Dorp Lent - 14 (Spoorstraat)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 10-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Dorp Lent - 14 (Spoorstraat) met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP141W14-VG01 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Prostitutie is uitgesloten.
1.7 achtergevel
de bestaande achtergevel van het hoofdgebouw.
1.8 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan.
1.9 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.10 archeologische waarden
Onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.11 archeologische verwachtingswaarde
de kans op archeologische vondsten of informatie.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een certificaat conform de Erfgoedwet.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.18 bijgebouw
een, vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel, dat op de grond staat. Onder een functioneel ondergeschikt gebouw wordt verstaan een gebouw dat bedoeld en ingericht is ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of commerciële stallingsruimte. Als een vrijstaand bijgcommerciële ebouw wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten of huisvesting in verband met mantelzorg, dan is de eis van functionele ondergeschiktheid niet van toepassing.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwkundige afscheiding
gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Daar waar gesproken wordt over de 'eerste bouwlaag' wordt bedoeld de bouwlaag op (dan wel bij benadering op) de begane grond. De 'tweede bouwlaag' is de bouwlaag direct boven de 'eerste bouwlaag'.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.28 dakterras
verblijfsruimte op een plat dak ingericht als terras en/of tuin.
1.29 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.30 escortbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee.
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.33 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.34 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en/of uitbouwen.
1.35 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.
1.36 hoogwaardig openbaar vervoer
een vorm van openbaar vervoer die gepositioneerd kan worden tussen de traditionele bus en trein, waarbij de nadruk ligt op het snel en betrouwbaar en comfortabel vervoeren van passagiers over vrijliggende HOV-infrastructuur.
1.37 hospes/hospita
De 100% economisch en juridisch eigenaar die zélf daadwerkelijk in de zelfstandige woonruimte woont en minimaal 50% van deze woonruimte gebruikt voor zijn eigen huishouden en maximaal 2 onzelfstandige woonruimten verhuurt aan maximaal twee personen.
1.38 huishouden
een alleenstaande of twee of meer personen die hun hoofdverblijf in dezelfde woonruimte hebben en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.39 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.40 kamergewijze bewoning
een (deel van een) gebouw waarin zich 3 of meer onzelfstandige woonruimten bevinden en/of dat wordt bewoond door drie of meer personen die geen gezamenlijke huishouding voeren.
1.41 laden en lossen
onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
1.42 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.43 milieugevoelige functie
een functie die gevoelig is voor hinder door geur, stof, geluid en/of, gevaar, zoals wonen, en wordt uitgeoefend in een milieugevoelig object.
1.44 milieugevoelig object
een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt door mensen voor wonen of verblijf waarbij het gebruik daarvoor permanent is, dan wel een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik.
1.45 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van productie, distributie, winning, opslag of zuivering van gas, water of elektriciteit.
1.46 ondersteunende commerciële activiteiten
- het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of;
- (kleinschalige) detailhandel en/of;
- (kleinschalige) horeca, waaronder in ieder geval niet begrepen zalenverhuur met regulier gebruik ten behoeve van feesten of evenementen, en/of;
- het bedrijfsmatig verhuren van een logeerkamer of ontmoetingsruimte;
waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de commerciële activiteit ondersteunend en ondergeschikt blijft aan de woonfunctie ter plaatse. Een seksbedrijf is uitgesloten.
1.47 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.48 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.49 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.50 onzelfstandige woonruimte
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
1.51 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.52 overkapping
een op de grond staand bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.53 parkeergarage
onder- of bovengrondse voorziening waar automobilisten (meestal) overdekt hun auto's kunnen parkeren.
1.54 parkeren
een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.55 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.56 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.57 prostituee
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.58 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.59 prostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.
1.60 raamprostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats.
1.61 seksbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.62 seksinrichting
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.
1.63 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.64 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatieborden, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, abri's en dergelijke.
1.65 straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.66 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.67 verblijfsgebied
binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.
1.68 verkameren
het gebruiken of laten gebruiken van een (gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan ten behoeve van kamergewijze bewoning. Hieronder wordt tevens verstaan het toevoegen van onzelfstandige woonruimten aan bestaande situaties van kamergewijze bewoning.
1.69 vervoermiddel
een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren.
1.70 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.71 voorgevel
de bestaande voorgevel.
1.72 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.73 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.74 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.75 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.76 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.77 zelfstandige woonruimte
woonruimte met een eigen toegang die door één huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van één of meer gezamenlijke voorzieningen (zoals toiletruimte, badruimte en keuken) buiten die woonruimte, dan wel een standplaats voor een woonwagen.
1.78 zijdelingse perceelsgrens
de zijkanten van een perceel.
1.79 zijgevel
de bestaande zijgevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.2 afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.3 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle, al dan niet met vergunning gebouwde, in een nader aan te geven gebied aanwezige bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons. Ondergrondse bouwwerken worden meegerekend.
2.4 bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel. Bij kavelsplitsing geldt dit percentage zowel voor de gezamenlijke bouwpercelen als voor ieder afzonderlijk bouwperceel.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies en antennes.
2.6 bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.7 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.9 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.10 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen is in onderstaande schetsen aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald:
2.11 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 peil
de plaats van waar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten wordt als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de plaats op de verbeelding aangeduid met "meetpunt peil" of in andere gevallen de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de plaats op de verbeelding aangeduid met "meetpunt peil" of in andere gevallen de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij het bepalen van de hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld blijven plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - aan huis verbonden beroep' voor aan huis verbonden beroepsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 7.1;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ondersteunende commerciële activiteiten' voor ondersteunende commerciële activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.4.1;
- d. bijbehorende voorzieningen zoals (verkeers)wegen en andere verhardingen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, groen- en speelvoorzieningen;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 6.2.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, onder d, met dien verstande dat:
- a. het maximum aantal woningen met maximaal 10% toeneemt;
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
- c. geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor de milieu- en verkeerssituatie ter plaatse.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer (waaronder hoogwaardig openbaar vervoer), kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals: groen- en speelvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- d. erfafscheidingen;
- e. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels, balkons en overstekende (dak)goten, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 6.2.
4.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst en gedenktekens zijn binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
6.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, kabels en leidingen, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van een overkapping ten behoeve van een bouwwerk ten algemenen nutte niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van een overkapping ten behoeve van een bouwwerk ten algemenen nutte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
6.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van de toegestane functies;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- c. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 6.2 en technische installaties is toegestaan;
- d. de regels van de dubbelbestemming en algemene aand uidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Aan huis verbonden beroepsactiviteiten
In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden als woning (inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen) is de uitoefening van aan huis verbonden beroepsactiviteiten toegestaan. Voor aan huis verbonden beroepsactiviteiten gelden de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende aan- en uitbouwen mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroepsactiviteit. Het totale vloeroppervlak van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen tezamen dat wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroepsactiviteit, mag per woning niet meer dan 50 m2 bedragen;
- b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- c. de activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- d. er mag geen horeca of detailhandel ter plaatse plaatsvinden;
- e. het gebruik mag niet leiden tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen.
7.2 Seksbedrijf
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 wetgevingzone - waarde archeologie 1
8.2 overige zone - trillinghinder
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning maximaal 0,5 meter afwijken van de maximale goot- en bouwhoogte van dit plan, voor zover dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
9.2 Afwijken bouwvlak
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de grenzen van de bouwvlakken binnen de geldende bestemming, voor zover binnen de aanduiding 'overige zone - afwijken bouwvlak' en dit noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan en de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Regels verkamering
10.2 Parkeerregels
10.3 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Dorp Lent - 14 (Spoorstraat)'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijvigheid (Toelichting)
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening omvat ook het zoveel als mogelijk voorkomen van hinder en gevaar voor kwetsbare bestemmingen door milieubelastende activiteiten. Dit kan onder meer worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en hiervoor gevoelige functies. In de ruimtelijke ordening wordt dan ook gewerkt met "milieuzonering", die het mogelijk maakt om enerzijds hinder en gevaar voor alle betrokkenen te voorkomen en waarmee het anderzijds ook voor bedrijven mogelijk wordt gemaakt om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Toepassing milieuzonering
Sinds 1986 geeft de vereniging van Nederlandse Gemeenten een brochure uit over bedrijven en milieuzonering. Doel van deze brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (verder: "de VNG-brochure") was, en is nog steeds, het bieden van een op de praktijk van de ruimtelijke planvorming gerichte handreiking voor maatwerk op lokaal niveau. De, in de tijd steeds geactualiseerde, VNG-brochure, is in Nederland inmiddels uitgegroeid tot het meest toegepaste en geaccepteerde hulpmiddel, om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen, concreet voor een locatie, in te vullen. Ook voor de toepassing van milieuzonering in dit plan wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009).
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in de VNG- brochure. Hierbij wordt in principe een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
Deze "VNG-methodiek" vereist uiteraard enige toelichting.
milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1.
De als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijvigheid (verder: SvB), is een verbijzonderde afgeleide van deze bijlage 1 van de VNG-brochure. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn slechts drie milieuhinder-categorieën opgenomen: 1, 2 en 3.1. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden". Voor de genoemde milieuhinder-categorieën gelden richtafstanden van respectievelijk 10, 30 en 50 meter.
Categorie 1 en 2 betreffen bedrijvigheid die wellicht toelaatbaar is tussen of soms zelfs onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3.1 betreft in principe kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorie betreft activiteiten die slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
De omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten.
In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden.
Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat voor de in deze SvB toegestane hindercategorieën 1, 2 en 3.1, in de gemengde gebieden afstanden gelden van resp. 0, 10 en 30 meter.
Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen.
Gemotiveerd toepassen (functiemengingsgebieden)
De toepassing van milieuzones en richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen, zoals een rustige woonwijk of gemengd gebied, gaat uit van het principe van functiescheiding.
Binnen bepaalde woongebieden bestaat echter van oudsher reeds een matige tot sterke functiemenging, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op dusdanig korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, dat de richtafstanden (en dus functiescheiding) niet goed toepasbaar zijn, zonder dat hiermee ook het karakter van het gebied (ongewild) wordt aangetast.
Daarnaast blijkt dat de door de aanwezige bedrijvigheid optredende overlast, door de betrokken aanwonenden, ook niet zozeer als hinderlijk wordt ervaren. Deze (niet als zodanig ervaren) milieuhinder wordt, binnen zekere grenzen (uiteraard wordt de mate van overlast wel begrensd door de milieuregelgeving), in deze gebieden ook geaccepteerd als de consequentie van het leven in een levendig gebied met functiemenging.
Functiemenging wordt in deze gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra en horecaconcentratiegebieden, dan ook welbewust nagestreefd en conflicteert hier dus met het principe van milieuzonering. De onderkenning van dit dilemma was de belangrijkste wijziging in het principe van milieuzonering zoals omschreven in de VNG-brochure van 2007. In deze publicatie werd dan ook voor het eerst een zoneringslijst opgesteld voor gebieden met functiemenging (bijlage 4 van de VNG-brochure). Een voor de VNG-brochure nieuwe omgevingscategorie, naast de al in eerdere publicaties omschreven "rustige woonwijk" en "gemengd gebied".
In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie, ruimtelijk relevante, milieucategorieën:
- categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen en andere milieugevoelige functies kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijvigheid zijn daarbij toereikend. Gebouwen zijn aanpandig indien zij constructief aan elkaar zijn gebouwd, waardoor contactgeluid via een constructieve verbinding mogelijk is;
- categorie B: activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere milieugevoelige functies dienen plaats te vinden. Gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden, die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn (201303879/1/A2);
- categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder categorie B, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
De gebiedsontsluitingswegen vormen de hoofdinfrastructuur waarlangs categorie C bedrijven kunnen worden toegestaan. Deze bedrijven kunnen direct of indirect (via een zijweg) zijn ontsloten op een gebiedsontsluitingsweg. Het is daarbij van belang dat er geen verkeershinder voor de omgeving plaatsvindt.
Deze beoordeling geldt dus alleen voor als zodanig aangewezen gebieden met functiemenging. Buiten deze gebieden worden al deze bedrijven "gewoon" beoordeeld aan de hand van de in de VNG-brochure omschreven methodiek voor milieuzonering. Bijvoorbeeld een werkplaats waar kleding van leer gemaakt wordt, dient buiten de bovengenoemde aangewezen gebieden voor functiemenging, een minimale afstand van 30 meter in een woongebied en 10 meter in een gemengd gebied, aan te houden tot milieugevoelige objecten.
Voor de duidelijkheid moet dan wel worden opgemerkt dat wat betreft de mate van overlast die een bedrijf mag veroorzaken naar gevoelige objecten (veelal genormeerd via het Activiteitenbesluit), geen verschil bestaat tussen een gebied met functiemenging en de andere woongebieden. Wel zal het bevoegde gezag in functiemengingsgebieden gemakkelijker aan mogen nemen dat een bepaalde bedrijfsfunctie uit de A-, B- of C- categorie, past binnen een beoogde bestemming, zonder dat hiervoor diverse milieuonderzoeken moeten worden opgevraagd omdat niet wordt voldaan aan een bepaalde minimale afstand.
Uiteraard geldt dit beleid niet voor alle bedrijfstypen. In een gebied met functiemenging wordt uiteraard niet beoogd om ruimte te maken voor een groot transportbedrijf of chemische fabriek, maar biedt de VNG-brochure een afwegingskader voor de soorten van bedrijvigheid waar functiemenging voor mogelijk is. Dit afwegingskader is ook toegepast bij de SvB, behorend bij dit bestemmingsplan:
- categorie A voor activiteiten in milieucategorie 1;
- categorie B voor activiteiten maximaal in categorie 1 voor wat betreft aspect gevaar; categorie 2 voor stof en geur; categorie 3.1 voor geluid met een index van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
- categorie C, als categorie B, maar met een maximale index van 2G (goederen) en 3P (personen).
