Landschapszone
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Onherroepelijk op 22-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1. Begrippen
1. aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
2. aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.
3. aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
4. archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
5. archeologisch onderzoeksgebied
een gebied met een daaraan toegekende middelhoge of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
6. archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
7. balkon
een vrijdragende open uitbouw met balustrade aan een hoofdgebouw, ter realisering en/of vergroting van een buitenruimte op hoger gelegen bouwlagen.
8. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
9. bed and breakfast
een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning en ondergeschikt is aan de woonfunctie.
10. bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
11. bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
12. bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
13. beeldkwaliteitplan
een document met daarin regels voor het kwaliteitsbeheer van het ruimtelijk beeld en uitspraken over de gewenste stedenbouwkundige en architectonische vorm en structuur van (een gedeelte van) een stad of dorp. Met daarin ook regels over visuele kwaliteiten van de openbare ruimte en de architectuur, waarbij het behoud van of het bereiken van samenhang tussen architectuur en openbare ruimte essentieel is.
14. bestaand
- a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, met inachtneming van de overgangsregels uit de Wet ruimtelijke ordening;
- b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan, met inachtneming van de overgangsregels uit de Wet ruimtelijke ordening;
- c. bestaande locaties: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- d. bestaande bouwpercelen: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp.
15. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
16. bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
17. beurs
een activiteit waarbij bedrijfsmatig goederen/producten worden tentoongesteld of gepresenteerd aan personen en/of het geven van voorlichting/informatie over deze goederen/producten in een kraam, standplaats of vergelijkbaar middel met daarbij ondergeschikt gelegenheid tot kopen of ter verkoop aan te bieden.
18. bijgebouw
een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel en alleen bedoeld en ingericht ten behoeve van huishoudelijke berging, hobby- en/of stallingsruimte.
19. bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
20. bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek” d.d. 25-04-2000.
21. bouwhoogte
de hoogte van de nok of het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, uitgezonderd de onderdelen als aangegeven in artikel 2, “Wijze van meten”.
22. bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
23. bouwmarkt
een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m2, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
24. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
25. bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
26. bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten, dat niet door bebouwing mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
27. bouwvlakdiepte
de afstand gemeten tussen de naar de weg gekeerde grens en van de weg af gekeerde grens van het bouwvlak.
28. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
29. centrale voorzieningen
ruimten, zoals entree, trap, toilet, badkamer en eventueel berging en andere opstelplaatsen en technische installaties, zoals nutsaansluitingen, verwarmingsinstallaties, kookapparatuur en dergelijke.
30. cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
31. dakterras
een buiten, maar op een bouwwerk gelegen, voor mensen toegankelijke ruimte
32. dakvlak
een al dan niet hellend vlak, beginnend boven de goothoogte, waarvan de hellingshoek maximaal 70° is.
33. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.
34. detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair.
35. dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copy-shops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
36. dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
37. erf
de gronden behorende bij de woning binnen de bestemming “Wonen” , maar buiten het bouwvlak, die mogen worden bebouwd met aan-en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig dit bestemmingsplan.
38. escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
39. evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
40. galerie
ruimte voor het exposeren en verkopen van (beeldende) kunstwerken.
41. garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
42. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
43. geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
44. gevelvlak
elk vertikaal en/of hellend vlak, niet zijnde een dakvlak, dat een wand vormt van een gebouw.
45. goothoogte
de snijlijn van een gevelvlak, uitgezonderd kopgevels, met elk daarop aansluitend dakvlak.
45a. grondgebonden (woning)
woning, met buitenruimte en/of een tuin, die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.
46. groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
47. historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
48. historisch landschappelijk erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie.
49. hoofdbebouwing
alle aaneengesloten en/of vrijstaande hoofdgebouwen in een straat met een gelijke bestemming en waarin het hoofdgebruik wordt of mag worden uitgeoefend.
50. hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
51. horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
52. horecaterras
een buiten een gebouw gelegen gebied, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of etenswaren verstrekt.
53. hotel
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
54. incidentele detailhandel
sporadische verkopen welke geen essentieel onderdeel uitmaken van het totale gebruik van het pand of accommodatie en welke geen invloed in distributief opzicht hebben op de verzorgingsstructuur.
55. incidentele evenementen
sporadische evenementen welke geen essentieel onderdeel uitmaken van het totale gebruik van het pand of de accommodatie of de openbare ruimte.
56. kamer
een verblijfsruimte in een woning, waarbij door de aard van de inrichting en het gebruik deze ruimte het privédomein is van een of meerdere bewoners en die volledig is (zijn) aangewezen op het gemeenschappelijk gebruik van centrale voorzieningen met de overige bewoner(s).
57. kamerverhuur
het verhuren en/of in gebruiken van één of meerdere kamers in een woning aan personen die geen deel uitmaken van één huishouden.
58. kampeermiddel
- e. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- f. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
59. kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
60. kopgevel
een gevel die niet evenwijdig loopt met de nokrichting van de kap en doorloopt tot aan het hoogste punt van het gebouw, uitgezonderd kopgevels voorzien van een wolfseind of vergelijkbare gevelbeëindigingen en die aansluit aan de zijkant van één of meerdere hellende dakvlakken.
61. luifel
een vrijdragend aan het hoofdgebouw gebouwde constructie ter bescherming van ingangspartijen tegen weersinvloeden van bovenaf.
62. maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten (zoals bijvoorbeeld: huisarts, apotheek, onzelfstandige woonvormen, onderwijs, uitvaart, bibliotheken).
63. ondergronds bouwwerk
- g. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- h. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
64. onderkomens
voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer-, vaar- en vliegtuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.
65. ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit.
66. overkapping
een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.
67. pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
68. perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
69. permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
70. plan
het bestemmingsplan "Landschapszone" van de gemeente Nijmegen.
71. (plan)kaart
de tegelijk met deze regels vastgestelde kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven, nr. 256222.
72. prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
73. raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
74. seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
75. souterrain
een verblijfsruimte gelegen onder (het niveau van) de begane grond, niet zijnde een ondergronds bouwwerk.
76. sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport met uitzondering van seksinrichtingen en horecabedrijven.
77. stacaravan
een caravan, die, die toch als gebouw valt aan te merken.
78. straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, abri's en dergelijke.
79. straatprostitutie
het op straatdoor handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
80. studio
een verblijfgebied in een hoofdgebouw, bestaande uit één of twee verblijfsruimten en eventueel overige ruimten, zoals een verkeersruimte, een badkamer, toilet en keuken, maar zonder een eigen hoofdentree en technische voorzieningen.
81. supermarkt
een grootschalig detailhandelsbedrijf, onderdeel van een supermarktketen, met een grote verscheidenheid aan levensmiddelen.
82. terras
een buiten een gebouw gelegen gebied, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of etenswaren verstrekt.
82a. trekkershut
eenvoudig, grotendeels uit hout opgetrokken gebouw van maximaal 25 m2, ten behoeve van kortdurend recreatief verblijf.
83. tuin
de gronden behorende bij de woning die niet bebouwd mogen worden, behoudens de regels in dit bestemmingsplan.
84. uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat dient ter vergroting van de woonruimte en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het aansluitende hoofdgebouw gelegen ruimte.
85. veiling
een activiteit waarbij bedrijfsmatig of bij opbod of afslag openbare verkopingen van kunstvoorwerpen, antiek, inboedels en dergelijke worden gehouden met daarbij behorende tentoonstellingsdagen en opslag van de te veilen goederen en waarbij detailhandel is uitgesloten.
86. verblijfsruimte
ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden. Voorbeelden van ruimten die verblijfsruimten kunnen zijn: slaapkamer, woonkamer, keuken, hobbyruimte e.d.
87. verblijfsgebied
een gedeelte van een gebruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte, bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toiletruimte, een badruimte, een technische ruimte of een verkeersruimte.
88. voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
89. werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
90. winkelcentrum
een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijk-economisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden.
91. wonen
het huisvesten van één of meerdere personen in een woning of studio, uitgezonderd kamerverhuur.
92. woning
een (gedeelte van een) gebouw met de bestemming en de gebruiksfunctie wonen en dat bestaat uit tenminste één verblijfsgebied met één verblijfsruimte en de bijbehorende centrale voorzieningen, met inbegrip van (koop)studio's.
93. woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
94. zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
Artikel 2. Wijze van meten
Bij de toepassing van het plan wordt als volgt gemeten:
1. afstanden tussen lijnen op de kaart
afstanden tussen lijnen op de kaart worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2. afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens
3. bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle op een bouwperceel aanwezige al dan niet ondergrondse bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
4. bebouwingspercentage
het percentage van de oppervlakte van het bouwperceel binnen het bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd. Dit geldt zowel voor het gehele bouwperceel als voor elk aaneengesloten gebied met een gelijkluidende bestemming als voor elk afzonderlijk bouwperceel.
5. bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
6. bouw- en goothoogte
gemeten vanaf peil, uitgezonderd:
- a. schoorstenen,
- b. lucht- en liftkokers;
- c. andere technische ruimten en/of constructies, welke dienstbaar zijn aan het functioneren van het gebouw;
- d. antennes;
mits de gezamenlijke oppervlakte hiervan niet meer bedraagt dan 25% van het geprojecteerde grondvlak van het gebouw.
e. ten opzichte van de (vanaf peil op te richten c.q. opgerichte) voor- en achtergevel terugspringende bovenste bouwlagen, mits:
- e. de afstand tot de beide gevels over meer dan 25% van de breedte van die gevels minimaal 2 meter bedraagt;
- f. de dakopbouw past binnen de toegestane maten van nok- en goothoogte.
7. de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
8. inhoud van een gebouw
gemeten boven peil en tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren) en dakvlakken, zulks met inbegrip van aan- en uitbouwen en dakkapellen.
9. oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
10. peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “nok- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, tenzij bij het bouwvlak de aanduiding "Meetpunt peil" is aangegeven;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de plaats op de plankaart aangeduid met "Meetpunt peil" of in alle andere gevallen, de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
11. percentage kamerverhuur
bepaald op basis van het aantal hoofdgebouwen binnen de hoofdbebouwing
12. (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
13. vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Artikel 3. Voorrangsregeling bestemmingen
In relatie tot de werking van de regels van dit bestemmingsplan gelden de volgende voorrangsregels:
- a. Dubbelbestemmingen
De regels van dubbelbestemmingen gaan voor zover van toepassing, boven die van de andere aan dezelfde gronden toegewezen bestemmingen. Bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze bestemmingen zijn slechts toelaatbaar voorzover die binnen het kader van de dubbelbestemming toelaatbaar zijn.
- b. Daar waar sprake is van meerdere dubbelbestemmingen en/of aanduidingen met regels over elkaar bepaalt de volgorde van de regels de onderlinge prioriteit, waarbij het hoogste artikelnummer de hoogste prioriteit heeft.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 1 Agrarisch
1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf en voor behoud en/of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, langzaamverkeersverbindingen en bedrijfswoningen;
- b. wadi's water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen
- c. ter plaatse van de aanduiding kampeerterrein, voor verblijfsrecreatie in de vorm van een boerencamping met trekkershutten.
1.2 Bouwregels
1.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in:
lid 1.2.2 onder a voor het bouwen buiten het bouwvlak tot maximaal 25 % van het bouwvlak.
Artikel 2 Gemengd - 1
2.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud en/of herstel van de buitenplaats Oosterhout; bestaande uit de functies Natuur, Bos, Groen, Wonen, kleinschalige Kantoren en (maatschappelijke) Dienstverlening, alsmede Agrarisch met cultuurhistorische-, landschappelijke- en natuurwaarden
- b. bijbehorende voorzieningen;
- c. wadi's water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
2.2 Bouwregels
2.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
- a. lid 5.2.2 onder b voor het overschrijden van de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en uitbouwen buiten het op de kaart aangegeven bouwvlak tot maximaal 50 m2 per bouwvlak;
- b. lid 5.2.2 onder c, indien het voorschrift zou leiden tot een onlogische situering, gelet op de bijzondere situering van gebouwen op het landgoed.
2.4 Specifieke gebruiksregels
2.5 Aanlegvergunning
Artikel 3 Gemengd 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. cultuur en ontspanning, sport, recreatie, horeca, dienstverlening en wonen;
- b. onder cultuur en ontspanning, sport, recreatie, horeca en dienstverlening zijn in dit bestemmingsplan de volgende functies begrepen:
- evenemententerrein,
- recreatie,
- attracties,
- zwembad,
- sporthallen, sportzalen, gymzalen (breed gebruiksdoel),
- sneeuwbaan, klimwand, schaatsen, bowlen, kegelen, wielervoorzieningen,
- sportscholen,
- fitnesscentrum,
- sauna/zonnebanken, massagesalons, bronnenbad,
- afslankstudio's,
- hotel, restaurant, café, cafetaria,
- bowling/kegelen,
- ondergeschikte commerciële dienstverlenende bedrijven,
- ondergeschikte detailhandel,
- maatschappelijke dienstverlening,
- museum,
- recreatievoorzieningen en - routes,
- sport en speelvoorzieningen;
- stadsstrand,
- speeltuin
- horeca, conform de categoriën 1 a, 1 b,2a en 2 b van bijlage 2 bij deze voorschriften,
c. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbijbehorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
e. bebouwing conform art. 15.2.2.
f. ter plaatse van de aanduiding Zandwinning voor de winning van delfstoffen.
3.2 Bouwregels
3.3 Gebruiksvoorschriften
3.4 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het artikel 3.1 en 3.2, ten aanzien van functies die aantoonbaar vergelijkbaar zijn met de vermelde functies.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een stadspark met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, waterpartijen, fiets- en voetpaden, alsmede voor (bouw)werken ten algemene nutte ingevolge het bepaalde in artikel 17, en beeldende kunst ingevolge het bepaalde in artikel 18a, alsmede;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken, peilregelende kunstwerken en overbruggingen;
- c. ter plaatse van de aanduiding “zoekgebied wonen en appartementen” maximaal drie appartementengebouwen op één aaneengesloten gezamenlijke onderbouw en drie kavels voor maximaal vijf grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen;
- d. een terrein voor scoutingactiviteiten met bijbehorende voorzieningen;
- e. ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" voor ontsluiting van de waterwoningen en doorgaande routes door het gebied;
- f. ter plaatse van de aanduiding "natuur- en landschapswaarden" voor het behoud en de instandhouding van de natuurlijke rietoever van de plassen en van waardevolle bomen.
- g. ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone- vervoer van gevaarlijke stoffen”, het handhaven van de veiligheidszone van de gasleiding;
- h. ter plaatse van de aanduiding “Wro zone- wijzigingsgebied” voor de wijziging van het bestemmingsplan conform artikel 22.
- i. ter plaatse van de aanduiding “Zandwinning” voor de winning van delfstoffen.
- j. leidingen en installaties ten behoeve van sub i zijn toegestaan.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud en/of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden alsmede voor bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen, parkeervoorzieningen en schuil- en opslaggelegenheden;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
- c. ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone-vervoer van gevaarlijke stoffen”, het handhaven van de veiligheidszone van de gasleiding.
- d. ter plaatse van de aanduiding "natuur- en landschapswaarden" voor het behoud en de instandhouding van de natuurlijke rietoever van de plassen en van waardevolle bomen.
- e. ter plaatse van de aanduiding Zandwinning voor de winning van delfstoffen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de aangrenzende hoofdgebouwen;
- b. de hierna toegestane bebouwing.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van de in lid 6.1 genoemde doeleinden gelden de volgende regels:
6.4 Aanlegvergunning
- 1. Het is verboden, indien de aangrenzende gronden bestemd zijn tot Wonen of Agrarisch, zonder een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van verharding en/of half-verharding met een oppervlakte van meer dan 50% van de met deze bestemming belegde gronden;
- het verlagen en/of ophogen van het maaiveld;
- het veranderen van de grondsamenstelling.
Uitzonderingen
Het in lid 1 bedoelde verbod is niet van toepassing voor de aanleg van:
- een siertuin;
- een toerit naar een bij een naastgelegen hoofdgebouw behorende garage en/of parkeervoorziening en/of bijbehorende erf.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de kaart zijn aangewezen voor 'Verkeer' zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), (ongebouwde) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterpartijen, alsmede voor (bou)werken ten algemene nutte ingevolge het bepaalde in artikel 17;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
- c. ter plaatse van de aanduiding "waterstaat", specifiek te beschermen voorzieningen als in b.
7.2 Bouwregels
7.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in:
- a. lid 7.2 voor de bouw van een kiosk met dien verstande dat:
- 1. de bebouwde oppervlakte per kiosk maximaal 35 m² mag bedragen;
- 2. de maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 4,5 meter mag bedragen;
- 3. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
- a. lid 7.2 voor de bouw van een gebouwd terras, met dien verstande dat;
- 1. het gebouwde terras aan een bestaand gebouw gebouwd dient te zijn, dat ingevolge deze voorschriften gebruikt mag worden voor een horecabedrijf;
- 2. de hoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan de hoogte van de bouwlaag op de begane grond van het gebouw waaraan het gebouw wordt toegevoegd;
- 3. het terras geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer.
7.4 Aanlegvergunning
- a. Het is verboden op gebieden die zijn aangeduid als waterstaat, zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstorten;
- het graven of dempen van waterpartijen en het afdammen van waterpartijen;
- boringen te verrichten, seismisch of ander bodemonderzoek te doen;
- het wijzigen van het waterpeil.
- b. Het onder a genoemde verbod is niet van toepassing op:
- werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte
normale onderhoud en beheer;
- werken en werkzaamheden die ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp van
het plan in uitvoering waren;
- werken en werkzaamheden binnen gebieden met de bestemming “Water” waarop het
Keur van het waterschap van toepassing is.
- c. De hiervoor onder a genoemde werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterhuishoudkundige functie van deze gebieden niet of slechts in geringe mate zouden worden aangetast en de waterbeheerder daartegen geen bedenkingen heeft.
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterbeheersing, waterafvoer en –berging met een minimaal oppervlak van 57,5 ha, (tijdelijke) watergangen, aanleg- en vissteigers, waterlopen en waterpartijen alsmede voor taluds, oevers en onderhoudsstroken kunstwerken, bruggen en andere waterstaatkundige werken en;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
- c. ter plaatse van de aanduiding "Wro zone wijzigingsgebied" ten behoeve van planwijziging conform art. 22.
8.2 Bouwregels
8.3 Aanlegvergunning
- a. Het is verboden op gebieden, welke bestemd zijn als water, zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstorten;
- het graven of dempen van waterpartijen en het afdammen van waterpartijen;
- boringen te verrichten, seismisch of ander bodemonderzoek te doen;
- het wijzigen van het waterpeil.
- b. Het onder a genoemde verbod is niet van toepassing op:
- werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte
normale onderhoud en beheer;
- werken en werkzaamheden die ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp van
het plan in uitvoering waren;
- werken en werkzaamheden binnen gebieden met de bestemming “Water” waarop het
Keur van het waterschap van toepassing is.
- c. De hiervoor onder a genoemde werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterhuishoudkundige functie van deze gebieden niet of slechts in geringe mate zouden worden aangetast en de waterbeheerder daartegen geen bedenkingen heeft.
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. kamerverhuur door de eigenaar, tevens zijnde de hoofdbewoner, van maximaal drie kamers in een woning;
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Woongebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. wegen en/of paden
- c. verblijfsgebieden;
- d. groenvoorzieningen;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- f. ter plaatse van de aanduiding “natuur- en landschapswaarden” voor het behoud en instandhouding van de natuurlijke rietoever van de plassen;
- g. binnen een woongebied voorkomende andere functies;
- h. ter plaatse van de aanduiding “Zandwinning” voor de winning van delfstoffen.
10.2 Bouwregels
10.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 10.2.3 onder g om uitvoering te kunnen geven aan de Wet maatschappelijke ondersteuning, met dien verstande dat:
- a. het gezamenlijke grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 60% van het carrévormige binnenterrein mag bedragen, met een maximum van 75 m²;
- b. de verruiming uitsluitend is toegestaan voor de bouw en/of uitbreiding van aan- en uitbouwen.
Artikel 11 Leiding - Hoogspanning (Dubbelbestemming)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor;
- a. een hoogspanningsleiding;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
11.2 Bouwregels
11.3 Ontheffing van de bouwregels
11.4 Aanlegvergunning
Artikel 12 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor;
- a. een gastransportleiding;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
12.2 Bouwregels
12.3 Ontheffing van de bouwregels
Bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar indien daarvoor ontheffing door burgemeester en wethouders is verleend. Ontheffing kan worden verleend indien de belangen van de leiding(en) hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
12.4 Aanlegvergunning
Artikel 13 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor;
- a. een rioolpersleiding met bijbehorende (kunst)werken;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
13.2 Bouwregels
13.3 Ontheffing van de bouwregels
Bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar indien daarvoor ontheffing door burgemeester en wethouders is verleend. Ontheffing kan worden verleend indien de belangen van de leiding(en) hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
13.4 Aanlegvergunning
Artikel 14 Waarde- Archeologie (Dubbelbestemming)
14.1 Bestemmingsomschrijving
Alle gronden in het plangebied met de daaraan toegewezen bestemmingen zijn middels de bestemming "Waarde- archeologie (dubbelbestemming)" mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in beschermingscategorieën, afhankelijk van de mate van bescherming te weten:
- 1. ter plaatse van de aanduiding Waarde- archeologie 2, archeologisch onderzoeksgebied;
- 2. ter plaatse van de aanduiding Waarde- archeologie 3, archeologisch waardevol gebied;
- 3. ter plaatse van de aanduiding Waarde- archeologie 4, archeologisch monument.
14.2 Specifieke bouwregels Waarde- archeologie 2
- 1. Op gronden aangeduid als 'Archeologisch onderzoeksgebied' mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd:
- die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- ten behoeve van de daarop gelegde bestemmingen, mits:
- a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut en geen grondwerk wordt verricht dieper dan 0,30 m1 onder maaiveld;
- c. het bouwplan is gesitueerd tot maximaal 3 m1 uit de fundering van een bestaand gebouw;
- d. voor een bijgebouw de bebouwde oppervlakte van:
I. het bouwplan, of;
II. de al dan niet tegelijkertijd ingediende, gezamenlijke bouwplannen, en;
III. de eerder verleende bouwvergunningen;
buiten de hierboven onder b. en c. genoemde situaties, maximaal 40 m² bedraagt en de hoeveelheid te verplaatsen grond niet meer dan 50% van de te bebouwen oppervlakte bedraagt, gerekend in kubieke meters;
in die gevallen zijn bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, toegestaan.
14.3 Bouwregels met voorwaarden
- 1. In afwijking van het bepaalde in lid 14.2 zijn bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen toegestaan, mits op basis van archeologisch onderzoek (met overlegging van een schriftelijke verslag en advies) is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
- 2. Indien uit het onder 14.3. onder 1 bedoelde advies over het onderzoek blijkt dat er wel sprake is van (mogelijke) onevenredige aantasting van archeologische waarden, kunnen en zullen door burgemeester en wethouders aan de te verlenen vergunning voorschriften worden verbonden met betrekking tot:
- het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) het bodemarchief in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor funderingsmethoden, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- het doen van nader archeologisch onderzoek;
- het begeleiden van de activiteiten waarvoor vergunning wordt verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige;
- overige door in lid 14.3. onder 1 bedoelde archeologisch deskundige geadviseerde voorwaarden.
14.4 Specifieke bouwregels Waarde - archeologie 3
- 1. Op gronden aangeduid als 'Archeologisch waardevol gebied' mogen ten behoeve van de daarop gelegde bestemmingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
14.5 Bouwregels met voorwaarden
- 1. In afwijking van het bepaalde in lid 14.4 zijn bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, toegestaan mits op basis van archeologisch onderzoek (met overlegging van een schriftelijke verslaglegging en advies) is aangetoond, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- 2. Indien uit het onder 14.5 onder 1 bedoelde advies over het onderzoek blijkt dat er wel sprake is van (mogelijke) onevenredige aantasting van archeologische waarden, kunnen door burgemeester en wethouders aan de te verlenen vergunning voorschriften worden verbonden met betrekking tot:
- het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor funderingsmethoden, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- behoud in situ via planaanpassing of eventueel inpassing van archeologische resten;
- het doen van nader archeologisch onderzoek;
- het begeleiden van de activiteiten waarvoor vergunning wordt verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige;
- overige door in lid 14.5 onder 1 bedoelde archeologisch deskundige geadviseerde voorwaarden.
14.6 Specifieke bouwregels Waarde - archeologie 4
- 1. Op gronden aangeduid als 'Archeologisch monument' mogen ten behoeve van de daarop gelegde bestemmingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- 2. In afwijking van het bepaalde in lid 14.6 zijn bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, toegestaan, mits de werkzaamheden niet dieper reiken dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld of mits vergunning is verleend door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumentenzorg.
14.7 Aanlegvergunning
- 1. Het is verboden op gronden die vallen onder de werking van de artikelen 14.2 en 14.4 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
- grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verwijderen van bestaande funderingen;
- het verlagen van het waterpeil;
- het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- 2. 2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing indien en voor zover:
- a. het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
- b. de eventueel aan te leggen, te verbreden en/of te verharden wegen, voet- of rijwielpaden, parkeergelegenheden en andere oppervlaktebewerkingen geen grotere oppervlakte beslaan dan 40 m2 en daarbij niet meer dan 20 m3 grond wordt verzet;
- c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en dit onderzoek is getoetst en akkoord bevonden, conform het gestelde in 14.7.1 ;
- d. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- e. werken en werkzaamheden:
- f. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- g. archeologisch onderzoek betreffen;
- h. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of ontgrondingenvergunning;
- i. waarvoor een vergunning is verleend door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten.
14.8 Specifieke wijzigingsbevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van art 3.6 a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. op de plankaart de aanduiding 'Archeologisch onderzoeksgebied' en/of
'archeologische waardevol gebied' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is; - b. op gronden alsnog de aanduiding 'Archeologisch onderzoeksgebied',
'archeologische waardevol gebied' en/of 'Archeologisch monument' te leggen, indien uit aanvullend archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige en/of monumentale archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 15 Waterstaat - Waterberging (Dubbelbestemming)
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterberging (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor :
- a. de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
- b. voor de waterhuishouding;
- c. voor aanleg, onderhoud;
- d. voor het voor de vergroting van de waterbergings- en afvoercapaciteit van de Waalsprong met een minimaal oppervlak van 60 ha;
- e. ter plaatse van de aanduiding “zandwinning” ten behoeve van de realisering van de overige bestemmingen, voor de winning van oppervlaktedelfstoffen in de vorm van zand, grind en bijprodukten als bovengrond en klei, alsmede voor bijbehorende gebouwen, bouwwerken en werken zoals verhardingen en wegen.
- f. het gebruik ten behoeve van de uitvoering van bouwwerken, werken en werkzaamheden, welke passen in het kader van het normale beheer en onderhoud van de waterbergende gronden.
15.2 Bouwregels
15.3 Ontheffing van de bouwregels
- a. bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar indien daarvoor ontheffing door burgemeester en wethouders, gehoord het waterschap, is verleend. Ontheffing wordt verleend indien het waterstaatsbelang of belang van de zandwinning hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing van 15.2.2 verlenen voor de bouw van gebouwen en bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 75m2, dan wel een verwerkingsinstallatie met een grotere hoogte dan 25 meter of grotere oppervlakte dan 3.000 m2 indien dit een snellere, betere exploitatie of betere (milieuhygiënische) inpassing van de zandwinning bevordert:
15.4 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti - Dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 (Bouw)werken Ten Algemene Nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemene nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, peilregelende kunstwerken, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 15 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de nokhoogte van gebouwen niet meer dan 4,5 meter mag bedragen;
- d. de hoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
Artikel 18 Ondergronds Bouwen
18.1 Bouwregels
18.2 Specifieke gebruiksregels
Bebouwing onder peil mag uitsluitend worden gebruikt ter ondersteuning van ingevolge deze regels toegestane functies.
18.3 Specifieke wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigingen ten behoeve van het projecteren van de aanduiding “ondergronds bouwwerk”.
Artikel 18a. Beeldende kunst
18a.1. Bouwregels
Het oprichten van beeldende kunst is binnen de bestemmingen , Groen, Gemengd 2, Tuin en Verkeer toegestaan, onder de voorwaarde dat door de plaatsing het woon- en leefklimaat van de direct omwonenden niet mag worden geschaad. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
- a. de licht- en luchttoetreding van omliggende woningen zodanig wordt beperkt dat niet meer aan de normen van het bouwbesluit wordt voldaan zoals dit van kracht was ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning;
- b. door het plaatsen van de beeldende kunst er geluidseffecten ontstaan die een geluidsniveau van 35 dB in de omringende woonbebouwing overschrijden.
18a.2. Procedure voor het verlenen van bouwvergunningen
a. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een verzoek om bouwvergunning, winnen zij bij de Commissie Beeldende Kunst een schriftelijk advies in omtrent de beoordeling van het ontwerp. Het advies dient weer te geven:
- 1. of het ontwerp voldoet aan de onder 18a.1 gestelde voorwaarden, waarbij het advies onderbouwd dient te zijn met een technisch onderzoek;
- 2. op basis waarvan de omvang van het ontwerp als passend in de beoogde ruimte wordt beschouwd;
- 3. of het op basis van het ontwerp gerechtvaardigd is aan te nemen dat er geen ongewenst gebruik van de beeldende kunst zal plaatsvinden, zoals het aantrekken van vandalisme, hangjongeren, drugsgebruikers en dergelijke.
Indien uit het onder 1 bedoelde advies blijkt dat er sprake is van (mogelijk) gebruik als bedoeld onder 18a.2 sub a.3., dient de aanvraag om bouwergunning als zijnde een verzoek tot ontheffing, ter inzage te worden gelegd.
Artikel 19 Aan Huis Verbonden Beroeps- En Bedrijfsactiviteiten
19.1 Specifieke gebruiksregels
In gebouwen die ingevolgde deze regels gebruikt mogen worden als woning (inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen) is de uitoefening van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, mag tot ten hoogste 50 m² worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- c. de activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- d. de activiteiten mogen niet vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
- e. er mag geen horeca of detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- f. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
In bijgebouwen is de uitoefening van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten niet toegestaan.
19.2 Bouwregels
Ten behoeve van het onder lid 1 toegestane gebruik mag, in afwijking van de betreffende “Algemene bouwregels” voor dit gebruik worden gebouwd, met dien verstande dat de overige daarvoor geldende “Specifieke bouwregels” onverminderd van kracht blijven;.
Artikel 20 Ondersteunende Horeca
In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor detailhandel, maatschappelijke en recreatieve voorzieningen, en niet voor horeca, is ondersteunende horeca onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
- b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
- c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang;
- d. er is in het pand vrij toegankelijke sanitaire ruimte;
- e. van het totale vloeroppervlak van een food-detailhandelsbedrijf mag maximaal 20 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed;
- f. van het totale vloeroppervlak van een non-food detailhandelsbedrijf mag maximaal 50 m2en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed;
- g. van het totale vloeroppervlak van een maatschappelijke voorziening (met uitzondering van sporthallen) mag maximaal 10% aan ondersteunende horeca worden besteed en van het totale vloeroppervlak van een sporthal mag maximaal 12% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- h. voor 1 sportveld mag maximaal 150 m2 aan ondersteunende horeca worden besteed en bij meerdere velden mag voor ieder extra sportveld maximaal 75 m2 worden opgeteld, met dien verstande dat de maximale oppervlakte nooit meer mag bedragen dan 375 m2.
De gehanteerde oppervlaktematen betreffen de totale oppervlakte ten dienste van de ondersteunende horecafunctie, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten.
Artikel 21 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan, indien het een overschrijding van bouwvlak niet zijnde bestemmingsgrenzen betreft, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2 meter bedragen.
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
22.1 Wijziging voor ontwikkelingslocaties
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6.a van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming(en) wijzigen onder volgende voorwaarden:
Artikel 23 Uitsluiting Aanvullende Werking Van De Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 25 Overgangsrecht Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Landschapszone”.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Parkeernorm
De parkeernormen in de regels zijn gebaseerd op de CROW-norm (publicatie 182), 3e druk, september 2008
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten (Model Nijmegen)
2.1 Staat van horeca-activiteiten
Categorie 1: lichte horeca
Bedrijven die beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Deze bedrijven zijn in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden). Onder lichte horeca wordt geen detailhandel en/of ondersteunende horeca verstaan. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Lichte horeca
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur.
1b. Overige lichte horeca
- bistro;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
- hotel of pension.
Categorie 2: middelzware horeca
Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere bestaan uit openingstijden 's nachts en/of verkeersaantrekkende werking. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
2a. Middelzware horeca
- bar;
- bierhuis;
- biljartcentrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
2b. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
- bedrijven genoemd onder categorie 1a, 1b en 2a met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizzeria, chinees, McDrive).
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die grote hinder veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder bestaat onder andere uit een combinatie van openingstijden 's nachts èn verkeersaantrekkende werking:
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
2.2 Toelichting op Staat van horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" (niet agrarische) bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Het vestigen van horecabedrijven middels een bestemmingsplan is ruimtelijk relevant om vormen van hinder te voorkomen. Verdere regulering van individuele bedrijven vindt plaats middels de Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) welke mogelijkheden biedt om vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten met name op de volgende vormen van hinder:
- geluid;
- geur;
- verkeer.
Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- a. indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- b. onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- c. uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het Bestemmingsplan vindt de verdere ruimtelijke afweging per locatie plaats.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- a. de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden. Het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
- b. de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):
Categorie 1: lichte horeca
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat om bedrijven die uit het oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
- a. horeca die qua ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel, zoals: ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
- b. overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg en/of afhaalservice).
Categorie 2: middelzware horeca
Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden door enerzijds de openingstijden (ook 's nachts) en/of de grote verkeersaantrekkende werking:
- a. cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals centrumgebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen;
- b. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d. (bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²). Deze bedrijven zijn vooral toelaatbaar langs grotere verkeerswegen.
