. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 8.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van garageboxen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca.
Artikel 6 Waterstaat - Waterinfiltratiegebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterinfiltratiegebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie (een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie met een zuiverende werking), zoals wadi's en infiltratiegebieden.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
8.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
8.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak'. Bebouwing onder peil mag uitsluitend worden gebruikt ter ondersteuning van ingevolge deze regels op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 8.3 is toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Seksinrichting of escortbedrijf
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Verwijzing (wettelijke) regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere (wettelijke) regelingen dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
10.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
10.3 Parkeerregels
10.4 Berging van hemelwater
Ter voorkoming van wateroverlast mag uitsluitend worden gebouwd en verharding worden aangelegd als de berekende retentiecapaciteit in oppervlaktewater, voor de berging van hemelwater, in dan wel buiten het plangebied gerealiseerd wordt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent - 26 (Westelijke Parallelroute).
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Parkeernormen
Bepalen van de gemeentelijke parkeernorm
Voor het bepalen van de parkeernorm wordt gebruik gemaakt van de parkeernormen van het CROW (publicatie 182 "Parkeerkencijfers-Basis voor parkeernormering, 3e gewijzigde druk, september 2008). De parkeernormen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Daarbij wordt in de gemeente Nijmegen uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- conform de werkwijze van het CROW wordt ten eerste gekeken naar de stedelijkheidsgraad van de gemeente. Op basis van de CBS-cijfers van de omgevingsadressendichtheid valt Nijmegen in de klasse "stedelijk gebied";
- ten tweede wordt de stad onderverdeeld in verschillende stedelijke zones. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar: centrumgebieden (1), schil/overloopgebieden (2) en rest bebouwde kom (3). Onder de centrumgebieden vallen de binnenstad, Brabantse Poort, Heyendaal, Winkelsteeg en centrum Waalspronggebied. In de regel heeft iedere centrumzone een schil/overloopgebied. Onder rest bebouwde kom vallen alle overige gebieden, niet zijnde centrum- en schil/overloopgebieden. Wat betreft Winkelsteeg en Citadel Waalsprong dienen de grenzen nog vastgelegd te worden (zie kaart stedelijke zones);
- in de parkeerkencijfers wordt een onderscheid gemaakt in vaste parkeerbehoefte (privé) en publieke parkeerbehoefte (aandeel bezoekers: openbaar). De vormgeving en toegang van parkeerplaatsen moet hierop aansluiten;
- voor studio's (zelfstandige wooneenheden <50 m2) en seniorenwoningen gelden dezelfde normen als voor goedkope woningen;
- in afwijking van de CROW normen geldt voor studentenhuisvesting de norm van 0,2 parkeerplaats per eenheid. Deze norm is alleen geldig voor ontwikkelaars die voldoen aan de Campuswet en statutair hebben vastgelegd alleen voor studenten te bouwen. Voor bouwplannen voor studentenhuisvesting die gerealiseerd worden door ontwikkelaars die niet aan de vorengenoemde voorwaarden voldoen, geldt een norm van 0,4 parkeerplaats per eenheid;
- voor centrumgebieden (1) geldt ten aanzien van wonen boven winkels dat als er geen verandering in het feitelijk aantal m2 bruto woonvloeroppervlak (m2) optreedt, de parkeernorm gesteld is op nul. Er hoeft dan niet te worden voldaan aan de parkeernormen. Als er wel een uitbreiding van het aantal m2 bvo's plaatsvindt, dan gelden de parkeernormen wel;
- in het centrumgebied van de binnenstad wordt voor nieuwe functies alleen de vaste parkeerbehoefte (privé) berekend. De publieke parkeerbehoefte (aandeel bezoekers: openbaar) wordt in dit deel van de stad opgelost in de openbaar toegankelijke parkeergarages;
- per functie wordt een minimum en een maximum parkeerbehoefte aangegeven. Dit is de bandbreedte. Voor het bepalen van de gemeentelijke parkeernorm bij een bouwplan wordt standaard uitgegaan van de gemiddelde parkeerbehoefte. De bandbreedte wordt gebruikt bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen. In specifieke gevallen kan er beargumenteerd worden afgeweken van het gemiddelde;
- bij bouwplannen met meerdere verschillende functies wordt voor het bepalen van de gemeentelijke parkeereis een parkeerbalans opgesteld conform de voorgeschreven methode van het CROW.
kaart: stedelijke zones
tabel: parkeernormen
Stedelijke zone | Centrum | Schil | Rest | |||||
Min | Max | Min | Max | Min | Max | eenheid1 | bezoek2 | |
Woning duur | 1,3 | 1,5 | 1,5 | 1,7 | 1,7 | 2,0 | woning | 0,3 pw |
Woning midden | 1,2 | 1,4 | 1,4 | 1,6 | 1,6 | 1,8 | woning | 0,3 pw |
Woning goedkoop/ studio's/seniorenwoningen | 1,1 | 1,2 | 1,2 | 1,4 | 1,3 | 1,6 | woning | 0,3 pw |
Serviceflat/aanleunwoning | 0,3 | 0,6 | 0,3 | 0,6 | 0,3 | 0,6 | woning | 0,3 pw |
Kamer verhuur | 0,2 | 0,6 | 0,2 | 0,6 | 0,2 | 0,6 | kamer | 0,2 pw |
Binnensteden/hoofdwinkel- gebieden | 2,5 | 3,5 | - | - | - | - | 100 m2 bvo | 85% |
Stadsdeelcentra | - | - | 2,8 | 3,8 | 3,0 | 4,0 | 100 m2 bvo | 85% |
Wijk-, buurt- en dorpscentra, supermarkt | 2,5 | 4,0 | 2,5 | 4,0 | 2,5 | 4,0 | 100 m2 bvo | 85% |
Bouwmarkt/tuincentrum/kring-loopwinkel | - | - | 2,2 | 2,7 | 2,2 | 2,7 | 100 m2 bvo | |
(Week)markt | 0,15 | 0,24 | 0,15 | 0,24 | 0,15 | 0,24 | m kraam | 85% |
(Commerciële) dienstverlening (kantoren met baliefunctie) | 1,5 | 2,0 | 2,0 | 2,5 | 2,5 | 3,0 | 100 m2 bvo | 20% |
Kantoren (kantoren zonder baliefunctie) | 0,8 | 1,5 | 1,0 | 1,7 | 1,2 | 1,9 | 100 m2 bvo | 5% |
Arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijven | 0,4 | 0,5 | 0,5 | 0,6 | 0,7 | 0,8 | 100 m2 bvo | 5% |
Arbeidsintensieve/ bezoekersextensieve bedrijven | 1,0 | 1,5 | 1,5 | 2,0 | 2,0 | 2,5 | 100 m2 bvo | 5% |
Showroom | 0,6 | 0,8 | 0,8 | 1,0 | 1,2 | 1,4 | 100 m2 bvo | 35% |
Grootschalige detailhandel | - | - | 4,5 | 6,5 | 5,5 | 7,5 | 100 m2 bvo | 85% |
Bedrijfsverzamelgebouw | 0,8 | 1,7 | 0,8 | 1,7 | 0,8 | 1,7 | 100 m2 bvo | 10% |
Café/bar/discotheek/cafetaria | 4,0 | 6,0 | 4,0 | 6,0 | 5,0 | 7,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Restaurant | 8,0 | 10,0 | 8,0 | 10,0 | 12,0 | 14,0 | 100 m2 bvo | 80% |
Museum/bibliotheek | 0,3 | 0,5 | 0,5 | 0,7 | 0,9 | 1,0 | 100 m2 bvo | 95% |
Bioscoop/theater/schouwburg | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | 0,2 | 0,3 | zitplaats | |
Jachthaven | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | ligplaats | |
Sporthal (binnen) | 1,5 | 2,0 | 1,7 | 2,2 | 2,0 | 2,5 | 100 m2 bvo | 95% |
Sportveld (buiten) | 13,0 | 27,0 | 13,0 | 27,0 | 13,0 | 27,0 | ha. netto terrein | 95% |
Dansstudio/sportschool | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | 3,0 | 4,0 | 100 m2 bvo | 95% |
Squashbanen | 1,0 | 2,0 | 1,0 | 2,0 | 1,0 | 2,0 | baan | 90% |
Tennisbanen | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | baan | 90% |
Golfbaan | - | - | - | - | 6,0 | 8,0 | hole | 95% |
Bowlingbaan/biljartzaal | 1,5 | 2,5 | 1,5 | 2,5 | 1,5 | 2,5 | baan/tafel | 95% |
Stadion | 0,04 | 0,2 | 0,04 | 0,2 | 0,04 | 0,2 | zitplaats | 99% |
Evenementenhal/beurs-/ congresgebouw | 3,0 | 5,0 | 4,0 | 7,0 | 5,0 | 10,0 | 100 m2 bvo | 99% |
Zwembad | 7,0 | 9,0 | 8,0 | 10,0 | 9,0 | 11,0 | 100 m2 opp. basin | 90% |
Themapark/pretpark | 4,0 | 12,0 | 4,0 | 12,0 | 4,0 | 12,0 | ha. netto terrein | 99% |
Overdekte speeltuin/hal | 3,0 | 12,0 | 3,0 | 12,0 | 3,0 | 12,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Manege | - | - | - | - | 0,3 | 0,5 | box | 90% |
Cultureel centrum/wijkgebouw | 1,0 | 3,0 | 1,0 | 3,0 | 1,0 | 3,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Ziekenhuis | 1,5 | 1,7 | 1,5 | 1,7 | 1,5 | 1,7 | bed | |
Verpleeg/verzorgingstehuis | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | wooneenheid | 60% |
Arts/maatschap/kruisgebouw/therapeut | 1,5 | 2,0 | 1,5 | 2,0 | 1,5 | 2,0 | behandelkamer | 65% |
Apotheek | 1,7 | 2,7 | 1,7 | 2,7 | 1,7 | 2,7 | 100 m2 bvo | |
Beroepsonderwijsdag (MBO, ROC, WO, HBO) | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | collegezaal | |
Beroepsonderwijsdag (MBO ROC, WO, HBO) | 5,0 | 7,0 | 5,0 | 7,0 | 5,0 | 7,0 | leslokaal | |
voorbereidend beroepsonderwijsdag (VWO, HAVO, Vbo) | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | leslokaal | |
Avondonderwijs | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | student | |
Basisonderwijs | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | leslokaal | |
Creche/peuterspeelzaal/ kinderdagverblijf | 0,6 | 0,8 | 0,6 | 0,8 | 0,6 | 0,8 | arbeidsplaats | |
Hotel | 0,5 | 1,5 | 0,5 | 1,5 | 0,5 | 1,5 | kamer | |
Volkstuin | - | - | - | - | 0,3 | 0,3 | perceel | |
Religiegebouw | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | zitplaats | |
Begraafplaats/crematorium | 15,0 | 30,0 | 15,0 | 30,0 | 15,0 | 30,0 | gelijktijdige begrafenis/ crematie |
1 In de tabel is het aantal parkeerplaatsen per eenheid aangegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het aantal parkeerplaatsen per woning, kamer, 100 m2 bruto vloeroppervlak, meter kraam, zitplaats, ligplaats, ha. netto terrein, baan, hole, baan/tafel, 100 m2 opp. bassin, box, bed, wooneenheid, behandelkamer, collegezaal, leslokaal, student, arbeidsplaats, perceel of gelijktijdige begrafenis/crematie.
2 Het “aandeel bezoekers” staat voor het percentage of het aantal bezoekers waarmee in het kencijfer rekening is gehouden. Het weergegeven kencijfer is dus inclusief bezoekersparkeren.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Ten noorden van de Waal wordt het nieuwe Nijmeegse stadsdeel de Waalsprong ontwikkeld. Centraal in de Waalsprong ligt de Prins Mauritssingel (de huidige A325), die het nieuwe stadsdeel via de Waalbrug verbindt met de bestaande stad ten zuiden van de rivier. In de huidige situatie zijn de Waalbrug en Prins Mauritssingel zwaar belast met verkeer. Verwacht wordt dat de mobiliteit de komende jaren gestaag groeit, waarmee de kans op congestie op deze route toeneemt en de bereikbaarheid van Nijmegen vanuit noordelijke richting verslechtert. Hiermee komt ook de verbinding tussen het gedeelte van Nijmegen ten zuiden van de Waal en het nieuwe stadsdeel de Waalsprong onder druk te staan. Ten westen van het huidige stadscentrum van Nijmegen is daarom de realisering van een Stadsbrug voorzien, die het mogelijk maakt om het verkeer te spreiden over twee routes. De Waalsprong wordt dankzij de realisering van de Stadsbrug via een tweede route verbonden met het gedeelte van Nijmegen ten zuiden van de Waal. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wens om de Waalsprong 'bij de stad te laten horen'. Inmiddels is een gedeelte van de woningen in de Waalsprong gerealiseerd. Voor een aantal andere woongebieden zijn momenteel bestemmingsplannen in procedure. Het bestemmingsplan "Stadsbrug", dat de realisering van een tweede oversteek over de Waal mogelijk maakt, is op 23 april 2008 vastgesteld door de gemeenteraad en op 22 december 2009 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.
Voorts is voor de bereikbaarheid en ontsluiting van de Waalsprong de aanleg van de Westelijke Parallelroute (hierna ook: WPR) van belang. Het doel van de realisering van de WPR is tweeledig. Enerzijds wordt door de aanleg van deze weg de koppeling gemaakt tussen de Stadsbrug, de Graaf Alardsingel, de Stadsas-Noord en de Prins Mauritssingel zodat, naast de huidige route over de Waalbrug, een tweede noord-zuidroute over de Waal beschikbaar komt en de bereikbaarheid van Nijmegen vanuit het noorden wordt gegarandeerd. Anderzijds maakt de WPR onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur van de Waalsprong. De weg verbindt het centrum van de Waalsprong met de woon- en werkgebieden ten noorden daarvan. In de omgeving van de kruising van de Graaf Alardsingel en de Prins Mauritssingel is het stationsgebied van de Waalsprong voorzien (knoop Lent). Ten noorden van de Graaf Alardsingel worden (onderwijs)voorzieningen gerealiseerd.
De Westelijke Parallelroute is een weg die zal lopen vanaf de Prins Hendrik VI Singel, ter hoogte van het Keizer Augustusplein (Ovatonde), tot aan de nog te realiseren Graaf Alardsingel. Het tracé kruist, net ten noordoosten van de Graaf Alardsingel, de Griftdijk-Noord. Het tracé ligt voor het overgrote deel parallel aan en ten westen van het spoor Arnhem-Nijmegen. Ten noorden van de nieuwe locatie van de brandweer (aan de Spoorstraat) buigt het tracé af in zuidwestelijke richting naar de genoemde Griftdijk-Noord en Graaf Alardsingel.
Het onderhavige bestemmingsplan omvat niet het gehele tracé van de Westelijke Parallelroute, zoals hiervoor beschreven. Het bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het zuidelijke deel van de Westelijke Parallelroute. Het deel van het tracé dat in onderhavig bestemmingsplan is opgenomen, vangt aan net ten zuiden van de Dijkstraat en eindigt bij de Graaf Alardsingel. Het noordelijke deel van de Westelijke Parallelroute is planologisch geregeld in het bestemmingsplan "Stadsas-Noord" uit 2003.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan voor het zuidelijke gedeelte van de Westelijke Parallelroute omvat hoofdzakelijk agrarisch gebied. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de spoorlijn Arnhem-Nijmegen die voor een deel verhoogd op de spoordijk en voor een deel op maaiveldniveau ligt. De westelijke grens van het plangebied ligt in agrarisch gebied en is bepaald op basis van het wegontwerp. Ten westen van het plangebied bevinden zich momenteel een tijdelijk complex van studentenhuisvesting en het Citadelcollege. Beide voorzieningen zijn ontsloten op de Griftdijk-Noord. Het tijdelijk studentencomplex zal nog tot uiterlijk 2014 ter plaatse gevestigd zijn. Het Citadelcollege kan een nieuwe schoollocatie ten zuidwesten van de Westelijke Parallelroute. Dit is planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Buitengebied Dorp Lent - 24 (Citadel College en sporthal)". Ten zuidwesten van het plangebied, tussen het nieuwe tracé van de Westelijke Parallelroute en het spoor, ligt de nieuwe locatie van de brandweer. Dit is planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Dorp Lent - 10 (Brandweer)".
1.2 Ligging Van Het Plangebied In Breder Verband
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in het centrale deel van de Waalsprong. Het plangebied ligt tussen het bestaande dorp Lent in het oosten en zuidoosten, het toekomstige centrumgebied de Citadel / Hof van Holland in het zuidwesten en de nieuwe woon- en werkgebieden van de Waalsprong in het noorden. Ten zuidoosten van het plangebied is de Waalbrug gesitueerd. Ten zuidwesten van het plangebied wordt de nieuwe Stadsbrug gerealiseerd.
Ligging van het plangebied
1.3 Korte Beschrijving Van Het Plangebied En Omgeving
Het plangebied bestaat momenteel voornamelijk uit agrarische, onbebouwde gronden. Voorts ligt in het plangebied één burgerwoning en doorkruist de bestaande Griftdijk-Noord het plangebied. Ten oosten van en parallel aan het plangebied ligt de spoorlijn Nijmegen-Arnhem. Ten westen van het plangebied staat een tijdelijk complex voor studentenhuisvesting.
Indruk van het plangebied en omgeving
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
In of in de directe nabijheid van het onderhavige plangebied vigeren dan wel zijn de volgende bestemmingsplannen in procedure:
- Landschapszone
- Nijmegen Groot Oosterhout
- Buitengebied Dorp Lent (van de voormalige gemeente Elst)
- Dorp Lent (van de voormalige gemeente Elst)
- Graaf Alardsingel
- Dorp Lent - 10 (brandweer)
- Buitengebied Dorp Lent - 24 (Citadel College en sporthal)
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op het relevante beleidskader op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de reeds doorlopen planvorming voor de Waalsprong, met name op de uitgevoerde MER's, het Voorkeursmodel (2003) en het Ontwikkelingsbeeld (2007). In hoofdstuk 2 wordt ook kort aandacht besteed aan de MER die voor de Stadsbrug is uitgevoerd (2004).
In hoofdstuk 3 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. In dit hoofdstuk komen de bestaande ruimtelijke en functionele structuur en de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden aan de orde.
De beoogde ontwikkeling van de Waalsprong wordt toegelicht in hoofdstuk 4. Op basis van het Voorkeursmodel en het Ontwikkelingsbeeld wordt hier ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van de Waalsprong als geheel. Daarnaast is in hoofdstuk 4 een planbeschrijving opgenomen voor de realisering van de Westelijke Parallelroute en knoop Lent.
In hoofdstuk 5 worden de verschillende milieuaspecten besproken. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. De juridische opzet van het plan is toegelicht in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Daarnaast bevat dit hoofdstuk een korte samenvatting van het sectorale beleid dat van belang is voor de ontwikkeling van de Waalsprong en de aanleg van de WPR.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Algemeen
Inleiding
In de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling" wordt het nationaal ruimtelijk beleid door het kabinet vastgelegd tot 2020, met een doorkijk tot 2030. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Het kabinet kiest in de Nota Ruimte voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Het accent verschuift van het stellen van beperkingen naar het stimuleren van ontwikkelingen. Beperkingen aan ruimtelijke ontwikkelingen worden door het rijk alleen gesteld als een nationaal belang in het geding is.
Het kabinet streeft naar een algemene basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. Bundeling van verstedelijking en infrastructuur in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen staat daarbij voorop. Water is een ander belangrijk structurerend principe. De overheid is verantwoordelijk voor diverse soorten beschermde natuurgebieden. De kwaliteit van het landschap verdient daarnaast ook een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen.