Bovendien geldt de functiemenging-mogelijkheid niet voor alle bedrijven in een bepaalde bedrijfscategorie. Aangesloten wordt ook hier bij de VNG-brochure, waarin voor de toelaatbaarheid van de verschillende activiteiten, de volgende randvoorwaarden worden gegeven:
- 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- 2. productie en/ of laad en losactiviteiten vinden alleen in de dagperiode plaats;
- 3. de activiteiten, inclusief opslag, geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- 4. de activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Deze randvoorwaarden hebben als consequentie dat bepaalde gelijksoortige typen van milieubelastende activiteiten, juist in een gebied waar functiemenging wordt nagestreefd, toch volledig anders beoordeeld moeten worden. Bijvoorbeeld een school met een schoolplein kan dan op grond van de derde voorwaarde niet worden gezien als een type B activiteit. Milieuzonering blijft hier dus aangewezen, waardoor categorie 2 van toepassing blijft. Dit terwijl een school zonder schoolplein (of een schoolplein met een aantoonbaar ondergeschikte functie) in een functiemenging-gebied juist wel moet worden gezien als type B, conform de SvB. Het gaat immers, conform de jurisprudentie dienaangaande, bij de beoordeling om datgene wat "in hoofdzaak" plaats vindt bij een milieubelastende activiteit. Met andere woorden; het gaat hier om datgene wat in hoofdzaak milieubelastend is (in casu: het schoolplein).
De acceptatie van het principe van functiemenging heeft er toe geleid dat de toepassing van de VNG-brochure in de bestemmingsplanpraktijk vanaf 2007 in plaats van het "gemotiveerd afwijken" als nieuw uitgangspunt het "gemotiveerd toepassen" heeft kozen. In de VNG-brochure (p.40) zelf wordt hierover opgemerkt: "Er kan naar keuze gebruik worden gemaakt van meerdere lijsten, voor de inpassing van activiteiten in gemengd gebied zijn de milieucategorieën A, B en C opgenomen [...]. Na vaststelling van de lijsten in het bestemmingsplan is bij afwijkingen uiteraard een zorgvuldige motivering nodig."
Gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Ook wanneer functiemenging niet aan de orde is, laat jurisprudentie zien dat, van de brochure kan/moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo- (milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Waarschijnlijk is dat hiervoor het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonende te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen. Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit, of (soms) vigerende vergunning, plaats te vinden. Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is.
Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, of wanneer niet aan de criteria voor functiemenging kan worden voldaan, is bedrijfsvestiging toch nog steeds niet helemaal uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook woningen op geringere afstanden dan de richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed woon- en leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader aansluiting bij de jurisprudentie.
De verbijzonderde Staat van Bedrijvigheid
De keuze voor de bovenstaande wijze van milieuzonering betekent tevens dat, anders dan in voorgaande bestemmingsplannen van de gemeente Nijmegen, ook detailhandel, dienstverlening, kantoren, sport, maatschappelijke, culturele en recreatieve functies zijn onderworpen aan de VNG-methodiek. Het doel hiervan is om duidelijkheid en rechtszekerheid ten aanzien van deze functies, met een vaak grote maatschappelijke impact, te verschaffen. De SvB is dan ook gemodelleerd in deze zin.
De SvB van dit bestemmingsplan wijkt dan ook op enkele onderdelen af van de bedrijvenlijst van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Allereerst valt qua vormgeving op dat, anders dan in de VNG-brochure (bijlage 1 van de VNG-brochure volgt de SBI-indeling), de indeling van de methodiek van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), is aangehouden. Hierbinnen werden vervolgens de verschillende functies en hoofdgroepen van de VNG-brochure (inclusief code) ingebracht. Tevens is aangegeven of de betreffende categorie in aanmerking komt voor functiemenging en zo ja, welk type (A, B of C) van toepassing is.
Bijlage I van de VNG-brochure kan worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008" (het bestand: sbi2008versie2012indexperklasse.xls; verder: "de CBS-lijst"). Voor zover niet geheel duidelijk is of een concreet bedrijf te plaatsen is in een bepaalde bedrijfscategorie van SvB, is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om de (veel gedetailleerder) indeling uit de CBS-lijst uit 2012 bepalend te laten zijn. Om hierover echter onduidelijkheid te voorkomen, is dan ook bij ieder met name genoemd bedrijf de meer gedetailleerdere SBI-code van de CBS-lijst opgenomen, terwijl bij de omschrijving toch is aangesloten bij de Bijlage I van de VNG-brochure, waardoor de betreffende categorie-indeling van het specifieke bedrijf toch duidelijk te herleiden is.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- in de lijn van het gestelde in de casus ABRvS 200004956/1 (Amsterdam) en de aanbevelingen dienaangaande in de VNG-brochure, zijn, gelet op de karakteristieken van het plangebied, in de SvB alleen bedrijven ondergebracht tot en met milieucategorie 3.1;
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB. In aansluiting met de SVBP2012 hebben kantoren een eigen hoofdcategorie (sub D) gekregen, waarbinnen de diverse kantoor-aanduidingen in de VNG-brochure zijn ondergebracht. Het betreft hier kantoren zonder overwegende baliefunctie, waarvan de grootte in principe dus bepalend is voor de te verwachten milieuhinder. Kantoren met (overwegende) baliefunctie zijn gerangschikt onder de categorie dienstverlening;
- ten opzichte van de VNG-publicatie is gekozen voor een afwijkende beoordeling van de hinderaspecten die samen hangen met autohandel- en reparatiebedrijven, benzinestations en aanverwante bedrijven. Gebleken is dat de overlast ten aanzien van "reparaties waarbij de garagedeuren niet zijn gesloten" of "buitenreparaties" in de woonbebouwing vooral 's zomers tot grote problemen kan leiden. Dit terwijl de opslag van brandstoffen en olieachtige producten op zichzelf voor ongewenste risico's zorgen, waardoor wij van mening zijn dat nieuw vestiging in woongebieden in principe niet gewenst is. Daarnaast zijn het naar onze mening niet alleen de bedrijfsprocessen zelf die in dit verband als risicovol moeten worden beoordeeld, maar ook de frequente verkeersbewegingen van en naar dit soort bedrijven, ook met motorvoertuigen die niet optimaal functioneren (en daarom voor onderhoudsbeurten of ter reparatie worden aangeboden). De bedrijfstypen met SBI-2008 codes 45 en 473 zijn dan ook niet opgenomen in de SvB voor dit gebied;
- vergelijkbare overwegingen hebben bij bedrijfstypen die in de VNG-brochure zijn gerangschikt onder SBI-2008 code 4752 (bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten), SBI-code 82992 (veilingen voor huisraad, kunst e.d.) en SBI-code 47.1 (supermarkten, warenhuizen) waar een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking vanuit gaat (als bedoeld in categorie 2P, blz 83 van de VNG-brochure), er voor gezorgd dat deze niet zijn opgenomen, dan wel zijn uitgezonderd in de SvB;
- in relatie tot de systematiek die bij dit bestemmingsplan ten aanzien van de categorie-indeling wordt gehanteerd, kon echter niet worden volstaan met het simpelweg niet benoemen van de bovenbedoelde detailhandel, die als categorie 2 hinderlijk wordt beschouwd in de VNG-brochure. Dit omdat dit type bedrijven dan via de restcategorie 47: "Detailhandel voor zover n.e.g." toch positief bestemd zou worden. Dit is opgelost door te verwijzen naar categorie 47.5/47.7 Winkels in overige (huishoudelijke) artikelen, excl. bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten (cat.2), waarmee deze uitzondering expliciet is gemaakt. Ook supermarkten en warenhuizen, beide met een verkeersbelasting 2P, zijn uitgezonderd door te verwijzen de SBI-categorieën 47.11 en 47.19.2, waarbij deze vormen van detailhandel expliciet zijn uitgezonderd.
Op basis van de hiermee opgedane ervaringen is de methodiek van de "Staat van horeca-activiteiten (model Nijmegen)" gehandhaafd. Deze horeca-activiteiten zijn nu weliswaar ook ondergebracht in de SvB, maar er worden nog steeds in de in de volgende drie categorieën onderscheiden:
Categorie 1: lichte horeca
Dit betreft bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn en slechts in beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Hierbij gaat het vooral over (kleinschalige): restaurants, cafetaria's, ijssalons, koffiebars en dergelijke. Bedrijven van deze categorie met openingstijden uitsluitend in de dagperiode zijn geplaatst in categorie A. Bedrijven met avondopenstelling zijn ondergebracht in categorie B. Dit komt overeen met categorie 1 en 2 bij milieuzonering.
Categorie 2: middelzware horeca
Onder categorie 2 vallen de volgende bedrijven:
- bedrijven die grotere hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden door de ruime openingstijden (ook 's nachts). Hierbij kan worden gedacht aan café's en bars zonder al te zware muziekbelasting, taveernes, cocktailbars, etc. Deze bedrijven zijn over het algemeen passend binnen weinig gevoelige gebieden, zoals centrumgebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het zijn bedrijven die passen binnen type B, of categorie 3.1 bij functiescheiding;
- bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels e.d. maar ook restaurants met een potentieel zeer hinderlijke haal- en brengservice. Deze bedrijven zijn vooral toelaatbaar langs de hoofdinfrastructuur. Dit zijn bij uitstek de categorie C bedrijven.
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en tevens een groot aantal bezoekers (verkeer) aantrekken, hetgeen grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen, zoals: dancings, discotheken en partycentra.
Gelet op het aantal incidenten wat bij dit type bedrijven heeft plaatsgevonden de afgelopen jaren, blijkt aan de aanwezigheid van dergelijke bedrijven ook meer risico's verbonden dan tot uiting komt in de VNG-brochure. Deze bedrijven zijn naar onze mening dan ook alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bovendien wordt bij dit soort bedrijven zeker niet voldaan aan de randvoorwaarden voor bedrijven die aan de methodiek voor functiemenging gesteld zijn. Deze bedrijven zijn dan ook niet opgenomen in de hierboven uitgewerkte methodiek voor functiemenging (A,B en C-typering).
Bijlage 2 Staat Van Bedrijvigheid
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Toelichting)
Algemeen
Voor de toepassing van milieuzonering in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009). De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in deze VNG-brochure. Hierbij wordt in veel gevallen een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds ook van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1. In bijlage 3 van de VNG-brochure is, op basis van de lijst opgenomen in bijlage 1 een voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen (verder: SvB) opgenomen, die weer dient als uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen SvB. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof ), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn bedrijven opgenomen tot milieucategorie 5.3. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden", die zijn opgenomen in de SvB (de "grootste afstand", afgeleid van de verschillende hierboven benoemde indicatoren).
de omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten. In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden. Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied.
Voor de toepassing van milieuzonering op een industrieterrein worden in de VNG-brochure, zoals al aangegeven in de inleiding, geen handreikingen gegeven. In de VNG-brochure staat dat de richtafstandenlijsten niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies óp een bedrijventerrein voorkomen. "Het gaat hier om historisch gegroeide situaties waar burgerwoningen (verspreid of gegroepeerd) zijn vermengd met milieubelastende bedrijvigheid. Het gaat ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein of industrieterrein zijn gesitueerd. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijsten." Opvallend is te noemen dat in de VNG-brochure nog niet wordt ingegaan op de mogelijkheid om bedrijven onderling, ten opzichte van elkaar, eveneens te beschouwen als 'gevoelig' voor bepaalde vormen van milieuhinder.
Dat neemt echter niet weg dat de Raad van State meent dat de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden ook in deze situaties een indicatie kunnen vormen voor de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en door de raad als zodanig kunnen worden toegepast. De jurisprudentie laat dan ook zien dat toepassing van de VNG-brochure zich niet alleen hoeft te beperken tot de omgevingstyperingen "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". In de casus 201306680/1/R4 van 18 maart 2015 (Schiedam) wordt bijvoorbeeld door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgesproken dat het bij bedrijfswoningen van derden in de directe nabijheid van een industrieterrein geen sprake is van 'gemengd gebied' en dat het hier redelijk is om de richtafstanden uit de VNG-brochure met twee afstandstappen te verlagen.
Echter, datgene wat hierboven geldt voor het woonklimaat van een bedrijfswoning, kan indicatief evenzeer gelden voor het leefklimaat van een bedrijf wat gevoelig is voor een bepaalde vorm van hinder. Dit zou dus betekenen dat voor gevoelige objecten op een industriegebied de richtafstanden uit de VNG-brochure met twee afstandstappen worden verlaagd. Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij stof, geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen. Dit kan echter omgekeerd niet gelden voor "geluidhinder" omdat in een geluidgezoneerd industrieterrein het speciale vestigingsklimaat voor inrichtingen niet mag worden aangetast.
Dit komt in dit gedeelte van het bestemmingsplan dus overeen met een zwaarte van 3.1 voor gevaar, en gelet op het bovenstaande (toepassing van het gestelde in de casus 201306680/1/R4), een zwaarte van 4.1 voor stof en geur. Voor wat betreft de zwaarte van de geluidsbelasting wordt overal op het terrein aangesloten bij de indeling van het vigerende plan. Door aansluiting te zoeken bij de bestaande indeling wordt immers veilig gesteld dat de autonome ontwikkeling van het gebied, in milieuhygiënische zin, niet in negatieve zin wordt beïnvloed door voorliggend plan.
Wanneer door het treffen van maatregelen de bovengenoemde afstanden tot gevoelige objecten haalbaar zijn en dit aan de hand van nadere onderzoeken objectief kan worden aangetoond, kunnen ook bedrijven in hogere milieucategorieën, begrenst door de hoogste waarde die op de plankaart is weergegeven, zich ter plaatse vestigen (zie ook onder het kopje "gemotiveerd afwijken"). Dit uiteraard onverlet de criteria die gelden vanuit de milieuregelgeving (BRZO, BEVI, Activiteitenbesluit, etc.). Deze methodiek kan, blijkens de bestaande jurisprudentie, overigens niet onverkort worden toegepast wanneer er sprake is van "bijzondere gevoeligheid" van een bepaald bedrijf voor een van de genoemde vormen van milieuhinder. In dit geval is maatwerk noodzakelijk.
gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Er kan van de brochure worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed- woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo-(milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Meer dan aannemelijk is echter dat hiervoor in vele gevallen het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonenden te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen.
Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit plaats te vinden. Kanttekening die hierbij bij dit bestemmingsplan gemaakt moet worden is dat het industrieterrein Westkanaaldijk in principe bedoeld is voor zware bedrijvigheid die niet in alle gevallen afdoende of volledig wordt gereguleerd door het Activiteitenbesluit. In deze gevallen dient de haalbaarheid van bedrijfsvestiging- en/of uitbreiding te worden getoetst aan de van toepassing zijnde specifieke regelgeving, zoals bijvoorbeeld het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv).
Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is. Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, is bedrijfsvestiging dan ook nog steeds niet uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook gevoelige objecten op geringere afstanden dan de hierboven genoemde richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook, bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader, aansluiting bij de jurisprudentie in deze.
De verbijzonderde Staat van Bedrijfsactiviteiten
Zoals hierboven al aangeduid is bijlage 3 van de VNG brochure leidraad geweest bij de samenstelling van de in dit bestemmingsplan opgenomen SvB. De bijlage 3 van de VNG-brochure kan overigens ook worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008".
Mogelijk is bij het gebruik van de SvB verwarrend dat bepaalde bedrijven van een categorie specifiek nog worden benoemd, terwijl de hoofdgroep tevens is benoemd (bijvoorbeeld: hoofdcategorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' (SBI-codes 4511, 452, 453, 454), maar ook worden Autoplaatwerkerijen (SBI-code 45204)) genoemd die onder deze groep bedrijven is te rekenen. Dit heeft echter daarmee te maken dat de milieubelasting van dergelijke bedrijven afwijkt van die de hoofdcategorie (in het voorbeeld heeft de hoofdgroep milieucategorie 2, terwijl het specifieke bedrijf autoplaatwerkerijen valt onder milieucategorie 3.2). In het bestemmingsplan (regels en verbeelding) is aangegeven welke milieucategorie is toegestaan.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB;
- detailhandel (met uitzondering van garagebedrijven en productiegebonden en ondergeschikte detailhandel), zelfstandige kantoren en commerciële dienstverlening zijn niet toegestaan;
- vormen van demontage (scooters, bromfietsen, motorfietsen), maar ook de reparatie en handel in vrachtwagens zijn vanwege een ongewenste ruimtelijke uitstrailing niet toegestaan. De bedrijfsactiviteiten (met SBI-codes (2008): 4677, 45.19) zijn dan ook niet opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan;
- benzineservicestations worden niet als categorie genoemd in bijlage 3 van de VNG-brochure. Hierbij wordt aansluiting gezocht, omdat de mening wordt gedeeld dat dergelijke bedrijven in principe niet thuishoren op een industrieterrein. Om verwarring dienaangaande te vermijden, die mogelijk wel wordt veroorzaakt door de betiteling van de hoofdcategorie in de VNG-brochure: 'Handel/reparatie van auto's, motorfietsen; benzineservicestations', wordt deze betiteling in overeenstemming gebracht met de bovenstaande bepalingen, namelijk: 'Handel/reparatie/keuring van auto's, motorfietsen'.
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Beleidsregels Parkeren
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Met het plan wordt beoogd om het gebied aan de Spoorstraat in Lent te ontwikkelen. In de huidige situatie zijn er in het plangebied diverse grondgebonden woningen gesitueerd en maakt het gebied een vergeten indruk. De woningen worden gesloopt en ter plaatse worden één hoger en drie lagere complexen gerealiseerd. De in totaal circa 450 woningen zijn bedoeld voor de huisvesting van studenten en net afgestudeerden (oud-studenten). De gemeente Nijmegen en SSH& (non-profit woningbouwcorporatie) zijn de initiatiefnemers van het project. Zij hebben een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld voor de locatie dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan.
Het plan past in de opgave die Nijmegen heeft als studentenstad. Tot 2030 is er vraag naar en een opgave voor zo'n 2.000 wooneenheden. In de woningvraag is een duidelijke tendens naar meer vraag naar studentenwoningen met eigen voorzieningen. Ook is sprake van een toenemende behoefte / vraag om na de studie te kunnen doorgroeien van een studentenwoning naar een starterswoning. Met het plan wordt daarom ook beoogd om een deel van de studenten na de studie te behouden, voor een bepaalde periode totdat zij kunnen doorstromen naar andere woonruimte.
In verband met de sociale cohesie van en het ontmoeten op dit campus-achtige eiland zijn er in het plan mogelijkheden opgenomen voor ondersteunende voorzieningen zonder parkeeraanzuigende werking. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan wasruimte, koffiebar, fiets- of kledingrepairshop, door bewoners af te huren logeerkamer of ontmoetingsruimten.
Naar aanleiding van klachten over de verkeersveiligheid ter plaatse maakt dit bestemmingsplan tot slot een nieuwe veilige(r) verkeersontsluiting mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Spoorstraat in Lent. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door het spoortalud van de spoorlijn Arnhem - Nijmegen en aan de westzijde door de snelfietsverbinding "Het Groentje". Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door de Spoorstraat en de Graaf Alardsingel.
De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als: Gemeente Nijmegen, Sectie F, perceelnummers 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 101, 284, 285 en 680 (gedeeltelijk). Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 12.040m². Voor de realisatie van dit plan wordt eveneens een ontsluiting voorzien die tussen de bestaande brandweerkazerne en het spoortalud wordt aangelegd. Daartoe wordt er een verkeersbestemming opgenomen in dit plan.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Afbeelding: ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.3.1 Bestemmingsplan
De locatie is grotendeels gelegen in het vigerende bestemmingsplan "Dorp Lent" zoals vastgesteld door de gemeente Elst op 29 maart 1977 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 2 november 1977. De locatie heeft de volgende bestemmingen:
- Verkeersdoeleinden (artikel 2);
- Tuin (artikel 5);
- Erf (artikel 6);
- Eengezinshuizen in open bebouwing (artikel 10);
- Handel en nijverheid (A - garage, bouwonderneming, transportbedrijf (artikel 16).
Hieronder is een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan "Dorp Lent" opgenomen. Het te bebouwen deel van het plangebied is rood omlijnd.
Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan, plangebied rood omlijnd
Binnen de bestemmingen in het plangebied is de maximaal toegestane bouwhoogte voor woningen vastgelegd op twee bouwlagen. Dit betekent dat het realiseren van de hoge gebouwen niet binnen de vigerende bestemmingen past. Ook is het realiseren van woningen niet passend binnen de bestemmingen "Erf", "Tuin" en "Handel en nijverheid". Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de realisatie van de woningen mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologische kader voor het realiseren van de woningen ter plaatse.
Nieuwe ontsluiting
De locatie van de nieuwe ontsluiting is gelegen binnen de volgende bestemmingsplannen:
- Buitengebied Dorp Lent - 24 (Citadel College en sporthal)
- Dorp Lent 10 (Brandweer)
- Buitengebied Dorp Lent - 26 (Westelijke parallelroute)
De locatie van de ontsluiting ligt binnen de enkelbestemmingen "Groen", "Bedrijf" en "Verkeer". Binnen de bestemming "Groen" is de aanleg van een weg niet toegestaan.
1.3.2 Facet bestemmingsplannen
Naast het bestemmingsplan "Dorp Lent" gelden er ter plaatse van het plangebied ook enkele facet bestemmingsplannen. De relevante facet bestemmingsplannen zijn hieronder kort toegelicht.
Facet bestemmingsplan "Archeologie"
Het facet bestemmingsplan "Archeologie" is vastgesteld door de gemeenteraad van Nijmegen op 25 juni 2014. De planlocatie ligt binnen de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - waarde archeologie 1".
Gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - waarde archeologie 1' hebben een lage, middelhoge of nog onbekende archeologische verwachtingswaarde. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag op deze gronden bodemingrepen (zowel bouwen als werken en werkzaamheden) te doen of te laten uitvoeren met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 2.500m2 en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld, tenzij op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Bij het bepalen van de gezamenlijke oppervlakte wordt gekeken naar het totale gebied wat voor de ontwikkeling(en) in aanmerking komt.
Het aspect Archeologie wordt verder toegelicht in paragraaf 4.13.
Facet bestemmingsplan "Parkeren"
Het facet bestemmingsplan "Parkeren" is vastgesteld door de gemeenteraad van Nijmegen op 13 september 2017. Dit facet bestemmingsplan voorziet in een regeling voor het parkeren voor de hele gemeente Nijmegen.
Op basis van dit bestemmingsplan is het verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen, wanneer er niet wordt voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde eisen ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen. Een bouwplan moet voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeer- en stallingsbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels Parkeren.
Het aspect verkeer en parkeren wordt verder toegelicht in paragraaf 4.14.
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
Het plangebied 'Spoorstraat' ligt tussen de Spoorstraat en fietspad Het Groentje, in Lent, Nijmegen Noord. Het plangebied ligt op een stedelijk knooppunt, waar verschillende infrastructuren bij elkaar komen. Het ligt aan het treinspoor, dat hier op een circa 7m hoge dijk ligt, met het treinstation Lent direct aan de zuidzijde van het plangebied. Voor het treinspoor geldt het Tracébesluit Programma Hoogfrequent Spoor (TB PHS) Nijmegen en Westentree, welke is vastgesteld op 29 april 2022. Rond het plangebied komen enkele belangrijke doorgaande autowegen bij elkaar: de Graaf Alardsingel, de Prins Mauritssingel en de Margaretha van Mechelenweg. De westzijde van het plangebied grenst direct aan een drukke snelfietsroute die Nijmegen Noord naar het zuiden verbindt met de binnenstad en de campus, en naar het noorden met het dorp Elst. Het fietspad loopt vanaf de noordzijde van het plangebied geleidelijk op om de Graaf Alardsingel te kunnen kruisen middels een fiets/voetbrug over de Graaf Alardsingel. Het plangebied is daarmee voor alle soorten verkeer uitstekend verbonden en bereikbaar. Alle infrastructuur zorgt ook voor een hoop geluid (met name van spoor en Graaf Alardsingel) en vormt barrières tussen de verschillende buurten. Het spoor en het fietspad zorgen bovendien voor aanzienlijke hoogteverschillen aan de randen van het plangebied.
Afbeelding: Foto's van de bebouwing in het plangebied (boven: genomen vanaf Spoorstraat, onder: genomen vanaf "'het Groentje"
De Spoorstraat is nu een onopvallend straatje langs het spoor met enkele woningen en loodsen, dat aan de zuidzijde eindigt bij een fietsenstalling en een trap die rechtstreeks toegang geeft tot de perrons. In het kader van de grootschalige ontwikkeling de Waalsprong is het gebied en de omgeving ingrijpend aan het veranderen, met het direct ten zuiden van de Graaf Alardsingel gelegen Hof van Holland als centrumgebied. Rond station Lent zal een hoogbouwcluster ontstaan met enkele woontorens tot circa 70 meter hoog, waar ook het al gerealiseerde Van der Valk hotel aan de andere kant van het spoor deel van uitmaakt.
2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
In het plangebied is een woningbouwontwikkeling voorzien voor circa 300 studentenwoningen. Daarnaast is voorzien in 150 woningen voor afgestudeerden (oud-studenten). Deze woningen zijn bedoeld voor een aaneengesloten, vooraf bepaalde periode, om de afgestudeerde te helpen uiteindelijk door te stromen naar een vervangende meer passende woonruimte in middelhuur en/of hogere (huur-)segment. De stedenbouwkundige visie voor de ontwikkeling van de Spoorstraat rust op 4 principes:
- Het gebied wordt gezien als schakel tussen het hoogbouwcluster ten zuiden van de Graaf Alardsingel en de kleinschaligere woonbuurt die in de toekomst wordt gebouwd ten noorden van het plangebied.
- De ontwikkeling moet een zekere afschermende werking hebben van het geluid vanaf het spoor en de Graaf Alardsingel.
- Voor een goede woonkwaliteit is een sterke interne kwaliteit in het gebied nodig, met groene en luwe verblijfsgebieden en een menselijke maat.
- De ontwikkeling reageert op de randen, met voorkanten naar buiten toe en een goede aansluiting op maaiveld aan alle zijden (fietspad, Spoorstraat en aan de zuidzijde).
Ook zijn er in het plan mogelijkheden opgenomen voor ondersteunende voorzieningen zonder parkeeraantrekkende werking. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan wasruimte, koffiebar, fiets- of kledingrepairshop, door bewoners af te huren logeerkamer of ontmoetingsruimten. Deze worden mogelijk gemaakt in de onderste strip (begane grond) en zijn toegestaan in alle vier de bouwblokken. Hierbij geldt een totaal maximum oppervlakte van 250m2.
Voor een goede auto-ontsluiting wordt er ten oosten van de brandweerkazerne een toegang tot het terrein gecreëerd, die vervolgens parallel aan het spoor doorloopt tot aan de toekomstige woonlocatie.
Het voorgaande is verder toegelicht in de volgende paragraaf.
2.3 Stedenbouwkundige Karakteristieken
2.3.1 Structuur en bouwmassa
De visie uit de vorige paragraaf is vertaald in een ruimtelijke structuur die uitgaat van 4 groene, autovrije hoven. Het niveau van de hoven sluit aan op het niveau van het fietspad, zodat alle hoven direct toegankelijk kunnen worden vanaf het fietspad. Het hoogteverschil wordt opgelost door onder de zuidelijke hoven een parkeergarage te maken en het dak van de garage in te richten als dektuin. Aan de zuidzijde is een klein pleintje voorzien, met een goede fietsenstalling voor het station en een goede aansluiting op de trappen naar de perrons.
De bebouwing is georiënteerd op zowel de hoven als de omgeving en is niet volledig gesloten, maar maakt doorzichten en verbindingen mogelijk tussen de hoven en de omgeving. Een lange, dichte wand langs het spoor en het fietspad dient te worden voorkomen. Alleen ten behoeve van het verkeerslawaai is een transparant geluidsscherm tussen de blokken toegestaan, maar dit dient de geleding van de ontwikkeling in 4 delen niet te verstoren.
De bebouwing kent een oplopende bouwhoogte van noord naar zuid. Aan de noordzijde is de bebouwing maximaal 4 lagen hoog, richting het zuiden loopt de bebouwingshoogte op tot 6 lagen. Aan de zuidzijde is een stevig hoogteaccent voorzien in de vorm van een woongebouw tot circa 45 meter, waarmee de koppeling met het hoogbouwcluster in Hof van Holland wordt gemaakt.
Afbeelding: plattegronden begane grond, verdieping en daken
2.3.2 Ontsluiting
Gezien de doelgroep is de ontsluiting voor fietsers en via het OV misschien wel het belangrijkste. Dat betekent een goede aansluiting op het fietspad, een hoge fietsparkeernorm van 2 fietsen per woning/kamer en veel aandacht voor de bereikbaarheid en de spreiding van fietsenstalling in het gebied, zowel publieke fietsenstallingen in de open lucht als (collectieve) inpandige fietsenbergingen.