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en hetgeen grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen, zoals: dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Flexibiliteit
Het is mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen die niet zijn genoemd in de Staat van horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven, kan voor de vestiging van deze bedrijven een ontheffing worden verleend.
Hoofdstuk 1 Algemeen
1.1 Doel Van Het Plan
De Landschapszone is in de Waalsprong een van de belangrijkste stuctuurbepalende elementen. De waterberging is noodzakelijk voor het watersysteem. Het plangebied bevat een drietal aan te leggen plassen, park- en groengebied, natuur en recreatievoorzieningen. Het project biedt ruimte voor gebouwde voorzieningen voor vrije tijd/welness/leisure. Ook worden een kleine 300 woningen gerealiseerd in een bijzonder milieu. Het landgoed Oosterhout en het open, agrarische gebied onder Ressen vallen in het plangebied als waardevol element. Het plassengebied wordt een uitloopgebied voor de Waalsprong, maar heeft ook regionale betekenis. De aanleg van de plassen wordt gecombineerd met zandwinning.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is in oost - westrichting opgespannen tussen de Oosterhoutsedijk en de Vossenpelsestraat en dorp Ressen. Ten zuiden van de Lentse- en Zandse Plas grenst het plangebied aan de Vossenpels en de woongebieden Visveld en Laauwick. De Oosterhoutse Plas grenst noordelijk aan het woongebied Groot Oosterhout en zuidelijk aan het woongebied Woenderskamp. Het Landgoed Oosterhout en park Waaijenstein liggen tussen de woongebieden Woonpark Oosterhout en Woenderskamp en de Oosterhoutsedijk.
Zie ook de afbeeldingen in het beeldkwaliteitplan.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
De vigerende bestemmingsplannen in dit plangebied zijn:
- Buitengebied Dorp Lent
- Buitengebied Bemmel 1978/1982
- Fietspaden Griftdijk
1.4 Indeling Van De Toelichting
In paragraaf 2 van deze toelichting wordt ingegaan op de beleidsmatige randvoorwaarden op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Tevens wordt ingegaan op het milieueffectrapport, het aanvullende milieueffectrapport en het ontwikkelingsbeeld Waalsprong 2007.
In paragraaf 3 wordt het huidige plangebied nader beschreven. O.a de bestaande situatie, archeologie en cultuurhistorie, natuur en landschap komen daarin aan de orde.
De beoogde toekomstige ontwikkeling wordt in paragraaf 4 toegelicht. In deze paragraaf wordt aandacht besteedt aan de ruimtelijke en verkeerskundige structuur. Daarnaast komen de aspecten natuur en landschap, milieu, waterhuishouding, recreatie, kabels- en leidingen en zandwinning aan de orde.
De juridische opzet en de bestemmingen staan toegelicht in paragraaf 5.
In paragraaf 6 wordt ingegaan op de financiële aspecten en de realisering van de beoogde ontwikkeling.
Tenslotte worden in paragraaf 7 de resultaten van het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening en de inspraak weergegeven en geeft paragraaf 8 de bijlagen weer.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders.
2.1 Nationaal Ruimtelijk Beleid
Vinex
In het kader van het rijksbeleid zoals geformuleerd in de Vierde Nota ruimtelijke ordening Extra (1993) en hierop aanvullend in de Actualisatie (VINAC, 1997) zijn Arnhem en Nijmegen aangewezen als stedelijk knooppunt met een nationale positie (Knooppunt Arnhem-Nijmegen: KAN). Het knooppunt Arnhem-Nijmegen moet zich kunnen ontwikkelen tot nationaal en internationaal concurrerend kerngebied voor economische en ruimtelijke ontwikkeling. Inmiddels is de Nota Ruimte het nieuwe rijksbeleid en is de VINEX daarmee achterhaald. Echter, in de Nota Ruimte worden de uitgangspunten met betrekking tot het KAN-gebied zoals opgenomen in de VINEX opnieuw bevestigd.
Nota Ruimte
Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben respectievelijk de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling". De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. Uitwerkingen van deze Nota zijn onder andere de Nota Mobiliteit, de Agenda Vitaal Platteland, de Nota Pieken in de Delta en het Actieprogramma
Cultuur en Ruimte. Met de inwerkingtreding van deze Nota Ruimte zijn de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra van oktober 1999 en het Structuurschema Groene Ruimte van december 1995 komen te vervallen.
De rijksoverheid richt zich in de nota Ruimte op 4 algemene doelen:
- Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland in
- internationaal verband.
- Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland.
- Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden.
- Borging van de veiligheid.
Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto “decentraal wat kan, centraal wat moet” en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad. Het kan gaan om inhoudelijke of procesmatige eisen, maar ook om financiële eisen. Zo geldt bij ruimtelijke afwegingen en nieuwe decentrale plannen en projecten dat negatieve effecten niet mogen worden afgewenteld op het bestaande ruimtegebruik of op functies als water, natuur en infrastructuur. Uitgangspunt is het veroorzakersbeginsel: de initiatiefnemer zorgt voor opheffing van veroorzaakte knelpunten.
Specifiek over het stedelijke netwerk Knooppunt Arnhem Nijmegen is in de Nota Ruimte het volgende opgenomen: Gesitueerd tussen de Randstad Holland en het Duitse Rijn/Ruhrgebied kenmerkt het KAN zich door een groot aanbod van internationale vervoersmodaliteiten (weg, spoor, water), grote diversiteit aan functies en voorzieningen en aanwezige kenniscentra. Het verder benutten van de mogelijkheden van Health Valley is economisch van belang. Afstemming met de duitse steden Emmerich en Kleef is belangrijk en de HST – Oost is van belang voor de internationale positie
2.2 Provincie Gelderland
Met het Streekplan 'Gelderland 2005' kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Het streekplan kijkt 10 jaar vooruit en richt zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht (generiek beleid):
- ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur
- natuur en water in het 'groenblauw raamwerk'
- landbouw in het multifunctioneel gebied
´Rood Raamwerk´
Hoofddoel van het streekplan is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Bundelingsbeleid en het organiseren van stedelijke netwerken staan hierbij centraal. In dit hoofdstuk worden algemene en programmatische uitspraken gedaan over wonen, sociaal-culturele functies, werken (bedrijventerreinen en kantoren). Daarnaast hecht het streekplan veel belang aan locatiebeleid: het bundelen van bovenlokale stedelijke functies aan knooppunten binnen het rode raamwerk. Het grondgebied van de gemeente Nijmegen valt grotendeels binnen dit rode raamwerk en heel Nijmegen valt in het stedelijk netwerk.
´Groenblauw Raamwerk´
Buiten de stedelijke- en landbouwgebieden krijgen natuur en water de ruimte. Voor Nijmegen is de categorie Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. Vooral aan de bestaande stadsranden en in de Waalsprong. Er geldt in de EHS een beleid gericht op bescherming en ontwikkeling van de daar aanwezige kwaliteiten. Op 16 mei 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de Streekplanuitwerking kernkwaliteiten en omgevingscondities (EHS, Waardevol landschap) definitief vastgesteld.
'Multifunctioneel gebied'
Hierin ligt vooral landbouw. Voor Nijmegen zijn de categorieën Multifunctioneel Platteland en Waardevol Landschap van belang. Voor de Waalsprong is met name Multifunctioneel Platteland van belang. Ook het beleid voor functieverandering in het buitengebied speelt een rol met name wanneer er sprake is van Waardevol Landschap. Functieverandering komt tegemoet aan de behoefte voor wonen en werken in het buitengebied, zonder dat er extra bouwlocaties voor nodig zijn. De belangrijkste voorwaarde is dat het gaat om fysiek bestaande, legale vrijgekomen gebouwen.
Een uitwerking van het Streekplan is het Regionaal Plan voor de Stadsregio Arnhem- Nijmegen. Dit is tevens toetsingskader voor bestemmingsplannen. Derhalve is volstaan met het weergeven van slechts de hoofdlijnen van het Streekplan en wordt voor verdere uitwerking verwezen naar het Regionaal Plan en de sectorale beleidsparagrafen.
2.3 Regionaal Beleid (Stadsregio Arnhem- Nijmegen)
In oktober 2006 is het Regionaal Plan voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen vastgesteld. Op 7 maart 2007 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland grotendeels goedkeuring verleend aan dit plan. Hierdoor heeft het Regionaal Plan de status van regionaal structuurplan zoals bedoeld in artikel 36 Wet ruimtelijke ordening. Dat betekent dat de bestemmingsplannen van de twintig regiogemeenten moeten passen binnen de lijnen die worden uitgezet in het Regionaal Plan. Doel van het plan is te werken aan een aantrekkelijk, internationaal concurrerende regio Arnhem- Nijmegen. Het bestaande stedelijk gebied staat hierbij centraal. Dat wil zeggen dat er ingezet wordt op herstructurering en herontwikkeling van het bestaande, boven
nieuw ruimtebeslag voor wonen en werken. De regio Arnhem- Nijmegen ontwikkelt zich steeds meer tot een samenhangend stedelijk netwerk met een eigen identiteit. Die eigen identiteit laat zich het beste vangen in de drieslag:
kennis: aanwezigheid hoogwaardige bedrijvigheid in de logistieke sector en de glastuinbouw, maar ook de aanwezigheid van een universiteit en het valley concept versterken de netwerkeconomie;
natuur: rivierenlandschap tussen de stuwwallen Veluwe en Rijk van Nijmegen;
cultuur: door de natuurlijke ligging van het gebied is de regio door de eeuwen heen het domein geweest van fronten en linies die noord-zuid en oost-west van elkaar scheiden. Daardoor is het culturele erfgoed in de regio enorm.
De Stadsregio stuurt op de uitvoering van strategische projecten door middel van het zoeken naar samenwerking met maatschappelijke organisaties, marktpartijen en particulieren (ontwikkelingsplanologie). In het Regionaal Plan is een uitwerking gemaakt van de bestuurlijke visie en ambities. Dit levert een agenda op van tien strategische ontwikkelingsprojecten:
1. Verbeteren van aansluiting op Europese infrastructuurnetwerken;
2. Verknopen bus en trein tot één samenhangend regionaal OV-netwerk
3. Stedelijke ontwikkeling rondom enkele multimodale knooppunten
4. Herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en hoofdwegennet;
5. Ruimte voor innovatie: creative industry, kennis/ICT, wellness/hospitality;
6. Versterken van het grootstedelijk klimaat van Arnhem en Nijmegen
7. Ontwikkeling van de eigenheid en identiteit van dorpen;
8. Regionaal landschapspark: recreatief routenetwerk ontwikkelen;
9. Kwaliteitsverbetering van de natuur (in en om de stad);
10. Zichtbaar maken van cultuurhistorische relicten en monumenten.
Voor deze ontwikkelingsprojecten zijn beleidsuitspraken geformuleerd die een toetsingskader vormen voor de bestemmingsplannen door de Provincie. Onder de nieuwe Wro zijn de beleidsuitspraken relevant voor het hanteren van de bevoegdheden in de nieuwe structuur van de wet.
Water | Doelstelling: structurele beschermingsmaatregelen door hoogwaterbeschermingsbeleid 9% van het bruto ruimtebeslag moet uit oppervlaktewater bestaan |
Cultuurhistorie | Doelstelling: “Behoud door ontwikkeling”; het zodanig omgaan met cultuurhistorische kwaliteiten dat deze worden ingepast, waardoor ze beleefbaar blijven of worden. Inzet bij planuitwerking is dat de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geïnventariseerd en zo mogelijk worden geïntegreerd. |
Landschap | Doelstelling: Ruimtelijke ontwikkelingen afstemmen op aanwezige landschapskenmerken en laten bijdragen aan het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. |
Recreatie | Doelstelling: Het optimaal voor recreatie en toerisme benutten en uitbouwen van de in de regio aanwezige potenties op het gebied van natuur, landschap, water, archeologie en cultuurhistorie. In het bestemmingsplan dient het kernnet 'Recreatieve routenetwerk' verankerd te worden. |
Mobiliteit | Doelstelling: Het realiseren van een comfortabel mobiliteitsnetwerk in de stadsregio waarbij gebruik van het openbaar vervoer en de fiets gestimuleerd wordt. Er gelden parkeernormen voor werklocaties; afspraken zoals die zijn vastgelegd in het verkeersmanagementplan 'Van beleid naar uitvoering 2005 - 2009' moeten worden uitgewerkt in concrete plannen (aanleg 2e stadsbrug over de Waal) |
Wonen | Doelstelling: Het voor iedere (toekomstige) inwoner van de stadsregio een juiste woning beschikbaar hebben met betrekking tot prijs, eigendomssituatie, aard & type en locatie. In de periode 2005 – 2010 gelden voor de KAN gemeenten geen beperkingen in het per gemeente aantal te bouwen woningen. Voor de periode 2010 – 2015 wordt in 2008 bepaald of deze beleidsregel kan worden gecontinueerd. Binnen de 'Contouren woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen met inachtneming van het bepaalde in Concessies Wonen. |
Werken | Doelstelling: Het op een zorgvuldige wijze voldoende ruimte bieden en inpassen voor het scheppen van voldoende werkgelegenheid voor de inwoners van de stadsregio, die aansluit bij het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, nu en in de toekomst. Van de totale behoefte van 490 hectare aan uitbreiding van nieuwe bedrijventerreinen wordt netto 85 hectare in de A15-zone ontwikkeld Kantoorgebouwen voor bedrijven met een regionale en bovenregionale functie worden alleen ontwikkeld in plannen rond centrale stations, netwerkstations en langs hoogfrequente buslijnen (minimaal 6 x per uur per richting). In plannen voor 'Bestaande Bedrijventerreinen' en in het 'Zoekgebied regionale bedrijventerreinen', worden bedrijfsgebouwen uitgesloten, waarin meer dan 40% van het bruto vloeroppervlak van een gebouw wordt benut voor kantooractiviteiten. |
Detailhandel | Doelstelling: Het versterken van de bestaande hiërarchie van winkelcentra en de bestaande perifere detailhandelconcentraties. In het 'Zoekgebied PDV A325 zone' komen drie locaties in aanmerking voor de vestiging van bovenlokale winkel- en vrijetijdsvoorzieningen te weten Gelredome, Aamse Poort (grootschalige tuincentra) en Ressen (vrije tijd). Uitgangspunt bij de (her)ontwikkeling van de locaties Gelredome, Aamse Poort en Ressen is het scheppen van optimale condities voor een kansrijke ontwikkeling, zowel in termen van ruimtelijke kwaliteit als vastgoedontwikkeling De vestiging van bouwmarkten en tuincentra groter dan 1.000 m2 b.v.o. of uitbreiding van bestaande vestigingen daarvan met meer dan 1.000m2 b.v.o. is alleen toegestaan als de bovenlokale marktruimte naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio is aangetoond. |
Voor het Regionaal Plan is een Strategische milieubeoordeling (SMB) uitgevoerd. Dit betekent dat gekeken wordt naar de milieueffecten van bepaalde in het plan voorgenomen ontwikkelingen (o.a. Locatiekeuze bedrijventerrein A12 en A15-zone en de zoekzone voor perifere detailhandelvestiging (PDV)) Deze ontwikkelingen zijn geselecteerd op basis van de voorwaarden:
Over het onderwerp worden in het Regionaal Plan kaderstellende uitspraken gedaan (in aanvulling op voornemens in rijksnota's en het Streekplan Gelderland 2005) én het onderwerp valt onder de Nederlandse en/of Europese MER-plicht.
Voor het onderwerp is een passende beoordeling nodig op grond van artikel 6 en 7 van de Habitatrichtlijn.
Daarnaast is er aandacht geschonken aan de cumulatieve effecten.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Nijmegen had in de jaren tachtig van de vorige eeuw behoefte aan uitbreiding. Dit werd ook onderkent door zowel het Rijk als de Provincie. In 1992 heeft de provincie Gelderland aan de hand van een milieueffectrapport gekeken waar in de regio Nijmegen een uitbreiding van woningbouw en bedrijventerrein het meest op zijn plaats zou zijn. Het gebied van de Waalsprong kwam daar als Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) uit. In de vierde nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) werd vervolgens de taakstelling van realisatie van 10.000 tot 12.000 woningen en 50 ha bedrijventerrein vastgelegd voor het Waalspronggebied.
De Gemeente heeft deze taakstelling uitgewerkt in het structuurplan 'Land over de Waal' van 1996. Door aanpassing van de gemeentegrenzen is in die periode eveneens het gehele Waalspronggebied Nijmeegs grondgebied geworden. Als uitwerking van het structuurplan zijn 4 masterplannen geschreven die vervolgens zijn uitgewerkt in concrete (bestemmings)plannen. In 2001 bleek echter dat deze concrete plannen volgens de Raad van State niet gedragen werden door een, voor zo'n grootschalige ontwikkeling verplichte, milieueffectrapportage en daarop besloot de gemeente de milieueffecten alsnog te onderzoeken. In die periode is tevens voor de gehele stad het Kansenboek “kansen voor de Keizerstad” tot stand gekomen. Het structuurplan Land over de Waal had in de milieu- effectrapportage betekenis als juridische basis voor de bestaande situatie en de te onderzoeken alternatieven. Het structuurplan was zowel belangrijk voor de voorgenomen activiteit als de autonome ontwikkeling.
Uit genoemd onderzoek volgde in eerste instantie de Milieueffectrapportage Waalsprong 2002, hetgeen de basis vormde voor de bestemmingsplannen Woonpark Oosterhout, Lent Oost en Stadsas Noord, allen uit 2002. Vervolgens zijn de aanbevelingen uit het MER 2002 verder onderzocht en uitgewerkt in het MER Waalsprong 2003, dat een verbeterde versie van het onderzoek uit 2002 is. Deze laatste MER vormt de basis voor de huidige plannen in de Waalsprong. Het Voorkeursmodel Waalsprong 2003 is uitgewerkt op basis van de alternatieven uit dit MER. Ook het naar aanleiding van de (regionale) mobiliteitsvraagstukken uitgevoerde aanvullende MER 2006 vindt zijn basis in het MER Waalsprong 2003 en het Voorkeursmodel 2003. In 2007 hebben de gemeente Nijmegen en de private ontwikkelaars van de Waalsprong het meest recente complete beeld voor de Waalsprong vastgelegd in het ontwikkelingsbeeld Waalsprong 2007.
Kansenboek Nijmegen; stad in balans
Nijmegen is een stad aan de Waal met veel historie en groen, met mooie woon- en werkgebieden en met bruisende activiteiten. Voor de toekomst liggen er volop mogelijkheden en deze staan beschreven in het Kansenboek.
Het Kansenboek is een ruimtelijke vertaling van het beleid voor wonen, werken, groen, verkeer, milieu en dergelijke. Nijmegen streeft daarbij naar balans tussen het welzijn van burgers, de economische functies en duurzaamheid.
Het rapport is te vinden op: http://www2.nijmegen.nl/wonen/projecten/visies_op_stadsontwikkeling/Kansenboek
De gemeente hoopt dat het Kansenboek inspireert en een kompas is bij investeringen van bedrijven en burgers (wat kan waar). Bij bestuurlijke prioriteiten staat waar de gemeente zelf actief op inzet.
Het Kansenboek is geen statisch beeld van hoe Nijmegen er over vijfentwintig jaar uit 'moet' zien. Het is juist dynamisch om recht te doen aan maatschappelijke en economische veranderingen en wordt om de paar jaar bijgesteld.
Begin 2002 verscheen het eerste Kansenboek, in 2004 volgde een uitwerking en december 2007 stelde Burgemeester & Wethouders een actualisatie vast. De gemeenteraad behandelde het nieuwe kansenboek in februari 2008.
Het Kansenboek 2007 gaat verder met zaken die in voorgaande jaren in gang zijn gezet. Voorbeelden hiervan zijn woningen, kantoren en voorzieningen bij de Waalkade, het Waalfront, Plein '44 en het Centraal Station. Verder gaat het om de Waalsprong, Heyendaal en Winkelsteeg (Health & Science) en de dijkteruglegging. Ook blijft de gemeente investeren in cultuurhistorie, groen, sport en recreatie in het centrum, de wijken en de stadsranden.
Nieuw in het Kansenboek 2007 is dat we veel doen met de relatie tussen fysiek en sociaal. Logisch want ruimtelijke projecten hebben duidelijk te maken met het welzijn van de burgers. Denk hierbij aan ver- en nieuwbouw met aandacht voor speel- en sportvoorzieningen, zorg/kinderopvang/scholen, ouderenwoningen, werkruimtes voor starters en dergelijke. Dit draagt bij aan levensloopbestendige wijken en het voorkomen van probleemsituaties. Het biedt ook aanknopingspunten voor bovenwijkse stadsvoorzieningen. De gemeente noemt in het Kansenboek 2007 de te bestuderen nieuwe woningbouwlocaties en wil uiteindelijk in alle stadsdelen de sociaal- fysieke kansen beter bekijken.
Het Kansenboek 2007 legt een accent op de aantrekkelijkheid van Nijmegen. Rond 1900 kwamen veel Nederlanders naar Nijmegen en omgeving als bewoner, bedrijf of toerist. Door extra aandacht voor (Romeins)verleden, groen, recreatie-dicht-bij-huis, cultuur, hotels, toerisme en bedrijvenetalages hopen we dat Nijmegen voldoende in trek blijft om te (komen) wonen werken en verblijven.
Een ander accent in het Kansenboek 2007 is duurzaamheid. Ruimtelijke investeringen kunnen helpen om de milieu-ambities van Nijmegen waar te maken; gezond, leefbaar, bereikbaar, hoogwaardig. Bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering hoort hier ook bij.
Nieuwe kansen liggen verder bij (internationale) bedrijvenetalages langs de A73 en A15 en bij de multifunctionele sterlocaties Brabantse Poort - kruising A73 en Knoop Ressen. Daarbij zal er aandacht zijn voor de inpassing in het landschap en voor recreatieve routes.
Qua verkeer en bereikbaarheid liggen er nieuwe kansen voor uitbreiding van het Hoogwaardig Openbaar Vervoer, het fietsnetwerk en de verbindingen met Duitsland.
In de stadsranden -en poorten wil de gemeente blijven toetsen op groen, uitzicht en paden, zodat ondermeer de mogelijkheden voor recreatie-dicht-bij-huis in stand blijven.
Uitgangspunten
We willen zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte.
Er is veel vraag naar ruimte voor wonen, werken, recreatie en groen. Daarom willen we de beschikbare ruimte zo goed mogelijk benutten en streven we naar balans tussen woongenot, bedrijvigheid, vermaak, bereikbaarheid en duurzaamheid.
De gemeente bevordert bijvoorbeeld de stedelijke knopen met multifunctioneel stedelijk gebruik. Verder bouwen we zo compact mogelijk en worden mogelijkheden voor hoogbouw benut.
Als herstructurering of nieuwbouw van woonwijken en bedrijventerreinen nodig is letten we op het evenwicht tussen stad en platteland . De groene lobben en stadspoorten van Nijmegen spelen daarin een rol. Die blijven ruimte bieden voor recreatie, sport en natuurontwikkeling.
Nijmegen heeft een aantal kenmerken die gekoesterd moeten worden.
- Nijmegen ligt tegen een stuwwal en is een stad met veel hoogteverschillen. Het groen rondom de stad, de verschillende landschappen in de omgeving en de ligging aan de rivier zijn uniek.
- Nijmegen heeft als oudste stad van Nederland een rijke cultuurhistorie. We vinden het belangrijk om de geschiedenis van de stad zichtbaar te maken en dat geldt ook voor de archeologische vondsten.
- Nijmegen heeft een duidelijke structuur met een aantal hoofdwegen met bomen en duidelijke entrees. Er zijn verschillende stedelijke knopen en groene plekken. Het Keizer Karelplein, de Waalbrug en de skyline vormen belangrijke iconen voor de stad.
Nijmegen is een stad met veel variatie.
De stad is aantrekkelijk omdat er veel verschillende plekken zijn. De gemeente wil de variatie behouden en in de toekomst verder versterken.
Er is een bruisend centrum met ondermeer winkels, kantoren, cultuur en horeca en een mooie Waalkade. Op de 'knopen' rond de treinstations is veel dynamiek, zoals bij Centraal, bij de universiteit en het ziekenhuis en bij Dukenburg-Brabantse Poort.
Drukke en rustige woonwijken wisselen elkaar af met dichte bebouwing of juist een groene omgeving. Er zijn echte woonwijken, maar ook wijken waar wonen, werken en andere functies zijn gemengd. Bij veel woonwijken kunnen de bewoners gemakkelijk naar een park of groene lob die aansluit op het buitengebied.
Een breed scala van bedrijven is te vinden op ondermeer Winkelsteeg, Bijsterhuizen, West-Kanaaldijk, Oost-Kanaalhavens en De Grift.
Beleidskaders
Het beleid vanuit de verschillende sectoren geeft richting aan de ontwikkeling van Nijmegen.
Wonen
Op het gebied van wonen hebben we te maken met een grote ruimtevraag. We willen vraaggericht bouwen, nieuwe woonlocaties verkennen en periodiek woningbouwprogramma's opstellen. We streven naar variatie in de woongebieden. Samen met bewoners moeten oude wijken worden opgeknapt en we gaan op zoek naar mogelijke nieuwe plekken voor woningbouw.
Sociaal-maatschappelijke voorzieningen
De stad moet plaats bieden aan voorzieningen. In de woonwijken gaat het om huisartsen, kinderopvang, scholen, voorzieningenharten, woonzorgcentra etc. Belangrijke functies komen bij voorkeur op herkenbare locaties. Denk daarbij aan de grote onderwijsvoorzieningen (ROC, universiteit, hogeschool) en stedelijke culturele voorzieningen zoals musea.
Sport en recreatie
We vinden het belangrijk dat de voorzieningen voor sport en recreatie gekoppeld zijn aan de wijken. Op termijn kan dit leiden tot herstructurering van buitensportaccommodaties. Ook accommodaties voor binnensport vragen om goed bereikbare en herkenbare locaties in elk stadsdeel. Op stedelijk niveau geldt dit voor specifieke en topsportvoorzieningen. Hierbij versterkt clustering van functies de betekenis van de recreatievoorzieningen. We vinden het ook belangrijk om recreatie-dicht-bij-huis en doorgaande recreatieve routes te verbeteren.
Openbare ruimte: groen, grijs en blauw
Voor de groene lobben en stadsranden blijven we (bouw)plannen goed toetsen op groen, uitzicht en paden. De stedelijke groenstructuur zal verder worden versterkt. Nijmegen gaat in meerdere opzichten anders om met water door afkoppelen van regenwater en dit ook meer zichtbaar maken. We willen ook meer ruimte geven aan de rivier en aan natuurontwikkeling. Wij richten ons op een degelijke, goed te onderhouden openbare ruimte. Op belangrijke plekken in de stad moet ruimte zijn voor een kwalitatief hoogwaardige inrichting, bijvoorbeeld in het stadscentrum, op de stedelijke knooppunten of bijzondere plekken in de wijken.
Economie
We streven naar goed bereikbare bedrijventerreinen, elk met een bepaald soort bedrijven. Hiervoor willen we bestaande bedrijfsterreinen intensiveren en revitaliseren maar ook op zoek gaan naar nieuwe werklocaties in de stad. We willen ons meer gaan richten op toerisme en op bedrijven die passen in de Nijmeegse situatie of aanvullend zijn (bijvoorbeeld kennisintensief en gezondheid). Tegelijkertijd willen we meer bedrijven voor lager opgeleide werknemers. De ontwikkeling van de buurteconomie en het behoud van verspreide bedrijvigheid is ook een speerpunt.
Hoofdinfrastructuur en bereikbaarheid
We willen het regionaal en stedelijk hoofdwegennet verbeteren. Voor de stad is de aanleg van de stadsbrug essentieel. Daarnaast willen we investeren in goede routes voor hoogwaardig openbaar vervoer en voor de fiets. De binnenstad willen we bereikbaar houden door te parkeren aan de rand van de binnenstad. Op stedelijk niveau zullen op termijn transferia en P+R (park & ride) worden ontwikkeld. Verder zetten we blijvend in op het verbeteren van de verkeersveiligheid in de stad. In samenwerking met de Stadsregio Arnhem-Nijmegen willen wij de ontwikkeling van Regiorail ondersteunen.
Milieu
Het gemeentelijk milieubeleid is gericht op verbetering van leefbaarheid en duurzaamheid. In relatie tot de ruimtelijke inrichting van Nijmegen richten wij ons vooral op Nijmegen-West en de groene zuidrand. Andere aandachtspunten zijn duurzaamheid bij herstructurering en ruimtelijk-economisch beleid, uitvoering van het waterplan en het realiseren van duurzame energieprojecten. Ook bescherming en beheer van stedelijk groen en natuurwaarden is een belangrijk aspect. Verder zijn de normen voor geluid, luchtkwaliteit, bodem en externe veiligheid bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden.
Ruimtelijke thema's
Sterke wijken - wonen
We willen de identiteit en de diversiteit van de verschillende wijken behouden en versterken. In veel wijken lopen woningbouwprojecten en in de Waalsprong bouwen we aan een nieuw stadsdeel. Voor na 2015 noemt de gemeente in het Kansenboek 2007 een aantal nieuwe woningbouwlocaties die we kunnen bestuderen.
Sterke wijken - voorzieningen (sociale dimensie)
Ruimtelijke projecten hebben duidelijk te maken met het welzijn van de burgers. Denk hierbij aan ver- en nieuwbouw met aandacht voor speel- en sportvoorzieningen, zorg/kinderopvang/scholen, ouderenwoningen, werkruimtes voor starters en dergelijke. Dit draagt bij aan levensloopbestendige wijken en het voorkomen van probleemsituaties. Het biedt ook aanknopingspunten voor bovenwijkse stadsvoorzieningen. De gemeente wil uiteindelijk in alle stadsdelen de sociaal-fysieke kansen beter bekijken.
Bij werkgebieden gaat het om bedrijven, kantoren, winkels, hotels en horeca.
Op bedrijventerreinen gaan we zorgvuldig om met de ruimte: compact bouwen, bijzondere parkeervoorzieningen en een gevarieerd gebruik. Daarnaast willen we veel aandacht besteden aan de inrichting. Voor kantoren zijn diverse bestaande en nog te ontwikkelen locaties in Nijmegen beschikbaar. Het Kansenboek gaat ook in op de perspectieven in winkel-, horeca- en hotelgebieden.
Met z'n ligging aan de Waal en aan het Maas-Waalkanaal is Nijmegen echt een stad aan het water. Projecten als Waalkade, Waalfront, Stadsbrug, Waalsprongcentrum, De Schans en dijkteruglegging vormen een nieuw hart van de stad. Nijmegen omarmt de Waal en verbindt het noordelijk- en zuidelijk deel van de stad met plaats voor wonen, werken, recreatie, horeca, cultuur etc.
Herkenbare stadsranden en -poorten
De verschillende landschappen rond onze stad zijn uniek. We blijven er aan werken dat onze burgers vanuit de woonwijken snel en via groene lobben of recreatieve verbindingen naar het buitengebied kunnen. Verder willen we dat onze bedrijven zich er goed kunnen presenteren, want een aantal stadsranden is ook het economisch visitekaartje van Nijmegen. De stadspoorten ontwikkelen we tot herkenbare entrees van de stad, waarbij elke poort zijn eigen gezicht kan hebben in de balans tussen rood en groen.
Nijmegen heeft een aantal knooppunten waar wegen, bus, trein en diverse functies samenkomen. We streven ernaar om van deze plekken belangrijke, goed bereikbare ontmoetingsplaatsen in de stad te maken waar ook gewoond en gewerkt kan worden. Een hoge architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit op deze plekken is heel belangrijk.
Duurzame stedelijke infrastructuur
Voor de bereikbaarheid van de stad wordt gewerkt aan openbaar vervoer, verbreding van snelwegen, de stadsbrug, fietsnetwerk en dergelijke. Verder kent de stad duidelijke hoofdwegen en spoorlijnen. Deze routes willen we ontwikkelen tot aantrekkelijke zones in de stad zodat het geen barrières zijn, maar aantrekkelijke verbindingen tussen de stadsdelen.
Beleefbaar groen en water in de stad
Samen met de stadsranden en -poorten zijn het vele groen en water belangrijke kwaliteiten van Nijmegen. Deze kwaliteiten willen we verder versterken door parken te verbeteren, nieuw groen of water aan te leggen en relaties te leggen met recreatie, (Romeins)verleden en natuurontwikkeling.
Nijmegen maakt onderdeel uit van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen. Het is dan ook belangrijk dat de kenmerken en de mogelijkheden in de stad een toegevoegde waarde hebben voor de regio én omgekeerd. Vaak is een gemeenschappelijke benadering nodig, zoals bij het open houden van de groengebieden tussen de dorpen en steden. En bij de verdeling van woningen en werkgebieden, bij bereikbaarheid, toerisme en bij de 'concurrentie' met andere stadsregio's..
Bestuurlijke prioriteiten
Alle lopende ontwikkelingen en nieuwe kansen uit het Kansenboek staan op de kaart ruimtelijke koers. De kansen komen voort uit behoeften van burgers en bedrijven en beogen de stad goed te laten functioneren. De gemeente nodigt burgers en bedrijven van harte uit om hiermee aan de slag te gaan.
Het bestuur van Nijmegen heeft uit de ruimtelijke koers een aantal projecten gehaald waar zij met prioriteit op in wil zetten. In deze projecten ziet zij een rol voor de gemeente die niet zo makkelijk door andere partijen kan worden opgepakt.
Deze bestuurlijke agenda bevat projecten in verschillende stadia. Het zijn visieprojecten en uitvoeringsprojecten. Op de kaart is aangegeven hoe de projecten betaald worden; uit exploitaties, subsidies of gemeentelijke begrotingsprogramma's.
Ontwikkelingsbeeld Waalsprong 2007
Het Ontwikkelingsbeeld “Waalsprong, Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel” (zie kaart hieronder is op te vatten als een actualisatie van het Voorkeursmodel, waarbij de laatste stand van zaken in beeld is gebracht en een blik wordt geworpen op de ontwikkelingen die nog plaats gaan vinden. Het Ontwikkelingsbeeld is vastgesteld op 29 mei 2007. De keuzes die zijn gemaakt in het Voorkeursmodel, en de ruimtelijke structuur die op basis daarvan is bepaald voor de Waalsprong, blijven overeind. Het Ontwikkelingsbeeld is niet zozeer een document dat een nieuwe koers geeft aan de ontwikkeling van de Waalsprong, maar bevat een totaalbeeld waarin de laatste stand van zaken is verwerkt.