Knooppunt Arnhem-Nijmegen als één van de nationale stedelijke netwerken
Het rijk benoemt Arnhem - Nijmegen als één van de nationale stedelijke netwerken en deels als economische kerngebied. De nationale stedelijke netwerken vormen samen met de hoofd-verbindingsassen (o.a. A12, A15, A50, HST-Oost, Betuweroute, intercity Schiphol-Nijmegen, Waal) de ruimtelijk-economische hoofdstructuur van Nederland. Het rijk zal de beschikbare budgetten voor onder meer ruimtelijke ontwikkeling, transformatie, infrastructuur, bedrijventerreinen en groen in en rond de stedelijke gebieden met voorrang richten op deze gebieden en netwerken. Daarnaast is Nijmegen één van de dertig steden die betrokken zijn bij het grotestedenbeleid.
Kenmerkend voor het knooppunt Arnhem-Nijmegen is de centrale ligging tussen de Randstad en het Duitse Rijn/Roergebied. Het knooppunt wordt gekenmerkt door een brede economische structuur, gebaseerd op kernkwaliteiten als een groot aanbod aan internationale vervoersmodaliteiten, aanwezigheid van kenniscentra, een gevarieerd aanbod aan woon-, werk- en landschappelijke milieus. De kennis- en innovatieclusters binnen de driehoek Nijmegen-Enschede -Wageningen hebben een vooraanstaande positie in onder meer voedingstechnologie, onderzoek en gewasveredeling ('Food Valley', met als centrum Wageningen) en gezondheidszorg (Health Valley, met als centrum Nijmegen). Voor de versterking van de economische structuur is het van belang het kennis- en gezondheidszorgcluster (Health Valley) verder te benutten. Belangrijk voor de internationale positionering van het KAN-gebied is de afstemming met Emmerik en Kleef en de HST-Oost. Het gebied kent verder een aantal majeure opgaven op het gebied van waterberging, stedelijke herstructurering en infrastructuur, die binnen de kansrijke internationale concurrentiepositie om een oplossing vragen.
WGR plusregio
Rond de grote steden is sprake van een specifieke afstemmingsproblematiek die zich met name op het ruimtelijk terrein voordoet. Om in deze problematiek te voorzien én de daartoe noodzakelijke voortzetting van verplichtende samenwerking van gemeenten in stedelijke gebieden te waarborgen wordt met ingang van 1 januari 2005 in de Wet gemeenschappelijke regelingen een nieuwe grondslag gecreëerd: de WGR-plus. Op basis daarvan kunnen gemeenten verplichtend samenwerken waarbij een minimumtakenpakket geldt voor de onderwerpen ruimtelijke ordening, wonen, grondbeleid, milieu, economische ontwikkeling en verkeer en vervoer. De huidige zeven regio's, waaronder knooppunt Arnhem-Nijmegen, die nu samenwerken op basis van de Kaderwet bestuur in verandering kunnen hun samenwerking onder de naam 'plusregio's' voortzetten.
2.1.2 AMvB Ruimte
Inleiding
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven hoe zij die belangen gaan realiseren. Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven is het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) het aangewezen instrument.
De AMvB Ruimte heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit geeft aan wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Het besluit is nog niet vastgesteld en in werking getreden.
Wanneer een groot openbaar belang aan de orde is kan de desbetreffende minister uit eigen beweging of op verzoek van gedeputeerde staten of een college van B&W ontheffing verlenen van een regel uit de AMvB of provinciale verordening. In enkele gevallen en als een groot nationaal belang in het geding is kan het rijk afwijken van in de AMvB gestelde regels.
Bestemmingsplannen die vóór 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden, moeten op 1 juli 2013 zijn aangepast. Bestemmingsplannen die daarna (maar voor het in werking treden van dit besluit) onherroepelijk zijn geworden moeten maximaal vijf jaar na in werking treden van dit besluit aangepast zijn. Een uitzondering is gemaakt voor bestemmingsplannen die gebaseerd zijn op recent vastgestelde provinciale structuurvisies waarmee het rijk heeft ingestemd en bestemmingsplannen die niet strijdig zijn met de regels in dit besluit.
Bundelen van verstedelijking
Het bundelen van verstedelijking maakt het eenvoudiger om steden te ontsluiten en infrastructuur en voorzieningen optimaal te benutten. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt de noodzaak om de open ruimte te bebouwen. De variatie tussen stad en land blijft behouden. Bij provinciale verordening wordt het bestaand bebouwd gebied aangewezen.
De AMvB Ruimte bepaalt dat om de bundeling van bebouwing en een zorgvuldig gebruik van de ruimte te bevorderen in de provinciale verordening regels moeten worden gesteld voor nieuwe bebouwing binnen en aansluitend op het bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Streekplan Gelderland 2005
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio's”. Het is in september 2005 van kracht geworden en geldt nog steeds. Na 2005 is het streekplan aangevuld en voor een aantal onderdelen gewijzigd met een aantal uitwerkingen en herzieningen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen.
Het streekplan kijkt 10 jaar vooruit en richt zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend.
Rood Raamwerk
Hoofddoel van het streekplan is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte beschikbare oppervlak. In het rode raamwerk moet vooral de verstedelijking van gelderland plaatsvinden. Bundelingsbeleid en het organiseren van stedelijke netwerken staan hierbij centraal. In het Streekplan worden algemene en programmatische uitspraken gedaan over wonen, sociaal-culturele functies en werken.. Daarnaast hecht het streekplan veel belang aan locatiebeleid: gestreefd wordt naar het bundelen van bovenlokale stedelijke functies aan knooppunten in het rode raamwerk. Het grondgebied van de gemeente Nijmegen valt grotendeels binnen dit rode raamwerk en heel Nijmegen valt in het stedelijk netwerk (Stadsregio Arnhem-Nijmegen).
Groenblauw Raamwerk
In het groenblauwe raamwerk krijgen natuur en water de ruimte. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Dan moeten er wel compensatie-maatregelen worden getroffen. Voor Nijmegen is de categorie Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. Vooral aan de bestaande stadsranden en in de Waalsprong. Hier geldt een beleid gericht op bescherming en ontwikkeling van de daar aanwezige kwaliteiten. Op 16 mei 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de Streekplanuitwerking kernkwaliteiten en omgevingscondities (EHS, Waardevol landschap) vastgesteld.
Multifunctioneel gebied
Het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden. In het multifunctioneel gebied ligt voornamelijk landbouw. Voor Nijmegen zijn de categorieën multifunctioneel platteland en waardevol landschap van belang; voor de Waalsprong is met name het multifunctioneel platteland van belang.
2.2.2 Ontwerp - Ruimtelijke verordening Provincie Gelderland
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven hoe zij die belangen gaan realiseren. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Daarmee stelt de provincie eisen aan de ruimtelijke besluiten van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel, natuur en water. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen daarvan of op gebiedsgerichte thema's. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland 2005).
Gedeputeerde Staten stelden op 3 november 2009 het ontwerp van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. De besluitvorming over de Ruimtelijke Verordening Gelderland door Provinciale Staten vindt naar verwachting in november 2010 plaats.
Hieronder volgt de voor dit (bestemmings)plan relevante hoofdlijn van de Ontwerp- Ruimtelijke Verordening Provincie Gelderland.
Verstedelijking
De vigerende Gelderse ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen bestaand bebouwd gebied, binnen de zoekrichting voor uitbreiding woningbouw en de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Op deze wijze wordt uitvoering gegeven aan het rijksbundelingsbeleid voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De verordening legt het hierboven beschreven beleid vast door voorschriften te geven die bepalen dat de nieuwbouw voor wonen en werken voor het overgrote deel plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied en de genoemde zoekrichting en zoekzones van de Stadsregio. Slechts een beperkt deel kan onder voorwaarden daarbuiten plaats vinden. Het gaat dan bijvoorbeeld om nieuwe bebouwing die functioneel gebonden is aan het buitengebied, functieverandering naar niet-agrarische functies en de oprichting van nieuwe landgoederen. Ook kunnen Gedeputeerde Staten onder voorwaarden een ontheffing verlenen, bijvoorbeeld als de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionaal Plan voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen
In oktober 2006 is het Regionaal Plan voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen vastgesteld. Op 7 maart 2007 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland grotendeels goedkeuring verleend aan dit plan. Hierdoor heeft het Regionaal Plan de status van regionaal structuurplan zoals bedoeld in artikel 36 van de Wet Ruimtelijke Ordening. Dit betekent dat de bestemmingsplannen van de 20 regiogemeenten moeten passen binnen de lijnen die worden uitgezet in het Regionaal Plan.
Doel van het Regionaal Plan is te werken aan een aantrekkelijke, internationaal concurrerende regio Arnhem-Nijmegen. Het bestaande stedelijk gebied staat hierbij centraal, wat wil zeggen dat er ingezet wordt op herstructurering en herontwikkeling om nieuw ruimtebeslag voor wonen en werken te beperken. De regio Arnhem Nijmegen ontwikkelt zich steeds meer tot een samenhangend stedelijk netwerk met een eigen identiteit. Die eigen identiteit laat zich het beste vangen in de drieslag kennis (hoogwaardige bedrijvigheid, universiteit, Valleyconcept), natuur (rivierenlandschap) en cultuur (enorm cultureel erfgoed).
In het Regionaal Plan is een uitwerking gemaakt van de bestuurlijke visie en ambities. Dit levert een agenda op van tien strategische ontwikkelingsprojecten, waaronder het verknopen van bus en trein tot één samenhangend regionaal OV-netwerk, stedelijke ontwikkeling rondom enkele multimodale knooppunten en het versterken van grootstedelijk klimaat van Arnhem en Nijmegen.
Voor een groot aantal aspecten (water, cultuurhistorie, landschap, mobiliteit en werken) zijn in het Regionaal Plan doelstellingen en beleidsuitspraken opgenomen, die een toetsingskader vormen voor de goedkeuring van bestemmingsplannen. Ten aanzien van mobiliteit is bepaald dat het realiseren van een comfortabel mobiliteitsnetwerk in de stadsregio, waarbij grbuik gemaakt wordt van het openbaar vervoer en de fiets gestimuleerd wordt. Voor werklocaties gelden parkeernormen. Verder moeten de afspraken zoals die zijn vastgelegd in het verkeersmanagementplan “Van beleid naar uitvoering 2005 -2009” worden uitgewerkt in concrete plannen (aanleg stadsbrug over de Waal).
Voor het Regionaal Plan is een Strategische milieubeoordeling (SMB) uitgevoerd. Dit betekent dat gekeken is naar de milieueffecten van bepaalde in het plan voorgenomen ontwikkelingen, onder andere de locatiekeuze voor het bedrijventerrein A12 en A15-zone en de zoekzone voor perifere detailhandelsvestiging.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Voorgeschiedenis ontwikkeling Waalsprong
Nijmegen had in de jaren tachtig van de vorige eeuw behoefte aan uitbreiding. Deze uitbreidingsbehoefte werd onderkend door zowel het Rijk als de Provincie. In 1992 heeft de provincie Gelderland aan de hand van een milieueffectrapport gekeken waar in de regio Nijmegen een uitbreiding van woningbouw en bedrijventerrein het meest op zijn plaats zou zijn. Het gebied van de Waalsprong kwam daaruit als Meest Milieuvriendelijke Alternatief naar voren. In de vierde nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) is vervolgens voor het Waalspronggebied een taakstelling voor de realisatie van 10.000 tot 12.000 woningen en 50 ha bedrijventerrein vastgelegd. De gemeente Nijmegen heeft deze taakstelling uitgewerkt in het structuurplan “Land over de Waal” (1996). Door aanpassing van de gemeentegrenzen is in dezelfde periode het gehele Waalspronggebied Nijmeegs grondgebied geworden.
Als uitwerking van het structuurplan “Land over de Waal” zijn 4 masterplannen opgesteld, die vervolgens zijn uitgewerkt in concrete (bestemmings)plannen. In 2001 bleek echter dat deze concrete plannen volgens de Raad van State niet gedragen werden door een, voor zo'n grootschalige ontwikkeling verplichte, milieueffectrapportage. Daarop heeft de gemeente besloten de milieueffecten alsnog te onderzoeken.
Uit het verrichte onderzoek volgde in eerste instantie de Milieueffectrapportage 2002, die de basis heeft gevormd voor de bestemmingsplannen Woonpark Oosterhout, Lent Oost en Stadas Noord. Vervolgens zijn de aanbevelingen uit het MER 2002 verder onderzocht en uitgewerkt in het MER 2003. Dit laatste MER vormt de basis voor de huidige plannen in de Waalsprong. Op basis van dit MER is het Voorkeursmodel 2003 uitgewerkt, waarin de hoofdstructuur en de verschillende deelgebieden van de Waalsprong zijn vastgelegd. In 2006 heeft een aanvulling van het MER Waalsprong op het gebied van verkeersstructuur plaatsgevonden. In 2007 is vervolgens het Ontwikkelingsbeeld “Waalsprong, Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel” verschenen, waarin de laatste stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van de Waalsprong is uiteengezet.
In de volgende paragrafen wordt kort ingegaan op de beleidsstukken die op dit moment relevant zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Het betreft met name de Structuurvisie Nijmegen 2010, MER Waalsprong 2003 en de aanvullende MER Waalsprong – verkeersstructuur 2006, het Voorkeursmodel 2003, het Ontwikkelingsbeeld 2007, en het MER Stadsbrug 2004.
2.4.2 MER Waalsprong 2003
Het MER Waalsprong is opgesteld op een moment dat de ontwikkelingen voor de Waalsprong al in volle gang waren. Ten tijde van het opstellen van deze rapportage waren er al besluiten genomen en plannen gemaakt op rijksniveau, provinciaal en regionaal niveau over de invulling van de Waalsprong. Dit is van invloed op de uitgangspunten voor zowel de bestaande toestand als de autonome ontwikkeling.
Het MER Waalsprong 2003 is opgesteld voor de volgende activiteiten: bouw van woningen, aanleg van recreatieve voorzieningen, uitvoering van een stadsproject, aanleg van een bedrijventerrein, oprichting van windmolens, aanleg van waterbekkens, aanleg van winplaatsen voor oppervlaktedelfstoffen en grondwateronttrekking bij bouwputten.
In juli 2002 is het MER Waalsprong 2003 ter visie gelegd en heeft de Commissie advies uitgebracht. De belangrijkste conclusie was dat er in het MER op bepaalde punten essentiële informatie ontbrak, maar dat de informatie wel toereikend was voor de besluitvorming over de drie bestemmingsplannen die toen voorlagen, te weten: Woonpark Oosterhout 2002, Lent Oost 2002 en Stadsas Noord.
Hoewel de Commissie slechts op onderdelen vroeg om aanvulling en verbetering van het MER Waalsprong 2002, heeft de gemeente Nijmegen een geheel nieuwe MER gemaakt. Daarin is ruim aandacht besteed aan de accenten en vraagpunten die uit de inspraak naar voren kwamen. Het MER voldoet volledig aan het gevraagde in de richtlijnen. Dat betekent dat in het verdere proces aanvullende informatie alleen nodig is als de plannen zo ingrijpend zouden veranderen dat ze buiten de gehanteerde bandbreedte in het MER komen. De Commissie benoemt in haar toetsingsadvies dat het planproces voor de Waalsprong nog tot na 2010 zal duren.
2.4.3 Voorkeursmodel 2003
Naar aanleiding van het milieueffectrapport, de inspraakreacties op het milieueffectrapport en de ontwikkelingen rond de Waalsprong is het toekomstig ruimtelijk beeld van de Waalsprong bijgesteld. Het Voorkeursmodel 2003 vervangt het oorspronkelijke model uit het structuurplan “Land over de Waal”. De volgende uitgangspunten zijn richtinggevend geweest bij de ontwikkeling van het Voorkeursmodel:
- zuinig omgaan met schaarse ruimte;
- versterken van de identiteit;
- een beter bereikbare Waalsprong;
- meer variatie in de woningbouw;
- meer in het perspectief van de totale stad;
- sterker uitgaan van de Waal en het Betuwse landschap.
Deze uitgangspunten hebben geleid tot een ander ontwerp waarbij het centrum van de Waalsprong niet meer concentrisch in het hart van de Waalsprong is gelegen, maar verschoven is naar de rivier. Hierdoor wordt de Waalsprong niet “een wijk achter de dijk”, maar een deel van Nijmegen aan de overkant van de rivier. Er wordt nadrukkelijk gezocht naar samenhang met het centrum van Nijmegen en de ontwikkeling van het Waalfront. De Waal vormt door de ontwikkeling van de Waalsprong niet langer de noordelijke begrenzing van de stad, maar stroomt tussen het historische centrum van Nijmegen en het nieuwe centrum van de Waalsprong. Door de aanleg van een nieuwe stadsbrug ontstaat er een binnenstedelijke verkeersring die de verschillende stadsdelen met elkaar verbindt. De nieuwe stadsbrug (en de aanleg van een verbinding tussen de stadsbrug en de Prins Mauritssingel) is van belang om de bereikbaarheid van de Waalsprong te kunnen garanderen.
In het Voorkeursmodel is de beoogde ontwikkeling van de Waalsprong vastgelegd. Het Voorkeursmodel is de basis voor de stedenbouwkundige invulling van de verschillende deelgebieden. In hoofdstuk 4 worden het Voorkeursmodel en de ruimtelijke en functionele structuur van de Waalsprong beschreven.
2.4.4 Aanvullende MER verkeersstructuur 2006
Na het gereedkomen van het MER Waalsprong 2003 is in 2004 door de partners in de regio, in overleg met het Rijk, een gemeenschappelijke visie voor de hoofdinfrastructuur in het KAN-gebied vastgesteld. Hierbij is voor het Waaloverkruisend autoverkeer gekozen voor een verdubbeling van de A50 en de aanleg van een nieuwe (tweede) stadsbrug bij Nijmegen. De gemaakte keuzes zijn erop gericht de doorstroming en bereikbaarheid van de Nijmeegse regio te verbeteren.
Eind 2006 heeft Nijmegen een aanvullende MER verkeersstructuur 2006 uitgevoerd. In het MER verkeersstructuur 2006 staat de inrichting en de structuur van de hoofdwegen centraal. Hierbij gaat het om de A325, de Prins Mauritssingel, de gebiedsontsluitingswegen en de aansluitingen hiertussen.
Op basis van het MER verkeersstructuur 2006 heeft de gemeenteraad in 2007 de verkeersstructuur voor de Waalsprong vastgesteld. Er is onder meer gekozen om aan de westkant van de Prins Mauritssingel, vanaf de Ovatonde, een parallelroute aan te leggen richting de nieuwe stadsbrug. Deze parallelroute wordt de Westelijke Parallelroute genoemd (WPR). Over de exacte ligging van die parallelroute is in het raadsbesluit niets vastgelegd. Wel is opgenomen dat de WPR zo optimaal mogelijk dient worden ingepast.
Er zijn twee tracés voor de WPR: de middenvariant en de zuidelijke variant. In november 2007 is onderzoek gedaan naar de aansluitingen van de WPR op de Graaf Alardsingel. De twee alternatieven (“middenvariant” en “zuidelijke variant”) van de WPR bleken elkaar weinig te ontlopen qua verkeersafwikkeling, luchtkwaliteit en geluidhinder. Voor de onderdelen verkeer, lucht en geluid zijn de verschillen tussen beide varianten gering. Beide varianten zijn verkeerskundig en akoestisch acceptabel. Wat betreft luchtkwaliteit wordt bij beide varianten aan de wettelijke normen voldaan. Vanuit oogpunt van woningbouwontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit is er een duidelijke voorkeur voor de zuidelijke variant. Ook financieel gezien heeft deze variant voordelen. Er is daarom gekozen voor de zuidelijke variant. In het Ontwikkelingsbeeld “Waalsprong, Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel”, die op 29 mei 2007 is vastgelegd, is de zuidelijke variant van de WPR opgenomen. In de nieuwe bestemmingsplannen zoals Laauwik, Oosterhout, Landschapszone, en Graaf Alardsingel is eveneens uitgegaan van de zuidelijke variant van de WPR.
De WPR zelf betreft geen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit. Volledigheidshalve zij evenwel opgemerkt dat de WPR wel is meegenomen in het kader van de beschrijvingen in het (aanvullende) MER verkeersstructuur 2006. Daarbij is uitgegaan van de WPR-middenvariant. Inmiddels is de situatie in zoverre veranderd, dat is gekozen voor de WPR-zuidvariant. Niet alleen vanwege het feit dat de WPR als zodanig niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, maar ook gezien het feit dat de veranderde voorkeur niet leidt tot een substantiële wijziging van het Waalsprongproject en geen wijzigingen aanbrengt in de te verwachten milieueffecten.
