Nijmegen Ooyse Schependom
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 06-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0268.BP18000-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend, het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;
1.9 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.11 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.
1.12 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf waarbij het werk nog grotendeels met de hand wordt uitgevoerd, zoals smederij, loodgieters-, en schildersbedrijf, stoffeerderij, meubelmakerij, en elektrotechnisch installatiebedrijf.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bed and breakfast
een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.
1.15 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.16 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.17 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.18 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.22 bijgebouw
een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel dat op de grond staat en alleen bedoeld en ingericht ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingruimte.
1.23 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.27 bouwmarkt
een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m2, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.28 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.32 constructiebedrijf
een niet-ambachtelijk smederijbedrijf.
1.33 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.34 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.
1.35 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair.
1.36 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.37 erf
de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.38 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
1.39 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.40 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
1.41 garagebox
overdekte berg- en bewaarplaats, stalling voor auto's en (motor)fietsen.
1.42 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.43 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. de volgende 'andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen':
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medische centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. terreinen die behoren bij de hiervoor lid b onder 4 bedoelde 'andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen', voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
- II. woonwagenstandplaatsen.
1.44 genetische modificatie
een genetisch gemodificeerd organisme is een organisme waarvan het genetisch materiaal veranderd is op een wijze welke van nature door voortplanting en/of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is.
1.45 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.46 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.47 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.48 historisch landschappelijk erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie.
1.49 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.50 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en of uitbouwen binnen het bouwvlak.
1.51 hoofdgebouw(en)
gebouw of gebouwen, die op een bouwperceel door zijn/hun aard, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk(en) is/zijn aan te merken.
1.52 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.53 hotel
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.54 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.55 landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.56 kiosk
een gebouw, al dan niet met een (gebouwd) terras, van beperkte omvang, veelal geplaatst in de openbare ruimte, gericht op het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d.
1.57 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, onzelfstandige woonvormen, uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.58 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.59 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.60 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.61 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.62 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.63 ondergrond
voor de ondergrond van het plan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN), als vervat in het bestand [BP18000_GBKN20110126.dxf].
1.64 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.65 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.66 pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.67 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.68 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.69 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.70 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.71 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.72 recreatieve voorzieningen
op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals: kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning en een volkstuin.
1.73 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.74 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, niet zijnde een recreatieve voorziening, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad.
1.75 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, abri's en dergelijke.
1.76 straatprostitutie
het op straat door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot seksuele handelingen te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.77 stacaravan
een caravan, die, ook als deze niet omgevingvergunningplichtig is, toch als bouwwerk valt aan te merken.
1.78 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.79 supermarkt
een (grootschalig) detailhandelsbedrijf, veelal onderdeel van een supermarktketen, met een grote verscheidenheid aan levensmiddelen.
1.80 terreinen met een archeologisch belang
terreinen met een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten in de bodem of waarvan bekend is dat er in beperkte mate waardevolle archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.
1.81 terreinen van zeer hoge archeologische waarde
terreinen waarvan bekend is dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn.
1.82 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.83 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.84 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.85 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.86 winkelcentrum
een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijk-economisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden.
1.87 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.88 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen.
1.89 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.90 woonboot
elk vaar- of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen. Hieronder vallen zowel woonschepen als woonarken.
1.91 zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.2 de afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.4 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken en antennes.
2.6 de bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.7 de bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen bij woningen is in onderstaande schetsjes aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald. Daarbij geldt dat voorzover het gaat om een bestaand zadeldak deze niet mag worden uitgebouwd tot een afgetopte dakvorm.
2.10 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.11 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 het bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
2.14 het bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel.
2.15 het peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.16 het (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.17 het vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van intensieve veehouderij en de teelt en toepassing van genetisch gemodificeerde gewassen;
- b. behoud en/of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschapswaarden, die vooral bestaan uit de openheid van het landschap. De openheid manifesteert zich door beperkte aanwezigheid van beplanting en begroeiing, gebouwen, bouwwerken en verhardingen;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van de gronden ten behoeve van opslag van meststoffen, bestrijdingsmiddelen en daarmee naar aard en effect op de waterkwaliteit te vergelijken stoffen, voor zover schadelijk voor de waterkwaliteit;
- b. aanpassing van de waterhuishouding, anders dan ten behoeve van het realiseren van de ter plaatse gestelde natuurdoelen;
- c. als opslagplaats voor nieuwe of gebruikte motorvoertuigen, aanhangwagens, machines of (onder)delen daarvan;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats voor andere voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. voor detailhandel;
- f. als standplaats voor kampeermiddelen.
Deze gebruiksvormen zijn niet strijdig, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waaronder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 3.4.1 is verleend.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van intensieve veehouderij en de teelt en toepassing van genetisch gemodificeerde gewassen;
- b. schooltuinen met bijbehorende voorzieningen;
- c. op de gronden met de aanduiding 'naschoolse opvang' (nso) tevens voor een natuurspeelterrein ten behoeve van buitenschoolse opvang met bijbehorende voorzieningen;
- d. behoud en/of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschapswaarden, die vooral bestaat uit de openheid van het landschap. De openheid manifesteert zich door beperkte aanwezigheid van beplanting en begroeiing, gebouwen, bouwwerken en verhardingen;
- e. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- f. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van de gronden ten behoeve van opslag van meststoffen, bestrijdingsmiddelen en daarmee naar aard en effect op de waterkwaliteit te vergelijken stoffen, voor zover schadelijk voor de waterkwaliteit;
- b. aanpassing van de waterhuishouding, anders dan ten behoeve van het realiseren van de ter plaatse gestelde natuurdoelen.
- c. als opslagplaats voor nieuwe of gebruikte motorvoertuigen, aanhangwagens, machines of (onder)delen daarvan;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats voor andere voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. voor detailhandel;
- f. als standplaats voor kampeermiddelen.
Deze gebruiksvormen zijn niet strijdig, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waaronder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 4.4.1 is verleend.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Bedrijf - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 1' op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het ambachtelijke bedrijf en voor bedrijven voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
5.2 Bouwregels
- a. Uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken mogen worden opgericht gebouwen ten dienste van deze bestemming, die moeten voldoen aan de volgende maten:
- 1. De goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan binnen de aanduiding bouwvlak is aangegeven;
- 2. Dakhelling: minimaal 25°.
- b. Voorts mag uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'bedrijfswoning' (bw), indien dat nodig is voor toezicht en/of beheer, één dienstwoning worden opgericht die moet voldoen aan de volgende maten:
- 1. Inhoud: maximaal 500 m3;
- 2. Dakhelling: minimaal 25°;
- 3. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan binnen de aanduiding bouwvlak is aangegeven.
Indien de woning wordt opgenomen in het bouwlichaam van de in lid 5.2, onder a, bedoelde gebouwen, zijn de in lid 5.2, onder a, genoemde maten alsmede de in dit lid genoemde inhoudsmaat van toepassing.
- c. Voorts mag per dienstwoning worden opgericht één vrijstaand bijgebouw voor huishoudelijke doeleinden met een maximale bebouwde oppervlakte van 50 m2 en een maximale goothoogte van 3 meter.
- d. Voor de in lid 5.2, onder a t/m c bedoelde gebouwen gezamenlijk geldt een bebouwingspercentage van 30%.
- e. Tevens mogen worden opgericht andere bouwwerken ten dienste van de bestemming met een maximale bebouwingshoogte van 2 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Gebruik van de grond
Onder gebruik van de grond in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van de grond:
- 1. als opslagplaats voor nieuwe of gebruikte motorvoertuigen, aanhangwagens, machines of (onder)delen daarvan;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van andere voorwerpen, stoffen of producten, behoudens
voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; - 3. voor detailhandel.
- b. Gebruik van de opstallen
Onder gebruik van de opstallen in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van de opstallen:
- 1. voor detailhandel;
- 2. voor bewoning (met uitzondering van de (dienst)woning);
- 3. als opslagplaats voor materialen behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
- 4. voor industriële doeleinden.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet meer hinder of gevaar opleveren dan bedrijven genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Artikel 6 Bedrijf - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 2' op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven voorzover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
- b. de uitoefening van het constructiebedrijf;
- c. een schildersbedrijf.
6.2 Bouwregels
- a. Uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken mogen worden opgericht gebouwen ten dienste van deze bestemming, die moeten voldoen aan de volgende maten:
- 1. De goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan binnen de aanduiding bouwvlak is aangegeven;
- 2. Dakhelling: minimaal 15°.
- b. Voorts mogen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, indien dat nodig is voor toezicht en/of beheer, in totaal twee dienstwoningen worden opgericht, die moeten voldoen aan de volgende maten:
- 1. Inhoud per dienstwoning: maximaal 450 m3;
- 2. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan binnen de aanduiding bouwvlak is aangegeven;
- 3. Dakhelling per dienstwoning: minimaal 25°;
Indien de woning en/of woningen wordt opgenomen in het bouwlichaam van de in lid 6.2,, bedoelde gebouwen zijn de in lid 6.2, onder a, genoemde maten alsmede de in dit lid genoemde inhoudsmaat van toepassing.
- c. Voorts mag per woning worden opgericht één vrijstaand bijgebouw voor huishoudelijke doeleinden met een maximale bebouwde oppervlakte van 50 m2 en een maximale goothoogte van 3 meter.
- d. Voor de in lid 6.2, onder a t/m c bedoelde gebouwen gezamenlijk geldt een bebouwingspercentage van 50%.
- e. Tevens mogen worden opgericht andere bouwwerken ten dienste van de bestemming met een maximale bebouwingshoogte van 2 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Gebruik van de grond
Onder gebruik van de grond in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van de grond:
- 1. als opslagplaats voor nieuwe of gebruikte motorvoertuigen, aanhangwagens, machines of (onder)delen daarvan;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van andere voorwerpen, stoffen of producten, behoudens
voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; - 3. voor detailhandel.
- b. Gebruik van de opstallen
Onder gebruik van de opstallen in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van de opstallen:
- 1. voor detailhandel;
- 2. voor bewoning (met uitzondering van de (dienst-/bedrijfs)woning);
- 3. als opslagplaats voor materialen behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.
Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten algemene nutte, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, en voorzieningen voor tele- en datacommunicatie alsmede voor bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Gemengd
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, kantoren, dienstverlening, met dien verstande dat nieuwe geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
- b. voor bedrijven voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - aannemer' tevens voor een aannemersbedrijf en een interieur- en meubelbedrijf;
- d. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, hondenuitlaatplaatsen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden;
- d. geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- e. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 27.2.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren.
Artikel 10 Groen - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, hondenuitlaatplaatsen en fiets- en voetpaden;
- d. geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- e. bijgebouwen ten behoeve van woonboten;
- f. loopbruggen ten behoeve van woonboten.
- g. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 27.2;
10.2 Bouwregels
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren;
- b. het gebruik van gronden als ontsluitings- of toegangsweg of als in- uitrit voor gemotoriseerd verkeer;
- c. het gebruik van gronden als terrassen.
Artikel 11 Groen - 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: in- en uitritten en fiets- en voetpaden;
- d. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- e. loopbruggen ten behoeve van woonboten;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 27.2 (Bouw)werken tenalgemenen nutte.
11.2 Bouwregels
11.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren;
- b. het gebruik van gronden als ontsluitings- of toegangsweg of als in- uitrit voor gemotoriseerd verkeer;
- c. het gebruik van gronden als terrassen
Artikel 12 Horeca
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1a en 1b van de Staat van horeca-activiteiten en tevens voor een café;
- b. bijbehorende voorzieningen, zoals: verhardingen, terrassen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
12.2 Bouwregels
- a. Uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen worden opgericht gebouwen ten dienste van deze bestemming, die moeten voldoen aan de volgende maten:
- 1. De goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan binnen de aanduiding bouwvlak is aangegeven;
- 2. Dakhelling: minimaal 25°.
- b. Voorts mag binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, indien dat nodig is voor toezicht en/of beheer, één dienstwoning worden opgericht, die moet voldoen aan de volgende maten:
- 1. Inhoud: maximaal 450 m3;
- 2. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan binnen de aanduiding bouwvlak is aangegeven;
- 3. Dakhelling: minimaal 25°.
Indien de woning wordt opgenomen in het bouwlichaam van de in lid 12.2, onder a, bedoelde gebouwen, zijn de in lid 12.2, onder a, genoemde maten alsmede de in dit lid genoemde inhoudsmaat van toepassing.
- c. Tevens mogen worden opgericht andere bouwwerken ten dienste van de bestemming met een maximale bebouwingshoogte van 2 meter.
12.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Van de toegelaten bebouwing binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag maximaal 150 m2 bruto verkoopvloeroppervlak worden gebruikt ten behoeve van horeca.
Artikel 13 Natuur
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke- en natuurlijke waarden;
- b. bijbehorende voorzieningen, zoals: schuilgelegenheden, bergingen, sport- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
13.2 Bouwregels
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en groenvoorzieningen;
- b. gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- c. verhardingen en parkeervoorzieningen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
14.2 Bouwregels
14.3 Specifieke gebruiksregels
Het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen mag:
- a. indien de aangrenzende gronden binnen het bouwperceel bestemd zijn tot Wonen, niet meer dan 50% van de tot “Tuin” bestemde gronden bedragen;
- b. in overige gevallen mag de tot "Tuin" bestemde gronden geheel gebruikt worden ten behoeve van parkeren.
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing (waaronder terrassen), verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer, kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals: groen-, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen en taluds;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- d. geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- e. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 27.2.
15.2 Bouwregels
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor de bouw van een kiosk met dien verstande dat:
- a. de bebouwde oppervlakte van een kiosk maximaal 50 m² mag bedragen;
- b. de maximale bouwhoogte 5 meter en de maximale goothoogte 3 meter mag bedragen;
- c. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van garageboxen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca.
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterbeheersing, waterafvoer en -berging, watergangen, aanleg- en vissteigers, waterlopen en waterpartijen alsmede voor taluds, oevers en onderhoudsstroken kunstwerken, bruggen en andere waterstaatkundige werken en;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' als ligplaats voor woonboten, waarbij het maximum aantal woonboten is bepaald door middel van de aanduiding 'aantal';
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: groen, sport- en speelvoorzieningen en loopbruggen.
16.2 Bouwregels
16.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Uitsluitend op de gronden met de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn woonboten toegestaan, waarbij geldt dat maximaal het aantal woonboten dat is toegestaan is aangegeven door middel van de aanduiding 'aantal'.
- b. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- 1. het aanleggen van terrassen op pontons.
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.2 om uitvoering te kunnen geven aan de Wet maatschappelijke ondersteuning, met dien verstande dat:
- a. het totaal bebouwd oppervlakte ten hoogste 60% van de oppervlakte van het erf mag bedragen, met een maximum van 75 m²;
- b. deze afwijkingsmogelijkheid enkel geldt ten aanzien van bouw en/of uitbreiding van aan- en uitbouwen.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. bewoning van bijgebouwen;
- b. uitoefening van (aan huis verbonden) beroeps- of bedrijfsactiviteiten in bijgebouwen.
Artikel 18 Wonen - Woonwagenstandplaats
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. één woonwagen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
18.2 Bouwregels
18.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan opslag of sloopwerkzaamheden op onbebouwde gronden.
Artikel 19 Leiding - Gas
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Leiding - Riool
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een rioolwatertransportleiding.
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebied van archeologisch belang).
21.2 Bouwregels
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
21.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 2 als bedoeld in lid 21.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. gronden alsnog te bestemmen als Waarde - Archeologie 2 indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 3
22.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (zeer hoge archeologische waarde).
22.2 bouwregels
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
22.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 3 als bedoeld in lid 22.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
- b. gronden alsnog te bestemmen als Waarde - Archeologie 3 indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering alsmede voor de instandhouding en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de dijk.
23.2 Bouwregels
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de waterkering geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de bouwvergunning door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 24 Waterstaat - Waterlopen
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, kunstwerken, bruggen en andere waterstaatskundige werken.
24.2 Bouwregels
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- b. het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
Deze gebruiksvormen zijn niet strijdig, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 24.5.1 is verleend.
24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de afvoer van hoog opperwater, sediment en ijs;
- b. waterhuishouding;
- c. verbetering van de hoofdwaterkering alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit;
- d. het gebruik ten behoeve van de uitvoering van bouwwerken, werken en werkzaamheden, welke passen in het kader van het normale beheer en onderhoud van de rivier, zoals oever- en kribvakverdedigingen en strekdammen en het plaatsen van bakens en scheepvaarttekens;
- e. verkeer te water.
25.2 Bouwregels
25.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikelen 25.2.1 Gebouwen en 25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het bouwen van bouwwerken die op grond van het elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan, mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering of de waterhuishouding. Alvorens omtrent een omgevingsvergunning te besluiten vraagt het bevoegd gezag de rivierbeheerder als bedoeld in artikel 3.1 van de Waterwet om advies.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 26 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 27 Algemene Bouwregels
27.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
27.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
27.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak'. Bebouwing onder peil mag uitsluitend worden gebruikt ter ondersteuning van ingevolge deze regels op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. bouwen onder peil binnen de bestemming Wonen is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- d. bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximale diepte van 1,5 meter dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- e. bouwen onder peil ten behoeve van een woning binnen de bestemming 'Gemengd' is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, mits grenzend aan de woning met een maximale diepte van 3 meter achter de achtergevelrooilijn dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- f. bouwen onder peil ten behoeve van een woning binnen de bestemming 'Gemengd' is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, mits grenzend aan de woning met een maximale diepte van 1,5 meter voor de voorgevellijn danwel tot zover als de bestaande aan- of uitbouw reikt;
- g. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 27.2 is toegestaan.
27.4 Zoekgebied voetgangersbrug
Op de gronden die liggen binnen de aanduiding 'Zoekgebied voetgangersbrug' is het realiseren van een voetgangersbrug toegestaan, met dien verstande dat:
- a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, werken en voorzieningen ten behoeve van het realiseren van een voetgangersbrug zijn toegestaan;
- b. de voetgangersbrug een breedte mag hebben van maximaal 2 meter, exclusief leuningwerk en landhoofden;
- c. de voetgangersbrug een doorvaarbreedte heeft van 16 meter, waarbij de brugconstructie mechanisch te openen is;
- d. de voetgangersbrug geen verlichting krijgt, met uitzondering van verlichting die met het oog op de veiligheid van het scheepvaartverkeer noodzakelijk is.
Artikel 28 Algemene Gebruiksregels
28.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
28.2 Bed en breakfast
In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor bedrijven, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en/of wonen is op de verdiepingen een bed en breakfast toegestaan.
28.3 Buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven
28.4 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
28.5 Ondersteunende horeca
In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning, recreatie en/of sport, en niet voor horeca, is ondersteunende horeca onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
- b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
- c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang;
- d. er is in het pand vrij toegankelijke sanitaire ruimte;
- e. voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;
- f. van het totale vloeroppervlak van een food-detailhandelsbedrijf mag maximaal 20 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- g. van het totale vloeroppervlak van een non-food detailhandelsbedrijf mag maximaal 50 m2en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- h. van het totale vloeroppervlak van een maatschappelijke voorziening, een voorziening gericht op cultuur en ontspanning en een recreatieve- en sportvoorziening (met uitzondering van een sporthal en sportveld) mag maximaal 10% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- i. van het totale vloeroppervlak van een sporthal mag maximaal 12% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- j. voor 1 sportveld mag maximaal 150 m2 aan ondersteunende horeca worden besteed en bij meerdere velden mag voor ieder extra sportveld maximaal 75 m2 worden opgeteld, met dien verstande dat de maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 375 m2.
De gehanteerde oppervlaktematen betreffen de totale oppervlakte ten dienste van de ondersteunende horecafunctie, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten.
28.6 Seksinrichting of esortbedrijf
Artikel 29 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie en dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 30 Overige Regels
30.1 Parkeerregels
30.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, dient de volgende prioriteitenvolgorde te worden aangehouden:
- a. in de eerste plaats de planregels in artikel 25 Waterstaat - Waterstaatkundige functie;
- b. in de tweede plaats de planregels van artikel 23 Waterstaat - Waterkering;
- c. in de derde plaats de planregels van artikel 24 Waterstaat - Waterlopen;
- d. in de vierde plaats de planregels van artikel 19 Leiding - Gas;
- e. in de vijfde plaats de planregels van artikel 22 Waarde - Archeologie 3;
- f. in de zesde plaats de planregels van artikel 21 Waarde - Archeologie 2;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
31.1 Overgangsrecht bouwwerken
31.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 32 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Model Nijmegen)
1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
01 | Landbouw, jacht en bosbouw | Cat. | Milieu- aspect |
0141.1 | Hoveniersbedrijven | 2 | G30 |
05 | Visserij, kweken van vis en schaaldieren | Cat | Milieu- aspect |
0502 | Kweken van vis en schaaldieren | 3.1 | G-GE30 |
15 | Industrie Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken | Cat | Milieu- aspect |
1511 | Slachterijen (geen pluimveeslachterijen) | 3.2 | G-GE100 |
1513.1 | Vervaardiging van snacks en kant-en-klaar-maaltijden | 3.1 | G-GE50 |
1513.2 | Vervaardiging van vleeswaren (geen snacks) en overige vleesverwerking | 3.1 | G-GE50 |
1551 | Melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 t/j | 3.2 | G100 |
Melkproductenfabrieken v.c. > 55.000 t/j | 4.2 | G100 | |
1552 | Bereiding van consumptie-ijs p.o. = 200 m2 | 2 | G30 |
Bereiding van consumptie-ijs p.o. > 200 m2 | 3.2 | G100 | |
1561 | Vervaardiging van meel (geen zetmeel)< 500 t/u | 4.1 | G200 |
Vervaardiging van meel (geen zetmeel)= 500 t/u | 4.2 | G300 | |
1562 | Vervaardiging van zetmeel < 10 t/u | 4.1 | G-GE200 |
Vervaardiging van zetmeel = 10 t/u | 4.2 | G-GE300 | |
1571 | Vervaardiging van veevoeder (mengvoeder) < 100 t/u | 4.1 | G-GE200 |
Vervaardiging van veevoeder (mengvoeder) = 100 t/u | 4.2 | G-GE300 | |
1572 | Vervaardiging van voer voor huisdieren | 4.1 | G-GE200 |
1581 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: v.c. < 2.500 kg meel/week | 2 | G-GE30 |
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: v.c. = 2.500 kg meel/week | 3.2 | G-GE100 | |
1582 | Banketfabrieken en vervaardiging van beschuit en biscuit | 3.2 | G-GE100 |
1584.2 | Vervaardiging van chocolade en suikerwerk p.o. = 200 m2 | 2 | G-GE30 |
Vervaardiging van chocolade en suikerwerk p.o. < 2.000 m2 | 3.2 | GE100 | |
Vervaardiging van chocolade en suikerwerk p.o. > 2.000 m2 | 5.1 | GE500 | |
1585 | Vervaardiging van deegwaren | 3.1 | GE50 |
1589 | Vervaardiging van overige voedingsmiddelen n.e.g. | 4.1 | GE200 |
1591 | Distilleerderijen en likeurstokerijen | 4.2 | GE300 |
1596 | Bierbrouwerijen | 4.2 | GE300 |
17 | Vervaardiging van textiel en textielproducten | Cat | Milieu- aspect |
1771 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte kousen en sokken | 3.1 | G50 |
1772 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte truien, vesten en pullovers | 3.1 | G50 |
18 | Vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont | Cat | Milieu- aspect |
1822 | Vervaardiging van bovenkleding (geen werkkleding en kleding van leer) | 2 | G30 |
1823 | Vervaardiging van onder- en nachtkleding | 2 | G30 |
1824 | Vervaardiging van overige kleding en -toebehoren n.e.g. | 2 | G30 |
20 | Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet e.d. | Cat | Milieu- aspect |
2020 | Vervaardiging van fineer en plaatmaterialen | 3.2 | G-GE100 |
2030.2 | Vervaardiging van overig timmerwerk | 3.2 | G100 |
21 | Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren; uitgeverijen en drukkerijen e.d. | Cat | Milieu- aspect |
2112.1 | Vervaardiging van grafisch papier en karton < 3 t/u | 3.1 | G-GE-S50 |
Vervaardiging van grafisch papier en karton 3 - 15 t/u | 4.1 | G200 | |
Vervaardiging van grafisch papier en karton > 15 t/u | 4.2 | G300 | |
2121.1 | Vervaardiging van verpakkingsmiddelen van papier en karton | 3.2 | G100 |
2123 | Vervaardiging van kantoorbenodigdheden van papier | 3.2 | G100 |
2125 | Vervaardiging van overige papier- en kartonwaren | 3.2 | G100 |
22 | Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media | Cat | Milieu- aspect |
2222.1 | Drukkerijen van boeken e.d. | 3.2 | G100 |
2222.2 | Drukkerijen van tijdschriften | 3.2 | G100 |
2222.3 | Drukkerijen van reclame | 3.2 | G100 |
2222.5 | Drukkerijen van formulieren | 3.2 | G100 |
2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 2 | G30 |
2223 | Grafische afwerking en binderijen | 1 | G10 |
2224 | Grafische reproductie en zetten | 2 | GE30 |
2225 | Overige activiteiten verwant aan de drukkerij | 2 | G-GE30 |
2231 | Reproductie van geluidsopnamen | 1 | G10 |
24 | Vervaardiging van chemische producten | Cat | Milieu- aspect |
2416 | Vervaardiging van kunststof in primaire vorm | 5.2 | GE700 |
2430 | Vervaardiging van verf, lak, vernis, inkt en mastiek | 4.2 | GE300 |
2442 | Formulering en afvullen geneesmiddelen | 3.1 | G-GE50 |
2466 | Chemische kantoorbenodigdheden fabrieken | 3.1 | G-GE50 |
Vervaardiging van overige chemische producten n.e.g. | 4.1 | G-GE200 | |
25 | Vervaardiging van producten van rubber en kunststof | Cat | Milieu- aspect |
2522 | Productie van verpakkingsmateriaal en assemblage kunststofbouwmaterialen | 3.1 | G-GE50 |
Kunststofverwerkende bedrijven zonder fenolharsen | 4.1 | GE200 | |
Kunststofverwerkende bedrijven met fenolharsen | 4.2 | GE300 | |
2524 | Vervaardiging van overige producten van kunststof | 4.1 | GE200 |
26 | Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten | Cat | Milieu- aspect |
2612 | Vormen en bewerken van vlakglas | 3.1 | G50 |
2613 | Vervaardiging van holglas | 3.2 | G100 |
2621 | Vervaardiging van huishoudelijk/sieraardewerk, Elektrische ovens < 40 kW | 2 | G30 |
Vervaardiging van huishoudelijk/sieraardewerk, Elektrische ovens = 40 kW | 3.2 | G100 | |
2661.1 | Vervaardiging van producten van beton voor de bouw | 5.2 | G700 |
2663 | Vervaardiging van stortklare beton p.c. < 100 t/d | 3.2 | G100 |
Vervaardiging van stortklare beton p.c. > 100 t/d | 4.2 | G300 | |
2670 | Natuursteenbewerking, zonder breken zeven en drogen, p.o. = 2.000 m2 | 3.1 | G50 |
Natuursteenbewerking, zonder breken zeven en drogen, p.o. > 2.000 m2 | 3.2 | G100 | |
27 | Vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal | Cat | Milieu- aspect |
2710 | Vervaardiging van ijzer, staal en ferro-legeringen(EGKS) p.c. < 1.000t/j | 5.2 | G-GE700 |
2751 | Gieten van ijzer p.c. < 4.000 t/j | 4.2 | G300 |
2754 | Gieten van overige non-ferrometalen | 4.2 | G300 |
28 | Vervaardiging van producten van metaal (geen machines en transportmiddelen) | Cat | Milieu- aspect |
2811 | Vervaardiging van metalen constructiewerken gesloten gebouw p.o.= 200 m2 | 3.1 | G50 |
Vervaardiging van metalen constructiewerken gesloten gebouw p.o.> 200 m2 | 3.2 | G100 | |
2812 | Vervaardiging van metalen ramen, deuren en kozijnen, p.o.= 200 m2 | 3.1 | G50 |
Vervaardiging van metalen ramen, deuren en kozijnen, p.o.> 200 m2 | 3.2 | G100 | |
2851 | Oppervlaktebehandeling, Algemeen | 3.2 | G100 |
Oppervlaktebehandeling, Lakken, moffelen en emailleren | 3.2 | G-GE100 | |
2852 | Overige metaalbewerking, p.o.= 200 m2 | 3.1 | G50 |
Overige metaalbewerking, p.o.> 200 m2 | 3.2 | G100 | |
2863 | Vervaardiging van hang- en sluitwerk | 3.2 | G100 |
2875 | Vervaardiging van overige producten van metaal n.e.g. p.o.= 200 m2 | 3.1 | G50 |
Vervaardiging van overige producten van metaal n.e.g. p.o.> 200 m2 | 3.2 | G100 | |
29 | Vervaardiging van machines en apparaten | Cat | Milieu- aspect |
2911 | Vervaardiging en revisie van motoren en turbines (geen motoren voor vliegtuigen, motorvoertuigen en -fietsen) p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 |
2921 | Vervaardiging van industriële ovens en branders, p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 |
2922 | Vervaardiging van hijs-, hef- en andere transportwerktuigen, p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 |
2932 | Vervaardiging van landbouwmachines en -werktuigen (geen tractoren), p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 |
2955 | Vervaardiging van machines en apparaten voor de productie van papier, karton en papier- en kartonwaren, p.o. 2.000 m2 | 4.1 | G200 |
2956 | Vervaardiging van overige machines en apparaten n.e.g. voor specifieke industriële activiteiten, p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 |
30 | Vervaardiging van elektrische en optische apparaten en instrumenten | Cat | Milieu- aspect |
3002 | Vervaardiging van computers | 2 | G-GE30 |
31 | Vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigdheden | Cat | Milieu- aspect |
3110 | Vervaardiging van elektromotoren en elektrische generatoren en transformatoren | 4.1 | G-GE200 |
3130 | Vervaardiging van geïsoleerde kabel en draad | 4.1 | G200 |
3162 | Vervaardiging van koolelektroden | 6 | GE1500 |
32 | Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparaten en benodigdheden | Cat | Milieu- aspect |
3210 | Vervaardiging van elektronische componenten | 3.1 | G50 |
3220 | Vervaardiging van zendapparaten voor televisie en radio en van apparaten voor lijntelefonie en -telegrafie | 3.1 | G50 |
33 | Vervaardiging van medische apparaten en instrumenten, orthopedische artikelen e.d., precisie- en optische instrumenten en uurwerken | Cat | Milieu- aspect |
3310.1 | Tandtechnische bedrijven | 2 | G-GE30 |
3310.2 | Vervaardiging van medische apparaten en instrumenten en overige orthopedische en protheseartikelen | 2 | G-GE30 |
3320 | Vervaardiging van meet-, regel- en controleapparaten (niet voor de bewaking van industriële processen) | 2 | G30 |
3350 | Vervaardiging van uurwerken | 2 | G30 |
34 | Vervaardiging van transportmiddelen | Cat | Milieu- aspect |
3420.1 | Carrosseriebouw | 4 | G200 |
3420.2 | Vervaardiging van aanhangwagens en opleggers | 4 | G200 |
35 | Vervaardiging van transportmiddelen (geen auto's, aanhangwagens en opleggers) | Cat | Milieu- aspect |
3511 | Nieuwbouw en reparatie van metalen schepen > 25 m1, baggermaterieel, booreilanden e.d. | 5.1 | G500 |
3512 | Nieuwbouw en reparatie van sport- en recreatievaartuigen, metaal < 25 m1 | 4.1 | G200 |
3542 | Vervaardiging van fietsen | 3.2 | G100 |
3543 | Vervaardiging van invalidenwagens | 3.2 | G100 |
3550 | Vervaardiging van overige transportmiddelen n.e.g. | 3.2 | G100 |
36 | Vervaardiging van meubels; vervaardiging van overige goederen n.e.g. | Cat | Milieu- aspect |
3611 | Vervaardiging van zitmeubels | 3.2 | G100 |
3612.1 | Interieurbouw | 3.2 | G100 |
3612.2 | Vervaardiging van bedrijfsmeubels | 3.2 | G100 |
3615 | Vervaardiging van matrassen | 3.2 | G100 |
3622 | Vervaardiging van sieraden e.d. (geen imitatiesieraden) | 2 | GE30 |
3630 | Vervaardiging van muziekinstrumenten | 2 | G-GE30 |
3663.1 | Sociale werkvoorziening | 2 | G-GE30 |
3663.2 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 3.1 | G50 |
37 | Voorbereiding tot recycling | Cat | Milieu- aspect |
3720 | Voorbereiding tot recycling van afval (geen metaalafval) | 4.2 | G300 |
40 | Productie en distributie van elektriciteit, aardgas en water | Cat | Milieu- aspect |
4000.1 | Centrale productie van elektriciteit (olie/gas) > 75 MW | 5.1 | G500 |
4000.2 | Decentrale productie van elektriciteit, stoom en warm water | 5.1 | G500 |
4000.3 | Distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water | 4.2 | G300 |
41 | Winning en distributie van water | Cat | Milieu- aspect |
4100 | Winning en distributie van water | 3.1 | G50 |
45 | Bouwnijverheid | Cat | Milieu- aspect |
4511.1 | Slopen van bouwwerken b.o. < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Slopen van bouwwerken b.o. > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4511.2 | Grondverzet b.o. < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Grondverzet b.o. > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4521.1 | Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4521.3 | Leggen van kabels en buizen < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Leggen van kabels en buizen > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4522 | Dakdekken en bouwen van dakconstructies < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Dakdekken en bouwen van dakconstructies > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4523.1 | Aanleggen van wegen, luchthavens, spoorwegen en sportterreinen < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Aanleggen van wegen, luchthavens, spoorwegen en sportterreinen > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |
4523.2 | Stratenmaken < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Stratenmaken > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4525.1 | Heien en andere funderingswerkzaamheden < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Heien en andere funderingswerkzaamheden > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4525.2 | Vlechten van betonstaal < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Vlechten van betonstaal > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4525.4 | Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw n.e.g. < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw n.e.g. > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4531 | Elektrotechnische bouwinstallatie < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Elektrotechnische bouwinstallatie > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4532 | Isolatiewerkzaamheden < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Isolatiewerkzaamheden > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4533.1 | Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4533.2 | Installatie centrale verwarmings-/luchtbehandelingsapparaten < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Installatie centrale verwarmings-/luchtbehandelingsapparaten > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4534 | Overige bouwinstallatie < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Overige bouwinstallatie > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4541 | Stukadoren < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Stukadoren > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4542 | Timmeren < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Timmeren > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4544 | Schilderen en glaszetten < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Schilderen en glaszetten > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
4545 | Overige afwerking van gebouwen < 2000 m2 | 3.1 | G50 |
Overige afwerking van gebouwen > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |
52 | Detailhandel en reparatie van consumentenartikelen (geen auto's, motorfietsen en motorbrandstoffen) | Cat | Milieu-aspect |
5261 | Postorderbedrijven | 3.1 | G50 |
5263.1 | Colportage | 3.1 | G50 |
5263.2 | Straathandel | 3.1 | G50 |
5271 | Reparatie van schoeisel en lederwaren | 1 | G10 |
5272 | Reparatie van elektrische huishoudelijke apparaten | 1 | G10 |
5273 | Reparatie van uurwerken en juweliersartikelen | 1 | G10 |
5274 | Reparatie van consumentenartikelen n.e.g. | 1 | G10 |
60 | Vervoer, opslag en communicatie | Cat | Milieu- aspect |
6010 | Vervoer per spoor | 4.2 | G-GV300 |
6021.1 | Openbaar personenvervoer over de weg | 3.2 | G100 |
6021.2 | Geregeld besloten personenvervoer over de weg | 3.2 | G100 |
6022 | Ongeregeld personenvervoer per taxi | 2 | G30 |
6023 | Ongeregeld personenvervoer per autobus | 3.2 | G100 |
6024.1 | Verhuisvervoer b.o, < 1000 m2 | 3.1 | G50 |
Verhuisvervoer b.o, > 1000 m2 | 3.2 | G100 | |
6024.2 | Goederenvervoer over de weg (geen verhuisvervoer) b.o, < 1000 m2 | 3.1 | G50 |
Goederenvervoer over de weg (geen verhuisvervoer) b.o, > 1000 m2 | 3.2 | G100 | |
63 | Dienstverlening voor het vervoer | Cat | Milieu- aspect |
6311.2 | Laad-, los- en overslagactiviteiten (geen zeeschepen) opslag < 2000 m2 | 4.2 | G300 |
Laad-, los- en overslagactiviteiten (geen zeeschepen) opslag > 2000 m2 | 5.2 | G700 | |
6312.1 | Opslag in tanks | 3.1 | G50 |
6312.2 | Opslag in koelhuizen e.d. | 3.1 | G50 |
6312.3 | Opslag (geen opslag in tanks, koelhuizen e.d.) | 3.1 | G50 |
6321 | Overige dienstverlening voor het vervoer over land n.e.g. Autoparkeerterreinen parkeergarages | 2 | G30 |
Overige dienstverlening voor het vervoer over land n.e.g. Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) | 3.2 | G100 | |
64 | Post en telecommunicatie | Cat | Milieu- aspect |
6411 | Nationale postdiensten | 2 | G30 |
6412.1 | Lokale postdiensten | 2 | G30 |
6412.2 | Koeriersdiensten | 2 | G30 |
71 | Verhuur van en handel in onroerend goed, verhuur van roerende goederen en zakelijke dienstverlening | Cat | Milieu- aspect |
7110.1 | Verhuur van personenauto's (geen operational lease) | 2 | G30 |
7110.2 | Operational lease van personenauto's | 2 | G30 |
7121 | Verhuur van transportmiddelen vervoer over land (geen personenauto's) | 2 | G30 |
7122 | Verhuur van schepen | 3.1 | G50 |
7123 | Verhuur van vliegtuigen | 3.1 | G50 |
7132 | Verhuur van bouwmachines en -werktuigen | 3.1 | G50 |
7133 | Verhuur van computers en kantoormachines | 3.1 | G50 |
7134.2 | Verhuur van machines en werktuigen n.e.g. | 3.1 | G50 |
7140.3 | Verhuur van leesportefeuilles | 2 | G30 |
7140.4 | Verhuur van kleding, huisraad e.d. | 2 | G30 |
7140.5 | Verhuur van overige roerende goederen n.e.g. | 2 | G30 |
72 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | Cat | Milieu- aspect |
7250 | Onderhoud en reparatie van computers en kantoormachines | 1 | G10 |
73 | Speur- en ontwikkelingswerk | Cat | Milieu- aspect |
7310.1 | Speur- en ontwikkelingswerk op het gebied van landbouw en visserij | 2 | G-GE30 |
7310.3 | Medisch en farmacologisch speur- en ontwikkelingswerk | 2 | G-GE30 |
7310.4 | Overig natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 2 | G-GE30 |
74 | Overige zakelijke dienstverlening | Cat | Milieu- aspect |
7470.1 | Reiniging van gebouwen | 3.1 | GE50 |
7470.2 | Reiniging van transportmiddelen en overige reiniging n.e.g. | 3.1 | GE50 |
7481.1 | Fotografie | 2 | G30 |
7481.3 | Ontwikkelcentrales | 2 | G30 |
90 | Milieudienstverlening, cultuur, recreatie en overige dienstverlening | Cat | Milieu- aspect |
9000.1 | Afvalwaterinzameling en –behandeling <1000.000 i.e. | 4.1 | GE200 |
Afvalwaterinzameling en –behandeling 1000.000 – 3000.000 i.e. | 4.2 | GE300 | |
Afvalwaterinzameling en –behandeling >3000.000 i.e. | 5.1 | GE500 | |
9000.2 | Afvalinzameling | 3.1 | G-GE50 |
9000.3 | Afvalverwerking | ||
- kabelbranderijen | 3.2 | GE100 | |
- Vuilstorten | 4.2 | G-GE300 | |
- Vuiloverslagstations | 4.2 | G-GE300 | |
- Composteerbedrijven: - niet belucht v.c < 5.000 ton/jr. | 4.2 | GE300 | |
v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jr. | 5.2 | GE700 | |
v.c. > 20.000 ton/jr. | 4.1 | GE-S200 | |
92 | Cultuur, sport en recreatie | Cat | Milieu- aspect |
9211.1 | Productie van (video)films (geen televisiefilms) | 2 | G30 |
9220.1 | Omroeporganisaties | 2 | G30 |
93 | Overige dienstverlening | Cat | Milieu- aspect |
9301.1 | Wasserijen en linnenverhuur | 3.1 | G50 |
9301.2 | Chemische wasserijen en ververijen | 2 | G-GE30 |
9301.3 | Wasverzendinrichtingen | 2 | G30 |
9301.3 | Wassalons, wasserettes | 1 | G10 |
1.2 Toelichting op Staat van bedrijfsactiviteiten
Inleiding
In dit bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen". Dit is een lijst waarin de binnen de gemeente Nijmegen voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (vooral brand en explosiegevaar);
- verkeer;
- visuele aspecten.