De pleinruimte die is voorzien aan de zuidzijde maakt de (secundaire) ingang van het station aantrekkelijker. Mogelijk biedt het plein ook ruimte voor een uitbreiding van de al aanwezige fietsenstalling naast de trap naar het perron. Ook is het mogelijk om een fietsverbinding door het plangebied te maken tussen de hoger gelegen snelfietsroute en het plein, waarmee de afstand tussen plein en snelfietsroute flink wordt verkort (in de huidige situatie sluit de snelfietsroute pas helemaal aan de noordzijde van het plangebied weer aan op het maaiveld, en leidt de Spoorstraat weer terug naar de (secundaire) ingang van het station).
Het autoverkeer wordt deels afgewikkeld via de bestaande Spoorstraat. Deze wordt geherprofileerd om ruimte te bieden aan bijvoorbeeld parkeren, laden&lossen, pakketdiensten en afvalinzameling. Wel wordt de noordelijke aansluiting ter hoogte van het Citaldel College aangepast en vervangen door een ontsluiting die tussen de brandweerkazerne en het spoortalud door loopt en aansluit op de Margaretha van Mechelenweg. De Spoorstraat blijft een doodlopende straat en eindigt op het plein, waar gekeerd kan worden. De oud-studenten hebben een private parkeerplek onder het dek onder de zuidelijke bouwblokken en hoven. De parkeerplaatsen voor de studenten zijn openbare parkeerplekken langs de Spoorstraat.
Afbeelding: dwarsdoorsnedes stedenbouwkundig plan
2.3.3 Groen en waterberging/duurzaamheid
Naast de wettelijke eisen die gesteld worden aan de bebouwing, is duurzaamheid ook op stedenbouwkundig niveau een belangrijk aspect, in de brede zin van het woord. Er is veel aandacht voor fietsen en OV, waarvan het gebruik wordt gestimuleerd. De hoven kennen een zo groen mogelijke inrichting en bieden door hun afgeschermde ligging en menselijke maat van de bebouwing een aangenaam verblijfsklimaat. Zo nodigen de hoven uit om naar buiten te gaan en elkaar te ontmoeten. Het belang van aangename en groene hoven is groot, aangezien de (zelfstandige) kamers en starterswoningen niet beschikken over een private buitenruimte.
Naast ruimte voor ontmoeting, sport en spel bieden de (noordelijke, niet op een dek gelegen) hoven ook ruimte voor waterberging, zodat het water kan worden vastgehouden in het gebied. Ook langs de Spoorstraat is mogelijk ruimte voor waterberging.
De beplanting is divers en bestaat uit inheemse bomen, struiken en planten die de biodiversiteit in het gebied vergroten. Bomen langs de Spoorstraat en in de hoven moeten zorgen voor voldoende schaduw in de openbare ruimte en op de gevels, zodat de binnen- en buitenruimte koel en aangenaam blijven.
2.3.4 Beeldkwaliteit
Er is geen apart beeldkwaliteitsplan voor dit plangebied gemaakt. Voor de beeldkwaliteit van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied wordt aansluiting gezocht bij het Beeldkwaliteitsplan Hof van Holland (mei 2017). Verder wordt verwezen naar de algemene welstandsnota van de gemeente Nijmegen (Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit, januari 2014). Voor de openbare ruimte wordt verder verwezen naar het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR) van de gemeente Nijmegen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Relevant Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 juli 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
- 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het is op korte termijn vaak sneller en goedkoper om in het buitengebied woningen of bedrijfsbebouwing te ontwikkelen. Echter op enig moment zijn investeringen in infrastructuur nodig, waardoor de kosten voor verstedelijken binnen of buiten bestaand stedelijk gebied weer anders worden. Daarbij, verstedelijkingsambities in het buitengebied raken ambities met betrekking tot bijvoorbeeld landschap en natuur, terwijl verdichten van bestaand stedelijk gebied kan raken aan ambities met betrekking tot gezondheid en hinder.
In 2050 wonen meer mensen dan nu in de steden en stedelijke regio’s, die steeds belangrijker zijn geworden voor onze economie. Ook in meer landelijke regio’s woont en werkt nog steeds een substantieel deel van de bevolking. De kracht van Nederland ligt in zijn polycentrische netwerkstructuur van stedelijke en landelijke regio’s van verschillende schaal en dynamiek die door de kwaliteit van het transport- en mobiliteitsnetwerk complementair als één systeem functioneren. Het kloppend hart van land en economie is het Stedelijk Netwerk Nederland. Kern daarvan is het brede midden van Nederland, grofweg Randstad (Amsterdam, Utrecht, Rotterdam-Den Haag), Amersfoort, Zwolle, Arnhem-Nijmegen, Brabantse stedenrij). Daar woont en werkt het merendeel van de bevolking. Maar ook uitlopers buiten het brede midden (Groningen, Twente, Maastricht, Leeuwarden en Middelburg) behoren tot het Stedelijk Netwerk Nederland. Vergeleken met veel buitenlandse metropolen zijn onze grootste steden relatief klein. Daarom zijn de verbindingen, wegen en spoorwegen, tussen en binnen deze regio’s voor ons land zo belangrijk. Die maken dat Stedelijk Netwerk Nederland richting 2050 steeds meer als één geheel kan functioneren.
De verdere verstedelijking is gepaard gegaan met de verduurzaming van Nederland en een goede kwaliteit van leven. Ook in de toekomst koesteren we de kleinschaligheid en diversiteit die onze steden en dorpen kenmerken. Stedelijke groei is voor een belangrijk deel binnen de bestaande bebouwde gebieden gefaciliteerd, maar ook op zorgvuldig gekozen en ingerichte locaties daarbuiten. Er is gebouwd daar waar de vraag is en naar de behoefte van verschillende doelgroepen, waaronder starters. Er zijn veel daar waar de vraag is en naar de behoefte van verschillende doelgroepen, waaronder starters. Er zijn veel woningen voor de groeiende groep ouderen gerealiseerd en ook de inrichting van steden en dorpen en de organisatie van openbaar vervoer, zorg en detailhandel is daarop aangepast. We bieden iedereen de mogelijkheid om naar wens en betaalbaar te wonen, waarbij we de kwaliteit, leefbaarheid en identiteit van onze steden verder versterken. Met nieuwe stedenbouwkundige concepten hebben we veelvormige woonmilieus en nieuwe vormen van mobiliteit gecreëerd die voor alle leeftijdsgroepen prettig zijn om in te leven. Nieuwe ontwikkelingen hebben op goed bereikbare locaties plaatsgevonden.
Gevolg planvoornemen
Voorliggend plan heeft betrekking op een inbreiding in bestaand stedelijk gebied. Er wordt intensief gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte en het plan bestaat uit meerdere functies. Door voldoende studenten- en starterswoningen te realiseren wordt er bijgedragen aan een sterke en gezonde stad.
Het plan sluit aan bij de kenmerken van het gebied. Het plan sluit aan bij de ontwikkelingen in de omliggende gebieden, zoals het project Hof van Holland.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Gevolg planvoornemen
Op basis van het Barro en de bijbehorende kaarten zijn er geen nationale belangen in het geding. Alle op de kaarten aangegeven gebieden met een nationaal belang liggen op minimaal 500 meter van de planlocatie.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladderonderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
De in het plan voorziene ontwikkeling kan wel worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wel van toepassing is.
Algemeen
Er wordt gestreefd naar duurzame verstedelijking door nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk te laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. Ook op regionaal en lokaal niveau is dit de ambitie. Het initiatief wordt gerealiseerd op een binnenstedelijke locatie, waarbij sprake is van verdichting en hoogbouw, passend binnen de gemeentelijke kaders.
3.1.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit Rijksbeleid omdat:
- 1. Er wordt gebouwd voor kleinere huishoudens in het betaalbare segment;
- 2. Er sprake is van inbreiding binnen het bestaand stedelijk gebied;
- 3. Het initiatief past binnen de regionale kwalitatieve uitgangspunten voor nieuwe woningbouwplannen;
- 4. Er appartementen in een hoogstedelijk milieu voor een aandachtsgroep worden gerealiseerd die moeilijk aan een woning komen en waarvoor er een opgave bestaat.
3.2 Relevant Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland in werking getreden. Dit is een structuurplan van de provincie Gelderland. De provincie zet een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- 1. Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- 2. Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Bij de Omgevingsvisie horen vijf kaarten. Alleen op de themakaart "Ruimtelijk Beleid" zijn er markeringen opgenomen in het plangebied. Het betreft "Grote zonneparken mogelijk" en "Windenergie uitgesloten (wettelijk en provinciaal belang". Beide ontwikkelingen zijn niet voorzien in het plangebied. Op basis van het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciale beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015). De verordening is daarna nog diverse keren geactualiseerd, voor het laatst in juli 2022.
De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsverordening relevant: Hoofdstuk 2: Ruimte.
In hoofdstuk 2 van de omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor onder andere nieuwe woonlocaties en recreatiewoningen. Ten aanzien van voorliggend plan zijn de regels ten aanzien van woonlocaties relevant, met name artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda). De inhoud van dit artikel is:
- 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
- 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
3.2.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat er wordt aangesloten bij de regionale woonagenda. Dit is verder toegelicht in de paragraaf 3.3 relevant gemeentelijk beleid.
3.3 Relevant Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging'
In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen.
De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisies voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.
De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022, en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel.
De Omgevingsvisie dient 4 doelen:
- 1. Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad
- 2. Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen
- 3. Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente
- 4. Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen
Groei binnen de bestaande stad
De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie is het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad behouden en helpt verdichting bovendien om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.
Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal. Ook wordt er gewerkt aan de opgave van een compacte, dynamische stad:
Om de impact van groei op de omgeving zo klein mogelijk te houden ligt de nadruk op verdichting. De groeiopgave moet benut worden om kwaliteit toe te voegen aan de stad, o.a. door meer functiemenging, informele werkmilieus en transformatie. Stedelijke knooppunten, daar waar voorzieningen, werklocaties en vervoersstromen samenkomen, zijn kansrijke plekken voor verdichting en functiemenging. Bij nieuw te bouwen woningen verschuift het accent naar één- en tweepersoonshuishoudens, waaronder betaalbare woningen voor studenten, starters, ouderen en kwetsbare doelgroepen. Ook wordt er gewerkt aan toekomstbestendige wijken om tot een inclusieve en vitale stad te komen, daarvoor wordt er gestreefd naar onder meer een goede mix van allerlei typen woningen en woonmilieus in sociale huur, huur en koop. In combinatie met de daarbij passende, bereikbare en goed toegankelijke voorzieningen. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen staan de leefwereld, het welbevinden en de gezondheid van inwoners centraal. Tijdelijke functies en initiatieven worden ondersteund om verbeteringen te realiseren. De gemeente wil als stad bijdragen aan de gezondheid van de inwoners en het verbeteren van de biodiversiteit. Een gezonde leefomgeving is daarbij een belangrijk integraal thema, waarbij het o.a. gaat om luchtkwaliteit, geluidsbelasting, hitte, groen en water, bewegen en mobiliteit, ontmoeten en voorzieningen.
Dichtbij huis zijn er mogelijkheden om te ontmoeten, wandelen, spelen en sporten. Daarvoor wordt onder andere een netwerk van aantrekkelijke beweegroutes op stad- en wijkniveau ontwikkeld.
3.3.2 Uitvoeringsagenda Wonen 2020-2025
In samenhang met de Nijmeegse omgevingsvisie is op basis van het woonbehoefteonderzoek een uitvoeringsagenda wonen opgesteld. Op basis van de uitvoeringsagenda zet de gemeente in op alle doelgroepen. Daarbij zetten zij zich extra in voor de doelgroepen die hulp nodig hebben op de woningmarkt. In de huidige markt zijn dat één en tweepersoonshuishoudens, starters, lage en middeninkomens en studenten. Ook wordt er gericht ingezet op ouderen en mensen met een hulpvraag. Er wordt ruimte gemaakt om de woonmogelijkheden van voorgaande doelgroepen in de bestaande voorraad en bij nieuwbouw te vergroten. Minimaal 10.000 woningen worden toegevoegd tot en met 2030.
De komende jaren worden de meeste woningen in de Waalsprong en in het Waalfront gebouwd. Vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie wordt de focus naar de bestaande stad verlegd. Belangrijke gebieden om de woningbouwopgave en de versnelling in te vullen zijn: de binnenstad en stationsomgeving, de wijken en werklocaties rondom het Maas-Waalkanaal, campus Heyendaal en rondom de OV-knooppunten.
3.3.3 Woondeal Regio Arnhem-Nijmegen
In maart 2020 heeft de gemeente Nijmegen samen met het Rijk, de provincie Gelderland en de regio Arnhem-Nijmegen een woondeal ondertekend. Doel van deze woondeal is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op de woningmarkt op te pakken. Met de woondeal gaan we een meerjarige samenwerking aan met het Rijk, provincie en regiogemeenten om vanuit de NOVI-propositie en de op stellen regionale verstedelijkingsstrategie samen invulling te geven aan de opgaven op de woningmarkt.
Voor Nijmegen is de woondeal van belang om op korte en lange termijn invulling te geven aan de ontwikkeling van de stad. We willen tot 2030 minimaal 10.000 woningen bouwen, op korte termijn woningbouwversnelling realiseren en ook na 2030 zorgen voor een continue bouwstroom met een goede mix van woningen. Daarbij zetten we ons ook in voor voldoende betaalbare woningen voor kleine huishoudens. Met de ondertekening van de woondeal erkennen partijen het strategisch belang van de complexe gebiedsontwikkelingen in het Stationsgebied/Binnenstad en in de Kanaalzone. In deze gebieden komen woonopgaven samen met duurzaamheids-, werk-, leefbaarheids en mobiliteitsopgaven. Door de gemaakte afspraken ontstaat het gewenste perspectief voor de verdere ontwikkeling van deze gebieden.
3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid
Het plan is niet in strijd met het gemeentelijke beleid. Er wordt aangesloten bij alle relevante beleidsdoelen, zoals blijkt uit voorgaande paragrafen.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Stedenbouwkundige / Landschappelijke Aspecten
4.1.1 Landschappelijke aspecten
Om de (historische) landschappelijke kwaliteiten van het landschap in het plangebied vast te stellen, is de kaart "Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie" van de Provincie Gelderland relevant. Voor het plangebied is op deze kaart enkel aangegeven dat de locatie is gelegen op rivierklei gronden, aangeduid als poldervaaggronden. Deze gronden zijn zavel- en kleigronden waarin periodieke hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen. Ze hebben geen veen binnen 80 cm en geen donkere bovengrond. Het is de meest voorkomende subgroep in Nederland.