In het Ontwikkelingsbeeld zijn de bestaande karakteristieken en waarden van het
Waalspronggebied in beeld gebracht. Dit resulteert in een kaartbeeld waarop de “dragers
van de Waalsprong” in beeld zijn gebracht. Deze dragers vormen belangrijke aanknopingspunten voor de ontwikkeling van de Waalsprong. Op basis van de bestaande ruimtelijke structuur en het programma (dat grotendeels is vastgelegd in het Voorkeursmodel 2003) is de ontwikkeling van de Waalsprong in beeld gebracht. Dit leidt tot een “nieuwe kaart van de Waalsprong”, waarin de ontwikkelingen op het gebied van wonen, winkelen, kantoren en bedrijvigheid, recreatie, voorzieningen, water en verkeer inzichtelijk zijn gemaakt. De “nieuwe kaart” geeft een beeld van de Waalsprong, zoals het gebied er, op basis van de meest recente ontwikkelingen en inzichten,
in 2020 uit kan zien.
2.5 Waterbeleid
Vierde Nota Waterhuishouding
De hoofddoelstelling is: ”Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.”
De doelstelling specifiek voor stedelijk water is: ”Stedelijke watersystemen zijn een belangrijke 'drager' voor stadslandschappen”. De NW4 benadrukt het afkoppelen van verhard oppervlak en het infiltreren van afstromend regenwater. Het doel is om in 2050 in bestaand stedelijk gebied 20% en in nieuw stedelijk gebied 60% van het verhard oppervlak afgekoppeld te hebben. Maar hierbij moet wel gelet worden op de aanpak van diffuse verontreinigingsbronnen. (bedrijven, goten, wegen etc.)
Waterbeleid in de 21e Eeuw “Anders omgaan met water'
Water zal , meer dan nu het geval is, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. Deze Watertoets heeft in de Wet op de Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 een plek gekregen en moet worden toegepast bij het opstellen van structuurplannen, bestemmingsplannen en artikel 19 procedures.
Een tweede aspect uit dit beleidstuk is het hanteren van de trits “vasthouden, bergen en afvoeren” als strategie voor het tegengaan van wateroverlast. Hogergelegen en/of bovenstrooms gelegen gebieden mogen niet langer hun waterproblemen afwentelen op lagergelegen, respectievelijk benedenstroomse gebieden.
Daarom is met het waterschap Rivierenland overeengekomen dat het hele Waalspronggebied "zijn eigen broek moet ophouden". Dat wil zeggen dat er grote waterbergingsplassen worden aangelegd in de landschapszone met enerzijds dit doel en anderzijds het in droge tijden aanleveren van water vanuit die plassen naar de watersingels om die op peil te houden en doorstroming te bevorderen. Alleen bij de combinatie van hoge rivierwaterstanden en veel regenbuien zal er water mogen worden afgevoerd naar het achterland.
Derde Gelders Waterhuishoudingsplan 2005-2009
Enige tijd geleden is een nieuw provinciaal waterhuishoudingsplan (WHP3) opgesteld. De beleidshoofdlijnen hebben voornamelijk betrekking op het landelijk gebied en zijn dus van groot belang voor dit plangebied. In de lijn van de Europese Kaderrichtlijn Water wil de provincie dat alle gemengde overstorten op regionale oppervlaktewateren worden gesaneerd. Daartoe moet elke verandering in de stedelijke waterketen en/of stedelijke herstructurering worden benut. Afkoppelen speelt daarin ook een belangrijke rol. Dit speelt zich alleen af in de oude dorpskern Lent. Op deze wijze wordt de verplichte basisinspanning gehaald (zie convenanten met Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat). In nieuwbouwontwikkelingen wordt een kompleet gescheiden stelsel van regenwaterafvoer en rioolwaterafvoer aangelegd. Dit regenwater wordt op een duurzame wijze (oppervlakkig via een zuiverende bodempassage naar het oppervlaktewater) afgevoerd conform het geldend beleid (zie waterschapsbeleid hieronder).
Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied (IWGR-2)
De waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheerders binnen het Gelders rivierengebied presenteren in dit plan hun beleid voor de periode 2002-2006. Het belangrijkste streven in dit plan is te komen tot 'ecologisch gezond' water, waar planten en dieren goed kunnen gedijen. Emissies vanuit de waterketen vormen hierbij een bedreiging.
In het IWGR-2 is het volgende beleid gesteld:
De sanering van de gemeentelijke riolering met kracht voortzetten.
Stikstof- en fosfaatreducerende maatregelen bij de RWZI's nemen.
De aanpak van diffuse bronnen voort zetten en zonodig intensiveren.
Voor het overstorten van gemengde stelsels in het stedelijk gebied zijn de volgende beleidsregels vastgesteld. Sinds 1992 geldt voor het beperken van de vuiluitworp de basisinspanning:
Gemeenten dienen in 2006 de vuiluitstoot uit overstorten met 50% gereduceerd te hebben.
Aangezien er in het bereiken van de basisinspanning een achterstand is ontstaan, zal er via rioleringsplannen en handhaving in overleg met gemeenten tot een inhaalslag gekomen moeten worden.
Alle bovenstaande beleidspunten spelen in de Waalsprong voor wat betreft de singels,
maar hebben daardoor alleen een indirecte werking op het water in de Landschapszone.
Waterplan
Het in juni 2001 vastgestelde Waterplan Nijmegen vormt voor de Nijmeegse waterpartners (gemeente Nijmegen, waterschap Rivierenland, Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland,
provincie Gelderland en waterbedrijf Vitens. Waterschap Rivierenland en waterbedrijf Vitens zijn
ontstaan uit fusies waardoor het aantal waterpartners is verminderd van 8 tot 5) de inhoudelijke en procesmatige basis voor het samen werken aan een duurzame waterketen, een gezond veerkrachtig watersysteem en een aantrekkelijke leefomgeving in Nijmegen tegen de laagst maatschappelijke kosten. Het plan geeft vanuit een visie op de lange termijn (50 jaar) een beschrijving van het totale waterbeleid voor de middellange termijn (15 jaar) met een programma voor de eerste 5 jaar.
Belangrijke doelstellingen zijn:
Optimalisatie van de waterbeheerketen samen met de waterpartners;
Gezond maken van de stadswateren;
Afkoppelen van regenwater op een liefst zichtbare wijze;
Bevordering van het waterbewustzijn bij de Nijmegenaren.
Voor het plangebied staan de geen concrete beleidswensen beschreven, omdat dit waterplan alleen voor de Nijmeegse gebieden ten zuiden van de waal is opgesteld. De strekking van het waterplan is echter wel van toepassing, zoals ook blijkt uit het WIW dat hierna wordt beschreven.
Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2006
Om een duurzaam watersysteem voor de Waalsprong te realiseren worden er in de Landschapszone een aantal plassen gegraven. Het plassengebied dient voor circa 60 ha als retentieoppervlak voor regenwater uit de gehele Waalsprong. Na realisatie zullen deze waterplassen eveneens een belangrijke recreatieve functie vervullen, zoals overigens de gehele Landschapszone. Een aantal delen van de Landschapszone zal intensief gebruikt worden voor recreatie en andere delen veel minder (extensief).
Voor de waterhuishouding in de Waalsprong is het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong opgesteld. Het WIW, zoals op dat moment uitgewerkt, is in juni 2007 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en de GEM Waalsprong. Voor de ontwikkeling van de Waalsprong is gekozen voor een duurzame ontwikkeling met zoveel mogelijk zichtbaar water van hoge kwaliteit. De leefomgeving van de Waalsprong wordt mede bepaald door de aanwezige vijvers en de zichtbaar afvoerende regenwatersystemen. Uitgangspunt is dat, door de aanleg van grote waterbergingsplassen, de Waalsprong 'zijn eigen broek kan ophouden'. De plassen bieden in natte perioden ruimte voor opslag van regenwater en verschaffen in droge perioden de mogelijkheid om de watersingels op peil te houden en de doorstroming te bevorderen. Het in 2005 opgestelde deel A (Uitgangspunten) is samengevoegd met het deel B (Inrichtingsplan) tot één geheel.
Het WIW heeft twee doelen:
- het plan is de grondslag voor bestuurlijke afstemming tussen betrokken partijen over de waterhuishoudkundige inrichting voor de Waalsprong;
- het plan geeft de kaders weer voor de inrichting van het watersysteem in deelplannen.
Een nevendoel van het WIW is gelegen in het feit dat daarvóór nog geen watertoetsprocedure was doorlopen bij het opstellen van de diverse plannen en de MER procedure. Door het opstellen van het WIW, dat als beleids- en inrichtingsplan door gemeente en GEM Waalsprong in samenwerking met het waterschap is opgesteld, is dat ontbrekende deel van het toetsingsproces ingehaald. Voor de globale plannen is dat voldoende, voor de detailplannen wordt in de waterparagraaf aanvullende informatie geleverd.
2.6 Zandwinning
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid ten aanzien van de winning van bouwgrondstoffen is opgenomen in de 'Nota Ruimte'. Voor de bouw van wegen en woningen is er in Nederland jaarlijks behoefte aan circa 150 miljoen ton (primaire en secundaire) bouwgrondstoffen. Zuinig en hoogwaardig gebruik is hierbij van groot belang, en de inzet van alternatieve materialen dient gestimuleerd te worden. De taakstellingen met betrekking tot de bouwgrondstoffenwinning zoals die in het 'Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen' (SOD II) waren opgenomen zijn losgelaten. De winning van bouwgrondstoffen wordt derhalve aan de markt overgelaten. De taakstellingen tot en
met 2008 worden nog uitgevoerd. Algemeen doel van het nieuwe beleid is om de winning van bouwgrondstoffen te stimuleren op een maatschappelijk aanvaardbare wijze.
De winning van oppervlaktedelfstoffen is van nationaal belang. De nieuwe winningen op het land dienen multifunctioneel te zijn. Dit houdt in dat er vóór de winning een duidelijk en maatschappelijk breed aanvaard plan moet zijn over de toekomstige bestemming van het betreffende gebied (natuurontwikkeling, recreatie, wonen aan het water, waterbeheer en de aanleg van vaargeulen). Zo kunnen projecten gerealiseerd worden die de ruimtelijke kwaliteit verhogen én Nederland van grondstoffen voorzien.
Nieuwe ruimtelijke plannen buiten het bestaand bebouwd gebied moeten aan een bouwgrondstoffentoets worden onderworpen. Dit houdt in dat voor nieuwe plannen de
volgende uitgangspunten gelden:
- De effecten op de bouwgrondstoffenvoorziening moeten worden betrokken in de afweging;
- Er moet rekening worden gehouden met de geologische voorkomens van schaarse bouwgrondstoffen als beton– en metselzand, grind, kalksteen, klei voor de grofkeramische industrie en zilverzand, om zo de winningmogelijkheden voor toekomstige generaties niet te belemmeren;
- Er moet worden afgewogen of in combinatie met andere functies winning van oppervlaktedelfstoffen mogelijk is (multifunctionele winning). Hierbij wordt het dieper maken van de ontgronding dan strikt noodzakelijk is voor de gewenste functie of eindbestemming niet uitgesloten.
Middels bovenstaande uitgangspunten wil het Rijk de winning van voldoende bouwgrondstoffen voor nu en voor de toekomst veilig stellen.
Provinciaal en regionaal beleid
Het beleid van provincie Gelderland ten aanzien van de winning van bouwgrondstoffen is hoofdzakelijk vastgelegd in het 'Zand- en kleiwinningplan Gelderland' en deels in het 'Streekplan Gelderland 2005'. De nota vervangt derhalve de nota's 'Industriezand in Gelderland, 2001-2008' en 'Kleiwinningsplan Gelderland voor de jaren 1997-2007'. In de nieuwe nota wordt het provinciale beleid verder uitgewerkt op basis van het landelijke bouwgrondstoffenbeleid (Nota Ruimte). Hierbij staat, net als in het landelijk beleid, centraal dat de winning van bouwgrondstoffen aan de markt wordt overgelaten. Het beleid uit deze nota is ook geïmplementeerd in het 'Streekplan Gelderland 2005'.
Een belangrijke consequentie van de marktwerking op het gebied van de winning van bouwgrondstoffen is dat de provincie geen winlocaties meer vooraf zal aangeven in het streekplan. Het streekplan biedt echter wel de randvoorwaarden voor eventuele locatiekeuze. Een ontgronding dient in de eerste plaats functioneel te zijn, maar de winning van een bepaalde hoeveelheid zand/klei blijft, gezien het nationale belang ervan en de ruime bouwgrondstoffenvoorraad in de bodem van de provincie Gelderland, wel een beleidsdoel. Er zal echter geen aparte sturing op hoeveelheden meer plaatsvinden. Nieuwe ontgrondingen dienen derhalve voort te komen via marktwerking waarbij maatschappelijk draagvlak, functiekoppeling en ruimtelijke meerwaarde moet worden behaald. Ten aanzien van de bouwgrondstoffentoets is in het streekplan opgenomen dat de provincie zich zal beraden over of het voor de Gelderse situatie zinvol is deze in te stellen.
Het gebruik van alternatieve en secundaire grondstoffen wordt gestimuleerd, maar speelt verder geen rol bij de vergunningverlening voor ontgrondingen (de provincie stuurt niet meer op kwantiteit). Initiatieven voor ontgrondingen worden derhalve op ruimtelijke meerwaarde beoordeeld. Bij de beoordeling wordt met name ook getoetst op de fasering en uitvoeringstermijn, in verband met het maatschappelijk draagvlak en de ruimtelijke meerwaarde van het project. De maximale geldigheidsduur van ontgrondingen wordt op 15 jaar gesteld. Bij zandwinning geldt dat de uiteindelijke functie van het gebied vóór of in de eerste fase van de zandwinning gerealiseerd moet worden. Het streekplan stelt verder dat diepe winning in de uiterwaarden is toegestaan voor zover mogelijk binnen de doelstellingen van de VHR en EHS. Koppeling met rivierverruiming en/of natuurontwikkeling is vereist. In de uiterwaarden hebben die plannen de voorkeur waarbij na winning de ontgrondingslocatie wordt aangevuld met uiterwaardengrond die vrijkomt in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier.
De 'Gelderse Ontgrondingenverordening 1997' is voorts nog onverminderd van kracht
voor ontgrondingen binnen de provincie Gelderland.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Nijmegen voert ten aanzien van zandwinning het algemeen geen beleid, aangezien dit een provinciale aangelegenheid is. De gemeente is initiatiefnemer van de zandwinning, maar heeft derhalve geen verplichting tot de realisering ervan. Het voornemen tot zandwinning sluit echter goed aan op het gevoerde landelijke en provinciale beleid. Het voornemen tot zandwinning is in het MER behandeld, en is in onderhavig bestemmingsplan juridisch vastgelegd. De omvang van de zandwinning in het huidige ontwerp voor de Landschapszone (zie beeldkwaliteitplan) blijft beneden de grens van de MER-plicht uit het Besluit m.e.r. 2004. Aan de voor de zandwinning te nemen besluiten hoeft daarom geen specifieke MER voor de ontgronding ten grondslag te liggen. Wel maakt de activiteit natuurlijk deel uit van de ontwikkeling van de Waalsprong als geheel. Uiteraard is in de planvorming uitgegaan van het verrichtte onderzoek.
2.7 Natuur
Ecologische Hoofdstructuur
In het Streekplan Gelderland 2005-2015 wordt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van nationaal niveau vertaald naar het provinciale niveau. De EHS is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. In (de omgeving van) de Waalsprong vallen de volgende gebieden binnen de EHS:
• uiterwaarden van de Waal;
• Landgoed Oosterhout;
• Fort Benedenwaal;
• Park de Woerdt (ten oosten van de Waalsprong).
Bij aantasting van de EHS is het compensatiebeginsel van toepassing. Dat betekent dat wanneer natuur- en landschapswaarden en recreatieve waarden verloren gaan, deze elders moeten worden gecompenseerd zodat per saldo geen kwaliteitsverlies optreedt en een duurzame situatie blijft bestaan.
Het Regionaal plan 2005-2020 geeft de gemeenschappelijke beleidsambities weer voor de ontwikkeling van de regio Arnhem- Nijmegen. Als uitwerking van het Streekplan fungeert het tevens als toetsingskader voor lokale plannen. Voor natuur is dit vastgelegd in de 'Richtlijn compensatie natuur en bos'. Als er voor een bepaalde ontwikkeling bos of een deel van een natuurgebied moet verdwijnen, dan is het beleid van de provincie heel helder. Het provinciale Streekplan (2005) zegt daarover: het totale oppervlak aan natuur en bos in de provincie mag niet verminderen. Waar iets verdwijnt, zal dat op een andere plaats vervangen moeten worden. Het restrictieve EHS beleid is binnen het plangebied van belang voor het initiatief op Landgoed Oosterhout, zie par. 4.2.
Een deel van het plangebied Landschapszone is momenteel nog aangewezen als EHS-verwevingsgebied, maar zal wijzigen. Het gaat om een deel van Park Waaijenstein ten oosten van Landgoed Oosterhout. Het plangebied grenst in het oosten aan een EHS-verbindingszone. In het westen grenst het plangebied aan de uiterwaarden (de Oosterhoutse Waarden) dat aangewezen is als EHS-natuur en als Vogelrichtlijngebied (Natura2000). Aangezien de oostrand van de Landschapszone zoveel mogelijk voor natuur wordt ingericht sluit dit aan op de EHS-verbindingszone. In 2008 heeft de Provincie besluitvorming voorbereid over de begrenzingen van de EHS. In het conceptbesluit vindt in Waaijenstein een herbegrenzing plaats, waarbij het uitgangspunt is dat binnen de rode contouren van het zoekgebied voor woningbouw ruimte is voor groen, en binnen het voor groen bestemde gedeelte ruimte is voor beperkte bouwmogelijkheden. Definitieve besluitvorming vindt plaats rond de zomer van 2009.
Groenstructuurplan Nijmegen (1995)
Het groen in 'Het land over de Waal' wordt gekenmerkt door een aantal 'identiteitsdragers': de dijkzone in het zuiden, het Lentse plassengebied in het midden, een bosstrook langs de Griftdijk en een bosstrook tussen Bemmel en Ressen in noord- zuid richting. Tezamen vormen deze identiteitsdragers het landschappelijk raamwerk van 'Het land over de Waal'.
De dijkzone bestaat uit een aaneenschakeling van landschapselementen zoals wielen, beplantingselementen, een fort en het landgoed Oosterhout. De Waalbandijk vormt de verbindende factor tussen deze elementen. Deze landschappelijke motieven dienen in de stedelijke structuur te worden opgenomen. Nieuwe landschappelijke elementen zoals parken, fort Knotsenburg en nieuwe landgoederen kunnen in deze strook gevoegd worden.
Het centrale plassengebied vervult een functie in het stedelijk watersysteem. 'Gebiedseigen' water kan hier worden opgeslagen en de plassen dragen bij aan een goede kwaliteit van het oppervlaktewater. Het binnendijkse watermilieu vormt een toevoeging op de natuurontwikkeling in de nabij gelegen Gelderse Poort. Bovendien heeft een deel van het plassengebied een recreatieve functie voor de watersport.
Groenplan De groene draad (2007)
Het nieuwe groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' (13 februari 2007 vastgesteld door b&w, 28 februari in de raad). Het nieuwe groenplan heeft als doelstelling:
- inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
- een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
- vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
- de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.
Voor de Waalsprong ligt de uitdaging in het integreren van het karakter van het oude land in het nieuwe (stedelijke) landschap. Bestaande groene lijnen kunnen zo een rol krijgen in de nieuwe ontwikkelingen. Vanuit ecologisch en recreatief oogpunt is het van belang om goede verbindingen met het omliggende landschap te realiseren. Specifiek voor de Landschapszone wordt het volgende aangegeven in het Groenplan De groene draad.
“De Landschapszone: Dit is een groene zone waarbij natuur- en recreatieterreinen worden opgehangen aan bestaande structuren, gevormd door de uiterwaarden, landgoed Oosterhout, de Ressense Wal, de landerijen en boomgaarden en waterplassen. Het westelijk deel van de Landschapszone wordt ingericht als stadspark (intensief), het oostelijk deel als landschapspark (extensief). “
Wetgeving
De Flora- en Faunawet is per 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet verbiedt onder meer het verstoren, verontrusten en vernietigen van in de Flora- en Faunawet en het bijbehorende Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora en faunawet opgenomen soorten en/of hun hol, rustplaats of voortplantingsplaats. Daarnaast regelt de wet de op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermde planten- en diersoorten. Uitgangspunt bij ingrepen in een bestaand landschap is 'nee, tenzij'. Schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Voor verschillende categorieën soorten en verschillende activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen mogelijk. Hiervoor gelden verschillende voorwaarden. Om te kunnen beoordelen is het nodig te weten welke soorten voorkomen, een indicatie te hebben van de populatieomvang, welke gebiedselementen van belang zijn voor het voorkomen en of het mogelijk is schade aan de populaties te voorkomen, te mitigeren en/of te compenseren. Met name aan de soorten die worden genoemd in de Habitat- en Vogelrichtlijn wordt extra verantwoordelijkheid ten aanzien van de bescherming toegekend. Naast de verbodsbepalingen geldt de zorgplicht ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De zorgplicht geldt altijd, voor iedereen en in alle gevallen.
Ontheffing Flora- en Faunawet
Voor de Waalsprong is in 2002/2003 door Alterra (2004) onderzoek gedaan naar het voorkomen van flora en fauna. Uit dit onderzoek blijkt dat de ingreep afbreuk doet aan verschillende soorten. Een deel van de beschermde soorten en het leefgebied kan in het voorliggende plan ingepast worden. Daarnaast kunnen compenserende en mitigerende maatregelen getroffen worden om leefgebieden van beschermde soorten te ontzien en eventuele schade te herstellen. In het plan worden nieuwe natuurwaarden toegevoegd. De ontwikkeling van de Landschapszone is noodzakelijk omwille van dringende redenen van groot openbaar belang. Tevens kan in alle redelijkheid worden gesteld dat er geen andere bevredigende oplossing mogelijk is. Deze aspecten zijn nader onderzocht in het kader van het MER Waalsprong. Waar noodzakelijk zal op grond van artikel 75 van de Flora- en Faunawet bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit een ontheffing worden aangevraagd. In hoofdstuk 4 staan recent vervolgonderzoek en voorgenomen uitvoering toegelicht.
2.8 Cultuurhistorie En Archeologie
Ontwerpvoorstellen voor de landschapszone dienen rekening te houden met de cultuurhistorische ondergrond van het plangebied. De kadernota beeldkwaliteit beschrijft nadrukkelijk welke betekenis de cultuurhistorie voor de gemeente Nijmegen heeft. Daarnaast kan het Belvederebeleid als belangrijk kader worden gezien als het gaat om ruimtelijke vraagstukken.
In de loop van de tijd is er al meerdere malen cultuurhistorisch onderzoek gedaan naar Nijmegen noord. De resultaten zijn neergelegd in het document 'Het land over de Waal' van het Gelders genootschap (januari 1995), de MER Waalsprong 2002/2003, het document Historische Buitenplaats Huis Oosterhout van Frans F. Ameschot (december 2005), de Nota van uitgangspunten landschapszone (maart 2006). De Cultuurhistorische Waardenkaart zal naar verwachting in 2009 worden vastgesteld. Tenslotte is het gemeentelijk en rijksmonumentenbeleid van toepassing op dit gebied.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen (artikel 1). Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek, dat wil zeggen een opgraving (artikel 5). Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen (artikel 6). De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn nader geregeld met de herziening van de monumentenwet. In het kader van deze zogenaamde Wet op de archeologische monumentenzorg liggen archeologische taken en verplichtingen bij provincies, maar vooral ook bij gemeenten. De verantwoordelijkheid voor het bodemarchief ligt met name bij de gemeenten. Van hen wordt verwacht dat zij een archeologisch beleid met bijbehorende instrumenten ontwikkelen. De belangrijkste verplichting ingevolge de nieuwe wet is dat de gemeenteraad bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moet houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (29259, artikel 38a). Ook bij het voeren van vrijstellingsprocedures dient het archeologisch belang expliciet te worden meegewogen (artikel 41). Het impliceert de noodzaak voor de gemeente om kennis te vergaren omtrent het bodemarchief ter plaatse om aan deze verplichting tot weging van belangen te kunnen voldoen. Het vervaardigen van een archeologisch beleid op basis van een inventarisatiekaart is in dit verband een nuttig hulpmiddel; daarover later meer.
Wel behoort het tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om te bepalen waar welke bestemming moet worden toegekend en in hoeverre de verwachte archeologische waarden worden beschermd. De gemeenteraad kan andere belangen laten prevaleren boven het belang van behoud van archeologische waarden in situ. Dit gegeven van wat mag wordt weerspiegeld door te differentiëren in de toekenning van het archeologisch belang aan terreinen en de bijbehorende voorschriften waarin de verplichtingen zijn opgenomen (zie hierna). Door in het bestemmingsplan de verplichtingen juridisch te verankeren worden de rekeningen hiervoor bij de aanvrager gelegd. De wet waarin het verdrag is uitgewerkt, is op 19 december 2006 door de Eerste Kamer aangenomen, nadat de Tweede Kamer op 4 april 2006 haar goedkeuring had gegeven aan de Wet op archeologische monumentenzorg. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.
Nijmeegse beleid
Nijmegen mag, als het gaat om de rijkdom van het bodemarchief, zonder twijfel worden gerekend tot de archeologisch meest rijke, zo niet dé rijkste gemeente van Nederland. Het bodemarchief is niet alleen rijk in kwaliteit, maar ook in uitgestrektheid. De inhoudelijke onderbouwing hiervan is te lezen in de beschrijving van de gebieden en terreinen, die hoort bij de archeologische beleidskaart. Hierin wordt per gebied/terrein op hoofdlijnen aangegeven wat de aangetroffen of te verwachten archeologische resten zijn en wat het archeologisch belang ervan is.
Het omvangrijke bodemarchief heeft baat bij een gemeente die zich opstelt als een bekwame schatbewaarder. Inmiddels heeft Nijmegen zich op dit terrein al bewezen. De gemeente Nijmegen werkt sinds het verschijnen van de archeologienota In de grond van de zaak in 1988 al 'in de geest van Malta'; dus voordat het Verdrag van Valletta bestond.
Bescherming van het bodemarchief
Een goede bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Op nationaal niveau zijn de vindplaatsen vastgelegd op de Archeologische MonumentenKaart (AMK), maar ook op provinciale en gemeentelijke schaal zijn er allerlei kaarten ontwikkeld waarop bekende archeologische vindplaatsen worden weergegeven.
Om grip te krijgen op de onbekende archeologische waarden doen de archeologen voorspellingen door bekende gegevens te extrapoleren. Zo is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) ontstaan. Deze kaart geeft een globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten aangetroffen kunnen worden. De voorspelling van onbekende archeologische vindplaatsen uit verschillende archeologische perioden wordt weergegeven in een te verwachten hoge, middelhoge of lage dichtheid (ook wel trefkans genoemd) van archeologische resten.
Die trefkans berust op bepaalde kenmerken van de bodem, omdat op bepaalde bodemtypen relatief weinig, of juist relatief veel archeologische resten zijn ontdekt (Handleiding voor de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden 2e generatie, versie 2.1, Amersfoort 2005).
Nijmegen verkeert in de gunstige situatie dat aan de laatstgenoemde voorwaarden in hoge mate is voldaan. Voor het grootste deel van Nijmegen- Noord is in het kader van de Waalsprongplannen een archeologische en aardkundige inventarisatie uitgevoerd. Van de oude kern van Nijmegen is de ondergrond weliswaar niet zo goed bekend als van de later ontwikkelde delen, maar daar staat tegenover dat er wel veel waarnemingen en opgravingen zijn gedaan. De archeologische beleidskaart die als onderdeel van deze planherziening is opgenomen, omvat daardoor zowel terreinen waarvoor bepaalde - veelal sterk gefundeerde - verwachtingen bestaan, als terreinen waarvan door b.v. waarnemingen of boringen al vastgesteld is dat er archeologische waarden aanwezig zijn.
De archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving en het gemeentelijke beleid dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden gefaciliteerd, is de archeologische beleidskaart opgesteld, waarop per gebied of terrein wordt aangegeven hoe met de archeologie dient te worden omgegaan bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen en grondverstorende projecten. In de voorschriften zullen per type terrein aanvullende voorwaarden worden opgenomen om de bescherming van de archeologische waarden in juridische zin te waarborgen. Uitgangspunt hierbij is dat de regels sober en doelmatig zijn.
Bij het opstellen van deze beleidskaart zijn op basis van bureauonderzoek en recente onderzoeksgegevens de begrenzingen van de terreinen vastgesteld.
Van alle locaties op de beleidskaart zijn beschrijvingen gemaakt. De beschrijvingen geven het archeologisch belang aan van de terreinen en plaatsen deze in het perspectief van de geschiedkundige ontwikkeling van Nijmegen De categorieën zijn opgenomen in de navolgende beleidskaart..
De beleidskaart heeft een onderverdeling in vijf verschillende kleuren gekregen: roze, lichtbruin, bruin, rood en groen. Het basisuitgangspunt is dat in alle gebieden, behalve bij rijksmonumenten) bij verstoring van de bouwvoor van de grond (de bovenste 30 centimeter) geen onderzoek behoeft te worden gedaan, omdat die laag door alle eeuwen heen bewerkt en verstoord is. Verder gelden per gebied verschillende uitgangspunten en bepalingen. Bij deze bepalingen is rekening gehouden met de praktische uitvoerbaarheid en de mogelijke financiële gevolgen van deze bepalingen in verband met het verplichte archeologische onderzoek. Immers bij bijna ieder bouwwerk is een grotere aanlegdiepte noodzakelijk dan de vrijgestelde 30 centimeter, om de bouwwerken vorstvrij aan te leggen. Hiervoor geldt een basisdiepte van minimaal 80 centimeter. Dit is verdisconteerd in de van onderzoek vrijgestelde activiteiten.
Toelichting op de waardecategorieën
Waarde 0: Terreinen zonder archeologisch belang
(groen) Van deze delen is bekend dat er geen archeologisch belang aanwezig is, doordat ter plaatse al onderzoeken zijn uitgevoerd of er werken zijn uitgevoerd die de eventuele archeologische waarden hebben verstoord en/of vernietigd. Op deze terreinen gelden geen restricties.
Waarde 1: Terreinen met een nader te onderzoeken archeologisch belang
(roze) In deze gebieden is geen onderzoek gedaan en is het onbekend waar archeologische resten zich kunnen voordoen. In deze delen van Nijmegen zijn (theoretisch) op elke plaats archeologische resten te verwachten. Zij kennen een lage tot middelhoge verwachting; dat betekent dat er zeker een kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten, maar dat die kans kleiner is dan die voor de terreinen die met de lichtbruine kleur zijn aangegeven. Ook op deze terreinen kunnen verstoringen van de bodem leiden tot de vondst van nog onbekende sporen uit het verleden. Dat geldt in het bijzonder voor grafvelden. Deze categorie wordt niet geregeld via het bestemmingsplan.
Waarde 2: Archeologisch onderzoeksgebied
(lichtbruin) (Terreinen met een archeologisch belang)
Onder deze noemer vallen terreinen met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten in de bodem of waarvan bekend is dat er in beperkte mate waardevolle archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Deze terreinen betreffen onder andere de vermoedelijke tracés van de Romeinse wegen en brug. Voor deze categorie geldt een ondergrens van 40 m2, met een maximum van inhoud aan te verplaatsen grond, omdat ook op locaties waar kleinschalige ontwikkelingen plaatsvinden relevante informatie aangetroffen kan worden. De maat geldt ook voor alleen bijgebouwen.
De 40 m2 is gebaseerd op de bij een woning toegelaten bebouwde oppervlakte buiten de woning en met aftrek van de zone van drie meter rondom de woning, die toch al verstoord is door de bouw van de woning. Binnen die 3 meter mogen ook de aan- en uitbouwen gerealiseerd worden. De inhoudsmaat aan te verplaatsen grond wordt gekoppeld aan de te bouwen oppervlakte, maar dan gerekend in m3, dus maximaal 20 m3 vrij te verplaatsen grond bij het uitvoeren van een bouwwerk. Dit percentage van 50% is bepaald op basis van: een aanlegbreedte van de fundering van 50 centimeter, een aanlegdiepte van 80 centimeter minus de vrij af te graven bouwvoor van 30 centimeter, vermeerderd met de omtrek van het maximaal toegelaten bouwwerk (0,5x0,5x(2x40) = 20 m3). Door de inhoudsbepalingen op te nemen is er ruimte om zonder onderzoek de aanlegdiepte van de fundering te kunnen realiseren. Dit is gedaan om te voorkomen dat bij de bouw van bijvoorbeeld een garage, de onderzoekskosten onevenredig hoog zouden worden ten opzichte van de bouwkosten. De inhoudsbepalingen beperkt de verstoring tot het minimale, waardoor de grond tussen de fundering ongeroerd kan blijven.
De waarde 2-terreinen krijgen in het bestemmingsplan de aanduiding: archeologisch onderzoeksgebied. Voor de bestemmingen waarover deze aanduiding ligt, gelden specifieke bouw- en aanlegvoorschriften. Elke vergunningaanvraag waarbij grondwerkzaamheden te verwachten zijn, wordt door Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen beoordeeld. Daarbij wordt bepaald of, en zo ja in welke vorm, archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, of er voorschriften aan de vrijstelling moeten worden gesteld en of er randvoorwaarden aan de aanlegvergunning moeten worden gesteld.