Gebruikte bronnen
Als belangrijkste bron bij het opstellen van de "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" is gebruik gemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten editie 2009 (het "Groene Boekje"). In deze uitgave worden voor een groot aantal bedrijfstypen en activiteiten richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk gegeven, uitgaande van functiescheiding. Uitgangspunt hierbij is de hoofdactiviteit van het desbetreffende bedrijf. Daarbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die tenminste thans als het meest gebruikelijk worden beschouwd. In de praktijk blijkt dat vaak de wat zwaardere bedrijfscategorieën al gebruik maken van de Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de meest milieubelastende activiteiten.
In de "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" is voor de indeling van de bedrijven naar activiteiten, evenals in de VNG-publicatie, uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993, waarvan in de VNG-publicatie overigens op enkele punten is afgeweken.
Model Nijmegen
De lijst Model Nijmegen gaat net zoals voorgenoemde uitgave van de VNG uit van een rustige woonwijk. In de lijst Model Nijmegen is principieel niet afgeweken van de hindercirkels per bedrijfsactiviteit (gevaar, geur, geluid, stof, verkeer en visueel) zoals vermeld in de VNG-publicatie.
De lijst die hier is opgesteld als "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" deelt de bedrijven in een vijftal categorieën en een zevental subcategorieën in. Categorie 1 heeft betrekking op bedrijven die geen hinder van belang veroorzaken en categorie 4 en 5 op de potentieel milieuhinder veroorzakende zware bedrijven, meestal fabrieken. In het uitgangspunt voor deze lijst (zie bronnen) heeft men in de lijst van VNG ook nog categorie 6 bedrijven opgenomen. Deze komen echter binnen Nijmegen niet voor en zijn ook niet te verwachten. Deze zijn daarom in de "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" niet opgenomen.
Het verschil van deze lijst Model Nijmegen ten opzichte van de lijst van bedrijfsactiviteiten als in de VNG-publicatie zijn:
- bedrijven die niet in Nijmegen voorkomen, zijn niet in deze lijst Model Nijmegen opgenomen, indien deze zich in de toekomst wel binnen Nijmegen willen vestigen zal dit van geval tot geval worden afgewogen;
- dienstverlenende bedrijven, begraafplaatsen, kantoren, detailhandel, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen, agrarische bedrijven en culturele functies zijn niet in deze lijst Model Nijmegen opgenomen. Deze functies krijgen een eigen bestemming en vallen in het bestemmingsplan niet onder de bedrijven;
- activiteiten die niet plaatsgebonden zijn, zijn wel vermeld in de lijst maar krijgen niet vanzelfsprekend een bedrijfsbestemming.
Categorie-indeling en criteria voor de toelaatbaarheid van bedrijven
In de VNG-publicatie zijn de 10 richtafstanden van de lijst van bedrijfstypen teruggebracht tot zes hoofdcategorieën welke hieronder vermeld staan:
categorie 1 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken. |
categorie 2 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies. |
categorie 3 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met de hoofd en/of verzamelwegen. |
categorie 4 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. |
categorie 5 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op grote afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. De aan te houden afstanden dienen per geval te worden bepaald. |
categorie 6 | komen in Nijmegen niet voor. |
In tegenstelling echter tot de eerdere VNG uitgave zijn thans deze hoofdcategorieën 3, 4 een 5 verdeeld in de subcategorieën 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2 en 5.3 ieder met hun eigen richtafstanden ten opzichte van gevoelige objecten in een rustige woonwijk en gemengd gebied als hieronder aangegeven:
milieucategorie | richtafstanden | |
rustige wijk | gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1000 m | 700 m |
De richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk, kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Opgemerkt over het bovenstaande dient wel te worden dat indien er sprake is van bedrijvigheid die onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen vallen, dan wel voor met name genoemde A-inrichtingen (gezoneerd) als opgenomen in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van geval tot geval moet worden bepaald hoe groot de hinder-/gevarencontour is. Er kan dan niet alleen maar rekening worden gehouden met de in de voorgaande staten vermelde afstanden.
Opzet van de Staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen
In de Staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is de categorie-indeling weergegeven op grond van bedrijfsactiviteiten. Hiervoor is gebruikgemaakt van de SBI codes 1999. Deze indeling wordt hier gebruikt om bedrijfsactiviteiten in te kunnen delen. Het kan dus voorkomen dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de SBI-indeling vallen. In die gevallen geldt dan de hoogste categorie van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten. Indien de bedrijfsonderdelen duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld.
In de staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is zoals eerder vermeld eveneens uitgegaan van zonering (afstandscriteria/hindercirkels) ten opzichte van een rustige woonwijk als vermeld in de VNG-publicatie.
Flexibiliteit
De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het is bovendien tijdgebonden. In de praktijk komt het dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. Tevens kunnen de richtafstanden wanneer sprake is van een gemengd gebied met één afstandsstap worden verlaagd. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken om bedrijven in een naastgelegen hogere categorie dan wel een bedrijf wat niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen toe te staan. De voorwaarde(n) daarbij is dat de bedrijfsactiviteiten naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven als bedoeld in de betreffende categorie.
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten (Model Nijmegen)
2.1 Staat van horeca-activiteiten
Categorie 1: lichte horeca
Bedrijven die beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Deze bedrijven zijn in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden). Onder lichte horeca wordt geen detailhandel en/of ondersteunende horeca verstaan. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Lichte horeca
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur.
1b. Overige lichte horeca
- bistro;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
- hotel of pension.
Categorie 2: middelzware horeca
Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere bestaan uit openingstijden 's nachts en/of verkeersaantrekkende werking. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
2a. Middelzware horeca
- bar;
- bierhuis;
- biljartcentrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
2b. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
- bedrijven genoemd onder categorie 1a, 1b en 2a met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizzeria, chinees, McDrive).
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die grote hinder veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder bestaat onder andere uit een combinatie van openingstijden 's nachts èn verkeersaantrekkende werking:
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
2.2 Toelichting op Staat van horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" (niet agrarische) bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Het vestigen van horecabedrijven middels een bestemmingsplan is ruimtelijk relevant om vormen van hinder te voorkomen. Verdere regulering van individuele bedrijven vindt plaats middels de Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) welke mogelijkheden biedt om vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten met name op de volgende vormen van hinder:
- geluid;
- geur;
- verkeer.
Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- a. indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- b. onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- c. uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het Bestemmingsplan vindt de verdere ruimtelijke afweging per locatie plaats.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- a. de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden. Het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
- b. de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):
Categorie 1: lichte horeca
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat om bedrijven die uit het oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
- a. horeca die qua ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel, zoals: ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
- b. overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg en/of afhaalservice).
Categorie 2: middelzware horeca
Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden door enerzijds de openingstijden (ook 's nachts) en/of de grote verkeersaantrekkende werking:
- a. cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals centrumgebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen;
- b. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d. (bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²). Deze bedrijven zijn vooral toelaatbaar langs grotere verkeerswegen.
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en hetgeen grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen, zoals: dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Bijlage 3 Parkeernormen
Bepalen van de gemeentelijke parkeernorm
Voor het bepalen van de parkeernorm wordt gebruik gemaakt van de parkeernormen van het CROW (publicatie 182 "Parkeerkencijfers-Basis voor parkeernormering, 3e gewijzigde druk, september 2008). De parkeernormen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Daarbij wordt in de gemeente Nijmegen uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- conform de werkwijze van het CROW wordt ten eerste gekeken naar de stedelijkheidsgraad van de gemeente. Op basis van de CBS-cijfers van de omgevingsadressendichtheid valt Nijmegen in de klasse "stedelijk gebied";
- ten tweede wordt de stad onderverdeeld in verschillende stedelijke zones. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar: centrumgebieden (1), schil/overloopgebieden (2) en rest bebouwde kom (3). Onder de centrumgebieden vallen de binnenstad, Brabantse Poort, Heyendaal, Winkelsteeg en centrum Waalspronggebied. In de regel heeft iedere centrumzone een schil/overloopgebied. Onder rest bebouwde kom vallen alle overige gebieden, niet zijnde centrum- en schil/overloopgebieden. Wat betreft Winkelsteeg en Citadel Waalsprong dienen de grenzen nog vastgelegd te worden (zie kaart stedelijke zones);
- in de parkeerkencijfers wordt een onderscheid gemaakt in vaste parkeerbehoefte (privé) en publieke parkeerbehoefte (aandeel bezoekers: openbaar). De vormgeving en toegang van parkeerplaatsen moet hierop aansluiten;
- voor studio's (zelfstandige wooneenheden <50 m2) en seniorenwoningen gelden dezelfde normen als voor goedkope woningen;
- in afwijking van de CROW normen geldt voor studentenhuisvesting de norm van 0,2 parkeerplaats per eenheid. Deze norm is alleen geldig voor ontwikkelaars die voldoen aan de Campuswet en statutair hebben vastgelegd alleen voor studenten te bouwen. Voor bouwplannen voor studentenhuisvesting die gerealiseerd worden door ontwikkelaars die niet aan de vorengenoemde voorwaarden voldoen, geldt een norm van 0,4 parkeerplaats per eenheid;
- voor centrumgebieden (1) geldt ten aanzien van wonen boven winkels dat als er geen verandering in het feitelijk aantal m2 bruto woonvloeroppervlak (m2) optreedt, de parkeernorm gesteld is op nul. Er hoeft dan niet te worden voldaan aan de parkeernormen. Als er wel een uitbreiding van het aantal m2 bvo's plaatsvindt, dan gelden de parkeernormen wel;
- in het centrumgebied van de binnenstad wordt voor nieuwe functies alleen de vaste parkeerbehoefte (privé) berekend. De publieke parkeerbehoefte (aandeel bezoekers: openbaar) wordt in dit deel van de stad opgelost in de openbaar toegankelijke parkeergarages;
- per functie wordt een minimum en een maximum parkeerbehoefte aangegeven. Dit is de bandbreedte. Voor het bepalen van de gemeentelijke parkeernorm bij een bouwplan wordt standaard uitgegaan van de gemiddelde parkeerbehoefte. De bandbreedte wordt gebruikt bij de beoordeling van aanvragen die afwijken van de gemiddelde parkeerbehoefte. In specifieke gevallen kan er met een omgevingsvergunning beargumenteerd worden afgeweken van het gemiddelde;
- bij bouwplannen met meerdere verschillende functies wordt voor het bepalen van de gemeentelijke parkeereis een parkeerbalans opgesteld conform de voorgeschreven methode van het CROW.
kaart: stedelijke zones
tabel: parkeernormen
Stedelijke zone | Centrum | Schil | Rest | |||||
Min | Max | Min | Max | Min | Max | eenheid1 | bezoek2 | |
Woning duur | 1,3 | 1,5 | 1,5 | 1,7 | 1,7 | 2,0 | woning | 0,3 pw |
Woning midden | 1,2 | 1,4 | 1,4 | 1,6 | 1,6 | 1,8 | woning | 0,3 pw |
Woning goedkoop/ studio's/seniorenwoningen | 1,1 | 1,2 | 1,2 | 1,4 | 1,3 | 1,6 | woning | 0,3 pw |
Serviceflat/aanleunwoning | 0,3 | 0,6 | 0,3 | 0,6 | 0,3 | 0,6 | woning | 0,3 pw |
Kamer verhuur | 0,2 | 0,6 | 0,2 | 0,6 | 0,2 | 0,6 | kamer | 0,2 pw |
Binnensteden/hoofdwinkel- gebieden | 2,5 | 3,5 | - | - | - | - | 100 m2 bvo | 85% |
Stadsdeelcentra | - | - | 2,8 | 3,8 | 3,0 | 4,0 | 100 m2 bvo | 85% |
Wijk-, buurt- en dorpscentra, supermarkt | 2,5 | 4,0 | 2,5 | 4,0 | 2,5 | 4,0 | 100 m2 bvo | 85% |
Bouwmarkt/tuincentrum/kring-loopwinkel | - | - | 2,2 | 2,7 | 2,2 | 2,7 | 100 m2 bvo | |
(Week)markt | 0,15 | 0,24 | 0,15 | 0,24 | 0,15 | 0,24 | m kraam | 85% |
(Commerciële) dienstverlening (kantoren met baliefunctie) | 1,5 | 2,0 | 2,0 | 2,5 | 2,5 | 3,0 | 100 m2 bvo | 20% |
Kantoren (kantoren zonder baliefunctie) | 0,8 | 1,5 | 1,0 | 1,7 | 1,2 | 1,9 | 100 m2 bvo | 5% |
Arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijven | 0,4 | 0,5 | 0,5 | 0,6 | 0,7 | 0,8 | 100 m2 bvo | 5% |
Arbeidsintensieve/ bezoekersextensieve bedrijven | 1,0 | 1,5 | 1,5 | 2,0 | 2,0 | 2,5 | 100 m2 bvo | 5% |
Showroom | 0,6 | 0,8 | 0,8 | 1,0 | 1,2 | 1,4 | 100 m2 bvo | 35% |
Grootschalige detailhandel | - | - | 4,5 | 6,5 | 5,5 | 7,5 | 100 m2 bvo | 85% |
Bedrijfsverzamelgebouw | 0,8 | 1,7 | 0,8 | 1,7 | 0,8 | 1,7 | 100 m2 bvo | 10% |
Café/bar/discotheek/cafetaria | 4,0 | 6,0 | 4,0 | 6,0 | 5,0 | 7,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Restaurant | 8,0 | 10,0 | 8,0 | 10,0 | 12,0 | 14,0 | 100 m2 bvo | 80% |
Museum/bibliotheek | 0,3 | 0,5 | 0,5 | 0,7 | 0,9 | 1,0 | 100 m2 bvo | 95% |
Bioscoop/theater/schouwburg | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | 0,2 | 0,3 | zitplaats | |
Jachthaven | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | ligplaats | |
Sporthal (binnen) | 1,5 | 2,0 | 1,7 | 2,2 | 2,0 | 2,5 | 100 m2 bvo | 95% |
Sportveld (buiten) | 13,0 | 27,0 | 13,0 | 27,0 | 13,0 | 27,0 | ha. netto terrein | 95% |
Dansstudio/sportschool | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | 3,0 | 4,0 | 100 m2 bvo | 95% |
Squashbanen | 1,0 | 2,0 | 1,0 | 2,0 | 1,0 | 2,0 | baan | 90% |
Tennisbanen | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | baan | 90% |
Golfbaan | - | - | - | - | 6,0 | 8,0 | hole | 95% |
Bowlingbaan/biljartzaal | 1,5 | 2,5 | 1,5 | 2,5 | 1,5 | 2,5 | baan/tafel | 95% |
Stadion | 0,04 | 0,2 | 0,04 | 0,2 | 0,04 | 0,2 | zitplaats | 99% |
Evenementenhal/beurs-/ congresgebouw | 3,0 | 5,0 | 4,0 | 7,0 | 5,0 | 10,0 | 100 m2 bvo | 99% |
Zwembad | 7,0 | 9,0 | 8,0 | 10,0 | 9,0 | 11,0 | 100 m2 opp. basin | 90% |
Themapark/pretpark | 4,0 | 12,0 | 4,0 | 12,0 | 4,0 | 12,0 | ha. netto terrein | 99% |
Overdekte speeltuin/hal | 3,0 | 12,0 | 3,0 | 12,0 | 3,0 | 12,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Manege | - | - | - | - | 0,3 | 0,5 | box | 90% |
Cultureel centrum/wijkgebouw | 1,0 | 3,0 | 1,0 | 3,0 | 1,0 | 3,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Ziekenhuis | 1,5 | 1,7 | 1,5 | 1,7 | 1,5 | 1,7 | bed | |
Verpleeg/verzorgingstehuis | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | wooneenheid | 60% |
Arts/maatschap/kruisgebouw/therapeut | 1,5 | 2,0 | 1,5 | 2,0 | 1,5 | 2,0 | behandelkamer | 65% |
Apotheek | 1,7 | 2,7 | 1,7 | 2,7 | 1,7 | 2,7 | 100 m2 bvo | |
Beroepsonderwijsdag (MBO, ROC, WO, HBO) | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | collegezaal | |
Beroepsonderwijsdag (MBO ROC, WO, HBO) | 5,0 | 7,0 | 5,0 | 7,0 | 5,0 | 7,0 | leslokaal | |
voorbereidend beroepsonderwijsdag (VWO, HAVO, Vbo) | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | leslokaal | |
Avondonderwijs | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | student | |
Basisonderwijs | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | leslokaal | |
Creche/peuterspeelzaal/ kinderdagverblijf | 0,6 | 0,8 | 0,6 | 0,8 | 0,6 | 0,8 | arbeidsplaats | |
Hotel | 0,5 | 1,5 | 0,5 | 1,5 | 0,5 | 1,5 | kamer | |
Volkstuin | - | - | - | - | 0,3 | 0,3 | perceel | |
Religiegebouw | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | zitplaats | |
Begraafplaats/crematorium | 15,0 | 30,0 | 15,0 | 30,0 | 15,0 | 30,0 | gelijktijdige begrafenis/ crematie |
1 In de tabel is het aantal parkeerplaatsen per eenheid aangegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het aantal parkeerplaatsen per woning, kamer, 100 m2 bruto vloeroppervlak, meter kraam, zitplaats, ligplaats, ha. netto terrein, baan, hole, baan/tafel, 100 m2 opp. bassin, box, bed, wooneenheid, behandelkamer, collegezaal, leslokaal, student, arbeidsplaats, perceel of gelijktijdige begrafenis/crematie.
2 Het “aandeel bezoekers” staat voor het percentage of het aantal bezoekers waarmee in het kencijfer rekening is gehouden. Het weergegeven kencijfer is dus inclusief bezoekersparkeren.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Actualisatie
Het college heeft op 12 maart 2002 besloten tot het actualiseren van bestemmingsplannen. Het doel daarvan is:
- Te komen tot een bestand van bestemmingsplannen met een leeftijd conform de eisen vanuit de Wet ruimtelijke ordening;
- Eenduidigheid te creëren in de juridisch planologische regelgeving met actuele gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden om:
- 1. snel en adequaat in te kunnen spelen op initiatieven
- 2. gewenste ontwikkelingen te kunnen realiseren en ongewenste ontwikkelingen te voorkomen
- 3. de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid te vergroten
- 4. de handhaafbaarheid te vereenvoudigen
- 5. het risico van planschade te verkleinen.
- De grote hoeveelheid bestemmingsplannen te reduceren door bestemmingsplannen te maken voor grotere gebiedseenheden;
- Een efficiënter beslag op de ambtelijke capaciteit door systematische vernieuwing van bestemmingsplannen in plaats van ad hoc opstellen van versnipperde kleine plannen.
In het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen worden de ruim 600 vigerende bestemmingsplannen voor de bestaande stad de komende jaren teruggebracht tot ongeveer 20 nieuwe bestemmingsplannen. Het onderhavige bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom is zo'n nieuw actualisatieplan, dat in totaal vier vigerende bestemmingsplannen vervangt. Naast het gebied Ooyse Schependom is in dit bestemmingsplan nog één ander deelgebied opgenomen, te weten een deel van de Lentse Waard ten noorden van de Waal.
1.2 Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom heeft betrekking op de Ooyse Schependom (1) en een klein gedeelte van de Lentse Waard ten noorden van de Waal, inclusief het deel van de rivier de Waal dat aan dit gebied grenst (2).
Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied weergegeven (de rode stippellijntjes geven de gemeentegrens aan).
Deelgebied 1: Ooyse Schependom
Het deel van de Ooijpolder dat in de 15e eeuw onder jurisdictie van de stad Nijmegen lag wordt gerekend tot de Ooyse Schependom. Het gebied is gelegen aan de Waal ten noordoosten van het centrum van Nijmegen en grenst aan de gemeente Ubbergen. Het deelgebied Ooyse Schependom wordt in het bestemmingsplan globaal begrensd door de Nieuwe Ubbergseweg en de Generaal J. Gavinweg in het zuiden en zuidwesten, door de rivier de Waal in het westen en noordwesten (inclusief een deel van de Waal zelf) en door de gemeentegrens met de gemeente Ubbergen in het oosten.
De Ooyse Schependom bestaat voor het grootste deel uit natuur en landbouwgebied. Het is het voorportaal van de Ooijpolder, een belangrijk stedelijk uitloopgebied voor Nijmegen en biedt vele mogelijkheden voor dagrecreatie. Verder behoren tot dit deelgebied de bebouwing aan de Ooysedijk en de Ubbergseweg en het water 't Meertje.
Deelgebied 2: Een klein onderdeel van de Lentse Waard
Deelgebied 2 wordt begrensd door de Bemmelsedijk, de gemeentegrens met de gemeente Lingewaard, de Waal (inclusief een deel van de Waal zelf), en een klein gedeelte van de uiterwaarden. Het betreft onbebouwd buitendijksgebied dat als grasland in gebruik is en een deel van de Waal (inclusief één krib).
1.3 Ruimtelijke Analyse
Voorafgaand aan het bestemmingsplan is de "Ruimtelijke analyse Ooyse Schependom" opgesteld. De analyse heeft uitsluitend betrekking op de Ooyse Schependom (deelgebied 1) en bevat een analyse van het gebied, een beschrijving van het relevante geldende beleid en een overzicht van de voorzienbare ruimtelijke ontwikkelingen. Tenslotte geeft de ruimtelijke analyse de visie op de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied. De ruimtelijke analyse is in februari 2011 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het gebied Ooyse Schependom (1) zijn momenteel drie bestemmingsplannen vigerend:
- het bestemmingsplan “Beschermde gebieden”: vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 1975, (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 22 maart 1976 en rechtens onaantastbaar bij Koninklijk besluit van 10 maart 1981;
- het bestemmingsplan “Buitengebied, gedeelten van de West-, Zuid- en Oostflank van het gemeentelijk grondgebied”: vastgesteld door de gemeenteraad op 15 januari 1981, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 29 maart 1982, en rechtens onaantastbaar bij Koninklijk besluit van 13 december 1984;
- het bestemmingsplan “Nijmegen-Oost”: vastgesteld door de gemeenteraad op 5 oktober 1999, (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 16 mei 2000, en rechtens onaantastbaar bij uitspraak van de Raad van State van 14 augustus 2002.
Voor deelgebied 2 (een klein deel van de Lentse Waard) vigeert:
- het bestemmingsplan “Buitengebied Dorp Lent”, vastgesteld door de voormalige gemeenteraad van Elst op 28 november 1989, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 9 juli 1990, en rechtens onaantastbaar bij Koninklijk besluit van 6 augustus van 1992.
1.5 Leeswijzer
Nadat in hoofdstuk 1 van de plantoelichting het plangebied kort is aangeduid en is aangegeven welke bestemmingsplannen op dit moment vigeren, is in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 respectievelijk het ruimtelijk en het sectoraal beleidskader beschreven. In hoofdstuk 4 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 5 zijn met name die onderdelen uit de Ruimtelijke analyse weergegeven, die van belang zijn voor dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de relevante milieuonderwerpen. Nadat in hoofdstuk 7 de plansysrematiek in algemene zin is toegelicht, is in de hoofdstukken 8 tot en met 11 nader ingegaan op de woon- en economische functies in het gebied en op de openbare ruimte in relatie tot de wijze van bestemmen. Hoofdstuk 12 besteedt aandacht aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte (Voorheen Nota Ruimte)
De Nota Ruimte is een gezamenlijk product van de (voormalige) ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ. De nota legt het nationaal ruimtelijk beleid vast tot 2020, met een doorkijk tot 2030. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Het Rijk richt zich daarbij primair op gebieden die deel uitmaken van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, zoals de nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden, hoofdverbindingsassen en de ecologische hoofdstructuur. Het kabinet kiest in de Nota Ruimte voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Het accent verschuift van het stellen van beperkingen naar het stimuleren van ontwikkelingen. Beperkingen aan ruimtelijke ontwikkelingen worden door het rijk alleen gesteld als een nationaal belang in het geding is.