De Griftdijk is, zoals in de naam is opgesloten, een voormalige dijk (droge verbinding) langs De Grift; een oude waterroute tussen Arnhem en Nijmegen, waarover ook transport plaats vond. Over de Griftdijk heeft een weg gelopen en een tramroute, zodat de nattere zones in de Betuwe via Elst doorgaanbaar waren tussen Arnhem en Nijmegen. Van de Griftdijk is ter plaatse niets meer over; het profiel is volledig verdwenen bij de aanleg van de snelfietsroute met viaduct.
De Spoorstraat is inmiddels een kleine woonstraat parallel aan het spoortalud en met de achterzijde parallel aan de later omgelegde Griftdijk. Dergelijke woonclusters zijn in het buitengebied en nabij dorpen in de Betuwe meer voorkomend. De Spoorstraat was een laatste restant van oudere dorpsrandbebouwing langs één van de toegangswegen naar Lent.
Omdat met de opwaardering van het spoorlichaam en aanleg van het station, de verlegging van de hoofdinfrastructuur en de komst van ontwikkelingen als Van der Valk, het Citadel College aan de overzijde van het snelfietspad en de ook nu in volle gang zijnde centrumontwikkeling ten zuiden en westen van de planlocatie, tot een volledige gebiedstransformatie heeft geresulteerd, zijn er in en direct nabij het plangebied geen wezenlijke landschappelijke of cultuurhistorische kenmerken meer aanwezig die van betekenis kunnen zijn bij de toekomstige gebiedsontwikkeling.
4.1.2 Stedenbouwkundige aspecten
In de huidige situatie is de locatie bebouwd met deels verouderde en gedateerde grondgebonden woningen en een bedrijfsloods. Voorliggend plan voorziet in het slopen van deze bebouwing en het oprichten van nieuwe woningen in vier verschillende complexen. Daarmee zal de gebiedsontwikkeling gaan aansluiten bij de centrumvorming ten zuiden van de planlocatie en de gebiedsontwikkeling ten noorden van de locatie. Ook wordt aansluiting gezocht bij het vervoersknooppunt, wat deze locatie zeer geschikt maakt voor de doelgroepen studenten en starters.
De planlocatie ligt door alle ontwikkeling rond de locatie inmiddels wat geïsoleerd. Dat wordt versterkt door de ruimtelijke inklemming tussen het spoortalud en het talud van het fietsviaduct. De stedenbouwkundige opgave is dan ook om op maaiveldniveau een goede aanhechting en ontsluiting naar de omgeving te maken om daarmee deze geïsoleerde ligging niet als nadelige bijkomstigheid te laten bestaan. Dat wordt opgelost door in het plangebied prettige en representatieve groene verblijfsplekken te maken tussen de gebouwen en de buitenleeflagen aan te laten sluiten bij de toegangen vanaf de Spoorstraatzijde (oostelijk) en op het verdiepingsniveau fietspadzijde (westelijk).
In de derde dimensie (de hoogte) is het van belang dat de bebouwing qua schaal en maat zal aansluiten bij de omliggende stadsontwikkeling. Daartoe wordt bebouwing in verschillende hoogtes opgebouwd, zoals bij de planbeschrijving is aangegeven. De bebouwing krijgt een eigen beeldtaal en zal op complex niveau een eenduidige uitstraling krijgen, met alzijdig naar buiten gerichte voorgevels. Dit maakt dat de plek voldoende contact zal maken met de omgeving en een goede invulling geeft bij dit infrastructurele knooppunt met openbare betekenis.
4.2 M.e.r.-beoordeling
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.
Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn er twee vormen van m.e.r.-beoordelingen:
- 1. projecten die vallen onder bijlage D van het Besluit m.e.r. en
- 2. de vormvrije m.e.r.-beoordeling ook wel vergewisplicht genoemd. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:
- 1. het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
- 2. de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).
Het project voor het realiseren van studenten- en startersappartementen is een activiteit welke is genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 11.2). De drempelwaarde van 100 hectare of meer en/of aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen wordt niet overschreden, daarom kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt opgesteld in de vorm van een aanmeldnotitie (zie Bijlage 13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van de aanmeldnotitie zal het bevoegd gezag, i.c. het college van burgemeester en wethouders, een beslissing nemen inzake de mer-plicht. Dit besluit wordt genomen, voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
- 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieu-afstanden zijn bepaald.
Plangebied en omgeving
Nabij het plangebied zijn de volgende functies gesitueerd waarvoor, op basis van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG, richtafstanden gelden:
Functie | Grootste afstand | Afstand tot plangebied |
Brandweer | 50 meter (geluid) | 80 meter |
Middelbare school | 30 meter (geluid) | 33 meter |
Gemengde centrumfunctie (Detailhandel / kantoren) | 10 meter (geluid) | 60 meter |
Sporthal | 50 meter (geluid) | 52 meter |
Station Nijmegen Lent | 100 meter (geluid) | 10 meter |
Hotel | 10 meter (geluid) | 75 meter |
Tabel: milieuzonering functies omgeving plangebied
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, wordt aan alle richtafstanden voldaan, behalve de richtafstand ten opzichte van het treinstation. Echter in paragraaf 4.5 "Geluid" is verantwoord dat er ter plaatse geen sprake is van overschrijding van de maximaal te ontheffen geluidsnormen.
Omgekeerde werking
In het plangebied worden in de plint van de bebouwing functies mogelijk gemaakt waarvoor een richtafstand geldt. Het betreft functies met een maximale richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid (functies zoals fietsreparatie, koffiebar). Vanwege de ligging op de begane grond en de ligging in stedelijk gebied is dit geen belemmering voor de planrealisatie.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
4.4 Wonen
Uit het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid komt het volgende naar voren over wonen:
- Tot 2030 is er in Nijmegen de opgave om zo'n 10.000 woningen te bouwen. Daarna is er een aanvullende opgave van 5.000 woningen tot 2040. Naast de kwantitatieve opgave is er ook een kwalitatieve opgave, waarbij aandacht wordt gevraagd voor onder andere de kleinere huishoudens. Er is vooral behoefte aan betaalbare (sociale) en middeldure huur en koop. Ook is er behoefte aan flexibele woonvormen.
- Het initiatief past binnen de regionale kwalitatieve uitgangspunten voor nieuwe woningbouwplannen:
- Inspelen op de kwalitatieve woningbehoefte (sociale woningbouw goedkoop, middeldure huur, levensloopbestendig, woningen voor kleine huishoudens): het initiatief draagt bij aan de doeltypen studenten huurwoningen en ex studenten woningen.
- Inbreiding gaat voor uitbreiding: het initiatief vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.
- Innovatieve en flexibele woonvormen en woonmilieus: er worden appartementen voor een aandachtsgroep gerealiseerd in een hoogstedelijk milieu die moeilijk aan een woning komen en waarvoor we een opgave hebben. Het programma bestaat uit huurwoningen specifiek voor de doelgroep studenten en voor een kleiner deel uit sociale/middeldure huurappartementen voor de doelgroep ex-studenten. Deze woningen die ontwikkeld gaan worden, geven invulling aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag.
4.5 Geluid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.
Onderzoek geluid
In opdracht van gemeente Nijmegen heeft DGMR, adviseurs voor bouw, industrie, verkeer, milieu en software in november 2022 een akoestisch onderzoek weg- en railverkeer gedaan voor het plan Spoorstraat Lent (rapport: M.2022.0111.03.R001). Hieronder zijn de conclusies overgenomen. Het onderzoek is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Conclusies geluid
Op meerdere gevels wordt de voorkeursgrenswaarde van een of meerdere bronnen overschreden.
Op alle gevels wordt voldaan aan de maximaal toegestane waarde. Vervolgens is nagegaan of wordt voldaan aan de eisen uit het hogere waarden beleid van gemeente Nijmegen. Omdat het plangebied bestaande bebouwing vervangt en omdat alle te realiseren woningen zich binnen een straal van 500 meter vanaf een ov-knooppunt bevinden wordt voldaan aan twee criteria van het hogere waarden beleid.
Daarnaast kunnen volgens de wet geluidhinder geluidsbelastingen tussen de voorkeurswaarde en de maximale waarde worden toegestaan nadat is aangetoond dat het (technisch, verkeerskundig, financieel of stedenbouwkundig) niet mogelijk is om maatregelen te treffen waarmee de geluidsbelasting kan worden verlaagd.
Bronmaatregelen Wegverkeer
Voor wegverkeer zijn de maatgevende wegen de Graaf Alardsingel en de Prins Mauritssingel. Deze wegen zijn al voorzien van een geluidreducerend wegdek (met uitzondering van de kruispunten en de in- en uitvoegstroken waar geen stil asfalt kan worden toegepast). Het is daarom niet mogelijk om de geluidsbelasting van deze wegen te verminderen door het asfalt te vervangen. De wegen zijn onderdeel van de hoofdwegenstructuur, daarom is het niet wenselijk om de rijsnelheid te verlagen.
Bronmaatregelen railverkeer
Het spoor van langs plangebied wordt uitgerust met raildempers. De schermen en raildempers zijn al verwerkt in de geluidberekeningen.
Overdrachtsmaatregelen wegverkeer
De plaatsing van een scherm langs de onderzochte wegen is vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk. Bovendien zijn geluidschermen niet effectief voor de hoogbouw.
Overdrachtsmaatregelen railverkeer
Langs het spoor staan al geluidschermen met een hoogte van 1,5 m vanaf bovenkant spoor.
Gevelmaatregelen
Bij de bouwaanvraag moet worden aangetoond dat het binnenniveau van de woningen voldoet de aan de eisen van het Bouwbesluit. In tabel 7 van het akoestisch onderzoek is per gevel inzichtelijk gemaakt wat de benodigde gevelisolatie dient te zijn om te voldoen aan een aanvaardbaar binnenniveau. Hierbij zou eventueel gebruik kunnen worden gemaakt van loggia's / balkons, die een afschermend effect hebben op het invallend geluid.
Gecumuleerd geluidniveau
De locatie is zwaar geluidbelast door zowel weg- als railverkeer. Dit zien we terug in de gecumuleerde geluidsbelastingen en de bijbehorende kwalificaties in tabel 7 van het akoestisch onderzoek.
Omdat het gebouwontwerp is aangepast ontstaan relatief rustige gebieden tussen de gebouwen. Verder moeten de woningen voldoen aan de indelingseisen van gemeente Nijmegen en aan de eisen van het Bouwbesluit. Hiermee wordt een acceptabel woonklimaat in de woningen gerealiseerd. De gunstige ligging ten opzichte van het treinstation en het nieuwe stadshart in Nijmegen Noord, de uitstekende fietsverbinding naar het oude centrum van Nijmegen en naar Arnhem zijn argumenten om woningbouw op deze locatie toch toe te staan.
Toetsing aan Beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Nijmegen 2013
In de huidige situatie is de planlocatie bebouwd. Deze woningen worden gesloopt om ruimte te maken voor nieuwe bebouwing. Hiermee wordt voldaan aan criterium 1 van het gemeentelijke geluidbeleid, namelijk dat de woning bestaande bebouwing vervangt. Daarnaast bevindt het plangebied zich op een maximale afstand van ca. 400 meter ten opzichte van het OV-knooppunt Nijmegen-Lent (ten zuiden van het plangebied). Hiermee wordt voldaan aan criterium 5 van het gemeentelijke geluidsbeleid, namelijk dat de woning ligt binnen een straal van 500 meter vanaf een OV-knooppunt.
Het plan komt dus in aanmerking voor hogere waarden. Tegelijkertijd met de ter inzage legging van dit (ontwerp) plan wordt het (ontwerp) besluit hogere grenswaarden ter inzage gelegd.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt het aspect Geluid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.6 Trillingen
Het project aan de Spoorstraat in Lent vindt plaats naast de spoorlijn Arnhem - Nijmegen. Door het treinverkeer op dit spoor worden trillingen veroorzaakt. Op de locatie zullen de bestaande grondgebonden en vrijstaande woningen wijken voor nieuwbouw. De nieuwbouw zal voor wat betreft de woonfuncties bestaan uit appartementenbouw met bouwhoogtes van 4 tot 11 lagen. De vervangende nieuwbouw zal dus veel zwaarder zijn dan de bestaande woningen en daardoor meer last kunnen hebben van trillingen.
Onderzoek trillingen
In opdracht van gemeente Nijmegen heeft DGMR, adviseurs voor bouw, industrie, verkeer, milieu en software in november 2022 een trillingonderzoek spoor gedaan voor het plan Spoorstraat Lent (rapport: M.2022.0111.05.R001). Hieronder zijn de conclusies overgenomen. Het onderzoek is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
De ontwikkellocatie aan de Spoorstraat in Lent ligt binnen het invloedsgebied van het spoor qua trillingen. De gemeente wil op deze locatie appartementengebouwen toestaan met een bouwhoogte van 14 tot 45 m hoog.
De prognoses gebaseerd op conventionele bouwwijzen (steen-/betonconstructie) geven aan dat voor dit type gebouwen het meest oostelijke deel van het plangebied gezien vanaf het spoor net binnen de contour Vmax = 0,2 ligt. Trillingssterkten zijn dan mogelijk hoger en voldoen dan niet aan de streefwaarde (A2) geldend voor nieuwbouw met een woonfunctie in de nachtperiode. Het meer westelijke en grootste deel van de kavel ligt buiten de Vmax = 0,2 contour. Bij conventionele bouw is het voldoen aan deze streefwaarde dan haalbaar. Er zal in dat geval geen tot weinig hinder als gevolg van trillingen vanaf het spoor optreden.
Voor gebouwen met van het gangbare afwijkende constructies, zoals brugdelen, sterk uitkragende delen, grote vloeroverspanningen óf gebouwen met een lichte constructie in staal, hout of combinatie daarvan, kunnen hogere trillingssterkten optreden.