Waarde 3: Archeologisch waardevol gebied
(bruin) (Terreinen van zeer hoge archeologische waarde)
Gemeentelijk beleid: behoud in situ
Van deze terreinen is bekend dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. Binnen deze categorie valt het gebied dat de gemeenteraad in 1988 heeft aangewezen als archeologisch aandachtsgebied. Bij werkzaamheden op deze terreinen is het uitgangspunt behoud in situ via planaanpassing of eventueel inpassing van archeologische resten. Wanneer behoud in situ onmogelijk blijkt), moeten alle werkzaamheden in de bodem beneden 30 cm –Mv worden voorafgegaan door archeologisch onderzoek.
De waarde 3-terreinen krijgen in het bestemmingsplan de aanduiding: archeologisch waardevol terrein. Voor de bestemmingen waarover deze aanduiding ligt, gelden specifieke bouw- en aanlegvoorschriften. Elke vergunningaanvraag waarbij grondwerkzaamheden te verwachten zijn, wordt door Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen beoordeeld. Daarbij wordt bepaald of, en zo ja in welke vorm, archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, of er voorschriften aan de vrijstelling moeten worden gesteld en of er randvoorwaarden aan de aanlegvergunning moeten worden gesteld.
Waarde 4: Archeologisch monument
(rood) (Wettelijk beschermde archeologische monumenten )
Rijksbeleid: behoud in situ.
Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten bevatten. Deze terreinen zijn wettelijk beschermd krachtens de Monumentenwet 1988; een nadere regeling in het bestemmingsplan is dan ook niet gewenst. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen (artikel 11/12 van de MW 1988). Wanneer er plannen bestaan die het bodemarchief ter plaatse kunnen schaden, is een vergunning van de Minister van OCW noodzakelijk en dient bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (voorheen ROB) daartoe een aanvraag te worden gedaan. Aan de begrenzingen van beschermde monumenten op de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen kunnen geen rechten worden ontleend; voor de exacte begrenzingen van de wettelijk beschermde archeologische monumenten is het verstandig de RACM te raadplegen (tel. 033-4217421). Voor de wettelijk beschermde monumenten dient door de eigenaar een inrichtings- en beheerplan te worden opgesteld.
2.9 Wonen
Woonvisie 2005
Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2005.
In de Woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:
- Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Woonmilieus moeten scherper geprofileerd worden.
- Bewoners binden: door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden, kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.
- Bouwen voor de buurt van morgen: er moet gebouwd worden met het oog op de toekomst. Vergrijzing, woonverdunning, verspreiding ICT (wonen/werken) en het multiculturele karkater van Nijmegen dienen aandacht te krijgen.
Opgaven voor het wonen zijn:
- Inzetten op voldoende, kwalitatieve en gevarieerde woonmilieus, zowel door nieuwbouw als door impulsen in de bestaande voorraad.
- Wonen en zorg op maat, met name voor ouderen en mensen met een functiebeperking. Gestreefd wordt naar levensloopbestendige wijken.
- Afstemmen van investeringen. Bewoners kiezen niet slechts een woning, maar stellen ook eisen aan de woonomgeving.
Meerjarenperspectief woningbouw 2010
Op 12 juli 2005 heeft het College “Een huis voor iedereen?, Meerjarenperspectief Woningbouw” aangenomen. Het Meerjarenperspectief is een actualisatie van het onderdeel woningbouwprogrammering uit de Woonvisie. De uitgangspunten uit het Meerjarenperspectief zijn:
- tempo, tempo, tempo;
- kwaliteit;
- betaalbaarheid.
Met andere woorden: “de juiste woning op het juiste moment op de juiste plek”.
- Tempo: de enige manier om problemen op de woningmarkt op te lossen is het bouwen van voldoende woningen. Alle andere “oplossingen” leveren alleen een andere wijze van verdelen van de schaarste op.
- Kwaliteit: het toevoegen van de juiste kwaliteit en prijs-kwaliteitverhouding levert voordeel op voor de burger: deze kan kiezen ui door hem gewenste producten. Bovendien is door het bieden van de juiste kwaliteit de afzet goed en kan er in een flink tempo verkocht, verhuurd en daarmee gebouwd worden.
- Betaalbaarheid: aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen voor mensen met een laag inkomen blijft essentieel. Hierbij is de vraag naar huurwoningen in laagbouw het grootst; toevoegingen in de etagesfeer moeten met name gericht zijn op wonen en zorg.
Het Meerjarenperspectief en het woningmarktonderzoek (2003) dat aan het meerjarenperspectief
ten grondslag ligt, geven een beeld van het gewenste woonmilieu. Het grootste gedeelte (70%) wil een grondgebonden woning in een monofunctioneel woonmilieu; 30% wil juist stedelijker wonen, in de nabijheid van voorzieningen. Om in Nijmegen te kunnen sturen op woonmilieus, is de Woonmilieukaart Nijmegen 2003 ontwikkeld. Deze woonmilieukaart is als bijlage bij het Meerjarenperspectief vastgesteld en gaat uit van vijf woonmilieus: centrum, stadsbuurt, tuinstad, tuindorp en woonpark.
Overeenkomst concessie woningbouw 2004-2009
Op 13 juni 2005 is de “Overeenkomst concessie woningbouw 2004-2009” getekend. Hierin zijn regionale afspraken vastgelegd over het realiseren van sociale woningbouw.
In de overeenkomst is afgesproken in principe binnen de contouren bouwt en dat zij minimaal 35% in de sociale huur, de middeldure huur en de betaalbare koop realiseert. Ook is afgesproken dat minimaal 35% wordt gerealiseerd in de vorm van direct voor ouderen geschikte woningen. Daarnaast moet het streven zijn om het aanbod van woon-zorgmogelijkheden te vergroten.
Woonservicegebieden in Nijmegen
In oktober 2006 heeft het College de notitie “Woonservicegebieden in Nijmegen” vastgesteld.
Op 18 maart 2008 is vervolgens de notitie “Actualisatie Woonservicegebieden in Nijmegen” door het College vastgesteld. Het College heeft in 2006 een checklist “toegankelijkheid openbare ruimte” vastgesteld.
Ontwikkeling Waalsprong
Nadat de regio Arnhem Nijmegen is aangewezen tot stedelijk knooppunt is een overeenkomst
gesloten tussen het Rijk, de provincie, het KAN en de gemeenten (uitvoeringsconvenant
VINEX d.d. 24 april 1995). Dit uitvoeringsconvenant gaat uit van 12.000 woningen op de locatie Waalsprong. In navolging van de Vierde Nota is het KAN in de Vijfde Nota aangewezen als concentratiegebied voor verstedelijking. Het KAN heeft een aanzienlijke taakstelling op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De nadruk ligt daarbij op knooppuntontwikkeling en zuinig ruimtegebruik. In 2000 is op rijksniveau de nota Mensen, Wensen, Wonen opgesteld, als opvolger
van de Nota Volkshuisvesting. Het nieuwe beleid beoogt een omslag van kwantiteit naar kwaliteit, van huisvesten naar wonen en van volkshuisvestings- naar woonbeleid. Vanwege de verhoogde ambities op het gebied van woonkwaliteit wordt het wenselijk geacht de afspraken over de verstedelijkingsopgave van steden en provincies te herzien. In maart 2002 zijn voor het KAN nieuwe intentieafspraken gemaakt. In 2004 zijn deze afspraken omgezet in een convenant. De (kwantitatieve) doelstelling is het terugdringen van het woningtekort tot 1,5% van de woningvoorraad en de bouw van 24.591 woningen in het KAN. Vervolgens is het convenant vertaald in de Verordening Woningbouwbudget KAN.
2.10 Recreatie
Regionaal Plan 2005-2020
Om het landelijke gebied van de regio Arnhem- Nijmegen te ontwikkelen is gekozen voor
een strategie waarbij stad en land integraal benaderd worden, het 'Regionaal Landschapspark'. Een benadering waar niet functiescheiding, maar het zoeken naar nieuwe hoogwaardige functiecombinaties van natuur, water, cultuurhistorie, landbouw en recreatie en wonen leiden tot een aantrekkelijk en waardevol landschap. Juist door deze functies met elkaar te verbinden door een 'recreatief netwerk' wordt het landschap van de Stadsregio toegankelijk en beleefbaar gemaakt. Om de toegankelijkheid van het landelijke gebied te verbeteren is de aanleg van een
samenhangend recreatief 'traag' netwerk van paden en wegen van cruciaal belang. Dit betekent concreet het ontwikkelen van een fijnmazig, openbaar toegankelijk netwerk van routes, paden en wegen. Deze zijn geschikt zijn voor wandelen, fietsen en kanoën, met daaraan verbonden pleisterplaatsen en verpozingplekken. Kleinschalige initiatieven kunnen door dit recreatieve netwerk verbonden worden en zodoende op regionale schaal zichtbaar en beleefbaar worden. Dit aantrekkelijke landschap maakt samen met culturele en toeristische attracties, maar ook de evenementen, sportfaciliteiten, conferentiemogelijkheden en -oorden, welnessactiviteiten en overnachtingsmogelijkheden, de regio Arnhem Nijmegen tot een aantrekkelijke plek voor recreatie en wonen en werken.
Beleidskader voorzieningen Waalsprong 2007
Als hoofddoelstelling is in het strategisch beleidskader aangegeven dat de functies en voorzieningen in de Waalsprong moeten aansluiten op de behoeften van de bevolking en proactief moeten bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke doelstellingen rondom de sociale infrastructuur. De functies en voorzieningen moeten het resultaat zijn van een goede afweging tussen spreiding en clustering, bereikbaarheid en toegankelijkheid, functionaliteit en flexibiliteit, schaalgrootte en effectiviteit. Er wordt naar gestreefd om functies en voorzieningen in de Waalsprong aantrekkingskracht te laten uitoefenen op bewoners van de Waalsprong, maar ook voor mensen die niet in dit gebied wonen.
Buiten spelen en sporten
Spelen, recreatie en sporten liggen in het verlengde van elkaar. Kinderen die buiten kunnen spelen, zullen ook later regelmatig blijven sporten, met alle voordelen die hier bij horen. Pubers combineren vaak hun oude spelvormen met meer volwassen bezigheden. Ontmoeting met leeftijdgenoten is belangrijk. Regelmatige sporters voelen zich vaak gezond. Buiten spelen en sporten draagt ertoe bij dat kinderen en jongeren voldoende bewegen. Met de speel- en sportplekken bieden we aan kinderen en jongeren in de openbare ruimte een eigen en herkenbare plek waar ze actief bezig kunnen zijn, waar ze elkaar kunnen ontmoeten en waar ze hun kunsten aan elkaar kunnen laten zien.
Beleidsnotitie 'Kom je buiten spelen 2007-2010'
De hoofddoelstelling van het speelbeleid is het per wijk verbeteren van het woonmilieu voor kinderen door het creëren van een goede formele en informele speelinfrastructuur, afgestemd op hun behoeften, zodat ze volop de kans krijgen zich op een veilige manier lichamelijk, geestelijk en sociaal optimaal te ontwikkelen.
Onder speelinfrastructuur verstaan we de informele en formele speelinfrastructuur. Informele speelruimte heeft betrekking op de plek die kinderen hebben om te spelen in de openbare ruimte, maar die daarvoor niet specifiek is ingericht. De formele speelinfrastructuur heeft betrekking op de 226 speelplekken voor de kinderen van 12 jaar of jonger, waarvan 13 in de Waalsprong, de 6 beheerde en gratis toegankelijke wijkspeeltuinen en de twee stedelijke speeltuinen de Leemkuil en Brakkefort. In de beleidsnotitie wordt gewerkt met wijkprofielen. Het spelen in de openbare ruimte wil de gemeente stimuleren. In de Waalsprong zijn op basis van prognosecijfers tot 2023 70 speelplekken gewenst. Enerzijds is het van belang dat speelplekken in de woonwijken worden gerealiseerd en anderzijds zullen goede speelvoorzieningen in de Landschapszone ertoe bijdragen dat de recreatieve waarde stijgt voor kinderen, die samen met hun ouders en of begeleiders recreëren in dit gebied.
Beleidsnotitie 'Van buiten spelen naar buiten sporten 2007-2010'
De hoofddoelstelling van het recreatief sporten in de openbare ruimte is het per wijk verbeteren van een infrastructuur voor recreatieve sportvoorzieningen. De recreatieve sportvoorzieningen zijn afgestemd op de behoeften en wensen van jongeren, zodat ze in hun wijk de gelegenheid hebben om te bewegen, sporten en te recreëren. Nijmegen, de bestaande stad heeft eind 2006, 100 recreatieve sportvoorzieningen, waarvan 19 grote multifunctionele sportvoorzieningen, waar 3 of meer sporten beoefend kunnen worden en 81 enkelvoudige voorzieningen zoals een trapveld, een basketbalveld of een eenvoudige combinatie ervan.
2.11 Mobiliteit
Rijksnota Mobiliteit - Naar een betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid
De Rijksnota Mobiliteit (NoMo) is het nationaal verkeers- en vervoersplan dat in 2005 is vastgesteld op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998). Doelen van de NoMo zijn dat in 2020 95% van de reizigers op tijd op plaats van bestemming aankomt, dat emissies van het autoverkeer met 40% worden teruggedrongen en dat het veiliger wordt op de weg. Duurzame mobiliteit is een belangrijk thema vanuit leefbaarheid waarbij uitgangspunt is dat het milieu en de leefbaarheid geen schade meer ondervindt van verkeer en vervoer. Basisgedachte van de NoMo is dat overheden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de uitwerking van het mobiliteitsbeleid; de stadsregio werkt dit uit in het regionaal mobiliteitsplan.
Op weg naar duurzame mobiliteit - Provinciaal Verkeers en Vervoersplan 2 (PVVP2)
Het PVVP2 uit 2004 geeft invulling aan de provinciale taak ten aanzien van verkeer en vervoer volgens de Planwet Verkeer en Vervoer. De provincie Gelderland staat een duurzame balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefomgeving voor ogen waarbij het kernwoord duurzame mobiliteit is. Negatieve effecten van de toegenomen verkeersdruk op de bereikbaarheid van steden, de betrouwbaarheid van verkeersnetwerken, doorstroming, verkeersveiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving zijn een punt van zorg. Er moet ten aanzien van de mobiliteitsgroei een zorgvuldige afweging gemaakt worden met de wensen voor een krachtige economische ontwikkeling. Het streven naar een duurzame mobiliteit moet zich vertalen in een verkeers- en vervoerssysteem dat een sterke economie ondersteunt, de welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Het mobiliteitsbeleid dat de provincie wil voeren is gericht op maatregelen die de kwaliteit en daarmee de aantrekkelijkheid van het OV vergroten. De fiets speelt een belangrijke rol in de totale vervoersketen. Gelderland stimuleert fietsverkeer op korte en middellange afstand met name in stedelijke gebieden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen.
Regionale Nota Mobiliteit - Stadsregio Arnhem- Nijmegen
De regionale nota mobiliteit (ReNoMo) is de regionale uitwerking van het rijksbeleid uit de Nota Mobiliteit voor het gebied van de Stadsregio Arnhem- Nijmegen. De basis voor de Regionale Nota Mobiliteit is het Regionaal Plan (2006) dat de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen tot 2020 beschrijft. De Stadsregio Arnhem Nijmegen (KAN) kiest nadrukkelijk voor het stimuleren en uitvoeren van projecten die de regionale bereikbaarheid verbeteren. Kerndoel is verbetering van de interne bereikbaarheid waarmee de focus verschuift naar een meer regionaal of bovenregionaal programma. Hoofdaspecten van het beleid zijn:
- Bundelen van vervoersstromen: het regionale mobiliteitsbeleid richt zich op projecten voor het faciliteren van grote regionale vervoersstromen. Dit zijn stromen op de regionale corridor (A325) en de radialen. Het regionaal openbaar vervoer (Regio- Rail) vervult een belangrijke functie binnen deze regionale corridor. Versterking van de netwerken openbaar vervoer (trein en bus), vindt plaats waar verdere uitbreiding van de infrastructuur voor het autoverkeer niet of beperkt mogelijk is. Inzetten op een goed (hoogwaardig) openbaar vervoernet is dan hoofdzaak.
- Optimaliseren ketenmobiliteit: de meerwaarde van het hoogwaardig openbaar vervoerssysteem moet verder worden benut om de groei aan mobiliteit op te vangen. De meerwaarde komt tot stand door verknoping met andere netwerken van auto, fiets en bus waarvoor de ontwikkeling van de vervoersknopen van groot belang is.
- Verkeersveiligheid: nadruk op preventieve maatregelen
- Fietsbeleid: afronden van het regionaal fietsnetwerk en het verbeteren van de ketenmobiliteit.
Netwerkanalyse - Stadsregio Arnhem- Nijmegen
De actuele stand van zaken ten aanzien van de regionale bereikbaarheid is in 2006 onderzocht in de Netwerkanalyse van de Stadsregio Arnhem- Nijmegen. Basis voor de Netwerkanalyse is het Regionaal Plan. De gevolgen van de ruimtelijk- economische keuzen uit het Regionaal Plan zijn in de netwerkanalyse onderzocht. Conclusie is dat de Stadsregio voor een grote opgave staat om de bereikbaarheid van bewoners en bedrijven op niveau te houden. Om de negatieve effecten te beperken zal een breed instrumentarium in een afgewogen mix moeten worden ingezet. Er zijn zes oplossingsrichtingen aangegeven waarmee in toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden:
- Prijsbeleid: het reguleren van autoverkeer middels een algemene heffing.
- Fiets: meer fietsgebruik heeft een positief effect op de bereikbaarheid van de economische kerngebieden en leefbaarheid in met name het stedelijk gebied.
- Openbaar vervoer: het oplossend vermogen van het openbaar vervoer voor knelpunten op de weg blijkt beperkt. Meer en beter OV leidt tot een kleine verbetering van de bereikbaarheid en ontplooiingsmogelijkheden van inwoners en kan een alternatief zijn voor verplaatsingen die als gevolg van andere maatregelen niet meer worden gemaakt.
- Mobiliteitsmanagement: mobiliteitsmanagement moet automobilisten verleiden om een alternatief voor de auto te kiezen of de reis op een ander moment te maken.
- Benutting: bij benutting gaat het om vormen van dynamisch verkeersmanagement.
- Infrastructuur: het verruimen van schakels in het netwerk die vertraging veroorzaken. Op specifieke plaatsen kan verruiming bijdragen aan verbetering van de doorstroming.
Gemeentelijke nota Mobiliteit in balans
Een goed functionerend verkeerssysteem is van groot belang voor het leefbaar houden van de woongebieden en voor het economisch functioneren van de stad. Het hoofdwegennet neemt hierbij een belangrijke functie in, maar ook het kwaliteitsniveau van het openbaar vervoer en de aanwezigheid van een goed en compleet fietsnetwerk is essentieel.
De gemeente Nijmegen streeft als onderdeel van de ontwikkeling van de Waalsprong naar verbetering van de verkeersstructuur om de bereikbaarheid van de rest van de stad en de Waalsprong ook in de toekomst te kunnen garanderen. De nota Mobiliteit in Balans geeft de algemene beleidsuitgangspunten en doelstellingen voor verkeer en mobiliteit die gelden voor de hele stad. De lokale en regionale bereikbaarheid moet in balans zijn met leefbaarheid en duurzaamheid. Dat vertaalt zich in het beter benutten van wegen, het versterken van duurzame vervoerswijzen en door het aanbieden van specifieke infrastructuur en een Duurzaam Veilig verkeerssysteem. Het mobiliteitsbeleid is toegespitst op ruimtelijke ontwikkelingen zoals stedelijke knooppunten en de woongebieden.
Parkeervisie Nijmegen
Het gemeentelijk parkeerbeleid is in 2004 door de raad vastgelegd in de “Parkeervisie Nijmegen”. Het hoofddoel van het parkeerbeleid is het vinden van een verantwoord evenwicht tussen gastvrijheid aan de ene kant en mobiliteitsbeleid (bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid) aan de andere kant. Ieder gebied kent daarbij zijn eigen problematiek en mogelijkheden, die moeten worden onderkend en benut. Bij de bereikbaarheid van de stad is gekozen voor bundeling van activiteiten op zogenoemde knooppunten. Op deze knooppunten wordt speciale zorg besteed aan de afstemming van het parkeeraanbod op de behoefte. Gebieden met een specifiek bereikbaarheidsprofiel zijn woonwijken, werkgelegenheidsgebieden en recreatiegebieden.
Tussen de gebruikerswensen en het bereikbaarheidsprofiel bestaat doorgaans de nodige spanning. Deze spanning treedt op als er een te grote verkeersdruk ontstaat door (zoekende) parkeerders, ten koste van het verblijfsklimaat. Ook treedt er spanning op als de vraag naar parkeerruimte op een specifieke plaats en tijd het aanbod ter plaatse overtreft. Op dat moment wordt de parkeerruimte een economisch goed. Door optimale benutting van bestaande parkeerplaatsen, het instellen van een parkeertarief en/of de aanleg van nieuwe parkeervoorzieningen kan de spanning worden gereguleerd.
Uitgangspunt bij het hanteren van parkeernormen voor nieuwbouw is dat het aantal parkeerplaatsen overeenstemt met de (verwachte) parkeerbehoefte. Het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) publiceert parkeerkerncijfers die de basis vormen voor de parkeernormering. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de door het CROW uitgegeven publicatie over parkeerkencijfers (CROW–publicatie 182). Door de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het verplicht om een regeling voor parkeren op te nemen in nieuwe bestemmingsplannen, de parkeernorm mag niet meer worden toegepast via de bouwverordening. De CROW norm blijft daarbij uitgangspunt.
2.12 Mer Waalsprong 2003 En Aanvulling 2006
Het Milieu Effect Rapport Waalsprong is opgesteld op een moment dat de ontwikkelingen voor de Waalsprong al in volle gang waren. Ten tijde van het opstellen van dit MER waren er al besluiten genomen en plannen gemaakt op rijks-, provinciaal- en regionaal niveau over de invulling van de Waalsprong. Dit gegeven is daarom van invloed op de uitgangspunten voor zowel de bestaande toestand als de autonome ontwikkeling die in het MER zijn gehanteerd voor de effectbeschrijving.
In 2002 is het MER Waalsprong gereed gekomen en gebruikt als basis voor de drie bestemmingsplannen waarin projecten lagen die al waren uitgevoerd of verregaand waren uitgevoerd. Het advies van de commissie voor de m.e.r. was hierover positief, maar bevatte daarnaast nog essentiële tekortkomingen voor de overige plangebieden. Hiervoor is een procedureel gekoppelde aanvullingsprocedure uitgevoerd, waarin materiëel het gehele onderzoek verbeterd is uitgevoerd. Het MER Waalsprong 2003 is door de commissie voor de m.e.r. met genoegen ontvangen.
Het MER Waalsprong 2003 is opgesteld voor de volgende activiteiten die destijds eventueel voorzienbaar waren :
1. bouw van woningen;
2. aanleg van recreatieve voorzieningen;
3. uitvoering van een stadsproject;
4. aanleg van een bedrijventerrein;
5. oprichting van windmolens;
6. aanleg van waterbekkens;
7. aanleg van winplaatsen voor oppervlaktedelfstoffen;
8. grondwateronttrekking bij bouwputten.
Bestaande toestand en autonome ontwikkeling
Als uitgangspunt voor de bestaande toestand in het MER is de situatie in de Waalsprong rond mei 2001 genomen, die mede op basis van het structuurplan “Land over de Waal” tot stand was gekomen.
Gelet op de vele besluiten die al genomen waren in 2001 ten aanzien van de ontwikkeling van de Waalsprong is het aannemelijk om het structuurplan “Land over de Waal” als autonome ontwikkeling op te nemen.
Voorgenomen activiteit en alternatieven
De Voorgenomen activiteit is de omschrijving van de mogelijkheden waarop de Waalsprong ingevuld kan worden. Om de milieueffecten op een goede manier te kunnen onderzoeken, maar tegelijkertijd het onderzoek beheersbaar te houden, is er ten opzichte van de voorgenomen activiteit een drietal alternatieven ontwikkeld die zodanig verschillend zijn dat een goed beeld van de bandbreedte van de milieueffecten kan worden gevormd.
De drie alternatieven zijn:
- “Horen bij de stad”;
- “Wervende woonmilieus”;
- “Duurzaamheid”.
De variatiemogelijkheden voor de ontwikkelingen in de Waalsprong zijn bekeken aan de hand van bouwstenen, alternatieven en scenario's. Een bouwsteen is een keuze voor een bepaald onderdeel van de ruimtelijke programmatische invulling van de Waalsprong. De bouwstenen zijn zowel thematisch als per deelgebied gerangschikt. Bouwstenen beïnvloeden elkaar en hangen met elkaar samen. De Voorgenomen activiteit omvat een aantal m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Voor de ontwikkelingen buiten de Waalsprong die effect hebben op de Waalsprong zijn scenario's gemaakt, voor zover het gaat om ontwikkelingen waarvan niet zeker is dat ze uitgevoerd gaan worden. Van elk scenario zijn de milieueffecten in beeld gebracht. De ontwikkelingen buiten de Waalsprong die de ruimtelijke structuur sterk kunnen beïnvloeden zijn vertaald naar bouwstenen. Aan de hand daarvan is het vierde alternatief “Stad aan de Rivier” geconstrueerd. Aan de hand van een afweging van de milieueffecten die de voorgenomen activiteit en de vier alternatieven met zich meebrengen is een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) opgesteld.
Meest Milieuvriendelijk Alternatief
Het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) gaat uit van een evenwicht tussen de voor- en nadelen van spreiding en concentratie. Vanwege de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden wordt woonpark Ressen niet ontwikkeld. Dit in tegenstelling tot het gebied van de Vossenpels waar wel grootschalige woningbouw wordt gepland. Woningbouw is in het laatste gebied goed in te passen in de bestaande structuur en er bestaan nauwelijks negatieve effecten. In de Landschapszone wordt slechts een beperkt deel van de woningbouwopgave ondergebracht. Op deze manier worden de recreatiemogelijkheden niet aangetast, ontstaan er meer mogelijkheden om de waardevolle archeologische vindplaatsen in de Oosterhoutse plas in te passen en blijven er ruime ecologische verbindingen over.
De “verkeersknippen” blijven gehandhaafd om de concurrentiepositie van de fiets en het openbaar vervoer te versterken. Ter plaatse van de Lentse Lus blijft aansluiting op de Prins Mauritssingel gehandhaafd.
Gekozen is voor watervoerende singels. Dit leidt tot het realiseren van een grote centrale waterberging in de Landschapszone. Daarbij is voor de waterkwaliteit en uit kostenoverwegingen
de aanleg van diepe plassen en waterberging van minimaal 60 hectare van belang. De centrale berging wordt zo vormgegeven dat belangrijke cultuurhistorische lijnen behouden kunnen blijven.
Toetsingsadvies voor het aangevulde MER Waalsprong 2003 (13 oktober 2003)
Hoewel de Commissie slechts op onderdelen vroeg op een aanvulling op en een verbetering van het MER Waalsprong 2002, heeft de gemeente Nijmegen een “geheel nieuwe” MER gemaakt. Daarin is ruim aandacht besteed aan de accenten en vraagpunten die uit de inspraak naar voren kwamen. Het MER voldoet volledig aan het gevraagde in de richtlijnen. Dat betekent dat in het verdere proces aanvullende informatie alleen nodig is als de plannen zo ingrijpend zouden veranderen dat ze buiten de gehanteerde bandbreedte in het MER komen waardoor het MER Waalsprong 2003 er niet meer aan ten grondslag zou kunnen liggen. De Commissie benoemt in haar toetsingsadvies dat het planproces voor de Waalsprong nog tot na 2010 zal duren.
Aanvullende MER verkeersstructuur (2006)
Na het gereedkomen van het MER Waalsprong 2003 is in 2004 door de partners in de regio, in overleg met het Rijk, een gemeenschappelijke visie voor de hoofdinfrastructuur in het gebied Stadsregio Arnhem- Nijmegen vastgesteld. Hierbij is voor het Waalkruisend autoverkeer gekozen voor een verdubbeling van de A50 en de aanleg van de Stadsbrug bij Nijmegen. De gemaakte keuzes zijn er op gericht de doorstroming en bereikbaarheid van de Nijmeegse regio te verbeteren. Uit onderzoeken is gebleken dat in 2020 de doorstroming op de Prins Mauritssingel op dit wegvak een ernstig probleem is. Er is sprake van zware congestie waardoor ook de milieukwaliteit in de nabije omgeving onder druk komt te staan. Met name voor het oplossen van het knelpunt op de Prins Mauritssingel tussen de Ovatonde en het splitsingspunt naar de nieuwe stadsbrug zijn meer maatregelen nodig.
Als onderdeel van de ontwikkeling van de Waalsprong is het noodzakelijk de verkeersstructuur
te verbeteren om de bereikbaarheid van de Waalsprong én de rest van de stad in de toekomst te kunnen garanderen. Om de milieueffecten van de voorgenomen wijzigingen in de verkeersstructuur in beeld te brengen heeft de gemeenteraad besloten om een aanvulling op het MER Waalsprong 2003 op te stellen.
In het MER zijn de effecten van de wijzigingen in de verkeersstructuur in beeld gebracht
voor de volgende thema's:
- verkeer en vervoer;
- woon- en leefmilieu (geluid en luchtkwaliteit);
- ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie en archeologie;
- overige milieuaspecten (ecologie, water en externe veiligheid).
Alternatieven verkeersstructuur Waalsprong
In het MER zijn drie verschillende alternatieven voor de verkeersstructuur van de Waalsprong uitgewerkt: het geactualiseerde voorkeursmodel, het collegealternatief en het draagvlakalternatief. Zie hiervoor par. 4.10 hierna.
Meest Milieuvriendelijk Alternatief
Ook In dit MER is een meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) uitgewerkt. Op basis van de effectbeoordeling kan gesteld worden dat de draagvlakalternatieven op basis van de verkeersaspecten een lichte voorkeur hebben, maar dat op de andere beoordeelde milieuaspecten de collegealternatieven de voorkeur hebben. Op basis van de vergelijkingstabel
kan gesteld worden dat het collegealternatief met de westelijke rotonde op een aantal van de beoordeelde milieuaspecten een (licht) negatieve score heeft. Het MMA wordt aangevuld met maatregelen om deze (licht) negatieve effecten te voorkomen.
2.13 Voorkeursmodel Waalsprong En Ontwikkelingsbeeld Waalsprong
Voorkeursmodel Waalsprong 2003
Naar aanleiding van het MER 2003 en de inspraakreacties daarop op, alsmede de procedures voor de drie toen vastgestelde bestemmingsplannen is het toekomstig ruimtelijk beeld van de Waalsprong bijgesteld. De volgende uitgangspunten zijn daarbij richtinggevend geweest:
1. zuinig omgaan met schaarse ruimte;
2. versterken van de identiteit
3. een beter bereikbare waalsprong
4. meer variatie in de woningbouw
5. meer in het perspectief van de totale stad
6. sterker uitgaan van de Waal en het Betuwse landschap
Deze uitgangspunten hebben geleid tot een ander ontwerp dan waar in het structuurplan Land over de Waal werd uitgegaan, waarbij het centrum van de Waalsprong niet meer in het hart van de Waalsprong is gelegen maar verschoven is richting de rivier. Hierdoor wordt de Waalsprong niet 'een wijk achter de dijk', maar een deel van Nijmegen aan de overkant van de rivier. Samenhang wordt gezocht met het centrum van Nijmegen, de ontwikkeling van het Waalfront en door aanleg van de nieuwe Stadsbrug ontstaat er een binnenstedelijke verkeersring die de verschillende stadsdelen met elkaar verbind. Een nieuwe Stadsbrug is van belang om de bereikbaarheid van de Waalsprong te kunnen garanderen.
In het zuidelijke deel wordt gebouwd in hoge dichtheden, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de andere stedelijke kwadranten binnen de nieuwe stedelijke ring; de binnenstad en het Waalfront. Geleidelijk richting het noordelijk deel wordt de bebouwingsdichtheid lager. Woonpark Ressen wordt niet ontwikkeld. Hierdoor kan er ook bewuster omgegaan worden met de beschikbare ruimte en wordt meer aangesloten bij de identiteit van het gebied. Het streven is een sterke menging van functies, zodat gebieden ontstaan die typerend zijn voor een stad of een dorp. Een goede mix tussen wonen, werken en recreëren vergroot de levendigheid van een wijk. De oudere linten zoals de Laauwickstraat en de Griftdijk kunnen een meer informele menging krijgen aan
wijk- of buurtgebonden bedrijvigheid. De hoofdassen (Prins Mauritssingel, Graaf Alardsingel) krijgen een meer formele, stedelijke, monumentale invulling zoals bijvoorbeeld de Oranjesingel of de Brabantse Poort in de bestaande stad. De geplande Landschapszone, als groene buffer tussen het stedelijke, zuidelijke deel en het noordwestelijke gedeelte van de Waalsprong moet overwegend groen zijn. De wens is om een duurzaam watersysteem voor de Waalsprong te ontwerpen en mede daarvoor worden er in de Landschapszone drie plassen gegraven.
De ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein aan de noordzijde van de Waalsprong (De Grift) blijft een belangrijk uitgangspunt ook in dit voorkeursmodel. De uitdaging is om ook van bedrijventerrein De Grift een onderdeel van representatieve poort van Nijmegen te maken.