Het Rijk werkt momenteel in hoog tempo aan de actualisatie van het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid in één integrale nota: de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Daarbij worden scherpe keuzes gemaakt, die gevolgen hebben voor Nijmegen en de regio. De ontwerp SVIR heeft in de zomer van 2011 ter inzage gelegen en laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports, greenports en brainport met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad. In het voorjaar van 2012 is de SVIR door het kabinet vastgesteld en in werking getreden.
2.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Voorheen Amvb Ruimte)
De ruimtelijke ordening krijgt gestalte door de inzet van uiteenlopende bevoegdheden en middelen: juridisch, financieel, bestuurlijk en communicatief. Met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft de wetgever, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de begrenzing aan van de besluitmogelijkheden van lagere overheden in de 'juridische kolom'. Als nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels worden gesteld aan de inhoud van bestemmingsplannen. In 2009 is hiervoor de AMvB Ruimte aan de Tweede Kamer aangeboden. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen.
Inmiddels wordt er op basis van de hierboven beschreven SVIR gewerkt aan een nieuwe AMvB Ruimte, die in juridische termen wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's, die in de SVIR worden herbevestigd (o.a. grote rivieren, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke waarden). Op een later moment, naar verwachting medio 2012, zal het besluit worden aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR (o.a. rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, ecologische hoofdstructuur). Het Barro treedt gefaseerd in werking. Dit betekent dat de regels in werking treden op het moment waarop het betreffende Barro-artikel in werking is getreden. In een aantal gevallen is bepaald dat bepalingen van het Barro bij de eerst volgende herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming met het Barro dienen te worden gebracht. In uitzonderingsgevallen geldt de termijn van drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van het Barro.
2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland (Rvg)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Daarmee stelt de provincie eisen aan de ruimtelijke besluiten van gemeenten. De provincie richt zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel, natuur en water. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland 2005). De RVG is d.d. 15 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en op 21 januari 2011 in werking getreden.
Hieronder volgen de voor dit bestemmingsplan relevante hoofdlijnen van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
2.3.1 Verstedelijking
De Ruimtelijke Verordening legt het rijksbundelingsbeleid voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vast door voorschriften die bepalen dat nieuwe bebouwing voor wonen en werken voor het overgrote deel plaatsvindt: binnen bestaand bebouwd gebied, binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en binnen de zoekzones bedrijventerreinen uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. Slechts een beperkt deel van verstedelijking kan plaatsvinden buiten deze gebieden. Het gaat dan om nieuwe bebouwing die functioneel gebonden is aan het buitengebied, bij functieverandering naar een niet-agrarische functie, bij oprichting van nieuwe landgoederen en voor uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven. Gedeputeerde Staten (GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen, indien er sprake is van een ontwikkeling waarvan is aangetoond dat deze redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de genoemde gebieden en als de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
2.3.2 Glastuinbouw
Glastuinbouw is een sector met een hoge dynamiek en relatief hoge economische betekenis. Concentratie van glastuinbouw is gewenst vanwege de grote landschappelijke en ruimtelijke impact van kassen. Geïsoleerd gelegen bedrijven zijn niet gewenst. In een bestemmingsplan wordt nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven slechts toegestaan in concentratiegebieden glastuinbouw. Zolang geen bestemmingsplan is vastgesteld dat in overeenstemming is met de verordening is nieuwvestiging buiten de concentratiegebieden verboden, net als uitbreiding van glastuinbouwbedrijven.
2.3.3 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De provincie streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid en kwaliteit van de Gelderse natuur door het realiseren en beschermen van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, cultuurlandschappen en verbindingszones. In een bestemmingsplan worden in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast. In afwijking hiervan kan een bestemmingsplan activiteiten die mede tot doel hebben de kwaliteit van de EHS te vergroten mogelijk maken.GS kunnen onder bepaalde voorwaarden ontheffing verlenen voor bestemmingen in EHS-gebied.
2.3.4 Waardevol open gebied
Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen luidt: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen toegestaan die de openheid van waardevolle gebieden aantasten. Een uitzondering wordt gemaakt voor de oprichting van windturbines binnen de zoekzones windenergie van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en de uitbreiding van agrarische bebouwing binnen of aansluitend aan een bestaand agrarisch bouwperceel. Ook voor nieuwe bestemmingen in een waardevol open gebied, die niet de openheid aantasten maar wel andere kernkwaliteiten, geldt een nee, tenzij-benadering.
2.3.5 Nationaal Landschap
In gebieden binnen een Nationaal Landschap met de aanduiding waardevol landschap kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied behouden of versterken. In de toelichting op een bestemmingsplan, dat binnen de grenzen van een nationaal landschap valt, wordt gemotiveerd hoe bij de bouw van nieuwe woningen rekening wordt gehouden met de optimale benutting van de mogelijkheden om binnen het nationaal landschap de woningbehoefte door herstructurering te ondervangen.
2.4 Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Provincie Gelderland
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. De structuurvisie wordt in de loop van 2012 geactualiseerd.
Het streekplan verdeelt Gelderland in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. In de stedelijke netwerken, waaronder de Stadsregio Arnhem - Nijmegen, moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Binnen het groen-blauwe raamwerk (onder andere nationaal landschap Gelderse Poort) geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. In het multifunctionele gebied staat het de gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid te bepalen, rekening houdend met de waardevolle landschappen in deze gebieden.
Hieronder volgen de voor dit bestemmingsplan relevante hoofdlijnen van de Structuurvisie.
2.4.1 Stedelijke ontwikkeling
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten: “bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur” en het “organiseren in stedelijke netwerken”. Locaties voor stedelijke uitbreiding dienen te passen in het bundelingsbeleid en te zijn afgestemd op de uitgangspunten van infrastructuur, water en milieu. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet worden voldaan aan de basiskwaliteitseisen van bodem (waaronder archeologie), water, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Stedelijke uitbreidingen moeten aansluiten bij de ruimtelijke structuur/kenmerken van de regio, met aandacht voor de actuele marktvraag. De provincie heeft afspraken gemaakt met de regio's om indicatief de reservering van uitbreidingsruimte voor stedelijke functies uit te werken in zoekzones voor stedelijke functies.
2.4.2 Locatiebeleid
De locatiekeuze van bedrijven en voorzieningen dient het resultaat te zijn van een afweging tussen economie, bereikbaarheid en leefbaarheid. Het beleid is er vooral op gericht de knooppunten in het rode raamwerk te benutten voor intensieve verstedelijking, omdat deze de meeste potentie hebben wat betreft de (boven)regionale bereikbaarheid. Voor stedelijke ontwikkelingen van lokale aard en schaal geldt dat deze in regionaal verband moeten zijn afgestemd en op gemeentelijk niveau qua locatiekeuze worden uitgewerkt, waarbij eveneens de afstemming op de infrastructurele capaciteit van belang is. Voor specifieke soorten bedrijvigheid (bijv. milieuhinderlijke vormen) moeten in overleg met gemeenten/regio's op bepaalde plekken concentratiegebieden worden aangewezen.
2.4.3 Wonen
Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten - samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's - voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren.
2.4.4 Groen in en om de stad
Het is van belang dat bij stedelijke ontwikkeling gelijktijdig wordt voorzien in de behoefte aan 'groen in en om de stad'. Hiervoor zijn GIOS-zones aangegeven. De bestaande omgevingskwaliteit van het buitengebied rond de stad speelt bij de keuze van de locaties en inrichting van regionaal groen nadrukkelijk een rol. In de ontwikkeling van stadsranden moet rekening worden gehouden met de waterbergingsbehoefte van het aangrenzende stedelijk gebied. Het ruimtelijk beleid voor groen om de kernen in het algemeen is gericht op het bieden van goede mogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie zoals wandelen en fietsen. De ontwikkeling van groen dient samen op te gaan met de rode ontwikkeling.
2.4.5 Natuur
In Gelderland is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in aanleg. Hoofddoel is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. De door het Rijk op grond van Europese regelgeving aangewezen of aangemelde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden behoren tot de EHS. De EHS is sterk ruimtelijk structurerend en bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit op provinciaal niveau en maakt onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk.
Binnen de EHS geldt de “nee, tenzij”-benadering. Bestemmingswijziging is niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. De beleidskaart geeft drie onderdelen van de EHS weer, waarop toegespitst ruimtelijk beleid van toepassing is:
- EHS-natuur: de EHS-natuur bestaat met name bestaande natuurgebieden en voor een kleiner deel uit natuurontwikkelingsgebieden die momenteel agrarische cultuurgrond zijn. Bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur kunnen door GS alleen worden goedgekeurd als, naast het ontbreken van reële alternatieven en de aanwezigheid van redenen van groot openbaar belang, de schade aantoonbaar zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende en compenserende maatregelen in hetzelfde bestemmingsplan of in gekoppelde bestemmingsplannen.
- De EHS-verweving bestaat uit landgoederen onder de Natuurschoonwet, landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen. Voor deze gebieden geldt hetzelfde ruimtelijke beleid als voor EHS-natuur, met de volgende verschillen: regulier agrarisch en extensief recreatief gebruik kan worden voortgezet (waarbij tevens vergroting van aanwezige agrarisch bouwpercelen aan de orde kan zijn) en er is ruimte voor extensieve recreatievormen en nieuwe landgoederen.
- Ter verbinding van EHS-natuur en EHS-verweving worden ecologische verbindingen gerealiseerd, die bestaan uit een schakeling van natuurelementen (stapstenen). Het gaat om smalle zones met een strategische ligging. Voor de realisatie is specifiek ruimtelijk beleid aan de orde: een combinatie van planologische bescherming van de aanwezige waarden en planologische reservering voor versterking van de natuurwaarden voor bepaalde doelsoorten.
In het afwegingskader voor de EHS worden plannen afzonderlijk beoordeeld. Om een meer ontwikkelingsgerichte aanpak te bevorderen kan hiervan worden afgeweken door toepassing van de saldobenadering EHS, waarbij op gebiedsniveau een “nee-tenzij” afweging wordt gemaakt.
Daarnaast komen buiten de EHS verspreid natuurwaarden voor. De provincie vraagt de gemeenten om hiervoor op passende wijze regelingen in hun bestemmingsplannen op te nemen. De provincie neemt een bijzondere verantwoordelijkheid voor een aantal weidevogel- en ganzengebieden buiten de EHS. Hierop is toegespitst beleid van toepassing. De Weidevogel- en ganzengebieden buiten de EHS die van provinciaal belang worden geacht, worden beschermd tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring.
2.4.6 Landschap
De provincie stelt als doelen voor de Gelderse landschappen: het instandhouden van de variatie aan Gelderse landschappen, het behoud van de openheid van karakteristieke open landschapseenheden (waardevolle open gebieden), het versterken van de samenhang in karakteristieke landschappen (waardevolle landschappen) en het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van het landschap. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen worden afgestemd op aanwezige landschapskenmerken, maar er ook toe bijdragen dat de landschappelijke samenhang verbetert.
Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen, waaronder in Nijmegen de stuwwal en de Ooijpolder, is gericht op behoud en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor de waardevolle landschappen geldt, binnen de algemene voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt, een 'ja mits'-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen.
De waardevolle open gebieden (o.a. Ooijpolder) maken onderdeel uit van de waardevolle landschappen en zijn vanwege hun grootschalige openheid onderdeel van het groenblauwe raamwerk. Voor waardevolle open gebieden geldt de grootschalige openheid als belangrijke kernkwaliteit. Ruimtelijke ingrepen die de openheid aantasten, zoals nieuwe bouwlocaties, zijn hier niet toegestaan. Voor overige ruimtelijke ingrepen in de waardevolle open gebieden geldt een 'nee, tenzij'-benadering. Hierbij kan sprake zijn van 'compensatie' op gebiedsniveau.
2.5 Regionaal Plan
Het Regionaal Plan (RP) vormt een richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. Met het Regionaal Plan wil de stadsregio werken aan een aantrekkelijke, bereikbare en internationaal concurrerende regio. Doel is bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het creëren van een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In het Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen.
Hieronder volgen de voor dit bestemmingsplan relevante hoofdlijnen van het Regionaal Plan.
2.5.1 Wonen
Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. Uiteraard moet bij de uitwerking van de plannen niet alleen rekening worden gehouden met de specifieke regionale beleidsregels, maar ook met die uit het nationaal ruimtelijk beleid en het streekplan, alsmede wet- en regelgeving. De programmering van de woningbouw vindt plaats met in achtneming van de in de per gemeenten vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.
2.5.2 Werken
Doelstelling is “het op zorgvuldige wijze ruimte inpassen voor het scheppen van voldoende werkgelegenheid voor de inwoners van de stadsregio, die aansluit bij het opleidingsniveau van de beroepsbevolking”. Hiervoor zijn enkele beleidsregels opgenomen.
2.6 Coalitieakkoord 2010-2014: Werken Aan Een Duurzame Toekomst
De economische crisis dwingt tot nadenken over de rolverdeling van overheid en burgers. Noodzakelijke keuzes worden niet uit de weg gegaan, bezuinigingen zijn onvermijdelijk. Met het coalitieakkoord is per programma gekeken of de doelen efficiënter bereikt kunnen worden. Het College hecht waarde aan meer zicht op de afweging van de verschillende belangen in de besluitvorming. De gemeente wil op een transparante, efficiënte en zakelijke manier samen met de stad de nieuwe uitdagingen aangaan. In april 2010 presenteerden GroenLinks, PvdA en D66 het coalitieakkoord 2010-2014 “Werken aan een duurzame toekomst”. Het akkoord zet in op een duurzame en sociale stad met een sterke economie. De gemeente heeft al flink geïnvesteerd in de Ooijpolder. Het college wil de groene uitstraling verder versterken, zowel in als rondom de stad.
2.6.1 We gaan op weg naar een duurzame stad
Er wordt fors geïnvesteerd in duurzaamheid. Bewoners, instellingen en bedrijven worden gestimuleerd om duurzaam te wonen, werken en leven. Nijmegen wil bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering door o.a. het beheersen van de waterafvoer van de Waal. De dijkteruglegging in Lent is het grootste project voor waterbeheersing van Nederland. Daarnaast wordt ingezet op klimaatneutraliteit en het hybride warmtenet. Nijmegen wil duurzaam vervoer: dat betekent een transitie naar schonere brandstoffen en inzetten op het gebruik van HOV en fiets. Op het gebied van autoverkeer wordt ingezet op de A15, de A50, realisatie van de tweede Stadsbrug en het ontwikkelen van transferia. Tenslotte wordt er geïnvesteerd in de groengebieden in en om de stad.
2.6.2 We blijven een sociale stad
In het sociale beleid staat eigen verantwoordelijkheid en participatie van burgers voorop. Nijmegen ondersteunt de zelfredzaamheid van burgers en geeft extra aandacht aan mensen met minder kansen, bijvoorbeeld op het gebied van inkomen, re-integratie, zorg en welzijn. De integrale wijkaanpak wordt voorgezet. De focus is vooral gericht op veiligheid en leefbaarheid. Nijmegen heeft tenslotte een sportief imago. Dat moet zo blijven. Zo wordt het sportcollege Quick in Heseveld mogelijk gemaakt en komt er een onderzoek naar het Topsport en Innovatiepark.
2.6.3 We werken aan een sterke stad
Een duurzame sterke economie bevordert de werkgelegenheid. Nijmegen werkt aan een duurzame en innovatieve economie met kennisintensieve en creatieve bedrijvigheid. Een goede bereikbaarheid is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven, maar dat geldt zeker ook voor een goede woonomgeving, groen en het aanbod van culturele activiteiten. De dynamiek in de stedelijke ontwikkeling wordt gestimuleerd door te werken aan grote strategische projecten, zoals: Waalsprong, ondersteuning Binnenstad, Koers West, Waalfront, Citadel, Novio Tech Campus, Station Goffert, herontwikkeling Spoorzone. Ook wordt doorgegaan met herstructurering van wijken, zoals Hatert en Dukenburg en de winkelcentra Meijhorst en Malvert. Deze en de lopende projecten bieden voldoende mogelijkheden om de noodzakelijke groei de komende jaren te realiseren. Er is geen noodzaak meer om open groene plekken in de bestaande stad te bebouwen.
2.7 Structuurvisie Nijmegen 2010
De gemeenteraad heeft op 2 juni 2010 de 'Structuurvisie Nijmegen 2010, kansen voor ontwikkeling tot 2030' vastgesteld. De Structuurvisie schetst de ruimtelijke ambities tot 2030 en maakt duidelijk waar de stad op aan koerst. Het is een toetsingskader voor alle ruimtelijke plannen en een ontwikkelingskader voor investeringen. Het werkingsgebied van de Structuurvisie is het hele grondgebied van Nijmegen in relatie tot ontwikkelingen in de regio of in (inter)nationaal verband. De Structuurvisie geeft een concrete invulling aan de inhoudelijke en politieke ambities van de gemeente. Voor de Structuurvisie is geen nieuw beleid ontwikkeld. Alleen de ruimtelijke gevolgen van vaststaand beleid zijn er in samengebracht. De Structuurvisie wordt in de loop van 2012 geactualiseerd.
De Structuurvisie gaat gepaard met een wettelijk verplicht uitvoeringsprogramma, dat is gekoppeld aan de Stadsbegroting. In Nijmegen is ervoor gekozen om iedere vier jaar een nieuw uitvoeringsprogramma op te stellen, waarin per coalitie accenten gelegd kunnen worden en om te bepalen of het nodig is om de ruimtelijke ambities bij te stellen.
2.7.1 Relatie met Kansenboek
De Structuurvisie is de opvolger van het Kansenboek. In beide documenten staan drie kwaliteitsuitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen centraal: nieuwe ontwikkelingen met respect inpassen, typisch Nijmeegse kenmerken versterken en huidige woon- en verblijfskwaliteiten ontzien door enerzijds bundeling op locaties waar nu al dynamiek heerst en anderzijds ontwikkeling van extensieve gebieden. Hiernaast zijn er in de Structuurvisie drie nieuwe accenten genoemd die een rol spelen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen en ambities: Bruisende Stad, Verleden Verbeeld en Stad in Balans.
2.7.2 Ruimtelijke ambities voor Nijmegen 2030
In de Structuurvisie worden de ambities van Nijmegen uitgewerkt voor de beleidsvelden: wonen, economie, maatschappelijk beleid, bereikbaarheid en parkeren, groen en water, milieu, beeldkwaliteit, cultuurhistorie en archeologie. Dit zijn de ambities waaraan de komende jaren wordt gewerkt:
- Nijmegen omarmt de Waal.
- Goede bereikbaarheid met duurzame vervoerswijzen.
- Multifunctionele Knopen met een eigen identiteit:
- Meer ruimte voor groen en water.
- Wonen in sterke en ongedeelde wijken.
- Vitale werkgebieden, kansen voor bedrijvigheid.
Op de plankaart behorend bij de Structuurvisie is voor de Ooijpolder te zien dat het één van de grootschalige groengebieden om de stad. Nijmegen wil het groen een sterke positie geven in de stedelijke ontwikkeling. De komende jaren worden nieuwe parken aangelegd, de groene stadsranden van Nijmegen versterkt en blijven we de huidige grote groengebieden beschermen. De Ooijpolder is belangrijk voor recreatie, maar ook als brongebied voor groenwaarden in de stad. De relatie tussen stad en groene omgeving wordt in de Structuurvisie beschermd, bijvoorbeeld door terughoudend om te gaan met nieuwe bebouwing.
Hoofdstuk 3 Sectoraal Beleidskader
3.1 Groen, Natuur En Landschap
3.1.1 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van een groot aantal soorten dieren en planten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Vaak kunnen plannen zo uitgevoerd worden, dat overtreding van de verbodsbepalingen niet aan de orde is.
Daarnaast is in de Flora- en faunawet een “algemene zorgplicht” opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, of ze nu wettelijk beschermd zijn of niet en ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. Bij ingrepen moet altijd zorgvuldig worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Een voorbeeld hiervan is de regel dat het kappen van bomen alleen mag plaatsvinden buiten het broedseizoen.
3.1.2 Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet in werking getreden. Op grond van deze wet worden de volgende waardevolle natuurgebieden aangewezen en beschermd met het oog op het behoud van de biodiversiteit: Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden), Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Het buitendijkse gebied van de Ooyse Schependom maakt deel uit van het Natura 2000-gebied Gelderse Poort. Zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn zijn hier van toepassing. Ook is een deel van het plangebied Beschermd Natuurmonument.
Voor elk Natura 2000-gebied wordt in een aanwijzingsbesluit beschreven voor welke habitattypen en (vogel)soorten het gebied is aangewezen en welke instandhoudingsdoelstellingen hiervoor gelden. De Natuurbeschermingswet vormt hiervoor het wettelijke kader. Het is verboden om in en in de nabijheid van het Natura 2000-gebied zonder vergunning projecten of handelingen te verrichten, die de kwaliteit van de habitats en soorten kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben. Grootschalige ontwikkelingen zijn in en aan de rand van deze gebieden in principe dus niet mogelijk.
3.1.3 Ecologische Hoofdstructuur
De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) is in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij. De EHS vormt een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden, die worden verbonden door verbindingszones. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden terechtkomen en uitsterven en natuurgebieden mede daardoor hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Ruimtelijke ingrepen zijn niet toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. De effecten van een ingreep moeten bovendien worden gecompenseerd. Onder bepaalde voorwaarden kunnen projecten en ontwikkelingen die schadelijk zijn voor de natuur in een gebied tóch doorgaan. Bijvoorbeeld als ze onderdeel vormen van een groter plan dat mede tot doel heeft om de natuur in dat gebied te verbeteren.
De uitwerking van de EHS is een verantwoordelijkheid van de provincie. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben in 2009 de laatste herbegrenzing van de EHS goedgekeurd. Deze is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Een deel van het plangebied is opgenomen als “natuurgebied”. Dit gebied valt voor een groot deel samen met het Natura 2000-gebied. Ook het wateroppervlak van 't Meertje is EHS.
3.1.4 Ganzenfoerageergebied
De polder valt binnen de contouren van het Ganzenfoerageergebied, zoals dat door de Provincie is vastgesteld. In het gebied is het niet toegestaan om ganzen en smienten opzettelijk te verstoren. Er mogen in de wintermaanden geen handelingen verricht worden die er specifiek op gericht zijn om ganzen en/of smienten te verjagen. Bij schade ontstaan door de ganzen, kan een vergoeding verkregen worden van het Rijk.
3.1.5 Nationale Landschappen
In de Nota Ruimte heeft het Rijk twintig Nationale Landschappen aangewezen. De Gelderse Poort is er één van. Het totale plangebied valt binnen de grenzen van het Nationale Landschap. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier alleen mogelijk wanneer is aangetoond dat zij een bijdrage leveren aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied.
Begrenzing Nationaal Landschap Gelderse Poort
3.1.6 Voorbeeldgebied landschapsontwikkeling Ooijpolder- Groesbeek
Een deel van de Ooijpolder is door VROM aangewezen als voorbeeldgebied in het kader van het zogenaamde 'Deltaplan Landschap'. Het initiatief hiervoor is genomen door de gemeenten Groesbeek, Millingen, Nijmegen en Ubbergen, de Provincie Gelderland, de Stadsregio Arnhem Nijmegen, Via Natura, Royal Haskoning en de Vereniging Nederlands Cultuurland. In het voorbeeldgebied spannen de initiatiefnemers zich samen in om binnen vijf jaar tot zichtbaar resultaat te komen én in beeld te brengen wat de maatschappelijke kosten en baten van landschapsontwikkeling in de praktijk zijn. Het doel is om samen de aanleg, het herstel en beheer van het landschap ter hand te nemen. Groene en blauwe landschapselementen worden aangebracht en de toegankelijkheid wordt vergroot. Het voorbeeldgebied ligt binnen de grenzen van het Nationale Landschap. De uiterwaarden zijn niet opgenomen in dit voorbeeldgebied. De beleidskaders vanuit wet en regelgeving blijven gewoon van kracht.
3.1.7 De Groene Draad
Het groenplan “De Groene Draad - Kansen voor het Nijmeegse groen” (2007) heeft in Nijmegen de status van een groenstructuurplan. Dit beleidsplan geeft de mogelijkheid om actief te sturen op de ontwikkeling van groen in de stad. Het levert handvatten om groen een sterke positie te geven binnen de dynamiek van de stedelijke ontwikkelingen en beschrijft hoe we omgaan met het bestaande groen in de stad. Voor alle wijken zijn de karakteristieke kenmerken van het wijkgroen beschreven, die als toetsingskader dient voor verschillende plannen en ontwikkelingen in de stad. Ook is bekeken wat de behoeften of kansen zijn voor het groen in de wijk.
De kansen voor groen liggen in de Ooijpolder vooral in het meer natuurlijk beheren van de gebieden. Dit levert een versterking en uitbreiding op van de natuurwaarden. De (recreatieve) verbindingen met het buitengebied kunnen verbeterd worden. Nieuwe verbindingen vergroten de mogelijkheden voor het maken van een ommetje.
Daarnaast is het voornemen om de komende jaren te investeren in projecten die voortkomen uit het Landschapsontwikkelingsplan voor de Ooijpolder. Dit Regionaal Landschapsontwikkelingsplan is in 2005 gemaakt. Hieraan heeft ook de gemeente Nijmegen een bijdrage geleverd. Aansluitend op deze visie zijn de wensen voor het binnendijkse gebied gericht op kleine landschapselementen als hagen, rietkragen, knotwilgen, poelen, houtwallen en ruigtestroken. Dit alles met een kleinschalig karakter, gerelateerd aan de lijnvormige verkavelingstructuur en passend binnen het karakter van de Ooijpolder. Hierbij dient aandacht te zijn voor de visuele relatie tussen de Ooijpolder en de Ubbergseweg. In het buitendijkse gebied gaat het om natuur en natuurontwikkeling.
3.1.8 Handboek Stadsbomen
Het Handboek Stadsbomen vormt een nadere uitwerking van het Groenplan “De Groene draad - Kansen voor het Nijmeegse Groen” voor de instandhouding en ontwikkeling van ons bomenbestand. Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de grenzen van de gemeente Nijmegen, dus de ook bomen op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving. De bomen langs de Dijkgraaf van Wijckweg maken geen deel uit van het groen in de hoofdbomenstructuur.
3.1.9 Natuurwaardenkaart
De wijze waarop in Nijmegen omgegaan wordt met de natuurwetgeving is nader uitgewerkt in de Richtlijn Natuur, die doorvertaald is naar de Natuurwaardenkaart (2005). Deze kaart is opgesteld om in één oogopslag duidelijk te maken waar zich strikt beschermde soorten en/of habitats bevinden binnen Nijmegen. Op basis van deze kaart kan een inschatting gemaakt worden in hoeverre binnen een gebied beschermde en bedreigde planten- en diersoorten voorkomen. Op de kaart staat het hele plangebied aangegeven als relatief hoge natuurwaarden. Dit is de hoogste waardering op deze kaart.
3.2 Archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met het Verdrag van Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaand aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische gebieden/terreinen en hun waardering zijn aangegeven.
Archeologische beleidskaart
3.3 Beeldkwaliteit
De kadernota Beeldkwaliteit geeft richting aan het gewenste stadsbeeld. Voor de Ooyse Schependom geldt een bijzonder toetsingsniveau vanwege het historische karakter van het bebouwingslint aan de Ooysedijk en Ubbergseweg. Veranderingen of nieuwe initiatieven dienen hier zorgvuldig te worden ingepast. In Nijmegen komen samenhangende ruimtelijke eenheden voor met eigen beeldkenmerken, die worden benoemd en beschreven met het begrip bouwstenen. Voor de Ooyse Schependom geldt de bouwsteen G3 Groen- en buitengebieden. Dit houdt in dat er onder meer gelet dient te worden op openheid en zichtlijnen. De bebouwing met bijbehorende elementen mogen geen afbreuk doen aan het landschap.
Tevens is voor het poldergebied ten zuiden en zuidoosten van de Ooysedijk, mede in verband met twee initiatieven in dit gebied, bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor dit gebied. Dit beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
3.4 Economie
3.4.1 Nota toerisme
Eén van de pijlers van de Nota Toerisme (2010) is “groen, blauw en omgeving”. Hiermee wordt gedoeld op het groene karakter van Nijmegen, de ligging aan de Waal en de aantrekkelijke omgeving. De Ooyse Schependom ligt direct aan de Waal en de aantrekkelijke groene omgeving van Nijmegen.
De Nota Toerisme bevat een aantal aangrijpingspunten om de toeristisch mogelijkheden van het gebied Ooyse Schependom verder vorm te geven. Om de groen/blauwe kwaliteiten van Nijmegen en haar omgeving goed tot hun recht te laten komen wordt bijvoorbeeld ingezet op de ontwikkeling van groene fiets- en wandelroutes. Nijmegen wil zich ontwikkelen tot het centrum voor de Gelderse Poort. We willen de landschappelijke ontwikkeling van de Ooijpolder zoveel mogelijk benutten en de toegankelijkheid van de Ooijpolder voor wandelaar en fietser verbeteren. Zo wordt er bijvoorbeeld gedacht aan een voetgangersverbinding over 't Meertje om het stadscentrum, de Waalkade en de Ooijpolder dichter bij elkaar te brengen. De komende jaren wordt ingezet op verdere versterking van de toeristische omgeving van de Waal. Bijvoorbeeld door aantrekkelijke horeca in de groene omgeving dichter bij de stad te ondersteunen.
3.4.2 Concept-Beleidsvisie Havens en Kaden
Op dit moment geldt nog de Haven- en Kadeverordening uit 1994. Er wordt thans gewerkt aan een nieuwe Haven- en Kadeverordening. Hierin komt onder andere het gebied in en om 't Meertje aan de orde. De westelijke oever en zijtak van 't Meertje tussen de Waal en Meersluis zijn aangewezen als ligplaats voor woonboten. De gemeente wil wonen op het water in 't Meertje behouden. Dit vraagt wel om specifieke faciliteiten, bijvoorbeeld op het gebied van riolering, parkeren, toegangstrappen. Daarnaast is het van belang dat het onderhoud op niveau blijft.
De gemeente wil de beeldkwaliteit en het ruimtegebruik in de havens verbeteren. Er worden daarom eisen gesteld aan de afmetingen en beeldkwaliteit van liggende schepen. Hiervoor geldt het overgangsrecht. In 't Meertje liggen de woonboten in een rustige groene kom. De ruimtelijke kwaliteit wordt vooral gevormd door de natuurlijke uitstraling van het gebied. Om deze kwaliteit te versterken is onder andere het streven om de bebouwing op de oevers te minimaliseren. De gemeente gaat handhaven op illegaal gebruik van gronden op de wal.
3.4.3 Horecanota Gastvrij Nijmegen
In de Horecanota van september 2007 zijn de afspraken opgenomen voor het toestaan van nieuwe horeca in het stadscentrum en daarbuiten in de wijken. In de Ooyse Schependom gaat het echter om een locatie buiten het stadscentrum en niet specifiek in een wijk. Het gaat hier om een “unieke” toeristische locatie: de poort naar een natuurgebied. Voor “unieke locaties” staat in de horecanota te lezen, dat deze vaak een bereik hebben dat verder gaat dan alleen de bewoners van de eigen wijk of stad. Kwalitatief goede initiatieven vanuit de markt, die inspelen op unieke kansen van een locatie, laten we niet voorbijgaan en worden op hun eigen merites beoordeeld. Vestiging van een restaurant of café in het gebied Ooyse Schependom is op basis van de beleidslijnen van de horecanota mogelijk.
3.4.4 Hotelonderzoek
Uit het hotelonderzoek van de gemeente Nijmegen uit 2008 komt naar voren dat er ruimte is op de Nijmeegse hotelmarkt voor nieuwe initiatieven. Dit heeft er toe geleid dat er een algemene beleidslijn voor hotels is vastgesteld om de komst van nieuwe hotels in Nijmegen mogelijk te maken. De gemeente is momenteel in gesprek met diverse initiatieven uit het hogere segment. Ook heeft publicatie van het onderzoek er toe geleid dat diverse initiatiefnemers voor een Bed & Breakfast zich hebben gemeld bij de gemeente Nijmegen.
