Nijmegen Kern Lent - Visveld - 1 (Steltsestraat 18-20)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 15-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen Kern Lent - Visveld - 1 (Steltsestraat 18-20) van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0268.BP19001-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend, het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.
1.6 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;
1.7 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bed and breakfast
een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.
1.11 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.12 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.13 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.17 bijgebouw
een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel dat op de grond staat en alleen bedoeld en ingericht ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingruimte.
1.18 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.27 erf
de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.28 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
1.29 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen (alleen de leslokalen, theorielokalen en theorievaklokalen);
- 2. ziekenhuizen (alleen de onderzoeks- en behandelingsruimten, ruimten voor patiëntenhuisvesting, recreatie- en conservatieruimten);
- 3. verpleeghuizen (alleen de onderzoeks- en behandelingsruimten, ruimten voor patiëntenhuisvesting, recreatie- en conservatieruimten);
- 4. verzorgingstehuizen (alleen de onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conservatieruimten alsmede woon- en slaapruimten);
- 5. psychiatrische inrichtingen (alleen de onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conservatieruimten alsmede woon- en slaapruimten);
- 6. kinderdagverblijven (alleen de onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conservatieruimten alsmede woon- en slaapruimten).
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.32 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.33 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.34 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.35 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en of uitbouwen binnen het bouwvlak.
1.36 hoofdgebouw(en)
gebouw of gebouwen, die op een bouwperceel door zijn/hun aard, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk(en) is/zijn aan te merken.
1.37 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.38 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.39 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.40 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.41 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.42 ondergrond
voor de ondergrond van het plan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN), als vervat in het bestand [BP19001_GBKN20121218.dxf].
1.43 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.44 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.45 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.46 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.47 terreinen met een archeologisch belang
terreinen met een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten in de bodem of waarvan bekend is dat er in beperkte mate waardevolle archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.
1.48 terreinen van zeer hoge archeologische waarde
terreinen waarvan bekend is dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn.
1.49 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.50 verblijfsgebied
binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.
1.51 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.52 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.53 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonschip.
1.54 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen.
1.55 zeer kwetsbaar object
een object dat bestemd is voor groepen beperkt zelfredzame personen. Van beperkte zelfredzaamheid is sprake wanneer personen in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen, zoals kinderen, ouderen, gehandicapten en gedetineerden. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en begeleid wonen met 24-uurszorg.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.2 de afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.4 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.6 de bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.7 de bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.10 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen bij woningen is in onderstaande schetsjes aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald. Daarbij geldt dat voorzover het gaat om een bestaand zadeldak deze niet mag worden uitgebouwd tot een afgetopte dakvorm.
2.11 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.12 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.13 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.14 het bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
2.15 het bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel.
2.16 het peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.17 het (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.18 het vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en groenvoorzieningen;
- b. gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- c. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, keldertoegangen, koekoeken, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- d. verhardingen en parkeervoorzieningen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen mag:
- a. indien de aangrenzende gronden binnen het bouwperceel bestemd zijn tot Wonen, niet meer dan 50% van de tot “Tuin” bestemde gronden bedragen;
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 8.1;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 om uitvoering te kunnen geven aan de Wet maatschappelijke ondersteuning, met dien verstande dat:
- a. het totaal bebouwd oppervlakte ten hoogste 60% van de oppervlakte van het erf mag bedragen, met een maximum van 75 m²;
- b. deze afwijkingsmogelijkheid enkel geldt ten aanzien van bouw en/of uitbreiding van aan- en uitbouwen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. bewoning van bijgebouwen;
- b. uitoefening van (aan huis verbonden) beroeps- of bedrijfsactiviteiten in bijgebouwen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (zeer hoge archeologische waarde).
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 3 als bedoeld in lid 5.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
- b. gronden alsnog te bestemmen als Waarde - Archeologie 3 indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
7.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
7.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen met bijbehorende (boven- of ondergrondse) voorzieningen;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
- c. bouwen onder peil binnen de bestemming Wonen is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- d. bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximale diepte van 1,5 meter dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- e. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 7.2 is toegestaan;
- f. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
8.2 Bed en breakfast
In hoofdgebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor de hoofdfuncties bedrijven, voorzover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen is op de verdieping(en) een bed en breakfast toegestaan.
8.3 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
8.4 Seksinrichting of escortbedrijf
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- d. de ruimte tussen bouwwerken.