Voor alle gebouwen in het als risicogebied trillingshinder aangemerkte gebied, tot tenminste 100m afstand van het spoor, is door deskundigenonderzoek aan te tonen dat aan de SBR-B wordt voldaan, al dan niet na het treffen van alle doelmatige of kosteneffectieve maatregelen. Dit is vastgelegd in de bestemmingsplanregels.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt het aspect Trillingen geen belemmering voor het realiseren van het plan. In de bestemmingsplanregels is vastgelegd dat door deskundigenonderzoek aangetoond moet worden dat aan de SBR-B wordt voldaan, al dan niet na het treffen van alle doelmatige of kosteneffectieve maatregelen. Het is voldoende aannemelijk dat hieraan kan worden voldaan en daarmee is het bestemmingsplan op dit aspect uitvoerbaar.
4.7 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Toetsing
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
- a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
- b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
- De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt dat blootstelling aan PM2,5 schadelijker is dan blootstelling aan PM10. De kleinere deeltjes van PM2,5 dringen dieper in de longen door (WHO, 2006; Brunekreef en Forsberg, 2005). In de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit van zijn daarom sinds 2008 grens- en richtwaarden voor PM2,5 opgenomen. Voor PM2,5 geldt een Europese grenswaarde van 25 µg/m3 voor het jaargemiddelde. De WHO beschouwt deze grenswaarde als interimdoelstelling op weg naar een advieswaarde van 10 µg/m³ (WHO, 2006).
Momenteel ligt een nieuwe EU-richtlijn voor luchtkwaliteit ter consultatie waarin nieuwe advieswaarden zijn opgenomen voor PM2,5; PM10 en NOx van respectievelijk 5 µg/m3,15 µg/m3 en10 µg/m3.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
Het plan voorziet in de realisatie van ongeveer 150 starterswoningen en 300 studentenkamers. Deze ritgeneratie veroorzaakt geen verkeersaantrekkende werking die een verslechtering van meer dan 3% veroorzaakt. Uit de berekening van de NIBM-tool blijkt dat de ritgeneratie geen nadelige gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Het plan is daarmee NIBM. Bovendien kan worden opgemerkt dat er door de sloop van de bestaande woningen feitelijk ook enkele tientallen verkeersbewegingen per etmaal zullen vervallen.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Een woning is dus geen gevoelige bestemming. Ter plaatse van het plan worden de bestaande grenswaarden niet overschreden. De nieuwe richtwaarden van de WHO die eind december zijn aangekondigd worden nog wel overschreden. De gemeente Nijmegen heeft zich daarom gecommitteerd aan het Schone Lucht Akkoord (SLA). Dit is een soort vervolg op het eerdere NSL waarin het Rijk, de provincies en gemeenten inzetten op een verdere verbetering van de luchtkwaliteit. In het Schone Lucht Akkoord worden maatregelen voorgesteld voor de sectoren (weg)verkeer, landbouw, scheepvaart, industrie en huishoudens. In het Schone Lucht Akkoord wordt de bijdrage van de luchtvaart aan emissies in Nederland en de bijbehorende gezondheidseffecten in beeld gebracht. Aanpak en maatregelen worden uitgewerkt in de Luchtvaartnota en de daaropvolgende luchthavenbesluiten.
De volgende doelen en ambities zijn afgesproken in het SLA:
- 1. Partijen streven naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.
- 2. Partijen stellen als doel om landelijk in 2030 gemiddeld minimaal 50% gezondheidswinst ten opzichte van 2016 te behalen voor de negatieve gezondheidseffecten afkomstig van binnenlandse bronnen.
- 3. Partijen onderschrijven de ambitie om in de sectoren (weg)verkeer, inclusief mobiele werktuigen, landbouw, scheepvaart, industrie en huishoudens een dalende trend in te zetten van emissies van stikstofdioxide en fijn stof naar de lucht.
- 4. Partijen erkennen dat éénieder verantwoordelijk is voor de eigen bijdrage aan de doelstelling en dat partijen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van het akkoord en voor het bereiken van het doel.
Conclusie
Op basis van de voorgaande tekst wordt geconcludeerd dat het aspect Luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan.
4.8 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij milieuvergunningen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. De wet maakt onderscheid tussen geurnormen voor intensieve en extensieve veehouderijen. De geurbelasting van intensieve veehouderijen wordt berekend en uitgedrukt in de vorm van een geurcontour. De geurbelasting van extensieve veehouderijen wordt uitgedrukt in vaste afstanden.
Conclusie
In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven gesitueerd die geurhinder veroorzaken. De functies die worden mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan, veroorzaken zelf geen geurhinder.
4.9 Externe Veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplangebied.
Transportrisico's
- Het Spoor Nijmegen-Arnhem
- De routering vervoer gevaarlijke stoffen gemeente Nijmegen (N325, Prins Mauritssingel)
- De Betuweroute
Er liggen geen bedrijven in de buurt die vallen onder het Bevi en een invloedsgebied hebben over het plangebied.
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld. Er ligt geen PR contour over het plangebied.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.
Transportrisico's
Het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied leidt tot risico's in het plangebied. Naast het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor van Nijmegen naar Arnhem en terug, de Betuwelijn, en de N325/Prins Mauritssingel.
Het spoor van Nijmegen naar Arnhem
Naast het plangebied ligt de spoorlijn van Nijmegen naar Arnhem. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd van de categorieën A,B2 C3, D3 en D4; respectievelijk 700, 200, 1050,50 en 50 wagons per jaar volgens de prognose van het 'basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'. Op basis van deze prognose is een risicoplafond vastgesteld. Alleen in de jaren 2016 en 2021 is er een overschrijding geweest van het vervoer van wagons met propaanachtige stoffen.
In het Bevt is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter vanaf het spoor). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het plangebied Spoorstraat ligt binnen deze 200 meter zone. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, 2017) zijn vuistregels geformuleerd op basis waarvan een inschatting kan worden gemaakt van het groepsrisiconiveau. Hieruit blijkt dat een RBM II berekening noodzakelijk is.
De ODRN heeft voor het plangebied een berekening (ODRN Spoorstraat 0 meting en nieuw) gemaakt van het groepsrisico voor de bestaande situatie en voor de situatie na de planontwikkeling. Hieruit blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied door alle ontwikkelingen in de laatste jaren toeneemt van 0,17 maal de oriëntatiewaarde naar 0,32 maal de oriëntatiewaarde.
In onderstaande figuur is het groepsrisiconiveau weergegeven van de hoogst belaste kilometer waarbij de groene lijn de bestaande situatie weergeeft en de rode lijn de situatie met de ontwikkeling aan de Spoorstraat.
Afbeelding: Groepsrisico (Fn curve) ter hoogte van het plangebied.
Voor de berekening van het groepsrisico is de uitgangssituatie (nul-situatie) vergeleken met de ontwikkeling van het plan. Hierbij zijn ook de nog niet gerealiseerde vlekken van Hof van Holland en de Dijkzone meegenomen (bestemmingsplancapaciteit). Omdat er in twee van de afgelopen 10 jaar een overschrijding heeft plaatsgevonden van het geprognotiseerde vervoer van propaan-achtige stoffen is ook een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor het geval er twee maal zoveel van deze stoffen zouden worden vervoer in de toekomst (1400 i.p.v. 700 wagons stoffen A per jaar). Ook in dat geval blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Dit groepsrisiconiveau is weergegeven in de figuur als de blauwe lijn (0,63 x Oriëntatiewaarde).
De dichtheid van het aantal personen in het gebied wordt momenteel snel opgebouwd en neemt in enkele delen van het plangebied toe tot 120-150 personen per hectare. In het plangebied zelf stijgt het zelfs tot ongeveer 300 personen per ha. Het berekende groepsrisiconiveau stijgt dus van 0,17 naar 0,32 keer de oriëntatiewaarde. De toename is dus meer dan 10% waardoor op grond van het Bevt artikel 8, lid 1 een volledige verantwoording noodzakelijk is. Voor wat betreft de maatregelen om de risico's te beperken zal er in de stedenbouwkundige opzet van het plan rekening worden gehouden met vluchtwegen van de risicobron (het spoor) af. Voor zeer kwetsbare objecten geldt tevens dat deze worden uitgesloten in het plangebied. Alle gebruikers zouden dus bij noodgevallen ook gebruiken moeten kunnen maken van de vluchtwegen. Het risico van een plasbrand is op dit spoortraject gering waardoor er ook geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) is aangewezen in de Regeling Basinet. Daar komt bij dat er ter hoogte van het plangebied ook geen sprake is van een spoorwissel of spoorwegovergang waardoor de kans op een ongeval ter hoogte van het plange bied ook kleiner is. Als er sprake zou zijn van een PAG dan zou deze 30 meter groot kunnen zijn vanaf de buitenste spoorrail. Het bouwvlak van het plan ligt op ongeveer 29 meter afstand van het spoor. Effecten zijn dus niet geheel uit te sluiten. Gezien de zeer geringe kans zijn aanvullende bouwkundige maatregelen aan de gevel echter niet kosteneffectief.
De grootste bijdrage voor wat betreft het risico betreft echter een ongeval met een tot vloeistof verdicht gas. Tegen dit scenario zijn geen realistische maatregelen te nemen in de overdacht of de te realiseren gebouwen zelf. Bij het vervoer zelf zijn al maatregelen genomen door warme-Bleve vrij te rangeren. Hiermee is echter al rekening gehouden in de risicoberekening.
Betuwelijn
De Betuwelijn ligt op ongeveer 3 km van het plangebied. De ongevalsscenario's die het plangebied kunnen bereiken dragen niet bij aan een toename van het groepsrisico. In de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (Beleidsvisie, februari 2014) is hiervoor een standaardverantwoording opgesteld op pagina 33.
Routering vervoer gevaarlijke stoffen over N325
Over de N325 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Over de Oversteek overigens niet. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het daaraan gepaard gaande externe veiligheidsrisico over de weg is relatief laag (zie Beleidsvisie, februari 2014). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter. Op basis van een telling van Rijkswaterstaat van 2007 kan worden ingeschat dat het vervoer van (zeer) brandbare vloeistoffen 1.000 wagens in totaal is en van zeer brandbare gassen 130. De beoogde ontwikkeling ligt echter buiten het invloedsgebied van een plasbrand (30 meter). Het groepsrisico van deze weg ligt dan ook ruim beneden de oriëntatiewaarde. De kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen op de weg in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen voor de risico's op van de weg niet realistisch. Voor ontwikkelingen binnen een afstand van 30-200 meter van deze weg is in de Beleidsvisie EV van de gemeente Nijmegen op pagina 34 een standaard verantwoording opgenomen.
Cumulatie en domino-effecten:
De kans op domino-effecten is verwaarloosbaar. Hiervan zou alleen sprake kunnen zijn indien bijvoorbeeld een spoorwagon met gevaarlijke stoffen ontspoort en op een vrachtauto met gevaarlijke stoffen botst. De kans daarop is nihil mede vanwege het feit dat de Oversteek niet gebruikt wordt als routering vervoer gevaarlijke stoffen. Ook de cumulatie van risico's in het plangebied leidt niet tot andere inzichten. De overlap van risicozones in het plangebied (spoor, weg, etc.) bestaat veelal uit zeer onwaarschijnlijke toxische scenario's. Het grootste risico komt van het spoor waarvan uit bovenstaande berekening al blijkt dat het risico aanvaardbaar is.
Conclusie:
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
4.10 Bodem
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ter plaatse zijn de volgende bodemonderzoeken bekend:
- 1. Nipa Milieutechniek iov Archiplan Milieucoordinatie, Verkennend bodemonderzoek Spoorstraat 1 te Lent, rapportnummer 00-3974, d.d. 20-10-2000 (Niet onderzocht op asbest)
- 2. Grontmij Nederland b.v., Verkennend bodem- en asbestonderzoek Spoorstraat 11, rapportnummer 4041/221186, d.d. 07-02-2008
- 3. Arcadis Advies, Verkennend onderzoek Spoorstraat 13 te Lent, rapportnummer 2138/110301/OA0/1B70, d.d. 18-12-2000 (Niet onderzocht op asbest)
- 4. Grontmij Verkennend bodem- en asbestonderzoek locatie: Spoorstraat 15 te Lent, rapportnummer 99036146, d.d. 05-12-2007
- 5. Grontmij Verkennend bodem- en asbestonderzoek locatie: Spoorstraat 19-21 te Lent, rapportnummer 99036292, d.d. 09-05-2008
- 6. Arcadis Advies, Verkennend bodemonderzoek Spoorstraat 25 en 27 te Lent, rapportnummer 110302/OA9/6U7, d.d. 12-05-2000 (Niet onderzocht op asbest)
- 7. Arcadis Advies, Verkennend bodemonderzoek Spoorstraat 29 te Lent, rapportnummer 110301/OA1/1T5, d.d. 03-05-2001 (Niet onderzocht op asbest)
Afbeelding: uitgevoerde bodemonderzoeken
Conclusie
Verwacht mag worden dat de bodemkwaliteit de herontwikkeling niet zal belemmeren.
Met uitzondering van de werkplaats op huisnummer 23 zijn er geen bodembedreigende activiteiten bekend. De uitgevoerde bodemonderzoeken ondersteunen dit beeld. Er zijn hoogstens licht verhoogde gehalten gemeten.
Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de sloop van de panden bodemonderzoek te laten uitvoeren naar asbest in de bodem op de adressen Spoorstraat 1, 13, 25, 27 en 29.
Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat, op basis van de beschikbare onderzoeken, het niet aannemelijk is dat er zich ter plaatse vervuilingen in de bodem bevinden die de uitvoerbaarheid van het plan (milieukundig of kostentechnisch) zouden kunnen belemmeren.
4.11 Water
4.11.1 Algemeen
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.
4.12 Natuur
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde planten- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Verder geldt er op grond van deze wet een algemene zorgplicht voor zowel beschermde als niet-beschermde soorten. Daarnaast zorgt de Wet ruimtelijke ordening voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het NNN is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden, met bijbehorende Ecologische Verbindingszones (EVZ) die planologisch zijn begrensd. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar verbinden om (genetische) uitwisseling van soorten mogelijk te maken. Naast de Wet natuurbescherming en de Wet ruimtelijke ordening kan ook de Algemene Plaatselijke Verordening van toepassing zijn ingeval van bomenkap. Op bomenkap kan ook nog een aanlegvergunningplicht werken en werkzaamheden op grond van het bestemmingsplan van toepassing zijn.