Ontwikkelingsbeeld Waalsprong 2007
Het Ontwikkelingsbeeld “Waalsprong, Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel” is op te vatten als een actualisatie van het Voorkeursmodel, waarbij de laatste stand van zaken in beeld is gebracht en een blik wordt geworpen op de ontwikkelingen die nog plaats gaan vinden. Het Ontwikkelingsbeeld is vastgesteld op 29 mei 2007. De keuzes die zijn gemaakt in het Voorkeursmodel, en de ruimtelijke structuur die op basis daarvan is bepaald voor de Waalsprong, blijven overeind. Het Ontwikkelingsbeeld geeft geen nieuwe koers aan de ontwikkeling van de Waalsprong, maar bevat een totaalbeeld waarin de laatste stand van zaken is verwerkt. In het Ontwikkelingsbeeld zijn de bestaande karakteristieken en waarden van het Waalspronggebied in beeld gebracht. Dit resulteert in een kaartbeeld waarop de “dragers van de Waalsprong” in beeld zijn gebracht. Deze dragers vormen belangrijke aanknopingspunten voor de ontwikkeling van de Waalsprong. Op basis van de bestaande ruimtelijke structuur en het programma (dat grotendeels is vastgelegd in het Voorkeursmodel 2003) is de ontwikkeling van de Waalsprong in beeld gebracht. Dit leidt tot een “nieuwe kaart van de Waalsprong”, waarin de ontwikkelingen op het gebied van wonen, winkelen, kantoren en bedrijvigheid, recreatie, voorzieningen, water en verkeer inzichtelijk zijn gemaakt. De “nieuwe kaart” geeft een beeld van de Waalsprong, zoals het gebied er, op basis van de meest recente ontwikkelingen en inzichten, in 2020 uit kan zien.
Hoofdstuk 3 De Bestaande Situatie
3.1 Cultuurhistorische En Landschappelijke Ontwikkeling
Het landschap van Nijmegen noord is zo'n tienduizend jaar geleden gevormd en kent een geschiedenis van regelmatige overspoeling en klei- en zandafzettingen. Nog voor het begin van de jaartelling is het eeuwenoude geulenstelsel in het gebied dichtgeslibd. Het natuurlijke proces heeft een landschap opgeleverd met relatief vruchtbare zandgronden. Een ondergrond die zich uitstekend leent voor akkerbouw en tuinbouw, zoals in de negentiende en twintigste eeuw ook is gebeurd. Het voor overstromingen gevoelige gebied is al in de periode vóór de Bataven ontgonnen. Daarbij maakte de natuurlijke begroeiing steeds meer plaats voor akkers en weidegebieden. Door het graven van sloten werd de afwatering verbeterd. De boerenbevolking bouwde boerderijen op de hoger gelegen delen en legde in het geval van de kleine nederzettingen ook weer greppels rondom. (zie ook vindplaats 8) In de Middeleeuwen heeft een nieuwe ontginningsslag plaats gevonden. In deze periode kregen de bewoners te maken met het opdringende water van de Waal. Ze groeven sloten en geulen en wierpen kades en verhoogde wegen op. De grondwerken hadden dikwijls een dubbele functie. Kades dienden behalve als waterkering ook als begrenzing van de verschillende dorpspolders en de afwateringssloten (pijp of zeeg genoemd) dienden vaak als parochiegrens.
Ook in deze periode werden de boerderijen op de hoger gelegen delen gebouwd. Bij solitaire boerderijen gebeurde dat op een woerd of terp. Bewoningskernen waren vaak langgerekt en volgden de smalle, vaak kronkelende overloopgeulen. De verkaveling kreeg de vorm van langgerekte stroken die in noord/zuid richting naast elkaar lagen. In de Middeleeuwen is uiteindelijk ook de zogenaamde Waalbandijk opgeworpen. Een dijklichaam dat de rivier de Waal op een organische manier volgde. De dijk is door de jaren heen regelmatig verlegd en verder opgehoogd als het gevolg van verschillende dijkdoorbraken. De scherpe hoek in de dijk ter hoogte van het landgoed Oosterhout is de uitwerking van de laatste dijkverlegging. De dijk is achter de verschillende doorbraakkolken (wielen) gelegd. Oudere dijken waren dus meer organisch van vorm en lagen dichter bij de Waal. In dit kader is de historie van de huizen Oosterhout en Waaijenstein ook opmerkelijk. De Waalbandijk is ter hoogte van het huidige landgoed Oosterhout op verschillende momenten doorgebroken (1709, 1809, 1820). Dit was aanleiding om het huis af te breken en op een nieuwe plek op te bouwen. In 1809 ging het huis Waaijenstein (1659) al in de golven ten onder. Restanten van het huis liggen nu in de kolk (wiel) Waaijenstein ten zuiden van de Waalbandijk.
Het plangebied Landschapszone is in feite een dwarsdoorsnede van Nijmegen noord. Dit heeft tot gevolg dat de ontstaansgeschiedenis van Nijmegen noord in deze specifieke zone ook in al zijn verscheidenheid aanwezig is. Het gebied wordt doorsneden door een aantal sterke landschappelijke lijnen die in het verleden hebben gefunctioneerd als kades, dijken en/of watergangen.
Belijning
Binnen of grenzend aan de landschapszone zijn dominante oost/west en noord/zuidlijnen te herkennen. Het gaat hier allereerst om een deel van de Waalbandijk, op deze plaats de Oosterhoutsedijk genoemd en om de Van Boetzelaerstraat ten noorden van het landgoed Oosterhout. De belangrijkste noord/zuid lijnen zijn de Griftdijk, de Visveldsestraat/ Zwarte weg en de Woerdsestraat. Deze verticale belijning kan in samenhang met de Waalbandijk als ruggengraat van Nijmegen noord worden beschouwd. De Waalbandijk is op deze plaats heel bijzonder gezien de opvallende vorm die refereert aan de talloze dijkdoorbraken. Aan de landzijde van het dijktalud ligt de grenssteen van de voormalige gemeente Oosterhout. Dit is een gemeentelijk monument. Een derde belangrijke lijn is de Ressense wal die als een lichte verhoging en deels met bomen bezet in het landschap ligt. De lijn is de voormalige grenslijn tussen de polderdistricten Lent en Oosterhout en bepaalt aan de westkant van het spoor de richting van de verkaveling. Aan de oostzijde van het spoor krijgt hij een brokkelig, maar karakteristiek vervolg om te eindigen bij de Vossenpelsestraat. De vierde lijn is tenslotte het restant van de zeer oude watergang de Rietgraaf. Deze loopt vanaf de dijk landinwaarts in noordelijke richting en passeert het landgoed Oosterhout.
Naast de historische lijnen die het gebied doorkruisen en de op veel plaatsen nog herkenbare blokvormige verkaveling, zijn met name infrastructurele werken van belang voor de ruimtelijke structuur van het gebied. Kenmerkend is de bundeling van Prins Mauritssingel (de huidige A325) en spoorlijn die het Waalspronggebied in een oostelijk en westelijk deel verdeelt. In de buurt van de Waal lopen de twee lijnen verder uiteen, waarbij de spoorlijn het historische centrum van Nijmegen westelijk passeert, en de Prins Mauritssingel ten oosten van het stadscentrum loopt. Door de barrièrewerking van de Prins Mauritssingel en spoorlijn wordt het dorp Lent in twee delen verdeeld. Historische lijnen zoals de Griftdijk worden door de nieuwere infrastructuur doorsneden. Ten noorden van het Waalspronggebied sluit de Prins Mauritssingel aan op de A15 richting Tiel. Ten zuidwesten van het knooppunt van deze wegen is langs de Stationstraat, een historische lijn tussen de kernen Oosterhout en Bemmel, bedrijventerrein De Grift gesitueerd.
Gebruik
Als het gaat om de middeleeuwse verkavelingpatronen, dan levert de strokenverkaveling ten zuiden van het historische Ressen het meest gave beeld. De bebouwing langs de Woerdsetraat is typerend voor de verticale opbouw van het gebied en het bijbehorende occupatiepatroon. Net buiten het plangebied ligt nog de monumentale boerderij Keimate 5, een hallehuisboerderij met enkele vruchtbomen rondom, gelegen op een zeer hoge terp aan de rand van de lager gelegen gronden van het Vischveld. Aan de Ressense wal liggen, eveneens net buiten het plangebied twee historische bouwplaatsen. Boerderij en bouwplaatsen zijn cultuurhistorische elementen die op een karakteristieke wijze gesitueerd zijn in een open en groene omgeving.
Landgoed Oosterhout
Een bijzonder en ook omvangrijk element in het gebied is het landgoed Oosterhout. Het landgoed is een Rijksmonument terwijl zich op het terrein ook nog een aantal gebouwen bevindt van Rijks- of Gemeentelijke monumentenstatus. Het landgoed herbergt verschillende weilanden, een parkbos met slingerende wandelpaden, een sterrenbos, een pinetum uit de jaren dertig (20e eeuw) en een tuin naar een ontwerp van tuinarchitect Mien Ruys. In de oorspronkelijke opzet bestaat ook nog een boomgaard. Binnen het landgoed zijn vijf belangrijke oriëntatielijnen. De toegangsweg vanaf de Groenestraat, de zichtlijn vanaf het hoofdgebouw richting Van Boetzelaerstraat, de oude kweldijk richting Rietgraaf, de zichtlijn vanaf het hoofdgebouw richting Oostehoutsedijk (voor de dijkophoging richting Stevenstoren) en de voormalige allee (nu knotwilgenlaantje) tussen de Groenestraat en de Oosterhoutsedijk. Dit zijn structuurbepalende lijnen van het landgoed die, voor zover van toepassing, om aansluiting vragen bij de invulling van de landschapszone.
3.2 Archeologie
Bijna het gehele bestemmingsplangebied is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden. Deze zijn met name vastgesteld door booronderzoek en het verzamelen van vondsten aan het oppervlak. De hieronder opgenomen kaart geeft een overzicht van de waarden die op 1 juni 2008 bekend waren.
Beschermd archeologisch monument
Het terrein met de vindplaatsen 23, 39, 40, 41 en 42 is bij besluit van 16 oktober 2000 door de Staatssecretaris van OC&W aangewezen als 'beschermd archeologisch monument', onder de naam Zuiderveld- oost (monumentnummer 515197). Het betreft de kadastrale perceelnummers Lent sectie A 1583 en Nijmegen sectie E 87(ged.), 88 (ged.), 89 en 90 (ged.). De aanwijzing betekent onder meer, dat voor 'verstorende handelingen' een vergunning van de Minister van OC&W nodig is op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De bijzondere status dankt dit terrein vooral aan de aanwezigheid van bewoningssporen uit de Midden- Steentijd (periode van late jagerverzamelaars) en uit de middenfase van de Jonge Steentijd (periode van vroege landbouwers). Bij beperkt gravend onderzoek in verband met de aanleg van de Ovatonde zijn in 2005 tevens nederzettingssporen uit de Bronstijd en de IJzertijd aangetroffen.
Overige vindplaatsen
Enkele van de overige vindplaatsen zijn door opgravingswerk voor een beperkt deel onderzocht. Het betreft, in respectievelijk het uiterste zuidwesten en het uiterste noordoosten:
- vindplaats 65 (met o.m. plattegrond van een schuur uit de periode 800-500 v.Chr. [Vroege IJzertijd] en een Bataafse boerderij uit de 1e eeuw na Chr. [Romeinse Tijd]); bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat er op het aangrenzende terrein van landgoed Oosterhout overblijfselen van een andere Bataafse nederzetting liggen.)
- vindplaatsen 18 en 19 (samen te beschouwen als omvangrijk nederzettingsterrein, waarvan klein deel reeds in de jaren '40 van de vorige eeuw door het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden is onderzocht; intensieve bewoning zeker in de 4e-3e eeuw v.Chr. (Midden-IJzertijd) en de 1e-2e eeuw n.Chr. (Romeinse Tijd); waarschijnlijk tevens grafveld Vroege IJzertijd en woonplaats Vroege en Late Middeleeuwen).
Van enkele andere vindplaatsen is een eerste indruk verkregen aan de hand van oppervlaktevondsten en boringen. Van zuidwest naar noordoost zijn dat:
- vindplaats 28 (aardewerkvondsten uit o.a. Romeinse Tijd aan het oppervlak, mogelijk secundair in deze positie terechtgekomen);
- vindplaats 48 (concentraties houtskool en gebrande leem, op de oever van een restgeul; de overeenkomsten met de reeds geheel onderzochte vindplaats 27, op 100 m noordelijk, doen een datering in de Bronstijd vermoeden, van een locatie die mogelijk als cultusplaats fungeerde);
- vindplaats 29 (aardewerkfragmenten uit de IJzertijd, mogelijk een aanduiding voor de aanwezigheid van een nederzettingsterrein; de omtrek van de vindplaats moet nog nader bepaald worden);
- vindplaats 25 (vindplaats van nog onbepaald karakter met vondsten van aardewerk uit de periode IJzertijd - Romeinse Tijd, alsmede uit de Vroege en de Late Middeleeuwen);
- vindplaatsen 13, 17, 20, 21 en 24 (samen vele tientallen scherven uit de IJzertijd, de Romeinse tijd, de Vroege en de Late Middeleeuwen, die hier echter door (recente) verplaatsing terechtgekomen kunnen zijn, aangezien bij boringen onder de bouwvoor nauwelijks iets is aangetroffen; een andere mogelijkheid is dat de vondsten bij landbouwactiviteiten uit de desbetreffende perioden horen).
3.3 Natuur
MER (Bijlage natuurbescherming, MER Waalsprong juni 2003)
De natuurwaarden in het deelgebied de landschapszone zijn op een aantal plekken aanzienlijk en hangen vooral samen met twee terreindelen:
- het landgoed Oosterhout;
- ruigteterrein en waterplas langs de Zwarte Weg.
De natuur van het kleinschalig agrarisch landschap weerspiegelt zich in een kleine boomgaard en enkele slootjes. Tijdens de inventarisatie werden vijf beschermde plantensoorten en één plantensoort van de Rode Lijst aangetroffen. Van de fauna zijn twaalf soorten zoogdieren, 59 soorten vogels en vier soorten amfibieën aangetroffen. Daarnaast wordt het voorkomen van één beschermde plantensoort en zes soorten amfibieën en vier soorten vissen mogelijk geacht. Van de met zekerheid aangetroffen soorten worden er vier genoemd in de Habitatrichtlijn: dwergvleermuis, grootoorvleermuis, laatvlieger en watervleermuis.
De natuurwaarden die samenhangen met het Landgoed Oosterhout hoeven geen gevaar te lopen. Plant- en dierpopulaties van het agrarisch gebied zullen verdwijnen. Voor de planten en dieren van opgaande vegetaties, moerassen en wateren dienen zich echter aanzienlijke kansen aan wanneer proactief met de mogelijkheden omgegaan wordt:
- door de bestaande waardevolle locaties (met name Zwarte Weg) te integreren in de nieuw te realiseren natuur en een samenhangend netwerk van leefgebieden na te streven;
- door bij de uitvoering veel ruimte te laten voor de natuur van tijdelijke leefgebieden;
- door het aanbrengen van voorzieningen voor individuele soorten.
De bijdrage van het deelgebied Landschapszone aan de natuurwaarden van het rivierengebied kan daarmee aanzienlijk vergroot worden.
Wat betreft effecten op de aangrenzende Richtlijngebieden wordt in het MER geconcludeerd:
“het is redelijkerwijs aannemelijk dat de ontwikkeling van de Waalsprong geen gevolgen heeft voor de aangrenzende richtlijngebieden.” Nader onderzoek (zie H. 4) heeft dit bevestigd.
3.4 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied liggen hoofdtracés van diverse kabels en leidingen. Twee 48'' gastransportleidingen liggen aan de noordzijde in het plangebied van west naar oost en buigen in het oostelijke deel van het plangebied af in noordoostelijke richting. Verder ligt ten westen van en evenwijdig aan de spoorlijn Arnhem- Nijmegen een hogedruk gasleiding.
In de Visveldsestraat en het verlengde hiervan in noordelijke richting ligt een hoofdtracé communicatiekabels. Ten oosten van en evenwijdig aan de Prins Mauritssingel bevindt zich een middenspanningskabel tracé.
Dwars door het plangebied lopen van zuidwest naar noordoost 2 bovengrondse hoogspanningstracés. Het betreft de lijnen Nijmegen- Bemmel (50kV) en Nijmegen- Zevenaar (150kV). Deze lijnen zullen ondergronds worden gelegd tot aan de Woerdsestraat waarna het bovengrondse deel kan worden gesloopt. Met het verkabelen van deze lijnen is al begonnen. De nieuwe tracés lopen deels buiten het plangebied van de Landschapszone. Het laatste deel, vanaf de Ovatonde tot aan de grens met de gemeente Lingewaard (Woerdsestraat) moet nog worden uitgevoerd. Het tracé vanaf de Ovatonde tot aan de te bouwen stijgpunten aan de Woerdsestraat moet nog worden ingepast in het plangebied.
Onder de Waal door ligt nu een hoogspanningstracé naar het huidige stijgpunt van de lijn Nijmegen- Bemmel aan de Griftdijk. Dit ondergrondse kabeltracé onder de Waal door moet worden vervangen en komt vanaf de nieuw te maken kruising met de Oosterhoutsedijk naar de in park Waaijenstein gelegen stijgpunten te lopen. Vanaf dit punt is er al een ondergrondse kabel in noordelijke richting gelegd. In de westzijde van het plangebied (park Waaijenstein) zijn enkele jaren geleden 2 nieuwe stijgpunten gebouwd. Vanaf deze stijgpunten loopt het ondergrondse
hoogspanningstracé in noordelijke richting door het plangebeid. Tussen de Oosterhoutsedijk en deze stijgpunten is de hoogspanningslijn bovengronds. In het zuidwestelijke deel van het plangebied doorsnijdt het bovengrondse hoogspanningstracé Nijmegen- Dodewaard het plangebied. Deze lijn blijft ongewijzigd.
In het noordelijke deel van het plangebied doorsnijdt, van oost naar west, een rioolwaterpersleiding van de gemeente het plangebied. Ook in het verlengde van de Keimate ligt een gemeentelijke rioolwaterpersleiding. Er gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen, plaatsen of aanleggen van opstallen of objecten binnen de belemmeringenzone van de diverse kabels en leidingen.
Hoofdstuk 4 De Nieuwe Situatie
4.1 De Ruimtelijke Structuur Van De Landschapszone
Het voorlopig ontwerp is gebaseerd op het voorkeursmodel, waarbij belangrijke aanwezige waarden gebruikt worden om structuur te geven aan het gebied. De Prins Mauritssingel wordt ruimtelijk gezien als grens tussen twee verschillende gebieden. Een meer intensief stedelijk stadspark ten westen van de Prins Mauritssingel en een meer landschappelijk ingericht gebied als overgang naar Regionaal park Lingezegen- de Woerdt.
De Landschapszone vormt een aaneengesloten recreatief natuurgebied in de Waalsprong. De Landschapszone verbindt de nieuwe woonwijken van de Waalsprong met het park Lingezegen. Voor bewoners is dit een gebied om dicht bij huis te wandelen, te fietsen, te recreëren of van de natuur te genieten.
In de Landschapszone komen enkele grote waterplassen, elk met een eigen karakter. De waterplassen zijn bedoeld voor het opvangen van overtollig regenwater. Zij staan in verbinding met de singels in de woonwijken. Naast de plassen gaan wij speelweiden, wandelparken, bossen, struweel, rietvelden en poelen aanleggen. Door de Landschapszone loopt een stelsel van paden om te skeeleren, te wandelen en te fietsen. Aan de noord- westzijde nabij het Keizer Augustusplein (de Ovatonde) bevindt zich het strandbad. Hier komen strandjes en ligweiden. Aan de noordzijde is ook plaats voor een aantal recreatieve voorzieningen die passen bij de Landschapszone. Wij denken onder meer aan “Health & Leisure”functies: een zwembad, sauna, hotel en fitness. In het westelijk deel van de Landschapszone, in park Waaijenstein, gaan wij de sfeer van het landgoed Oosterhout verder versterken door nieuwe bosaanplant. In de Landschapszone worden bijzondere vormen van wonen voorgesteld die sterk afwijken van de woonwijken eromheen. In het westelijk deel komt bebouwing in de sfeer van nieuw landgoed. In de plassen zien wij kansen voor waterwoningen en rondom de Zandse plas denken we aan vrije (water)kavels. Het gebied bij Ressen blijft groen. Door het tuinbouwlandschap met boomgaarden worden enkele paden aangelegd ten behoeve van de recreatie. Voordat wij de Landschapszone gaan inrichten, zal er eerst zandwinning plaatsvinden. Hiermee starten wij in 2009/2010. De inrichting wordt vanaf ongeveer 2012 ter hand genomen.
4.2 Het Stedenbouwkundig / Ruimtelijk Concept.
Park Waaijenstein en Landgoed Oosterhout.
Aan de westzijde wordt in park Waaijenstein gekozen om de Rietgraaf , de Ressense wal en de structuur van het Landgoed Oosterhout te gebruiken als dragers van het park. Waaijenstein verbindt het centrumgebied van de Waalsprong en het woongebied Woenderskamp met het woonpark Oosterhout. Er ontstaat bovendien een natuurlijke verbinding tussen de Oosterhoutse plas en de buitendijks gelegen Oosterhoutse waarden. In het park Waaijenstein wordt voorzien in bijzondere woningbouw in de vorm van drie grondgebonden kavels en een appartementengebouw als een 'nieuw/modern' landgoed. Het betreft ca 80 appartementen en zes grondgebonden woningen. De bebouwing van woonpark Oosterhout wordt afgerond met veertien vrijstaande woningen.
Dit deel van de Landschapszone wordt op deze manier aan weerszijden begeleid door woningbouw en kan gezien worden als een stedelijk park. Door de zo ontstane centrale ligging kan het park uitgroeien tot een park dat intensief wordt gebruikt door de bewoners van woonpark Oosterhout, Groot-Oosterhout, de Citadel en het toekomstige woongebied de Woenderskamp.
De inrichting van het park Waaijenstein sluit aan op het landgoed. In het gebied wordt voortgeborduurd op de reeds aanwezige landschappelijke kamers van het Landgoed Oosterhout. Door het toevoegen van een flink bosperceel en nieuwe laanstructuren worden nieuwe landschappelijke kamers gecreëerd. In deze kamers wordt de woningbouw gerealiseerd. De aanwezige kwaliteiten, zoals de bestaande bomen, hagen, de Rietgraaf, houtwallen en kavel/slotenpatroon worden behouden. De Ressense Wal blijft behouden en waar nodig worden nieuwe fruitbomen aangeplant. Het gebied voorziet in een netwerk van paden voor wandelaars/fietsers. Vlak achter de Oosterhoutse dijk worden bij het landgoed enkele poelen aangelegd. In het bosgebied kan de scouting een plaats krijgen. In het ontwerp worden de archeologische sites behouden.
Het landgoed wordt bestemd conform het huidige gebruik en met mogelijkheden voor behoud van de cultuurhistorische waarden van diverse aard. Een bouwkavel voor een eigentijdse aanvulling op het landgoed, alsmede een passende overgang met het omliggende gebied is door de commissie Beeldkwaliteit positief beoordeeld. Ook de rijksdienst (RACM) zag hierin geen aantasting van het Monument, maar een eigentijdse aanvulling op het landgoed. Deze kavel is opgenomen in afspraken van eind jaren '90, en bedoeld als compensatie voor de opbrengst van omliggend agrarisch areaal dat behoorde bij het landgoed. De woningen worden uitgevoerd als generatie- wooncomplex (met gezinswoningen en woonunits voor ouderen) en de opbrengsten worden via een erfpachtconstructie verbonden met het landgoed. Wij achten de beschermde belangen van het landgoed voldoende behartigt via bestaande instrumenten zoals de monumentenvergunning, en menen dat deze ontwikkeling niet strijdig is met het beleid uit het streek- en regionaal plan en de woningbouwconcessie. De concessie betrof inhoudelijk een verschil in snelheid van besluitvorming. Wij achten dit onderdeel van het bestemmingsplan dan ook redelijkerwijs los staan van het huidige beleid over de invulling van de regionale woningbouwopgave.
De beëindiging van de Singel aan de westkant van de Griftdijk vormt de overgang tussen twee type gebieden: van het park met het landgoed en de Singel enerzijds en de Oosterhoutse plas anderzijds. Deze overgang van park naar plassengebied wordt in het ontwerp benadrukt in de vorm van het water: van smal naar breed. Deze overgang wordt ook duidelijk in de verschillende type oevers: De noordoever van de Singel heeft hier een flauwe en brede natuuroever met erlangs een doorgaand wandelpad. Groepen bomen zorgen voor aansluiting op de sfeer van het landgoed. Aangrenzend aan deze flauwe oever ligt een open multifunctionele speelweide. De zuidoever van de Singel heeft een in breedte variërende rietoever met moeraseilanden. De inrichting van deze oever sluit aan op de zuidoever van de Oosterhoutse plas aan de oostzijde van de Griftdijk. In het gebied Waaijenstein worden een aantal bruggen gerealiseerd. Deze bruggen bevinden zich over de Rietgraaf en de nieuw aan te leggen singel. Het gaat om een duiker ter hoogte van de Griftdijk, een viertal fietsbruggen en een brug voor autoverkeer.
Oosterhoutse Plas
De Oosterhoutse plas wordt een stedelijke plas met aan 3 kanten bebouwing. Aan de zuidzijde ligt de nog te bouwen wijk Woenderskamp aan de noordzijde Groot Oosterhout en ca 45 waterwoningen in de plas. De plas ligt ingeklemd in het stedelijk gebied en biedt rondom de plassen mogelijkheden voor wandelen, fietsen en dergelijke. Hiervoor is een stelsel van paden en bruggen aanwezig rondom de plas direct langs de oevers. De zuidoever van de plas sluit in inrichting en sfeer aan op het profiel van de singel ten westen van de Griftdijk en bestaat uit een in breedte variërende rietoever met moeraseilanden, met op een eiland een uitzichtplek en op een ander eiland een brug met fietsverbinding over het water. Aan de westkant van de plas ligt een flauwe oever langs de bestaande woningen. Aan de noordzijde van de plas ligt de Ressense Wal. Deze oude weg blijft herkenbaar als route in het plan. Het oorspronkelijke profiel blijft zoveel mogelijk hetzelfde en zal worden beplant met bomen. De oever aan de noordzijde van de plas bestaat uit een lange rietoever. Op twee plekken langs deze lange rietoever wordt er een aansluiting gemaakt op de structuur van de openbare ruimte in de aanliggende wijk Groot Oosterhout. Dit betreft het maken van een verblijfsplek aan het water met een harde kade en de aansluiting van de doorgaande fietsverbinding over de singel.
De oostzijde van de Oosterhoutse Plas is het meest gevarieerd en natuurlijk. Deze brede zone met bos, struweel en brede flauwe oevers en rietoevers vormt samen met het grote bosgebied aan de oostzijde van de Prins Mauritssingel een belangrijke en robuuste verbindingsplek in de stadsecologische structuur van Nijmegen Noord. Door dit natuurgebied loopt van noord naar zuid een fietspad dat de twee toekomstige woonwijken Woenderskamp en Groot Oosterhout met elkaar verbindt.
Lentse Plas
Aan de oostzijde van de Prins Mauritsingel bevindt zich het meer landschappelijke deel van de Landschapszone met de overgang van de Zandse plas naar het park Lingezegen- de Woerdt. Hier is gekozen voor de situering van de Lentse plas ten oosten van de Visveldsestraat. De Visveldsestraat blijft hierdoor behouden als route tussen de dorpen Lent en Ressen. Deze route verbindt de Waalsprong met het omliggende landelijk gebied en het dorpje Ressen. Langs deze route manifesteren zich diverse woon- en leefmilieus. Er ontstaat zo ruimte langs de Prins Mauritssingel, om deze ook echt als natuurlijke stepping- stone te kunnen ontwikkelen met een groot oppervlak bos, struweel en een brede rietoever aan de zuidzijde van dit bos. Ook aan de westzijde van de plas is ruimte voor ca 45 waterwoningen. Het recreatiestrand bevindt zich aan de noordoostzijde van de plas.
Onderdeel van de Lentse Plas en de strandoever aan de noordzijde vormt de bestaande kleine plas langs de Zwarte weg. De noordoever van deze bestaande plas wordt omgevormd tot deel van het grotere recreatiestrand. De ontsluiting van het strandbad aan de noordzijde van de Lentse plas vindt plaats via de Ovatonde. Hier is ook ruimte om te parkeren. Rondom en in de nabijheid van het Archeologisch monument is ruimte voor een aantal meer intensieve vormen van recreatie. Hier kan ook gedacht worden aan commerciële voorzieningen.
Aan de oostzijde is de Lentse Plas via een waterverbinding verbonden met de oostelijk gelegen Zandse Plas. Een fietsbrug over deze waterverbinding zorgt voor verbinding van het netwerk van langzaamverkeerspaden. De oostkant van de plas bestaat uit een groene oever (niet specifiek natuurvriendelijk) met aanliggende smalle speelweide met bomen.
De zuidzijde van de Lentse Plas grenst aan de woonwijken Visveld en Laauwick en heeft een meer stedelijk karakter. Aan de westzijde van deze zuidoever van de Lentse plas ligt een bijzonder park met zowel stedelijk als natuurlijk karakter: het waterbergingspark.
Basis van dit park wordt gevormd door een tweetal droge pieren/dijkjes, belangrijkste dijk is cultuurhistorische lijn: de Visveldsestraat. Dit wordt in de toekomst een belangrijke doorgaande noord-zuid fietsroute. Zones tussen de dijkjes worden ingericht met hoge en droge delen voor sport en spel en lage delen voor de waterberging. Het hoge deel wordt gevormd door een groot ovaal eiland rondom beplant met bomen.
Zandse Plas
Ook de Zandse plas is een plas met een meer natuurlijke invulling. Deze plas vormt de overgang en aansluiting op het aanliggende agrarische gebied bij het dorp Ressen aan de noordzijde, het informele woonlandschap de Vossenpels aan de zuidzijde en park de Woerdt aan de oostzijde.
De noordoever bestaat uit een brede rietoever met struweel en bos. Over de volle lengte wordt de noordoever begeleid door een brede strook bos van 20-30 m breed en een oost- west lopend fietspad wat aansluit op de Woerdsestraat. De oostoever van de Zandse plas grenst aan de bestaande agrarische gebouwen en de bijbehorende erven. Hiermee sluit de landschapszone aan deze zijde logisch aan op de Woerdsestraat en het agrarische gebied aan de oostkant van deze straat. De zuidoever van de Zandse Plas bestaat uit een reeks van maximaal 28 vrijstaande woningen met een doorlopende rietoever langs de achterzijde van de kavels van deze woningen. Deze woningen aan het water vormen een mooie beëindiging van het nog te ontwikkelen informele woongebied de Vossenpels. Tussen de Zandse plas en het leisurepark is ruimte voor ca 50 grondgebonden woningen. Tussen de woningen dient een groene strook als oost- west verbinding voor Flora en fauna.
Leisure-park in knoop Ressen
Het Leisure park is prominent gelegen langs de Prins Mauritssingel. De bereikbaarheid is gegarandeerd door de directe aansluiting op het Keizer Augustusplein en de Prins Mauritssingel, alsmede door de nabijheid de A15 en een aansluiting op Hoogwaardig Openbaar Vervoer. De knoop Ressen wordt gezien als een representatieve poort van Nijmegen. Het Leisure park is één van de vier gebieden rond het Keizer Augustusplein die samen knoop Ressen vormen. Dit ligt gedeeltelijk in een gebied met archeologische vindplaatsen, waarbij behoud “in situ” uitgangspunt is. Aan de westzijde heeft de knoop een stedelijke sfeer, aan de oostzijde gebouwen in het groen. Hier bevindt zich ook het grotere recreatiestrand.
De ontsluiting van het strandbad aan de noordzijde van de Lentse plas vindt plaats via het keizer Augustusplein. Hier is ook ruimte om te parkeren. Rondom en in de nabijheid van het Archeologisch monument is ruimte voor een aantal meer intensieve vormen van recreatie. Er bevindt zich in aansluiting op het strand een grote speelweide die ook kan worden gebruikt voor evenementen. Het Leisure park biedt ruimte voor de ontwikkeling van commerciële voorzieningen in de Leisure sfeer. Mogelijkheden hiervoor zijn een zwembad, fitness, congrescentra een hotel, sauna/wellness, outdooractiviteiten. Het Archeologisch monument blijft zoveel mogelijk vrij van bebouwing. De voormalige stortplaats zwarte weg wordt integraal opgenomen in het ontwerp voor het Leisure Park. De Zwarte weg blijft behouden en wordt omgevormd tot fietspad. Er wordt een netwerk van wandel en fietspaden aangelegd.
Ressen
Het gebied rondom de dorpskern Ressen heeft belangrijke cultuurhistorische waarden. Het is een landschappelijk aantrekkelijk gebied, karakteristiek voor de streek. In het Voorkeursmodel en in het Ontwikkelingsbeeld wordt deze plek dan ook groen en open gehouden. Voorgesteld wordt om de bestaande boomgaarden te handhaven. Tussen de boomgaarden door worden enkele wandelpaden voorgesteld (vergelijkbaar met de public pathways in Engeland). In de noord- oosthoek is ruimte voor een kleinschalige ontwikkeling van verblijfsrecreatie (trekkershutten) bij de boerderij die net buiten het plangebied ligt en gebruik maakt van de mogelijkheden van “verbrede” landbouw.
4.3 Economie
De noordoever van de Lentse Plas wordt als kansrijk gezien voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen. Rond de Lentse Plas zullen commerciële voorzieningen worden ontwikkeld gericht op vrije tijdsbesteding. In plaats van alleen het aanbieden van een product of dienst gaat het bij dergelijke voorzieningen ook om de sfeer, de omgeving, het opdoen van ervaring, kortom het “beleven”. Voor deze commerciële voorzieningen wordt het begrip “leisure” gebruikt. Inzicht in de vraag naar leisure krijg je door te kijken naar hoe mensen hun vrije tijd besteden. De belangrijkste ontwikkelingen zijn:
- De bestedingen die consumenten doen in hun vrije tijde nemen toe
- De totale hoeveelheid beschikbare tijd neemt af
- De vrijetijdsbesteding buitenshuis neemt naar verhouding toe
- Consumenten ondernemen steeds meer verschillende activiteiten (graasgedrag)
- Het belang van emotionele belevingswaarde neemt toe.
Het gaat hier om algemene ontwikkelingen, maar deze zijn wel regionaal te vertalen.
Al deze factoren hebben ertoe geleid dat vrijetijdsbesteding een volwaardige economische sector is geworden, die goed is voor de werkgelegenheid. De sector is nog steeds in ontwikkeling, groeiende en met steeds meer vernieuwingen. Het groeiend inwonertal en de toenemende bestedingen van de consument in zijn vrije tijd bieden een groot potentieel voor aanbieders in de regio.