10.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nijmegen Kern Lent - Visveld - 1 (Steltsestraat 18-20).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
Op 21 december 2012 heeft de heer B.N. den Hartog een verzoek ingediend tot herziening van het bestemmingsplan Nijmegen Kern Lent - Visveld. Middels dit verzoek wil inititiatiefnemer de mogelijkheid krijgen twee vrijstaande woningen te realiseren i.p.v. een twee-onder-één kap woning aan de Steltsestraat tussen de nummers 18 en 20. Het perceel ligt aan de zuidzijde van het oude dorp van Lent.
Voor het perceel vigeert het bestemmingsplan Nijmegen Kern Lent. Dat plan laat de bouw van twee vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen niet toe.
1.2 Situatie
Figuur 1:Luchtfoto Atlaz, met geel omlijnd het plangebied
Het plangebied ligt aan de Steltsestraat tussen huisnummer 18 en 20.
1.3 Stedenbouwkundige Opzet
1.3.1 Bestaande karakteristiek
Om het karakter van het dorp Lent te behouden en voor de toekomst dit stadsdeel een eigen identiteit mee te geven is een aantal kenmerken in Lent belangrijk. De historische linten met losse bebouwing, zoals de Steltsestraat, is er daar één van.
Kenmerkend voor de Steltsestraat is het dorpse karakter. Dit dorpse karakter wordt bepaald door vrijstaande bebouwing op ruime kavels, de voortuinen zijn ruim en groen, maar ook de ruimte tussen de bebouwing en de achtertuinen zijn ruim en hebben een groene uitstraling. De open ruimte tussen de bebouwing zorgt voor het doorzicht naar het terrein erachter. De bebouwing langs de Steltsestraat is divers van architectuur/ bouwstijl en bouwdatum. Variërend van oud tot nieuw en van tot traditioneel tot modern. Deze karakteristiek van zowel bebouwing als buitenruimte geeft het gebied zijn herkenbaarheid en is waardevol om te behouden.
1.3.2 Toekomstige situatie
Rond de oude dorpskern van Lent zijn veel ontwikkelingen gaande. De komende jaren zal door de grootschalige woningbouwplannen (Nijmegen Noord) de dorpskern een nieuw stadsdeel van Nijmegen worden. Ook de plannen voor de rivierverruiming geven de (leef)omgeving een drastisch ander aanzien.
Bewoners en gemeente hebben in de Visie Kern Lent aangegeven dat het dorp zo veel mogelijk haar eigen identiteit moet behouden. Waardevolle karakteristieken moeten behouden blijven en de leefbaarheid moet worden verbeterd. Deze visie was de onderlegger voor het bestemmingsplan “Nijmegen Kern Lent - Visveld” dat recentelijk van kracht is geworden.
1.3.3 Randvoorwaarden
Het transformeren van een twee-onder-één kapwoning naar twee vrijstaande woningen voldoet aan de randvoorwaarden die kunnen bijdragen aan het behoud van het gewenste beeld van de Steltsestraat. .
- vrijstaande woningen of maximaal een twee-onder-één kapwoning;
- de woningen zijn georiënteerd op de Steltsestraat;
- het voorterrein krijgt een groene inrichting;
- bij een bouwdiepte van maximaal 12 meter geldt dat er een achtererf van 20 tot 40 meter diep is;
- de woningen staat haaks op de straat, waardoor aan weerszijden het doorzicht naar het achterterrein behouden blijft.
Hoofdmassa
- de hoofdmassa wordt gesitueerd in het aangegeven hoofdvlak;
- de hoofdmassa bestaat uit een vrijstaande woning;
- de maximale beukmaat is 8 meter per woning;
- de maximale diepte bedraagt 12 meter;
- de woning bestaat uit maximaal twee lagen met kap/dak;
- de nokhoogte is maximaal 9 meter;
- de goothoogte is maximaal 6 meter.
Tuin
de erfgrens van de woningen wordt voorzien van een haag of groene beplanting;
bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd
Bijgebouwen
- bevinden zich achter de voorgevel van de hoofdmassa;
- mogen alleen gerealiseerd worden binnen de bestemming 'Wonen'.
Hoofdstuk 2 Verkeer
2.1 Bereikbaarheid
2.1.1 Gemotoriseerd verkeer
Ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer zal plaatsvinden via de Steltsestraat.
2.1.2 Langzaam verkeer
Het perceel kan vanuit elke toegang ontsloten worden voor fietsers en voetgangers.
2.1.3 Openbaar vervoer
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het perceel aangewezen op de haltevoorzieningen aan de Griftdijk-zuid. Deze bevinden zich ter hoogte van de bestaande fiets/voetgangerstunnel onder de Prins Mauritssingel. In de toekomst kan gebruik gemaakt worden van het busstation nabij het treinstation.
2.2 Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie 2012 en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone “Rest bebouwde kom”.