2.4.5 Raadbesluit Verkeersstructuur Waalsprong 2007
De gemeenteraad heeft op 9 mei 2007 het besluit ‘Verkeersstructuur Waalsprong’ genomen. Het oorspronkelijke raadsvoorstel (27 maart 2007) kende de volgende beslispunten:
1. Voor de verkeersstructuur Waalsprong te kiezen voor het Collegealternatief 2-I, dat wil zeggen:
- Verbreding van de Prins Mauritssingel tussen Ovatonde en het splitsingspunt naar een weg bestaande uit 2x3 rijstroken;
- Inzet van de parallelroutes (Griftdijk en Vossenpelsestraat) en het treffen van maatregelen op deze routes;
- Het splitsingspunt naar de Stadsbrug ligt hierbij op de zuidelijke locatie onder het spoor en heeft de vorm van een rotonde.
2. Alleen als de bijdragen van derden onvoldoende zijn, terug te vallen op de optie van een T-aansluiting voor het splitsingspunt.
Tijdens de raadsvergadering is het amendement ‘Draagvlakalternatief heeft een streepje vóór’ aangenomen. Hiermee zijn de beslispunten als volgt gewijzigd:
1a. Voor de uitvoering van de verkeersstructuur Waalsprong voor de westelijke kant te kiezen voor het draagvlakalternatief d.w.z.:
- verbreding van de Prins Mauritssingel tussen de ovatonde en het zuidelijke splitsingspunt naar een 2x3 strooksweg;
- vanaf de Ovatonde een westelijke parallelle route (van 2x1 rijstroken) die zo optimaal mogelijk wordt ingepast;
- een zuidelijke T-splitsing (en als bijdragen van derden voldoende zijn te kiezen voor een zuidelijke rotonde onder het spoor);
1b. Voor de oostelijke kant niet te kiezen voor de Dorpensingel-Oost en vooralsnog te kiezen voor de inzet van de oostelijke parallelroute (Vossenpelsestraat) en het treffen van maatregelen op deze route (collegealternatief);
2. Voor de lange termijn worden geen initiatieven genomen die de Dorpensingel-Oost ruimtelijk onmogelijk maken omdat ontwikkelingen voor de oostelijke kant van de Waalsprong tot een andere afweging kunnen leiden.
Daarnaast zijn er twee moties aangenomen:
1. Motie: Inzet voor goede fietsverbindingen: Voortvarend een plan aan de raad voor te leggen voor realisering van doorgaande fietsverbindingen aan de Noordkant van de Waal. Hiervan dienen Oost-West verbindingen binnen dit gebied en een logische aansluiting met de Snelbinder en beide stadsbruggen onderdeel te zijn. De dekking hiervan dient integraal onderdeel te zijn van de voor de verkeersstructuur benodigde financiering.
2. Motie: Geen goede bereikbaarheid zonder goed openbaar vervoer: Gelijktijdig met de geplande verbetering van de bereikbaarheid per auto zal worden geïnvesteerd in realisering van (hoogwaardig) openbaar vervoer aan de noordkant van de Waal. Hiervoor wordt minimaal 5 miljoen euro extra aangewend, als integraal onderdeel van de voor de bereikbaarheid benodigde financiering.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt in zoverre uitvoering gegeven aan het raadsbesluit van mei 2007, dat met het plan de aanleg van de Westelijke Parallelroute mogelijk wordt gemaakt.
2.4.6 Ontwikkelingsbeeld 2007
Het Ontwikkelingsbeeld “Waalsprong, Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel” is op te vatten als een actualisatie van het Voorkeursmodel, waarbij de laatste stand van zaken in beeld is gebracht en een blik wordt geworpen op de ontwikkelingen die nog plaats gaan vinden. Het Ontwikkelingsbeeld is vastgesteld op 29 mei 2007. De keuzes die zijn gemaakt in het Voorkeursmodel, en de ruimtelijke structuur die op basis daarvan is bepaald voor de Waalsprong, blijven overeind. Het Ontwikkelingsbeeld is niet zozeer een document dat een nieuwe koers geeft aan de ontwikkeling van de Waalsprong, maar bevat een totaalbeeld waarin de laatste stand van zaken is verwerkt.
In het Ontwikkelingsbeeld zijn de bestaande karakteristieken en waarden van het Waalspronggebied in beeld gebracht. Dit resulteert in een kaartbeeld waarop de “dragers van de Waalsprong” in beeld zijn gebracht. Deze dragers vormen belangrijke aanknopingspunten voor de ontwikkeling van de Waalsprong. Op basis van de bestaande ruimtelijke structuur en het programma (dat grotendeels is vastgelegd in het Voorkeursmodel 2003) is de ontwikkeling van de Waalsprong in beeld gebracht. Dit leidt tot een “nieuwe kaart van de Waalsprong”, waarin de ontwikkelingen op het gebied van wonen, winkelen, kantoren en bedrijvigheid, recreatie, voorzieningen, water en verkeer inzichtelijk zijn gemaakt. De “nieuwe kaart” geeft een beeld van de Waalsprong, zoals het gebied er, op basis van de meest recente ontwikkelingen en inzichten, in 2020 uit kan zien.
2.4.7 MER Stadsbrug 2004
Parallel aan de voortschrijdende planvorming voor de Waalsprong is in 2004 een MER Stadsbrug opgesteld. De aanleg van de Stadsbrug is, op basis van het MER Waalsprong 2003 en de keuzes die zijn vastgelegd in het Voorkeursmodel 2003, meegenomen in de plannen voor de Waalsprong. De aanleg van een tweede brug heeft, zoals is gebleken uit het MER 2003, aanzienlijke voordelen op het gebied van doorstroming, bereikbaarheid en leefbaarheid. Het MER Waalsprong 2003 beperkte zich echter tot de invloed die de aanleg van de Stadsbrug zou hebben op de ontwikkeling van de Waalsprong en deed geen uitspraken over de effecten van de aanleg van de Stadsbrug zelf. Hiertoe is met het MER Stadsbrug 2004 een afzonderlijk milieueffectrapport opgesteld.
Inmiddels is het bestemmingsplan Stadsbrug, dat is gebaseerd op het MER Stadsbrug 2004 en het MER Verkeersstructuur 2006, vastgesteld door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Tegen het besluit van GS zijn beroepen ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aan de noordzijde sluit de Stadsbrug aan op de Graaf Alardsingel. In oktober 2009 is het bestemmingsplan voor de Graaf Alardsingel onherroepelijk geworden.
2.4.8 Structuurvisie Nijmegen 2010
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht iedere gemeente om een Structuurvisie op te stellen. De gemeenteraad heeft op 2 juni de Structuurvisie Nijmegen 2010, kansen voor ontwikkeling tot 2030 vastgesteld. De Structuurvisie schetst de ruimtelijke ambities voor Nijmegen tot 2030. Het geeft de grondslag voor de onderbouwing van gemeentelijke bestemmingsplannen en is toetsingskader voor alle ruimtelijke plannen. Maar de Structuurvisie is ook een kompas, inspiratie en ontwikkelingskader voor investeringen. De Structuurvisie geeft een concrete invulling aan de inhoudelijke en politieke ambities van de gemeente. Voor de Structuurvisie is geen nieuw beleid ontwikkeld. Alleen de ruimtelijke gevolgen van vaststaand beleid zijn er in samengebracht. De Structuurvisie wordt in de loop van 2011 geactualiseerd. Daarin wordt nieuw beleid, zoals bijvoorbeeld het nieuwe Coalitieakkoord, verwerkt.
Relatie met Kansenboek
De Structuurvisie is de opvolger van het Kansenboek. In beide staat een drietal kwaliteitsuitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen centraal:
-nieuwe ontwikkelingen met respect inpasse;
- huidige woon- en verblijfskwaliteiten ontzien door enerzijds bundeling op locaties waar nu al dynamiek heerst en anderzijds ontwikkeling van extensieve gebieden;
- typisch Nijmeegse kenmerken versterken.
Hiernaast zijn in de Structuurvisie drie nieuwe accenten genoemd die een rol spelen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen en ambities: Bruisende Stad, Verleden Verbeeld en Stad in Balans.
Ruimtelijke ambities voor Nijmegen 2030
In de Structuurvisie worden de ambities van Nijmegen verder uitgewerkt voor de beleidsvelden wonen, economie, maatschappelijk beleid, bereikbaarheid en parkeren, groen en water, milieu, beeldkwaliteit, cultuurhistorie en archeologie. Dit zijn de ambities waaraan de komende jaren wordt gewerkt:
- Nijmegen omarmt de Waal;
- Goede bereikbaarheid met duurzame vervoerswijzen;
- Multifunctionele Knopen met een eigen identiteit;
- Meer ruimte voor groen en water;
- Wonen in sterke en ongedeelde wijken;
- Vitale werkgebieden, kansen voor bedrijvigheid.
Uitvoeringsprogramma
De Structuurvisie geeft een vooruitblik tot 2030. Het gaat gepaard met een wettelijk verplicht uitvoeringsprogramma, dat is gekoppeld aan de Stadsbegroting. In Nijmegen is ervoor gekozen om iedere vier jaar een nieuw uitvoeringsprogramma op te stellen, waarin accenten gelegd kunnen worden per coalitie en om te bepalen of het nodig/wenselijk is om de ruimtelijke ambities bij te stellen.
2.4.9 Coalitie-akkoord 2010-2014: Werken aan een duurzame toekomst
De economische crisis dwingt tot nadenken over de rolverdeling van overheid en burgers. Noodzakelijke keuzes worden niet uit de weg gegaan, bezuinigingen zijn onvermijdelijk. Per programma is gekeken of de doelen efficiënter bereikt kunnen worden. Het College hecht waarde aan meer zicht op de afweging van de verschillende belangen in de besluitvorming. De gemeente wil op een transparante, efficiënte en zakelijke manier samen met de stad de nieuwe uitdagingen aangaan. Het College streeft naar een duurzaam, sociaal en economisch sterk Nijmegen.
We gaan op weg een duurzame stad
Er wordt fors geïnvesteerd in duurzaamheid. Bewoners, instellingen en bedrijven worden gestimuleerd om duurzaam te wonen, werken en leven. Nijmegen wil bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering door o.a. het beheersen van de waterafvoer van de Waal. De dijkteruglegging in Lent is het grootste project voor waterbeheersing van Nederland. Daarnaast wordt ingezet op klimaatneutraliteit en het hybride warmtenet. Nijmegen wil duurzaam vervoer: dat betekent een transitie naar schonere brandstoffen en inzetten op het gebruik van HOV en fiets. Op het gebied van autoverkeer wordt ingezet op de A15, de A50, realisatie van de tweede Stadsbrug en het ontwikkelen van transferia. Tenslotte wordt er geïnvesteerd in het groengebieden in en om de stad.
We blijven een sociale stad
In het sociale beleid staat eigen verantwoordelijkheid en participatie van burgers voorop. Nijmegen ondersteunt de zelfredzaamheid van burgers en geeft extra aandacht aan mensen met minder kansen, bijvoorbeeld op het gebied van inkomen, re-integratie, zorg en welzijn. De integrale wijkaanpak wordt voorgezet. De focus is vooral gericht op veiligheid en leefbaarheid. Nijmegen heeft een sportief imago en dat moet zo blijven. Zo wordt het sportcollege Quick in Heseveld mogelijk gemaakt en komt er een onderzoek naar het Topsport en Innovatiepark
We werken aan een sterke stad
Een duurzame sterke economie bevordert de werkgelegenheid. Nijmegen werkt aan een duurzame en innovatieve economie met kennisintensieve en creatieve bedrijvigheid. Een goede bereikbaarheid is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven, maar dat geldt zeker ook voor een goede woonomgeving, groen en het aanbod van culturele activiteiten. De dynamiek in de stedelijke ontwikkeling wordt gestimuleerd door te werken aan grote strategische projecten, zoals: Waalsprong, ondersteuning Binnenstad, Koers West, Waalfront, Citadel, Novio Tech Campus, Station Goffert, herontwikkeling Spoorzone (o.a. Spoorzone-West, nieuwbouw Doornroosje en studentenhuisvesting). Ook wordt doorgegaan met herstructurering van wijken, zoals Hatert en Dukenburg en de winkelcentra Meijhorst en Malvert. Deze en de lopende projecten bieden voldoende mogelijkheden om de noodzakelijke groei de komende jaren te realiseren. Er is geen noodzaak meer om open groene plekken in de bestaande stad te bebouwen.
2.5 Sectoraal Beleid
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het sectorale beleid dat van belang is voor de ontwikkeling van de Waalsprong, en daarmee voor dit bestemmingsplan. Het betreft o.a. beleid op het gebied van groen, water, mobiliteit, beeldkwaliteit en cultuurhistorie/archeologie.
2.5.1 Groen
Europees beleid: Natura 2000
De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000, een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Deze gebieden worden beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet.
Nationaal beleid: Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet
Binnen de Nederlandse natuurwetgeving hebben twee wetten specifiek betrekking op de bescherming van de natuur. Het gaat hierbij om de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Flora- en faunawet richt zich specifiek op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet 1998 zich beperkt tot de bescherming van specifiek aangemerkte gebieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft met het oog op het behoud van de biodiveriteit als doel het beschermen en instandhouden van waardevolle natuurgebieden in Nederland, waaronder de hierboven genoemde natura 2000-gebieden. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende beschermde Natura 2000-gebieden: Uiterwaarden Waal en de Gelderse Poort. Voor elk Natura 2000-gebied wordt in een aanwijzingsbesluit beschreven voor welke habitattypen en (vogel)soorten het gebied is aangewezen en welke instandhoudingsdoeltellingen hiervoor gelden. Daarnaast stelt de provincie een beheerplan op. Hierin wordt vastgelegd hoe en wanneer de doelen voor een gebied gehaald worden. Het is verboden om in en de nabijheid van (externe werking) het Natura 2000-gebied zonder vergunning projecten of handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de habitats en soorten kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol: alle aspecten die met een project samenhangen en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen, moeten worden onderzocht.
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Onder voorwaarden is een ontheffing mogelijk..De ontheffingsaanvraag moet vergezeld gaan van een activiteitenplan waarin een uitgebreide onderbouwing wordt gegeven van de effecten op de beschermde soorten, de afweging van alternatieven en de maatregelen die worden genomen om de schade te voorkomen, beperken of herstellen. Daarnaast is in de Flora- en faunawet een "algemene zorgplicht" opgenomen. De zorgplicht houdt in dat dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
Provinciaal beleid: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De EHS is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het streekplan Gelderland vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het Gebiedsplan Rivierenland. Het plangebied valt niet binnen de EHS, zodat er geen belemmeringen zijn voor realisatie.
Gemeentelijk beleid: Groenplan De groene draad en de Richtlijn Natuur
Het meest recente groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" (gemeenteraad d.d. 11 april 2007).
Het nieuwe Groenplan heeft als doelstellingen:
- inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
- sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
- vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
- de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.
Voor de Waalsprong ligt de uitdaging in het integreren van het karakter van het oude land in het nieuwe (stedelijke) landschap. Bestaande groene lijnen kunnen zo een rol krijgen in de nieuwe ontwikkelingen.
Handboek Stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen” en is op 1 april 2009 door de raad vastgesteld. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
- Optimale inzet van middelen;
- Waarborgen van een vitaal bomenbestand;
- Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren;
- Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
Hoofdbomenstructuur in het Handboek Stadsbomen
In het plangebied zijn onderdelen van de hoofdbomenstructuur aanwezig. Deze dienen zoveel mogelijk in stand te worden gehouden en te worden versterkt. Concreet betreft het hier de Griftdijk die behoort tot de hoofdbomenstructuur. In onderstaande afbeelding is de bomenstructuur weergegeven:
Monumentale bomen
Er zijn in het plangebied geen monumentale bomen aanwezig.
2.5.2 Water
Vierde Nota Waterhuishouding (NW4)
De hoofddoelstelling van de Vierde Nota Waterhuishouding is “Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.” De doelstelling specifiek voor stedelijk water is “Stedelijke watersystemen zijn een belangrijke “drager” voor stadslandschappen”. De NW4 benadrukt het afkoppelen van verhard oppervlak en het infiltreren van afstromend regenwater. Het doel is om in 2050 in bestaand stedelijk gebied 20% en in nieuw stedelijk gebied 60% van het verhard oppervlak afgekoppeld te hebben.
Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (2009)
In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten. Het belangrijkste punt was dat water, meer dan nu het geval is, sturend zal zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. Deze Watertoets heeft in de Wet op de Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 een plek gekregen.
Een tweede aspect uit dit beleidsstuk is het hanteren van de strategie “vasthouden, bergen en afvoeren” voor het tegengaan van wateroverlast hoger gelegen en/of bovenstrooms gelegen gebieden mogen niet langer hun waterproblemen afwentelen op lagergelegen, respectievelijk benedenstroomse gebieden.
In 2009 is het Nationaal Bestuursakkoord Water geactualiseerd. Hierin leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem.
De belangrijkste afspraken voor stedelijk gebied, zijn de volgende: Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor het bestaand stedelijk gebied geldt dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt in een gebiedsproces deze wateropgave inclusief de rioleringsopgave voor 2015 door gemeenten en waterschappen is aangepakt. Hierbij wordt ook de waterkwaliteitsopgave meegenomen. In het gebiedsproces wordt eveneens overeengekomen waar geen sprake is van een urgente opgave. Hiervoor geldt dat de opgave uiterlijk in de periode tot en met 2027 wordt uitgevoerd door gemeenten en waterschappen.
Het KNMI heeft in 2009 een update gegeven van de klimaatscenario's uit 2006. Voor de wateropgaven voor regionale watersystemen, bebouwd gebied inclusief rioleringsopgave en watertekort wordt als uitgangspunt het 'midden klimaatscenario 2050' gehanteerd. Dit komt qua opgave overeen met het KNMI'06 klimaatscenario G. Binnen NBW actueel is afgesproken dat bij veranderingen van het klimaat de toetsing van het watersysteem periodiek herhaald wordt. Bij een nieuwe berekening voor stedelijk gebied wordt bij het ontwerpen daarvan gebruik gemaakt van de klimaatscenario's G en W. Gemotiveerd kan klimaatscenario G+worden gekozen als ondergrens, vanwege de aanzienlijke financiële, ruimtelijke of andere maatschappelijke gevolgen.
Waterplan 2010-2015 (WP4)
In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwater- beschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.
De belangrijkste doelstellingen voor de planperiode zijn:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HENwateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
Waterbeheersplan 2010-2015
Waterschap Rivierenland heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan is is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het plan bouwt vooral voort op het bestaande beleid (IWGR-2 2002-2006). Maatregelen als gevolg van het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water zijn er in verwerkt. Nieuwe onderwerpen met belangrijke financiële consequenties zijn:
- maatregelen voor zwemwater;
- maatregelen voor de natuur;
- in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn;
- in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt;
- in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur;
- normenstudies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario's;
- actualisatie van 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan.
Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 (WIW)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem voor de gehele Waalsprong. De uitgangspunten en hoofdcontouren van dit watersysteem zijn vastgelegd in het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009, d.d. 20 november 2009 met kenmerk 9T9874.A0. Het WIW 2009 is op 26 januari 2010 door het College Burgemeester en Wethouders van gemeente Nijmegen vastgesteld. Op 24 februari 2010 volgt de ondertekening door GEM, Waterschap Rivierenland en Gemeente Nijmegen.