Voordat ruimte aan ontwikkelingen kan worden geboden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Nader onderzoek naar deze aspecten is verwerkt in de rapportage "Toetsing t.b.v. project Spoorstraat Lent, Toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming" die ook als bijlage bij de toelichting is opgenomen. Hierin zijn de volgende bevindingen opgenomen.
Op basis van onderhavig onderzoek kan niet worden uitgesloten dat de geplande ingreep leidt tot vernietiging/verstoring van vaste verblijfplaatsen en jaarrond beschermde vogelnesten van de volgende beschermde soorten: huismus, gierzwaluw, vleermuizen, kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) en steenmarter. Vernietigen/verstoren betekent een overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor kleine marterachtigen geldt het SMP-N (Martens & Krijt, 2019), een ontheffing is niet nodig. Mitigerende maatregelen uit het SMP-N zijn van toepassing bij het bouwrijp maken van het gebied.
Nader onderzoek
Om de aan- dan wel afwezigheid van verblijfplaatsen/jaarrond beschermde vogelnesten van huismus, gierzwaluw, vleermuizen en steenmarter te bepalen dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden volgens de soortspecifieke protocollen. Dergelijk onderzoek vindt plaats in de periode maart-juni voor huismus, in de periode juni-juli voor gierzwaluw, in de periode mei-juli en augustus-september voor vleermuizen en in de periode maart-mei voor steenmarter. De ingreep valt onder de gedragscode voor gemeenten (Stadwerk, 2020). Voor huismus, gierzwaluw en steenmarter hoeft voor het opheffen van een nest- of verblijfplaats geen ontheffing te worden aangevraagd indien gewerkt wordt volgens de voorwaarden in de gedragscode. Voor vleermuizen is, afhankelijk van de functie en de soorten, mogelijk wel een ontheffing nodig.
Maatregelen
Voorafgaand/tijdens de werkzaamheden moeten de volgende maatregelen worden nageleefd om een overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming te voorkomen:
- Werken buiten het broedseizoen. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Wnb geen standaardperiode gehanteerd. De lengte en aanvang van het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet voor het broedseizoen rekening gehouden worden met de periode half maart tot half augustus. Echter, ook buiten deze periode kan sprake zijn van broedgevallen en zijn deze eveneens beschermd.
- Voor kleine marterachtigen dient gehandeld te worden conform SMP-N en de voorschriften uit de ontheffing.
- Voor huismus, gierzwaluw, vleermuizen en steenmarter worden op basis van de resultaten van veldonderzoek de benodigde randvoorwaarden en maatregelen bepaald.
Zorgplicht
Omdat vanuit de zorgplicht algemene en vrijgestelde soorten bescherming genieten, moet met de geplande ingreep rekening gehouden worden met soorten zoals egel en muizen die zich mogelijk in het plangebied bevinden. Verstoring kan voorkomen worden door het plangebied kort voor de ingreep te maaien en schuilplaatsen te inspecteren. Daarnaast worden de werkzaamheden bij voorkeur aaneengesloten, bij daglicht en vanuit één rijrichting uitgevoerd zodat dieren kunnen vluchten.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992.
Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).
Zowel voor de aanleg- als de gebruiksfase zijn stikstofberekeningen uitgevoerd en hieruit blijkt dat de stikstofdepositietoename voor deze ontwikkeling niet groter dan 0,00 mol/ha/jr (zie rapport in bijlage). Significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden indien daarbij gebruik wordt gemaakt van interne saldering op basis van het huidige gebruik. Het planvoornemen is met interne saldering niet vergunningsplichtig in het kader van de Wet Natuurbescherming. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) zijn op voorhand uit te sluiten. De Wnb staat niet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
In Bijlage 11 van de toelichting is het stikstofrapport Spoorstraat te vinden.
Bescherming van houtopstanden
Aangezien er geen sprake is van “vellen” (alle activiteiten bedoeld die een boom of andere houtopstand ontsieren, ernstig beschadigen of tot de dood van de houtopstand kunnen leiden) van een of meer houtachtige gewassen uit een binnen de Wnb beschermde ‘houtopstand’ kan een overtreding van de Wet natuurbescherming m.b.t. bescherming van houtopstanden worden uitgesloten. Een ontheffing Wnb is dan ook niet noodzakelijk.
Planologische gebiedsbescherming (niet Wnb)
Er geldt géén belemmering tegen de voorziene ingreep met betrekking tot planologische gebiedsbescherming, waardoor een aanvullende toetsing (aan het verbod op ‘onevenredig’ of ‘significant’ aantasten van het GNN/GO (“Nee, tenzij-toets”) niet noodzakelijk wordt geacht.
Natuurkansen
Om de natuurwaarden in het plangebied te verbeteren wordt aanbevolen om bij nieuwbouw verblijfsvoorzieningen voor vleermuizen en vogels te realiseren. Verblijfplaatsen kunnen o.a. gerealiseerd worden in gevels en daken. Daarnaast wordt geadviseerd om kruidenrijke groenstroken en voedselbomen zoals hazelaar te planten. Ook kunnen takkenrillen of struiken worden aangelegd/geplant om meer dekking in het gebied te creëren. Voor meer informatie over het creëren van verblijfplaatsen in nieuwbouw wordt verwezen naar de checklist groen bouwen: https://www.checklistgroenbouwen.nl/.
Op het bouwplan wordt de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen toegepast. De toepassing hiervan wordt privaatrechtelijk vastgelegd. Hierdoor wordt deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018.
Conclusie
Op basis van de voorgaande paragrafen vormen de aspecten flora, fauna en stikstof geen belemmering voor realisatie van het plan.
4.13 Cultuurhistorie En Archeologie
4.13.1 Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Gebied
Om de cultuurhistorische waarden van het plangebied vast te stellen, is gekeken naar de beschikbare informatie van de gemeente Nijmegen (Historische atlas gemeente Nijmegen) en naar www.topotijdreis.nl.
In 1815 is het plangebied nog onbebouwd. Het plangebied ligt aan de centrale ontsluitingsweg van het dorp Lent. In 1850 is de kern Lent gegroeid, maar het plangebied is nog steeds onbebouwd. Uit de beschikbare kaarten blijkt dat de locatie in gebruik is als grasland. De aanleg van de spoorlijn Arnhem - Nijmegen is in 1879 afgerond. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd de lijn geëlektrificeerd. Het plangebied is in dit jaar nog steeds onbebouwd. De eerste bebouwing verschijnt op de planlocatie omstreeks 1915. In hoofdstuk 2 van deze toelichting is reeds aangegeven hoe de Griftdijk samenhang heeft (gehad) met het plangebied.
Afbeelding: plangebied in 1850 en 1915
Op basis van de Historische atlas van de gemeente Nijmegen zijn in het plangebied geen cultuurhistorische, landschappelijke of andere elementen aanwezig.
Monumenten
In of nabij het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten gesitueerd.
Conclusie
Bij uitvoering van het project zijn er geen cultuurhistorische waarden in het geding. Ook zijn er in of nabij het plangebied geen monumenten gesitueerd.
4.13.2 Archeologie
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Provinciaal beleid
Het plangebied ligt niet binnen de contouren van de Limeszone, zoals gedefinieerd in het Barro (art. 2.13) en vertaald in de provinciale Erfgoedverordening 2.58-60.
Gemeentelijke beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor nieuwe bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Bestemmingsplan
De contouren van het plangebied Spoorstraat liggen binnen het facetbestemmingsplan archeologie (2014). Het facetbestemmingsplan wordt hieronder nader toegelicht.
Facetbestemmingsplan archeologie (2014)
Binnen de contouren van het plangebied Spoorstraat, te Nijmegen ligt momenteel een dubbelbestemming archeologie waarde 1. Binnen de contouren van het plangebied Spoorstraat zijn op dit moment geen andere waarde aanwezig. De overige waarden zijn dan ook niet opgenomen in dit bestemmingsplan.
Bestemmingsplanregels
Het bovengenoemde beleid is opgenomen in het onderhavig bestemmingsplan.
Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.
Uitvoerbaarheid
Gezien de relatief lage indicatieve archeologische waarde die het gebied heeft, het feit dat de gronden in het verleden reeds geroerd zijn en gezien de beperkte omvang van het gebied, is het voldoende aangetoond dat archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.14 Verkeer En Parkeren
Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgesteld in het Ambitiedocument Mobiliteit 2019-2030. In dit document wordt het Nijmeegse mobiliteitsbeleid geformuleerd aan de hand van een viertal grote opgaven voor de stad: een aantrekkelijke stad, een duurzame stad, een economisch veerkrachtige stad en een sociale en gezonde stad.
De herontwikkeling van het plangebied sluit met name aan bij een tweetal uitwerkingen van “een aantrekkelijke stad:”
- Intensiveren rond knooppunten. Vanuit mobiliteit vindt nieuwbouw of herontwikkeling bij voorkeur plaats rondom mobiliteitsknooppunten zoals treinstations of in de nabijheid van hoogwaardig openbaar vervoer of snelle fietsroutes. Op deze manier kunnen de extra verplaatsingen op een duurzame manier worden opgevangen binnen de bestaande infrastructuur.
- Inzetten op actieve en duurzame mobiliteit. Om te kunnen faciliteren in de groei van de stad, wordt ingezet op de meest duurzame en meest ruimte-efficiënte vervoersmiddelen: lopen, fiets en openbaar vervoer.
Ontsluitingsstructuur
De stedelijke hoofdwegen in de Waalsprong zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad en vervullen een functie voor het verbinden van stadsdelen en de bereikbaarheid met de regio.
De ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer in de omgeving van het plangebied wordt gevormd door een aantal gebiedsontsluitende wegen: de Prins Mauritssingel, de Graaf Alardsingel, de Margaretha van Mechelenweg, de Griftdijk Noord en de Italiëstraat.
De Prins Mauritssingel (tot station Lent) en de Graaf Alardsingel maken onderdeel uit van de S100. Deze wegen verbinden de Waalsprong via respectievelijk de Waalbrug en de Oversteek met de binnenstad van Nijmegen en de wijken ten zuiden van de Waal. Ten noorden van station Lent wordt de Prins Mauritssingel de S110 / N325.
Doorgaand verkeer wordt geweerd van de Griftdijk Noord door middel van een knip ter hoogte van de Oosterhoutse Plas (tussen de Italiëstraat en de Van Boetzelaerstraat). Tijdens werkdagen is het alleen ontheffingshouders toegestaan om in de ochtend- en avondspits deze knip te passeren. Het voornemen is dat deze knip wordt uitgebreid naar een 24 uurs maatregel.
Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten voor gemotoriseerd verkeer via het kruispunt met de Griftdijk en de Margaretha van Mechelenweg. Autoverkeer van en naar het parkeerterrein naast de brandweerkazerne en het terrein van het Citadel College maakt eveneens gebruik van deze aansluiting.
Het voornemen is om de ontsluiting voor autoverkeer van het gebied tussen de Margaretha van Mechelenweg, de spoordijk en de Graaf Allardsingel ca. 150 meter naar het noorden te verplaatsen. Het grote kruispunt van Margaretha van Mechelenweg en Griftdijk wordt daarmee een (kleiner) T-kruispunt voor het autoverkeer.
En in de zone tussen Citadel College en brandweer kazerne wordt de huidige, complexe knoop van auto-entree en de verschillende één- en tweerichting fietspaden ontvlochten en blijven daar alleen fietspaden over; de verbinding van de Griftdijk naar het Groentje en het twee richting fietspad langs de Margaretha van Mechelenweg. Met een doorsteek vanaf het parkeerterrein blijft het Citadel college bereikbaar voor diensten en logistiek verkeer.
Op de drukke oversteek over de Margaretha van Mechelenweg verbetert de oversteekbaarheid voor fietsers.
De ontsluiting van het Spoorstraatgebied inclusief brandweerkazerne, parkeerterrein en Citadel college krijgt de vorm van een nieuw T-kruispunt direct ten noorden van de brandweerkazerne. Ook zal het parkeerterrein naast de brandweerkazerne op een andere plek een aansluiting krijgen. De wijzigingen in inrichting moeten juridisch planologisch mogelijk worden gemaakt. De onderliggende verkeersbestemming moet op dit verbrede profiel worden aangepast en zal aan de zijde van de brandweerkazerne worden verruimd.
In de huidige situatie is het plangebied ingericht als verblijfsgebied en er geldt een maximum snelheid van 30 km/u. In de nieuwe situatie blijft dit het geval. Doorgaand autoverkeer door het gebied is niet mogelijk.
Fietsverkeer
De Waalsprong wordt ontsloten door een netwerk van doorgaande snelfietsroutes. Bij station Lent komen verschillende snelfietsroutes in Nijmegen Noord samen. Het is een verdeelpunt richting fietsbrug De Snelbinder en de Waalbrug.
Het plangebied sluit direct aan op de noordelijke oprit naar / het noordelijke landhoofd van Het Groentje. Bij deze fietsbrug komen de fietsroutes langs de Griftdijk en de Margaretha van Mechelenweg samen. Via deze fietsbrug kruist het fietsverkeer ongelijkvloers met de Graaf Alardsingel. En vandaar onder de spoorlijn door richting De Snelbinder en de Waalbrug.
Aan de andere zijde van de oprit naar Het Groentje staat het Citadel College. Deze middelbare school trekt (vanzelfsprekend) veel fietsverkeer en het terrein van de school sluit rechtstreeks aan op de fietspaden.
Openbaar vervoer
Het plangebied is zeer goed ontsloten voor openbaar vervoer.
Het ligt direct naast station Nijmegen Lent en heeft daarmee rechtstreekse treinverbindingen richting Nijmegen – Oss – 's Hertogenbosch en verder, en richting Elst – Arnhem – Zutphen.
Bij station Lent halteren twee HOV (bus)lijnen. Lijn 300 rijdt over de Prins Maurits Singel en verzorgt een verbinding van Arnhem via Bemmel en het centrum van Nijmegen naar Heyendaal. Lijn 331 rijdt via de Griftdijk, de Italiëstraat en de Graaf Alardsingel en verzorgt een verbinding van Arnhem via Elst en het centrum van Nijmegen naar Dukenburg. Lijn 331 halteert ook op de Graaf Alardsingel nabij het Citadel College.