2.3 Verkeersveiligheid
Aan de hand van de wegencategorisering kaart is bepaald welke snelheidregime er geldt op de Steltsestraat. Op de GOW-A, GOW-B (GOW= Gebiedsonstsluitingsweg) en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen de bebouwde kom geldt 30 km/h. De Steltsestraat is een weg waar een maximum snelheid geldt van 30 km/h.
Hoofdstuk 3 Groen
3.1 Ecologische Hoofdstructuur (Ehs)
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS een 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden. Bevoegd gezag voor de beoordeling van het beoogde project en eventuele compensatieverplichtingen is de provincie Gelderland.
3.2 Gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op enige honderden meters van het Vogelrichtlijngebied “Waal”.
Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt. Bij twijfel wordt geen toestemming verleend. Als een project niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan het mogelijk toch schade aanbrengen aan een Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de zogenaamde “externe werking” genoemd. Ook kan het project mogelijk schadelijke gevolgen hebben in combinatie met andere projecten. Dit wordt “cumulatieve effecten” genoemd.
3.3 Flora En Fauna
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).
3.3.1 Zorgplicht en Verbodsbepalingen
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat. De Flora- en faunawet bevat daarnaast een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt.
Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de internationale en nationale Flora en Fauna wetgeving. Dit kan aan de hand van een flora en fauna onderzoek. Gebleken is dat er geen beschermde en of bijzondere flora en fauna in het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Een ontheffing van de Flora- en Faunawet aanvragen is dan ook niet nodig.
Met het oog op de beschermingsstatus van alle broedvogels, dienen de kapwerkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen plaats te vinden dan wel zodanig worden uitgevoerd dat geen nesten worden verstoord. Indien het terrein braak komt te liggen, kunnen er echter wel bodem- en ruigtebroeders gaan vestigen. In dat geval is nestcontrole in het broedseizoen noodzakelijk (indien er werkzaamheden gaan worden uitgevoerd in het broedseizoen).
Compensatie is vanuit de Flora en Faunawet niet nodig, maar met enkele simpele inrichtingsmaatregelen kan het huis wel natuurvriendelijker worden. Zo zouden er enkele speciale broeddakpannen kunnen worden geplaatst voor de Huismus (sinds kort een bedreigde soort van de Rode lijst) en kunnen er zwaluw- en vleermuizenkasten worden opgehangen.
3.4 Groene Hoofdstructuur
Op het perceel is geen groen uit de groene hoofdstructuur aanwezig.
3.5 Waardevolle Bomen
Voor de te rooien bomen op het terrein is een rooivergunning nodig en zal de initiatiefnemer als compensatie een herplantplicht dan wel storting in het gemeentelijk bomenfonds worden opgelegd. Deze compensatie zal als voorwaarde worden opgenomen in de omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bodem
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:
- Grontmij, Verkennend bodemonderzoek Steltsestraat 18-20, 268336/99051824, 7 januari 2010.
Uit het bodemonderzoek blijkt:
- De grond is licht verontreinigd met lood;
- Het grondwater is licht verontreinigd met barium, benzeen en xylenen;
- Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
4.2 Lucht
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:
a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Het plan betreft het wijzigen van een twee-onder een kapwoning naar twee vrijstaande woningen. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van ca. 7500 motorvoertuigen per etmaal. Het zal duidelijk zijn dat een plan met deze wijziging een verkeersaantrekkende werking zal hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve niet in betekenende mate (NIBM) en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Specifiek woningen worden niet genoemd.
Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Omdat woningen niet genoemd zijn, voldoet het plan aan het gestelde in het besluit. Overigens wordt bij deze ontwikkeling geen grenswaarde voor stikstofdioxide en/of fijnstof overschreden.
Conclusie: de regelgeving voor luchtkwaliteit verzet zich niet tegen het plan
4.3 Externe Veiligheid
Het bestemmingsplan ligt weliswaar binnen het invloedsgebied van de Waal, maar op meer dan 730 meter uit de as hiervan. De grootste invloed op het groepsrisico van personen ligt in een zone van 300 meter langs de Waal. De invloed buiten deze zone neemt snel af en is bij een afstand van 1000 meter nihil. De afstand tot de Prins Mauritssingel bedraagt 350 meter. De afstanden geven geen aanleiding tot een verhoogd extern veiligheidsrisico.
4.4 Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.
Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
4.5 Algemeen/bedrijvigheid
In algemene zin kan worden gesteld dat het perceel tussen de nummers 18 en 20 aan de Steltsestraat als passend binnen de naaste omgeving kan worden aangemerkt. Het betreft een omgeving waarin (voormalige) tuinbouwbedrijven (kassencomplexen) gemengd zijn met woningen.