3.4.5 Detailhandelstructuurvisie 2004, Strategienota detailhandel 2005
Nijmegen kent een fijnmazig net aan winkelcentra opgebouwd uit het stadscentrum, het stadsdeelcentrum Dukenburg en diverse buurt- en wijkwinkelcentra. De inzet van het detailhandelsbeleid is om deze structuur te handhaven en te versterken.
3.5 Wonen
3.5.1 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen 2005-2020
Het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020 (vastgesteld door GS op 27 februari 2007) bevat een woningbouwcontour. Binnen deze contour bepalen gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. Buiten de contouren bestaan specifieke randvoorwaarden. Het hele plangebied van de Ooyse Schependom ligt buiten de woningbouwcontour.
3.5.2 Woonvisie Nijmegen 2009-2020
Een goed woonklimaat is de basis voor een leefbaar, sociaal en vitaal Nijmegen. Als gemeente bouwen we geen woningen. Bij de gemeente gaat het om het stellen van de inhoudelijke en procesmatige kaders om de gewenste uitkomsten te bereiken. Hiervoor heeft Nijmegen de Woonvisie Nijmegen 2009-2020; Wonen Leeft! opgesteld. Hierin zijn een aantal uitgangspunten voor het wonen geformuleerd:
- Nijmegen wil een ongedeelde stad zijn. Daarom werken we aan een gedifferentieerd woningaanbod op stedelijk niveau met meer variatie op wijkniveau en homogeniteit op straatniveau. Belangrijk uitgangspunt hierin is de realisatie van levensloopgeschikte wijken.
- De gemeente wil bewoners binden. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken, met daarbij de volgende accenten: voldoende goedkope woningen voor lage inkomens, vasthouden van middenklassen en sociale stijgers, kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken.
3.6 Maatschappelijke Voorzieningen
Het beleid voor natuurspeelplekken houdt in dat de gemeente Nijmegen wil investeren in de totstandkoming van nieuwe natuurspeeltuinen. In de notitie Spelen wordt gesproken over twee nieuwe natuurspeeltuinen: een kleine natuurspeelplek in Nijmegen-Noord naast voorzieningenhart De Ster en de natuurspeeltuin Brakkenstein. De komende jaren zal worden gekeken of, zeker in Nijmegen-Noord, meer natuurlijke speelplekken kunnen realiseren.
3.7 Verkeer En Vervoer
3.7.1 Infrastructuur in de stadsregio Arnhem-Nijmegen
De bereikbaarheid van Nijmegen is mede afhankelijk van de ontwikkelingen in de stadsregio. De Stadsregio Arnhem-Nijmegen staat voor een grote opgave om de bereikbaarheid van bewoners en bedrijven op niveau te houden. Daarom is in 2007 de Regionale Nota Mobiliteit gemaakt. Hierbij is gekozen voor een verdubbeling van de A50 en de aanleg van de Stadsbrug bij Nijmegen. Ook zullen Rijk en provincie doorgaan met de voorbereiding van de doortrekking van de A15 naar de A12. Het openbaar vervoer en de fiets zullen daarnaast sterk gestimuleerd worden, met een centrale rol voor het spoor als een snel alternatief voor de auto en een overstappunt tussen auto, bus/tram en fiets.
3.7.2 Nota mobiliteit in Balans
In het gemeentelijk verkeersbeleid staat het beter benutten van wegen centraal en daarmee: het verbeteren van de doorstroming van het verkeer, het versterken van duurzame vervoerswijzen en het ontwikkelen van een duurzaam veilig verkeerssysteem. Waar het wegennet onvoldoende capaciteit heeft zal eerst onderzocht moeten worden of openbaar vervoer en fiets de problematiek kunnen oplossen. Daarna worden maatregelen als positieve of negatieve prijsprikkels bekeken. Zijn deze maatregelen onmogelijk, dan kan gedacht worden aan nieuwe weginfrastructuur. Na verwachting zal voor de zomer van 2011 nieuw beleid worden vastgesteld door de gemeenteraad. De nieuwe nota vervangt in zijn geheel de Nota Mobiliteit in Balans en dient na vaststelling als het vigerende beleid voor het bestemmingsplan.
3.7.3 Parkeervisie en Parkeerbalans binnenstad
De gemeente wil met het parkeerbeleid zoveel mogelijk aansluiten op het (gewenste) gedrag. Het parkeren in Nijmegen moet helder, duidelijk en prettig zijn. Parkeerbeleid en beprijzen wordt ingezet om op sommige plekken de automobiliteit te beheersen en daarmee de leefbaarheid te bevorderen. Hiermee wordt te grote druk van autoverkeer op bepaalde gebieden en wegen voorkomen (vooral het centrum en de wegen ernaar toe) en worden alternatieven zoals fiets en openbaar vervoer gestimuleerd. Belangrijke uitgangspunten/ontwikkelingen zijn:
- Nieuwe parkeergarages zijn voorzien aan rand van het centrum namelijk aan de van Schaeck Mathonsingel en Achter de Hezelpoort. De Wedren is een te onderzoeken plek voor een parkeergarage.
- Bij alle woningbouwplannen moet worden voldaan aan de parkeernormen (CROW, publicatie 182) zoals vastgesteld in de Parkeervisie.
Het parkeerbeleid betekent voor de Ooyse Schependom dat bij eventuele kleinschalige ontwikkelingen het parkeren moet voldoen aan de normen, zoals deze zijn gesteld in de parkeervisie en op eigen terrein moet worden opgelost.
3.7.4 Hoogwaardig Openbaar vervoer
Nijmegen streeft naar de aanleg van zes HOV lijnen in de regio. Vier daarvan worden gerealiseerd op Nijmeegs grondgebied. In de HOV netwerk analyse van de Stadsregio wordt een ambitie uitgesproken voor een tramverbinding. Aan de spoor en HOV-verbindingen zullen ook transferia gekoppeld worden. Het HOV-lijnennet gaat de knooppunten, de transferia en de omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Hiervoor is ook het normale lijnennet van belang voor de verbinding van de knopen met de wijken en de wijken onderling. De fijnmazigheid van een openbaar vervoer netwerk is van belang voor de bereikbaarheid, maar zorgt er ook voor dat het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief is voor de auto.
3.7.5 Transferia
De gemeente Nijmegen wil transferia aanleggen aan de rand van de stad. Transferia worden als een belangrijk middel gezien om de bereikbaarheid te verbeteren. Transferia worden bij voorkeur gerealiseerd op plaatsen die goed bereikbaar zijn en dienen aan te sluiten op het HOV- en fietsnetwerk. Zo is, om de file voor de Waalbrug beheersbaar te houden, een transferium opgericht bij het Keizer Augustusplein: de Waalsprinter. Waar de andere transferia exact komen te liggen is nog niet vastgesteld.
3.7.6 Fiets
De fiets is een belangrijk vervoersmiddel binnen de stad. In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. Daarom is de fiets een goed alternatief voor de auto. De gemeente werkt daarom aan het opwaarderen van het fietsroutenetwerk. Veiligheid, comfort, directheid en aantrekkelijkheid zijn hierbij belangrijke aspecten. Ook werken we de komende jaren aan de rest van het fietsnetwerk. Naast de hoofdfietsroutes moet het fietsverkeer aantrekkelijker worden door de inrichting van parallelle (schone lucht) routes en fijnmazige verbindingen door de verblijfsgebieden. Een fijnmazig netwerk en goede veilige stallingen zijn tenslotte een stimulans voor het gebruik van de fiets.
3.8 Water
3.8.1 Nationaal Waterplan
In het Nationale Waterplan (NWP) en de bijbehorende beleidsnota's wordt het Rijksbeleid, de doelstellingen en de maatregelen met betrekking tot het waterbeheer vastgelegd. Dit NWP werkt door naar regionale plannen (provincies) en de waterbeheerplannen van de waterschappen. In het NWP wordt gekozen voor de strategie: ”meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten". Dit waterplan werkt buitendijks door in de beleidslijn Grote Rivieren (voorheen Ruimte voor de Rivier). De doelstelling specifiek voor stedelijk waterbeleid is:
- bij ontwikkelingen van locaties in de stad neemt de hoeveelheid groen en water per saldo toe, waardoor het stedelijke watersysteem robuuster en klimaatbestendiger wordt;
- bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad.
3.8.2 Beleidslijn Grote Rivieren
De Waal is aangewezen als verbindingswater voor vrachtscheepvaart en heeft daarmee een belangrijke economische functie. Na de hoogwaters in 1993 en 1995 is door het rijk de beleidslijn Ruimte voor de Rivier opgesteld. Deze beleidslijn is inmiddels vervangen door de Beleidslijn Grote Rivieren. Uitgangspunt is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Er gelden twee concrete doelstellingen:
- de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden
- ontwikkelingen tegengaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Voor elke activiteit in het rivierbed is een vergunning in het kader van de Waterwet nodig. Daarnaast is een goede afweging in het ruimtelijk spoor noodzakelijk om te voorkomen dat er bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, zijn toegestaan. De beleidslijn biedt een systematische aanpak om stap voor stap de afwegingsgronden en de rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed te kunnen bepalen ten behoeve van de beoordeling van initiatieven.
Stroomvoerend regime
Voor de bedijkte rivieren (waaronder de Waal) geldt dat de dijk een harde grens vormt. Hierdoor is de ruimte die de rivier beschikbaar heeft voor de maatgevende afvoer ingesnoerd. Het gebied achter deze dijken loopt grote risico's bij overstroming of dijkdoorbraak. Voor het waarborgen van de veiligheid van de gebieden achter de dijken is het bij hoogwater van groot belang dat een vlotte afstroming gegarandeerd is. Obstakels in het rivierbed dienen te worden voorkomen. De verwachte toenemende rivierafvoeren vragen om meer (buitendijkse) ruimte, waar deze nu al schaars is in dit gebied. Dit vraagt om terughoudendheid bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen in het rivierbed. Voor bedijkte rivieren is het stroomvoerend regime van kracht.
Voor niet-riviergebonden activiteiten geldt een “nee, tenzij”- regime. Dat wil zeggen dat uitbreiding of vestiging van nieuwe, niet-riviergebonden activiteiten in principe niet mogelijk is, tenzij op basis van voorafgaand onderzoek kan worden aangetoond dat specifieke omstandigheden van toepassing zijn. Zo kan er sprake zijn van een groot openbaar belang of een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang. Ook is het denkbaar dat een activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd.
3.8.3 Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel, 2008)
In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend door het Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Uitvoering van het akkoord moet ertoe leiden dat het watersysteem in 2015 op orde is. In 2008 is dit NBW geactualiseerd en is aangegeven hoe we om moeten gaan met nieuwe klimaatscenario's. In 2012 moeten nieuwe normenstudies voor waterberging uitgevoerd worden. Ook zijn de doelen voor de waterkwaliteit (zie KRW) vastgelegd. De belangrijkste uitgangspunten:
- het waterbeleid wordt gebaseerd op de stroomgebiedbenadering;
- de watertoets als verplicht onderdeel van ruimtelijke ordeningsprocedures en de waterparagraaf is verplicht in ruimtelijke plannen;
- de trits “vasthouden, bergen en afvoeren” als strategie voor het tegengaan van wateroverlast. Hoger gelegen en/of bovenstrooms gelegen gebieden mogen niet langer hun waterproblemen afwentelen op lagergelegen, benedenstroomse gebieden.
3.8.4 Bestuursakkoord Waterketen
In 2005 heeft het kabinet besloten de doelmatigheid en de transparantie van de waterketen te verbeteren via de "bottom-up"-benadering. In 2007 hebben het Rijk en de koepelorganisaties IPO, UVW, VNG en WAVIN (drinkwaterbedrijven) het Bestuursakkoord Waterketen ondertekend. In de praktijk betekent dit dat in 2009 voor elke afvalwaterzuiveringsinstallatie en de aangesloten riolering een optimalisatiestudie moet zijn uitgevoerd. Dit is in Nijmegen gebeurd. De afspraken die hieruit volgen moeten worden vastgelegd in een bestuurlijke overeenkomst (Afvalwaterakkoord), waarin partijen hun rol in de waterketen kenbaar maken.
3.8.5 Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Deze Europese richtlijn en de later daaraan toegevoegde "dochterrichtlijn" Grondwater geven de beleidsregels aan voor het bereiken van een goede chemische en ecologische waterkwaliteit in alle oppervlaktewateren en het grondwater in Europa. Er wordt een onderverdeling gemaakt in Waterlichamen (waarover gerapporteerd wordt aan Brussel) en Overige wateren, waaronder alle stedelijke wateren van Nijmegen vallen. Nijmegen valt binnen Stroomgebied Rijn-West en daarbinnen weer in het beheergebied van waterschap Rivierenland. De Waal is ook een waterlichaam binnen dit stroomgebied, waarvoor Rijkswaterstaat verantwoordelijk is.
Door het waterschap zijn gebiedsprocessen georganiseerd. De resultaten zijn verwoord in zeven gebiedsplannen. Daarin zijn de maatregelenpakketten (met resultaatsverplichting) en bijbehorende kosten en planningen aangegeven. Het gebied Ooyse Schependom valt onder het deelgebied Groesbeek - Ooijpolder. Het waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit in 't Meertje (binnendijks). Daarom zijn langs de zuidelijke waterkant ook op Nijmeegs grondgebied in 2004 natuurvriendelijke oevers aangelegd. De gemeente Nijmegen neemt zelf geen maatregelen voor de binnendijkse wateren. Wel zijn maatregelen getroffen in het buitendijks gedeelte van het Meertje (sanering riolering woonboten). Hier is Rijkswaterstaat de verantwoordelijke waterbeheerder.
3.8.6 Waterwet
Op 22 september 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet integreert en moderniseert een achttal bestaande wetten en regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet maakt de taken en bevoegdheden van de verschillende overheden (Waterschap, Rijkswaterstaat, provincie en gemeente) duidelijk. Met de Waterwet is tenslotte een vergunning aanvragen gemakkelijker geworden. Er hoeven geen afzonderlijke vergunningen meer te worden aangevraagd op basis van verschillende wetten, maar nog slechts één watervergunning. In de wet zelf is geregeld wie in voorkomende gevallen de Watervergunning voor een activiteit verleent, daarbij geadviseerd door het andere bevoegde gezag. Eén van die wetten die de Waterwet samenvoegt, is de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) voor zover het de 'natte/ water' onderdelen van die wet betreft. Waar Rijkswaterstaat voorheen in het rivierbed vergunningen verleende op grond van de Wbr, doet zij dat nu op grond van de Waterwet en de daaruit voortgekomen besluiten. Dit betekent dat zowel het Waterschap (waterkering) als Rijkswaterstaat (hoogwaterafvoer/waterkwaliteit/ rivierbeheer) haar belangen toetst op grond van de Waterwet.
3.8.7 Waterplan Gelderland 2010-2015
Het provinciale waterplan is opgesteld in 2009. In het plan wordt het rijks- en provinciaal waterbeleid doorvertaald naar een beleidskader voor gemeenten en waterschappen. Het bevat de doelstellingen en uitgangspunten voor de korte en lange termijn. Met name voor de Ruimte voor de Rivierprojecten, zoals de Dijkteruglegging Veur-Lent, is beleid aangegeven. Ook de uiterwaarden zijn genoemd, maar dit overlapt met het natuurbeleid voor die gebieden. Door functietoekenning worden deze doelstellingen gekoppeld aan het ruimtelijk ordeningsspoor en verkrijgen de aangewezen gebieden bescherming. Zo is een beschermingszone voor de natte natuur rondom de beken bij Beek-Ubbergen aangegeven opgenomen ter bescherming van het watersysteem van dat verdroogde gebied. De beleidslijnen hebben vooral betrekking op het landelijke gebied en spelen weinig op Nijmeegs grondgebied, m.u.v. de maatregelen in het rivierengebied:
- waarborgen veiligheid tegen overstromingen;
- realiseren van de kwantitatieve wateropgave in 2015, zoals vastgelegd in de provinciale verordening;
- verbeteren van de (ecologische) waterkwaliteit zoals vastgelegd in de (deel) stroomgebiedplannen;
- verbeteren van de watercondities ten behoeve van natte natuur (Natura 2000, TOP-lijst gebieden).
3.8.8 Waterbeheerplan 2010-2015
Het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft de hoofdlijnen voor alle watertaken van het Waterschap Rivierenland (waterkering, waterkwantiteit, waterkwaliteit en zuivering afvalwater) in deze planperiode. Ook wordt een doorkijk gegeven naar het jaar 2027 in verband met de doelstellingen voor de waterkwaliteit vanuit KRW. Hiervoor worden watergangen verbreed, natuurvriendelijke oevers aangelegd, de hoeveelheid meststoffen verminderd en de rioolwaterzuiveringsinstallaties efficiënter gemaakt. De eerste drie maatregelen spelen op Nijmeegs grondgebied pas na 2015 (behoudens eerdere aanleg van natuurvriendelijke oevers).
Voor de waterketen lopen specifieke optimalisatietrajecten samen met gemeente en Rijkswaterstaat. Ook zal gewerkt worden aan het afsluiten van een afvalwaterakkoord tussen deze partijen. Doel van het waterschap is om schoonregenwater en gebiedsvreemd (grond)water uit de riolering, zoveel mogelijk te weren. Hierdoor wordt overbelasting van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en het overstorten naar oppervlaktewater voorkomen.
In het stedelijke gebied lopen gezamenlijke acties voor vergroting van de waterberging en aanleg van natuurvriendelijke oevers in het kader van ons eigen waterplan Nijmegen 2001 (zie hieronder). De belangrijkste beleidswijziging is een andere waterbergingsnorm voor bestaand en nieuw stedelijk gebied. Dit moet in de watertoets worden meegenomen. Doelstelling van het waterschap is om haar beheersgebied in 2015 klimaatbestendig te hebben op basis van de huidige klimaatscenario's.
3.8.9 Keur op de waterkeringen en wateren Waterschap rivierenland (2006)
Deze keur is gebaseerd op de Waterstaatswet, de Wet op de waterhuishouding en de Waterstaatswet 1900. De keur ziet dus toe op de uitoefening van de natte waterstaatszorg door waterschappen. De keur stelt regels in het belang van de waterkeringzorg en het waterkwantiteitsbeheer. De waterkwaliteitszorg is geen onderwerp van deze regeling, wat betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater (bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit). De Waterwet (voorheen de WVO) regelt dit. De waterkering is ook vastgelegd in deze keur. De begrenzingen van deze dijk en de diverse beschermingszones zijn in de zogenaamde legger vastgelegd.
3.8.10 Waterplan 2001 (voor gebieden ten zuiden van de Waal en kern Lent)
Het Waterplan Nijmegen vormt voor de Nijmeegse waterpartners (gemeente Nijmegen, waterschap Rivierenland, Rijkswaterstaat, provincie Gelderland, Vitens) de inhoudelijke en procesmatige basis voor het samen werken aan een duurzame waterketen, een gezond veerkrachtig watersysteem en een aantrekkelijke leefomgeving tegen de laagst maatschappelijke kosten. Het plan geeft vanuit een lange termijn visie (50 jaar) een beschrijving van het totale waterbeleid voor de middellange termijn (15 jaar) met een programma voor de eerste 5 jaar. Belangrijke doelstellingen zijn:
- optimalisatie van de waterbeheerketen;
- gezond maken van de stadswateren;
- afkoppelen van regenwater op een liefst zichtbare wijze;
- bevordering van het waterbewustzijn bij de Nijmegenaren.
Voor het plangebied staan eigenlijk geen concrete beleidswensen beschreven. Wel is aangegeven dat het wenselijk is de verdroging in de Ooijpolder te verminderen door het verhogen van de kwelstroom uit de stuwwal. Hiervoor zou er grootscheeps afgekoppeld moeten worden in Nijmegen-oost. Dit regenwater moet dan in dat gebied geïnfiltreerd worden om die kwel te verhogen. Inmiddels zijn er al een aantal afkoppelprojecten uitgevoerd. In het gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2016 is hiervoor beleid opgenomen.
Hoofdstuk 4 Bestaande Situatie In Het Plangebied
4.1 Ooyse Schependom
4.1.1 Ruimtelijke structuur
Geologische ontstaansgeschiedenis: de invloed van ijs en water
In de voorlaatste IJstijd reikte het landijs tot Nijmegen. Door de enorme ijsmassa werd de ondergrond omhoog gedrukt. Zo werd de aaneengesloten stuwwal bij Arnhem en Nijmegen gevormd. Bij het smelten van het ijs is de Rijn door deze stuwwal heen gebroken. Dit is bijvoorbeeld terug te zien aan de steilrand tussen de stuwwal van Nijmegen en de Ooijpolder.
Na de ijstijden steeg de temperatuur en de zeespiegel, nam de neerslag toe en brachten de grote rivieren sedimenten mee. Naast de stroomgeul van de Waal ontstonden oeverwallen (ophogingen van zand en grind). Verder weg van de rivier werden komgronden afgezet. Dit zijn zware kleigronden. De rivier heeft in de geschiedenis wisselende lopen gekend. Hierdoor ontstond een afwisselend patroon van geulen, stroomruggen en vlakke kommen. Deze dynamiek is terug te zien in de Ooijpolder. Bijvoorbeeld aan de oude stroomgeul bij de buitendijkse Oude Waal aan de Ooysedijk. Deze meander dateert uit de 17e eeuw.
Ontginning
Van oorsprong was het buitendijkse gebied dynamisch van karakter. Het was alleen mogelijk om op de hoger gelegen stroomruggen nederzettingen te bouwen en agrarische activiteiten te ontplooien. In de 13de eeuw zijn de eerste dijken aangelegd. Hierdoor werd het mogelijk om de vochtige gronden te ontginnen voor agrarisch gebruik. Ondanks de herinrichting van het gebied na de ruilverkaveling, is aan de verkaveling nog steeds de ontginning van de polder af te lezen. De vroegste ontginningen kenmerken zich door een onregelmatige verkaveling en liggen op de hogere en drogere gebieden. De latere ontginningen zijn meer geordend met de kavelrichting haaks op een centrale watergang ten behoeve van de afwatering.
In de 18e en 19e eeuw worden aan de rivier steenfabrieken gevestigd en kleine arbeiderswoningen gebouwd. Een aantal is langs de Ooijse Bandijk bewaard gebleven. Delen van de opgeslibde uiterwaarden zijn afgegraven voor de baksteenindustrie. Ook nu wordt er nog klei, zand en grind gewonnen in de Ooijpolder. De Bisonbaai en Kaliwaal zijn zo ontstaan.
Waterbeheersing
Sinds het begin van de 19e eeuw is de dynamiek verder aan banden gelegd door het vastleggen van de rivier en het gebied intensiever te benutten als agrarisch cultuurland en populierenbos. Vóór de bouw van het Hollands-Duits gemaal werd elke winter het Waalwater binnengelaten en de polder onder water gezet. Hierdoor kon de rivier een vruchtbaar laagje slib neerleggen. Met de opkomst van het gebruik van kunstmest in het begin van de twintigste eeuw is deze lastige methode van 'rivierbemesting' in onbruik geraakt. In 1933 wordt het Hollands-Duits gemaal aangelegd. Alle afwatering van het achterliggende gebied loopt nu via dit afwateringspunt
Landschap
De stuwwal, de dijk, de uiterwaarden en de vlakke polders zijn de belangrijkste ruimtelijke elementen in het plangebied.
Bebouwing
Het gebied de Ooyse Schependom heeft maar een kleine overgangszone van de stad naar het buitengebied. Kenmerken van deze stadsrand zijn de organisch gegroeide verkaveling, de verscheidenheid in bebouwingstypologieën en de bijzondere functies.
De charme van de bebouwing aan de Ooysedijk wordt ondermeer ontleend aan overblijfselen van het industriële verleden, zoals een locomotievenloods, een smederij, een boerderij en arbeiderswoningen (zie bijlage 2). Het Hollands-Duits gemaal is een markant en herkenbaar gebouw aan het begin van de Ooysedijk. In 't Meertje liggen verschillende woonboten.
De uitbreiding aan de Ubbergseweg dateert van ca. 1900. De laatste grote ingreep is de realisatie van de 'Ooyzicht' aan de Ubbergseweg 116-142. De woningen zijn tegen de stuwwal gebouwd evenwijdig met de hoogtelijnen. Deze groep gebouwen vormen ruimtelijk een duidelijk einde van het landschappelijk gebied en het begin van de stad.
Ubbergseweg
Zichtlijnen en landmarks
Komend vanaf de Waalkade word je via de corridor onder de Waalbrug naar de Ooijpolder toe getrokken. Uiteindelijk openbaart de polder zich ter hoogte van het pand Ooysedijk nummer 67. Vanaf het Hollands-Duits gemaal tot dit pand ligt de weg niet op de kruin van de dijk. De kruin ligt hier ten zuiden van de dijk. Door de dijk en de achterliggende houtwal is hier vanaf ooghoogte geen zicht op de Ooijpolder. Vanuit de polder zijn verschillende landmarks zichtbaar, zoals de Waalbrug, de bebouwing op de stuwwal (o.a. Hotel Belvoir, Haskoning), de kerk van Persingen en verschillende schoorstenen van de voormalige steenfabrieken aan de rivier.
Zichtlijnen en landmarks
4.1.2 Natuur en landschap
Natuur
De uiterwaarden vormen het grootste natuurgebied in de Ooyse Schependom en maken deel uit van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000-gebied Gelderse Poort. Zowel de Vogel- en de Habitatrichtlijn zijn hier van toepassing. Het hiervoor geldende beleid is gericht op het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden (zie paragraaf 2.6).
Begrenzing Natura 2000-gebied
Grote delen van het buitendijkse gebied werden tot voor kort landbouwkundig gebruikt. Bijzondere vegetatie was beperkt tot de perceelranden op de oeverwal, langs de rivier en de Vlietberg. Het buitendijkse gebied is nu in eigendom bij Staatsbosbeheer en voornamelijk gereserveerd voor natuur, waterberging en recreatie. In 2008 heeft Staatsbosbeheer een inrichtingsplan opgesteld.
Het gebied ten zuidoosten van de Ooysedijk is begrensd als ganzenfoerageergebied. Hier kunnen overwinterende ganzen en smienten ongestoord foerageren en moeten ze met rust worden gelaten. De begrenzing als foerageergebied kan gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied. Grondgebruikers ontvangen een vergoeding van het Rijk voor eventueel geleden schade aan landbouwgronden.
WaalWeelde
In 2009 is de Visie WaalWeelde vastgesteld als toekomstbeeld voor de Waal. Waalweelde is een groot innovatief ruimtelijk ordeningsprogramma van bijna vijftig ontwikkelingsprojecten op het Rijn-Waaltraject tussen Lobith en Gorinchem. Het doel is om de uiterwaarden van de Waal duurzaam te ontwikkelen en beheren, zodat naast veiligheid (hoogwaterbescherming) ook de ruimtelijke kwaliteit van het Waallandschap wordt verbeterd en economisch sterker worden gemaakt. In het Ruimtelijk Investeringsprogramma WaalWeelde zijn de afzonderlijke projecten uitgewerkt. Waalweelde wordt een onderdeel van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) en een pilot in het Deltaprogramma.
Landschap
De noordoostkant van Nijmegen is het meest geaccidenteerde gedeelte van de stad en vormt een vrij abrupte grens tussen stad en landschap, tussen bos en open gebied. De gronden in de Ooij worden voornamelijk landbouwkundig gebruikt als weidegebied. Hier en daar zijn enkele laanstructuren en bosschages aanwezig. De polder heeft een overwegend open karakter. In de uiterwaarden en rondom 't Meertje bevinden zich grotere hoeveelheden opstaand groen. Tegen de stuwwal zijn aaneengesloten bossen te vinden.
Het gebied is afwisselend open en gesloten. Dat zorgt voor een diversiteit in de beleving van de omgeving. Het gebied maakt in zijn geheel deel uit van het Nationaal Landschap Gelderse Poort en is opgenomen in het Regionaal Landschapsontwikkelingsplan (LOP). In het LOP worden de aanwezige waarden en gewenste ontwikkelingen beschreven, zoals het handhaven van de openheid van het gebied, de aanleg van kleinschalige landschapselementen en het toegankelijk maken voor recreanten.
De aanwezige kolken (of wielen) langs de dijk maken deel uit van de dynamiek van de rivier. Het zijn diepe waterplassen die overblijven na een dijkdoorbraak. Een aantal wielen is gebruikt om oorlogspuin te storten. De huidige dijkloop dateert van eind 18e eeuw. In de jaren '90 is de dijk voor het laatst aangepakt en op deltahoogte gelegd. De dijk is de 'rode draad' in het landschap. Het is de centrale ontsluitingsweg. Het meeste (recreatie)verkeer gaat over de dijk verder de polder in of naar de stad.
't Meertje is een oude afwateringsgeul. Langs 't Meertje is aan de oostzijde een essenlaan aangeplant. Het Hollands-Duits gemaal is in 1933 gebouwd om water uit de Ooijpolder af te voeren via 't Meertje in de Waal. Het gemaal is een gemeentelijk monument en in 1997 en 1999 grondig gerenoveerd. Er is tenslotte een vistrap aangelegd om de migratie van vissen van 't Meertje naar de Waal en andersom mogelijk te maken.
Vistrap
Landschapselementen
Contrasten
De Ooyse Schependom ligt verscholen achter de Waalbrug en de stuwwal. Door het viaduct onder de Waalbrug en via de Nieuwe Rijksweg wordt het gebied vanaf Nijmegen ontsloten. De combinatie van natuur, de polder en de rivier in de directe nabijheid van het stadscentrum zorgt voor een grote aantrekkingskracht voor toeristen en recreanten. De contrasten bepalen het bijzondere en waardevolle karakter van het landschap. Het gaat hierbij om hoog en laag (stuwwal versus polder en rivier), hectisch en rustig (stad versus polder), open en dicht (polder versus stad en stuwwal) en cultuur en natuur(stad versus uiterwaarden).
Landschapsstructuur
4.1.3 Cultuurhistorie
Hoofdstructuur
Het gebied Ooyse Schependom ligt direct ten noordoosten van de stuwwal, waarop de binnenstad van Nijmegen is gelegen. De stuwwal bood door de eeuwen heen een veilige vestigingsplek: een vast gegeven in het landschap dat sterk door de Waal werd bepaald. In de polder zijn relicten zichtbaar van de invloed van de rivier en de strijd tegen het water, de ontginning voor de landbouw en de delfstoffenwinning.
In de 13de en 14de eeuw werd De Waal beteugeld en buiten de komgronden gehouden. Overstromingen en dijkdoorbraken teisterden bij hoog water echter nog steeds het land achter de dijken. De Waalbedding verlegde zich herhaaldelijk, wat in het landschap ten oosten van Nijmegen nog duidelijk afleesbaar is. De bandijken bewogen mee met dit proces. Op kleinere schaal werden dijktrajecten verlegd om nieuw gevormde kolken buiten of juist binnen te sluiten. De Ooyse Bandijk in het Ooyse Schependom is hier een goed voorbeeld van. Het huidige tracé is pas aan het einde van de 18de eeuw ontstaan na verlegging van de noordelijker gelegen bandijk.
Ten noorden van die vermoedelijk middeleeuwse dijk lag de “Hoehre waard” of de “Weert voer die Nijstat”. Lang waren de gronden aan weerszijden van de dijk maar beperkte perioden in het jaar bruikbaar. Aan de noordzijde lag een enorme waterplas, die naar het oosten toe overging in een overlaatgebied. Vanaf circa 1900 is men dit gebied intensiever gaan gebruiken. Er verscheen bebouwing langs de dijk, waarvoor terrassen tegen het dijktalud werden aangelegd.
De middeleeuwse bandijk eindigde bij de Oude Ubbergseweg, die om de stuwwal heen uitkwam bij de Hunnerpoort of Hoenderpoort in de Nijmeegse ommuring. Op de relatief lage oever van 't Meertje en de Waal was in de middeleeuwen een voorstad tot ontwikkeling gekomen. Die voorstad stond bekend als “Nijstad” (Nieuwstad). Deze voorstad lag ongeveer ter plaatse van de huidige bebouwingsstrook tussen de Oude Ubbergseweg en de Ubbergseweg en sloot met een ruime boog aan bij de Valkhofheuvel. Het is bekend dat in 1429 percelen verkaveld werden door de stad.