Omgevingskenmerken Lentse Plas
De omgeving Lentse Plas heeft een aantal belangrijke omgevingskenmerken die kansen bieden voor leisure-ontwikkelingen:
1. De aantrekkelijke inrichting van de fysieke omgeving:
- de directe ligging aan een recreatieplas;
- openbare inrichting: strandjes, groen
2 De goede bereikbaarheid met auto (Pr. Mauritssingel en A15) en wellicht per OV
(mogelijk nabijheid station en hoogwaardig openbaar vervoer)
3 De centrale ligging in het gehele Stadsregio-gebied en Randstad-Ruhrgebied
4 De nabijheid van woonlocaties Waalsprong
5. De mogelijke relatie/verbinding met de noord- oosthoek van knoop Ressen; grootschalige winkellocatie met kantoren en detailhandel rond het thema vrije tijd/wonen
Functies
De volgende leisure en recreatiefuncties kunnen worden opgenomen in de ontwikkeling: zwembad, evenemententerrein, hotel, restaurant, wateractiviteiten, entree/infocentrum , outdooractiviteiten, beautycentrum/sauna/fitness en dergelijke.
Restaurant
Een kleinschalige restaurant past in de ruimtelijke visie op de ontwikkeling Lentse Plas en maakt een bezoek aan de plas nog aantrekkelijker. Bij een restaurant kan gedacht worden aan een voorziening gericht op bezoekers van de plas. Daarnaast kan een restaurant, gezien de ligging aan de Pr. Mauritssingel en de combinatie met andere functies (hotel), zich ook richten op zakelijke bezoekers en passanten. Het bereik van de horecavoorziening op deze locatie kan dan ook verder gaan dan de directe omgeving. Een restaurant op deze locatie is aanvullend op het bestaande horeca-aanbod, richt zich op nieuwe doelgroepen en levert een positieve bijdrage aan de werkgelegenheid. Een restaurant goed inpasbaar, makkelijk te combineren met de andere functies en zal niet veel ruimte claimen. Voorgestelde horecavoorziening sluit aan bij de beleidslijn in de nota “Gastvrij Nijmegen”, inhoudende dat er uiteraard ruimte zal zijn voor nieuwe horeca indien er nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Daarnaast staat in de nota dat unieke locaties op hun eigen merites beoordeeld dienen te worden. Kwalitatief goede initiatieven vanuit de markt, die inspelen op unieke kansen, laten we niet voorbij laten gaan. Vanuit de markt is al belangstelling getoond voor deze locatie.
Hotel
In het voorjaar van 2008 is een nieuw hotelonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is vraag en aanbod van de Nijmeegse hotelsector onderzocht. Conclusie was dat het goed gaat met de Nijmeegse hotelmarkt:
De huidige rendementverwachting van hotels in Nijmegen is positief, met name in het congres- en toeristisch segment. Nijmegen heeft nu nog een relatief klein aanbod aan grootschalige hotels.
In Nijmegen ontbreekt aanbod aan de onderkant van de markt (1-2 sterren) en aan de bovenkant (4-sterren)
E zijn mogelijkheden voor nieuwe hotels in specifieke marktsegmenten, gericht op bepaalde doelgroepen.
Er liggen duidelijk kansen door bijvoorbeeld het meer benutten van de vliegmarkt van Airport Weeze en/of het verder versterken van het stadstoerisme.
Er is in Nijmegen dan ook duidelijk ruimte op de hotelmarkt. Kijkend naar de locatie rond de Lentse Plas dan is deze bijvoorbeeld uitermate geschikt voor een hotel gericht op de zakelijke bezoekers, gezien de centrale ligging in het Stadsregio Arnhem- Nijmegen gebied en de regio daaromheen, de goede autobereikbaarheid en het aantrekkelijke karakter van de direct omgeving van het hotel. Een hotel zal een positieve bijdrage leveren aan de werkgelegenheid, heeft bovenregionale potentie en is goed te combineren met andere functies.
Beautycentrum/sauna/fitness
Ruimte voor een beautycentrum/sauna/fitness past bij karakter van de omgeving van de Lentse plas, namelijk recreatie rond het thema “water”. Deze functie is dan ook goed te combineren met andere beoogde functies op deze plek. Deze voorziening scoort ook goed op een (economisch) criterium als werkgelegenheid. De voorziening kan rekenen op maatschappelijk draagvlak (bewoners Waalsprong)en zal een aanvulling zijn op reeds aanwezige centra.
Overige voorzieningen: zwembad, evenemententerrein, wateractiviteiten
Voorzieningen als deze sluiten aan bij de ruimtelijke kwaliteit van Ressen en kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die deze locatie biedt. Het zwembad en wateractiviteiten scoren goed als het gaat om de werkgelegenheid. Het evenemententerrein levert incidenteel veel werkgelegenheid op.
Thematische ontwikkeling Knoop Ressen
De ontwikkeling Lentse Plas kan een belangrijke toegevoegde waarde hebben voor de PDV-locatie Ressen (groen uitloopgebied/extensieve recreatie). Afstemming tussen het leisurepark en de Lentse plas in de Landschapszone en de PDV -locatie in het noordoosten van knoop Ressen is gewenst. In de PDV locatie Ressen wordt gedacht aan een grootschalige thematische invulling. In het Regionaal plan Stadsregio Arnhem- Nijmegen wordt gedacht aan een combinatie van de thema's “vrije tijd” en “wonen”. Het gaat om een combinatie van retail, leisure, recreatie, horeca, maatschappelijke- en ondersteunende zakelijke dienstverlening. Bij “wonen” wordt gedacht aan PDV -branches als meubels, woontextiel en woonaccessoires, huishoudelijke artikelen, kunst en antiek, doe-het-zelf. Bij leisurepark Lentse Plas wordt gedacht aan leisure- en recreatiefuncties als een zwembad, beautycentrum, wateractiviteiten, outdooractiviteiten, sauna/fitness, attracties, knooppunt wandel- en fietsroutes, informatiecentrum. Wat de retail rond “vrije tijd” betreft wordt uitgegaan van branches als sportartikelen, outdoor, hobby, plant en dier, fietsen etc.
4.4 Recreatie
Algemeen
De landschapszone vervult als groen en waterrijk gebied niet alleen een recreatieve rol voor inwoners van verschillende leeftijdscategorieën van de Waalsprong en specifiek voor de bewoners van de landschapszone, maar ook voor alle Nijmegenaren en mogelijk ook voor recreanten in de regio.
Recreatievoorkeuren van mensen verschillen enorm. De consument wil kiezen. Om de consument met de verschillende behoeften, voorkeuren en omstandigheden de keuzemogelijkheid te geven zal aan een aantal randvoorwaarden moeten worden voldaan.
Deze randvoorwaarden hebben betrekking op:
_ een goed evenwicht tussen werken en vrije tijd
_ voldoende, bekend, divers en kwalitatief goed aanbod
_ voldoende geschikte en toegankelijke ruimte voor recreatie
De laatste twee voorwaarden kunnen alleen worden gerealiseerd als er voortdurend aandacht is voor de kwaliteit van ten eerste aanbod en ten tweede de natuurlijke landschappelijke omgeving. Juist door een goede menging en combinatie van functies en voorzieningen op recreatief gebied levert de landschapszone een belangrijke kwalitatieve bijdrage aan de sociale samenhang in de Waalsprong, voor Nijmegen en mogelijk voor de regio. In de landschapszone zijn verschillende vormen van recreatie mogelijk, zoals wandelen, spelen, recreatief sporten, fietsen, zwemmen en zonnen en andere vormen van waterrecreatie. Hiervoor zijn naast het groen weinig specifieke inrichtingsmaatregelen nodig.
Milieu effectrapport waalsprong 2003: bijlage Recreatie
Het structuurplan kent aan de landschapszone een belangrijke recreatierol toe. De
bereikbaarheid van de landschapszone is een belangrijk criterium voor de mate waarin
de bewoners van de Waalsprong ervan gebruik zullen maken.
De verwachting is dat voor waterrecreatie de plassen niet alleen gebruikers zullen
trekken uit de woonwijken van de Waalsprong, maar ook uit de omgeving.
Voor verschillende vormen van recreatie zal de landschapszone een functie vervullen.
Wandelen, fietsen, zwemmen, zonnen spelen en recreatief sporten zijn mogelijkheden,
maar ook het bezoeken van een evenement of sporten en ontspannen in een
sport/leisure centrum.
Speelplekken
Park Waaijenstein
Er grenzen verschillende typen wijken aan het park.
In het Citadel zullen volgens prognosecijfers vanaf 2015 5 speelplekken nodig zijn
oplopend tot 15 speelplekken in 2023. De Citadel wordt een compact gebouwd
centrumgebied voor de Waalsprong met niet grondgebonden woningen, met weinig
ruimte voor speelvoorzieningen.
De Elten (Woonpark Oosterhout) is een wijk met grondgebonden woningen. Verwacht
kan worden dat hier vooral gezinnen met jonge kinderen zullen wonen. Tot 2023
hebben we in het totaal hier 12 speelplekken nodig.
Dit betekent dat het Park Waaijenstein juist ook speelwaarde moet hebben voor
kinderen. In het park moet 800m2 bestemd worden voor speelvoorzieningen voor
kinderen tot 12 jaar. Gedacht kan worden aan een combinatie van natuurlijk spelen en
spelen met toestellen.
Oosterhoutse plas
Groot Oosterhout grens in het noorden aan de Oosterhoutse plas. Groot Oosterhout zal
volgens de eerste plannen een dorps karakter krijgen. De wijk sluit vrij dicht op de
noordoever van de Landschapszone. Groot Oosterhout heeft in 2015 vijf speelplekken
nodig oplopend naar dertien in 2023. Aanvullend op de speelplekken in de woonwijk is
het wenselijk dat als er een voldoende brede groene zone tussen de wijk en de plas zou
zitten, juist op deze plek ook een 'avontuurlijk en natuurlijk' spelplek voor kinderen
gerealiseerd wordt.
Lentse plas
De recreatieve plas met aan de noordoever voorzieningen voor intensieve recreatie,
wordt ter verhoging van de recreatie en speelwaarde ervan, voorzien van een grote
speel/sportvoorziening van 800m2.
De zuidrand van de Lentse plas wordt vrijwel niet toegankelijk omdat direct aan de
oever en in het water woningen komen.
Zandse plas
De Zandse plas is een meer natuurlijke plas met moerasoevers en een inrichting voor
extensieve recreatie.
De zuidrand van de Zandse plas wordt gevormd door de wijk Vossenpels. In de wijk
Vossenpels zijn tot 2023, drie speelplekken wenselijk. Realisatie van een
speelvoorziening passend in het natuurlijk landschap verhoogt de recreatiewaarde van
dit gebied voor kinderen.
Sportvoorzieningen
Eind 2006 hebben we in de Waalsprong in Oosterhout een enkelvoudige recreatieve
sportvoorziening en in Lent een grote multifunctionele sportvoorziening.
In Lent moeten we volgens de prognosecijfers uitgroeien tot 17 sportvoorzieningen en
in Oosterhout tot 10 sportvoorzieningen.
Naast de sportvoorzieningen in de wijken is het wenselijk dat ook recreatieve
sportvoorzieningen gerealiseerd worden in de Landschapszone. Jongeren zijn niet zoals
kinderen jonger dan 12 jaar gebonden aan hun woonwijk. Jongeren zijn bereid om voor
aantrekkelijke sportvoorzieningen 10 tot 15 minuten te fietsen.
Park Waaijenstein
Het is wenselijk dat in het park Waaijenstein een grote recreatieve multifunctionele
sportvoorziening gerealiseerd wordt van minimaal 600-1000m2. Naast de traditionele
sporten zoals voetbal, basketbal, handbal, volleybal dient ook ruimte te komen voor
fitness en skaten in de buitenruimte. Juist deze takken van sport kunnen ook de
individuele sporter binden. Ook hier zijn weer de verbindingszones van groot belang.
Wandelen en fietsen
Voor wandelen en fietsen vervult de Landschapszone een functie voor korte
wandelingen en een functie voor langere wandelingen. Een korte wandeling van 3,5km
tot 4km lengte, de zogenaamde 'ommetjes' zijn leuke wandelroutes. Korte wandelingen
in de Landschapszone zijn vooral populair bij mensen die in een straal van 300-500
meter wonen.
Verwacht kan worden dat bewoners ten westen van de Pr. Mauritssingel voor het
overgrote deel zullen wandelen om de Oosterhoutse plas (2.000 meter) en in Park
Waaijenstein. Hetzelfde maar dan voor de Lentse (2.000 meter) en Zandse plas (2.200
meter) zal gelden voor bewoners van de wijken ten oosten van de Pr. Mauritssingel. De lengte rondom de afzonderlijke plassen is voldoende om er omheen te kunnen lopen. Voor mensen die verder weg wonen van de Landschapszone zal het wijkgroen in hun eigen wijk de functie voor het maken van 'ommetjes' vervullen. Voor langere wandeltochten is het belangrijk
dat de paden aansluiten op bestaande paden en wegen in zowel de nieuwe woonwijken
rondom de Landschapszone als op langzame verkeerroutes vanuit de bestaande stad
naar omliggende groengebieden en landschappen zoals de Oosterhoutse Waarden, de
Woerdt en verder weg Park Lingezegen.
Voor fietsen speelt de afstand van woning tot Landschapszone een minder grote rol;
een fietser heeft immers een grotere actieradius dan een wandelaar. Een route rondom
de plassen is circa 6,5 km lang. Voor langere routes geldt misschien nog wel meer voor
fietsers dan voor wandelaars dat het van belang is dat routes in de Landschapszone
aansluiten op routes in omliggende gebieden. In noordelijke richting naar Park
Lingezegen en in oostelijke richting naar park de Woerdt, in zuidelijke richting naar de
woonwijken en in westelijke richting naar Landgoed Oosterhout en de Oosterhoutse
waarden. Voor fietsers zijn verkeersveiligheid en vrij liggende fietspaden belangrijk. Niet
alle fietspaden zullen vrij liggend zijn.
Zwemmen en zonnen
De dagrecreatieve functie voor zwemmen en zonnen vervult de Landschapszone in principe voor iedereen in Nijmegen en omgeving; als het mooi weer zullen veel mensen een dagje aan de plassen willen doorbrengen. Afstand tot de Landschapszone speelt dan een minder grote rol. Mensen zullen zowel op de fiets als met de auto komen om te zwemmen en zonnen.
Voorts is veiligheid van oevers en water en de kwaliteit van het water van belang.
Voorzieningen op de oevers, zoals toiletten, horeca, speelvoorzieningen bepalen eveneens de aantrekkelijkheid van de plassen. Maar er zijn ook doelgroepen die juist weinig voorzieningen en daarmee ook meer rust waarderen. Variatie in aanbod op de oevers is dus belangrijk om verschillende groepen te kunnen bedienen.
Net zoals voor wandelen is ruime toegankelijkheid van de Landschapszone ook voor zwemmen en zonnen van belang. In het ontwerp van de Landschapszone zit 3 hectare strand en ligweide waarvan 1,5 hectare bestemd is voor intensieve recreatie.
We gaan uit van 100.000 bezoekers op jaarbasis. Op normdagen (Goossens, 2004 1,2% van het jaarbezoek; MER 4% van het jaarbezoek) betekent dit 1.200-4000 bezoekers. Volgens de Vries en Bulens 2001 is de opvangcapaciteit voor recreatiezwemmen en zonnen ca. 750 bezoekers per hectare. Rekenend met 750 bezoekers per hectare per dag zou er in de landschapszone een oppervlake van tenminste 3 ha strand en ligweide nodig zijn. Ook hier zijn specifieke inrichtingsmaatregelen nodig zoals toiletgebouwen en horeca. Het strandbad dient makkelijk toegankelijk te zijn voor gehandicapten (checklist toegankelijkheid openbare ruimte).
Alle drie de plassen hebben een goede waterkwaliteit nodig, want ook waar geroeid of kano wordt gevaren wordt gezwommen (Oosterhoutse plas). Watersport veronderstelt ook de aanwezigheid van aanlegsteigers.
Scouting
Al enige jaren wordt met scouting Lent gesproken over verhuizing van het huidige tijdelijke onderkomen naar een definitieve vestigingsplaats in de landschapszone. Scouting Lent heeft 100 leden. Tot voor kort is de voorkeur uitgegaan naar definitieve vestiging in park Waaijenstein (vlek 21). Voor het vestigen van een onderkomen voor en door een scoutingclub moeten we
rekenen met een ruimtereservering van:
_ Een terrein van circa 1.000 m2 grenzend aan een uitloopgebied.
_ Dit terrein zal voor en belangrijk deel (650 m2) worden gebruikt voor buitenactiviteiten en voor circa 350 m2 voor een clubgebouw.
Zwembad
In de sportnota 2002-2006 en het rapport van Marktplan zijn de volgende uitgangspunten genoemd voor het realiseren van een overdekt zwembad. Voor het beoefenen van de zwemsport, het recreatief zwemmen, maar niet in de laatste plaats voor zweminstructie is voldoende zwemwater voor Nijmeegse bevolking nodig. De te verwachten vraagontwikkeling van inwoners in de Waalsprong, de moeilijke bereikbaarheid van de bestaande zwembaden in Nijmegen en de beschikbaarheid van zwemwater in de buurgemeenten rechtvaardigt een kleinschalig zwembad in de Waalsprong.
Uit het rapport van marktplan is te herleiden dat een omvang van de bevolking van 30.000 inwoners voldoende is voor een zwembad. Het zwembad is primair een zwemvoorziening voor de inwoners van de Waalsprong en bedoeld voor instructielessen, recreatief zwemmen en voor trainingen van zwemverenigingen en is daarmee een onderdeel va de sociale infrastructuur van de Waalsprong. Door recreatieve elementen toe te voegen aan het zwembad kan het bad een meerwaarde krijgen, voor de inwoners van de Waalsprong (fitness en wellness), maar ook voor inwoners van buurgemeenten. Het in combinatie met het zwembad realiseren en exploiteren van recreatieve elementen is goed denkbaar, maar wel een verantwoordelijkheid van de markt.
Bij het zwembad wordt uit exploitatie overwegingen (de investering en de exploitatie van een buitenbad staat in onevenredige verhouding tot het gebruik) geen buitenbad gerealiseerd. Situering bij recreatief buitenzwemwater is een optie, zodat toezicht en horeca vanuit het zwembad kan worden gerealiseerd. Bezoekers kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van een buitenligweide, het strand en een glijbaan kan uitkomen in de recreatieplas. Ook kunnen er andere buitenrecreatieve elementen aan worden toegevoegd zoals beachvolleybal, tafeltennis, jeu de boules. Het zwembad, ten noorden van de Lentse plas, vormgegeven als een open plek in een groene parkachtige omgeving, heeft primair een functie voor de inwoners van de Waalsprong. Dit betekent dat het zwembad veilig bereikbaar moet zijn per fiets. Er moeten voldoende parkeerplaatsen zijn. Het aantal is afhankelijk van de functies die in het zwembad worden ondergebracht en de parkeervoorzieningen die in de nabijheid van het zwembad aanwezig zijn. Het aantal bezoekers is afhankelijk van de capaciteit van het terrein en van het aantal en het type, dat er zullen zijn De bruto vloeroppervlakte van het zwembad sec is ongeveer 2.500 m2. Voor de recreatieve elementen is het moeilijk een schatting te geven, maar op basis van de ruimtestaat van Marktplan die o.a. uitgaat van aerobics, fitness/sauna en een grandcafé kan rekening gehouden worden met een uitbreiding van minimaal 1000m2. Het grondgebruik kan geschat worden op 1,5 tot 2 hectare, afhankelijk van het ontwerp en aantal parkeerplaatsen dat nodig is. Voor het zwembad sec zijn plus minus 70 parkeerplaatsen nodig. Financieel is rekening gehouden met de aanleg van 40 parkeerplaatsen. Het aantal dat nodig is, is afhankelijk van de functies die aan het zwembad worden toegevoegd en aan de aanwezige parkeervoorzieningen in de nabijheid van het zwembad.
Evenemententerrein
In 2005 is door ZKA Consultant & Planners een onderzoek gedaan naar mogelijke evenementenlocaties in Nijmegen, omdat de druk op de huidige locaties in de stad hoog is. Ook is gekeken naar de mogelijkheden voor een Regionaal Evenementen Terrein (RET). Een RET zou een terrein met een maat van 8-10 hectare en een capaciteit van 60.000 bezoekers kunnen betekenen. Het RET zou dan op termijn ontwikkeld moeten worden, omdat nu nog de Goffert voldoet voor grote evenementen.
Met het oog op de intensiteit van een RET kan echter worden geconcludeerd dat de Landschapszone hiervoor niet geschikt is. Deze intensiteit gaat de draagkracht van het gebied mogelijk te boven. Het evenemententerrein wordt geschikt geacht voor evenementen die in eerste instantie bedoeld zijn voor de bewoners van de Waalsprong en die geen landelijke uitstraling hebben. Hooguit een enkel evenementen met maximaal 10.000 bezoekers is mogelijk. Voor een RET zijn specifieke inrichtingsmaatregelen nodig zoals stroomvoorziening, waterput en riolering, toiletgebouw en horeca nodig, voor het voorgenomen programma geldt dit in beperkte mate.
Bezoekers komen uit Nijmegen, maar ook uit de regio. Het stedelijk gebied is niet ver weg en vanwege de Pr. Mauritssingel, Ovatonde en spoorlijn is bereikbaarheid ook geen probleem.
Een combinatie van evenemententerrein en sport/leisure is ook mogelijk. Het voordeel is dan dat parkeervoorzieningen dubbel gebruikt kunnen worden.
4.5 Winning Delfstoffen
Algemeen
De winning van delfstoffen (klei-zand-grind) is een essentieel onderdeel bij de realisatie van de drie waterplassen gelegen in de Landschapszone. De drie te realiseren plassen zijn respectievelijk de Zandse plas, Lentse plas en de Oosterhoutse plas. De plassen hebben in de toekomst meerdere functies. Ze gaan namelijk fungeren als recreatiegebied, natuurgebied en woongebied (drijvende woningen), en hebben tevens als gemeenschappelijke functie waterberging.
De te ontgraven plassen hebben een gezamenlijk wateroppervlak van circa 60 hectare. De plassen krijgen een maximale bodemdiepte van -25 m t.o.v. bestaand maaiveld. Het gewonnen zand (bestaande uit grind, industriezand en ophoogzand) wordt op de markt afgezet. Het gaat hierbij dan sowieso om het gewonnen industriezand omdat dit nog een halfproduct is en elders bewerkt moet worden zodat het een voor de markt toepasbaar product wordt (bijv. als beton- en metselzand). De aanwezige oppervlaktedelfstoffen worden naar verwachting in de volgende fracties en hoeveelheden gewonnen:
Grind: ca. 550.000 m³;
Industriezand: ca. 3.000.000 m³;
Ophoogzand: ca. 2.000.000 m³.
(afhankelijk van Ontgrondingsvergunning)
De aanwezige bovengrond wordt afgegraven en, indien de kwaliteit dit toelaat, verwerkt binnen bouw-, natuur-, of infrastructurele/waterstaatkundige projecten als dijkverzwaringen e.d. Ook afzet van de bovengrond op de markt ten behoeve van de keramische industrie is mogelijk. Wanneer de kwaliteit van de afgegraven bovengrond verwerking binnen dergelijke projecten niet toelaat of er niet voldoende behoefte is zal de grond binnen de landschapszone worden toegepast. De bovengrond zal voor een groot deel 'droog' worden ontgraven met gebruikmaking van diverse kranen, shovels, en bulldozers. Tevens zullen enkele van deze machines nodig zijn binnen de te realiseren verwerkings- en depotlocatie om o.a. de bevoorrading van het afvoermaterieel te regelen, grondwallen en perskaden te realiseren en de depots te kunnen indelen.
De werkzaamheden worden archeologisch begeleid. Dit kan consequenties hebben voor de wijze waarop die terreinen ontgraven moeten worden.
Nadat de bovengrond geheel of gedeeltelijk is afgegraven zal er gestart worden met de feitelijke zandwinning. Een zandzuiger wint het zand middels een zuigmond en voert het (samen met opgezogen water) via een drijvende persleiding naar een verwerkingsinstallatie alwaar het zand gescheiden wordt in fracties. Het meegezogen water kan via een retourleiding in de plas worden teruggebracht, afhankelijk van de hiervoor benodigde vergunningen.
De winning van delfstoffen zal plaatsvinden naar gelang de behoefte aan zand. De maximale doorlooptijd van de ontgronding zal door de provincie met het afgeven van de ontgrondingvergunning bepaald worden. Naar verwachting is dit max. 15 jaar. De gemeente Nijmegen streeft naar een aanzienlijke verkorting van deze doorlooptijd.
In de toelichting van dit bestemmingsplan zijn voor wat betreft de verwerkings- en depotlocatie (en daarmee ook het interne transport van het zand) en de afvoer van het gewonnen zand naar elders twee varianten opgenomen. De varianten betreffen een basisvariant en een optimalisatievariant. In de volgende alinea's worden de varianten toegelicht.
Basisvariant
De basisvariant gaat uit van winning middels een zandzuiger waarbij het gewonnen zand middels een persleiding naar de verwerkingsinstallatie wordt getransporteerd. Hier vindt de scheiding van het zand plaats, waarna de diverse fracties op deze locatie opgeslagen zullen worden. Het zand zal voorts per as (middels vrachtwagens) worden afgevoerd naar projecten in de directe omgeving of regio of naar producenten/gebruikers elders. De verwerkingsinstallatie zal in het geval van de basisvariant binnen het bestemmingsplangebied 'Landschapszone Waalsprong' liggen. Voor de verwerkingsinstallatie en de grond- en zanddepots is een grondgebied van tussen de 8 en 12 hectare groot nodig. De definitieve locatiekeuze van genoemd werkterrein zal mede afhankelijk zijn van vergunningseisen.
Binnen de plangrens van het onderhavige bestemmingsplan wordt een locatie mogelijk geacht in het noordelijke deel van de Zandse plas. Deze locatie wordt ten westen begrensd door de stortlocatie Zwarteweg en de bestaande plas (eventueel kan de stortlocatie deel uitmaken van de verwerkings- en depotlocatie). Deze locatie levert binnen de plangrens de minste conflicten op met de huidige en toekomstige bestemmingen van het gebied (het noordelijk gelegen agrarisch gebied blijft onaangetast en het ligt niet binnen zeer gevoelige bestemmingen zoals natuur en wonen). De locatie ligt echter wel in een gebied dat de bestemming recreatie heeft. Bij deze locatie is het tevens een optie om het noordoostelijke deel van de Zandse plas nog niet te ontgraven waardoor de verwerkings- en depotlocatie eventueel nog meer oostelijk gesitueerd kan worden. Hierdoor is de afstand tot gevoelige functies (recreatie in de Lentse Plas, natuur en wonen) namelijk nog groter. Als de zandwinning binnen de Lentse, Oosterhoutse en het overige deel van de Zandse plas afgerond is wordt de verwerkings- en depotlocatie opgeruimd waarna het resterende deel van de Zandse Plas afgegraven kan worden.
Optimalisatievariant
Deze variant gaat tevens uit van winning middels een zandzuiger. Het gewonnen zand wordt in dit geval via een persleiding over een nog nader te bepalen tracé naar een locatie aan de Waal in de uiterwaarden afgevoerd. Bij het kruisen van wegen wordt de persleiding door middel van een over- of onderkluizing over of onder de weg door geleid. Op de locatie langs de Waal wordt een grondstoffenhaven aangelegd alwaar eventueel ook een drijvende verwerkingsinstallatie kan worden gesitueerd. Het zand- watermengsel wordt via de persleiding naar deze grondstoffenhaven vervoerd, waarna het zand gescheiden zal worden in de diverse fracties of direct in een schip zal worden geladen of tijdelijk onder water in depots wordt opgeslagen. De afvoer van het zand zal bij deze variant voornamelijk per schip geschieden. Transport van het zand via het water vergroot daarmee ook de afzetmarkt van het zand. Deze variant heeft als grote voordelen dat er binnen het bestemmingsplangebied geen geluid- en verkeersoverlast wordt veroorzaakt door de verwerkingsinstallatie en astransportbewegingen ten behoeve van de afvoer van het zand. Ook heeft toepassing van deze variant tot gevolg dat alle gebieden binnen het bestemmingsplangebied eerder ingericht en gebruikt kunnen worden conform de uiteindelijke bestemming, en er vindt tevens geen negatieve uitstraling van een dergelijke verwerkings- en depotlocatie plaats naar de omringende (gevoelige) bestemmingen. Aanleg van een grondstoffenhaven kan daarbij tevens voor andere in de nabijheid gelegen projecten voordelen met zich mee brengen. Het gaat hierbij om de volgende projecten:
- De aanleg van de Stadsbrug (tweede Waalbrug);
- De aanleg van de hoogwatergeul (Dijkteruglegging Veur- Lent);
- De mogelijke doortrekking van de hoogwatergeul in de Oosterhoutse Waarden.
De laatste twee projecten worden beiden in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier uitgevoerd. Bij deze projecten komen ook grote hoeveelheden oppervlaktedelfstoffen vrij. De aan te leggen grondstoffenhaven kan dus ook als depot en afvoerlocatie dienen voor de bij deze projecten vrijkomende oppervlaktedelfstoffen. Deze optimalisatievariant heeft als groot voordeel dat de doorlooptijd van de zandwinning met ca. 50% verkort kan worden. Dit heeft te maken met het feit dat er meer opslagcapaciteit is en het zand sneller en in grotere hoeveelheden kan worden afgevoerd. De precieze locatie van de grondstoffenhaven moet nog worden bepaald. De grondstoffenhaven kent een eigen procesgang.
In zowel de basisvariant als de optimalisatievariant zal de bovengrond en klei per as worden getransporteerd. De transportroute zal voornamelijk via de Ovatonde plaatsvinden.
Vergunningen
Voor de ontgronding en de daarmee gepaard gaande nevenactiviteiten in het gebied dienen een groot aantal vergunningen aangevraagd te worden. Hieronder volgt een overzicht. Van de meeste vergunningen is zeker dat deze benodigd zijn, bij sommige vergunningen moet echter uit overleg met het bevoegd gezag blijken of een dergelijke vergunning nodig is. Waneer bepaalde vergunningen alleen in het geval van de basis- dan wel optimalisatievariant nodig zijn is dit apart genoemd. Op veel gebieden vormen de vergunningen een specifiek toegesneden beoordelingskader ten opzichte van het bestemmingsplan.
Algemeen
Ontgrondingsvergunning
Milieuvergunning;
Wvo-vergunning;
Natuurbeschermingswetvergunning (mogelijk);
Vergunning grondwatersanering c.q. – onttrekking;
Bouwvergunning(en);
Sloopvergunning(en);
Kapvergunning(en);
Keurvergunning(en);
Ontheffing Flora- en faunawet (mogelijk);
Inritvergunning(en);
Melding onttrekking aan het openbaar verkeer i.k.v. de Wegenwet (mogelijk).
Optimalisatievariant
Wbr-vergunning (mogelijk);
Ontheffing/melding Scheepvaartverkeerswet (mogelijk).
4.6 Waterhuishouding.
Voor de plassen in de landschapszone zijn de volgende ruimtelijke kenmerken bepaald:
Het wateroppervlak moet ca 60 ha zijn op een gemiddeld waterpeil van 7,90m NAP
Het waterpeil schommelt voornamelijk tussen de 7,60m NAP en 7,90m NAP. In droge tijden kan dit waterpeil dalen tot ca 6,68 m NAP (aanlevering water aan de singels) en in natte tijden stijgen tot ca 8,50m NAP (buffering water). Hiermee moet rekening worden gehouden bij de bouw van woningen/voorzieningen. Door de aanleg van natuurvriendelijke oevers zal de invloed van peilschommelingen van minder grote invloed zijn op de ecologische ontwikkelingen of zelfs een positieve invloed hebben.
Het ruimtebeslag van de plas is veel groter, omdat minimaal 50% natuurvriendelijke oevers (1:5) aangelegd moeten worden, naast oevers met een recreatieve en of woningbouwfunctie
Het WIW voorziet niet in een volledige beschrijving van de functies van de plassen en bijbehorende oevers.
De functies en de detailinrichting van de plassen zijn echter goed beschreven in de groen- en waterparagraaf en het beeldkwaliteitplan. Aanvullende opmerkingen daarop zijn dat de natuurvriendelijke inrichting van de plassen ook bedoeld is voor een waterzuiveringsfunctie, naast het bieden van leef-, schuil en voedselgebied voor de flora en fauna.
De verbinding tussen de Oosterhoutse- en de Lentse Plas wordt als ecologische verbinding uitgevoerd, die goed onderhouden kan worden. De afmetingen zijn zodanig dat de duikers het water niet teveel opstuwen en de waterkwaliteit niet onnodig beïnvloeden.
Voor de overige delen van de landschapszone, zoals Park Waaijenstein, zijn niet apart ruimtelijke kenmerken bepaald. In zijn algemeenheid is dat wel gebeurd voor de singels:
- Het wateroppervlak moet ca 17 ha zijn op een gemiddeld waterpeil van 7,90m NAP (behoudens de Grift).
- Het waterpeil schommelt voornamelijk tussen de 7,60m NAP en 7,90m NAP. In droge tijden kan dit waterpeil iets dalen (aanlevering water uit de plassen) en in natte tijden tijdelijk stijgen (vertraagde afvoer water). Hiermee moet rekening worden gehouden bij de bouw van woningen/voorzieningen. Door de aanleg van natuurvriendelijke oevers zal de invloed van de kleine peilschommelingen van weinig invloed zijn op de ecologische ontwikkelingen of zelfs een positieve invloed hebben.
- Het ruimtebeslag van de singels is veel groter, omdat minimaal 50% natuurvriendelijke oevers (1:5) aangelegd moeten worden, naast oevers met een woningbouwfunctie. Omdat dit niet overal lukt (bijvoorbeeld Citadel) zullen langs bepaalde delen van de singels tweezijdig flauwe oevers worden aangelegd. Dit speelt vooral in de gebieden met een groene uitstraling (Park Waaijenstein).