In de naaste omgeving (tegenover de beoogde bouwlocatie) ligt een kassencomplex, dat echter niet meer als zodanig in gebruik is.
De ontwikkeling van de Waalsprong heeft gevolgen voor (onder andere) de Steltsestraat wat betekent dat het gebied ten zuiden van de Steltsestraat naar verwachting benut zal gaan worden voor woningbouw.
4.6 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De woningen liggen niet binnen de onderzoekszone van een weg. Verder is de Steltsestraat, een weg met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur en dus niet gezoneerd.
De Steltsestraat is een weg met een lage maximum toegestane snelheid en een lage verkeersintensiteit. Hierdoor levert de Steltsestraat geen relevante geluidsbelasting op voor de gevel van de woningen.
Conclusie is dat ter plaatse van de te bouwen woningen de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden. De geplande ontwikkeling kan daarmee worden gerealiseerd zonder dat er procedures nodig zijn. Verder worden er geen bijzondere eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel van de woning/woningen en ook niet aan de indeling. Uiteraard moet de woning/woningen voldoen aan de minimale eisen van het Bouwbesluit.
Hoofdstuk 5 Architectuur En Monumenten
5.1 Cultuurhistorie
De Steltsestraat is gelegen in het dorp Lent en is één van de historische structuren in het dorp. De Steltsestraat is in de middeleeuwen ontstaan als kade om het land en de bebouwing te beschermen tegen het water van de rivier de Waal. De eerste achterkaden en dwarskaden, zoals de Steltsestraat, Laauwikstraat en Zaligestraat, leidden het overtollige water naar de binnenlandse kommen. Deze oude kadestructuren ontwikkelden zich binnen het dorpsgebied tot vestigingslocaties, waardoor een vrij intensieve lintbebouwing ontstond.
Onder meer als gevolg van dijkdoorbraken werd goede overslaggrond in het gebied ten noorden van de Waal afgezet. Deze vruchtbare grond was zeer geschikt voor de tuinbouw. Al in de 16de eeuw werd in het gebied groente en fruit geteeld. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw maakte de fruitteelt een sterke groei door. Veel akkers maakten plaats voor boomgaarden, gelegen op de goed ontwaterde hoge stroomruggen. Omstreeks 1900 verschenen de eerste kassen in het gebied.
In de jaren zestig en zeventig van de 20ste eeuw verdichtte langs de wijkranden, zoals de Steltsestraat, de oude lintbebouwing zich, waartussen zich tot op de dag van vandaag kleine tuindersbedrijven met kassencomplexen wisten te handhaven. Ook vindt men hier nog resten van oudere agrarische bedrijvigheid in de vorm van 19de-eeuwse boerderijen, zoals Steltsestraat 24. De voormalige tuinderswoningen zijn in het recente verleden voor een groot deel omgezet naar burgerwoningen, waardoor uiteindelijk veel kassencomplexen, die voorheen gekoppeld waren aan de woning, verdwenen zijn. Aan de Vossenpelssestraat en op enkele plekken aan de Steltsestraat zijn nog kassencomplexen aanwezig.
Huidig beeld
Het tegenwoordige beeld van de Steltsestraat is dat van de hoogtijdagen van de potplantenteelt in Lent. Achter de uit de jaren '50 en '60 daterende tuinderswoningen aan de noordzijde van de straat liggen grote aaneengesloten kassen. Een deel daarvan is inmiddels gesloopt. In de ligging van de huispercelen en de bouwrichting van de kassen is de historische verkaveling herkenbaar gebleven. Aan de zuidzijde van de Steltsestraat lopen de groene percelen over in het onbebouwde gebied tussen de Steltsestraat en de Bemmelsedijk.
Aan de Steltsestraat is ook sprake van nieuwe ingepaste woningen. Deze woningen passen voor het grotendeel in de oude structuur, waarbij het straatbeeld gekenmerkt wordt door vrijstaande en individueel ontwikkelde woningen op relatief grote kavels. De situering van de woningen ten opzichte van de straat is wisselend en wordt vaak ingegeven door de perceelsrichting. Daardoor staan ze vaak gedraaid t.o.v. de weg en in een voortdurend wisselende rooilijn. Hoogtes van bebouwing variëren evenals woningtypes.