De middeleeuwse dijk en de “Nijstad” zijn geheel uit beeld verdwenen bij de uitleg van de vesting en de bouw van het retranchement voor de Hoenderpoort aan het einde van de 16deeeuw. Ook de sporen van deze versterkingen zijn door toedoen van het woeste Waalwater verdwenen. Nog wel herkenbaar is het verloop van een oude Waaloever, die bij een reconstructie van de bekribde Waaloevers rond 1905 kwam te vervallen. De 19de-eeuwse kribben zijn in fasen verlengd, waarna het verlandingsproces op gang kwam. De waard ten noorden van de huidige bandijk bevat zo relicten van allerlei fasen uit de geschiedenis van de Waalloop ten oosten van Nijmegen
Situering bebouwing
De gebouwen zijn op verschillende manieren in het gebied gepositioneerd en illustreren de historische gelaagdheid van het gebied. Langs de Ooysedijk bevindt zich lintbebouwing op terrassen tegen het dijklichaam met de bebouwing min of meer op dijkkruinniveau. Soms hebben de gebouwen een onderbouw, die aan de achterzijde als onderverdieping beleefbaar is. De lintbebouwing is vooral vanaf circa 1900 ontstaan en toont een mix van bedrijfspanden, blokjes woonhuizen en een boerderij. Het oudste onderdeel is de Ooysedijk 9 uit de eerste helft van de 19de eeuw. De panden aan de west- en noordzijde van de Ooysedijk staan allen op een tegen het dijktalud aangebrachte ophoging, die een soort terras vormt.
Daarnaast is er bebouwing in het stramien van een eenvoudige stadsuitleg op de smalle strook grond tussen de Ubbergseweg en de Oude Ubbergseweg. Hier zijn kleine complexen gevestigd en enkele afzonderlijke beneden- en bovenwoningen of bedrijfspanden met bovenwoningen. Deze bebouwing heeft door de omvang, de compactheid en de bouwtypologie een stedelijk karakter. In de loop van de 20ste eeuw zijn ook enkele bedrijfspanden toegevoegd. De stadsuitleg ging ten koste van de oudere erven in dit gebied. In de bodem kunnen relicten van de Nieuwstad aanwezig zijn.
Cultuurhistorische waarden
Als geheel bezit de Ooyse Schependom cultuurhistorische waarde vanwege de nog zichtbare ontwikkelings- en gebruiksgeschiedenis die in verschillende tijdslagen in het gebied behouden gebleven. Door de eeuwen heen was er sprake van een geweldige rivierdynamiek die zijn sporen heeft nagelaten, historische wegenpatronen gaan op zijn minst deels terug tot de late middeleeuwen en in de gevarieerde bebouwing is de functionele geschiedenis van de afgelopen 150 jaar te volgen. Eén boerderij herinnert aan het agrarische verleden, er zijn interessante relicten van de 19de en 20ste-eeuwse industriële bedrijvigheid en de kleinschalige verstedelijking van de smalle strook langs de Ubbergseweg dateert uit circa 1900.
Waardevolle lijnstructuren
- De Ubbergseweg en Oude Ubbergseweg volgen deels middeleeuwse structuren.
- Het pad langs 't Meertje, de voormalige “Kadijk”.
- De Ooysedijk, huidige tracé sinds late 18de eeuw.
- 't Meertje, met haven en historische waterstructuur
- Het oostelijke deel van het Ooysesluispad, circa 1905.
Waardevolle landschapselementen
- De reeks terrasvormige verhogingen langs de Ooysedijk, waarop huiserven liggen merendeels uit de vroege 20ste eeuw.
- De grote kolk aan de Ooysedijk.
- De kleine kolk en kolkrestanten ten noorden van de Ooysedijk.
- Verzande relicten van de oude Waalstrang.
- Oude perceelstructuren ten noorden van de Ooysedijk
- De sloot tussen de oude Waalstrang en vroegere Waardse Sluis.
- Sporen van de oude oeverlijn tot circa 1900.
- Mogelijke sporen van 19de-eeuwse kribben.
Waardevolle erven en bebouwing
- Variatie in bebouwing en onderscheid tussen de “stedelijke” strook langs de Ubbergseweg en “dorpse lintstructuur” aan de Ooysedijk.
- Oude woonerven daterend van voor 1832 langs de Oude Ubbergseweg en aan het begin van de Ooysedijk
- Gemeentelijke monumenten: Ooysedijk 9, 67, Ooysesluispad 2, Ubbergseweg 3 en 5
- Potentiële gemeentelijke monumenten: Ooysedijk 29
- Overige karakteristieke objecten met vooral beeldwaarde: Ooysedijk 15-19, 55-65, 71-77; Oude Ubbergseweg 2-12, 21-25, 27; Ubbergseweg 2, 64, 68, 72-78, 82, 84-88, 90-102, 104-114.
- Nader te onderzoeken: loodsen achter Ooyse Sluispad 2, mogelijk nog aanwezig bruggetje in de weilanden ten zuiden van de Ooysedijk.
Cultuurhistorische waarden
4.1.4 Archeologie
De gemeente werkt met een beleidskaart die inzicht geeft in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief.
Een deel van het plangebied ligt in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde (waarde 3). De aanvrager van een bouw- en/of aanlegvergunning dient aan te tonen dat het archeologisch bodemarchief niet zal worden aangetast.
Een ander deel van de Ooyse Schependom heeft op de beleidskaart de aanduiding Waarde 1, maar verdient een opwaardering. Recentelijk is een artikel verschenen, waarin vondsten die zijn gedaan bij de monding van 't Meertje in verband worden gebracht met nieuwe inzichten over de loop van de Waal in de Romeinse tijd. 't Meertje wordt als stroompje al genoemd in een schriftelijke bron uit het eind van de 15e eeuw, maar bestond mogelijk al in de Romeinse tijd. Bij de monding van 't Meertje zijn eind van de 19e eeuw of begin van de 20ste eeuw twee Romeinse maalstenen gevonden, die ooit per schip vanuit het Duitse achterland naar onze streken zijn vervoerd.
Mogelijk kan ter plekke van 't Meertje een haven uit de Romeinse periode worden verwacht. Nader onderzoek naar een haven uit de Romeinse tijd is van groot belang voor de kennis van de handelsrelaties in de Romeinse tijd. Op basis van deze inzichten geldt een hoge archeologische verwachting (waarde 2) voor het zuidelijke deel van het plangebied.
Het plangebied bevat archeologische resten die behoudenswaardig zijn. De aanvrager van een bouw- en/of aanlegvergunning dient aan te tonen dat het archeologisch bodemarchief niet zal worden aangetast. Indien de archeologische waarden niet kunnen worden beschermd, dient er archeologisch onderzoek (DO) plaats te vinden voorafgaand aan graafwerkzaamheden ten behoeve van nieuwbouw. Aan dit onderzoek dient een door de gemeente Nijmegen goedgekeurd Programma van Eisen ten grondslag te liggen. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe). In BP krijgt dit terrein de dubbelbestemming 'gebied van zeer hoge archeologische waarde' Bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) houdt toezicht op de werkzaamheden. Indien het onderzoek door derden wordt uitgevoerd, zal het Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen directievoerend optreden. De kosten hiervan liggen bij de initiatiefnemer. |
Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen melding te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze melding dient te gebeuren bij de minister van OCW danwel bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
4.1.5 Wonen
Bebouwing
Het grootste gedeelte van de Ooyse Schependom bestaat uit landelijk gebied. De bebouwing concentreert zich onder aan de stuwwal en aan het begin van de Ooysedijk. Aan de Ubbergseweg zijn in 2004 elf koop etagewoningen gerealiseerd en bevindt zich een stacaravan. Verder zijn er op het gebied van nieuwbouw, wonen en zorg geen ontwikkelingen geweest.Het woningbezit is in 2009 als volgt onderverdeeld:
type woningen | aantal woningen |
laagbouw huur | 2 |
laagbouw koop | 29 |
etage huur | 37 |
etage koop | 28 |
totaal | 96 |
Wonen op het water
In Nijmegen wordt op beperkte schaal gewoond op het water. De westelijke oever en zijtak van 't Meertje tussen de Waal en Meersluis is aangewezen als ligplaats voor woonboten. Hier liggen 14 woonboten in een rustige groene kom, die allemaal een ligplaatsvergunning hebben. Hiervoor geldt een consoliderend beleid.
't Meertje vormt een bijzonder landschappelijke element in de context van Waal, Waalkade en Ooijpolder. Het contact tussen de stad (binnen) en de Ooij (buiten) werd van oorsprong bij 't Meertje gelegd. Tot de aanleg van de Waalbrug in 1936, heeft 't Meertje haar relatie met de stad behouden. Het bouwen van de brug maakte het verleggen van 't Meertje noodzakelijk waardoor de vanzelfsprekende aansluiting met de Waal verdween en het contact met de Ooij verloren ging.
't Meertje wordt op dit moment vooral gekenmerkt door de lagere en min of meer solitaire ligging ten opzichte van de omgeving en door het groene beeld van de oevers. Op enkele meters boven het waterniveau vormen de Ubbergseweg en Ooysedijk een kom om 't Meertje. De groene taluds vormen het decor voor de woonboten.
Aan de zijde van de Ubbergseweg zijn de oevers in gebruik genomen als privé-tuinen. Naast het aanleggen van bergingen, terrassen en parkeervoorzieningen is hierbij op enkele plaatsen het talud gewijzigd. Deze ingrepen tasten de natuurlijke uitstraling van de groene kom aan. Het fraaie uitzicht op de Ooijpolder vanaf Ubbergseweg wordt beperkt doordat de beplanting veelal dicht en hoog is.
De gronden en wateren zijn grotendeels gemeentelijk eigendom en zijn bestemd voor passieve recreatie. Momenteel liggen in 't Meertje 14 woonboten en deze hebben allemaal een ligplaatsvergunning. Deze liggen niet boot-aan-boot, maar op relatief korte afstand van elkaar. De open ruimte tussen de boten is op een aantal plaatsen echter zo beperkt dat het beeld ontstaat dat de boten aaneengesloten liggen.
't Meertje oogt op dit moment enigszins rommelig. Dit heeft verschillende oorzaken, zoals verzakkingen in het talud, veel begroeiing, diversiteit aan woonboten, trappen en loopbruggen. Ook liggen de woonboten op verschillende manieren afgemeerd. Een aantal bewoners beschikt over meerdere bijboten. Ook worden (niet) gebruikte (bouw)materialen bewaard tegen het talud of in de begroeiing. Ook is op verschillende plekken de kade illegaal in gebruik. Wonen op het water vraagt om specifieke faciliteiten en regels op het gebied van onderhoud en beeldkwaliteit. Door het instellen van (welstands)criteria kan dit rommelige beeld verbeterd worden.
Aan de monding van 't Meertje komen de Waalkade en de Stadswaard (natuurontwikkeling in de uiterwaarden) heel dicht bij elkaar. De Waalkade heeft echter op dit moment weinig relatie met 't Meertje en de uiterwaarden daarachter.
Woonboten in 't Meertje
Leefklimaat
De Ooyse Schependom biedt een extensief en bijzonder woonmilieu in de directe nabijheid van water en natuur. De bewoners zijn zeer betrokken bij de toekomstige ontwikkeling van het gebied en hechten veel waarde aan een zorgvuldige afweging van de kwetsbare waarden in hun woon- en werkomgeving. Het gebied onder en net ten oosten van de Waalbrug is tenslotte een aandachtsgebied wat betreft de sociale veiligheid.
Hoogbouw
De notitie 'Hoogbouw; Nijmegen boven de boomgrens' spreekt zich uit over de kansen en mogelijkheden van hoogbouw. Voor Nijmegen wordt de volgende indeling gehanteerd:
- Laagbouw: 2-3 lagen, al dan niet met kap;
- Middelhoogbouw: 4-8 lagen (ca. 12-25 m.);
- Hoogbouw: > 8 lagen (hoger dan ca. 25 m.).
Uit de inventarisatie blijkt dat in de Ooyse Schependom nauwelijks sprake is van hoogbouw. De aanwezige bebouwing valt onder laagbouw, behalve het gebouw genaamd 'Ooyzicht' aan de Ubbergseweg. Dit gebouw is vier lagen hoog met een vijfde laag op de hoek. Vanuit het gebied is wel een aantal hoge gebouwen op de stuwwal zichtbaar, zoals het 'Belvoir' hotel en het kantoor van Royal Haskoning.
4.1.6 Maatschappelijke voorzieningen
In de Ooyse Schependom zijn geen maatschappelijke voorzieningen aanwezig in de vorm onderwijs, sport, wijkcentra, speeltuinen, etc. Het gebied lift mee op het ruime aanbod in het centrum van de stad.
4.1.7 Verkeer en vervoer
Auto
Een goed functionerend verkeerssysteem is van groot belang voor het leefbaar houden van de woongebieden en het economisch functioneren van de stad. Het hoofdwegennet neemt hierbij een belangrijke functie in. De stedelijke hoofdwegen rondom de Ooyse Schependom zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad (N325 Nieuwe Ubbergseweg en Generaal James Gavinweg) of vervullen een functie voor het verbinden van de buitengebieden (Ubbergseweg en Ooysedijk). Het gebied wordt via de Ooysedijk en de Ubbergseweg voor het autoverkeer ontsloten op de Nieuwe Ubbergseweg. De opbouw van het gebied is daarop gericht.
De Ooyse Schependom is één groot verblijfsgebied. Er is weinig tot geen doorgaand verkeer. Bij onderhoud van de wegen moet de inrichting definitief worden aangepast aan een 30 km/u verblijfsgebied. De huidige inrichting voldoet nog niet aan de inrichtingseisen van een verblijfsgebied. Ook zal worden gekeken naar het regelen van de voorrang op de Ubbergseweg met de Ooysedijk.
Verkeersveiligheid
De verkeersveiligheid in het gebied is in orde. Van de wegen en kruispunten in Nijmegen zijn de ongevallen in de periode 2001-2009 geanalyseerd. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen locaties als een black-spot aangemerkt kunnen worden. Dit is een locatie waar, in een periode van drie jaar, zes of meer letselongevallen en/of dodelijke ongevallen plaats hebben gevonden. Wel wordt er veel gefietst op de dijk. In combinatie met het doorgaande autoverkeer levert dat soms verkeersonveilige situaties op. Vanuit verkeersveiligheid zijn er echter geen maatregelen gepland.
Openbaar vervoer
Het gebied wordt matig bediend door openbaar vervoer. Het openbaar vervoer rijdt via de Nieuwe Ubbergseweg en weer terug. De halte die gebruikt wordt ligt hemelsbreed ongeveer 100 meter buiten het gebied tegen het Traianusplein aan. Hiervoor moet een hoogteverschil van 15 meter overwonnen worden. Gezien de ligging van de halten in het centrum op ongeveer 400 meter van elkaar, is deze afstand acceptabel.
Landelijk wordt gewerkt aan de verbetering van de haltetoegankelijkheid van het OV. De perronhoogte wordt aangepast, zodat er een gelijkvloerse overgang ontstaat tussen perron en voertuig. Nieuwe haltes worden conform deze eisen aangelegd. Bestaande haltes worden waar mogelijk geoptimaliseerd. Dat geldt ook voor de halte aan de Nieuwe Ubbergseweg.
Parkeren
In het gebied is voldoende parkeergelegenheid voor bewoners en hun bezoekers. Om uitwijkparkeren vanuit het centrum te voorkomen is op de Ubbergseweg en de Oude Ubbergseweg betaald parkeren ingevoerd. Toch loopt de parkeerdruk in de omliggende straten op. Vooral in de Dijkgraaf van Wijckweg leidt het parkeren vaak tot problemen. Steeds meer werknemers uit de binnenstad parkeren hier hun auto. Mogelijk is in de toekomst het uitbreiden van betaald parkeren aan de orde.
Fietsverkeer
Er zijn geen specifieke fietsvoorzieningen aanwezig, omdat het gaat om een verblijfsgebied. Het gebied is een zeer belangrijk uitloopgebied voor recreanten. In de weekenden wordt het gebied door zeer veel fietsers aangedaan om te recreëren in het buitengebied.
4.1.8 Economie
Toerisme en recreatie
De Ooijse schependom ligt tegen de Waal en de aantrekkelijke groene omgeving van Nijmegen aan. Het is de poort naar natuurgebied Ooijpolder, die dagelijks door vele recreanten uit Nijmegen en omgeving wordt bezocht. Het gebied is zeer geschikt voor fietsers en wandelaars. De komende jaren wordt ingezet op verdere versterking van de toeristische functie van het gebied. Voorzieningen als kleinschalige horeca, een camperplaats en B&B's kunnen deze functie verder versterken.
Horeca
In de Ooyse Schependom zijn momenteel geen horecagelegenheden gevestigd. Aan de Ooysedijk is de Polderkamer gelegen. Deze voormalige horecagelegenheid op de begane grond staat echter al sinds de jaren 80 leeg. Op de eerste en tweede verdieping van het pand wordt gewoond. In de Horecanota Gastvrij Nijmegen zijn de beleidsregels voor nieuwe horeca opgenomen. Voor de Ooyse Schependom geldt dat horeca zich in dit gebied zal vestigen vanwege de unieke locatie. Goede initiatieven vanuit de markt, die inspelen op unieke kansen, zullen op hun eigen merites worden beoordeeld.
Gezien de recreatieve functie van het gebied kunnen een beperkt aantal kleinschalige horeca-initiatieven toegestaan worden. Het gaat dan om maximaal twee horecagelegenheden van in totaal 250 m2 uit de categorie “lichte horeca” (categorie 1a en 1b): restaurant, broodjeszaak etcetera.
Detailhandel
Nijmegen kent een fijnmazig net aan winkelcentra. Huidige bewoners van de Ooyse Schependom kunnen voor hun boodschappen terecht in het zeer nabij gelegen stadscentrum. Het aantal inwoners is te beperkt om voor de dagelijkse boodschappen een eigen (buurt-) winkelvoorziening te realiseren. Nieuwe winkelvoorzieningen worden in het gebied niet toegestaan.
Bed en breakfast
Een Bed en Breakfast (B&B) is een overnachtingsmogelijkheid voor een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een B&B wordt gerund door eigenaren van het desbetreffende huis en heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen. Het vestigen van een B&B wordt nu mogelijk gemaakt. Wel moet een B&B uiteraard voldoen aan eisen die door de brandweer worden gesteld.
Kleinschalige bedrijvigheid en kantoorfuncties
In het plangebied komt in beperkte mate (kleinschalige) bedrijvigheid voor. Er is een schildersbedrijf, een interieurbouwbedrijf, een aannemersbedrijf en een aantal kleinere kantoorfuncties (administratiekantoor, uitzendbureau) in het gebied gevestigd.
4.1.9 Water
In beleidsnotities wordt voor het totale waterbeleid de term Integraal Waterbeheer gebruikt. Het Waterplan Nijmegen (2001) maakt onderscheid in watersysteem en waterketen. Het watersysteem omvat de cyclus van regenwater, oppervlaktewater, grondwater en de bijbehorende leefgemeenschappen. De waterketen omvat het menselijk ingrijpen hierin.
Het watersysteem in de Ooyse Schependom
De Ooyse Schependom is een laag klei-/zavelgebied. Het grondwater ligt ondiep. Overstromingen komen buitendijks vaak voor. In de Buiten Ooy kan de toestroom van relatief schone rivierkwel worden bevorderd door het verwijderen van de afdekkende kleilaag. Het water in de Buiten Ooy staat via het grondwater in verbinding met het water in de sloten in de binnendijkse Ooijpolder. Als het waterpeil in de uiterwaard stijgt volgt het waterpeil binnendijks en andersom. Vooral bij hoogwater beweegt er veel water binnendijks, dat via sloten wordt afgevoerd naar 't Meertje.
Waterketen in de Ooyse Schependom
Het hemelwater dat ten oosten van 't Meertje op het verhard oppervlak valt, wordt via kolken ingezameld en via een hemelwaterleiding afgevoerd naar het oppervlaktewater aan de noordwest zijde van de Ooysedijk. Het hemelwater van de daken, parkeerplaatsen en inritten wordt samen met het afvalwater via gemengde leidingen naar de persleiding afgevoerd. Het water wordt vervolgens afgevoerd naar het gemengde stelsel van Nijmegen. Het gebied ten zuiden van de Ooysedijk is niet verhard en bestaat uit groengebied en een kolk. De woonboten in 't Meertje zijn voorzien van een pomp. Het vuilwater wordt naar het gemengde stelsel van Nijmegen gepompt. Het parkeerplein onder de Waalbrug is niet op de riolering aangesloten.
Doorstroming en waterberging
Er gelden algemene regels en specifieke maatregelen op het gebied van water. Deze richtlijnen zijn terug te vinden in bijlage 1. Hiermee moet rekening worden gehouden bij ontwikkelingen in het gebied. Eén van de belangrijkste richtlijnen is dat het buitendijkse gebied valt onder de Waterwet en de Beleidslijn Grote Rivieren. Inrichtingsmaatregelen in het gebied mogen hierdoor niet leiden tot een verminderde doorstroming of waterberging.
4.2 Bestaande Bebouwing In De Uiterwaard
Ten noorden van de Ooysedijk, in het uiterwaardengebied, is bebouwing aanwezig. In onderstaande tabel is per adres aangegeven hoeveel m2 bebouwing aanwezig is:
Ooysedijk 5-13 | 292 m2 |
Ooysedijk 15-19 | 156 m2 |
Ooysedijk 21-25 | 528 m2 |
Ooysedijk 29-31 | 837 m2 |
Ooysedijk 55-65 | 343 m2 |
Ooysedijk 67 | 283 m2 |
Opslagruimte behorend bij Ooysedijk 67 | 157 m2 |
Ooysedijk 71-77 | 222 m2 |
Ooyse Sluispad 2-4 | 1.576 m2 |
4.3 Lentse Waard
De dijk is een belangrijke fietsroute voor fietsers komende vanuit de gemeente Lingewaard die in Nijmegen werken of studeren. Op het grondgebied van de gemeente Lingewaard is de dijk dijk autovrij gemaakt. Automobilisten komende uit Nijmegen zullen via de Vossenpelssestraat de dijk verlaten of de dijk vervolgen voor de zittende bedrijven of restaurant Sprok.
Het buitendijksgebied is in gebruik als grasland en één van de belangrijkste richtlijnen is dat het buitendijkse gebied valt onder de Waterwet en de Beleidslijn Grote Rivieren. Inrichtingsmaatregelen in het gebied mogen hierdoor niet leiden tot een verminderde doorstroming of waterberging.
4.3.1 Archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de archeologisch belangrijke zones zijn aangegeven.
Het deelgebied Lentse Waard ligt in een zone met een “nader te onderzoeken acheologisch belang” (waarde 1) en heeft een lage archeologische verwachting. Terreinen/gebieden met een nader te onderzoeken archeologisch belang krijgen geen aanduiding in het bestemmingsplan.
Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze aangifte dient te gebeuren bij de minister van OCW, in casu de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Analyse Ooyse Schependom
5.1 Initiatieven En Ontwikkelingen
Het overgangsgebied van de binnenstad naar het onbebouwde buitengebied van de Ooijpolder is de afgelopen jaren vaak onderwerp van discussie geweest. Discussies variërend van kleine bestemmingswijzigingen tot initiatieven voor een groot restaurant dat werkgelegenheid zou moeten bieden aan onder andere cliënten van de Groesbeekse tehuizen. Hieronder volgt een beschrijving van de bij de gemeente Nijmegen bekende ontwikkelingen en initiatieven. Met het opnemen van deze initiatieven en ontwikkelingen in de ruimtelijke analyse wordt hieraan nadrukkelijk geen juridische status toegekend.
5.1.1 Stadswaard
Staatsbosbeheer heeft een landschapsvisie en inrichtingsplan ontwikkeld voor de Stadswaard (het gebied ten noorden en noordoosten van de Ooysedijk). In het inrichtingsplan 'Buiten Ooij en Stadswaard bij Nijmegen' wordt de Stadswaard als volgt beschreven: speeluiterwaard voor stedelingen met een etalagefunctie voor natuur elders in de Gelderse Poort. Het plan is gericht op natuurontwikkeling in de uiterwaarden, onder andere door natuurlijke begrazing. Een meestromende nevengeul moet de dynamiek van de rivier weer terugbrengen in de Stadswaard. Zo ontstaan er geulen en eilanden waardoor het gebied avontuurlijker wordt als speeluiterwaard. Er is vrije toegang voor wandelaars in het gehele terrein.
Door een zonering aan te brengen voor het gebruik wordt voorkomen dat kwetsbare natuurplekken verloren gaan. Dicht bij de stad wordt struinnatuur ontwikkeld en rond de Oude Waal een rustgebied met weinig mogelijkheden voor recreatie. Met de ontwikkeling van de Stadswaard, de omgeving van de Oude Wael en De Vlietberg is nu vanaf Nijmegen tot aan de Duitse grens bij Millingen/Bimmen het volledige uiterwaardengebied inzetbaar voor natuurontwikkeling.
5.1.2 Voetgangersbrug Waalkade - Ooijpolder
Het is de wens van de gemeente en Staatsbosbeheer om een voetgangersbrug te realiseren over 't Meertje. Met deze voetgangersbrug wordt bijgedragen aan de realisatie van een lang wandelpad langs de Waal van Gorinchem tot aan de Duitse grens. De voetgangersbrug is bedoeld om wandelaars vanuit het centrum snel de Stadswaard/Ooijpolder te laten bereiken. Rijkswaterstaat heeft inmiddels te kennen gegeven akkoord te kunnen gaan met het realiseren van deze voetgangersbrug.
Indicatieve ligging van de voetgangersbrug
Aanleiding voor deze voetgangersbrug is de wens om de verbinding tussen de binnenstad en met name de Waalkade en de Ooijpolder te verbeteren voor wandelaars. De toekomstige realisatie van het nieuwe Natuurmuseum in de Stratemakerstoren aan de Waalkade versterkt deze wens. Vanuit dit nieuwe natuurmuseum zal er een directe looproute over 't Meertje naar het aangrenzende natuurgebied komen. De voetgangersbrug is onderdeel van deze route en zal niet alleen door bezoekers van het museum gebruikt gaan worden, maar is openbaar toegankelijk.
De voetgangersbrug is gesitueerd op de grens tussen de binnenstad van Nijmegen en het Ooijpoldergebied aan de voet van de Waalbrug. De brug moet passen in het natuurlijke karakter van het gebied en bevindt zich ten opzichte van de Waalbrug vrij laag in het landschap. Doordat de brug zich in haar geheel in de uiterwaarde bevindt, is de brug bij elke waterstand steeds anders zichtbaar in het landschap. Ook bij een laag-watersituatie torent zij niet boven de uiterwaarde uit.
De directe omgeving van de voetgangersbrug is een uiterwaarde, de brug loopt dus van uiterwaarde naar uiterwaarde. Bij hoog water zal de voetgangersbrug deels onder water komen te staan. Het peil van het omringende terrein is gemiddeld 10,1 m +NAP, 't Meertje zelf ligt lager en heeft een gemiddelde waterstand tussen de 7 à 8 m + NAP. Daarbij is de hoogte van de bovenkant van de bodem van 't Meertje de niet gebaggerde hoogte.
In 't Meertje zijn momenteel 14 woonboten gelegen. Om de doorvaartmogelijkheden voor de woonboten en andere boten van het Meertje naar de Waal en vice versa te behouden, is in de regels van het bestemmingsplan bepaald dat de voetgangersbrug een doorvaarbreedte moet hebben van 16 meter, waarbij de brugconstructie mechanisch te openen is.
5.1.3 BSO Struin
In het agrarisch gebied ten zuiden van de Ooysedijk en ten oosten van de Dijkgraaf van Wijckweg bestaat een particuliere ontwikkelingswens voor de vestiging van een buitenschoolse opvang (BSO Struin), inclusief kleinschalige bebouwing. Struin is gespecialiseerd in natuuractiviteiten voor kinderen. Kenmerkend voor Struin is: spelen en leren in en met de natuur, milieubewust, gezond en veel bewegen. De BSO biedt speelmogelijkheden in de natuur voor de kinderen die na schooltijd en in vakanties de BSO bezoeken.
5.1.4 Landwaard
Ten (noord)oosten van de locatie van de buitenschoolse opvang Struin heeft de Stichting Landwaard een initiatief voor de realisatie van schooltuinen. De schooltuinen zijn enerzijds gericht op de verbouw van groenten en fruit, anderzijds op de exploitatie van een weiland door begrazing met schapen. Doel is om de leerlingen van het Nijmeegse basisonderwijs te betrekken bij de natuur en de herkomst van voedsel uit eigen land. Voor basisscholen uit Nijmegen wordt het mogelijk om zelf groenten en fruit te verbouwen. De Stichting Landwaard wil de consumptie van gezond en duurzaam geproduceerd voedsel bevorderen en gezonde eet- en leefgewoonten stimuleren. Bij het ontwikkelen van het initiatief zal aandacht worden besteed aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Het initiatief bestaat verder uit het plaatsen van een schuilonderkomen van maximaal 50 m2, het aanleggen van oppervlakteverharding en het aanleggen van een waterpomp.
5.1.5 Overige gronden aan de Dijkgraaf van Wijckweg
Een initiatief betreft een deel van het perceel gelegen aan de Ooysedijk (ongenummerd) en de Dijkgraaf van Wijckweg (ongenummerd). Van dit perceel is de zuidwestelijke strook van 80 bij 80 meter afgesplitst om biologische bloemen, kleinfruit en fruitbomen en een biologische proeftuin voor groenten te beginnen. Het is de bedoeling dat hier op termijn een belevingstuin ontstaat, waarin niet alleen groenten en fruit worden verbouwd, maar waar consumenten kunnen worden ontvangen en rondgeleid voor educatie en voorlichting. De initiatiefnemer wilde hiervoor een aantal activiteiten uitvoeren: aanbrengen afrastering, aanleggen en inzaaien paden, plaatsen tijdelijke container, aanleggen waterbassin, plaatsen van drie koepelkassen, en een puls slaan voor de watervoorziening. Inmiddels richt het initiatief zich voor wat betreft de gebouwen op de bouw van een schuilgelegenheid van 25 m2 en een koepelkas van 43 m2.
Een tweede initiatief betreft eveneens een deel van het perceel aan de Ooysedijk (ongenummerd) en de Dijkgraaf van Wijckweg (ongenummerd). Van dit perceel is de noordoostelijke strook van 80 bij 80 meter afgesplitst. Hier wordt een biologische fruittuin aangelegd. Het is de bedoeling dat de proeftuin voor fruitbomen en kleinfruit in de toekomst als zelfpluktuin gaat functioneren. De initiatiefnemer wil een landbouwschuur bouwen van maximaal 50 m2 voor de opslag van landbouwwerktuigen. In de schuur komt ook een sanitaire voorziening.
5.1.6 Camping/ camperplaats
Het college heeft in het coalitieakkoord opgenomen dat ze door een impuls te geven aan het toerisme de aantrekkelijkheid van de stad wil versterken. Daarvoor wil het College een stadscamping en/of camperplaats realiseren om toeristen langer en vaker aan de stad te binden. Op dit moment wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een camping en/of camperplaats in Nijmegen. Het gebied van de Ooyse Schependom is daarbij in beeld als één van de te onderzoeken locaties. Inmiddels is duidelijk dat de camperplaats niet in de Ooyse Schependom gerealiseerd zal worden. Een camperplaats wordt daarom in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.
5.1.7 Ooysedijk 7-11-13 en 21/23
Voor de Ooysedijk 7-11-13 is in 2004 een verzoek ingediend om de bestemming te wijzigen van de voormalige bedrijfsgebouwen (oude smederij) en bijbehorende terreinen. Er bestaan al jaren plannen om hier een smederijmuseum/restaurant te realiseren. In de bebouwing achter de Ooysedijk 21/23 waren circa 20 gastenkamers (polderlogies) gedacht. Daarnaast is een bouwaanvraag ingediend voor een Havenhuis met zicht op 't Meertje en polderlogies en een poortgebouw voor het smederijcomplex. Bij besluit van 5 december 2011 heeft het college geweigerd de benodigde vrijstellingsprocedure ten behoeve van de bouwaanvragen voor een Havenhuis en een Poortgebouw (met daarin opgenomen 2 bedrijfswoningen) te doorlopen.
Voor de tussenliggende eengezinswoningen zijn geen plannen voor herontwikkeling en/of herbestemming bekend. Het pand genaamd “De Polderkamer” heeft van oudsher een horecabestemming. Deze voormalige horecagelegenheid staat sinds de jaren 80 van de vorige eeuw leeg. Op de eerste en tweede verdieping van het pand wordt gewoond.