2.5.3 Mobiliteit
Rijksbeleid:Rijksnota Mobiliteit - Naar een betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid
De Rijksnota Mobiliteit (NoMo) is het nationaal verkeers- en vervoersplan dat in 2005 is vastgesteld op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998). Doelen van de NoMo zijn dat in 2020 95% van de reizigers op tijd op plaats van bestemming aankomt, dat emissies van het autoverkeer 40% worden teruggedrongen en dat het veiliger wordt op de weg. In de Nota streeft het rijk ernaar dat op snelwegen de gemiddelde reistijd in de spits maximaal anderhalf maal zo lang is als buiten de spits; voor stedelijke hoofdwegen wordt ernaar gestreefd dat de reistijd in de spits maximaal twee keer zo lang is als buiten de spits. Duurzame mobiliteit is een belangrijk thema vanuit leefbaarheid waarbij uitgangspunt is dat het milieu en de leefbaarheid geen schade meer ondervindt van verkeer en vervoer. Basisgedachte van de NoMo is dat overheden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de uitwerking van het mobiliteitsbeleid; de stadsregio werkt dit uit in het regionaal mobiliteitsplan.
Provinciaal beleid: Provinciaal Verkeers en Vervoersplan 2 (PVVP2)
Het PVVP2 uit 2004 geeft invulling aan de provinciale taak ten aanzien van verkeer en vervoer volgens de Planwet Verkeer en Vervoer. De provincie Gelderland staat een duurzame balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefomgeving voor ogen waarbij het kernwoord duurzame mobiliteit is.
Negatieve effecten van de toegenomen verkeersdruk op de bereikbaarheid van steden, de betrouwbaarheid van verkeersnetwerken, doorstroming, verkeersveiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving zijn een punt van zorg. Er moet ten aanzien van de mobiliteitsgroei een zorgvuldige afweging gemaakt worden met de wensen voor een krachtige economische ontwikkeling. Het streven naar een duurzame mobiliteit moet zich vertalen in een verkeers- en vervoerssysteem dat een sterke economie ondersteunt, de welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert.
Het mobiliteitsbeleid dat de provincie wil voeren is gericht op maatregelen die de kwaliteit en daarmee de aantrekkelijkheid van het OV vergroten.
De fiets speelt een belangrijke rol in de totale vervoersketen. Gelderland stimuleert fietsverkeer op korte en middellange afstand met name in stedelijke gebieden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen.
Regionaal beleid: Regionale Nota Mobiliteit, Netwerkanalyse, Masterplan OV en Fietsvisie Stadsregio Arnhem-Nijmegen
De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale uitwerking van het rijksbeleid uit de Nota Mobiliteit voor het gebied van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De basis voor de Regionale Nota Mobiliteit is het Regionaal Plan (2006) dat de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen tot 2020 beschrijft. De Stadsregio Arnhem Nijmegen kiest nadrukkelijk voor het stimuleren en uitvoeren van projecten die de regionale bereikbaarheid verbeteren. Kerndoel is verbetering van de interne bereikbaarheid waarmee de focus verschuift naar een meer regionaal of bovenregionaal programma. Hoofdaspecten van het beleid zijn:
- Bundelen van vervoersstromen: het regionale mobiliteitsbeleid richt zich op projecten voor het faciliteren van grote regionale vervoersstromen. Dit zijn stromen op de regionale corridor (A325) en de radialen. Het regionaal openbaar vervoer (RegioRail) vervult een belangrijke functie binnen deze regionale corridor. Versterking van de netwerken openbaar vervoer (trein en bus) vindt plaats waar verdere uitbreiding van de infrastructuur voor het autoverkeer niet of beperkt mogelijk is. Inzetten op een goed (hoogwaardig) openbaar vervoernet is dan hoofdzaak.
- Optimaliseren ketenmobiliteit: de meerwaarde van het hoogwaardig openbaar vervoerssysteem moet verder worden benut om de groei aan mobiliteit op te vangen. De meerwaarde komt tot stand door verknoping met andere netwerken van auto, fiets en bus, waarvoor de ontwikkeling van de vervoersknopen van groot belang is.
- Verkeersveiligheid: nadruk op preventieve maatregelen
- Fietsbeleid: afronden van het regionaal fietsnetwerk en verbeteren van de ketenmobiliteit.
De actuele stand van zaken ten aanzien van de regionale bereikbaarheid is in 2006 onderzocht in de Netwerkanalyse van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De gevolgen van de ruimtelijk-economische keuzen uit het Regionaal Plan zijn in de netwerkanalyse onderzocht. Conclusie van de netwerkanalyse is dat de Stadsregio voor een grote opgave staat om de bereikbaarheid van bewoners en bedrijven op niveau te houden. Om de negatieve effecten te beperken zal een breed instrumentarium in een afgewogen mix moeten worden ingezet. Er zijn zes oplossingsrichtingen aangegeven waarmee in toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden:
- Prijsbeleid: het reguleren van autoverkeer middels een algemene heffing.
- Fiets: meer fietsgebruik heeft een positief effect op de bereikbaarheid van de economische kerngebieden en leefbaarheid in met name het stedelijk gebied.
- Openbaar vervoer: het oplossend vermogen van het openbaar vervoer voor knelpunten op de weg blijkt beperkt. Meer en beter OV leidt tot een kleine verbetering van de bereikbaarheid en ontplooiingsmogelijkheden van inwoners en kan een alternatief zijn voor verplaatsingen die als gevolg van andere maatregelen niet meer worden gemaakt.
- Mobiliteitsmanagement: mobiliteitsmanagement moet automobilisten verleiden om een alternatief voor de auto te kiezen of de reis op een ander moment te maken.
- Benutting: bij benutting gaat het om vormen van dynamisch verkeersmanagement.
- Infrastructuur: het verruimen van schakels in het netwerk die vertraging veroorzaken. Op specifieke plaatsen kan verruiming bijdragen aan verbetering van de doorstroming.
Het Masterplan OV is vastgesteld door de Stadsregio Arnhem Nijmegen (28 februari 2008) in samenwerking met diverse gemeenten. Doelstelling van het Masterplan OV is het vastleggen van de stadsregionale ambities op het gebied van openbaar vervoer tot 2020. Uitgangspunt hiervoor is StadsregioRail. In aanvulling daarop wordt een aantal HOV-lijnen nagestreefd. De Nijmeegse HOV-visie is overgenomen in het Masterplan OV en is daarmee ingebed in het regionale beleid. Doel is om de regio duurzaam bereikbaar te maken en een netwerk te ontwikkelen waarin het StadsregioRail en een aantal HOV-lijnen de dragers zijn en het overige openbaar vervoer daarop aansluit.
De Stadsregio heeft begin 2010 de Fietsvisie vastgesteld. Onderdeel van deze visie is de kaart 'primaire hoofdroutes' en de 'fietsruggengraten'. Daarin is het RijnWaalPad (op Nijmeegs grondgebied zowel het oostelijke als westelijke tracé) weergegeven en benoemd als fietsruggengraat.
Gemeentelijk beleid: Gemeentelijke nota Mobiliteit in balans en Parkeervisie Nijmegen
Een goed functionerend verkeerssysteem is van groot belang voor het leefbaar houden van de woongebieden en voor het economisch functioneren van de stad. Het hoofdwegennet neemt hierbij een belangrijke functie in, maar ook het kwaliteitsniveau van het openbaar vervoer en de aanwezigheid van een goed en compleet fietsnetwerk is essentieel. De gemeente Nijmegen streeft als onderdeel van de ontwikkeling van de Waalsprong naar verbetering van de verkeersstructuur om de bereikbaarheid van de rest van de stad en de Waalsprong ook in de toekomst te kunnen garanderen. De nota Mobiliteit in Balans geeft de algemene beleidsuitgangspunten en doelstellingen voor verkeer en mobiliteit die gelden voor de hele stad. De lokale en regionale bereikbaarheid moet in balans zijn met leefbaarheid en duurzaamheid. Dat vertaalt zich in het beter benutten van wegen, het versterken van duurzame vervoerswijzen en door het aanbieden van specifieke infrastructuur en een Duurzaam Veilig verkeerssysteem. Het mobiliteitsbeleid is toegespitst op ruimtelijke ontwikkelingen zoals stedelijke knooppunten en de woongebieden.
Uitwerking van beleid betreft Openbaar Vervoer (HOV) en fiets. Voor openbaar vervoer heeft de gemeenteraad in december 2007 een besluit genomen dat uitgaat van nieuwe HOV-lijnen in Nijmegen. De eerste uitwerking van dit Hoogwaardig Openbaar Vervoer zou een tramverbinding moeten zijn van de campus Heijendaal via het centraal station en het stadscentrum naar de Waalsprong. Daarbij wordt in de Waalsprong het centrumgebied aangedaan (Citadel) en loopt het voorkeurstracé via de wijken Woenderskamp en Groot Oosterhout naar het transferium bij knooppunt Ressen. Vanuit de Stadsregio is het uitgangspunt om de tramverbinding via Bemmel en Huissen door te verbinden met Arnhem.
De beleidsuitwerking voor fiets is het besluit Fietsnetwerk Waalsprong, De Doorsteek (besluit oktober 2007). Daarbij is in navolging van het raadsbesluit Verkeersstructuur uit mei 2007 een hoogwaardig structuur voor het fietsnetwerk vastgesteld. Doel van het besluit is een hoog fietsgebruik in de Waalsprong.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is in 2004 door de raad vastgelegd in de "Parkeervisie Nijmegen". Het hoofddoel van het parkeerbeleid is het vinden van een verantwoord evenwicht tussen gastvrijheid aan de ene kant en mobiliteitsbeleid (bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid) aan de andere kant. Ieder gebied kent daarbij zijn eigen problematiek en mogelijkheden. Bij de bereikbaarheid van de stad is gekozen voor bundeling van activiteiten op zogenoemde knooppunten. Op deze knooppunten wordt speciale zorg besteed aan de afstemming van het parkeeraanbod op de behoefte. Gebieden met een specifiek bereikbaarheidsprofiel zijn woonwijken, werkgelegenheids-gebieden en recreatiegebieden. Tussen de gebruikerswensen en het bereikbaarheidsprofiel bestaat doorgaans de nodige spanning. Deze spanning treedt op als er een te grote verkeersdruk ontstaat door (zoekende) parkeerders, ten koste van het verblijfsklimaat. Ook treedt er spanning op als de vraag naar parkeerruimte op een specifieke plaats en tijd het aanbod ter plaatse overtreft. Op dat moment wordt de parkeerruimte een economisch goed. Door optimale benutting van bestaande parkeerplaatsen, het instellen van een parkeertarief en/of de aanleg van nieuwe parkeervoorzieningen kan de spanning worden gereguleerd.
Uitgangspunt bij het hanteren van parkeernormen voor nieuwbouw is dat het aantal parkeerplaatsen overeenstemt met de (verwachte) parkeerbehoefte. Het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) publiceert parkeerkerncijfers die de basis vormen voor de parkeernormering. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de in 2003 door het CROW uitgegeven publicatie over parkeerkencijfers (CROW-publicatie 182).
Motie 'fietsen zonder obstakels' (juli 2009)
De gemeenteraad heeft het college via een motie verzocht om “binnen 6 maanden met een definitief tracé voor de snelfietsroute van de Snelbinder richting de Grift te komen.” De beantwoording (augustus 2010) was op hoofdlijnen als volgt:
Sinds december 2009 is er veel gebeurd ten aanzien van het definitieve tracé van de snelfietsroute vanaf de Snelbinder naar de Grift. De belangrijkste ontwikkelingen voor de tracékeuze zijn:
- collegebesluit 'RijnWaalpad in Nijmegen' (snelfietsroute Arnhem-Nijmegen), maart 2010, uitwerking van de fietsbeleidsnota “De Doorsteek” uit 2007
- collegebesluit Knoop Lent, vaststelling functionele PvE's spoorse doorsnijdingen, april 2010
- uitwerking tracé Westelijke Parallelroute, integrale inpassing tracé snelfietsroute
In het collegebesluit 'RijnWaalpad in Nijmegen' is de bestuursovereenkomst met de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld. Het RijnWaalpad valt aan de westelijke zijde van het spoor samen met de snelfietsroute Snelbinder-De Grift.
Het bestemmingsplan Graaf Alardsingel (2009) geeft de mogelijkheden voor een fietsverbinding. Daarbij is aangegeven: “het bestemmingsplan maakt binnen de bestemming verkeer de realisering van diverse kunstwerken mogelijk, waaronder bruggen en viaducten. Aan deze bouwwerken is geen hoogtebeperking gekoppeld. De aanliggende bestemmingsplannen wo. de Citadel en Woenderskamp moeten voor de aansluitende verbindingen zorgen. In het bestemmingsplan Graaf Alardsingel is bewust de locatie niet vastgelegd omdat niet duidelijk was waar de verbindingen komen te liggen”.
Het definitieve voorstel voor het tracé is daarmee nu: Snelbinder, verlaging snelbinder, passage spoor (onderdoorgang station Lent), Citadel, oversteek Graaf Alardsingel, Griftdijk (Citadelcollege), Spoorstraat, Westelijke Parallalroute (ligging tussen weg en spoortalud), aansluiting op fietstunnel Vrouwe Udasingel, Westelijke Parallelroute (ligging andere zijde weg, aan zijde van de toekomstige woonwijk Broodkorf en de Landschapszone. Dit fietspad krijgt een verbinding met de Keizer Hendrik VI singel (Ovatonde). Uiteindelijk - na realisatie van de wijk Groot Oosterhout en de oplevering van de Landschapszone – zal de snelfietsroute door de wijk komen te liggen.
Motie 'geen lasten zonder lus' (juli 2009)
De gemeenteraad heeft via een motie uitgesproken dat zij een ongelijkvloerse verbinding voor fietsers en voetgangers wil handhaven over de Prins Mauritssingel ter hoogte van de huidige lus. De gemeenteraad heeft het college verzocht om alvast te zoeken naar co-financiering voor een ongelijkvloerse verbinding voor fietsers en voetgangers over de Prins Mauritssingel ter hoogte van de huidige lus.
2.5.4 Beeldkwaliteit
Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit
In juni 2004 is de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit vastgesteld door de gemeenteraad van Nijmegen. In dit document zijn de toetsingscriteria opgenomen die het beleidskader vormen bij de toetsing van concrete bouwplannen. In de Uitwerkingsnota wordt de identiteit van een bepaald gebied beschreven en worden aan elk gebied bepaalde toetsingscriteria verbonden. Voor dit gebied geldt dat het een herstructurerings- en revitaliserings gebied betreft. Mede hierdoor kan dit gebied niet getoets worden aan de criteria die gekoppeld zijn aan de benoemde bouwstenen voor dit gebied. Wel kan worden opgemerkt dat er sprake is van een bijzonder toetsingsniveau.
2.5.5 Cultuurhistorie en Archeologie
Beleid cultuurhistorie
In Nijmegen is het cultuurhistorische component een belangrijke onderlegger bij de inrichting van de stad. Die gedachte is bepalend geweest voor de Kadernota Beeldkwaliteit uit 2003. De nota beschrijft wat de ingrediënten zijn voor de typisch Nijmeegse beeldkwaliteit en hoe de gemeente deze wil stimuleren. De bijzondere historische gelaagdheid van de Nijmeegse identiteit is daarbij van uitzonderlijk belang. Door de cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten als ontwerpinstrument kunnen specifieke kwaliteiten en waarden van een plek worden aangegrepen om een nieuw plan te verankeren binnen het 'verhaal van de stad'. Bij cultuurhistorie gaat het zowel om beschermde als niet-beschermde objecten en structuren die van belang zijn voor de identiteit van een plek.
Het Nijmeegse beleid uit de Kadernota komt voort uit het nationale Belvedere-beleid. De Nota Belvedere (1999), een beleidsnota van 4 ministeries (OCW, VROM, LNV en V&W), is ontstaan vanuit een behoefte aan een meer dynamische vorm van beheer, met ruimte voor hergebruik en de inzet van waardevolle karakteristieken en staat voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden (het archeologisch, historisch-(steden)bouwkundig en het historisch-landschappelijke erfgoed) binnen ruimtelijke ontwikkelingen. Doel van de nota was om cultuurhistorie als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in te zetten.
In de loop van de tijd is er al herhaaldelijk cultuurhistorisch onderzoek gedaan naar Nijmegen noord. De resultaten zijn onder meer neergelegd in het document “Het land over de Waal” van het Gelders genootschap (januari 1995), de MER Waalsprong 2003 en de beschrijving en conceptkaart van de Cultuurhistorische waardenkaart (2006). De Cultuurhistorische (Waarden)kaart zal naar verwachting in 2010 worden gepresenteerd. In het geval van de Waalsprong zijn verschillende historische lagen van belang, zoals de laag van de historische wegen- en waterstructuren, van de vestingwerken en die van de historische dorpsstructuren van Lent.
Beleid archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen.Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones met hun waardering zijn aangegeven.
Beleidskader Kunstopdrachten
De gemeente Nijmegen bouwde in de loop der jaren aan een uitgebreide verzameling van kunstwerken in de buitenruimte. In deze collectie zijn de verschillende tendensen en stromingen uit de kunstgeschiedenis terug te vinden. De collectie komt tot stand door toepassing van de Percentageregeling Beeldende Kunst. Jaarlijks wordt gewerkt aan de uitbreiding van de collectie met nieuwe opdrachten aan kunstenaars. Daarbij wordt steeds meer gewerkt vanuit de gedachte dat deze opdrachten bijdragen aan:
- de zichtbaarheid en positie van kunst in de dagelijkse leefomgeving;
- de kwaliteit en beleving van de stedelijke inrichting;
- de identiteit van de stad.
Het kunstopdrachtenbeleid voor de periode 2008-2010 is vastgesteld in de notitie 'INbeelden, kunst in de openbare ruimte, gemeente Nijmegen'. Daarin wordt het accent gelegd op twee sporen. Enerzijds het realiseren van grootschalige, gewaagde en spraakmakende kunstwerken; anderzijds het stimuleren van particulier initiatief op het gebied van kunstopdrachten in de openbare ruimte.
Nijmegen heeft inmiddels een lange traditie en een bijzondere collectie op het gebied van kunst in de buitenruimte. Het beleid is erop gericht deze buitenruimtecollectie uit te breiden en de kwaliteit en beleving van de buitenruimte te bevorderen. Daarnaast is de opgebouwde kunstverzameling het middel bij uitstek om mensen gevraagd en ongevraagd met uitingen van kunst en cultuur te confronteren. De komende jaren blijft het streven naar artistiek-inhoudelijke kwaliteit de kernvraag bij elke opdracht. Verder is de inzet voortaan niet alleen in permanente maar ook in tijdelijke kunstwerken te investeren.
De nieuwe plannen concentreren zich op de volgende locaties: de Hessenberg (pleintje naast het Oude Weeshuis), de Waterkering (ter hoogte van het labyrint), een tijdelijk project in de directe omgeving van Museum Het Valkhof, een tijdelijk project in het dijkterugleggingsgebied, aan de Mauritssingel ter hoogte van het voormalige Philipsgebouw en de toekomstige onderdoorgang voor fietsers en voetgangers, aan het uiteinde van het nieuwe stadsbrugtracé bij de aansluiting van de Energieweg op de Neerbosscheweg en in Park West waar bestaande kunstwerken in een beeldenpark zullen worden ondergebracht).
Beheerkwaliteit: Uitwerkingsplan IBOR-beleid: Inzicht in de toekomstige beheeropgave Waalsprong
Integraal Beheer van de Openbare Ruimte (IBOR) gaat uit van een gebiedsgerichte benadering van de openbare ruimte. Het uitgangspunt is dat ieder stukje openbare ruimte een inrichting én beheer moet hebben dat is afgestemd op de karakteristiek en het feitelijke gebruik van die openbare ruimte. Het Uitwerkingsplan |BOR-beleid: inzicht in de toekomstige beheeropgave Waalsprong (door de raad vastgesteld op 11 mei 2005) werkt het IBOR-beleid uit voor de nieuwe openbare ruimte van de Waalsprong en maakt inzichtelijk wat de gevolgen hiervan zijn voor de organisatie en financiering van het beheer en onderhoud van Nijmegen. Daarnaast heeft deze uitwerking een belangrijke functie om de randvoorwaarden voor de openbare ruimte en het toekomstig beheer gedurende het planvormingsproces te waarborgen: beheerbewuste planvorming.