Cultuurhistorische waarde van de Steltsestraat
De Steltsestraat heeft de volgende cultuurhistorische waarden:
- De Steltsestraat is één van de historische structuren in Lent, ontstaan in de middeleeuwen als kade om het water van de Waal tegen te houden;
- de historische verkaveling is nog herkenbaar in de percelen en de bouwrichting van de bebouwing;
- de bebouwing betreft hoofdzakelijk kleinschalige, vrijstaande (voormalige agrarische) woningen, met wisselende rooilijnen, waardoor een gevarieerd beeld is ontstaan;
- de voormalige agrarische woningen en nog aanwezige kassen zijn een verwijzing naar het tuinders verleden van de straat en het dorp Lent;
- de aanwezigheid van veel groen, zoals (voormalige) weitjes en boomgaarden, eveneens relicten van het agrarische verleden van het gebied, en de doorzichten naar de achter de woningen gelegen terreinen zijn kenmerkend voor de Steltsestraat.
In het Ontwikkelingsbeeld Waalsprong Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel (2007), de MER Waalsprong (2003) en de MER Dijkteruglegging Lent (2004) is aangegeven dat in het kader van de nieuwe ontwikkelingen de oude structuurlijnen, zoals de Steltsestraat, een toonaangevende betekenis moeten kunnen behouden. Hierbij kan gedacht worden aan herkenbaarheid van en inspiratie door de specifieke cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten van deze belangrijke structuur.
De voorgestelde bestemmingsplanherziening past grotendeels binnen de hierboven benoemde cultuurhistorische waarden van de Steltsestraat. De voorgestelde bebouwingsmogelijkheden passen binnen de historische structuur van de Steltsestraat en sluiten aan bij de markante korrelgrootte van de bestaande bebouwing, de karakteristieke parcellering en de vrijstaande bebouwing. Wel verdient het aanbeveling om ook bij dit perceel de karakteristieke doorzicht naar het achtergelegen terrein te handhaven. Hierbij is het van belang dat in het bestemmingsplan niet mogelijk wordt gemaakt om het perceel over de gehele breedte te kunnen bebouwen.
5.2 Archeologie
5.2.1 Inleiding
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones zijn aangegeven.
5.2.2 Plangebied
Volgens de archeologische beleidskaart ligt het perceel in een gebied van zeer hoge archeologische waarde(waarde 3). In de directe omgeving zijn resten van een stenen gebouw en houten boerderijen uit de Romeinse tijd aangetroffen evenals grafvelden, nederzettingssporen en artefacten uit de ijzertijd en de vroege middeleeuwen.
5.2.3 Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze melding dient te gebeuren bij de minister van OCW, in casu de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Hoofdstuk 6 Waterhuishouding
6.1 De Watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
- Landelijke Handreiking Watertoets 2 (RIZA, december 2006)
- Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 5 maart 2010)
6.2 Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
6.3 Oppervlaktewater/ Hemelwater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
6.4 Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
- een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
- maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
- een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.
Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
6.5 Riolering/ Hemelwater
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Steltsestraat. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient te worden gescheiden van het vuilwater. Dit kan door middel van afvoeren naar oppervlaktewater of door infiltratie in de bodem. Gezien de omstandigheden in Lent is infiltratie niet mogelijk en zal dus op oppervlaktewater moeten worden geloosd.
Bij afkoppeling van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., tengevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Het betreft geen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro (onder lid a, categorie: de bouw van één of meer woningen), omdat het bestemmingsplan Kern Lent - Visveld -1 de woningen reeds mogelijk maakt en deze herziening alleen ziet op het wijzigen van de bouw van een twee-onder-één kapwoning naar twee vrijstaande woningen. De kosten van de onderhavige procedure zullen verhaald worden op de initiatiefnemer conform de gemeentelijke legesverordening.
Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.
Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg
8.1 Provincie Gelderland
Bij brief van 5 juni 2008 geeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan dat ze enkel die bestemmingsplannen die van provinciaal belang zijn voor vooroverleg wilt ontvangen. In de Wro agenda van de provincie Gelderland staat onder paragraaf 4.1.3 beschreven dat de provincie zich wil inzetten voor een goede sociaal culturele infrastructuur. Hieraan wordt echter geen instrumentarium verbonden waaruit afgeleid kan worden dat de provincie dit aspect van lokaal en niet van provinciaal belang acht. De provincie Gelderland is derhalve niet voor vooroverleg benaderd.
8.2 Vrom-inspectie
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparaaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
- Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
- Grote rivieren
- Kustfundament
- IJsselmeergebieden
- IJsselmeergebied Regionale watersystemen
- Ecologische hoofdstructuur
- Nationale Landschappen
- Rijksbufferzones
- Recreatie
- Derde Nota Waddenzee
- Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
- Project Mainport Rotterdam
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen. Er is dus geen vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro met de VROM inspectie noodzakelijk.
8.3 Waterschap Rivierland
Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de website www.dewatertoets.nl.