5.2 Visie Ooyse Schependom
In dit hoofdstuk wordt de visie beschreven op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied Ooyse Schependom.
5.2.1 Uitgangspunten
Versterken positie groengebieden
De Ooijpolder, waar het gebied Ooyse Schependom deel van uit maakt, is een belangrijk grootschalig groengebied direct grenzend aan de stadsrand van Nijmegen. De stuwwal, de dijk, de vlakke polder en uiterwaarden zijn de belangrijkste ruimtelijke elementen. De rivier is van grote invloed geweest in het gebied, getuigen de nog aanwezige landschapselementen als kolken, de dijkloop en oude afwateringsgeul 't Meertje. Omdat het grondwater hier ondiep ligt en overstromingen vaak voorkomen is naast natuur, waterberging een belangrijk thema. Vooral buitendijks stelt dit eisen aan de inrichting van het gebied. Het buitendijks gebied is in eigendom van Staatsbosbeheer en gereserveerd voor natuur, waterberging en recreatie. Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld.
De gemeente Nijmegen heeft al flink geïnvesteerd in projecten in de Ooijpolder, bijvoorbeeld in een recreatieve route en in het voorjaar van 2011 wordt een ecologische verbindingszone gerealiseerd. De gemeente wil de groene uitstraling verder versterken en dit grootschalige groengebied beschermen. Het groen moet een sterke positie krijgen in de stedelijke ontwikkeling.
Zorgvuldig omgaan met nieuwe ontwikkelingen
Voor de Ooyse Schependom bepalen vooral de contrasten het waardevolle karakter van het landschap. Ook de directe toegang van het stadscentrum naar de polder is uniek voor Nederland en vormt een belangrijke kwaliteit. De Ooyse Schependom is een gebied met een eigen identiteit. De huidige balans tussen stad en polder is kwetsbaar. De bebouwing aan de Ooysedijk en Ubbergseweg vormt een kleine overgangszone van de stad naar het buitengebied, die zich kenmerkt door een organisch gegroeide setting met bijzondere gebouwen. Het zijn relicten van de activiteiten die hier werden ontplooid. Sommige hiervan zijn historisch en beschermd. De bebouwing in combinatie met de natuurlijke uiterwaarden en agrarische polder geeft de charme aan de Ooyse Schependom. In 't Meertje liggen 14 woonboten in een rustige groene setting. Hiervoor geldt een consoliderend beleid.
Vanwege het groene en open karakter van de Ooijpolder en het kwetsbare evenwicht tussen stad en polder wil de gemeente zeer terughoudend omgaan met nieuwe bebouwing en het toevoegen van ruimtelijke elementen. Omdat kleine ingrepen al grote effecten kunnen hebben in dit gebied, moeten nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig worden ingepast in het landschap.
Mogelijkheden voor kleinschalige ontwikkelingen op het gebied van toerisme en recreatie
Het gebied Ooyse Schependom kan worden beschouwd als de poort naar het belangrijke recreatiegebied de Ooijpolder. Het kan rekenen op een dagelijkse stroom van wandelaars en fietsers.
De vrijetijdssector wordt een steeds belangrijker onderdeel van de Nijmeegse economie. De trend is dat de recreatieve bezoeker tijdens een wandel- of fietstocht gebruik maakt van een horecagelegenheid. Omgekeerd zorgt een aantrekkelijke horecagelegenheid ervoor dat meer bezoekers naar het gebied komen. Er is in de Ooyse Schependom ruimte voor enkele kleinschalige en extensieve voorzieningen op het gebied van horeca en/of verblijfsrecreatie.
Door de gemeente wordt ingezet op het verbeteren van de verbinding tussen het stadscentrum en de Ooijpolder door middel van een voetgangersbrug over 't Meertje. Daarnaast is het wenselijk om het gebied beter in te richten als 30 km/uur zone en, al dan niet alleen in de weekenden, meer autoluw dan wel autovrij te maken. Bij eventuele nieuwe kleinschalige ontwikkelingen is het tenslotte belangrijk dat er voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn voor fietsen en auto's. Dit gebeurt in principe op eigen terrein.
5.2.2 Kansen per deelgebied, relatie met de beschreven initiatieven en regeling in het bestemmingsplan
In de Ooyse Schependom onderscheiden we drie deelgebieden. Per deelgebied wordt hier de gewenste ontwikkelingsrichting beschreven en wordt aangegeven of er ruimte is om de eerder beschreven initiatieven in dit bestemmingsplan mogelijk te maken.
Deelgebieden in de Ooyse Schependom
De Stadswaard
De uiterwaarden zijn aangemerkt als natuurgebied. Het beschermen en ontwikkelen van de natuur en landschappelijke waarden staan hier voorop. Ook moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied. Het voornemen van Staatsbosbeheer is om de Stadswaard her in te richten en aantrekkelijker te maken als speelnatuur. Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld (zie hoofdstuk 4.1).
In het gebied liggen niet alleen kansen voor natuur, maar vooral ook voor recreatie. De toeristische mogelijkheden van het gebied kunnen verder vorm worden gegeven door het ontwikkelen van groene fiets- en wandelroutes. Dit sluit uitstekend aan bij de Visie Waalweelde. Om de toegankelijkheid van het gebied voor voetgangers te vergroten zal een (beweegbare) voetgangersbrug over 't Meertje worden gerealiseerd. Belangrijk aandachtspunt hierbij is onder andere de sociale veiligheid, gezien de afgelegen ligging onder en net ten oosten van de Waalbrug. Onderzocht dient te worden op welke wijze de inrichting van de openbare ruimte vanaf de Waalkade tot de voetgangersbrug kan worden verbeterd en aantrekkelijk kan worden gemaakt voor de recreant. Ook moet 't Meertje toegankelijk blijven voor boten, onder andere in verband met de ligging van de 14 woonboten in 't Meertje.
Tenslotte is door de ligging aan de Waal en het regelmatig optreden van kwel de invloed van het water op de Stadswaard groot. De berging en veilige afvoer van water stellen eisen aan de inrichting van het gebied. Ontwikkelingen mogen niet leiden tot een verminderde doorstroming of waterberging.
In het bestemmingsplan is in verband met de toekomstige realisatie van een voetgangersbrug over 't Meertje, een aanduiding 'Zoekgebied voetgangersbrug' opgenomen.
Bebouwingsstructuren
De Ooyse Schependom kent een kleine overgangszone naar het stedelijk gebied in een organisch gegroeide setting met bijzondere gebouwen, die soms beschermd zijn door hun cultuurhistorische waarde. Omdat het gebied grotendeels buiten de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen ligt kan hier in beginsel niet worden gebouwd. Bij ontwikkelingen moet gelet worden op de openheid van het landschap en zichtlijnen in het gebied. Uitgangspunt is dat zeer terughoudend wordt om gegaan met het toevoegen van nieuwe bebouwing en ruimtelijke elementen.
- Ubbergseweg: De huidige bebouwing aan de Ubbergseweg dient qua aard en uiterlijk behouden te blijven. Aan de noordzijde van de weg aansluitend aan de bestaande bebouwing behoort nieuwbouw van enkele woningen tot de mogelijkheden. Dit houdt in: in een aaneengesloten rij, evenwijdig aan de hoogtelijnen, nokhoogte maximaal het niveau van de Generaal J. Gavinweg.
- Ooysedijk: De verschijningsvorm van de huidige bebouwing aan de Ooysedijk dient behouden te blijven. Nieuwbouw is niet toegestaan. Vervangende nieuwbouw kan alleen op het bestaande bouwblok, passend in de structuur van de Ooysedijk en de omgeving. Om de oude bedrijfspanden in stand te kunnen houden is het soms noodzakelijk andere functies toe te laten. Deze toevoeging moet 'ingetogen' zijn en qua functie iets toevoegen aan het recreatieve gebruik en/of de natuurbeleving van de polder. Als functies zijn denkbaar: beperkte horeca, een gastenverblijf of klein hotel, een atelier of galerie, woon-werkpanden.
- 't Meertje: In 't Meertje liggen 14 woonboten in een rustige groene omgeving. Voor de woonboten geldt een consoliderend beleid. Er geldt geen saneringsverplichting. Wel is het belangrijk om vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit aandacht te besteden aan het onderhoud en het beter faciliteren van de woonboten. Tegen illegaal gebruik van de kade zal handhavend worden opgetreden.
Parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost en dient uit het zicht vanaf de Ooysedijk te blijven. Uitbreiding van het parkeerareaal aan de Ooysedijk is niet toegestaan. Wanneer de parkeerdruk van werkenden in de binnenstad zo groot wordt dat maatregelen nodig zijn, kan gedacht worden aan het uitbreiden van het betaald parkeren. Op deze manier kan in de woonstraten het parkeren worden teruggedrongen.
In het bestemmingsplan is ten aanzien van de huidige bebouwing aan de Ooysedijk een consoliderende bestemmingsregeling opgenomen. De initiatieven die nu bekend zijn, sluiten òf niet aan bij de gemeentelijke visie op het gebied òf zijn nog onvoldoende uitgewerkt om nu al in het bestemmingsplan vertaald te kunnen worden. Ook dienen eerst met de grondeigenaren anterieure overeenkomsten (op grond van de Grondexploitatiewet) gesloten te worden. De 14 woonboten in 't Meertje zijn in het bestemmingsplan positief bestemd, inclusief een uitbreidingsmogelijkheid van 10%.
Polder
De contrasten tussen het open agrarische polderlandschap en de bebouwing aan de voet van de stuwwal bepalen het waardevolle karakter van het gebied de Ooyse Schependom. Niet voor niets maakt ook de polder vanwege deel uit van het Nationaal Landschap Gelderse Poort. De balans tussen het rustige buitengebied en het hectische stadsleven is kwetsbaar. Kleine ingrepen kunnen hier grote gevolgen hebben. Dit geldt vooral in het agrarisch overgangsgebied.
De openheid en agrarische functie van de polder dient behouden te blijven. Vanuit de gedachte dat de stadsrand een overgangsgebied is van een stedelijke naar een landelijke invulling, is het denkbaar dat er op beperkte schaal ruimte is voor agrarisch medegebruik en/of kleinschalige educatieve en maatschappelijke functies, mits deze gekoppeld zijn aan het agrarisch gebruik of de natuurfunctie van het gebied. Voorbeelden hiervan zijn een locatie voor natuureducatie, een heemtuin voor agrarische gewassen of een natuurspeeltuin.
Het gebied waar agrarisch medegebruik en/of kleinschalige educatieve en maatschappelijke functies mogelijk zijn, heeft als oostgrens de kolk bij de Persingensestraat. Het gebied met agrarisch medegebruik en/of kleinschalige educatieve en maatschappelijke functies, dient qua omvang in verhouding te staan met het bebouwingscluster ten noorden van de Ooysedijk. Het medegebruik blijft dus beperkt tot een zone aan de dijk. Voor de inrichting gelden de volgende uitgangspunten:
- De inrichting is gebaseerd op het polderlandschap. Het gaat dan om factoren als openheid, beplantingstype, structuur, verkaveling.
- De kolk en de directe omgeving daarvan blijven behouden als cultuurhistorisch relict.
- De gebruiksintensiteit neemt af vanaf de dijk richting de polder.
- De geslotenheid van de (opgaande) beplanting neemt vanaf de Dijkgraaf van Wijckweg tot het open gebied aan de kolk.
Enkele uitgangspunten worden hieronder nader toegelicht.
- Openheid: Komend vanaf Nijmegen ontvouwt het open polderlandschap zich vanaf het adres Ooysedijk 55. Dit beeld dient behouden te blijven. Dit betekent dat het gebied ten zuidoosten van de Ooysedijk vanaf dit punt voldoende doorzicht dient te behouden om de achterliggende open polder te kunnen waarnemen. De inrichting moet aansluiten bij het open en natuurlijke karakter van de polder met agrarische en landschappelijke elementen, zoals deze op vergelijkbare plekken in de polder voorkomen.
- Bebouwing en verharding: In het agrarisch overgangsgebied is slechts beperkt bebouwing en verharding toegestaan. De bebouwing en verharding dient gesitueerd te zijn aan de dijk. Denkbaar zijn alleen ondergeschikte bouwwerken, zoals een toiletgebouwtje of schuilruimte. De architectuur van de gebouwen dient een verwantschap te hebben met de agrarische bebouwing uit de polder. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar het dak, omdat deze vanaf stuwwal zichtbaar zijn. Verharding ten behoeve van parkeergelegenheid wordt bij voorkeur op één gezamenlijke locatie gerealiseerd.
- Beplanting en inrichting: Het terrein gelegen in de oksel van 't Meertje en de Ooysedijk is in de huidige situatie aan de noord- en westzijde omzoomt met beplanting. Het aanbrengen van opgaand groen is hier in beperkte mate mogelijk. Voorwaarde is dat wordt aangesloten bij het open en natuurlijke karakter van de polder en de bestaande agrarische of landschappelijke elementen, zoals boomgroepen, hagenstructuur, grasland en akkers. De inrichting van het agrarisch overgangsgebied gebeurt bij voorkeur aansluitend op de bestaande verkavelingstructuur en/of patronen in het landschap.
Visie op openheid en gebruiksintensiteit
Visiekaart
In het bestemmingsplan is beperkt medegebruik mogelijk gemaakt van de gronden in het agrarisch overgangsgebied, direct ten zuiden van de Ooysedijk. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de initiatieven ten aanzien van de buitenschoolse opvang en de schooltuinen te realiseren. In verband met de bescherming van het landschap, zijn in het bestemmingsplan ten aanzien van bebouwing, gebruik en inrichting van het gebied voorwaarden opgenomen. Verder is in verband met de initiatieven voor de buitenschoolse opvang en de schooltuinen een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Door middel van dit beeldkwaliteitsplan is gewaarborgd dat de inrichting van het gebied zal plaatsvinden op een manier die past bij het open polderlandschap. De overige gronden in het poldergebied mogen alleen voor agrarische doeleinden worden gebruikt. Op deze gronden zijn in totaal maximaal 2 veldschuren of schuilgelegenheden toegestaan, met een maximum oppervlakte van 50 m2 per gebouw en per agrarisch bedrijf.
5.2.3 Ontheffingsaanvraag
In verband met de hierboven beschreven twee initiatieven, is het nodig dat Gedeputeerde Staten van Gelderland ontheffing verlenen van artikel 2.2 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft in verband daarmee op 14 december 2011 het besluit genomen een ontheffingsaanvraag in te dienen.
Motivering ontheffingsaanvraag
Het gebied waarbinnen beide hierboven beschreven initiatieven voorzien zijn, ligt buiten de in de Ruimtelijke Verordening Gelderland opgenomen contour bestaand bebouwd gebied en de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken is hier conform artikel 2.2 van de verordening in principe niet toegestaan. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan echter ontheffing verlenen, indien er sprake is van een ontwikkeling waarvan is aangetoond dat deze redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de genoemde contouren en indien deze ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In deze paragraaf wordt gemotiveerd dat beide beschreven projecten aan deze voorwaarden voldoen.
- Geen mogelijkheden binnen de contour bestaand bebouwd gebied
Aangezien beide percelen in eigendom zijn van de initiatiefnemers BSO Struin en de Stichting Landwaard is het redelijkerwijs niet logisch de beschreven projecten op een andere locatie te realiseren. Voor de gronden van beide initiatiefnemers geldt aanvullend dat juist de korte afstand tot de bebouwde kom en de basisscholen van Nijmegen de locaties aantrekkelijk maken voor het realiseren van respectievelijk een BSO en schooltuinen. Verder sluit het gebruik van de gronden als schooltuin aan op het landbouwkundige gebruik van de polder. Het gebruik van de gronden voor Struinnatuur/BSO is hiervan op zichzelf afwijkend. Feitelijk zal de inrichting van de grond echter weinig afwijken van het karakter van de rest van de polder en bovendien plaatsvinden op een manier die recht doet aan de landschappelijke waarden van het waardevolle open gebied.
- Verbetering ruimtelijke kwaliteit
De gemeente is met de provincie van mening dat de Ooyse Schependom een landschappelijk waardevol gebied is, dat een goede bescherming verdient. De contrasten tussen het open agrarische polderlandschap en de bebouwing aan de voet van de stuwwal bepalen mede het waardevolle karakter van de Ooyse Schependom. De balans tussen stad en polder is hier kwetsbaar. De landschappelijke waarden vragen om een zorgvuldige inpassing van het hierboven beschreven gebruik en bebouwing in het gebied.
Uit metingen blijkt dat het hoogteverschil tussen de dijk en de polder ongeveer 5 meter bedraagt. De maximaal toegestane hoogte van de bebouwing van BSO Struin en de Stichting Landwaard in het bestemmingsplan bedraagt ook 5 meter. Dit betekent dat de qua omvang beperkte bebouwing het zicht vanaf de dijk richting de polder niet belemmert. De bebouwing van BSO Struin valt bovendien grotendeels weg achter het opgaande struweel. Anderzijds zal het zicht vanuit de polder richting de dijk niet worden belemmerd, omdat de bebouwing qua hoogte wegvalt tegen de dijk en omdat aan de gewenste uitstraling eisen worden gesteld. De bebouwing is qua oppervlakte verder dermate beperkt, dat deze ook het beeld van de polder vanaf de stuwwal niet beïnvloedt. Tenslotte zal de beoogde bebouwing qua situering aan de voet van de dijk aansluiten bij het daar gelegen Hollandsch-Duitsch gemaal en het gascompressorstation. De bebouwing van Struin en Landwaard komt dus niet verder de polder in maar volgt de teen van de dijk.
In het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom en bijbehorend beeldkwaliteitsplan wordt expliciet opgenomen dat met de gebouwen aansluiting dient te worden gezocht bij het landschap en dat de gebouwen dienen te passen in het landschap. Bij het ontwerp van de gebouwen en de inrichting van de percelen dient hiermee rekening te worden gehouden. In het bestemmingsplan worden tevens specifieke regels opgenomen en een omgevingsvergunningsplicht voor werken en werkzaamheden, die waarborgen dat het open polderlandschap niet wordt aangetast. Dit wordt gedaan door:
- Op de gronden van BSO Struin en de Stichting Landwaard een zorgvuldig begrensd en qua oppervlakte beperkt bouwvlak te leggen, zo dicht mogelijk tegen de teen van de dijk.
- Op beide percelen slechts één hoofdgebouw toe te staan. Bijgebouwen worden in de regels van het bestemmingsplan niet toegestaan.
- In het bestemmingsplan een omgevingsvergunningsplicht op te nemen voor het uitvoeren van een werk en/of werkzaamheden (zoals het omzetten van gras- in bouwland, het aanleggen van beplantingen of verhardingen) en hieraan strenge eisen te stellen met het oog op de bescherming van de openheid en de landschapselementen.
- In de regels geen uitbreidingsmogelijkheid voor gebouwen op te nemen.
Aanvullend aan het bestemmingsplan wordt, zoals vermeld, een beeldkwaliteitsplan opgesteld ten behoeve van een passend kwaliteitsniveau van het gebied ten zuiden en zuidoosten van de Ooysedijk. Het beeldkwaliteitsplan vormt een beeldende onderbouwing van de regels in het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom. Het gaat onder meer om belevingsaspecten van openbare ruimte, architectonische kwaliteit en om cultuurhistorische kenmerken. Zoals het bestemmingsplan de functies en grenzen van de ruimtelijke mogelijkheden aangeeft, geeft het beeldkwaliteitsplan in woord en in beeld de gewenste uitstraling en sfeer weer, onder andere voor beide hierboven beschreven percelen en de daarop toegestane bebouwingsmogelijkheden. Het beeldkwaliteitsplan bestaat uit een samenhangend pakket van aanbevelingen en kwaliteitseisen voor het creëren, verbeteren en veiligstellen van de beeldkwaliteit in het gebied ten zuiden en zuidoosten van de Ooysedijk. Het beeldkwaliteitplan is een instrument dat samen met het bestemmingsplan wordt gebruikt, onder andere door de Commissie Beeldkwaliteit, als toetsingskader bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. Het ontwerp- beeldkwaliteitsplan is, tegelijk met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom, vrijgegeven voor inspraak en zal tegelijk met het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.
Gezien bovenstaande motivering is de gemeente van mening dat het gebruik van de gronden als struinnatuur in combinatie met buitenschoolse opvang en als schooltuinen niet leidt tot een aantasting van het open polderlandschap. Het bestemmingsplan biedt in samenhang met het beeldkwaliteitsplan voldoende waarborgen ter bescherming en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het waardevol open landschap.
Gedeputeerde Staten hebben bij beschikking van 15 februari 2012 de gevraagde ontheffing verleend.
Hoofdstuk 6 Duurzaamheid En Milieuaspecten
6.1 Bedrijvigheid
Bedrijvigheid is in de zin van de Wet milieubeheer die bedrijvigheid die vermeld staat in het Besluit omgevingsrecht (Bor), Bijlage 1 en als zodanig als inrichting aangemerkt zou kunnen worden. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar (vooral brand- en explosiegevaar), verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van bedrijfsactiviteiten, model Nijmegen, is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Uiteraard bevat de Staat van bedrijfsactiviteiten, model Nijmegen, ook typen bedrijven die binnen het plangebied Ooyse Schependom zeker niet gewenst zijn. Het plangebied Ooyse Schependom bestaat in overwegende mate uit weide- en akkergebieden, een beperkte woonfunctie, uiterwaarden en stroomgebied van de rivier de Waal. Uitgangspunt is dat vooral de bedrijvigheid uit de categorieën 1 en 2 passend is binnen een woongebied. Uitgangspunt is echter ook dat bestaande bedrijvigheid, die qua milieubelasting in principe niet thuishoort in een woongebied en waarvoor verplaatsing op korte termijn niet haalbaar is, op basis van verworven rechten moet worden geaccepteerd. Deze bedrijvigheid zal als een verbijzondering op de toegelaten categorieën worden toegestaan. Bij deze acceptatie dient er uiteraard wel van te worden uitgegaan dat deze bedrijvigheid dan ook aan de criteria moet voldoen die de Wet milieubeheer (Wm) hierbij oplegt, zodat niet van een onaanvaardbare hinder naar de omgeving sprake is.
Langs de hoofdverkeersaders rond en in het plangebied, de rivier de Waal, de Waalbrug, en de Nieuwe Ubbergseweg zijn, op een aantal (geclusterde) uitzonderingen na, niet of nauwelijks bedrijven gevestigd.
In het navolgende overzicht zijn de bedrijven binnen het plangebied aangegeven die niet onder de categorieën horeca, sportvoorzieningen, kantoren, woongebouwen, opleidingsinstituten, detailhandel en medische praktijken vallen.
Straat | Huis nr | Naam | SBI code | SBI omschrijving | Cat | Milieu-aspect | |
Dijkgraaf Van Wijckweg | 9 | NUON* | 4000.3 | Gasreduceerstation | 3.1 | EV1 | |
Ooyse Sluispad | 4 | Schilderbedrijf Bovi | 4544 | Schilderen glaszetten | 3.1 | G50 | |
Oude Ubbergse weg | 11 | Novaz Interieur/ meubel maatwerk | 3612.1 | Interieurbouw | 3.2 | G100 | |
Oude Ubbergse weg | 13 | Aannemers bedrijf Giesbertz | 4521.1 | Aannemerij | 2 | G30 | |
Ubbergse weg | 3 | Hollands-Duitsgemaal | 7511 | Algemeen overheidsbestuur | 2 | G30 | |
Ubbergse weg | 64-66 | Aannemers bedrijf Giesbertz | 4521.1 | Aannemerij | 2 | G30 |
*) Op het NUON gasreduceerstation en de hogedrukgasleiding die naar dit station loopt wordt in het hoofdstuk Externe Veiligheid nader ingegaan.
Bovengenoemde bedrijven zijn meldingsplichting in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
In het volgend overzicht worden de bedrijven binnen het plangebied aangegeven die wel onder de categorieën horeca, sportvoorzieningen, kantoren, woongebouwen , opleidingsinstituten, detailhandel en medische praktijken vallen. Deze zijn niet meldingsplichtig in het kader van het Activiteitenbesluit.
Straat | Huis nr | Naam | SBI omschrijving | |
Ubbergseweg | 20-24 | Bergland Advies | Woon/kantoorfunctie | |
Ubbergseweg | 46 | Laurant en Bakker | Vormgevers | |
Ubbergseweg | 116 - 142 | Wooncomplex met lichte bedrijvigheid op begane grond |
Buiten het gebied zijn geen inrichtingen aanwezig die ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen beïnvloeden.
6.2 Bodem
Inleiding
Het beleid ten aanzien van bodem in bestemmingplannen wordt bepaald door de Wet ruimtelijke ordening en de Wet bodembescherming. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Het verontreinigd zijn van de bodem is een omstandigheid die invloed kan hebben op de uitvoerbaarheid. Bij gevallen van ernstige bodemverontreiniging moet voldoende inzicht worden gegeven in de financiële realiseerbaarheid van het plan door middel van een opgesteld saneringsplan. Voor iedere locatie binnen het plangebied waar veranderingen in functie, nevenfunctie of bouw plaats gaan vinden moet nagegaan worden of een bodemonderzoek nodig is of niet. Wanneer er onderzoek nodig is en er is geen recent onderzoek voorhanden, dan moet de initiatiefnemer onderzoek uit laten voeren. Het onderzoek wordt door Bureau Bodem van de gemeente Nijmegen beoordeeld. Uit het bodemonderzoek en de beoordeling blijkt of de bodemkwaliteit voldoende is voor de gewenste ontwikkelingen of dat een bodemsanering nodig is.
Schooltuinen
In het plangebied zijn zogenoemde schooltuinen voorzien naast een gedempt Wiel. Het gedempte Wiel is onlangs geëgaliseerd en er is een schapenwei gerealiseerd. De bodemkwaliteit ter plaatse van de Ooysedijk en de schooltuinen nabij het gedempte Wiel is onderzocht in de volgende rapporten:
- Verkennend bodemonderzoek t.a.v. milieuaspecten t.b.v. aankoop/verkoop onroerende zaak, Koch bodemtechniek, 19-3-2010, rapportnummer 100277919;
- Nader bodemonderzoek, perceel Ooijse Banddijk te Nijmegen, Geofox-Lexmond bv, 7 juli 2008, projectnummer 20080354/JGRO;
- Nader bodemonderzoek NEN 5740 en verkennend asbestonderzoek op basis van NEN 5707, Ooysedijk 7 te Nijmegen, Koch bodemtechniek, rapportnummer 110587302, 10-6-2011.
Uit deze bodemonderzoeken blijkt:
- De toplaag is 30 cm dik en bestaat uit zandige klei (dezelfde samenstelling als de grond buiten de schapenweide); de toplaag is ingezaaid; deze grond bevat geen puin;
- De puinhoudende laag begint ongeveer 30 cm onder het maaiveld blijkt uit het rapport van Geofox; De puinhoudende laag is sterk verontreinigd met lood en PAK;
- Buiten de geplande schapenweide is geen sprake meer van sterke verontreinigingen; dit is met het laatste aanvullende onderzoek analytisch aangetoond; De grond ter plaatse van de moestuinen is slechts licht verontreinigd met zware metalen en PAK;
- De verontreinigingen hangen samen met het puin (de laag bestaat voor meer dan 50% uit puin = bodemvreemd materiaal) dit wordt niet als bodem aangemerkt;
- Het grondwater is licht verontreinigd met zink en koper;
- Er is geen asbest waargenomen;
Conclusie:
De bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd, voldoen aan de eisen zoals we die stellen voor een bestemmingsplan en bouwplan. De contour van de sterke verontreiniging is nu ook analytisch aangetoond en bevestigt het feit dat de verontreinigingen samenhangen met het puin. Tevens is er een risicobeoordeling uitgevoerd waaruit blijkt dat het gebruik van de grond voor schooltuinen geen risico's kent; ter plaatse van de schapenwei is ook geen asbest aanwezig.
Buitenschoolse opvang Struin
Met betrekking tot het initiatief van Struin omtrent de buitenschoolse opvang in combinatie met struinnatuur, is de bodemkwaliteit beoordeeld op basis van het volgende rapport:
- Dijkgraaf van Wijckweg (ong.) te Nijmegen, NIJ.STR.NEN, 11103750, 7 december 2011, Econsultancy
Uit dit bodemonderzoek blijkt:
- De grond is licht verontreinigd met nikkel (0,5 –2,0 meter diep);
- Het grondwater is licht verontreinigd met barium en aromatische koolwaterstoffen;
- Er is visueel geen asbest aangetoond.
Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik als buitenschoolse opvang in combinatie met struinnatuur. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
6.3 Geluid
In een bestemmingsplan worden de functies in een gebied (opnieuw) vastgelegd. Bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals wonen en onderwijs, moet worden onderzocht of de geluidsbelasting niet te hoog is. De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen.
In de wet zijn grenswaarden opgenomen die bij voorkeur niet mogen worden overschreden: de zogenaamde voorkeurswaarden. Bij geluidsbelastingen die niet meer bedragen dan deze waarden, is er over het algemeen sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. De voorkeurswaarden gelden alleen binnen de wettelijk vastgelegde zones langs de verkeers- en spoorwegen en de vastgestelde zones rond gezoneerde industrieterreinen.
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de zone is altijd een akoestisch onderzoek vereist bij geluidsgevoelige bestemmingen. Aanvullend hanteren wij de beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder. Hierin staan de specifieke vereisten die van toepassing zijn als het toch wenselijk is om een hogere geluidsbelasting dan de voorkeurswaarde toe te staan. Hiervoor moet een aparte Hogere Waardeprocedure worden doorlopen. Wegen waarop een 30 km/uur regime van toepassing is kennen geen wettelijke zone. Er is dan ook geen wettelijke plicht deze wegen in een akoestisch onderzoek te betrekken.
In en rond het gebied Ooyse Schependom liggen de volgende gezoneerde geluidsbronnen die het gebied (kunnen) belasten: Generaal J. Gavinweg, Keizer Traianusplein, Nieuwe Ubbergseweg, Ubbergseweg, Ooysedijk. Omdat in het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is het niet nodig een akoestisch onderzoek uit te voeren.
6.4 Externe Veiligheid
6.4.1 Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden
- 1. Externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven.
- 2. Externe veiligheid door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen.
Bij de onderstaande uitwerkingen van het thema externe veiligheid is er van uitgegaan dat het plan Ooyse Schependom in overwegende mate conserverend van aard is. Wel is in het onderstaande rekening gehouden met de vestiging in het plangebied van een buitenschoolse opvang.
ad a. Inrichtingen en bedrijven
Het gestelde onder a. wordt geregeld in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi). Dit besluit kent een nadere verdeling naar plaatsgebonden risico's (PR) en groepsgebonden risico's (GR). Voor wat betreft het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden (ijkpunten) aangegeven, het groepsrisico wordt getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarden. Van de oriënterende waarde kan eventueel in voorkomende gevallen worden afgeweken. Hieraan dient wel een Collegebesluit ten grondslag te liggen waarin de onderbouwing van de afwijking is opgenomen (verantwoordingsplicht groepsrisico). Voorafgaand aan het Collegebesluit stelt het bevoegd gezag het bestuur van de Regionale Brandweer in de gelegenheid advies uit te brengen met betrekking tot het groepsrisico.
ad b. vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen
Met betrekking tot de externe veiligheid voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over de transportassen binnen de gemeente Nijmegen is vooralsnog voor wat betreft wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis, van 16 januari 2003 "Bouwstenen voor een inhaalslag", maatgevend. Met betrekking tot vervoer over het spoor is dit het rapport echter achterhaald. Voor de spoorwegen binnen de gemeente Nijmegen wordt thans uitgegaan van het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen van 3 april 2009. Binnen en nabij het plangebied zijn echter geen spoorwegen aanwezig.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen is thans nog van toepassing de “Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen”, deze wordt vermoedelijk medio 2012 vervangen door een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) dienaangaande. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 in werking getreden.
6.4.2 Inrichtingen en bedrijven
Toepassing dient te worden gegeven aan het Bevi. In artikel 5 lid 1 van het besluit staat omschreven: “Het bevoegd gezag neemt bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in de artikelen 3.1, eerste tot en met derde lid, 3.6, eerste lid, 3.26, eerste lid, 3.28, eerste lid, 4.2, eerste lid, of 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2e of 3e, of tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken dan wel krachtens artikel 11 van de Woningwet van de bouwverordening wordt afgeweken, op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten, de grenswaarde, genoemd in artikel 8, eerste lid, en de afstanden krachtens artikel 8.40 van de wet in acht. Het artikel 5 lid 1 betekent concreet dat een berekening naar het Plaats- en Groepsgebonden risico moet worden uitgevoerd en de waarden getoetst moeten worden aan de grens- cq voorkeurs-waarden. Het besluit is van toepassing op risicovolle bedrijven, waaronder LPG-tankstations, BRZO-bedrijven, koel- of vriesinstallatie(s) met een inhoud van meer dan 1500 kg ammoniak, etc.