Verder rijden bussen van twee buslijnen over de Graaf Alardsingel en de Griftdijk. Een stadsbus van Nijmegen CS naar Oosterhout en een streekbus van Brakkenstein naar Elst en Arnhem. De dichtst bij zijnde halte van deze lijnen is ter hoogte van de Dijkstraat.
Parkeren
Het benodigde aantal parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie van het plangebied worden berekend aan de hand van de “Beleidsregels Parkeren Nijmegen, Parkeernormen Auto en Fiets”. Dit is een uitwerking van de door raad vastgestelde nota “Parkeren in Nijmegen, auto en fiets, 2020 - 2030”.
Voor de berekeningen is bepalend dat de gemeente Nijmegen stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk” heeft.
Het gebied tussen de spoordijk, de Graaf Alardsingel en de Margaretha van Mechelenweg ligt op de grens van twee parkeerzones. De Spoorstraat en het Citadel College liggen in de zone 'Centrumgebied.' De brandweerkazerne en de nabijgelegen parkeerplaats liggen in de zone '1e schil.'
Het plangebied valt binnen de zone die in de parkeernota is aangewezen als “betaald parkeren” gebied. Een ontwikkeling binnen het plangebied met een gebouwde parkeervoorziening maakt het noodzakelijk dat betaald parkeren daadwerkelijk wordt ingevoerd.
Op basis van het nu bekende stedenbouwkundige plan wordt aan de norm voldaan. Bij de bouwaanvraag zal moeten worden aangetoond dat aan de dan geldende parkeernormen wordt voldaan.
4.15 Explosieven
Bij projecten waarbij de grond wordt geroerd, moet uitgesloten worden dat men op munitie uit de 2e wereldoorlog stuit. Vanwege de ligging van de gemeente Nijmegen aan het front, wordt er bij projecten onderzoek uitgevoerd naar het risico op achtergebleven en onontplofde munitie. De gemeente Nijmegen heeft voor het plangebied een notitie opgesteld. De notitie is hieronder overgenomen.
Notitie munitie gemeente Nijmegen
Het plangebied is verdacht op geschutsmunitie ( geheel) en afwerpmunitie (gedeeltelijk):
Afbeelding: verdachtheid locaties op aanwezigheid explosieven (Blauw = geschutsmunitie, bruin = afwerpmunitie)
Afwerpmunitie:
VGA_440917001 Afwerpmunitie 260 lbs brisantbommen (geallieerd) Exemplarisch afgeworpen
Verticale afbakening situationeel te bepalen, als vuistregel wordt maximaal -4,5 m MV gehanteerd.
Geschutsmunitie:
VGG_001 Geschutmunitie Tot en met 17 cm (Duits)
Tot en met 155 mm (geallieerd) Tientallen Verschoten
Verticale afbakening maximaal -2,5 m MV
De verdachte gebieden zijn vastgesteld n.a.v. een gemeentebreed vooronderzoek in 2016.
Vanuit de Arbowetgeving heeft de opdrachtgever/initiatiefnemer de verplichting om werkzaamheden veilig uit te laten voeren. Onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten hoort hier ook bij. Alle grondroerende werkzaamheden die uitgevoerd worden in na de oorlog ongeroerde grond dienen onder OOO-condities uitgevoerd te worden. Dat betekent dat die gebieden voorafgaande aan de civieltechnische werkzaamheden moeten worden onderzocht of de werkzaamheden worden onder begeleiding van een daartoe gecertificeerd opsporingsbedrijf uitgevoerd.
Om te kunnen beoordelen welke gebieden na de oorlog geroerd zijn of niet kan de opdrachtgever/initiatiefnemer als tussenstap voor het veldonderzoek nog een bureauonderzoek laten uitvoeren.
4.16 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied zijn geen (pers-)leidingen gesitueerd die moeten worden beschermd middels een dubbelbestemming. Wel zijn er de noodzakelijke nutsleidingen aanwezig (zoals stroom, gas, water en telecommunicatie). Deze zijn toegestaan binnen de enkelbestemmingen die nu op de percelen rusten. Deze regeling is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
4.17 Klimaat
De gemeente Nijmegen heeft veel aandacht voor het klimaat en energieverbruik. Al in 2013 heeft de regio een routekaart opgesteld om energieneutraal te zijn in 2050. In 2018 is deze routekaart geactualiseerd. Er wordt in de regio samengewerkt aan duurzaam en circulair inkopen en aanbesteden, bewustwording van inwoners (onder meer met het energieloket) en het verduurzamen van bedrijventerreinen. De regionale hoofddoelstelling is om in 2030 de CO2-uitstoot met 55% te verminderen en in 2050 terug te brengen met 95%.
Onder andere in de Omgevingsvisie 2020-2040 van de gemeente Nijmegen zijn (beleids-)uitspraken gedaan met betrekking op het klimaat en energieverbruik. Hieronder worden deze kort toegelicht en is omschreven hoe het project aan de Spoorstraat in Lent hierbij aansluit.
De gemeente Nijmegen wil het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets stimuleren. Voorliggend project is direct naast het station Nijmegen-Lent gelegen en naast snelfietsverbinding "Het Groentje". Door deze directe ligging bij beide faciliteiten, is het voor bewoners van de nieuwe woningen aantrekkelijk met de fiets of het openbaarvervoer te reizen.
De gemeente Nijmegen zet in op energiebesparing en duurzame opwekking. Hierbij wordt maximaal ingezet op oplossingen binnen het stedelijk gebied. Voorliggend plan biedt de mogelijkheid om de daken te gebruiken voor het plaatsen van zonnepanelen. Ook krijgen de gebouwen geen aansluiting op het gasnet en is isolatie een belangrijk aandachtspunt. Door goed te isoleren kan het energiegebruik worden terug gedrongen.
De locatie ligt op het tracé van het warmtenet, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie 2020-2040. Dit betekent dat de woningen kunnen worden aangesloten op het warmtenet, waardoor er stadswarmte geleverd kan worden. Zodoende wordt er gas bespaard en hoeft men ook geen elektriciteit in te zetten om de woningen te verwarmen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn. Het plan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hiermee is het plan digitaal uitwisselbaar conform de laatste standaarden.
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied;
- de enkelbestemming 'Verkeer';
- de enkelbestemming 'Wonen';
- de gebiedsaanduiding 'overige zone - afwijken bouwvlak';
- de gebiedsaanduiding 'overige zone - trillinghinder';
- de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - waarde archeologie 1';
- de functieaanduiding 'kamerverhuur';
- de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - aan huis verbonden beroep';
- de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - ondersteunende commerciele activiteiten';
- bouwvlakken, aanduidingen voor aantallen woningen en maximale bouwhoogten.
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemming(en) hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de gemeente Nijmegen hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied.
5.3 Systematiek Van De Planregels
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht. In onderhavig plan zijn er binnen het plangebied twee bestemmingen opgenomen: 'Wonen' en 'Verkeer'.
5.4 Beschrijving Per Bestemming
5.4.1 Enkelbestemming Wonen
De gronden binnen de enkelbestemming "Wonen" zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - aan huis verbonden beroep' voor aan huis verbonden beroepsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 7.1;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ondersteunende commerciële activiteiten' voor ondersteunende commerciële activiteiten zoals bedoeld in artikel 33.4.1
- d. bijbehorende voorzieningen zoals (verkeers)wegen en andere verhardingen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, groen- en speelvoorzieningen;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 6.2.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen en overkappingen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.
Binnen deze bestemming is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het aantal woningen met 10% uit te breiden.
5.4.2 Enkelbestemming Verkeer
De gronden binnen de enkelbestemming "Verkeer" zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer (waaronder hoogwaardig openbaar vervoer), kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals: groen- en speelvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- d. erfafscheidingen;
- e. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels, balkons en overstekende (dak)goten, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 6.2.
5.4.3 Gebiedsaanduiding 'overige zone - trillinghinder';
Op de gronden met de aanduiding overige zone - trillinghinder is het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de bestemming uitsluitend toegestaan indien uit een trillingsonderzoek blijkt dat de streefwaarden van de trillingssterkte Vmax en Vper voor 'nieuwe situaties', zoals bedoeld voor de betreffende gebouwfuncties in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.
In afwijking van het voorgaande kan een hogere trillingssterkte Vmax worden toegestaan onder de voorwaarden dat:
- a. uit een trillingsonderzoek blijkt dat maatregelen om de trillingssterkte te verlagen niet doelmatig of kosteneffectief zijn;
- b. alle doelmatige of kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen;
- c. uit een trillingsonderzoek blijkt dat tenminste de streefwaarden voor 'een bestaande situatie', zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.
5.4.4 Gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - waarde archeologie 1'
Gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding wetgevingzone - waarde archeologie 1 hebben een lage, middelhoge of nog onbekende archeologische verwachtingsswaarde. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag op deze gronden bodemingrepen (zowel bouwen als werken en werkzaamheden) te doen of te laten uitvoeren met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld, tenzij op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Bij het bepalen van de gezamenlijke oppervlakte wordt gekeken naar de gronden in het plangebied die voor de ontwikkeling(en) in aanmerking komen.
5.4.5 Functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - aan huis verbonden beroep'
Binnen deze functieaanduiding is, in gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden als woning (inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen), de uitoefening van aan huis verbonden beroepsactiviteiten toegestaan. Voor aan huis verbonden beroepsactiviteiten gelden de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende aan- en uitbouwen mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroepsactiviteit. Het totale vloeroppervlak van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen tezamen dat wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroepsactiviteit, mag per woning niet meer dan 50 m2 bedragen;
- b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- c. de activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- d. er mag geen horeca of detailhandel ter plaatse plaatsvinden;
- e. het gebruik mag niet leiden tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen.
Op basis van deze regeling zijn aan huis gebonden bedrijven niet toegestaan.
5.4.6 Functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - ondersteunende commerciële activiteiten'
Binnen deze functieaanduiding zijn ondersteunende commerciële activiteiten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. het uitoefenen van ondersteunende commerciële activiteiten is uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag van de hoofdbebouwing;
- b. de ondersteunende commerciële activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- c. het gezamenlijk oppervlak van de ondersteunende commerciële activiteiten mag maximaal 250 m2bedragen;
- d. de ondersteunende commerciële activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
5.4.7 Functieaanduiding 'kamerverhuur'
Het is verboden om een (gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan te verkameren, tenzij:
- a. het een bestaande situatie betreft;
- b. er sprake is van het verkameren door een hospes/hospita;
- c. er sprake is van het bedrijfsmatig verkameren door een organisatie ten behoeve van de huisvesting van studenten en starters voor zover binnen de aanduiding 'kamerverhuur'.
De functieaanduiding staat het huisvesten van studenten en starters binnen de bebouwing toe.
5.4.8 Gebiedsaanduiding 'afwijken bouwvlak'
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de grenzen van de bouwvlakken binnen de geldende bestemming, voor zover binnen de aanduiding 'overige zone - afwijken bouwvlak' en dit noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan en de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Het plangebied is grotendeels in eigendom bij de gemeente Nijmegen. De vijf particuliere eigendommen binnen de projectlocatie dienen te worden verworven. Indien dit verwervingsoverleg en de daarbij horende aankooponderhandelingen niet minnelijk kunnen worden afgerond, dan zal de gemeente zich inspannen om de ontbrekende eigendommen via een onteigeningsprocedure -als ultimum remedium- te verwerven.
Via gronduitgifte kunnen kosten verhaald worden. Een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid is daarmee gegarandeerd.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is, en
- c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
- 1. werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied,
- 2. regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden,
- 3. een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.
Het project maakt deel uit van de grondexploitatie Groot Infra Waalsprong, die jaarlijks door de gemeenteraad van Nijmegen wordt vastgesteld. De grondexploitatie bevat de aankoop en verkoop van grond en gebouwen, sloop- en grondwerk en de gemeentelijke plankosten. Dekking vindt plaats door verkoop van grond ten behoeve van de realisatie van studenten- en starterswoningen. Derhalve kan gesteld worden dat het bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is. Via beschikbare budgetten en grondverkoop is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van dit vooroverleg is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de volgende overlegpartners:
- Waterschap Rivierenland
- Provincie Gelderland
- Veiligheidsregio Gelderland Zuid
Waterschap Rivierenland
Het waterschap Rivierenland heeft in haar mail van 12 december 2022 een reactie gegeven. Het plan is conform de uitgangspunten en wensen van het waterschap.
Provincie Gelderland
Op 8 december 2022 heeft de Provincie Gelderland aangegeven dat zij zich kunnen vinden in onderhavig bestemmingsplan.
Veiligheidsregio Gelderland Zuid
Op basis van de aangeleverde documenten voor het bestemmingsplan Spoorstraat Nijmegen zijn we nader ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van de incidenten nabij de risicobronnen waarbij met name het spoortracé Nijmegen – Arnhem relevant is vanwege de korte afstand ten opzichte van het plangebied.
Voor de transportroutes A325 / Prins Mauritssingel en het spoortracé de Betuweroute kan een standaardtekst paragraaf worden toegepast voor de verantwoording van het groepsrisico.
7.2 Overleg
Op 22 november jl heeft een informatieavond plaatsgevonden voor belanghebbenden/belangstellenden. Daarbij is informatie gegeven over het stedenbouwkundig ontwerp.
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Overzicht Onderzoeksrapporten
Bij dit plan behoren de volgende bijlagen:
- Bodemonderzoeken (gecombineerd in één .pdf bestand);
- Presentatie stedenbouwkundig plan;
- Verkeersgeneratie Spoorstraat;
- Digitale Watertoets;
- Normale procedure Watertoets;
- Berekeningen Externe Veiligheid 1;
- Berekeningen Externe Veiligheid 2;
- Akoestisch onderzoek voor bestemmingsplan project Spoorstraat, Nijmegen, DGMR adviseurs, 7 november 2022, M.2022.0111.03.R001 (concept)
- Trillingonderzoek spoor, DGMR adviseurs, 7 november 2022, M.2022.0111.05.R001 (concept)
- Notitie beoordeling Stikstof inclusief bijlagen (PouderoyenTonnaer, 28 november 2022, projectnummer P222463)
- Toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming, Rapportnummer: 22-278 Projectnummer: 22-0761, Datum uitgave: november 2022
- Vormvrije M.E.R.-beoordeling Bestemmingsplan Spoorstraat Lent Gemeente Nijmegen, rapportnummer: P222463.008/BHA,
- Zienswijzennota, maart 2023