Werkboek Buitenruimte Waalsprong deel 1 en deel 2
Voor de planontwikkeling van de Waalsprong is daarnaast een document (Werkboek Buitenruimte Waalsprong deel 1 en deel 2) opgesteld waarin de inrichting van de openbare ruimte vanuit een overallvisie wordt behandeld en gedefinieerd. Het doel van dit werkboek is te komen tot een gedifferentieerde en gevarieerde openbare ruimte passend binnen de financiële marges van de grondexploitaties. Tevens behandelt het werkboek de technische kwaliteitseisen en normeringen zoals die in Nijmegen worden gehanteerd. De gemeente Nijmegen is de toekomstige beheerder van de ingerichte en gerealiseerde openbare ruimte. Vanuit deze rol wil de gemeente sturing geven aan de te maken keuzes en de kwaliteit bewaken. Dit werkboek geldt voor de gehele Waalsprong inclusief de ingerichte en gerealiseerde openbare ruimte maar exclusief het oude dorp Lent. Het oude dorp Lent valt onder het Handboek inrichting Openbare ruimte. De gemeente Nijmegen heeft het Werkboek samen met GEM Waalsprong opgesteld. Deel 1 en 2 zijn vastgesteld door het College van B&W op 11 mei 2004. Deel 2 is inmiddels geactualiseerd en op 2 december 2008 opnieuw vastgesteld door het College.
2.5.6 Duurzaam bouwen
De overheden uit het KAN-gebied, bouwpartijen en ontwikkelaars hebben het minimum kwaliteitsniveau van duurzaam bouwen in de KAN-regio vastgelegd in het KAN concenant duurzaam bouwen 2000. Tussen GEM-partijen zijn afspraken gemaakt over het basispakket duurzaam bouwen in de Waalsprong.
Als uitwerking van het duurzaam bouwen beleid heeft Nijmegen het landelijke FSC-convenant ondertekend. Hierin is onder andere vastgelegd dat voor alle toepassingen in de openbare ruimte FSC-hout moet worden toegepast. Gemeente Nijmegen spreekt de intentie uit FSC hout en producten te gebruiken en het gebruik hiervan te stimuleren.
2.6 Milieubeleid
2.6.1 Bodem
Wet bodembescherming
Deze wet bevat bepalingen gericht op preventie en sanering van bodemverontreiniging. De wet is uitgewerkt in een groot aantal AMvB's, regelingen, richtlijnen en circulaires. Op grond van deze wet moet grond die binnen de Waalsprong wordt toegepast, worden onderzocht.
Besluit Bodemkwaliteit
Dit besluit stelt eisen aan het gebruik van bouwstoffen op of in de bodem, bijvoorbeeld bij hergebruik van grond in een geluidswal of puin als verhardingslaag.
Nota Bodemkwaliteitskaart en Bodembeheerplan in Nijmegen
Deze nota (januari 2004) beschrijft 1) de totstandkoming van de bodemkwaliteitskaart, 2) het bodembeheerplan voor het hergebruik van licht verontreinigde grond in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet en 3) de saneringsgrenzen van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de Waalsprong zijn we extra alert op bestrijdingsmiddelen omdat deze regelmatig worden aangetroffen in de bodem.
Beleidsnota Bodem
Deze nota is door de provincie Gelderland en de gemeenten Nijmegen en Arnhem vastgesteld. In deze nota geven de bevoegde gezagen aan hoe zij omgaan met het hun bevoegdheden op grond van de Wet bodembescherming ten aanzien van bodemsanering. Het College van B&W van Nijmegen is bevoegd gezag voor landbodems op het grondgebied van Nijmegen. Het college van GS van Gelderland is bevoegd gezag voor regionale waterbodems. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag voor waterbodems van Rijkswater, waaronder de Waal.
Gemeentelijke verordening bodembescherming
Deze verordening bevat voornamelijk procedurele bepalingen in verband met bodemsaneringen en stelt voorwaarde aan de daartoe in te dienen stukken (saneringsplan e.d.).
Wet milieubeheer, woningwet en gemeentelijke bouwverordening
De Wet milieubeheer bevat bepalingen ten aanzien van de bodem. De woningwet en de daartoe vastgestelde gemeentelijke bouwverordening bevatten bepalingen ten aanzien van bodemonderzoek en bodemverontreiniging in verband met aanvragen voor bouwvergunningen.
2.6.2 Geluid
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder stelt grenzen aan de geluidsbelastingen bij geluidsgevoelige bestemmingen veroorzaakt door wegverkeer, railverkeer en bedrijven op gezoneerde industrieterreinen. Geluidsoverlast moet zo veel mogelijk worden beperkt door eerst maatregelen aan de geluidsbron te treffen, daarna te kijken of er overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld een geluidsscherm, afstand tussen bron en gehinderde vergroten) kunnen worden getroffen. Het isoleren van woningen is de laatste optie.
Alle woningbouwlocaties in de Waalsprong liggen geheel of gedeeltelijk binnen de invloedsgebieden van een weg of spoorweg. Voor nieuw aan te leggen wegen en de Prins Mauritssingel is afgesproken om stille wegdekken toe te passen. Ondanks deze maatregel zullen overschrijdingen van de voorkeurswaarden blijven voorkomen.
Per 1 januari 2007 is een deel van EU-richtlijn “omgevingslawaai” verwerkt in de Wet geluidhinder. Dit heeft onder andere geleid tot nieuwe dosismaten voor weg- en railverkeerslawaai. De Wet geluidhinder is uitgewerkt in een groot aantal AMvB's, regelingen, richtlijnen en circulaires.
Huidig Nijmeegs geluidsbeleid
Nijmegen wil geluidsoverlast door weg- en railverkeer en gezoneerde industrieterreinen zo veel mogelijk beperken en de leefomgeving beschermen. Wij doen dit door hoge geluidsbelasting beperkt toe te staan en daarbij eisen te stellen aan de situering van een gebouw en de indeling van woningen.
Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder
Deze beleidsregels van maart 2007 geven een kader waarbinnen nieuwbouw op geluidsbelaste locaties mogelijk wordt gemaakt.
2.6.3 Luchtkwaliteit
Inleiding
Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriele regelingen.
Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer maakt onderscheid tussen plannen die "in betekenende mate" invloed op de luchtkwaliteit hebben en plannen die dit niet hebben. Voor woningbouw en kantoorlocaties ligt de "in betekenende mate-grens" momenteel op 1500 woningen resp. 100.000 m2 bruto vloeroppervlak voor kantoren. Voor andere of gemengde bestemmingen moet met berekeningen worden aangetoond dat ze geen relevante bijdrage leveren aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Overigens moeten plannen in elkaars nabijheid (straal 1 km én gezamenlijke ontsluitingsinfrastructuur) die binnen de periode 2009 tot 2015 gerealiseerd worden, gezamenlijk beoordeeld moeten worden (zgn. cumulatie-regel).
Het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. De kern van het besluit is dat in zones luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mogen geen 'gevoelige bestemmingen' geplaatst worden. Uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen is éénmalig toegestaan met maximaal 10% van de blootgestelden. Is er geen normoverschrijding, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen.
2.6.4 Externe veiligheid
Inleiding
Voor externe veiligheid zijn diverse wetten, besluiten en regelingen van toepassing. Voor zowel bepaalde categorieën stationaire inrichtingen (bedrijven) als niet-stationaire inrichtingen (spoor-, vaarwegen, wegen en buisleidingen) gelden regels voor externe veiligheid. Met name het vervoer van gevaarlijke stoffen over daarvoor aangewezen routes speelt hierbij een belangrijke rol. Ook bepaalde bedrijven (bijv. LPG-tankstations) hebben een ruimtelijke impact vanwege vrijwaringszones voor externe veiligheid. Bij zowel stationaire als niet-stationaire inrichtingen dient rekening te worden gehouden met het plaatsgebonden risico (PR) als het groepsrisico (GR).
Voor het plaatsgebonden risico gelden ten aanzien van transportroutes of inrichtingen wettelijke afstandsnormen of risicocontouren waarbinnen niet gebouwd mag worden.
Voor het groepsrisico geldt een wettelijke verantwoordingsplicht ten opzichte van de oriënterende waarde voor het groepsrisico bij overschrijding van deze oriënterende waarde of bij significante toename. De oriënterende waarde voor het GR geldt binnen het invloedsgebied van het object of binnen een zone van 300 meter langs een transportas en geeft het aantal personen aan dat maximaal binnen deze zone aanwezig mag zijn zonder dat de oriënterende waarde wordt overschreden. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Dit besluit heeft tot doel om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Met het oog op deze waarborgfunctie strekt dit besluit er onder andere toe de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen te betrekken bij de besluitvorming op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening ten aanzien van risicovolle inrichtingen.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
Deze regeling bevat regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie In Plangebied En Omgeving
3.1 Waalspronggebied
Het Waalspronggebied wordt gekenmerkt door een mix van historische en meer recente structurerende elementen. In de ruimtelijke structuur van de kleinschalige dorpen Oosterhout (ten westen van de Waalsprong) en Lent (dat wordt opgenomen in de ontwikkeling) is de historische ontwikkeling van beide kernen nog afleesbaar. Vanuit de dorpen lopen historische lijnen door het landschap, dat wordt gekenmerkt door een afwisseling van open en meer gesloten gebieden. De gronden zijn in gebruik als akker, weiland, en boomgaard, terwijl langs de linten kassen en enkele losse woningen gesitueerd zijn. De zuidelijke rand van het Waalspronggebied wordt gevormd door de Waal met haar uiterwaarden. Langs de Waal is de (historische) dijk, die het dorp Lent scheidt van de rivier, structuurbepalend.
Naast de historische lijnen die het gebied doorkruisen en de op veel plaatsen nog herkenbare blokvormige verkaveling, zijn met name infrastructurele werken van belang voor de ruimtelijke structuur van het gebied. Kenmerkend is de bundeling van Prins Mauritssingel (de huidige A325) en spoorlijn die het Waalspronggebied in een oostelijk en westelijk deel verdeelt. In de buurt van de Waal lopen de twee lijnen verder uiteen, waarbij de spoorlijn het historische centrum van Nijmegen westelijk passeert, en de Prins Mauritssingel ten oosten van het stadscentrum loopt.
Door de barrièrewerking van de Prins Mauritssingel wordt het dorp Lent in twee delen verdeeld. Historische lijnen zoals de Griftdijk worden door de nieuwere infrastructuur doorsneden. Ten noorden van het Waalspronggebied sluit de Prins Mauritssingel aan op de A15 richting Tiel. Ten zuidwesten van het knooppunt van deze wegen is langs de Stationstraat, een historische lijn tussen de kernen Oosterhout en Bemmel, bedrijventerrein De Grift gesitueerd.
3.2 Westelijke Parallelroute
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan voor de Westelijke Parallelroute omvat hoofdzakelijk agrarisch gebied. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de spoorlijn Arnhem-Nijmegen die voor een deel verhoogd op de spoordijk en voor een deel op maaiveldniveau ligt. De westelijke grens van het plangebied ligt in agrarisch gebied en is bepaald op basis van het wegontwerp. Ten westen van het plangebied bevinden zich momenteel een tijdelijk complex van studentenhuisvesting en het Citadelcollege. Beide voorzieningen zijn ontsloten op de Griftdijk-Noord. Het tijdelijk studentencomplex zal nog tot uiterlijk 2014 ter plaatse gevestigd zijn. Het Citadelcollege krijgt een nieuwe schoollocatie ten zuidwesten van de Westelijke Parallelroute. Dit is planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Buitengebied Dorp Lent - 24 (Citadel College en sporthal)". Ten zuidwesten van het plangebied, tussen het nieuwe tracé van de Westelijke Parallelroute en het spoor, ligt de nieuwe locatie van de brandweer. Dit is planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Dorp Lent - 10 (Brandweer)".
3.3 Infrastructuur In De Omgeving Van Het Plangebied
Ten oosten van het plangebied bevinden zich de Prins Mauritssingel, het knooppunt tussen de Prins Mauritssingel en de Laauwikstraat/Griftdijk en de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. In de toekomstige situatie wordt hier het kruispunt tussen de Prins Mauritssingel en de Graaf Alardsingel vormgegeven. Dit kruispunt is één van de belangrijkste kruispunten in de verkeersstructuur van de Waalsprong. Direct ten zuidwesten van dit kruispunt zal het nieuwe NS-station Nijmegen Lent worden gerealiseerd.
Ten zuidwesten van het plangebied wordt de Stadsbrug gerealiseerd. In het bestemmingsplan "Stadsbrug" is de locatie van de Stadsbrug vastgelegd. De nieuwe stadsbrug vormt een belangrijk onderdeel van het ruimtelijk kader voor dit bestemmingsplan. De stadsbrug zal een directe verbinding vormen tussen het Waalspronggebied en de bestaande stad ten zuiden van de Waal en zal via de Graaf Alardsingel aansluiten op de Prins Mauritssingel.
3.4 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
3.4.1 Cultuurhistorische waarden Waalsprong
Voor het gehele Waalspronggebied heeft een inventarisatie van de belangrijkste cultuurhistorische waarden plaatsgevonden. Op de inventarisatiekaart zijn lijnvormige elementen als historische wegen, waterlopen en het tracé van de Waaldijk aangegeven. Daarnaast zijn gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde aangeduid, waaronder de dorpskern van Lent, de uiterwaarden van de Waal en het dorp Ressen.
Cultuurhistorische waarden tussen Dijkstraat en Griftdijk Noord
In het bestemmingsplangebied zijn de volgende cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig:
Griftdijk: de Griftdijk is aangelegd bij het graven van de Grift in het begin van de 17deeeuw. Deze trekvaart vormde een nieuwe snelle vaarverbinding tussen Nijmegen en Arnhem. Na verzanding en uiteindelijke sluiting van de vaart verdween de waterloop vrijwel geheel uit het landschap, maar de begeleidende dijkstructuur is als hoofdwegstructuur behouden gebleven. Op diverse locaties zijn restanten van het oude dijkprofiel herkenbaar. Het dijktracé is van oudsher structuurbepalend voor de ontwikkeling van het gebied tussen Nijmegen en Arnhem en vormt de historische verbindingsweg tussen beide steden en verschillende dorpen in het tussenliggende gebied. Hierdoor heeft deze structuur cultuurhistorische waarde.
Spoorlijn/Defensiedijk: spoordijk uit de jaren '70 van de 19e eeuw; door het hoge talud en het massieve, sterk scheidende karakter heeft de structuur een uitgesproken eigen identiteit. In 1950-1951 werd de spoordijk onderdeel van de Eisenhower(- of Defensie)dijk, één van de markante structuren binnen de IJssellinie. De poortdoorgang bij de Griftdijk Noord bezit nog de betonnen schotsleuven, waarmee de defensiedijk kon worden afgesloten. De IJssellinie, die zich uitstrekt van Nijmegen tot Zwolle is als geheel een uniek relict van de Koude Oorlog en heeft een hoge cultuurhistorische waarde.
Karakteristieke objecten: in het projectgebied bevinden zich geen monumenten. In de omgeving van het plangebied liggen enkele objecten die het gebied identiteit verschaffen. Dit geldt vooral voor de woningen langs de Griftdijk Noord, vrijstaand gelegen in ruime tuinen en gericht op de Griftdijk. De Dijkstraat is aangelegd aan het begin van de twintigste eeuw. Het pandje Dijkstraat 1 is een voorbeeld van een vroeg twintigste-eeuws agrarische woning. Voorts zijn er karakteristieke groenstructuren in het gebied. Het gaat dan met name om de boomgaarden, de oude opstanden zuidelijk van de Dijkstraat (populieren/wilgen), de laanbeplanting langs de Griftdijk Noord (vooral zuidelijk gedeelte) en het groen in enkele particuliere tuinen (hagen, fruitbomen, solitairen). Aan de Griftdijk Noord nr. 11 bevindt zich de historische tuin Lent, die een beeld geeft van een gemengd tuinbouwbedrijf (of warmoezeniersbedrijf), zoals dat in de jaren dertig volop wat te vinden in Lent en omgeving. Hier worden op traditionele manier oude soorten en rassen van groente, fruit en bloemen geteeld, waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van de beroemde Lentse bakken.
In het rapport 'Het land over de Waal” van het Gelders Genootschap (1995) staat de Historische Tuin Lent aangemerkt als een cultuurhistorisch waardevol terrein. De Westelijke Parallelroute gaat langs de historische tuin. De historische tuin ligt buiten het plangebied. De oude structuurlijnen, zoals de Griftdijk en de spoorlijn/defensiedijk, blijven gehandhaafd; door de aanleg van de Westelijke Parallelroute langs de spoorlijn/defensiedijk wordt deze structuur zelfs versterkt. Hiermee is het uitgangspunt uit de MER Waalsprong, waarin staat dat in het kader van nieuwe ontwikkelingen moet worden bezien of oude structuurlijnen een toonaangevende betekenis kunnen behouden, opgevolgd. De woning Griftdijk Noord 8 heeft geen cultuurhistorische waarde. Wegbestemmen van dit woonhuis stuit daarom vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet op bezwaren. Vanwege bovenstaande redenen zijn er vanuit cultuurhistorie geen bezwaren tegen het tracé van de Westelijke Parallelroute.
Er zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied aanwezig en er is geen sprake van een beschermd dorpsgezicht.
Archeologische waarden
Het zuidelijk deel van de Westelijke Parallelroute ligt in een gebied met een nader te onderzoeken archeologisch belang (waarde 1). Terreinen/gebieden met een nader te onderzoeken archeologisch belang krijgen geen aanduiding in het bestemmingsplan. De archeologische maatregelen moeten via een erfgoedverordening worden geregeld. Een dergelijke verordening is nog niet operationeel.
Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan melding te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze melding dient te gebeuren bij de minister van OCW, i.e. de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten.
Hoofdstuk 4 Beschrijving Van De Nieuwe Situatie
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt in de eerste plaats de beoogde ontwikkeling van de gehele Waalsprong beschreven, aan de hand van het Voorkeursmodel 2003 en het Ontwikkelingsbeeld 2007. Daarna worden de verkeersstructuur in de Waalsprong en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven.
4.2 Ruimtelijke Structuur Voorkeursmodel 2003
Het Voorkeursmodel gaat uit van de aanleg van een aantal verschillende woongebieden ten westen en ten oosten van de Prins Mauritssingel. In het zuidwestelijk deel van de Waalsprong wordt een centrumgebied gerealiseerd, dat een directe relatie heeft met de Waal, waardoor de binding van Nijmegen met de rivier zichtbaar wordt gemaakt. Het dorp Lent in het zuidoosten van het plangebied wordt opgenomen in de structuur van de Waalsprong, waarbij aandacht is voor de aansluiting van de bestaande dorpsstructuur op de nieuwe woongebieden rondom het dorp.
De huidige A325 wordt aangepast tot een stedelijke hoofdweg met een 50 km/h regime, waarop de verschillende woongebieden ontsluiten. Hiermee krijgt de weg een centrale functie in de Waalsprong en blijft deze lijn tussen Nijmegen en Arnhem behouden. Door de aanleg van een tweede stadsbrug over de Waal wordt een binnenstedelijke verkeersring gecreëerd, waarbinnen zowel het historische centrum van Nijmegen en de ontwikkeling van het Waalfront (“stedelijke kade”) als het centrumgebied van de Waalsprong liggen. Langs de Prins Mauritssingel en de binnenstedelijke verkeersring is ruimte voor de vestiging van bedrijven, kantoren en instituten.
In een richting “haaks” op die van de Prins Mauritssingel wordt een brede landschappelijke zone aangelegd, die een functie krijgt voor natuur, ecologie, recreatie en waterberging. Door de Landschapszone wordt de Waalsprong in een noordelijk en een zuidelijk deel verdeeld, wat tot uitdrukking komt in een verschillende opzet voor de woongebieden aan beide zijden van deze zone. Ten zuiden van de Landschapszone bevinden zich de woongebieden van Stadseiland (inclusief Centrumgebied en het dorp Lent) en de Vossenpels. Ten noorden van de zone bevindt zich Woonpark Oosterhout en het toekomstige Groot Oosterhout).