Een inrichting waarop het besluit van toepassing is, is binnen het plangebied niet aanwezig. Ook het bovenaangehaalde Gasreduceerstation van de NUON, Dijkgraaf van Wijckweg 9 is geen Bevi-inrichting, heeft echter vanwege de naar deze inrichting toelopende hogedrukaardgasleiding wel een veiligheidscirkel met betrekking tot het Groepsrisico. Hier wordt onderstaand niet nader op ingegaan omdat deze valt binnen de risicocontouren van de gasleiding.
6.4.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen
Algemeen
Binnen en nabij het plangebied zijn de volgende potentiële risicobronnen aanwezig met betrekking tot het vervoer/transport van gevaarlijke stoffen:
- vervoer van gevaarlijke stoffen over het water;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
- hogedrukaardgasleiding.
In de nabije toekomst zal een en ander getoetst dienen te worden aan het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water en over de weg
Om de risico's ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over ondermeer het water en over de weg in beeld te brengen is een inventariserend onderzoek uitgevoerd dat zijn weerslag heeft gekregen in het rapport "Bouwstenen voor een inhaalslag" van 16 januari 2003.
Vervoer over het water
Binnen het plangebied liggen gedeelten van de rivier de Waal. Voor het plaatsgebonden risico (PR) geldt dat zowel voor de huidige als voor de toekomstige situatie de 10-6 risicocontour op de oevers van de rivier ligt.
Met betrekking tot het groepsrisico (GR) geldt dat in de huidige situatie de oriënterende waarde GR binnen het invloedsgebied van de rivier (1000 meter) nergens wordt overschreden. Dit zal in de toekomst naar aanleiding van het onderhavige bestemmingsplan ook niet plaatsvinden, onder meer omdat het plan Ooyse Schependom overwegend een conserverend karakter heeft. Het GR zal tengevolge van dit plan ook geen stijging te zien geven. Wel zal dit mogelijk kunnen gebeuren naar aanleiding van de vervoersstromen over de rivier zelf, hier is echter momenteel geen goede inschatting over mogelijk.
Indien in de nabije toekomst toch grotere hoeveelheden verblijfspanden mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van de Waal zal eventueel een nieuwe GR berekening voor de oriënterende waarde dienen te worden uitgevoerd. Hier kan echter over worden opgemerkt dat bouwplannen gesitueerd op meer dan 300 meter uit het hart van de rivier verhoudingsgewijs slechts een zeer marginale invloed zullen hebben op het GR. De vestiging in het plangebied van een nieuwe buitenschoolse opvang (maximaal 70 verblijvenden) binnen het invoedsgebied van de rivier, gelegen op ruim 700 meter vanuit het hart van de rivier, zal het GR niet significant beïnvloeden.
Vervoer over de weg
In de onmiddellijke nabijheid van het plan Ooyse Schependom is een doorgaande route gevaarlijke stoffen aanwezig, de Nieuwe Ubbergseweg en de Waalbrug.
Met betrekking tot het plaatsgebonden risico (PR) geldt dat zowel voor de huidige situatie als voor de toekomstige situatie de norm van 10-6 nergens wordt overschreden. De PR 10-6-risicocontouren ligt binnen het profiel van de weg. Er behoeft daarom in de planvorming Ooyse Schependom geen rekening mee te worden gehouden.
Uit de rapportage "Bouwstenen voor een inhaalslag" van 16 januari 2003 blijkt dat het GR voor de Waalbrug en de Nieuwe Ubbergseweg tussen 0,5 en 1.0 maal de oriënterende waarde bedraagt, en daarmee relatief hoog is. Er is daarom binnen de plangebieden gelegen naast deze vervoersaders slechts een minimale verdichting mogelijk zonder overschrijding van de oriënterende waarde van het GR.
Echter zal gezien het overwegend conserverende karakter van het plangebied de planvorming niet leiden tot een significante verhoging van het GR en dus ook niet tot een overschrijding van de oriënterende waarde.
De vestiging in het plangebied van een nieuwe buitenschoolse opvang is voor wat het bebouwingsvlak betreft (en dus het zwaartepunt, aan te merken als kwetsbaar object, van de nieuwe ontwikkeling) gelegen op meer dan 200 meter vanuit het hart van de Nieuwe Ubbergseweg. En heeft daarmee geen invloed op het GR Wel gedeeltelijk binnen de invloedszone liggen de als beperkt kwetsbaar object aan te merken omliggende, tot de buitenschoolse opvang te rekenen, terreinen.
Echter zullen hier slechts gedurende relatief korte tijd en in wisselende samenstellingen, kinderen en begeleiders kunnen verblijven. Ook zullen de aantallen verblijvende aanzienlijk minder zijn dan de in de buitenschoolse opvang maximaal mogelijke 70 verblijvenden, en daarmee zal het GR niet significant wijzigen.
Hogedrukaardgasleiding
In het plangebied ligt langs de Dijkgraaf van Wijckweg een hogedrukaardgasleiding van 323 millimeter (10”) nominaal en een werkdruk van 40 bar.
Plaatsgebonden risico
De contour van het Plaatsgebonden risico (PR) ligt op de leidingen zelf, er kunnen dus zowel beperkt kwetsbare als kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) gesitueerd worden direct grenzend aan de leiding. Wel dient er een bebouwingsvrije zone van vier meter aan weerszijden van een leiding in acht genomen te worden (zakelijk rechtstrook) in verband met mogelijke (herstel - en onderhouds-) werkzaamheden aan de leiding en dienen alle handelingen achterwege te worden gelaten die een veilig en bedrijfszeker gastransport in gevaar kunnen brengen.
Groepsrisico
Groepsrisico (GR) wordt beoordeeld binnen het zogenoemde invloedsgebied. Deze bedraagt voor de leiding 140 meter ter weerszijden van het hart van de leiding.
Omdat ook buiten de 10-6 PR contour nog slachtoffers kunnen vallen, wordt ook het gebied waarbinnen de nadelige gevolgen kunnen plaatshebben nader aangeduid en beschouwd. Dit wordt het invloedsgebied genoemd. Bij het bepalen van de omvang van dit gebied wordt slechts gekeken naar de gevolgen van het daadwerkelijke optreden van het effect en niet naar de kans dat het effect zich voordoet. De omvang van het invloedsgebied is daardoor altijd veel groter dan een PR-gebied. Binnen het invloedsgebied dient de omvang van het groepsrisico te worden beschouwd. Er bestaat daarvoor geen harde norm, maar wel een verantwoordingsplicht. In plaats van harde normen wordt in deze verantwoordingen uitgegaan van zogenoemde oriëntatiewaarden. De verantwoordingsplicht ontstaat voor het bevoegd gezag bij het nemen van een ruimtelijk besluit.
Het GR moet in alle situaties worden vergeleken met de oriënterende waarde. Voor de leiding wordt opgemerkt dat het GR thans ver onder de oriënterende waarde blijft.
Opgemerkt kan worden dat het plan Ooyse Schependom vooralsnog voor de leiding in overwegende mate conserverend van aard is.
Daar er binnen het plangebied mogelijkheden tot uitbreiding van (beperkt) kwetsbare objecten of de vestiging van nieuwe inrichtingen of (beperkt) kwetsbare objecten worden opgenomen in het invloedsgebied van de leiding, dient een groepsrisicoberekening aan te tonen of de oriënterende waarden niet worden overschreden, dan wel het GR toeneemt.
Volgens de uitgevoerde Kwantitatieve Risicoanalyse is tengevolge van de huidige in de omgeving aanwezige (beperkt) kwetsbare bestemmingen het
GR 0,00 x de oriënterende waarde.
De maatgevende nieuwe ontwikkeling binnen het plangebied betreft een buitenschoolse opvang. De verblijfsruimten van deze opvang (kwetsbare bestemming) zullen aan de rand van het invloedsgebied van de gasleiding worden gesitueerd. Dit zal het GR niet beïnvloeden.
Het merendeel van de bij de buitenschoolse opvang behorende buitenruimte zal binnen het invloedsgebied worden gerealiseerd. Hoewel niet in het bijzonder genoemd in de definities voor (beperkt) kwetsbare objecten in het Bevi, achten wij een dergelijk gebruik hier wel gelijkwaardig aan een beperkt kwetsbaar object.
Gezien echter het zeer lage GR en het beperkt aantal aanwezigen op dit terrein, maximaal 70 personen (kinderen en begeleiders), zal volgens de uitgevoerde Kwantitatieve Risicoanalyse geen significante stijging van het GR optreden en achten wij daaraanvolgend de toekomstige situatie, mede gezien de daaruit voortvloeiende ruimtelijke en financiële aspecten, verantwoord.
6.4.4 Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ)
In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico, heeft de sector brandweer van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid op 29 september 2011 (abusievelijk gedateerd op 29 november 2011) en aangevuld op 25 oktober 2011 een advies uitgebracht.
Hieronder is de essentie van de adviezen weergegeven:
Algemeen
Dit bestemmingsplan beoogt de actualisering van meerdere bestaande bestemmingsplannen. Nabij en door het plangebied vindt transport van aardgas door een hogedruk aardgastransportleiding plaats. Vanwege de aanwezigheid van deze leiding dient het bestemmingsplan te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb staan twee risicomaten centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico gelden grens- en richtwaarden. Voor het groepsrisico is een verantwoordingsplicht van toepassing. Binnen deze verantwoordingsplicht is het bestuur van de veiligheidsregio aangewezen als adviseur betreffende de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van burgers.
Conclusies over het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom
Uit onze analyse blijkt dat, als gevolg van de aanwezigheid van een hogedruk aardgastransportleiding, calamiteiten denkbaar zijn met grote effecten binnen het plangebied. De kans op dergelijke calamiteiten is echter zeer klein. Daarnaast blijkt uit onze analyse dat bestrijding van een gasbrand die ontstaat bij een breuk van de leiding niet door de hulpdiensten kunnen worden bestreden. De bestrijding zal zich daarom richten op het bestrijden en voorkomen van secundaire effecten. Hiervoor zijn voldoende randvoorwaarden aanwezig. Op het gebied van zelfredzaamheid zijn de mogelijke vestiging van verminderd-zelfredzamen (in dit plangebied: kinderopvang binnen de bestemming 'gemengd') binnen het effectgebied van een calamiteit en risicocommunicatie aandachtspunten. Ter optimalisering van de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid van burgers, zijn in de analyse in de bijlage drie mogelijke maatregelen benoemd. Wij wijzen u er daarbij wel op dat, hoewel deze maatregelen bijdragen aan het terugdringen van de risico's, de risico's niet tot nul kunnen worden gereduceerd. Ook na het treffen van de benoemde maatregelen kan zich een calamiteit voordoen waarbij slachtoffers zullen vallen. Het is aan het bevoegd gezag dit risico expliciet te accepteren en in het ruimtelijk besluit te verantwoorden binnen de verantwoordingsplicht groepsrisico.
Aanvulling advies
Naar aanleiding van dit advies is door de afdeling Stadsontwikkeling contact met ons opgenomen. Er is gewezen op een onvolkomenheid in de beoordeling van de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid in het advies van 29 september. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 1' worden onder meer de functies 'natuurspeelterrein, natuureducatie, schooltuin met bijbehorende voorzieningen' mogelijk gemaakt. De afdeling Stadsontwikkeling gaf aan dat deze functies bedoeld zijn voor buitenschoolse opvang. Hiermee wordt de aanwezigheid van kinderen, die als verminderd tot niet-zelfredzaam worden beschouwd, expliciet mogelijk gemaakt. Om die reden verzoeken wij u, waar in ons advies van 29 september gesproken wordt over de aanwezigheid van verminderd tot niet-zelfredzame personen binnen de bestemming 'Gemengd', tevens de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 1' te lezen. Daarnaast verzoeken wij u om bij de tekst bij de tweede geadviseerde maatregel aan te vullen conform bijgaand advies:
Mogelijke maatregelen ter verbetering van de mogelijkheden voor de rampen-bestrijding en de zelfredzaamheid van burgers:
1. Binnen het effectgebied van de hogedruk aardgastransportleiding functies voor verblijf
door verminderd of niet-zelfredzame personen uitsluiten
Geconstateerd is dat binnen de bestemming 'gemengd' functies voor kinderopvang zijn
toegelaten. Deze bestemming is voor een klein deel binnen het effectgebied (135
meter) van de hogedruk aardgastransportleiding gelegen. Wij adviseren u functies voor
verminderd of niet-zelfredzame personen (zoals kinderopvang) uit te sluiten binnen het
effectgebied van de hogedruk aardgastransportleiding.
2. Burgers voorlichten over de risico's van gevaarlijke stoffen (actieve risicocommunicatie)
Actieve risicocommunicatie kan een positieve bijdrage leveren aan een juiste
gevaarsinschatting door burgers bij calamiteiten. Een juiste gevaarinschatting draagt bij
aan de zelfredzaamheid van burgers. Om die reden adviseren wij u bewoners en
gebruikers van het plangebied voor te lichten over de risico's en hen een
handelingsperspectief te bieden in geval van een calamiteit.
3. Betreffende de buitenschoolse opvang binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden
- Landschap 1', kan ervoor worden gekozen om de aanwezige begeleiders specifiek
voor te lichten over de risico's van de hogedruk aardgastransportleiding en hen te
(laten) informeren over hoe te handelen in geval van een incident bij de gasleiding.
Afweging
Met betrekking tot het bovenstaande overwegen wij het volgende:
Ad 1. De nieuwe opstallen voor de verblijfsfuncties zijn niet binnen de risicocontour van
de gasleiding gelegen. Wij achten het verdedigbaar dat, met in achtneming van het
zeer geringe GR (minder dan 0,1 x de oriënterende waarde) een deel van de rond de
opstal van de buitenschoolse opvang gelegen open ruimten binnen de GR contour
komt te liggen. Bovendien zal het verblijf in deze open ruimte een beperkt aantal
kinderen gedurende eveneens beperkte verblijfstijden gaan betreffen.
Ad. 2 De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid is in samenwerking met alle regiogemeenten
een risicocommunicatiecampagne gestart. Onder de naam “Gelderland-Zuid denkt
vooruit” zijn er diverse tools ontwikkeld om de inwoners te informeren over de
mogelijke risico's en zijn er voor de twee belangrijkste handelingsperspectieven, te
weten vluchten en schuilen, instructiekaarten aangemaakt. Burgers ontvangen
standaard een folder als zij inschrijven bij de burgerlijke stand. Deze campagne is
inmiddels gestart.
Deze folder zal ook standaard gestuurd gaan worden naar de (toekomstige)
bewoners/gebruikers van de panden in het plan Ooyse Schependom.
Ad. 3 Naar aanleiding van dit bestemmingsplan zal er voorafgaand aan- en tijdens de
ingebruikneming van de buitenschoolse opvang aan begeleiders specifieke
voorlichting worden verstrekt met betrekking tot de risico's van de hogedruk
aardgastransportleiding en zullen zij ook worden geïnformeerd over hoe te handelen
in geval van een incident bij de gasleiding.
Conclusie
Gezien het bovenstaande en mede rekening houdend met het gegeven dat de risico's voor het plangebied, waaronder een buitenschoolse opvang, nauwelijks lager kunnen zijn dan zij binnen dit plangebied zijn, achten wij de planvorming aanvaardbaar. De zeer geringe restrisico's achten wij dan ook acceptabel.
6.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijnstof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm | ingangsdatum | |
grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2010 (1-1-2015)* |
jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-1-2005 (1-1-2011)* |
daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar>50 ug/m3 | 1-1-2005 (1-1-2011)* |
* na derogatie
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor heeft Nederland derogatie (uitstel) gekregen voor het voldoen aan de grenswaarden. Tot die tijd gelden aangepaste grenswaarden:
- NO2 jaargemiddeld: 60 µg/m3;
- PM10 jaargemiddeld: 48 µg/m3.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met de met het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit (sinds de inwerkingtreding van het NSL maximaal 3 %) (Wm artikel 5.16.1.c), of;
- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met de met het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
- de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of in elk geval niet strijdig is met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Begin 2009 is de AMvB gevoelige bestemmingen vastgesteld met afstandseisen voor gevoelige objecten zoals kinderdagverblijven en scholen. Plannen voor gevoelige objecten zijn dan niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het Ooyse Schependom moet bij gevoelige bestemmingen rekening worden gehouden met bovenstaande regelgeving. Plannen moeten getoetst worden aan de regelgeving voor luchtkwaliteit.
Voor de luchtkwaliteit in het plangebied is naast de heersende achtergrondconcentraties geen weg van belang. Alleen bij ontwikkellocaties die extra verkeersbewegingen gaan opleveren zal een nadere toets nodig zijn. Het plangebied grenst ook niet aan noemenswaardige bedrijvigheid. De uitstoot is hier daarom niet zodanig dat overschrijding van de grenswaarden voor NO2 en PM10 te verwachten is.
De uitstoot door scheepvaart op de Waal is zodanig dat overschrijding van grenswaarden buiten de vaargeul mogelijk is. Nieuwe ontwikkelingen direct langs de rivier kunnen daardoor nadelig beïnvloed worden. Wanneer nieuwbouw van woningen en andere gevoelige objecten gepland wordt langs de rivier, dan dient hierover nader advies ingewonnen te worden.
De verkeersaantrekkende werking van het plan is zodanig beperkt, dat sprake is van een “niet in betekenende mate” plan (NIBM) volgens de AMvB Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen. Toetsing aan luchtkwaliteitseisen is dan niet nodig.
Vanuit het luchtkwaliteitsaspect is er geen bezwaar tegen het bestemmingsplan en het mogelijk maken van de initiatieven.
6.6 Fysieke Veiligheid
6.6.1 Inleiding
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden hieronder genoemd. Opgemerkt wordt dat Bouwverordening en Bouwbesluit eisen stellen aan bouwwerken. Met betrekking tot woonboten wordt tevens de richtlijn Handreiking Brandveiligheid van woonschepen en woonscheephavens (Nifv, 2007) gehanteerd.
6.6.2 Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
6.6.3 Situering van gebouwen
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij voor de bouwwerken op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de bouwvergunning gesteld worden.
Voor de woonboten ligt dit anders: de 'Handreiking Brandveiligheid woonschepen en woonschepenhavens' stelt een mate van weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen woonboten voor van minimaal 30 minuten. De handreiking stelt geen nadere bepaling voor bestaande situaties, maar geeft wel aan dat bij wijzigingen (nieuwe besluiten, verbouwingen) het wenselijk is om met het bovenstaande rekening te houden.
Op basis hiervan kan men stellen, dat in verband met het voorkomen van brandoverslag tussen woonboten de onderlinge afstand tussen de woonboten minimaal 5 meter dient te bedragen, tenzij op andere wijze een weerstand tegen brandoverslag van ten minste 30 minuten, bepaald volgens NEN 6068, wordt verkregen. De brandweer adviseert om dit in het licht van dit ruimtelijk besluit in ogenschouw te nemen.
6.6.4 Bluswatervoorziening
De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van dergelijke voorzieningen dient voor dit plan minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de (brandweer)toegang(en) van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen.
De bestaande situatie voldoet niet overal aan de afstandsvereiste. De afwijkingen zijn voor de bouwwerken echter dermate gering dat dit geen bezwaren geeft. Wat de woonboten (en de enkele woonwagen) betreft ligt de situatie anders: hier zijn de afstanden tot de bluswatervoorziening wel significant. De 'Handreiking Brandveiligheid van woonschepen en woonschepenhavens' gaat voor woonboten uit van 40 meter (nieuwe situatie) en 80 meter (bestaande situatie) van de ingang van de boot tot de bluswatervoorziening. Bij meerdere boten wordt deze afstand (80 meter) overschreden. Overigens geldt hier dat men per definitie bluswater maar in beperkte mate kan gebruiken (vanwege het risico op het zinken van de boot).
Brandweer Nijmegen verwacht in 2012 beleidsmatige afspraken te maken met betrekking tot knelpunten in de bluswatervoorziening.
6.6.5 Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.
De geplande situatie voldoet aan deze voorwaarden voor wat de bouwwerken betreft. De woonboten liggen veelal op grotere afstand van de openbare weg. De eerder genoemde 'Handreiking Brandveiligheid van woonschepen en woonschepenhavens' gaat uit van 40 meter voor nieuwe en 60 meter voor bestaande situaties; er wordt voldaan aan 40 meter.
Aan de hand van het voorliggende plan kunnen wat betreft de bereikbaarheid dan ook geen beperkingen worden geconstateerd.
6.6.6 Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer beperkingen ziet met betrekking tot bluswatervoorziening voor de woonboten in dit bestemmingsplan. Voor dergelijke knelpunten zullen in 2012 beleidsmatige keuzes gemaakt worden.
Verder dient men zich te realiseren dat de afstanden tussen de woonboten onderling veelal niet overeenkomen met de mate van weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag zoals voorgesteld in de 'Handreiking Brandveiligheid van woonschepen en woonscheephavens' (Nifv, 2007). De brandweer adviseert om dit in het licht van dit ruimtelijk besluit in ogenschouw te nemen.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de 'Nijmeegse Bouwverordening' (artikel 2.5.3 en artikel 5.1.2) en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
6.7 Genetisch Gemodificeerde Gewassen En Gentherapie
Raadsmotie
Tijdens de raadsvergadering van 29 juni 2011 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen naar aanleiding van een burgerinitiatief "Gentechvrij Nijmegen". De motie luidt als volgt:
- 1. Te besluiten Nijmegen tot gentechvrije stad te verklaren en een persverklaring uit te geven van die strekking, om daarmee te benadrukken dat veel Nijmegenaren de voorkeur geven aan gentechvrij voedsel. Ook wordt de gemeente verzocht de bezwaren die in het burgerinitiatief zijn verwoord middels een brief over te brengen aan de regering, alsmede de beide Kamers in Den Haag (met een kopie ter informatie aan de Provinciale Staten van Gelderland). Een mogelijk formulering is opgenomen onder punt 1) van de Toelichting op de punten van het burgerinitiatief.
- 2. De juridische faculteit van de Radboud Universiteit te vragen onderzoek te initiëren waarin zaI worden nagegaan welke mogelijkheden het raamwerk van de Europese richtlijn 2001/18/EG biedt om deze subsidiair, op lokaal niveau, uit te werken ten behoeve van de bescherming van reguliere en biologische teelten tegen niet-doelbewuste aanwezigheid van genetisch gemodificeerde gewassen. Dit om te voorzien in de lacune op nationaal niveau, waar tot op heden geen, of onvoldoende invulling aan de richtlijn wordt gegeven. Het zg. co-existentiemandaat wordt besproken in art. 26bis 1e lid, van bedoelde richtlijn. Ook zij in dit verband verwezen naar de conclusies 15 t/m 18 van de Milieu Raad van 4 december 2008, waarin het mandaat voor het instellen van genetisch gemodificeerde organismen-vrije zones langs kwetsbare (natuur)gebieden wordt onderstreept.
- 3. De bezwaren van Nijmeegse burgers omtrent de veiligheid van genetisch gemodificeerde gewassen mee te delen aan het adres van bedrijven, in het geval dat deze kenbaar maken op Nijmeegs grondgebied teeltproeven met genetisch gemodificeerde gewassen te willen opzetten.
- 4. Een gemeentelijke Nota Duurzaamheid op te (doen) stellen waarin wordt nagegaan hoe het begrip duurzaamheid in gemeentelijk beleid kan worden omgezet op een wijze die verder gaat dan alleen het toepassen van een aantal landelijke richtlijnen ter zake. Met name vraagt de werkgroep het begrip "gentechvrij" in de gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen handen en voeten te geven, om op die wijze recht te doen aan de titel van dit burgerinitiatief. Verwezen zij verder naar hetgeen hierover in de toelichting bij punt 4 is vermeld.
Milieuregelgeving
Bij werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen buiten een laboratorium wordt gesproken van introductie in het milieu. Veldproeven met genetisch gemodificeerde gewassen en gentherapie zijn hier voorbeelden van.
Genetisch gemodificeerde gewassen kunnen risico's met zich meedragen. De techniek is relatief nieuw en kan onbedoelde effecten hebben. Als genetisch gemodificeerde organismen buiten de gecontroleerde omgeving van een laboratorium komen, bestaat er een kans dat ze zich oncontroleerbaar vermenigvuldigen of uitkruisen. Daarom zijn er strenge regels voor het uitvoeren van veldproeven.
Het is verboden om met genetisch gemodificeerde gewassen buiten een laboratorium te werken (veldproeven), tenzij men een vergunning heeft. Wie genetisch gemodificeerde gewassen wil kweken moet een vergunning aanvragen bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De aanvrager moet een milieurisicoanalyse uitvoeren om te kijken of er risico's zijn voor mens en milieu. Het ministerie controleert of de risicoanalyse goed is uitgevoerd en beoordeelt of de vergunning kan worden afgegeven. Het Besluit genetisch gemodificeerde organismen is het toetsingskader voor de vergunningaanvraag.
Het toepassen van genetisch gemodificeerde gewassen buiten een laboratorium is dus met veel waarborgen omgeven. Daar kan uit worden afgeleid dat ook de centrale overheid wil voorkomen dat deze gewassen in het milieu komen. De gemeenteraad heeft daar op haar eigen manier invulling aan gegeven door Nijmegen gentechvrij te verklaren.
Daarnaast zijn er genetisch gemodificeerde gewassen die via Europese produktregelgeving op de markt zijn toegelaten. Indien een agrariër op zijn perceel tot de Europese markt toegelaten gemodificeerde gewassen wil telen, moet hij dit melden bij de Dienst Regelingen. Dit landelijk registratiesysteem van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie houdt bij waar in Nederland welk gewas wordt geteeld. In 2007 waren er 6 locaties in Nederland waar genetisch gemodificeerd maïs werd geteeld. Na 2007 zijn er geen locaties meer geregistreerd waar genetisch gemodificeerde gewassen worden geteeld.
Het bestemmingsplan
Hoewel de hierboven aangehaalde raadsmotie niet spreekt over bestemmingsplannen, gaat er indirect een appèl van uit om de toepassing en teelt van genetisch gemodificeerde gewassen in het bestemmingsplan uit te sluiten.
In beginsel bestaat de mogelijkheid om in een bestemmingsplan te bepalen dat in (delen van) het plangebied bepaalde vormen van agrarische bedrijvigheid dan wel agrarisch grondgebruik niet zijn toegestaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het uitsluiten van intensieve veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven. Hieraan dienen dan wel ruimtelijke overwegingen ten grondslag gelegd te worden. In het geval van de intensieve veehouderij kan dit bijvoorbeeld zijn de aanwezigheid van een voor verzuring gevoelig gebied in of in de nabijheid van het plangebied. In het geval van de glastuinbouw kan het gaan om de bescherming en instandhouding van de openheid van het landschap.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan in het bestemmingsplan een gentechvrije zone worden opgenomen dan wel worden bepaald dat in een bepaald gebied het toepassen en de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen is uitgesloten. Het instellen van deze gentechvrije zone is erop gericht de telers van niet genetisch gemodificeerde gewassen te beschermen tegen de mogelijke verstoring van de biodiversiteit bij accidentele vermenging met genetisch gemodificeerde gewassen. Besmetting van gewassen en producten kan leiden tot aanzienlijke economische schade bij agrariërs, aangezien besmetting van producten tot onverkoopbaarheid van de producten kan leiden. De ruimtelijke relevantie hierbij betreft de gevolgen die doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen/gewassen in het milieu kunnen hebben voor zowel reguliere/biologische landbouw als voor het beschermd natuurgebied 'de Gelderse Poort', beide in het licht van de biodiversiteit. De genetisch gemodificeerde gewassen zijn veelal resistent gemaakt tegen herbiciden of scheiden zelf insecticiden af, zodat er bij de teelt van of proeven met genetisch gemodificeerde gewassen altijd een vorm van bestrijdingsmiddelen is betrokken. De Ooyse Schependom grenst aan het Natura 2000-gebied 'de Gelderse poort'. De Gelderse poort is als 'Natura 2000'-gebied aangewezen omdat het een omvangrijk rivierenlandschap kent met onder andere slikkige rivieroevers, stroomdalgraslanden, en ruigten en zomen. Het is tevens een belangrijk broedgebied voor zowel moerasvogels als voor vogels van waterrijke gebieden en natte graslanden, en tevens een belangrijk rust- en foerageergebied voor eenden en ganzen. Het beschermingsregime van het Natura 2000-gebied heeft externe werking. Het zogeheten buffergebied rondom het natuurgebied, waarin landbouw wordt uitgeoefend, vraagt ook daarom bescherming tegen de eventuele gevolgen van de introductie van genetisch gemodificeerde gewassen in het milieu. Het telen van genetisch gemodificeerde gewassen en de reguliere/biologisch landbouw zijn met elkaar strijdige functies, die niet naast of op korte afstand van elkaar kunnen bestaan. Daarom is in de doeleindenomschrijving van de bestemming Agrarisch met waarden – Landschap en van de bestemming Agrarisch met waarden – Landschap 1 de teelt en het toepassen van genetisch gemodificeerde gewassen op deze gronden uitgesloten. Dit is toereikend om de onbedoelde aanwezigheid van genetisch gemodificeerde organismen in landbouwproducten of de natuur te voorkomen en dient tevens om vervuiling van dit unieke natuurgebied met bestrijdingsmiddelen op en geproduceerd door genetisch gemodificeerde gewassen via bodem en water te voorkomen en de huidige biodiversiteit te waarborgen.
6.8 Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in het actieplan klimaat 2008-2012 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie. Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Groene energie wordt steeds meer toegepast. Dit betekent dat gebruik wordt gemaakt van natuurlijke energiebronnen, via de zon of de wind.
Hoofdstuk 7 Plansystematiek
7.1 Algemeen
De planvorm moet er op gericht zijn alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een zodanige bestemmingsregeling dat enerzijds in zekere mate ontwikkelingen mogelijk zijn en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit voldoende gewaarborgd blijft. Uitgangspunt is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Dit betekent dat niet alleen het bestaande gebruik van een perceel of pand wordt vastgelegd, maar ook wordt bekeken of op voorhand een ander gebruik aanvaardbaar is. Ook betekent het dat niet alleen de bestaande bebouwing wordt vastgelegd, maar wordt tevens bekeken in hoeverre extra bebouwingsmogelijkheden geboden kunnen worden. Ook wordt rekening gehouden met bestaande planologische mogelijkheden.
Nieuwe ontwikkelingen worden alleen meegenomen indien de ontwikkelingen voldoende concreet zijn en ruimtelijk kunnen worden onderbouwd. Veelal betreft het ontwikkelingen waarvoor al aparte procedures in gang zijn gezet, bijvoorbeeld een postzegelbestemmingsplan, die in dit bestemmingsplan worden ingepast. Voor ontwikkelingen die nog zijn voorzien of nog onvoldoende concreet zijn, zal te zijner tijd een postzegelbestemmingsplan opgesteld moeten worden.
Voor de actualisatie van bestemmingsplannen wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld.
7.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar in wordt gegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht) en de bijlagen (met de Staat van bedrijfsactiviteiten en de Staat van horeca-activiteiten).
Inleidende regels
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
Enkelvoudige bestemmingen
De bestemmingen Agrarisch met waarden - Landschap, Agrarisch met waarden - Landschap 1, Bedrijf - 1, Bedrijf - 2, Bedrijf - Nutsvoorziening, Groen, Groen - 1, Groen - 2, Natuur, Tuin, Verkeer, Water, Wonen en Wonen - Woonwagenstandplaats zijn allemaal enkelvoudige bestemmingen. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor locaties waar ook slechts één hoofdfunctie is toegestaan.
Combinatiebestemmingen
De bestemming Gemengd is een combinatiebestemming. Deze bestemming is opgenomen voor locaties waar meerdere hoofdfuncties zijn toegestaan. Het kan dan gaan om de functies wonen, kantoren, dienstverlening, en bedrijven.