- Naast het peil moet ook de doorstroming van de singels worden gegarandeerd met name in droge tijden om problemen met de waterkwaliteit te voorkomen. Hiervoor zijn de verbindingen tussen plassen en singels van groot belang. Dit speelt vooral in Park Waaijenstein.
4.7 Groenstructuur En Natuurwaarden
Algemeen
De groenstructuur van de Landschapszone wordt in grote lijnen als volgt ingedeeld van west naar oost:
Park Waaijenstein: stadspark voor de Waalsprong, wonen in het groen;
Oosterhoutse plas: stedelijk water met zowel natuurlijke als stedelijke oevers;
Lentse plas: recreatieplas met strand en parkachtig terrein mede te gebruiken voor evenementen, tevens locatie voor vrijstaande woningen;
Zandse plas: natuurontwikkeling en vrijstaande woningen, zowel private als openbare oevers.
Door de groenstructuur van de Landschapszone lopen verschillende wandel- en fietspaden. Een groot deel van de oevers is openbaar toegankelijk.
Door de ontwikkeling van de Landschapszone wordt een ecologische schakel toegevoegd tussen de Oosterhoutse waarden en Park de Woerdt dat op zijn beurt weer in verbinding staat met Park Lingezegen op regionale schaal. Daarmee biedt de Landschapszone de mogelijkheid voor uitwisseling van natuurwaarden vanuit brongebieden als Landgoed Oosterhout en de Oosterhoutse Waarden naar de omgeving. Echter, de zone met de Pr. Mauritssingel en de spoorlijn vormt voor sommige soorten een ecologische barrière tussen de verschillende gebieden binnen de Landschapszone. Om deze barrière deels te slechten zal er een faunapassage onder de infrabundel worden gecreëerd. Deze zal zowel uit een natte (water en moeraszone) als een droge verbinding bestaan. Ook voor de waterkwaliteit is deze verbinding van belang en ontstaat een volwaardige ecologische verbinding voor diverse soorten over land en door water/moeras.
Beschrijving per deelgebied
Park Waaijenstein
Park Waaijenstein krijgt de uitstraling van een parkachtig landschap. In het groen zullen maximaal drie appartementengebouwen op één gecombineerde onderbouw en enkele vrijstaande woningen verrijzen. Het gebied zal afwisselend ingericht worden met bospercelen, gras- en struweelzones, water en moerasstroken. De watergang die zich door het park slingert zal in verbinding staan met de naastgelegen Oosterhoutse plas. De oevers van de watergang krijgen een glooiend karakter en natuurlijke inrichting met rietzones. In park Waaijenstein komen ook enkele poelen die dienen als natte verbinding naar de Oosterhoutse Waarden.
Oosterhoutse plas
De oevers van de Oosterhoutse plas hebben verschillende uitstralingen. De noordelijke oever zal vrij strak zijn en qua stijl aansluiten op het toekomstige stedelijke gebied aan die zijde van de plas. Dit wordt gecombineerd met een bomenrij en rietoever.
De zuidelijke oever krijgt een natuurlijker, moerasachtige uitstraling met een slingerende en glooiende oever waar natuurwaarden zich kunnen ontwikkelen en verspreiden. Hiermee maakt deze zuidrand deel uit van de ecologische relatie tussen Landgoed Oosterhout, Park Waaijenstein en de Oosterhoutse plas.
De oostelijke oever maakt deel uit van het bosgebied aan beide zijden van de Pr. Mauritssingel/spoorlijn. Het zal een ruiger gebied worden met afwisselend bos, ruigtes en moeras. Deze combinatie van verschillende soorten leefgebieden maken het een aantrekkelijk gebied voor diverse soorten flora en fauna.
De westelijke oever wordt gevormd door een bestaand perceel dat gehandhaafd blijft. Het water van de Oosterhoutse plas wordt onder de Griftdijk door verbonden met de watergang die door park Waaijenstein zal slingeren.
Lentse plas
De noordelijke oever van deze plas is bestemd voor intensieve recreatie. Dit is vooral strandrecreatie in het zomerseizoen. Het achterliggende terrein krijgt een parkachtige invulling en leent zich tevens voor evenementen. Het type evenementen en de frequentie gedurende het jaar zal afgestemd worden met andere locaties in de stad en met het karakter van de plek en de directe omgeving (ligging nabij natuur, water en woonwijken). De woningbouw die eveneens aan de noordkant van de Lentse plas is gepland, wordt zo goed mogelijk ingepast in de groene omgeving. Belangrijk daarbij is dat de groenstructuur zoveel mogelijk doorloopt zonder onderbrekingen door woningen en dat de oevers een groene relatie houden met het achterliggende groen. Ook voor de recreatieve routes is aaneensluiting van groen in dit gebied van belang.
De westelijke oever wordt ingericht met bos, struweel, grasland en rietmoeras en heeft daarmee een vergelijkbaar karakter als het gebied aan de andere kant van de Pr. Mauritssingel/spoorlijn. Deze beide natuurgebieden staan met elkaar in verbinding via een faunapassage onder de infrastructuur door.
De oostelijke oever van de Lentse plas krijgt een parkachtige inrichting.
Zandse plas
De Zandse plas sluit aan op Park Lingezegen (deel de Woerdt) in het oosten en het open landschap van Ressen in het noorden. Het landschap op de oevers wordt ingericht ten behoeve van natuurwaarden die passen bij het waterrijke milieu van de Landschapszone. Sommige delen van de oever zullen een moerasachtig karakter met rietoevers krijgen, andere delen bestaan meer uit hoger opgaande beplanting. De inrichting met glooiende oevers, een afwisseling in leefgebieden (bos, grasland, struweel, rietmoeras), de relatieve rust en de aansluiting op Park Lingezegen maken dit deel van de Landschapszone aantrekkelijk voor diverse natuurwaarden. De zuidelijke oever van de Zandse plas bestaat uit vrijstaande woningen met daartussen een aantal openbare groengebieden die tot aan de oever lopen.
Ressen
Het terrein ten noorden van de Lentse Plas en de Zandse Plas zal een agrarische invulling behouden. De huidige natuurwaarden zullen daar dus hun plek behouden. Er is geen inventarisatie gedaan naar het voorkomen van soorten maar vanwege de toename van natuurwaarden in de Landschapszone kan verwacht worden dat er meer uitwisseling van flora en fauna gaat plaatsvinden tussen beide deelgebieden of dat soorten beide gebieden gaan gebruiken.
Ontwikkeling passend in groenbeleid
De ontwikkeling van de Landschapszone past in het sectorale beleid. Het Groenplan geeft namelijk aan dat een ontwikkeling met natuur en plassengebied een opgave is. Ook vanuit regionaal beleid wordt aangegeven dat een groene ontwikkeling in de Waalsprong met aansluitingen op nabijgelegen groengebieden en natuur gewenst is.
In het MER is aangegeven dat het ruigteterrein en de waterplas langs de Zwarte Weg aanzienlijke natuurwaarden herbergen. Door het MER wordt dan ook aanbevolen om deze waarden te integreren in het ontwerp voor de Landschapszone. Deze integratie is niet mogelijk gebleken omdat de locatie als voormalige stortlocatie sterk vervuild is. Het vervuilde terrein zal vanwege de positie in de Landschapszone afgedekt moeten worden. Daarnaast ligt de locatie dicht bij de Ovatonde en is deze daarom het meest geschikt voor (intensieve) recreatie. Er is dan ook gekozen voor een recreatieve ontwikkeling ten noorden van de Lentse Plas. Voor de natuurwaarden die hierbij verloren gaan, worden tijdig maatregelen getroffen in de vorm van een geschikte locatie elders in de Landschapszone. Op die manier blijven de aanwezige natuurwaarden zoveel mogelijk in het gebied, alleen op een andere plek binnen de Landschapszone.
Bespreking onderzoeksrapporten
Kwak, R.G.M. 2004. Inventarisatie van de flora en fauna in 2002 en 2003 - 'De Waalsprong', gemeente Nijmegen. Alterra-rapport 842, Wageningen. Inclusief Kaartenatlas.
Ten behoeve van de planvorming is onderzocht welke soorten in het plangebied voorkomen, hoe groot hun populatieomvang is, welke gebiedselementen van belang zijn voor het voorkomen en of het mogelijk is schade aan de populaties te voorkomen, te mitigeren en/of te compenseren.
Uit dit onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied beschermde planten- en diersoorten zijn waargenomen. Met uitzondering van de floragegevens kan van de overige soortgroepen (vogels, zoogdieren, etc.) vooralsnog niet bevestigd worden of deze in omvang en aantallen nog binnen het plangebied voorkomen.
Het plangebied zal flink van karakter veranderen door de zandwinning en het toevoegen van grote oppervlaktes water. Dit levert kansen op voor soorten maar kan betekenen dat andere soorten noodgedwongen verdwijnen.
Biotopen als houtsingels, boomgaarden, agrarische percelen, bermen en sloten zullen verdwijnen. Met name de uitloop van dieren uit Landgoed Oosterhout is door de verandering van het aangrenzend habitat van agrarisch naar park van belang. Soorten die in Landgoed Oosterhout broeden en van de omgeving afhankelijk zijn kunnen vrijwel zonder uitzondering gebruik maken van de groenvoorzieningen in het nieuwe park en de nieuw te maken watergang. Negatieve aspecten zijn slechts in beperkte mate te verwachten.
Jagers op Akkerhuis, G.A.J.M. et al. 2008. Inventarisaties van de flora en fauna in 2008 in 'de Landschapszone', onderdeel van het ontwikkelingsgebied 'de Waalsprong', gemeente Nijmegen. Alterra, Wageningen
In 2008 is de inventarisatie uit 2002-2003 geactualiseerd omdat de gegevens verouderd waren. Het doel van de inventarisaties is een recent en zo volledig mogelijk beeld te geven van de aanwezigheid van (beschermde) soorten in de Landschapszone. Bij de inventarisatie is gekeken naar de volgende soortgroepen:
broedvogels;
vogels met vaste nesten;
vleermuizen;
overige zoogdieren;
amfibieën;
planten;
insecten;
vissen.
Deze nieuwe inventarisatie laat zien dat de verspreiding van soorten in het gebied in 2008 in grote lijnen hetzelfde patroon volgt als in 2002/2003. In onderstaande zal per deelgebied ingegaan worden op de effecten van de ontwikkeling van de Landschapszone op de aanwezige soorten zoals weergegeven in het rapport van Alterra.
Park Waaijenstein
De belangrijkste natuurwaarden in dit gebied zijn de houtwallen en enkele sloten. Tijdens de inventarisatie in 2008 zijn de volgende aantallen beschermde soorten gevonden: 2 plantensoorten, 4 zoogdieren, 3 amfibieën en 29 vogels (geen vissen en insecten).
De natuurwaarden in Park Waaijenstein en in samenhang daarmee in Landgoed Oosterhout hoeven geen gevaar te lopen wanneer bij inrichting en gebruik en beheer voldoende rekening wordt gehouden met belangrijke landschapselementen zoals houtwallen en sloten. Een op kleinschalige natuur gericht beheer (boomgroepen, kleinschalige natuurakkers, poelen) kan de natuurwaarden in het gebied ten goede komen.
Oosterhoutse plas
De natuurwaarden in het gebied de Oosterhoutse plas zijn zeer beperkt. Tijdens de inventarisatie in 2008 zijn de volgende aantallen beschermde soorten gevonden: 2 plantensoorten, 2 zoogdieren, 1 amfibie en 9 vogelsoorten.
De huidige inrichtingsplannen zullen het gebied van de Oosterhoutse plas omvormen tot een groot waterbassin met langs de randen mogelijkheden voor natuurlijke oevers, afgewisseld met recreatie en woningbouw op het water. Hierdoor zullen de (geringe) huidige natuurwaarden die samenhangen met het agrarische gebied verloren gaan. Daarvoor in de plaats biedt het toekomstige landschap mogelijkheden voor natuur met name langs de randen van het waterbassin.
Stadsas Noord
De natuurwaarden in het deel van de Stadsas dat in de Landschapszone ligt, hangen vooral samen met de bosaanplant tussen het spoortalud en de Prins Mauritssingel. Tijdens de inventarisatie in 2008 zijn de volgende aantallen beschermde soorten gevonden: 3 plantensoorten, 1 zoogdier en 12 vogelsoorten.
De huidige inrichtingsplannen hebben weinig effect op het gebied. De natuurwaarden zijn vooral afhankelijk van het beheer van de huidige elementen waaronder sloten, taluds, bermen en bosaanplant.
Lentse plas
De natuurwaarden in het deelgebied Lentse plas hangen sterk samen met het Zwarte Gat en enkele sloten in het gebied. Het water van het Zwarte Gat is daarentegen extreem arm aan aquatische natuurwaarden. Tijdens de inventarisatie in 2008 zijn de volgende aantallen beschermde soorten gevonden: 3 planten, 3 zoogdieren, 5 amfibieën, 29 vogels en 1 vis.
Doordat het Zwarte Gat en alle sloten ten zuidoosten ervan opgaan in de nieuw aan te leggen waterplas zal in eerste instantie natuur verloren gaan. Op de wat langere duur zijn er echter veel kansen voor planten en dieren van opgaande vegetaties, moerassen en wateren. Dit betekent dat bij de uitvoering voldoende ruimte moet worden gelaten voor de natuur en dat in de einduitvoering ruimte ingepland moet worden voor ondiep water en natuurlijke oevers.
Archeologisch monument
De natuurwaarden worden in dit deelgebied voor het grootste deel bepaald door de spontane begroeiing die is ontstaan op het terrein van de vuilstort aan de Zwarte Weg. Tijdens de inventarisatie in 2008 zijn de volgende aantallen beschermde soorten gevonden: 2 planten, 3 zoogdieren, 5 amfibieën en 30 vogelsoorten.
Uitvoering van de plannen voor de Landschapszone (in dit deelgebied de ophoging van de vuilstort) betekent dat de natuurwaarden in dit deelgebied voor een groot deel verloren zullen gaan en daarmee de habitat van de populatie strikt beschermde Kamsalamanders. Speciale maatregelen zijn nodig ter instandhouding door verplaatsing van de populatie.
't Zand
De natuurwaarden in dit deelgebied zijn beperkt en hangen vooral samen met erven en sloten. Tijdens de inventarisatie in 2008 zijn de volgende aantallen beschermde soorten gevonden: 1 plant, 4 zoogdieren, 2 amfibieën en 21 vogelsoorten.
Het terrein biedt veel mogelijkheden om de natuurwaarden te vergroten. Door de aanleg van extensieve weiden, natuurlijke glooiende oevers en bijvoorbeeld wilgen- of elzenbroekbos kan de bijdrage aan de natuurwaarden van het rivierengebied aanzienlijk vergroot worden.
Koopman, A.D.G. 2006. Toetsing inrichting Landschapszone, De Waalsprong, Nijmegen. Toetsing aan natuurdoeltypen, doelsoorten en ecologische randvoorwaarden.
Bureau Waardenburg heeft onderzoek verricht naar de waarde van het schetsontwerp voor de natuur. In het rapport wordt ingegaan op de huidige natuurwaarden en de functie die het schetsontwerp kan vervullen voor deze natuurwaarden. Ook wordt een selectie gemaakt van natuurdoeltypen en doelsoorten die in het plangebied tot ontwikkeling kunnen komen.
Door de grote landschappelijke verandering die zich zal voltrekken in het gebied van de Landschapszone zullen sommige van de nu aanwezige natuurwaarden niet op hun huidige locatie kunnen blijven. Het is echter goed mogelijk om andere locaties in te richten en geschikt te maken zodat deze soorten zich elders in de Landschapszone kunnen vestigen. Daarmee blijven de bestaande natuurwaarden zoveel mogelijk in het gebied van de Landschapszone. Het is van belang om deze nieuwe locaties tijdig in te richten zodat ze goed ontwikkeld zijn op het moment dat de soorten verplaatst worden.
Bij de keuze van de natuurdoeltypen en doelsoorten is rekening gehouden met de huidige natuurwaarden in en om het gebied, de toekomstige ligging in verstedelijkt gebied, de eisen die doelsoorten aan hun omgeving stellen en de haalbaarheid van de ontwikkeling van natuurdoeltypen en doelsoorten. Een natuurdoeltype is een in het natuurbeleid nagestreefd type ecosysteem dat een bepaalde biodiversiteit en een bepaalde mate van natuurlijkheid als kwaliteitskenmerken heeft. Doelsoorten zijn soorten die met prioriteit aandacht krijgen vanwege hun beperkte aanwezigheid en/of hun negatieve trend op internationaal en/of nationaal niveau.
Natuurdoeltypen:
- bos;
- struweel;
- gras/weide;
- rietmoeras;
- water;
- 1. groot open water;
- 2. sloot/watergang;
- 3. poel.
Omdat de Landschapszone zowel een natuurfunctie als een recreatiefunctie gaat vervullen, is ervoor gekozen om te streven naar minder kritische doelsoorten. Dit betekent dat de soorten waarvoor de Landschapszone ingericht zal worden, goed kunnen gedijen in een landschap waar regelmatig mensen aanwezig zijn en waar invloeden vanuit stedelijk gebied (licht, geluid, beweging) merkbaar zijn. De genoemde doelsoorten zijn geselecteerd uit lijsten met beschermde en bedreigde soorten. Naast deze doelsoorten zullen er ook verschillende meer algemene soorten voor kunnen komen in de Landschapszone. Een deel van de doelsoorten en meer algemene soorten komt al voor in het gebied van de Landschapszone.
Doelsoorten:
eenheid | natuurdoeltype | doelsoorten |
Bos | Essen-iepen bos | grote bonte specht ransuil es iep wilde kardinaalsmuts |
Struweel | Sleedoorn-meidoorn struweel | sleedoorn hop kneu braamsluiper oranjetipje dwergmuis |
Gras/weide | Glanshaver-grasland | rapunzelklokje ruige weegbree behaarde boterbloem icarusblauwtje |
Rietmoeras | Waterriet en biezen | rietzanger watermunt kleine watereppe dotterbloem |
Groot open water | Egelskop-pijlkruidvegetatie | sterkranswier watergentiaan zwanenbloem snoek kleine modderkruiper |
Sloot en watergang | Egelskop-pijlkruidvegetatie | zwanenbloem waterviolier (bij kwel) snoek bittervoorn poelkikker |
Poel | Egelskop-pijlkruidvegetatie | waterviolier (bij kwel) watergentiaan poelkikker kamsalamander glassnijder |
Smits R.R. en Lensink, R. 2008, Landschapszone Waalsprong en de effecten op beschermde natuurgebieden, Oriëntatiefase Natuurbeschermingswet 1998.
Bureau Waardenburg heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de ontwikkeling en inrichting van de landschapszone op Natura 2000-gebieden Uiterwaarden Waal en Gelderse Poort. Conclusie is dat de habitattypen en soorten zoals genoemd in de instandhoudingsdoelstellingen van beide Natura 2000-gebieden geen relatie hebben met het plangebied. Derhalve zijn negatieve effecten van de ingrepen in de landschapszone uitgesloten.
4.8 Kabels En Leidingen.
In de toekomst moeten in het plangebied nog diverse nieuwe kabel- en leidingtracés worden gelegd als gevolg van nieuwe ontwikkelingen en moeten bestaande tracés worden verlegd of aangepast (o.a. de telecommunicatiekabels in de Visveldsestraat en het verlengde hiervan) in verband met de te realiseren plannen. Voor de hoogspanningslijnen zijn de aanpassingen hiervoor al aangegeven.
Aan de westzijde van de spoorlijn Arnhem- Nijmegen is van noord naar zuid, evenwijdig aan de spoorlijn, buiten het plangebied, ruimte gereserveerd voor nieuwe hoofdtracés van warmtetransportleidingen, water- en gasleidingen, elektriciteits- en telecommunicatiekabels.
4.9 Cultuurhistorie En Archeologie
Visie op toekomstige situatie
In het ontwerp voor de landschapszone uit 2006 wordt de Waalbandijk gerespecteerd, maar verder niet aangegrepen voor ontwerptoevoegingen. Ook is nog betrekkelijk weinig wisselwerking tussen het landgoed en de directe omgeving. Het meest zuidwestelijke deel van de Ressense wal kon een nog meer prominente rol spelen in het plan en is nu ook zichtbaar in Park Waaijenstein. Uitgesproken is ook het diagonale deel aan de bovenzijde van de waterplas.
De introductie van grote waterpartijen doet een flinke inbreuk op het cultuurhistorische landschap. De belangrijke verticale lijnen worden doorbroken en de schaal is aanzienlijk groter dan de oorspronkelijke verkavelingpatronen. In dit kader is van belang dat de Woerdsestraat blijft bestaan. De aanvullende bebouwing langs deze straat past bij de occupatiegeschiedenis. Daar staat tegenover dat een belangrijk deel van de Zwarte weg verdwijnt. Aan de zuidzijde en noordzijde van de waterplas is een aanzet van de weg nog zichtbaar als groene laan. Bij de verdere uitwerking van de waterwoningen kan hier aandacht aan besteedt worden. Een interessante hoek is de locatie ten zuidoosten van knooppunt Ressen. De oude poldergrens is hier bewerkt en doorsneden, maar wordt mogelijk alsnog gevisualiseerd door middel van een oversteekmogelijkheid. Net boven de oude poldergrens wordt ruimte gemaakt voor het leisurepark. Op het archeologisch monument is geen hoofdbebouwing mogelijk, maar is plaats voor evenementen. Aangezien een deel van het archeologisch monument heeft moeten wijken voor de verkeersknoop is dit gebaar hier uitermate op z'n plaats. Uiteraard blijft het van belang dat de uitvoering aansluit op de specifieke eigenschappen van de plek.
Het meest noordelijk deel toont nog een laatste aanblik van de zo karakteristieke strokenverkaveling. Dit is een sterk gebaar dat goed aansluit op het oude historische Ressen. De karakterverschillen tussen het agrarische gebied en de meer zuidelijk gelegen parkzone zijn wel erg groot. Het zou interessant zijn om de kavelgrenzen te gebruiken als verbindingslijnen bij de inrichting van het park.
Archeologie
Een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van
de archeologische belangen vraagt om een zo volledig mogelijk inzicht in de verwachte
ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden is (in opdracht van)
Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen in 1995 begonnen met een
inventarisatie van de archeologische waarden in de bodem van Nijmegen- Noord. In
paragraaf 3.1 zijn de nu bekende vindplaatsen weergegeven. In het bestemmingsplan wordt
rekening gehouden met de bescherming van archeologisch waardevol gebied op de wijze zoals beschreven in hoofdstuk 2
4.10 Mobiliteit
Aanvullende MER verkeersstructuur (2006)
In het aanvullende MER voor de verkeersstructuur van de Waalsprong (2006) zijn alternatieven voor de verkeersstructuur onderzocht. Naar aanleiding van actuele ontwikkelingen en het feit dat de beoogde verkeersstructuur uit het Voorkeursmodel niet afdoende blijkt te zijn om de toenemende verkeersdruk op een goede manier te verwerken, was het noodzakelijk om de verkeersstructuur van de Waalsprong opnieuw te bezien. Naast het (geactualiseerde) voorkeursmodel zijn een collegealternatief en een draagvlakalternatief ingebracht.
In het collegealternatief wordt de Prins Mauritssingel verbreed naar 2 x 3 stroken en worden de parallelroutes (Griftdijk en Vossenpelsroute) ingezet voor het verkeer. De Dorpensingel Oost vervalt in dit alternatief. Daarnaast wordt gevarieerd met de ligging en de vorm van het splitsingspunt naar de Waal- en stadsbrug. Dit resulteert in een viertal alternatieven, waarbij geschoven wordt met de rotonde of in plaats van een rotonde een T-aansluiting wordt gerealiseerd.
Het draagvlakalternatief is opgesteld in reactie op het collegealternatief naar aanleiding van de voorkeuren van de Waalsprongbewoners. Dit alternatief kenmerkt zich door het vasthouden aan de knip in de Vossenpelsroute, de aanleg van de Dorpensingel Oost en de aanleg van een extra parallelroute langs de Prins Mauritssingel, waarbij gevarieerd wordt in het aantal rijstroken op de Prins Mauritssingel en de parallelweg.
In totaal zijn drie alternatieven meegenomen.
Het collegealternatief en draagvlakalternatief ontlopen elkaar weinig. Beide varianten lossen het doorstromingsknelpunt tussen de Ovatonde en het splitsingspunt naar beide bruggen op. De beoordeling van de verkeersaspecten laat een lichte voorkeur voor het draagvlakalternatief zien. De doorstroming op de kritische wegvakken is in de draagvlakalternatieven beter dan in de collegealternatieven. Daarnaast is de bereikbaarheid van de kernen beter gewaarborgd.
Voor verschillende milieuaspecten scoren juist de collegealternatieven beter, met name doordat deze alternatieven landschappelijk, cultuurhistorisch en archeologisch waardevol gebied (de Woerdt, landschapszone) het meest ontzien.
De Dorpensingel Oost en de Parallelroute worden in deze alternatieven immers niet aangelegd. Negatief aspect is de aansluiting van de Parmasingel op de Waalbrug nabij de uiterwaarden van de Waal. De collegealternatieven bieden daarnaast een betere kans om aan te sluiten bij de ruimtelijke visie voor de Waalsprong als geheel.
Conclusies en aanbevelingen MER Waalsprong – aanvulling verkeersstructuur
Met de ontwikkeling van de Waalsprong wordt een groot stadsdeel aan Nijmegen toegevoegd. Dit stadsdeel wordt met de bestaande stad verbonden via de Waalbrug en de Stadsbrug. De doorstroming op de Prins Mauritssingel blijft echter ook met de extra brug een aandachtspunt. Het streven is gericht op verbetering van de bereikbaarheid van de Waalsprong en Nijmegen als geheel. De MER verkeersstructuur 2006 is opgesteld om de milieueffecten van de voorgenomen wijzigingen in de verkeersstructuur in beeld te brengen.
In het MER verkeersstructuur 2006 (zie ook paragraaf 4.1.7) zijn drie alternatieven vergeleken: het (geactualiseerde) Voorkeursmodel, het Collegealternatief en het Draagvlakalternatief. Voor het Collegealternatief zijn verschillende varianten aangedragen voor het Splitsingspunt: een zuidelijke rotonde deels onder het spoor, een zuidelijke rotonde naast het spoor, een zuidelijke T-aansluiting en een westelijke rotonde. Binnen het Draagvlakalternatief zijn drie alternatieven onderscheiden.
In het MER zijn de effecten van de wijzigingen in de verkeersstructuur in beeld gebracht voor de volgende thema's:
- verkeer en vervoer;
- woon- en leefmilieu (geluid en luchtkwaliteit);
- ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie en archeologie;
- overige milieuaspecten (ecologie, water en externe veiligheid).
Verkeer
Op basis van de over-all beoordeling van de verkeersaspecten kan worden geconcludeerd dat de collegealternatieven en de draagvlakalternatieven nagenoeg gelijk scoren. Voor de aspecten bereikbaarheid kernen, oversteekbaarheid en openbaar vervoer hebben de draagvlakalternatieven een lichte voorkeur.
Woon- en leefmilieu
Tussen de alternatieven is er weinig verschil in het geluidbelast oppervlak binnen de woongebieden. Door de spreiding van het verkeer in de collegealternatieven en de draagvlakalternatieven neemt de akoestische kwaliteit in het algemeen af ten opzichte van het voorkeursmodel. De verschillen tussen de collegealternatieven en de draagvlakalternatieven zijn gering. Door structurele aandacht te besteden aan het aspect geluid in de ontwerpfase is veel meer te bereiken dan door de keuze van een alternatief. Wanneer de bestaande bebouwing in Lent zoveel mogelijk moet worden ontzien, scoort collegealternatief 2-IV het beste.
Als gevolg van de toename van verkeersintensiteiten is er in het gehele plangebied sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. De verbeterde doorstroming in de collegealternatieven resulteert in een afname van het aantal overschrijdingen. De draagvlakalternatieven laten ook een afname zien, maar de afname is minder groot dan bij de collegealternatieven. Op basis van de effectbeoordeling kan worden geconcludeerd dat de collegealternatieven de voorkeur hebben. Het collegealternatief 2-IV heeft hierbij de voorkeur.
Ruimtelijke kwaliteit
Voor de aspecten ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie en archeologie scoren de collegealternatieven beter dan de draagvlakalternatieven, met name om dat de Woerdt en de landschapszone worden ontzien (geen aanleg Dorpensingel Oost en parallelroute). Daarnaast sluiten de collegealternatieven beter aan bij de ruimtelijke visie voor de Waalsprong als geheel. Binnen de collegealternatieven heeft variant 2-IV de voorkeur, omdat de westelijke rotonde de beste aanknopingspunten biedt voor inpassing in stedelijk gebied.
Overige milieuaspecten
Voor de aspecten ecologie en water geldt dat de draagvlakalternatieven negatief scoren door de aantasting van waardevolle gebieden. Bij de collegealternatieven staat tegenover de positieve score voor het niet aantasten van de landschapszone en de Woerdt een negatieve score in verband met de aansluiting van de Parmasingel op de Waalbrug nabij de uiterwaarden. Voor het aspect externe veiligheid zijn voor geen van de alternatieven knelpunten geconstateerd.
Conclusie
In het MER is een meest milieuvriendelijk alternatief uitgewerkt. Het meest milieuvriendelijk alternatief is een uit milieuoogpunt geoptimaliseerde verkeersstructuur. Op basis van de verkeersaspecten hebben de draagvlakalternatieven een lichte voorkeur. Voor de andere beoordeelde milieuaspecten hebben de collegealternatieven de voorkeur. Met name het aspect ruimtelijke kwaliteit laat een veel positievere beoordeling zien. Binnen het collegealternatief heeft de westelijke rotonde (variant 2-IV) de voorkeur. Om de (licht) negatieve scores van het collegealternatief 2-IV te voorkomen, is het meest milieuvriendelijke alternatief aangevuld met maatregelen. De volgende maatregelen zijn voorgesteld:
verbetering van de bereikbaarheid: maatregelen gericht op beperking groei autoverkeer, maatregelen gericht op spreiding van autoverkeer, verplaatsen van de wachtrij;
verbeteren oversteekbaarheid (ontwerpfase);
verbetering verkeersveiligheid;
verbetering concurrentiepositie openbaar vervoer;
toevoegen dwarsverbindingen voor fietsnetwerk;
toepassen extra geluidwerende maatregelen;
reductie van luchtkwaliteit door slim vormgeven van geluidsafschermende maatregelen.
Daarnaast wordt een aanbeveling gedaan voor alternatieven voor de aansluiting van de Parmasingel.
Raadsvoorstel verkeersstructuur (23 mei 2007)
Op basis van de resultaten van het MER verkeersstructuur, de resultaten van inspraak en overleg en de kosten/financieringsmogelijkheden is een raadsvoorstel (23 mei 2007) opgesteld waarin de volgende overwegingen zijn gemaakt:
De verkeersproblematiek wordt in zowel het Draagvlakalternatief als het Collegealternatief voldoende opgelost.
Uit het MER blijkt dat de beoordelingen op de aspecten verkeer, geluid en lucht van College- en Draagvlakalternatieven beperkte verschillen opleveren.
Vooral op het vlak van ruimtelijke kwaliteit en landschap worden de Collegealternatieven gunstiger beoordeeld dan de Draagvlakalternatieven.
In het Collegealternatief is de verkeersdruk op de Laauwikstraat en de Vrouwe Udasingel lager.
Voorts zijn de Draagvlakalternatieven duurder dan de Collegealternatieven en wordt er meer nieuwe infrastructuur aangelegd.
De voorkeur gaat daarom uit naar het Collegealternatief.
Voor het splitsingspunt gelden de volgende overwegingen:
Om met name de (huidige en nieuwe) bebouwing bij Lent zo veel mogelijk te ontzien is een zo westelijk mogelijke ligging het best.
Het Collegealternatief met de westelijke rotonde is het Meest Milieuvriendelijke Alternatief, maar ook de duurste oplossing.
Nadeel van een westelijke rotonde is dat er een verschuiving van verkeer naar de Vrouwe Udasingel optreedt.
De financiële middelen voor relatief dure oplossingen ontbreken op dit moment.
Provincie en Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben aangegeven dat een financiële bijdrage mogelijk is, maar hierbij met name aandacht voor de doorstromings- en openbaar vervoermaatregelen.
Op basis hiervan is een oplossing met een zuidelijke rotonde onder het spoor de maximaal haalbare. De locatie van het splitsingspunt is daarmee gefixeerd. Alleen indien de bijdragen vanuit provincie en rijk tegenvallen, kan worden overwogen om terug te vallen op een goedkopere T-aansluiting.
Conclusie
In het raadsvoorstel d.d. 23 mei 2007 is beargumenteerd waarom het Meest Milieuvriendelijke Alternatief uit de MER verkeersstructuur (Collegealternatief 2-IV met westelijke rotonde) niet de voorkeur genoot. In plaats daarvan is Collegealternatief 2-I (rotonde onder het spoor) voorgesteld.
Raadsbesluit verkeersstructuur (23 mei 2007)
Bij raadsbesluit van 23 mei 2007 is gekozen voor een andere verkeersstructuur in de Waalsprong dan in het raadsvoorstel was opgenomen. Hierbij is gekozen voor een alternatief dat zowel elementen van het collegealternatief als elementen van het draagvlakalternatief bevat. Aan het raadsbesluit liggen de volgende overwegingen ten grondslag:
Zowel het collegealternatief als het draagvlakalternatief lossen het verkeersprobleem in de Waalsprong in afdoende mate op.
Het collegealternatief scoort landschappelijk gezien het beste.
In het collegeakkoord is afgesproken dat bij de beoordeling van de varianten de gevolgen voor de landschappelijke kwaliteiten zwaar worden meegewogen.