Het huidige bedrijventerrein De Grift is gesitueerd in het gebied tussen de Stationsstraat en de A15, in het noordwesten van het plangebied van de Waalsprong. Met de ontwikkeling van de Waalsprong wordt ook dit bedrijventerrein opgewaardeerd en uitgebreid, waarbij wordt ingespeeld op de locatie van het terrein nabij een knooppunt van wegen en direct aan de A15.
Naast het “nieuwe” programma voor de Waalsprong (wonen, werken, voorzieningen, recreatie) vraagt ook de “bestaande” Waal de nodige ruimte. De Waal vormt tussen het centrum en de Waalsprong een flessenhals, waardoor het noodzakelijk is om te zoeken naar oplossingen om de rivier de ruimte te bieden. Het Rijk heeft besloten tot dijkteruglegging, waardoor een nevengeul van de Waal ontstaat. De nevengeul is altijd gevuld met water, maar stroomt slechts bij hoog water mee met de rivier. Hierdoor transformeert het huidige Veur Lent tot een eiland.
Het Betuws motief (aansluiten bij de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de Betuwe) komt tot uitdrukking in de keus om het noordoostelijk deel van de Waalsprong (rond Ressen) niet te verstedelijken, en in plaats daarvan in te zetten op de ontwikkeling van het noordwestelijk deel (Woonpark Oosterhout). Hierdoor blijft het kenmerkende Betuwse landschap rond Ressen behouden en kan beter aangesloten worden bij de ontwikkeling van Landschapspark De Woerdt ten oosten van de Waalsprong. De ontwikkelingsdruk op het noordwestelijk deel van de Waalsprong is van oudsher groter, bijvoorbeeld langs de Griftdijk en de Stationsstraat.
Het landschap heeft hier relatief veel van zijn oorspronkelijke karakter verloren, waardoor stedelijke ontwikkeling in dit gebied minder gevoelig is. De historische lijn van de Griftdijk is de drager van het noordwestelijk deel van de Waalsprong. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon gaat uit van de Griftdijk, waarlangs zich geleidelijk lintbebouwing heeft ontwikkeld. Nieuwbouw aan weerszijden van de Griftdijk kan onder bepaalde randvoorwaarden die de kwaliteit van de Griftdijk waarborgen goed in het landschap ingepast worden en past tevens in het historische occupatiepatroon.
4.3 Ruimtelijke Structuur Ontwikkelingsbeeld 2007
In het Ontwikkelingsbeeld 2007 is het toekomstbeeld voor de Waalsprong opnieuw geformuleerd. De toekomstige structuur van het Waalspronggebied, dat zich inmiddels ontwikkelt als een organisch groeiend stadsdeel, ziet er als volgt uit:
“De Waalsprong ontwikkelt zich langs de bestaande structuren die veelal noord-zuid zijn gericht. Zodoende ontstaat er een structuur die zich richt op de rivier, het centrumgebied en de bestaande stad. De Waalsprong sluit op deze wijze aan bij de Nijmeegse historie waarbij de uitwaaierende stadswegen beeldbepalend zijn voor het karakter van de stad. De verschillende noord-zuidlijnen fungeren als dragers van het ruimtelijk raamwerk van de Waalsprong. Hierbij vertellen zij ieder hun eigen verhaal. Deze lijnen zijn de historische ruggengraat in de ontwikkeling van de Waalsprong. Aan de rivier toont de Waalsprong zich op een andere manier dan de bestaande stad. Daar is sprake van een waterfront met een strakke stenige kade. Aan de kant van de Waalsprong ontstaat een archipel, waarbij natuur en water worden afgewisseld met eilanden. De uitwerking van het plan voor de Landschapszone wordt steeds meer een opgave voor een landschapsstructuur met stedelijke functies, die stad en ommeland verbindt”
Binnen deze ruimtelijke structuur zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden. In het Ontwikkelingsbeeld is per deelgebied aangegeven wat de ontwikkelingsrichting is en hoe de gebieden er uit (kunnen) komen te zien.
4.4 Verkeersstructuur Waalsprong
4.4.1 Hoofdwegen autoverkeer
De stedelijke hoofdwegen in de Waalsprong zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad en vervullen een functie voor het verbinden van stadsdelen en de bereikbaarheid met de regio. De belangrijkste wegen zijn de Prins Mauritssingel en de Graaf Alardsingel; deze zijn verbonden met respectievelijk de Waalbrug en de nieuwe Stadsbrug. Uitgangspunt in het Voorkeursmodel 2003 is dat de ontsluiting van de autowegen zo is opgezet dat autoverkeer zo snel mogelijk uit de woongebieden naar de Prins Mauritssingel wordt geleid.
De Waalsprong wordt volgens de uitgangspunten van Duurzaam Veilig ingericht. Daarbij moeten op het hoofdwegennet functie, gebruik en vormgeving op elkaar zijn afgestemd. Basis daarbij is de wegencategorisering waarbij onderscheid wordt gemaakt naar:
- gebiedsontsluitingsweg (maximum snelheid 50 km/uur);
- erftoegangswegen (30 km-zones)
De woongebieden in de Waalsprong (alle woonstraten) zijn of worden ingericht als 30 km-zone. Uitgangspunt is dat gemotoriseerd verkeer gebundeld wordt afgewikkeld over het stelsel van gebiedsontsluitingswegen. Door de ruimtelijke opbouw wordt getracht autoverkeer vanuit de woonwijk zo efficiënt mogelijk naar de meest nabijgelegen ontsluitingweg te leiden. Daarmee verbetert de verkeersveiligheid in de wijken. Alle hoofdwegen, ook de Westelijke Parallelroute, hebben de functie gebiedsontsluitingsweg (50 km/u). Alle andere wegen worden ingericht als 30 km/u zone. Dit geldt ook voor het zuidelijke stuk van de Griftdijk.
De keuze voor het tracé van de Westelijke Parallelroute is vastgelegd in een opeenvolging van milieueffectrapportages (die zowel voor de Waalsprong als voor de Stadsbrug zijn verricht) en beleidskeuzes en is uiteindelijk vastgelegd in het Ontwikkelingsbeeld 2007.
4.4.2 Ontsluiting autoverkeer
Op 9 mei 2007 heeft de gemeenteraad besloten hoe de wegenstructuur in de Waalsprong er uit zal zien. In afwijking hiervan is in de vergadering van 13 januari 2010 een motie aangenomen om de Dorpensingel-Oost toch aan te leggen, een “knip” aan te brengen in de Vossenpelssestraat en de aansluiting van de Parmasingel op de Prins Mauritssingel te laten vervallen. Ten aanzien van dit laatste onderdeel van de motie wordt onderzocht of de aansluiting op de Prins Mauritssingel bij de Parmasingel toch gehandhaafd moet blijven. In het voorjaar van 2011 wordt hierover een besluit genomen door de raad.
Deze structuur wordt nu verder uitgewerkt in een tracéverkenning en ontwerp voor de Dorpensingel-Oost. Hierbij worden de gevolgen van de aanleg van de weg in beeld gebracht. Voorts vindt overleg met de gemeente Lingewaard plaats, omdat een deel van de weg op het grondgebied van die gemeente ligt. Op basis hiervan en van de financieringsmogelijkheden kan dit leiden tot een bestemmingsplanwijziging voor de aanleg van de Dorpensingel-Oost, waarin deze nieuwe ontwikkeling wordt vastgelegd. Tot die vaststelling wordt in de nu in procedure te brengen bestemmingsplannen gewerkt met de verkeersprognoses die gebaseerd zijn op de besluitvorming van de raad van mei 2007.
4.4.3 Openbaar vervoer
Openbaar vervoer vormt een belangrijk onderdeel in het verkeerssysteem van de Waalsprong. Maatregelen op het gebied van (hoogwaardig) openbaar vervoer leveren een bijdrage aan de beperking van de groei van het autoverkeer. Openbaar vervoer bestaat uit trein, Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) en uit stads- en streeklijnen. Regiorail gaat in de toekomst de S-vorm Wijchen-Nijmegen-Arnhem-Zevenaar bedienen.
In het OV-systeem van de Waalsprong zijn nog veel ontwikkelingen te verwachten, waaronder de realisatie van nieuwe stations (Lent en/of Ressen) en de aanleg van HOV-routes. Nabij het centrumgebied komt het vervoersknooppunt van de Waalsprong te liggen, knooppunt Lent. Hier sluiten trein, regulier openbaar vervoer en HOV op elkaar aan.
4.4.4 Fietsverkeer
Het Voorkeursmodel 2003 geeft aan dat de fietspadenstructuur radiaal van opzet moet zijn en bestaat uit een netwerk van korte, veilige en aangename routes die woongebieden verbinden met voorzieningen, werkgebieden en de bestaande stad. Ook de MER Verkeersstructuur 2006 geeft aan dat de kansen voor de fiets afhankelijk zijn van het maken van directe routes en een fijnmazig netwerk. Het doorbreken van de barrièrewerking van het spoor speelt hierbij een belangrijke rol.
Een toename van het fietsgebruik wordt bereikt door een fietsroutenetwerk te realiseren met een maaswijdte van 400-600 meter, met rechtstreekse en samenhangende routes die alle belangrijke voorzieningen ontsluiten. Daarbij zijn ook comfort (verharding, doorstroming), aantrekkelijkheid en verkeersveiligheid belangrijke factoren. In het Ontwikkelingsbeeld 2007 is aangegeven dat met de bouw van de Snelbinder de bereikbaarheid van de bestaande stad vanuit de Waalsprong uitstekend is. Binnen en tussen de wijken zal een fijnmazig fietsnetwerk ontstaan. De nood-zuidgerichte lijnen die het ruimtelijk raamwerk vormen voor de Waalsprong zijn van groot belang voor het fietsroutenetwerk. Een aandachtspunt is de verbetering van de oost-westverbindingen in het gebied.
In oktober 2007 is de beleidsnotitie “De Doorsteek, gewenst fietsnetwerk in de Waalsprong” vastgesteld. In deze beleidsnotitie wordt uitgegaan van de realisering van snelfietsroutes met een noord-zuidrichting, te weten: Woonpark Oosterhout, Griftdijk, De Grift en de Snelfietsroute Arnhem Nijmegen (Rijn-Waalpad) (westelijk en oostelijk tracé). Naast de bestaande verbindingen worden drie nieuwe oost-westverbindingen voor langzaam verkeer over het spoor en de Prins Mauritssingel gerealiseerd. De toevoeging van deze verbindingen heeft een groot effect op de bereikbaarheid van de wijk en bepaalt in belangrijke mate de samenhang van het fietsnetwerk. De verbindingen zijn gesitueerd ter hoogte van de Vrouwe Udasingel, ten zuiden van de Landschapszone (Groot Brittanniëstraat) en ten noorden van de Landschapszone. Inmiddels is de fietstunnel bij de Vrouwe Udasingel gerealiseerd. De exacte uitvoering van de overige verbindingen is nog onderwerp van studie. Ter plaatse van de Graaf Alardsingel en de Prins Mauritssingel zijn ongelijkvloerse kruisingen (tunnel of brug) voor het fietsverkeer voorzien.
Langs de gehele Westelijke Parallelroute wordt een langzaamverkeersroute gerealiseerd. De route zal ter hoogte van de toekomstige woonwijk Broodkorf en de bestaande woonwijk Groot Oosterhout een tijdelijk karakter krijgen zodat in de toekomst de route door de wijk gelegd kan worden. Ter plaatse van de Vrouwe Udasingel is een tunnel onder het spoor door richting de Westelijke Parallelroute gerealiseerd. Ter hoogte van de nog te realiseren nieuwe brandweerkazerne sluit de langzaamverkeerroute aan op de fietsroute richting het nieuwe NS-station Nijmegen Lent.
4.5 Westelijke Parallelroute
4.5.1 Inleiding
Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt een deel van de aanleg van de Westelijke Parallelroute mogelijk gemaakt. Door realisering van de WPR wordt een belangrijk deel van de toekomstige verkeersstructuur van de Waalsprong aangelegd, dat de grens vormt tussen het nieuwe centrumgebied van de Waalsprong (de Citadel / Hof van Holland) en de woon- en werkgebieden ten noorden daarvan.
Het plangebied is gelegen aan de westelijke zijde van het spoor en vormt een verbinding tussen de Keizer Henderik VI singel en de Graaf Alardsingel. Het voorliggend bestemmingsplan zal echter een kleiner tracé beslaan omdat het noordelijke deel reeds is opgenomen in het bestemmingsplan "Stadsas Noord". Het meest zuidelijke deel van de Westelijke Parallelroute maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Graaf Alardsingel" maar zal met dit bestemmingsplan overschreven worden. Reden daarvoor is dat het profiel van dit deel breder wordt dan eerder voorzien werd in het bestemmingsplan "Graaf Alardsingel".
De voormalige hoofdroute, de Griftdijk, doorkruist het plangebied. Op de Westelijke Parallelroute zullen de toekomstige woonwijk Broodkorf en de uitrukvoorziening van de brandweer ontsluiten. De brandweer ontsluit voor personeel en expeditie aan de achterzijde.
Voor de aansluiting van de Westelijke Parallelroute op de Graaf Alardsingel is een onderzoek uitgevoerd. In de rapportage “Westelijke Parallelroute Waalsprong, de midden-en zuidelijke variant vergeleken” (november 2007) is een advies geformuleerd voor deze aansluiting. Op basis van onder meer de verrichte onderzoeken naar akoestiek en luchtkwaliteit zijn twee varianten afgewogen. De zogenaamde middenvariant, die in het MER is onderzocht, is vergeleken met de zuidelijke variant, die in het Ontwikkelingsbeeld is opgenomen. De zuidelijke variant blijft verder langs het spoor lopen en sluit meer oostelijk aan op de Graaf Alardsingel dan de middenvariant. Voor de onderdelen verkeer, lucht en geluid zijn de verschillen tussen beide varianten gering. Beide varianten zijn verkeerskundig en akoestisch acceptabel. Wat betreft luchtkwaliteit wordt bij beide varianten aan de wettelijke normen voldaan. Vanuit oogpunt van woningbouwontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit is er een duidelijke voorkeur voor de zuidelijke variant. Ook financieel gezien heeft deze variant voordelen. Er is daarom gekozen voor de zuidelijke variant.
4.5.2 Tracébeschrijving en profiel van de gehele Westelijke Parallelroute
Zoals eerder aangegeven, maakt alleen het zuidelijke deel van het tracé onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Niettemin wordt hierna het gehele tracé beschreven.
Voor het gehele tracé is in beginsel gekozen voor een standaard en eenduidig vormgegeven profiel, waarvan op enkele plekken wordt afgeweken. De eenduidigheid is van belang om het wegtracé, dat door verschillende gebieden loopt, een duidelijke eigen identiteit te geven. Omdat het een "stevige" buitenwijkse voorziening betreft die door verschillende woongebieden en een recreatiegebied loopt, is het van belang dat het profiel beschikt over een goede basiskwaliteit. Deze wordt gezocht in een zo breed mogelijke groenzone met daarin een bomenrij geprojecteerd die tussen de rijloper en het aangrenzende gebied ligt.
Er wordt afgeweken van het profiel indien er sprake is van inpassing van rotondes, verbijzondering, reeds aanwezige functies of ten behoeve van verkeersremmende functies.
De breedte van het standaard profiel bedraagt 25 meter. Het bestaat uit twee rijstroken die worden gescheiden door een licht verhoogde, overrijdbare en dus verharde middenberm. Aan weerszijden van de rijstroken wordt voorzien in een groenstroken. Aan de oostzijde van de rijbanen bevindt zich een groenstrook met daarin een zaksloot. Aan de westzijde van de rijstroken bevindt zich een bredere de groenstrook waar aan de zijde van de rijstrook een bomenrij is geprojecteerd en daarnaast eveneens weer een zaksloot. Ten westen van deze bredere groenstrook is een tweezijdig fietspad met daaraan grenzend een trottoir geprojecteerd. Over nagenoeg het gehele tracé wordt de oostzijde van het profiel begrenst door de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. De spoorlijn is in zuidelijke richting steeds hoger ten opzichte van maaiveld op een spoortalud geprojecteerd.
Prins Hendrik VI singel
Het eerste deel van het traject van de WPR start ten noorden van de Prins Hendrik IV singel. De Prins Hendrik VI singel sluit ten oosten aan op de ovatonde die boven de Prins Mauritssingel (PMS) is gesitueerd. Ten gevolge van deze aansluiting heeft de Prins Hendrik VI singel een verhoogde ligging. De WPR start als een afrit ter plaatse van deze verhoogde singel in noordelijke richting en buigt vervolgens geheel om in zuidelijke richting. Zo ontstaat er een lus die vanaf de Prins Hendrik VI singel daalt tot op maaiveld om vervolgens onder de Prins Hendrik IV singel door te lopen in zuidelijke richting.
Archeologisch monument
Vervolgens doorloopt de WPR een traject door een archeologisch monument dat onderdeel uitmaakt van woongebied Groot Oosterhout. Groot Oosterhout is een nog niet gerealiseerde woonwijk ten westen van de WPR en de PMS. Het monument bevindt zich zowel aan de noord- als zuidzijde van de Prins Hendrik IV singel en is een centrale zone binnen deze wijk die niet bebouwd of geroerd mag worden. Reden daarvoor is dat men de te verwachte archeologische objecten wil conserveren. Het archeologisch monument zal zich in de toekomst gaan manifesteren als een groene recreatieve zone ten behoeve van de bewoners van Groot Oosterhout. In afwijking van het boven beschreven profiel ligt er in dit deel van het tracé geen voetpad naast het fietspad.
Groot Oosterhout
Nadat het monument gepasseerd is, loopt het traject direct langs woongebied Groot Oosterhout. Bij realisatie van Groot Oosterhout ten westen van de WPR zal een reeks van ca. 35 woningen komen te liggen. Ter hoogte van deze woningen wordt het trottoir aan het profiel van de WPR toegevoegd. Ten noorden en ten zuiden van de bovengenoemde woningen zal het profiel van de WPR voorzien worden van een knik. Deze knikken komen voort uit het verloop van eigendomsgrenzen en worden aangewend om de nodige verkeersremmende maatregelen in het tracé aan te brengen. De knikken komen tot stand door een tijdelijke verbreding van de middenberm die groen wordt ingericht.
Landschapszone
Ten zuiden van de bovengenoemde woningen bevindt zich de Landschapszone. Het profiel op dit deeltraject wordt op twee momenten verbijzonderd. Ten eerste is er in beginsel een rotonde voorzien die enigszins ten westen van het doorgaande tracé is gesitueerd. Deze rotonde zal in een ontsluiting voorzien van het recreatiegebied van de Landschapszone en zal tevens een verkeersremmende werking hebben. De rotonde wordt groen ingeplant. Vooralsnog wordt ter plaatse van de beoogde rotonde een T-splitsing gerealiseerd.
Voorts is er in zuidelijke richting een lichte verhoging in het tracé aangebracht. Deze verhoging is het gevolg van een duiker die geprojecteerd is tussen twee plassen van de Landschapszone en de reservering voor een fietstunnel onder de PMS en het spoor. De PMS voorziet op deze hoogte eveneens in een verbijzondering en de vormgeving van deze verbijzondering op de WPR zal daar een vormrelatie mee aan gaan. Ten noorden en zuiden van de verhoging zal opnieuw een knik in het tracé worden aangebracht ten behoeve van de verkeersremmende functie.
Broodkorf
Na de zuidelijke knik uit het vorige traject passeert de WPR in dit traject het nog te ontwikkelen woongebied Broodkorf. In dit traject is ten noorden van de tunnel Vrouwe Udasingel sprake van 2 bestaande objecten die binnen het standaardprofiel gesitueerd zijn. Het betreft een waterzuiveringsinstallatie en een UMTS-mast van KPN. Om deze in te kunnen passen wordt het standaard profiel geknepen. Het voetpad verdwijnt, het fietspad wordt ter plekke van deze objecten direct tegen de rijloper aan gesitueerd en ook de zaksloten en bomen verdwijnen. Ten zuiden van de UMTS-mast wordt het profiel weer terug te worden gebracht naar de standaard.