Dubbelbestemmingen
De bestemmingen Leiding - Gas, Leiding - Riool, Waarde Archeologie - 2, Waarde Archeologie - 3, Waterstaat - Waterstaatkundige functie, Waterstaat - Waterkering en Waterstaat - Waterlopen zijn dubbelbestemmingen. Deze bestemmingen vallen zowel samen met enkelvoudige bestemmingen als met combinatiebestemmingen. De dubbelbestemmingen kunnen onderling ook samenvallen. Er gelden dan meerdere dubbelbestemmingen voor dezelfde gronden. Bij de algemene regels is een voorrangsregeling opgenomen voor wanneer dubbelbestemmingen samenvallen.
Algemene regels
De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels (zoals beeldende kunst, ondergronds bouwen), algemene gebruiksregels (zoals aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven) en overige regels.
Overgangs- en slotregels
Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregels (naam bestemmingsplan).
7.3 Flexibiliteitsbepalingen
Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouwmogelijkheden reeds bieden, zijn er extra mogelijkheden onder voorwaarden. Deze extra mogelijkheden kunnen worden geboden via een omgevingsvergunning en wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, de zogenaamde flexibiliteitsbepalingen. Met de gemeenteraad is echter afgesproken dat in nieuwe actualisatie bestemmingsplannen in beginsel geen gebruik meer wordt gemaakt van de mogelijkheid om wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden op te nemen. De raad wil namelijk zelf de plannen kunnen vaststellen waarin nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Dit houdt in dat voor ontwikkelingen die niet in dit bestemmingsplan zijn opgenomen een postzegelbestemmingsplan moet worden opgesteld. Er zijn nog wel wijzigingsbevoegdheden opgenomen bij de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en 3.
Verder zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen (vml binnenplanse ontheffing) opgenomen.
Wijzigingsbevoegdheden
Bij de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en 3 zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om deze dubbelbestemming te kunnen laten vervallen of juist op te nemen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn dan wel uit onderzoek juist blijkt dat er ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Omgevingsvergunning
Het aantal mogelijkheden om een omgevingsvergunning (vml binnenplanse ontheffing) te verlenen is in dit bestemmingsplan beperkt. Uitgangspunt is zoveel mogelijk rechtstreekse flexibiliteit (bouw- en gebruiksmogelijkheden) te bieden ter voorkoming van extra procedures.
Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Ook is bij de dubbelbestemmingen het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (vml aanlegvergunning) en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (vml sloopvergunning) alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 8 Woonfunctie
8.1 Algemeen
In het plangebied is de functie wonen aanwezig. Uitgangspunt is dat de hindergevoelige woonfunctie bepalend is voor de wijze waarop met de overige in het plangebied voorkomende functies wordt omgegaan.
8.2 Stedenbouwkundige Uitgangspunten
Voor de bestaande woonbebouwing in Nijmegen zijn in de stedenbouwkundige matrix de stedenbouwkundige uitgangspunten aangegeven (zie bijlage). Deze stedenbouwkundige matrix vormt onderdeel van het Standaard bestemmingsplan gemeente Nijmegen. Er wordt een vijftal gebiedstypen onderscheiden waarvoor stedenbouwkundige uitgangspunten zijn geformuleerd. Een gebiedstype vertegenwoordigt een stadsdeel van Nijmegen met een eigen stedenbouwkundige- en architectonische uitstraling en met een eigen identiteit. Bij de stedenbouwkundige matrix is een kaart opgenomen van de stad, ingedeeld in gebiedstypen. In de stedenbouwkundige matrix zijn 5 gebiedstypen opgenomen:
- historisch gesloten bebouwing;
- historisch open bebouwing;
- tuinstad;
- jaren '70 en '80 wijken;
- overig.
Het plangebied Nijmegen Ooyse Schependom valt in zijn geheel onder gebiedstype "Overig". De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de bestemmingen Wonen en Tuin zijn in de stedenbouwkundige matrix weergegeven. De stedenbouwkundige matrix is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
8.3 Juridische Vormgeving
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de bestemming Wonen, Tuin en de bestemming Wonen-Woonwagenstandplaats.
Wonen en Tuin
De woongebieden hebben de bestemming Wonen en Tuin gekregen. Binnen de bestemming Wonen is een aanduiding 'bouwvlak' opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw (woning) mag worden opgericht. Aan de hand van de diepte van het achtererf is de grootte van het bouwvlak bepaald. In ieder geval is de bestaande legale situatie bestemd. Waar mogelijk zijn uitbreidingsmogelijkheden geboden. Binnen de aanduiding 'bouwvlak' mogen ook aan- en uitbouwen worden gerealiseerd. Op het erf zijn bouwmogelijkheden voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen. De totaal bebouwde oppervlakte mag ten hoogste 50% van het erf bedragen, met een maximum van 50 m2. Aan- en uitbouwen binnen de aanduiding 'bouwvlak' tellen daarbij niet mee. Ook de begrenzing tussen de bestemmingen Wonen en Tuin is aan de hand van de stedenbouwkundige matrix bepaald. De bestemming Tuin ligt veelal aan de voorzijde van de woning. Binnen de bestemming Tuin zijn slechts beperkte bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Overigens kan de bestemming Tuin ook in combinatie met andere bestemmingen voorkomen, zoals de bestemming Gemengd.
Op grond van de algemene regel "Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten" zijn in woningen alsmede in aan- en uitbouwen onder voorwaarden andere functies toegestaan in de vorm van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan in (vrijstaande) bijgebouwen. Het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit in een (vrijstaand) bijgebouw in de tuin gaat de reikwijdte van de woonfunctie te buiten. De beroeps- of bedrijfsactiviteit is dan immers niet meer direct gerelateerd aan de woning. Een dergelijke functieverandering kan ingevolge vaste jurisprudentie uitsluitend worden bewerkstelligd middels een wijziging of herziening van het bestemmingsplan (uitspraak ABRS 06/04/2005, 200404674/1). In de regels is onder de begrippen gedefiniëerd wat onder aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten moet worden verstaan.
Wonen-Woonwagenstandplaats
Aan de rand van de Ooijpolder bevindt zich één woonwagenstandplaats. Hiervoor is de bestemming Wonen-Woonwagenstandplaats opgenomen.
Hoofdstuk 9 Economische Functies
9.1 Algemeen
De in het plangebied voorkomende economische functies zijn: bedrijven en kantoren. Deze functies komen zelfstandig voor. Ingegaan wordt op de uitgangspunten per functie en de juridische vormgeving.
9.2 Uitgangspunten Per Functie
Bedrijven
In paragraaf 6.1 is een overzicht opgenomen van de bedrijven in het plangebied. Het beleid ten aanzien van bedrijven is er op gericht bestaande bedrijven te handhaven en voorts die bedrijven toe te staan die ook op basis van het vorige bestemmingsplan waren toegestaan. Ook zijn nieuwe bedrijven toegestaan voor zover deze vallen onder categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en/of onder de aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Het gaat dan om bedrijven die goed in een woonomgeving passen.
Horeca
In de Ooyse Schependom zijn momenteel geen horecagelegenheden gevestigd. Op één pand in het gebied rust wel de horecabestemming. Dit betreft de Polderkamer aan de Ooysedijk. In het bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van horecabedrijven gekoppeld aan de "Staat van horeca-activiteiten model Nijmegen". Dit is een lijst met horecabedrijven in Nijmegen, die al naar gelang de te verwachten hinder zijn ingedeeld in categorieën. Het betreft een algemene lijst, gebaseerd op de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering", aangevuld met de volgende ruimtelijk relevante criteria: de over het algemeen gebruikelijke openingstijden en de verkeersaantrekkende werking. De "Staat van horeca-activiteiten model Nijmegen" is met toelichting opgenomen in de bijlage bij de regels.
De toelaatbare categorie voor horeca is categorie 1a en 1b van de Staat van horeca-activiteiten, inclusief café.
In de Horecanota Gastvrij Nijmegen zijn de beleidsregels voor nieuwe horeca opgenomen. Voor de Ooyse Schependom geldt dat horeca zich in dit gebied zal vestigen vanwege de unieke locatie. Goede initiatieven vanuit de markt, die inspelen op unieke kansen, zullen op hun eigen merites worden beoordeeld. Nieuwvestiging van horeca wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. De planologisch bestaande horecafunctie van de Polderkamer is in het bestemmingsplan gehandhaafd.
Kantoren en dienstverlening
In het plangebied komt een aantal kleinere kantoorfuncties (zoals administratiekantoor, uitzendbureau) voor.
9.3 Juridische Vormgeving
Aan een deel van de gronden in het plangebied waarop bedrijven gevestigd zijn dan wel gevestigd kunnen worden, zijn de bestemmingen Bedrijf -1, Bedrijf - 2, en Bedrijf - Nutsvoorziening gegeven.
Aan een deel van de economische functies is de bestemming Gemengd gegeven. Met deze bestemming kunnen meerdere functies per locatie mogelijk worden gemaakt. Op deze manier wordt leegstand voorkomen, kan worden ingespeeld op marktontwikkelingen en wordt daarmee de buurteconomie gestimuleerd. Het gebruik van deze combinatiebestemming heeft als consequentie dat bestemmingen met één hoofdfunctie veel minder voorkomen dan voorheen gebruikelijk. De bestemmingen Kantoor, Detailhandel en Dienstverlening komen in dit bestemmingsplan zelfs helemaal niet voor. In het bestemmingsplan zijn de economische en maatschappelijke functies ondergebracht binnen één van de volgende bestemmingen:
- I. Bedrijf - 1;
- II. Bedrijf - 2;
- III. Bedrijf - Nutsvoorziening;
- IV. Gemengd;
- V. Horeca.
Hoofdstuk 10 Agrarische Functies
10.1 Algemeen
Een deel van de gronden ten zuiden en zuidoosten van de Ooysedijk zijn in gebruik voor agrarische doeleinden. Aan deze gronden is in het bestemmingsplan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap gegeven. Op basis van deze bestemming kan het agrarisch gebruik van de gronden worden voortgezet.
Aan de percelen van Struin en Landwaard is in het bestemmingsplan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap 1 gegeven. Op basis van deze bestemming kunnen deze gronden gebruikt worden voor agrarische doeleinden en als schooltuin. Aan de gronden van Struin is tevens de aanduiding 'naschoolse opvang' (nso) gegeven, waardoor alleen deze gronden tevens gebruikt mogen worden voor een natuurspeelterrein ten behoeve van buitenschoolse opvang. Inrichting van de gronden van Struin en Landwaard moet plaatsvinden in overeenstemming met het beeldkwaliteitsplan.
10.2 Juridische Vormgeving
Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, zijn in totaal maximaal 2 veldschuren of schuilgelegenheden toegestaan, met een maximum oppervlakte van 50 m2 per gebouw en per agrarisch bedrijf. Op de gronden van Struin en Landwaard, waaraan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap 1 is gegeven, is een gebouw van respectievelijk maximaal 100 m2 en 50 m2 toegestaan ten dienste van de bestemming.
Hoofdstuk 11 Openbare Ruimte
11.1 Algemeen
De openbare ruimte is in het bestemmingsplan onderverdeeld in de volgende bestemmingen:
- I. Groen;
- II. Groen -1;
- III. Groen - 2
- IV. Natuur;
- V. Verkeer;
- VI. Water.
Daarnaast zijn er de dubbelbestemmingen Leiding - Gas, Leiding - Riool, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3, Waterstaat - Waterstaatkundige functie, Waterstaat - Waterkering en Waterstaat - Waterlopen.
11.2 Juridische Vormgeving
Groen
De in het plangebied voorkomende grotere openbare groenvoorzieningen zijn voorzien van de bestemming Groen. Binnen de meeste overige bestemmingen zijn ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat niet al het groen ook als groen bestemd hoeft te worden. Zo zijn bijvoorbeeld binnen de bestemming Verkeer ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat bermen niet als groen bestemd hoeven te worden. Binnen de bestemming Groen zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, hondenuitlaatplaatsen, in- en uitritten en fiets en voetpaden mogelijk. Tevens zijn wadi's, water, overstortvijvers, rioolbuffers en geluidwerende voorzieningen mogelijk. In de bestemming Groen zijn parkeervoorzieningen niet toegestaan.
Groen - 1
De in het plangebied voorkomende groenstrook nabij de woonboten gelegen aan het 'Meertje is voorzien van de bestemming Groen -1 . Naast de mogelijkheden die zijn benoemd onder "Groen" zijn ook bijgebouwen toegestaan voor de woonboten.
Groen - 2
Aan de groenvoorzieningen langs de Ooysedijk, de Dijkgraaf van Wijckweg en ten noorden van het Meertje is de bestemming Groen - 2 gegeven. Binnen deze bestemming Groen zijn geen bijbehorende voorzieningen zoals sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen en hondenuitlaatplaatsen mogelijk. Ook zijn op deze gronden geen geluidwerende voorzieningen mogelijk.
Natuur
Dit betreft de bestaande natuurgebieden in de uiterwaarden, die veelal onderdeel uitmaken van de EHS-natuur. De betreffende gronden worden natuurlijk beheerd door grote grazers en hebben tevens een waterbergingsfunctie. Het betreft de Waal-uiterwaarden. De gronden maken grotendeels ook onderdeel uit van het Natura 2000 gebied, de Waaluiterwaarden. Binnen de bestemming zijn schuilgelegenheden, bergingen, sport- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden mogelijk.
Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de openbare weg in brede zin. Hieronder wordt verstaan wegen, pleinen, busbanen, fiets- en voetpaden, bruggen, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Binnen de bestemming Verkeer zijn ook bijhorende voorzieningen zoals groen-, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, taluds en geluidwerende voorzieningen toegestaan. Tevens zijn wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.
Daarnaast zijn op basis van de algemene regel "(Bouw)werken ten algemene nutte" tevens straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, transformatorhuisjes e.d. toegestaan. Op grond van de definitiebepaling van straatmeubilair behoren ook de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bewegwijzering, verlichting, afvalinzamelsystemen, informatie- en reclameobjecten, e.d. tot de mogelijkheden. Deze aanvullende bepaling geldt overigens voor alle bestemmingen. Ook is er een algemene regel opgenomen voor "Beeldende kunst". Binnen alle bestemmingen is het oprichten van beeldende kunst tot een maximale bouwhoogte van 10 meter toegestaan. Verder zijn er bij de algemene regels "Parkeerregels" opgenomen. Wanneer er gebouwd wordt danwel het gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken wijzigt, dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels.
Water
Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, is de bestemming Water toegekend. De bestemming Water is opgenomen voor de Waal en de belangrijkste watergangen. In andere gevallen valt water onder de bestemming Groen. Gronden met de bestemming Water zijn bestemd voor de waterhuishouding, de waterbeheersing, waterafvoer en -berging, watergangen, aanleg- en vissteigers, waterlopen en waterpartijen, alsmede voor taluds, oevers en onderhoudsstroken, kunstwerken zoals bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken. Ook zijn bijbehorende voorzieningen zoals groen, sport- en speelvoorzieningen mogelijk. Verder is aan een deel van de gronden met de bestemming Water in 't Meertje, de aanduiding 'woonschepenligplaats' gegeven. In totaal zijn hier maximaal 14 woonboten toegestaan, overeenkomstig de feitelijke situatie.
Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
In gebieden met een archeologisch belang (waarde 2) geldt een archeologische (dubbel)bestemming. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 50 m2 en een diepte van meer dan 30 cm, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden voldoende zijn vastgesteld. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, ontheffing worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een aanlegvergunningen- en een sloopvergunningenstelsel opgenomen.
Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)
In gebieden met waarde 3 (terreinen van zeer hoge archeologische waarde) geldt een archeologische (dubbel)bestemming. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht waarvoor grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder het maaiveld, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden voldoende zijn vastgesteld. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, ontheffing worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een aanlegvergunningen- en een sloopvergunningenstelsel opgenomen.
Waterstraat - Waterstaatkundige functie
De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onder andere de afvoer van hoog oppervlaktewater.
Waterstaat - Waterkering
De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering alsmede voor de instandhouding en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de dijk.
Waterstaat - Waterlopen
De voor Waterstaat - Waterlopen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, kunstwerken, bruggen en andere waterstaatskundige werken.
Zoekgebied voetgangersbrug
Binnen dit zoekgebied is de mogelijkheid geboden om een voetgangersbrug te realiseren.
Hoofdstuk 12 Uitvoerbaarheid
12.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom heeft een overwegend consoliderend karakter. Hier worden dus geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Voor dit deel is daarom afgezien van een onderzoek naar de financieel-economische uitvoerbaarheid. De voetgangersbrug over de monding van 't Meertje wordt door bijdragen van een aantal (externe) partners en uit het programma Groen van de gemeente betaald. Met de eigenaar van de gronden waarop de buitenschoolse opvang is voorzien, is op 7 november 2011 een anterieure overeenkomst gesloten in verband met de te maken kosten door de gemeente.
Bovenstaande uitgangspunten geven aan dat alle locaties zonder financiële consequenties voor de gemeente ontwikkeld kunnen worden. Een exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening is dan ook niet noodzakelijk.
12.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp-bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom toegezonden aan de gemeente Ubbergen, de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland, de provincie Gelderland, de gemeente Lingewaard, Waterschap Rivierenland, VROM-inspectie, Defensie, Staatsbosbeheer, NUON Infra Oost, Bureau Beheer Landbouwgronden, en Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland. Hieronder staan de reacties, voor zover ontvangen, weergegeven inclusief de reactie van de gemeente daarop.
Gemeente Ubbergen, Postbus 201, 6573 ZJ Beek-Ubbergen | ||
Samenvatting reactie | Reactie | |
Gemeente Ubbergen constateert dat voor de biologische boerderij aan de Dijkgraaf van Wijckweg op de verbeelding geen bouwvlak is vastgelegd. In combinatie met de regels “Agrarisch met waarden – Landschap” leidt dit ertoe, dat iedere agrariër met grond binnen het vlak van deze bestemming 50 m2 aan bebouwing mag oprichten. Met het oog op het behoud van de openheid van het gebied is dit ongewenst. | De planregels zijn aangescherpt door daarin op te nemen dat op de gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden – Landschap” in totaal maximaal 2 veldschuren of schuilgelegenheden mogen worden gebouwd met een maximum oppervlakte van 50 m2 per gebouw en per bedrijf. | |
In het bestemmingsplan is een zoekgebied aangegeven voor een camping en/of camperplaats. Met het oog op het behoud van de openheid en met het oog op de verkeersaantrekkende werking van zo'n activiteit is de gemeente Ubbergen geen voorstander van de komst van een camping en/of camperplaats. | De opmerking in de plantoelichting moet zo gelezen worden, dat in het onderzoek naar een camping en/of camperplaats in de gemeente Nijmegen, ook de Ooyse Schependom betrokken wordt. Op de verbeelding is het plangebied of een deel daarvan in juridische zin niet als zoekgebied aangeduid. Inmiddels is bekend geworden dat de camping en/of camperparkeerplaats niet in de Ooijpolder zal worden gerealiseerd. De desbetreffende passage in de plantoelichting zal in deze zin worden aangevuld. | |
Gemeente Ubbergen heeft het ontwerp structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020 ter inzage liggen. In het ontwerp heeft de gemeente aangegeven op verschillende plaatsen Toeristische Overstappunten tot stand te willen brengen. Hier kunnen bezoekers van het gebied hun auto neerzetten en overstappen op ander vervoer (wandelen, fietsen, zonnetrein, e.d.). Om de verkeersdruk op de dijken te verminderen verzoekt de Gemeente Ubbergen u om bij het Hollands-Duits gemaal ook een overstappunt te maken. | Vanwege het groene en open karakter, de cultuurhistorische waarden en het kwetsbare evenwicht tussen stad en polder gaat de gemeente Nijmegen in het gebied de Ooyse Schependom zeer terughoudend om met nieuwe bebouwing en het toevoegen van ruimtelijke elementen, waaronder het inrichten van parkeerterreinen. Om die reden is een zogenaamd Toeristisch Overstappunt (TOP) bij het Hollans-Duits gemaal niet gewenst. In de directe nabijheid van het gebied is bovendien voldoende parkeergelegenheid beschikbaar, zoals in de parkeergarage Kelfkensbos. |
Conclusie: Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Kamer van Koophandel, Postbus 9292, 6800 KZ Arnhem | ||
Samenvatting reactie | Reactie | |
De Kamer van Koophandel wil dat voor een goed inzicht in de economische activiteiten in het plangebied, in de plantoelichting een lijst wordt opgenomen met daarin een overzicht van alle aanwezige bedrijven en hun uitbreidingsmogelijkheden. | Overeenkomstig de reactie van de Kamer van Koophandel is in de plantoelichting het overzicht van bedrijven in het plangebied uitgebreid. Nu zijn ook bedrijven genoemd die niet milieuvergunningplichtig, die niet onder het Activiteitenbesluit vallen en die ook niet meldingsplichtig zijn. | |
De Kamer van Koophandel merkt op dat het niet toestaan van aan huis verbonden beroeps- en of bedrijfsactiviteiten in bijgebouwen tot een belemmering van de economische activiteiten leidt. De Kamer van Koophandel verzoekt deze regel te laten vervallen. | Op grond van de algemene regel “Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten” zijn in woningen alsmede in aan- en uitbouwen onder voorwaarden andere functies toegestaan in de vorm van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan in (vrijstaande) bijgebouwen. Het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit is dan immers niet meer direct gerelateerd aan de woning. Een dergelijke functieverandering kan ingevolge vaste jurisprudentie uitsluitend worden bewerkstelligd middels een wijziging of herziening van het bestemmingsplan (uitspraak ABRS 06/04/2005, 200404674/1). In de regels is onder de begrippen gedefiniëerd wat onder aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten moet worden verstaan. |
Conclusie: Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Provincie Gelderland, Postbus 9090, 6800 GX Arnhem | ||
Samenvatting reactie | Reactie | |
De Provincie merkt op dat het bestemmingsplan deels is gelegen in een gebied dat op grond van de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005 is aangemerkt als Waardevol Open gebied. In het bestemmingsplan heeft geen goede vertaling plaatsgevonden van dit provinciale beleid. | In verband met het beschermen en versterken van de Ooyse Schependom als Waardevol Open Gebied, is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vormt toetsingskader bij een omgevingsvergunning voor bouwen en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. In het beeldkwaliteitsplan zijn inrichtingseisen voor het gebied en beeldeisen voor de bebouwing opgenomen. Het ontwerp-beeldkwaliteitsplan wordt tegelijk met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd. Verder zijn de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap 1' bestemd voor het behoud en/of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschapswaarden, die vooral bestaat uit de openheid van het landschap. Werken en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover de landschapswaarden niet onevenredig worden geschaad. | |
De provincie stelt dat in artikel 3.2 en 4.2, waaronder 4.2.2., bouwmogelijkheden zijn opgenomen. De locaties van de bouwmogelijkheden zijn gelegen in zowel Waardevol Open gebied als in Weidevogelgebied. Tevens is de bestemminsplanomschrijving in artikel 4.1, onder b, niet in te passen in een weidevogelgebied en in de waardevolle openheid. De bestemmingen en mogelijke bebouwing is in strijd met de provinciale Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening Gelderland. | Zie onder 1. Verder is door de Gemeenteraad van Nijmegen aan het College van Gedeputeerde Staten verzocht ontheffing te verlenen van de Provinciale Verordening, voor zover het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt bebouwing op te richten buiten de contour bestaand bebouwd gebied en de woningbouwcontour Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 1' zijn, gelet op het feitelijke gebruik van de gronden, niet van waarde voor weidevogels. De bouwmogelijkheden op de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' zijn zeer beperkt: in het ontwerp-bestemmingsplan zijn op de gronden met deze bestemming in totaal twee veldschuren of schuilgelegenheden toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m2 per veldschuur of schuilgelegenheid. Bovendien bood het oude bestemmingsplan ook de mogelijkheid veldschuren en schuilgelegenheden te realiseren. | |
In artikel 3.3 en 4.3 is geen verbod opgenomen voor het scheuren van gransland hetgeen essentieel is voor weidevogelgebieden. Wij verzoeken u dit alsnog op te nemen. | Het scheuren van grasland is in het bestemmingsplan pas mogelijk, nadat daarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden is verleend. In het vorige bestemmingsplan was het scheuren van grasland direct mogelijk. Wat dat betreft biedt dit bestemmingsplan meer waarborgen als het gaat om het in stand houden van grasland. Een deel van de gronden in de polder is bovendien reeds lange tijd in gebruik als akkerbouwgebied. In die zin is de waarde van het gebied voor weidevogels betrekkelijk. | |
Een deel van de bestemming “Groen” is gelegen in waardevol open gebied en weidevogelgebied. De provincie is van mening dat voor die gebieden het bepaalde in artikel 8, onder c en d niet van toepassing kan zijn indien daardoor de openheid of het weidevogelgebied wordt aangetast. | Naar aanleiding van de reactie is in het plan de bestemming Groen – 2 ingebracht die niet voorziet in de voorzieningen waartegen de provincie ageert. | |
Voor de bestaande bebouwing op de gronden met de bestemmingen Wonen, Bedrijf en Gemengd, voor zover gelegen in de uiterwaarden, dient inzichtelijk te worden gemaakt hoeveel bebouwing aanwezig is. Dit in het kader van de Beleidslijn Grote Rivieren. | De gevraagde gegevens zijn opgenomen in de plantoelichting. | |
Op de gronden met de bestemming Bedrijf achter Ooysedijk 71 t/m 77 wordt buitenopslag tot 5 meter hoog toegestaan. Dit gebied is gelegen in EHS en Vogel- en Habitatrichtlijn (ongeveer 1/3 deel) en voor het overige grenst het perceel aan twee zijden aan deze gebieden. Bij hoog water zal dit gebied overstromen. Opslag mag daarom niet plaatsvinden op dit perceel in dit gebied. | Naar aanleiding van deze reactie en gelet op de feitelijke situatie, is de bestemming Bedrijf van dit perceel verwijderd. Het perceel behoort tot de woning aan de Ooysedijk 67 en heeft daarom nu de bestemming Wonen gekregen, zonder bouwvlak. | |
Op de verbeelding is het Hollandsch-Duitsch Gemaal bestemd tot Water. De provincie vraagt zich af of dit niet een bedrijfsbestemming zou moeten zijn, zoals ook voor de parkeerplaats en opslagplaats voor drijvend vuil ernaast, langs Het Meertje, het geval is. | De bestemmingsregeling van het Hollandsch-Duitsch Gemaal is aangepast: aan het gemaal en direct aangrenzende gronden is de bestemming Bedrijf – Nutsvoorziening toegekend. | |
De Provincie vraagt zich ook af of de bestemming 'Wonen' van de Ooysedijk 3 niet te ver doorloopt langs de Ubbergseweg. Dat terrein lijkt toe te behoren bij het Hollandsch-Duitsch Gemaal, en zou dan een bedrijfstemming moeten krijgen. | De bestemmingen van de gronden in de directe omgeving van de woning aan de Ooysedijk 3 zijn aangepast aan het feitelijke gebruik. |
Conclusie: Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Gemeente Lingewaard, Postbus 15, 6680 AA Bemmel | ||
Samenvatting reactie | Reactie | |
Het voorontwerp-bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen vanuit de Gemeente Lingewaard. | De reactie van de Gemeente Lingewaard wordt voor kennisgeving aangenomen. |
Conclusie: Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Waterschap Rivierenland, Postbus 599, 4000 AN Tiel | ||
Samenvatting reactie | Reactie | |
De dubbel-bestemming “Waterstaat-Waterkering” is niet correct weergegeven op de verbeelding. Het waterschap verzoekt de zonering (kern- en beschermingszone waterkering) aan te passen aan de werkelijke situatie. | Overeenkomstig de reactie van het Waterschap is de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering” op de verbeelding aangepast. | |
Het Hollands-Duitsch gemaal met directe (werk)omgeving heeft nog niet de juiste bestemming (Tuin, Wonen, Groen en Bedrijfs-Nutsvoorziening). | Overeenkomstig de reactie van het Waterschap zijn de bestemmingen van het Hollands-Duitsch gemaal en van de woning en bijbehorende gronden aan de Ubbergseweg aangepast aan de feitelijke situatie. | |
In het plangebied ligt een rioolwater-transportleiding die nog niet is opgenomen op de verbeelding en in de regels. Deze dient alsnog opgenomen te worden. | Overeenkomstig de reactie van het Waterschap is de rioolwatertransportleiding opgenomen op de verbeelding en in de regels. |
Conclusie: Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
VROM-Inspectie, Postbus 16191, 2500 BD Den Haag | ||
Samenvatting reactie | Reactie | |
Op pagina 28 van de toelichting is aangegeven dat de Waterwet een achttal bestaande wetten integreert en moderniseert. Een van die wetten is de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken voor zover het de 'natte/water' onderdelen van die wet betreft. Alleen die onderdelen die betrekking hebben op het wegennet zijn niet ingetrokken. Waar Rijkswaterstaat voorheen in het rivierbed vergunningen verleende op grond van de Wbr, doet zij dat nu op grond van de Waterwet en de daaruit voortgekomen besluiten. Dit betekent dat zowel het Waterschap (waterkering) als Rijkswaterstaat (hoogwaterafvoer/waterkwaliteit/rivierbeheer) haar belangen toetst op grond van de Waterwet. In de wet zelf is geregeld wie in voorkomende gevallen de Watervergunning voor een activiteit verleent, daarbij geadviseerd door het andere bevoegde gezag. De VROM-inspectie verzoekt de tekst onder paragraaf 2.14.6 overeenkomstig het vorenstaande aan te passen. | De tekst in de toelichting is overeenkomstig de opmerkingen van de VROM-Inspectie als volgt aangepast: Op 22 september 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet integreert en moderniseert een achttal bestaande wetten en regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet maakt de taken en bevoegdheden van de verschillende overheden (Waterschap, Rijkswaterstaat, provincie en gemeente) duidelijk. Met de Waterwet is tenslotte een vergunning aanvragen gemakkelijker geworden. Er hoeven geen afzonderlijke vergunningen meer te worden aangevraagd op basis van verschillende wetten, maar nog slechts één watervergunning. In de wet zelf is geregeld wie in voorkomende gevallen de Watervergunning voor een activiteit verleent, daarbij geadviseerd door het andere bevoegde gezag. Eén van die wetten, die de Waterwet samenvoegt is de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) voor zover het de 'natte/ water' onderdelen van die wet betreft. Waar Rijkswaterstaat voorheen in het rivierbed vergunningen verleende op grond van de Wbr, doet zij dat nu op grond van de Waterwet en de daaruit voortgekomen besluiten. Dit betekent dat zowel het Waterschap (waterkering) als Rijkswaterstaat (hoogwaterafvoer/waterkwaliteit/ rivierbeheer) haar belangen toetst op grond van de Waterwet. | |
Tevens dienen de pagina's 27 en 46, als daar gesproken wordt over de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, aangepast te worden in Waterwet. | De voorgestelde aanpassingen zijn doorgevoerd. | |
Op pagina 74 ontbreekt de eerste pagina van de Stedenbouwkundige matrix. Deze dient alsnog opgenomen te worden. | De ontbrekende pagina is opgenomen. | |
In paragraaf 5.4.3 van de toelichting, vervoer van gevaarlijke stoffen, geeft u aan dat er twee gasleidingen in en langs het gebied lopen. Op de verbeelding staat er één. Deze is conform de Risicokaart. De verbeelding en toelichting dient op elkaar afgestemd te worden. | De verbeelding en de plantoelichting zijn op elkaar afgestemd: in de plantoelichting wordt, conform de feitelijke situatie, nog slechts over één gasleiding gesproken. |
Conclusie: Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 13 Bijlagen Bij Toelichting
13.1 Onderzoeksrapporten
- Beeldkwaliteitsplan Ooyse Schependom, juni 2012;
- Verkennend bodemonderzoek, Dijkgraaf van Wijckweg (ong.), 7 december 2011;
- Milieukundig bodemonderzoek, Ooysedijk 7, 10 juni 2011;
- Verkennend bodemonderzoek Ooysedijk, 19 maart 2010;
- Nader bodemonderzoek Ooyse Bandijk, juli 2008
- Quickscan Flora & Fauna, Dijkgraaf van Wijckweg (ong.), 20 december 2011;
- Advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, 29 september 2011 (abusievelijk gedateerd op 29 november 2011);
- Aanvullend advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, 25 oktober 2011;
- Kwantitatieve Risicoanalyse Nijmegen Struin, januari 2012;
- Ontheffingsbeschikking van Gedeputeerde Staten van 15 februari 2012.