Verder zuidelijk in het traject Broodkorf ligt een tweede rotonde. Deze wordt op soortgelijke manier, iets ten westen van het doorgaande tracé, als de eerdere rotonde geprojecteerd. Deze rotonde faciliteert de ontsluiting van de Broodkorf maar ook de doorgaande fietsverbinding vanuit de tunnel Vrouwe Udasingel. In afwijking van de vorige rotonde loopt hier een tweezijdige fietsroute rondom de gehele rotonde. Daardoor ontstaan er eilanden rondom de rotonde. De rotonde en de eilanden worden groen ingericht.
Ten zuiden van de rotonde ligt, in afwijking van het standaard profiel, het tweezijdig fietspad aan de oostzijde van de rijloper. Er wordt van de eerdere ligging afgeweken omdat dit beter aansluit op het verdere verloop van de snelfietsroute in zuidelijke richting.
Ten zuiden van Broodkorf buigt de WPR af richting de Graaf Alardsingel. Het profiel wijkt hier af van de standaard. Tussen de twee rijlopers verschijnt in afwijking van het standaardprofiel een groene middenberm. De enkele rijloper in de richting van de Griftdijk Noord wordt, na de afbuiging aan weerszijden, voorzien van een voorsorteervak voor respectievelijk rechts- en linksafslaand verkeer. Ter hoogte van de toekomstige brandweerkazerne wordt de middenberm doorsneden met verhardingen ten behoeve van de uitruk van de brandweer. Het tweezijdige fietspad zet zich voort ten zuiden van de rijlopers en ligt nagenoeg tegen de rijloper aan. Tussen het fietspad en het zuidelijk gelegen trottoir ligt een groene zone met daarin een zaksloot.
Woenderskamp
De WPR loopt verder door en kruist de Griftdijk Noord. Daar passeert het tracé het traject Woenderskamp. Het standaardprofiel van de WPR is in dit deeltraject nagenoeg geheel verlaten. Er is nog wel sprake van een scheiding tussen de rijlopers in noordelijke en zuidelijke richting. De groene middenberm is verdwenen omdat de rijlopers in beide richtingen worden voorzien van voorsorteervakken ten behoeve van links- en rechtsafslaand verkeer. Aan weerszijde van de rijlopers worden zaksloten aangelegd. Ten noorden van het profiel ligt een enkelzijdig fietspad en ten zuiden van het profiel een tweezijdig fietspad. De fietspaden worden aan beide zijden begrensd door een trottoir. Dit deeltraject is de beëindiging van het tracé en sluit aan op de GAS.
4.5.3 Ontwikkelingen in de directe omgeving van het plangebied van de WPR
Zoals eerder aangegeven omvat het plangebied alleen het zuidelijke deel van de gehele Westelijke Parallelroute. Het plangebied raakt de volgende (toekomstige) ontwikkelingen.
Broodkorf/Woenderskamp
Het plangebied voor de WPR raakt de oostelijke rand van woongebied Broodkorf. Woongebied de Broodkorf is gesitueerd ten oosten van de Griftdijk, ten zuiden van de Landschapszone en ten Westen van de WPR. Broodkorf wordt tezamen met woongebied de Woenderskamp ontworpen. De Woenderskamp ligt ten westen van de Griftdijk Noord en eveneens ten zuiden van de Landschapszone. De Westelijke Parallelroute passeert een klein deel van de zuidzijde van de Woenderskamp.
Fietstunnel Vrouwe Udasingel
In het verlengde van de Vrouwe Udasingel is een fietstunnel onder de Prins Mauritssingel en de spoordijk aangelegd. Deze verbindt de woongebieden ten oosten en ten westen van deze barrière en het daaruit voortkomende fietspad sluit aan op de WPR.
Griftdijk Noord / Omgeving Spoorstraat
Ten zuiden van het plangebied lopen de Griftdijk Noord en de Spoortstraat nagenoeg parallel aan elkaar en aan het spoor. Grenzend aan en georiënteerd op de WPR, tussen de Griftdijk Noord en de Spoorstraat, wordt de toekomstige Brandweerkazerne geprojecteerd. Achter de kazerne bevindt zich een parkeerterrein. In de okel van de kruising WPR / Graaf Alardsingel wordt ten zuiden van de WPR een sporthal gepland. Achter de sporthal en tevens georienteerd op de Griftdijk Noord komt het Citadelcollege.
Graaf Alardsingel
De WPR eindigt ten zuidwesten op de toekomstige de Graaf Alardsingel. Deze begrenst de Citadel / Hof van Holland, het stadshart van Nijmegen Noord, aan de noordzijde en biedt de toegang tot de nieuwe Stadsbrug, de bestaande Waalbrug, en de Prins Mauritssingel in de richting Arnhem.
Hoofdstuk 5 Duurzaamheid En Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Duurzaamheid staat centraal in de ontwikkeling van de Waalsprong. Dit vindt zijn uitdrukking in de opzet van de stedenbouwkundige structuren en de manier waarop er met aspecten als water, bodem en lucht wordt omgegaan. In het kader van de MER Waalsprong 2003 heeft een eerste grove toetsing plaatsgevonden, onder andere ten aanzien van geluid, luchtkwaliteit en omgevingskwaliteit. In de MER Verkeersstructuur 2006 is meer specifiek gekeken naar de verkeersstructuur van de Waalsprong. Daarnaast is voor een aantal aspecten nader onderzoek verricht op milieutechnisch gebied. Dit hoofdstuk behandelt de verschillende milieuaspecten.
5.2 Bodem
Onder het hele tracé van de Westelijke Parallelroute is onderzoek gedaan naar de milieuhygienische situatie van de bodem. De bodemrapportages zijn via het internet te raadplegen door het nummer 1234 in het internetadres http://145.11.60.41/IMAP/multimedia/bodemonderz/1234.pdf te wijzigen in het nummer vermeld in het overzicht van de bodemrapportages.
Uit de onderzoeken blijkt dat alvorens de werkzaamheden tot aanleg van de weg uitgevoerd kunnen worden op meerdere plaatsen een Besluit Uitvoering Sanering-melding (de zgn. BUS-melding) zal moeten worden gedaan. Hierin wordt aangegeven hoe er met de vervuilde grond wordt omgegaan, bijvoorbeeld of de grond wordt afgevoerd, gesaneerd op locatie of anders.
- onderzoek 24 juli 2002, nummer 2534 en 10 juni 2003, nummer 2783
- onderzoek 13 februari 2008, nummer 4093
- onderzoek 3 januari 2005, nummer 3203
- onderzoek 31 juli 1999, nummer 1849
- onderzoek 3 juni 2009, nummer 4490
- onderzoek 16 juli 2001, nummer 2260, vervangen door opvolgend onderzoek nummer 4746 (zie hieronder)
- onderzoek 31 mei 2010, nummer 4746
- onderzoek 24 januari 2003 (weggetje langs spoor), nummer 2661 en tekening 2661-1,
- onderzoek nummer 1897 tot aan Graaf Alardsingel.
De waterbodems in het plangebied zijn verontreinigd; als deze worden geschraapt, leeggehaald of gedempt, is aanvullend onderzoek nodig.
5.3 Water
5.3.1 De watertoets
In het kader van de watertoets heeft overleg met het Waterschap plaatsgevonden en is de volgende inhoud voor de waterparagraaf vastgesteld.
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied De Waalsprong. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001) en het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (WIW) 2009 relevant. Er vinden wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem voor de gehele Waalsprong. Uitgangspunten en hoofdcontouren van dit watersysteem zijn vastgelegd in het WIW 2009 van 20 november 2009 met kenmerk 9T9874.A0. Dit plan is op 26 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen en op 24 februari 2010 ondertekend door de Grondexploitatiemaatschappij Waalsprong (GEM), het Waterschap Rivierenland en de gemeente Nijmegen.
Het plangebied is een onderdeel van het project Westelijke Parallelroute. Deze weg loopt vanaf de Prins Hendrik VI Singel ter hoogte van het Keizer Augustusplein (ovatonde) tot aan de Graaf Alardsingel. Het plangebied omvat alleen het zuidelijke deel van de Westelijke Parallelroute.
Overzicht van de gehele Westelijke Parallelroute
Bij het geldende standaard dwarsprofiel is de verhardingsbreedte 11,50 m. Vanaf de kruising met de Graaf Alardsingel tot de bocht langs het spoor is de verhardingsbreedte groter dan in het standaarddwarsprofiel. Bij dit dwarsprofiel is de verhardingsbreedte 28,50 m. De totale lengte van de Westelijke Parallelroute is ongeveer 2.200 m. De toename van verhard oppervlak door de aanleg van de Westelijke Parallelroute is circa 29.550 m2.
Watersysteem Waalsprong
Het watersysteem van de Westelijke Parallelroute gaat deel uitmaken van het watersysteem voor de gehele Waalsprong. Dat is een zelfvoorzienend systeem dat alleen in extreme gevallen water naar de rivier de Linge afvoert. Het watersysteem zal na realisatie uit drie grote plassen en een systeem van singels bestaan. Het minimale waterniveau in de singels is NAP + 7,60 m. De waterdiepte is daardoor altijd ten minste 1,00 m. De plassen functioneren als buffer. Het doel is de singels op peil te houden voor een betere waterkwaliteit. Als randvoorwaarde voor de waterkwaliteit wordt het water uit de plassen via het systeem van singels gecirculeerd.
In het WIW 2009 hebben de GEM, gemeente en Waterschap Rivierenland onder andere vastgelegd hoe in de Waalsprong met de waterberging omgegaan wordt. De berging van de neerslag vindt plaats in het singelsysteem van de Waalsprong.
Het watersysteem van de Waalsprong wordt kwantitatief getoetst voor vijf situaties, namelijk:
- Bij een bui volgens zomersituatie T = 10 + 10% moet de drooglegging ten minste 0,70 m bedragen.
- Bij een bui volgens wintersituatie T = 2 + 10% moet de drooglegging ten minste 0,70 m bedragen.
- Bij de zogenaamde westlandbui met 100 mm neerslag in 24 uur bij constante intensiteit moet de drooglegging ten minste 0,10 m bedragen.
- De maximale afvoer naar de rivier de Linge is 0,5 l/s per hectare.
- De circulatiepompen moeten een minimale stroomsnelheid van 0,01 m/s in het watersysteem handhaven.
Nadere informatie over de toetssituaties en de bijbehorende criteria is in het WIW 2009 te vinden.
In de toekomstige situatie wateren daken en wegen af naar wadi's. De minimale berging in de wadi's bedraagt 10 mm ten opzichte van het afwaterende verharde oppervlak. De wadi's voeren het water met drainageleidingen vertraagd af naar de aanwezige watergangen. Bij grotere regenbuien treden de slokops van de wadi's in werking en wordt het teveel aan regenwater via diezelfde drainageleidingen rechtstreeks naar oppervlaktewater afgevoerd. De voornaamste functie van de wadi's is een zuiverende.
Voor de ontwikkeling van de Waalsprong wordt de ruimte voor water in samenhangende plannen afgestemd tussen de gemeente en de GEM. Voor de ontwikkeling van het deel van de Waalsprong ten westen van de spoorlijn zijn door Royal Haskoning voor de gemeente en de GEM waterafspraken gemaakt (notitie Waterhuishouding Waalsprong zuidwest van 22 januari 2010).
Waterhuishoudkundige inrichting plangebied
De berging in de wadi's wordt conform het WIW 2009 niet als berging voor het watersysteem meegeteld. Totdat de plassen als berging functioneren, moet de berging in het plangebied opgelost worden.
Vanwege de aanwezigheid van nieuwe grote bomen in de groenstrook langs de wadi aan de westzijde van de weg is ervoor gekozen deze wadi uit te voeren als zaksloot met taluds 1:1 en de taluds van de wadi van een ruigere begroeiing te voorzien. Uit beheersoverwegingen dienen de zaksloten een bodembreedte van ten minste 0,50 m te hebben. Dit is gerealiseerd door de zaksloten minder diep te maken, namelijk 0,75 m. Vanwege uniformiteit en uitvoerbaarheid is ook de wadi aan de oostzijde van de weg als een zaksloot uitgevoerd. De figuur hieronder toont het standaarddwarsprofiel.
Standaard dwarsprofiel
De zaksloten worden over de gehele lengte van de Westelijke Parallelroute aan weerszijden van de weg aangelegd. Alleen waar geen sprake is van het standaarddwarsprofiel moet de afwatering van de weg mogelijk anders uitgevoerd worden. Hetzelfde geldt voor het archeologische monument, waarboven de weg met een bocht oploopt en aansluit op de Prins Hendrik VI Singel, bijvoorbeeld via kolken en leidingen dient het afstromende hemelwater wel naar die zaksloten af te wateren.
De figuur hieronder toont het dwarsprofiel ter hoogte van het archeologisch monument.
Dwarsprofiel ter hoogte van het archeologisch monument
Om de afvoer te vertragen, wordt het systeem van zaksloten gecompartimenteerd. De systemen krijgen overlopen - bij voorkeur bovengronds - naar de toekomstige plassen of naar watergangen. Deze overlopen worden gerealiseerd naar de watergangen die de plassen verbinden en naar de ondergrondse leiding die dient voor de afvoer van het hemelwater van de Graaf Alardsingel.
Het systeem van zaksloten is uitgewerkt in het waterhuishoudkundige plan en wijkt af van de systemen van wadi's in de Waalsprong. In dit plan is tevens de opbouw van de zaksloten beschreven. De minimale bodemhoogte van de zaksloten is NAP + 8,00 m. De gehele Westelijke Parallelroute wordt opgehoogd. De mate van de verhoging is nog niet bekend. De bodem van de zaksloot zal hierdoor hoger worden dan NAP + 8,00 m. De gemeente beheert de zaksloten. Het waterhuishoudkundige plan zal in de eerste maanden van 2011 opgesteld en ter goedkeuring bij het Waterschap ingediend worden. In dat plan zullen de zaksloten nader uitgewerkt zijn en zal rekening gehouden zijn met de ophoging van de weg ten opzichte van de omgeving en de stabiliteit van de taluds van de zaksloten zelf.
Langs de Westelijke Parallelroute worden de komende jaren nieuwe woongebieden ingericht, zoals bijvoorbeeld Groot Oosterhout, Woenderskamp, Broodkorf en Hof van Holland (Citadel). Aan de afwatering van deze gebieden wordt in de desbetreffende plannen aandacht besteed. Wel heeft de GEM de gemeente gevraagd het bergingsvraagstuk van een deel van het plan Groot Oosterhout in het plangebied van de Westelijke Parallelroute op te lossen. Het gaat om een rij woningen aan de oostelijke buitenrand van het plan Groot Oosterhout. Deze woningen liggen buiten het systeem van singels. Afwatering van die verharde oppervlakken dient bovengronds plaats te vinden. Deze rij woningen valt buiten de grenzen van dit bestemmingsplan.
Definitieve situatie
In de definitieve situatie is de voornaamste functie van de wadi een zuiverende. De toename van verhard oppervlak door de aanleg van de Westelijke Parallelroute bedraagt circa 29.550 m2. De toename van verhard oppervlak door de aanleg van de rij woningen bedraagt ongeveer 4.000 m2. De totale toename van verhard oppervlak bedraagt circa 33.550 m2. De totale benodigde berging is daardoor 3.355 m3.
Het hemelwater stroomt af naar zaksloten aanweerszijden van de weg. Indien via de afstroming van het hemelwater door de bermen naar de zaksloten een hoogteverschil van ten minste 0,10 m gerealiseerd kan worden, bedraagt de berging per strekkende meter zaksloot circa 0,94 m3. Door een totale lengte van 2.921 m zaksloten bedraagt de berging vervolgens ongeveer 2.738 m3. Vanaf de kruising met de Griftdijk tot de spoorlijn zijn de zaksloten breder. Daar kunnen zaksloten met een bodembreedte van ten minste 8,50 m gerealiseerd worden. Over een afstand van circa 120 m is de totale extra berging 720 m3. De totale berging in zaksloten bedraagt circa 3.458 m3. Dit komt overeen met ongeveer 103 mm. De vereiste berging is 10 mm. De berging in de zaksloten voldoet ruim.
Tijdelijke situatie
In de tijdelijke situatie is de voornaamste functie van de wadi tijdelijke berging. Bij de westlandbui met 100 mm neerslag in 24 uur bij constante intensiteit moet de drooglegging zoals eerder beschreven tenminste 0,10 m bedragen. Bij een totale toename van verhard oppervlak van circa 33.550 m2 is de benodigde berging in een statisch systeem van zaksloten 3.355 m3. De totale berging in zaksloten bedraagt circa 3.458 m3, wat overeen komt met ongeveer 103 mm. Het systeem voldoet terwijl met dynamische effecten als de afvoer via infiltratie geen rekening gehouden is.
Bestaande watergangen
In de huidige situatie zijn langs en loodrecht op de Griftdijk Noord kwelsloten aanwezig. Naast het afvangen van de kwel hebben deze sloten als functie het afvoeren van hemelwater dat afstroomt van een deel van de weg. Vier watergangen doorkuisen het plangebied. Waar deze de nieuwe weg kruisen, worden deze - indien nodig - vervangen door een duiker. Dit geldt waarschijnlijk alleen voor de watergang 106110B. De overige watergangen - 106109B, 106165C en 107370C - worden ten gevolge van de aanleg van de Westelijke Parallelroute ingekort. Maatregelen zijn niet noodzakelijk. Het Waterschap Rivierenland is beheerder van het oppervlaktewater. Voor werkzaamheden aan watergangen is ontheffing van de keur noodzakelijk.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. De afstand ten opzicht van de Waal is ongeveer één kilometer. Er is invloed van kwel in de bestaande situatie. De huidige aanwezige watergangen functioneren voornamelijk voor het afvangen van de kwel en vallen droog bij lage grondwaterstanden.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal gebouwd wordt. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
- een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
- maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
- een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)
In de Waalsprong wordt voor de grondwateronttrekkingsvergunning voor het bouwen in de Waalsprong sinds 2000 gemeten. Voor de MER dijkteruglegging Lent wordt sinds maart 2009 de grondwaterstand gemeten nabij de projectlocatie. Gemeten grondwaterstanden laten zien dat het grondwater zich gemiddeld tussen NAP +7,50 en +8,00 m bevindt. Bij hoge afvoeren in de Waal boven NAP + 12,00 m stijgt het grondwater tot ongeveer tot NAP +9,00 m. Bij de droogteperiode in 2003 zakte de grondwaterstand tot NAP +6,60 m. Om aan de eisen van drooglegging en ontwatering te voldoen zal het minimale aanlegniveau in het waterhuishoudkundig plan voor het plangebied nader uitgewerkt worden.
5.4 Verkeersintensiteiten Westelijke Parallelroute
De verkeersprognoses (*) geven aan dat er op werkdagen dagelijks in 2020 ongeveer 9.000 motorvoertuigen over deze weg zullen rijden. Op het wegvak tussen de Griftdijk en de Graaf Alardsingel zal deze intensiteit hoger zijn: ca. 16.000 motorvoertuigen.
Voor gebiedsontsluitingswegen zijn dit normale intensiteiten. Bij intensiteiten boven de 15.000 motorvoertuigen moet kritisch gekeken worden of het aantal rijstroken, met name bij de kruispunten, voldoende is. Uit dynamische modelberekeningen blijkt dat deze intensiteiten op de desbetreffende kruispunten voldoende afgewikkeld kunnen worden.
(*) NB: De bovenstaande intensiteiten zijn afkomstig uit het verkeersmodel dat ten grondslag lag aan het raadsbesluit van mei 2007, om precies te zijn modelvariant 2020BWF. In die variant is geen rekening gehouden met aanleg van de Dorpensingel-oost. Uit een andere toenmalige modelvariant mét Dorpensingel-oost blijkt dat er op de Westelijke Parallelroute geen significante toename van intensiteit te verwachten is door de aanleg van de Dorpensingel-oost.
5.5 Geluid
Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van een deel van de Westelijke Parallelroute mogelijk. Deze weg zal worden voorzien van een wegdek met een geluidreductie van tenminste 1,5 dB ten opzicht van dicht asfaltbeton. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk.
De Westelijke Parallelroute heeft volgens de Wet geluidhinder een zone van 200 meter aan weerszijden van de weg. Binnen deze zone liggen de volgende geluidsgevoelige objecten:
- de studentenwoningen aan de Griftdijk Noord. Deze tijdelijke woningen zijn tot maximaal 2014 in gebruik. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van deze woningen niet hoger is dan 48 dB;
- De woningen Griftdijk Noord 11, 13 en 14; Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van deze woningen ruim onder de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder ligt;
- Spoorstraat 25, 27 en 29; Uit akoestisch onderzoek voor bestemmingsplan Graaf Alardsingel blijkt dat de geluidsbelasting bij deze woningen ruim onder de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder ligt;
- Ook de nog te bouwen woningen langs de Prins Mauritssingel in Laauwik liggen binnen deze zone. Voor de bestemmingsplan Laauwik is al een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek van 30 mei 2008 blijkt dat de geluidsbelasting door het verkeer op de Westelijke Parallelroute bij de woningen in Laauwik onder de voorkeurswaarde van 48 dB blijft;
- De woning Griftdijk Noord 8 ligt in het tracé van de Westelijke Parallelroute en zal dus moeten worden afgebroken. Deze woning is wegbestemd.
Aanleg kruispunt Westelijke Parallelroute - Griftdijk Noord
Voordat de kruising Westelijke Parallelroute - Griftdijk Noord wordt aangelegd moet worden onderzocht of deze wijziging leidt tot een toename van de geluidsbelasting bij de woningen die binnen 200 m van deze kruising liggen. Uit indicatief onderzoek blijkt dat dit niet het geval is. Als het definitieve ontwerp van het kruispunt bekend is moet dit nogmaals worden onderzocht met de laatst bekende verkeerscijfers en prognoses. De uitkomsten van het onderzoek moeten worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Het onderzoek en de toetsing moet worden uitgevoerd voordat met de aanleg van het kruispunt wordt begonnen.
5.6 Lucht
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende twee aspecten: (a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit en (b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
5.6.1 Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden voor de volgende stoffen: stikstofdioxide (NO2); fijn stof (PM10); benzeen (C6H6); zwaveldioxide (SO2); koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP). In Nederland worden in het algemeen alleen voor NO2 en PM10 mogelijk overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
Getalsmatig kan de normering voor NO2 en PM10 als volgt weergegeven worden:
norm | Ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 | 1-6-2011 |
Vaststelling van een ruimtelijk plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:
- aannemelijk is gemaakt dat het plan niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde (vanaf ingangsdatum) danwel niet leidt tot een toename van reeds bestaande overschrijding van een grenswaarde;
- aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; danwel bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, door een met het plan samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
- aannemelijk is gemaakt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen (zgn. NIBM-plan);
- (art. 5.16 lid 1 onder d Wm) de activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd is genoemd, beschreven ofwel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een vastgesteld programma, bijvoorbeeld het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Een IBM-plan mag geen bijdrage leveren aan een verslechtering van de luchtkwaliteit op plaatsen waar de grenswaarden overschreden worden of dreigen te worden. Indien door een IBM-plan wel een bijdrage geleverd wordt aan een verslechtering boven de grenswaarde, dan moet aan het plan maatregelen gekoppeld worden om deze bijdrage te compenseren.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht geworden. Het NSL is een programma als bedoeld in artikel 5.16 lid 1 onder d Wm. Het NSL bevat een pakket van ruimtelijke ontwikkelingen c.q. projecten (Bijvoorbeeld (rijks)wegen, woningen, landbouw en industrie) en maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Met deze maatregelen zal Nederland tijdig aan de Europese luchtnormen voldoen. Deze maatregelen zijn onder meer: nationale, generieke maatregelen van het Rijk (stimulering roetfilters, belastingvoordeel voor schone auto's, etc.) en daarnaast maatregelen op het hoofd- of onderliggend wegennet zoals doorstromingsmaatregelen, snelheidsverlaging en schermen.
Het plangebied Westelijke Parallelroute is als onderdeel van woningbouwproject “Nijmegen Waalsprong” als IBM-project opgenomen in dit NSL onder IB-nr. 279. Tevens is de hoofdinfrastructuur van de Waalsprong (o.a. Nijmegen Stadsas onder IB-nr. 298) onderdeel van het NSL. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van het NSL is het rekeninstrument Saneringstool (versie 3.1) ontwikkeld. De omvang van “de saneringsopgave” voor luchtkwaliteit wordt met dit instrument op een eenduidige en uniforme wijze in kaart gebracht. Het positieve effect op de luchtkwaliteit van de maatregelen is bepaald door middel van de Saneringstool 3.1. In deze Saneringstool leidt het inbrengen van de IBM-projecten in Nijmegen (inclusief hun effect op verkeersintensiteiten) alsmede de voorgestelde maatregelen tot het tijdig oplossen van de knelpunten in de luchtkwaliteit in Nijmegen.
Het onderhavige bestemmingsplan voldoet met haar projectkenmerken aan de in het NSL opgenomen projectkenmerken. In de gebruikte verkeersmodellen voor de Saneringstool (versie 3.1) zijn de verkeerseffecten opgenomen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in Nijmegen (waaronder de eerdergenoemde in het NSL opgenomen IBM-projecten). Het onderhavige bestemmingsplan voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitsnormen en kan derhalve worden gerealiseerd.
5.6.2 Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
- geen afstandscriterium;
- niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);
- de GGD heeft het advies “niet in 1e lijnsbebouwing” aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.
De gemeente Nijmegen conformeert zich zoveel mogelijk aan deze GGD-richtlijnen. Binnen het plangebied worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Binnen 50 meter van de rand van de Westelijke Parallelroute is als gevoelige bestemming aan te merken de geplande sporthal op de kruising met de Graaf Alardsingel. Het geplande Citadelcollege ligt buiten het aandachtsgebied van 50 meter. Een sporthal wordt in de GGD-richtlijn ondergebracht in categorie “oranje”, t.w. een object dat geen gevoelig object betreft (dat is namelijk een categorie rood) maar wel extra aandacht verdient. Op basis van de GGD-richtlijn kan voorbij gegaan worden aan bovenstaande 50 meter-eis, maar wordt geadviseerd technische aanpassingen te doen aan de sporthal, waardoor de binnenlucht relatief schoner is dan de buitenlucht. Het onderhavige bestemmingsplan voldoet daarmee aan de regelgeving en kan derhalve worden gerealiseerd. Overigens is dit gedeelte van de WPR reeds geregeld in het onherroepelijke bestemmingsplan "Graaf Alardsingel".
5.7 Bedrijven En Milieuzonering
Het plan maakt geen nieuwe functies mogelijk die relevant zijn in het kader van bedrijven en milieuzonering.
5.8 Fysieke Veiligheid
Bereikbaarheid
De brandweer heeft aangegeven dat, wat bereikbaarheid betreft, voor dit plan met name voorzieningen voor uitrukkende brandweervoertuigen van belang zijn. Maatregelen zullen getroffen moeten worden om een vrije doorgang van gealarmeerde voertuigen te waarborgen. Met andere woorden: er mogen geen verkeersopstoppingen direct voor de uitrit ontstaan.
Tevens is het belangrijk dat de bereikbaarheid van het spoor Arnhem-Nijmegen geborgd blijft, zodat in geval van incidenten op het spoor adequaat opgetreden kan worden.
Bluswatervoorziening
De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Gezien de ligging van de Westelijke Parallelroute ligt het voor de hand om langs deze route de primaire bluswatervoorziening dusdanig in te richten dat men bij incidenten op het spoor voldoende bluswater voor handen heeft.
De algemene voorwaarden ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de 'Nijmeegse Bouwverordening' (artikel 2.5.3 en artikel 5.1.2) en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
Vanuit oogpunt van fysieke veiligheid heeft de brandweer aangegeven geen beperkingen te zien ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan, wanneer bij de verdere uitwerking van het plan aandacht wordt besteed aan de bovengenoemde aandachtspunten.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
1. Risico's door inrichtingen c.q. bedrijven;
2. Risico's door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen.
De beheersing van de risico's van bedrijven wordt geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Bij de veiligheidsnormen in het Bevi wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden kent een grenswaarde die niet mag worden overschreden voor kwetsbare objecten zoals woningen en scholen. Voor beperkt kwestbare objecten (kleinere kantoren en winkels etc.) geldt er een richtwaarde die slechts mag worden overschreden indien daar zwaarwegende argumenten voor zijn. Het groepsrisico kent de verantwoordingsplicht zonder dat daar strikte normering in de vorm van grens- of richtwaarden onder ligt. De verantwoording is een afweging van groepsrisico's tegen de maatschappelijke baten van een risicovolle activiteit.
De beheersing van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt onder meer geregeld in de Circulaires Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs, 2004) en Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984). De Crnvgs is niet wettelijk verankerd en het ontbreekt daardoor vooralsnog aan wettelijke grenswaarden. Het is echter waarschijnlijk dat deze verankering binnenkort wel gaat plaatsvinden. De Crnvgs hanteert een vergelijkbare systematiek zoals die voor risico's van bedrijven geldt. Ook voor de risico's van buisleidingen is de wetgeving sterk in ontwikkeling en wordt binnenkort een nieuwe circulaire verwacht. Onderstaande tekst anticipeert zoveel als mogelijk op deze nieuwe ontwikkelingen en toetst aan bestaande regelgeving.
Een risico kan toenemen doordat een bedrijf uitbreidt of het transport toeneemt maar ook doordat kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten “opschuiven” naar de risicobron.
Het bestemmingsplan voorziet niet in de komst van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. De Westelijke Parallelroute is niet aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het bestemmingsplan kent derhalve geen externe veiligheidsprobleem.
5.10 Kabels En Leidingen
Op de gronden met de bestemming "Verkeer" wordt een strook van twee meter beschikbaar gesteld voor kabels en leidingen. Deze strook is gelegen onder het profiel van de weg, bij voorkeur onder het deel dat niet geasfalteerd wordt. Het betreft distributieleidingen van water, gas en electriciteit en telecommunicatiekabels.
5.11 Natuur En Landschap
5.11.1 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS een 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden. Bevoegd gezag voor de beoordeling van het beoogde project en eventuele compensatieverplichtingen is de provincie Gelderland.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.
5.11.2 Gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden.
Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt. Bij twijfel wordt geen toestemming verleend. Als een project niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan het mogelijk toch schade aanbrengen aan een Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de zogenaamde “externe werking” genoemd. Ook kan het project mogelijk schadelijke gevolgen hebben in combinatie met andere projecten. Dit wordt “cumulatieve effecten” genoemd.
De realisatie van de Westelijke Parallelroute heeft geen invloed op Natura 2000-gebieden.
5.11.3 Flora en Fauna
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).
Zorgplicht en Verbodsbepalingen
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat. De Flora- en faunawet bevat daarnaast een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt.
'Flora- en faunawet onderzoek plangebied Westelijke Parallelroute te Nijmegen' (12 november 2010)
Uit het flora en fauna onderzoek komt naar voren dat, om het jachtgebied voor de steenuil te behouden, mitigerende maatregelen moeten worden getroffen. Compenserende maatregelen in het kader van de Flora-en faunawet zijn niet nodig. Voor andere beschermde soorten is een ontheffing van de Flora- en faunawet niet nodig omdat er een vrijstelling geldt van verbodsbepalingen voor soorten van Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Wel geldt er een zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet) voor alle in het wild levende plant- en diersoorten. Door het treffen van mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten op broedende vogels, zoogdieren en amfibieën zoveel mogelijk worden voorkomen.
Te treffen mitigerende maatregelen:
1. Voordat graafwerkzaamheden plaatsvinden wordt de aanwezige vegetatie gemaaid en worden schuilplaatsen voor kleine zoogdieren en amfibieën zoals bladhopen, puin en hout waar mogelijk met de hand of met kraan verwijderd. Dit gebeurt buiten het broedseizoen in de maanden augustus tot en met september. Aanwezige dieren kunnen vervolgens een veilig heenkomen zoeken voordat de graafwerkzaamheden starten.
2. Om het jachtgebied van de steenuil geschikt te houden wordt het weiland tussen het tuincentrum en de aan te leggen Graaf Alardsingel niet aangetast. Er worden in het weiland geen bouwmaterialen of machines gestald en voorkomen wordt dat het weiland verlicht wordt door lichtmasten. Verstoring van het desbetreffende weiland door de aanwezigheid van mensen en machines wordt zoveel mogelijk beperkt. Dit kan worden gerealiseerd dor de plaatsing van een dicht scherm, bijvoorbeeld een tijdelijke bouwplaatsafrastering met doek, aan de noordzijde van het plangebied voor de Graaf Alardsingel.
5.11.4 Groene hoofdstructuur
Binnen het plangebied is geen groen uit de groene hoofdstructuur aanwezig. In de toekomstige situatie zal een bomenrij worden gerealiseerd langs de gehele Westelijke Parallelroute. Deze zal een belangrijke groenstructuur gaan vormen voor Nijmegen-Noord.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan maakt de realisatie mogelijk van het zuidelijke deel van de Westelijke Parallelroute. Het betreft een onderdeel binnen de gemeentelijke grondexploitatie Groot Infra Waalsprong, waarbij de financiële uitvoerbaarheid mogelijk wordt gemaakt door een Provinciale subsidie. Dit betekent dat er voor de Gemeente Nijmegen geen financiële gevolgen zijn. Derhalve kan gesteld worden dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar is.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het Bro overleg ex. artikel 3.1.1 is het concept van het ontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan de provincie Gelderland, de Inspectie VROM, het Waterschap Rivierenland, ProRail, de GEM, de Kamer van Koophandel, Rijkswaterstaat en het Platform Waalsprong.
Kamer van Koophandel Centraal Gelderland
We hebben de volgende schriftelijke reactie ontvangen:
In grote lijnen kan de Kamer instemmen met voorliggend bestemmingsplan. Haar opmerkingen hebben betrekking op onderstaande onderdelen:
Totale ontsluitingsstructuur
Voor de voortgang van de werkzaamheden in de Waalsprong is het van belang dat de nieuwe ontsluitingsstructuur tijdig kan worden gerealiseerd. De Westelijke Parallelroute is slechts een klein onderdeel van de totale ontsluitingsstructuur. Om een goede en tijdige ontsluiting van het gebied te realiseren wordt verzocht de diverse bestemmingsplanprocedures goed op elkaar af te stemmen dit om vertragingen te voorkomen.
Reactie gemeente
Uiteraard is er ons alles aan gelegen om een goede en tijdige ontsluiting van het Waalspronggebied te realiseren. Hiervoor trachten wij de diverse bestemmingsplanprocedures zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen om vertragingen te voorkomen.
Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)
In december 2007 heeft de gemeenteraad van Nijmegen een besluit genomen m.b.t. nieuwe HOV-lijnen in Nijmegen. De eerste uitwerking van dit HOV zou een tramverbinding moeten zijn van de campus Heijendaal via het station en het stadscentrum de Waalsprong. HOV wordt toegejuicht door de Kamer omdat dit een positieve bijdrage kan leveren aan de bereikbaarheid van Nijmegen in het algemeen en de Waalsprong in het bijzonder. De Kamer vraagt zich echter wel af hoe realistisch het op dit moment is om zo'n dure tramverbinding te realiseren. De Kamer vraagt de gemeente dan ook graag de plannen hieromtrent te verduidelijken en te concretiseren. Hierbij verzoekt de Kamer de gemeente ook de mogelijkheiden te bezien om de Westelijke Parallelroute alsnog op te nemen in het HOV-traject.
Reactie gemeente
Openbaar vervoer vormt een belangrijk onderdeel in het verkeerssysteem van de Waalsprong. Maatregelen op het gebied van (hoogwaardig) openbaar vervoer leveren een bijdrage aan de beperking van de groei van het autoverkeer. Openbaar vervoer bestaat uit trein, Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) en uit stads- en streeklijnen. Regiorail gaat in de toekomst de S-vorm Wijchen-Nijmegen-Arnhem-Zevenaar bedienen.
In het OV-systeem van de Waalsprong zijn nog veel ontwikkelingen te verwachten, waaronder de realisatie van het definitief station Nijmegen Lent en de aanleg van HOV-routes. Nabij het centrumgebied Citadel komt het vervoersknooppunt van de Waalsprong te liggen, knooppunt Lent. Hier sluiten trein, regulier openbaar vervoer en HOV op elkaar aan.
De HOV-verbinding Waalsprong-centrum Nijmegen CS-Heyendaal is een kansrijke route. In de Waalsprong wordt het HOV-trace nog onderzocht. Een mogelijkheid is dat de HOV-verbinding zich splitst in twee takken: één via de Griftdijk naar Woonpark Oosterhout en dorp Oosterhout, en één via de Griftdijk en Groot Oosterhout naar Knooppunt Ressen. Bij Ressen sluit het HOV aan op een transferium, waar bezoekers aan Nijmegen hun auto kunnen parkeren om verder te reizen met het openbaar vervoer. Het transferium levert een bijdrage aan de vermindering van de verkeersdruk op de A325 en Prins Mauritssingel.
A15
De gemeente stelt dat met de komst van de tweede stadsbrug de bereikbaarheid enorm verbeterd en dat de capaciteit dan toereikend zal zijn. Voor een verdere ontwikkeling van de Waalsprong is het van belang dat het hoofdwegennet op orde is. Hiervoor wordt de doortrekking van de A15 van eminent belang geacht.
Reactie gemeente
Voor een verdere ontwikkeling van de Waalsprong is het van belang dat het hoofdwegennet op orde is. U acht hiervoor de doortrekking van de A15 van eminent belang. Doortrekking van de A15 staat los van de planontwikkeling m.b.t. de Westelijke Parallelroute. Wij nemen in zoverre uw opmerking dan ook voor kennisgeving aan. Wij merken volledigheidshalve op dat in 2007 is gestart met de studie naar de mogelijke doortrekking van de A15 naar de A12. In 2008 is hiervoor de Startnotitie voor het MER verschenen.
Provincie Gelderland
Op de verbeelding is ook een bestemming voor een kantoor opgenomen. Binnenkort wordt er een AMvB en een structuurvisie Bedrijventerreinen vastgesteld. In beide beleidsdocumenten wordt de SER-ladder voor kantoren, als staand beleid geïntroduceerd. Dit houdt in dat slechts nieuwe kantoorlocaties bestemd mogen worden, als eerst onderzocht is of de bestaande kantoorlocaties niet (her)gebruikt kunnen worden. Gezien de grote leegstand in Nijmegen lijkt dat een onmogelijke opgave. Gezien het belang van de Parallelweg is het verstandig om het bestemmingsplan daartoe te beperken en een apart plan te maken voor een kantoorfunctie indien die, om wat voor redenen dan ook, toch doorgang moet vinden.
Reactie gemeente
De betreffende kantoorbestemming is op de verbeelding verwijderd. Hiervoor in de plaats is een groenbestemming gekomen.
Rijkswaterstaat
In haar mail geeft Rijkswaterstaat aan dat het concept-ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot opmerkingen.
Van het Waterschap Rivierenland (hoewel ambtelijk meerdere malen over het plan is gesproken), VROM Inspectie en Platform Waalsprong, Prorail en de GEM hebben we geen officiële schriftelijke reactie mogen ontvangen.
Hoofdstuk 7 Plansystematiek En Bestemmingen
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel de aanleg van een deel van de Westelijke Parallelroute mogelijk te maken ten behoeve van een nieuwe ontsluitingsstructuur.
Voor het bestemmingsplan is aangesloten bij de concept standaard planregels van de gemeente Nijmegen. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.
Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor diverse bestemmingen : "Verkeer", "Bedrijf", "Groen" en voor de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterinfiltratiegebied"
Hoofdstuk 8 Bijlagen
- MER 2003
- MER Verkeersstructuur 2006
- Rapportage "Westelijke Parallelroute Waalsprong, de midden- en zuidelijke variant" (november 2007);
- Flora- en faunaonderzoek Westelijke Parallelroute, 12 november 2010;
- Notitie Waterhuishouding Waalsprong zuidwest, 22 januari 2010;
- Akoestisch onderzoek februari 2011;
- Bodemonderzoeken, zoals genoemd in paragraaf 5.2 van de toelichting