Het draagvlakalternatief heeft in het MER op het onderdeel verkeer een lichte voorkeur ten opzichte van het collegealternatief.
in het MER wordt daarnaast gesteld dat het draagvlakalternatief beter scoort op de aspecten openbaar vervoer en oversteekbaarheid voor fietsers.
Er wordt door de gemeente Lingewaard nog een aanvullend mobiliteitsonderzoek verricht naar de ontsluiting van Bemmel.
de verdeling van het verkeer over de bestaande Waalbrug en de nieuwe Stadsbrug kan door middel van de aanleg van een westelijke parallelroute langs de Prins Mauritssingel (conform het draagvlakalternatief) beter worden gedoseerd.
Voor de aanleg van de westelijke parallelroute kan een optimale landschappelijke inpassing worden gerealiseerd omdat het zoekgebied in het draagvlakalternatief hiervoor maximale ruimte biedt.
De kosten van het draagvlakalternatief zijn vergelijkbaar aan het collegealternatief.
Op basis van deze argumenten heeft de gemeenteraad besloten om voor de verkeersstructuur in de Waalsprong voor de westelijke kant te kiezen voor het draagvlakalternatief:
verbreding Prins Mauritssingel tussen ovatonde en splitsingspunt naar 2 x 3 rijstroken;
aanleg van een westelijke parallelroute;
realisering van een T-splitsing op het splitsingspunt en alleen als bijdragen van derden voldoende zijn kiezen voor een zuidelijke rotonde onder het spoor.
Voor de oostelijke kant wordt niet gekozen voor de Dorpensingel Oost, maar wordt ingezet op de oostelijke parallelroute (Vossenpelsestraat) conform het collegealternatief. De Dorpensingel Oost wordt ruimtelijk niet onmogelijk gemaakt. Op onderstaande afbeelding is de door de gemeenteraad vastgestelde verkeersstructuur weergegeven.
In het raadsbesluit d.d. 23 mei 2007 is beargumenteerd waarom het raadsvoorstel niet is gevolgd en is gekozen voor een andere verkeersstructuur dan voorgesteld. In de MER verkeersstructuur is aangegeven dan het draagvlakalternatief voor wat betreft het aspect verkeersafwikkeling (betere kansen voor openbaar vervoer, betere oversteekbaarheid en betere dosering van verkeer tussen Waalbrug en Stadsbrug) licht de voorkeur heeft boven het collegealternatief. In het Raadsbesluit is om deze reden alsnog gekozen voor de aanleg van de westelijke Parallelroute en uitvoering van het Splitsingspunt als T-splitsing.
In november 2007 tenslotte is onderzoek gedaan naar de aansluiting van de Parallelroute op de Graaf Alardsingel. De beide alternatieven ('middenvariant' en 'zuidelijke variant') bleken elkaar weinig te ontlopen qua verkeersafwikkeling, luchtkwaliteit en geluidhinder. Uit oogpunt van woningbouwontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit is gekozen voor de zuidelijke variant.
Hoofdwegen autoverkeer
De stedelijke hoofdwegen in de Waalsprong zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad en vervullen een functie voor het verbinden van stadsdelen en de bereikbaarheid met de regio. De belangrijkste wegen zijn de Prins Mauritssingel en de Graaf Alardsingel; deze zijn verbonden met respectievelijk de Waalbrug en de nieuwe Stadsbrug. Voor de interne bereikbaarheid van het gebied zijn de Griftdijk, Vossenpelsestraat, Vrouwe Udasingel, Turennesingel, Parmasingel, Groenestraat en de Keizer Hendrik VI singel van belang.
Het voornemen is de Griftdijk op termijn uit te rusten met een bewonersvriendelijke knip ten zuiden van de Stationsstraat. Bewonersvriendelijk is nog niet precies gedefinieerd, maar gedoeld wordt op het beperken van de verkeersstroom over de Griftdijk door verkeer dat daar, of in aanliggende woongebieden, geen bestemming heeft. In het kader van de uitwerking van het besluit verkeersstructuur zal een nadere invulling worden onderzocht, waaronder die met technische middelen. De Laauwikstraat en de dijken krijgen op termijn een minder belangrijke rol voor de afwikkeling van het autoverkeer. Uitgangspunt in het Voorkeursmodel is dat de ontsluiting van de autowegen zo is opgezet dat autoverkeer zo snel mogelijk uit de woongebieden naar de Prins Mauritssingel wordt geleid. De afstand naar voorzieningen moet daarbij langer zijn dan met de bus of de fiets.
De Waalsprong wordt Duurzaam Veilig ingericht. Daarbij moeten op het hoofdwegennet functie, gebruik en vormgeving op elkaar zijn afgestemd. Basis daarbij is de wegencategorisering waarbij onderscheid wordt gemaakt naar:
- gebiedsontsluitingsweg A (GOW-A) (maximum snelheid 50 of 70 km/u);
- gebiedsontsluitingsweg B (GOW-B) (maximum snelheid 50 km/u);
- erftoegangswegen (30 km-zones).
De woonvlekken in de Waalsprong (alle woonstraten) zijn of worden ingericht als 30 km-zone. Uitgangspunt is dat gemotoriseerd verkeer gebundeld wordt afgewikkeld, waarbij de vorming van nieuwe Gebiedsontsluitingswegen B (menging van verkeer en verblijf) moet worden voorkomen.
Fietsverkeer
Het Voorkeursmodel 2003 geeft aan dat de fietspadenstructuur radiaal van opzet moet zijn en bestaat uit een netwerk van korte, veilige en aangename routes die woongebieden verbinden met voorzieningen, werkgebieden en de bestaande stad. Ook de Aanvulling MER Waalsprong geeft aan dat de kansen voor de fiets afhankelijk zijn van het maken van directe routes en een fijnmazig netwerk. Het doorbreken van de barrièrewerking van het spoor speelt hierbij een belangrijke rol.
Een toename van het fietsgebruik wordt bereikt door een fietsroutenetwerk te realiseren met een maaswijdte van 400-600 meter, met rechtstreekse en samenhangende routes die alle belangrijke voorzieningen ontsluiten. Daarbij zijn ook comfort (verharding, doorstroming), aantrekkelijkheid en verkeersveiligheid belangrijke factoren. In het Ontwikkelingsbeeld is aangegeven dat met de bouw van de Snelbinder de bereikbaarheid van de bestaande stad vanuit de Waalsprong uitstekend is. Binnen en tussen de wijken zal een fijnmazig fietsnetwerk ontstaan. De noord-zuidgerichte lijnen die het ruimtelijk raamwerk vormen voor de Waalsprong zijn van groot belang voor het fietsroutenetwerk. Een aandachtspunt is de verbetering van de oost-westverbindingen in het gebied.
Het College heeft op 16 oktober 2007 de beleidsnotitie “De Doorsteek, gewenst fietsnetwerk in de Waalsprong” vastgesteld. In deze beleidsnotitie wordt uitgegaan van de realisering van snelfietsroutes met een noord- zuidrichting. Naast de bestaande verbindingen worden drie nieuwe oost- westverbindingen voor langzaam verkeer over het
spoor en de Prins Mauritssingel gerealiseerd. De toevoeging van deze verbindingen heeft een groot effect op de bereikbaarheid van de wijk en bepaalt in belangrijke mate de samenhang van het fietsnetwerk. De verbindingen zijn gesitueerd ter hoogte van de Vrouwe Udasingel, ten zuiden van de landschapszone (Groot Brittanniëstraat) en ten noorden van de landschapszone. De exacte uitvoering van de verbindingen is nog onderwerp van studie. De fietsnetwerkkaart uit de beleidsnotitie fungeert als de actualisatie van de kaart “langzaam verkeer” uit het Ontwikkelingsbeeld. Op 20 oktober 2008 heeft het college een besluit genomen over prioritering van de aanleg tunnels, waarin is besloten dat de tunnel in de landschapszone mogelijk kan worden gemaakt in het bestemmingsplan.
Openbaar vervoer
Openbaar vervoer vormt een belangrijk onderdeel in het verkeerssysteem van de Waalsprong. Maatregelen op het gebied van (hoogwaardig) openbaar vervoer leveren een bijdrage aan de beperking van de groei van het autoverkeer. Openbaar vervoer (OV) bestaat uit trein- of lightrailverbindingen, uit Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) en uit stads- en streeklijnen. Regiorail is het lightrailsysteem dat in de toekomst de S-vorm Wijchen- Nijmegen- Arnhem-Zevenaar moet gaan bedienen. In het OV-systeem van de Waalsprong zijn nog veel ontwikkelingen te verwachten, waaronder de realisatie van nieuwe stations of lightrailhaltes (Lent en Ressen), de realisatie van een transferium in het gebied en de aanleg van HOV-routes. Nabij het centrumgebied komt het vervoersknooppunt van de Waalsprong te liggen, station Lent. Hier sluiten trein, regulier openbaar vervoer en HOV op elkaar aan. Uit de gemeentelijke visie op HOV komt de HOV -verbinding Waalsprong - centrum - Nijmegen CS - Heyendaal (één van de eerste zogenaamde Keizerlijnen) als meest kansrijk naar voren. Binnen de wijk splitst de HOV-verbinding zich in twee takken: één via de Griftdijk en de Fruitlaan naar Woonpark Oosterhout en dorp Oosterhout, en één via de Griftdijk en Groot Oosterhout naar Knooppunt Ressen. Bij Ressen sluit het HOV aan op een transferium, waar bezoekers aan Nijmegen hun auto kunnen parkeren om verder te reizen met het openbaar vervoer. Het transferium moet daarmee een bijdrage leveren aan de vermindering van de verkeersdruk op de Prins Mauritssingel.
Een derde aftakking is de route door de oostflank van de Waalsprong (Lent en Visveld) naar Bemmel en mogelijk zelf Huissen. Deze HOV-verbinding is deel van de toekomstvisie van de Stadsregio die in 2007 verder wordt uitgewerkt. De route door Visveld staat in deze tekening aangegeven als regulier openbaar vervoer, in afwachting van de definitieve toekomstvisie van de Stadsregio.
4.11 Milieu
Bodem:
Binnen het plangebied zijn naast de hierna te beschrijven vervuilingen overwegend lichte verontreinigingen in de grond, het grondwater en de waterbodem aangetroffen. Op een aantal locaties is een locale verontreiniging aanwezig. In de bijlage wordt de bodemkwaliteit van deze locaties beschreven.
De diffuus verontreinigde grond leidt niet direct tot beperkingen, maar kan wel tot aanzienlijke stijging van de kosten leiden indien de grond vrijkomt en elders moet worden afgezet. Bij de exploitatie van de zandwinning dient expliciet rekeningen te worden gehouden met de kosten voor de verwerking (afvoer en toepassing) van de bovengrond.
Uit het verkennend bodemonderzoek aan de Woerdsestraat van DHV uit 1999 blijkt dat in de grond het EOX gehalte circa 1 mg/kg bedraagt. Het EOX geeft een indicatie van het gehalte aan bestrijdingsmiddelen. Gezien het aangetroffen gehalte aan EOX dient er op deze locatie nog aanvullend bodemonderzoek specifiek naar bestrijdingsmiddelen uit te worden gevoerd.
Binnen het plangebied zijn twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Bij het ontwerpen van de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met deze gevallen zodat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Pluim grondwaterverontreiniging Pastoor van Laakstraat 90-92:
Aan de Pastoor van Laakstraat 90-92 net buiten het plangebied is een geval van ernstige verontreiniging aanwezig die van invloed is op het plangebied Landschapszone. Op deze locatie zelf is in de grond, het grondwater en de waterbodem een ernstige verontreiniging met zware metalen, minerale olie en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen aanwezig. De vluchtige chloorkoolwaterstoffen zijn via het grondwater tot op grote diepte verspreid naar het gebied van de landschapszone. Op 13 april 2004 heeftis door de gemeente Nijmegen een besluit genomen over de ernst en urgentie van de landbodemverontreiniging. Op 28 oktober 2005 is op dit besluit een besluit op bezwaar genomen. In het besluit is vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvan sanering urgent is, omdat de verontreiniging zich sterk verspreidt.
Op 27 oktober 2005 hebbenis door GS van de provincie Gelderland een besluit genomen op de ernst en urgentie van de waterbodemverontreiniging. Omdat de sloten tot hetzelfde geval horen is ook hier het stempeltje ernstig en urgent op gedrukt.
De grondwaterverontreiniging (pluim) bevindt zich deels onder de toekomstige Oosterhoutse plas. De waterbodemverontreiniging bevindt zich voor een beperkt deel ten oosten van de Prins Mauritssingel.
Op 20 juli 2007 hebben GS ingestemd met een saneringsplan voor de sloten. Deze sanering is gedeeltelijk al uitgevoerd.
Op 17 jui 2008 heeft de gemeente Nijmegen ingestemd met een deelsaneringsplan voor de grondwaterverontreinigingDe planning is om begin 2008 een besluit te nemen op het saneringsplan van de sanering van de grondwaterverontreiniging. In het plan is rekening gehouden met de aanleg van de plassen.
Stortplaats Zwarte Weg:
Bij de inrichting van deze locatie is rekening gehouden met de aanwezigheid van de stortplaats. Zo wordt er op de grens tussen de stort en de plassen een kleiafdichting aangebracht, waardoor verspreiding van verontreinigen naar de plas wordt voorkomen. Daarnaast blijkt uit studie dat door de aanleg van de plassen geen tot verwaarloosbare uittreding van verontreinigingen uit de stort naar het omringende gebied optreedt.
In hoofdstuk 8 zijn de relevante onderzoeken voor het gebied opgenomen.
Geluid:
De Wet Geluidhinder stelt grenzen aan de geluidsbelasting bij geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai 48 dB en voor spoorweglawaai 55 dB. Geluidsbelastingen boven deze voorkeurswaarden kunnen onder voorwaarden worden toegestaan mits de maximale waarden die in de Wet geluidhinder staan niet worden overschreden. Geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarden moeten worden vastgelegd in een hogere waarden besluit. Gemeente Nijmegen heeft beleidsregels vastgesteld voor het toekennen van hogere waarden.
Gemeentelijk geluidsbeleid
Bij eerstelijns bebouwing langs een weg of spoorweg kunnen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde acceptabel zijn, mits de bebouwing een afschermende functie heeft voor de achtergelegen woningen. Het beleid is erop gericht hogere grenswaarden spaarzaam toe te staan. Bij geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde moeten woningen ten minste één geluidsluwe zijde hebben. De buitenruimten die als verblijfruimte worden gebruikt moeten aan deze zijde liggen. Liggen de geluidsbelastingen boven de 53 dB wegverkeerslawaai of 55 dB railverkeerslawaai, dan moeten woon- en slaapkamers zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde liggen. Er moet minimaal één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde liggen.
Voor de wegen in de Waalsprong zijn in het verleden afspraken gemaakt over de geluidsreductie op de hoofdwegenstructuur. Voor de Prins Mauritssingel dient een reductie van ten minste 3 dB(A) ten opzichte van dicht asfaltbeton worden gehaald. Voor de overige nieuw aan te leggen wegen is een reductie van 1,5 dB(A) afgesproken. Met de huidige stand van de techniek zijn grotere reducties haalbaar.
Uitgangspunten akoestisch onderzoek
De berekeningen zijn gebaseerd op het akoestisch spoorboekje Aswin versie 2007. Bij de berekeningen zijn we uitgegaan van de spoorintensiteiten van 2005 + 1,5 dB toeslag in verband met de verwachte toename van het spoorgebruik. Voor de berekeningen van het wegverkeerslawaai is het verkeersmodel 2020d het collegealternatief met T-splitsing en de zuidelijke variant van de parallelle route . Voor de Prins Mauritssingel is de huidige ligging aangehouden en een rijsnelheid van gedeeltelijk 70 km/h (van de Ovatonde tot de tijdelijke bouwweg) en gedeeltelijk 50 km/h (ten zuiden van tijdelijke bouwweg).
Akoestisch onderzoek Landschapszone
Het bestemmingsplan Op basis van het schetsontwerp van 15 november 2007 is een akoestisch model gemaakt voor de Landschapszone maakt nieuwe woningen mogelijk. Een aantal van deze woningen ligt binnen de geluidszones van één of meer wegen en de spoorlijn Nijmegen- Arnhem. In onderstaande tabel staan de geluidsbronnen en de grenswaarden bij nieuwe woonbestemmingen.
Bron | Voorkeurswaarde Wet geluidhinder | Alleen mogelijk met Hogere waarden besluit | |
Indelingseisen | Maximale toelaatbaar | ||
Prins Mauritssingel (geen autoweg/snelweg) | 48 dB | > 53 dB | 63 dB |
Griftdijk Noord | |||
Fruitlaan | |||
Vossenpelsestraat | |||
Het Lint | 48 dB | > 53 dB | 58 dB |
Parallelroute | |||
Spoorlijn | 55 dB | > 58 dB | 68 dB |
De overige wegen worden ingericht als 30 km/uur gebieden en hoeven op grond van de Wet geluidhinder niet te worden onderzocht.
Uit het akoestische onderzoek op basis van het voorlopig ontwerp van 17-09-2008 blijkt het volgende:
Wegverkeer:
- Bij de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden de voorkeurswaarden voor wegverkeerslawaai niet overschreden.
Railverkeer:
- Bij de waterwoningen in de Oosterhoutseplas wordt de voorkeurswaarde met 8 dB overschreden. Met een geluidsscherm van 1,5 m hoogte gemeten vanaf bovenkant spoor kan de geluidsbelasting tot onder de voorkeurswaarde worden teruggebracht.
Conclusie:
- a. er moet een geluidsscherm van ten minste 1 m hoog worden aangelegd;
- b. op de Prins Mauritssingel moet een zo stil mogelijk wegdektype, bijvoorbeeld Micropave of vergelijkbaar, worden toegepast;
Verkeerslawaai vormt geen belemmering voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.
Voor de waterwoningen in de Oosterhoutseplas moet een geluidsscherm van 1,5 m hoog worden geplaatst langs het spoor.
GEM en gemeente Nijmegen werken samen aan het ontwerp en de realisatie van geluidsschermen langs het spoor in Nijmegen Noord. Het ontwerp en de realisatie van de schermen worden in één afzonderlijk project geregeld en niet per bestemmingsplan uitgewerkt. De kosten van het geluidsscherm komen ten laste van het Fonds bovenwijkse voorzieningen.
Luchtkwaliteit
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen moet worden vastgesteld of een plan bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, als de grenswaarden daardoor worden overschreden of al werden overschreden. Daarnaast moet worden bepaald of er sprake is van goede ruimtelijke ordening: dat wil zeggen geen gevoelige bestemmingen op plaatsen waar de grenswaarden worden overschreden.
Luchtkwaliteitseisen
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Daarnaast is de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die aanwijzingen geeft welke concrete grens geldt voor woningbouw, inrichtingen etc. voor wat betreft de grens tussen “niet in betekenende mate”en “in betekenende mate” bijdragen. In de periode tussen tot medio 2009, als het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van kracht wordt, wordt gerekend met de 1% grens. Plannen die niet meer dan 1% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit ligt vast in artikel 4, lid 1 van het Besluit. In de regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 1% bijdraagt.
De nieuwbouw die door het bestemmingsplan Landschapszone mogelijk gemaakt wordt, bedraagt bij elkaar ca 280 woningen. Conform artikel 5 van het Besluit moet dit bestemmingsplan in samenhang beoordeeld worden met de omringende ontwikkelingen (Bestemmingsplannen Laauwick en Groot Oosterhout). Deze plannen dragen samen wél in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het rapport van Witteveen en Bos, “” “Luchtkwaliteitonderzoek Waalsprong”, oktober 2007, en de notitie “Variantenstudie route parallelweg” van 8 oktober 2007, wordt daarom het hele waalspronggebied beschouwd en berekend. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten uit dat rapport en die notitie, voor zover het relevant is voor het bestemmingsplan Landschapzone.
Resultaten
De resultaten in de vorm van contouren worden weergegeven in bijlage I tot en met XI van het rapport, en in het rapport en in de notitie in de vorm van tabellen. De contouren geven de jaargemiddelde NO2-concentratie, de jaargemiddelde fijn stofconcentratie en het aantal overschrijdingsdagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ fijn stof wordt overschreden1.
Voor de jaren 2007 en 2010 is één set contourenkaartjes gemaakt, omdat in deze jaren nog geen sprake is van het realiseren van woningen in de bestemmingsplannen Laauwick, Groot-Oosterhout en Citadel. Voor 2012, 2015 en 2020 zijn twee sets beschikbaar: de autonome contouren en de contouren waarbij de invloed van deze plannen is meegenomen.
Uit de CAR II berekeningen is gebleken dat in geen van de jaren, met of zonder realisatie van de woningbouw in de plannen, de grenswaarden van
1. De daggemiddelde grenswaarde voor fijn stof van 50 µg/m³ mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden, na aftrek van de zeezoutcorrectie van 6 dagen.
de stoffen zwaveldioxide, koolmonoxide, lood en benzeen overschreden worden (zie bijlage 1).
Hieronder worden derhalve alleen de berekeningen voor fijn stof en stikstofdioxide besproken.
Tabel 5.1. Jaargemiddelde concentratie NO2 langs Prins Mauritssingel op toetsafstand
Locatie | toets afstand | 2007 | 2010 | 2012 auto | 2012 plan | 2015 auto | 2015 plan | 2020 auto | 2020 plan |
1 links | 21 m | 35,1 | 33,7 | 32,7 | 33,2 | 29,7 | 30,6 | 25,0 | 26,0 |
1 rechts | 21 m | 37,4 | 34,8 | 33,7 | 34,2 | 30,6 | 31,5 | 25,6 | 26,6 |
2 links | 17 m | 37,5 | 35,4 | 34,5 | 35,1 | 31,3 | 32,5 | 26,4 | 27,6 |
2 rechts | 17 m | 41,5 | 41,8 | 40,6 | 41,7 | 36,9 | 39,0 | 30,5 | 32,4 |
3 links | 17 m | 40,0 | 37,7 | 37,0 | 37,8 | 33,4 | 34,9 | 27,8 | 29,3 |
3 rechts | 17 m | 41,5 | 38,7 | 37,5 | 38,4 | 33,8 | 35,4 | 28,2 | 29,7 |
4 links | 17 m | 40,8 | 37,2 | 36,9 | 37,6 | 33,1 | 34,7 | 26,1 | 27,1 |
4 rechts | 17 m | 39,6 | 36,2 | 38,7 | 39,5 | 34,6 | 36,5 | 27,5 | 28,6 |
5 links | 17 m | 43,3 | 40,1 | 36,2 | 36,7 | 31,2 | 32,0 | 27,5 | 28,3 |
5 rechts | 17 m | 47,3 | 44,6 | 39,6 | 40,3 | 33,6 | 34,5 | 29,2 | 30,0 |
6 links | 17 m | 50,9 | 48,0 | 43,3 | 43,9 | 39,4 | 40,3 | 34,9 | 35,7 |
6 rechts | 17 m | 53,4 | 50,5 | 44,9 | 45,5 | 40,8 | 41,8 | 35,8 | 36,8 |
Tabel 5.2 Jaargemiddelde concentratie PM10 langs de Prins Mauritssingel op de toetsafstand.
Locatie | toets afstand | 2007 | 2010 | 2012 auto | 2012 plan | 2015 auto | 2015 plan | 2020 auto | 2020 plan |
1 links | 26 m | 26,3 | 23,9 | 23,3 | 23,4 | 22,1 | 22,3 | 21,1 | 21,2 |
1 rechts | 26 m | 26,7 | 24,0 | 23,4 | 23,5 | 22,2 | 22,4 | 21,0 | 21,3 |
2 links | 22 m | 26,9 | 24,1 | 23,6 | 23,8 | 22,4 | 22,6 | 21,1 | 21,4 |
2 rechts | 22 m | 27,6 | 26,1 | 25,4 | 25,7 | 23,7 | 24,2 | 22,3 | 22,8 |
3 links | 22 m | 27,1 | 24,4 | 23,9 | 24,0 | 22,5 | 22,8 | 21,2 | 21,5 |
3 rechts | 22 m | 27,6 | 24,8 | 24,2 | 24,5 | 22,8 | 23,1 | 21,4 | 21,8 |
4 links | 22 m | 27,9 | 24,7 | 23,5 | 23,6 | 22,1 | 22,4 | 21,0 | 21,3 |
4 rechts | 22 m | 27,0 | 24,0 | 24,2 | 24,4 | 22,6 | 23,0 | 21,4 | 21,7 |
5 links | 22 m | 27,9 | 25,0 | 23,7 | 23,9 | 22,2 | 22,4 | 21,1 | 21,3 |
5 rechts | 22 m | 29,5 | 26,6 | 24,9 | 25,0 | 23,1 | 23,4 | 21,8 | 22,1 |
6 links | 22 m | 30,0 | 26,7 | 25,1 | 25,3 | 23,3 | 23,5 | 22,1 | 22,3 |
6 rechts | 22 m | 30,5 | 27,2 | 25,5 | 25,6 | 23,6 | 23,8 | 22,3 | 22,5 |
Tabel 5.3 Aantal overschrijdingsdagen PM10 langs Prins Mauritssingel op toetsafstand1 (inclusief zeezoutcorrectie)
Locatie | toets afstand | 2007 | 2010 | 2012 auto | 2012 plan | 2015 auto | 2015 plan | 2020 auto | 2020 plan |
1 links | 26 m | 45 | 32 | 27 | 27 | 21 | 23 | 20 | 20 |
1 rechts | 26 m | 39 | 29 | 27 | 27 | 21 | 21 | 13 | 15 |
2 links | 22 m | 47 | 34 | 29 | 30 | 23 | 24 | 19 | 19 |
2 rechts | 22 m | 43 | 34 | 31 | 31 | 26 | 27 | 17 | 19 |
3 links | 22 m | 48 | 36 | 30 | 33 | 24 | 24 | 19 | 19 |
3 rechts | 22 m | 43 | 32 | 29 | 30 | 23 | 23 | 15 | 17 |
4 links | 22 m | 51 | 35 | 27 | 27 | 22 | 23 | 18 | 18 |
4 rechts | 22 m | 41 | 31 | 28 | 29 | 22 | 22 | 15 | 17 |
5 links | 17/22 m | 52 | 36 | 28 | 28 | 23 | 24 | 18 | 18 |
5 rechts | 17/22 m | 54 | 35 | 30 | 30 | 24 | 24 | 17 | 17 |
6 links | 17/22 m | 58 | 43 | 34 | 35 | 27 | 28 | 20 | 21 |
6 rechts | 17/22 m | 59 | 38 | 32 | 33 | 26 | 26 | 18 | 19 |
1. Berekend op basis van uur tot uur emissies (ADMS)
Hierboven is bepaald dat de drie bestemmingsplannen een kleine bijdrage leveren aan de overschrijdingen in 2012 en 2015. Deze overschrijdingen zullen worden opgelost door middel van maatregelen die al voor 2010 in gang gezet moeten worden (zie Projectsaldering). Daarmee wordt de bijdrage van de plannen inclusief het bestemmingsplan Landschapzone gecompenseerd.
Voor het toetsjaar 2020 is nog eens apart berekend wat de concentraties zijn langs de Prins Mauritssingel, indien alle plannen (inclusief Woenderskamp, de Stelt, de Schans en Koudehoek) gerealiseerd zijn in 2020 (verkeersmodel 2020d). De resultaten van deze berekeningen zijn terug te vinden in de notitie “Variantenstudie route parallelweg”. Zowel uit de berekeningen van de bijdrage van de drie plannen, als uit de berekening van de totale Waalsprong is gebleken dat er in 2020 geen overschrijdingen zijn van de grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof.
Effecten buiten het studiegebied
Uit de verkeersmodellen is gebleken dat de realisatie van de drie bestemmingsplannen een effect heeft op de gebiedsontsluitingswegen in de stad (zuidzijde van de Waal). Op de volgende locaties is daarom de stikstofdioxideconcentratie en de fijn stofconcentratie berekend, met en zonder bijdrage van de plannen:
Oranjesingel;
Graafseweg;
Energieweg;
Ubbergseweg.
Uit de berekeningen blijkt dat de bestemmingsplannen een zeer geringe bijdrage leveren aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof op deze locaties in 2012 , maar dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden voorkomen. De bijdrage van de plannen is alleen voor 2012 berekend. Op basis van de dalende trend in de achtergrondconcentraties en emissiefactoren, worden er geen overschrijdingen op deze locaties verwacht in 2015 en 2020. De concentraties op deze locaties in 2010 zijn al vastgelegd in het Jaarrapport Luchtkwaliteit 2006.
Naast de bijdrage die een plan levert aan de concentraties langs de belangrijkste wegen, moet gekeken worden naar de concentraties ter plaatse van de geplande woningbouw. In het kader van “goede ruimtelijke ordening” is het van belang de blootstelling van toekomstige bewoners zo veel mogelijk te beperken.
Goede ruimtelijke ordening
De luchtkwaliteit in het plangebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de volgende bronnen:
De Prins Mauritssingel
De parallelweg
De Vrouwe Udasingel en;
De spoorlijn Nijmegen - Arnhem (dieseltreinen).
Middels modelberekeningen op basis van de verkeersmodellen voor de jaren 2010 en 2020 (gebaseerd op het basisjaar 2007) is berekend wat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van de geplande woningen zal zijn. De grenswaarden van beide stoffen worden ter plaatse van de woningen niet overschreden. Er is dus geen sprake van slechte ruimtelijke ordening met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
Op dit moment wordt er gewerkt aan een AMvB gevoelige bestemmingen, waarin zal worden vastgelegd dat geen zorgwoningen, kinderdagverblijven binnen een afstand van 50 meter van een drukke stadsweg gerealiseerd mogen worden.
Projectsaldering
De maatregelen die voortkomen uit het Uitvoeringsprogramma worden ten behoeve van dit bestemmingsplan in twee categorieën verdeeld: maatregelen op de Prins Mauritssingel en maatregelen in de stad.
Maatregelen langs de Prins Mauritssingel
Om de overschrijdingen langs de Prins Mauritssingel die in 2010 dreigen te ontstaan is een project opgestart om de doorstroming op deze weg te verbeteren. Uit berekeningen is gebleken dat de grenswaarden in 2010 gehaald kunnen worden, indien de stagnatie op deze weg (filevorming stadinwaarts vanaf de “bouwweg” tot aan de waalbrug) verminderd wordt. In termen van de CAR II invoer met betrekking tot de aannames voor de snelheid op deze weg: de gemiddelde snelheid moet verhoogd worden naar meer dan 15 km/uur en het aantal stops per kilometer moet afnemen van tien, naar gemiddeld twee stops per kilometer.
In het project, dat in 2008 is vastgelegd in een besluit van het college van B&W, is samen met de Stadsregio een aantal verkeersmaatregelen nader bekeken, die de stagnatie kunnen verminderen:
- Dynamisch verkeersmanagement;
- Vergroten van het transferium Ressen;
- Omleiden van doorgaand verkeer via A15 en A50.
Naast de verkeersmaatregelen wordt het inzetten van groen bestudeerd, om de concentratie op de toetsafstand en ter plaatse van de woningen in de bestemmingsplannen te verlagen. Hierbij wordt aangesloten bij het IPL-onderzoek dat in 2008 is uitgevoerd langs de A50 en dat wordt uitgevoerd door de Stadsregio Arnhem- Nijmegen. Voor het plan Landschapszone moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van het realiseren van groenmaatregelen of schermen langs de Prins Mauritssingel, om daar concentratie op de toetsafstand onder de grenswaarde te brengen.
Maatregelen in de stad
Uit het Uitvoeringsprogramma is een aantal maatregelen voortgekomen, die effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse van de overschrijdingen in 2010 op de Oranjesingel, de Graafseweg en de Energieweg. In de tabel hieronder wordt per maatregel aangegeven wat het verwachte effect is op die locaties in dat jaar.
Weg | Maatregel of combinatie | NO2 verlaging | PM10 verlaging* |
Graafseweg | Milieuzone en stadsdistributie Schoner Openbaar Vervoer Rijden op aardgas | 2,0 µg/m³ | 4,0 µg/m³ |
Energieweg | Rijden op aardgas | 1,0 µg/m³ | 4,0 µg/m³ |
Oranjesingel | Milieuzone en stadsdistributie Schoner Openbaar Vervoer Rijden op aardgas | 1,0 µg/m³ | 4,0 µg/m³ |
* deze verlaging, langs de hoofdwegen, is het gevolg van alle maatregelen uit het Uitvoeringsprogramma en is niet nader uitgesplitst per maatregel
Deze maatregelen hebben tevens een gering effect op de luchtkwaliteit langs de Prins Mauritssingel en leveren dus een bijdrage aan het verlagen van de concentraties tot onder de grenswaarden.
Conclusies
De bijdrage van dit plan is in samenhang met de andere plannen bekeken. In 2020 zijn er geen overschrijdingen, zowel in de autonome als in de plansituatie. In 2015 is er alleen een overschrijding van de grenswaarde voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) langs de Prins Mauritssingel ter hoogte van de Waalbrug. In de jaren 2010 en 2012 zijn er overschrijdingen langs de Prins Mauritssingel op verschillende plaatsen, waaronder ter hoogte van het plan Landschapszone. Realisatie van dit bestemmingsplan draagt bij aan de overschrijdingen van de grenswaarden. Om dit plan te realiseren én te voldoen aan artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer, moeten er maatregelen genomen worden waardoor de concentratie NO2 en het aantal overschrijdingsdagen van de etmaalgemiddelde fijn stof grenswaarde onder de grenswaarden komen.
Door de stagnatie van het verkeer op de Prins Mauritssingel aan te pakken, waardoor de gemiddelde snelheid boven de 15 km/uur zou komen en het aantal stops zou dalen naar 2 per kilometer, komen daar waar de doorstroming verbeterd wordt, de concentraties op de toetsafstand onder de grenswaarden. Deze verkeersmaatregelen worden voor 2010 uitgevoerd, waardoor de realisatie van het plan Landschapszone voldoet aan artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). De geplande woningen liggen, na het nemen van maatregelen, niet op locaties waar grenswaarden overschreden worden.
Bedrijvigheid
In en rond het plangebied liggende bedrijven (inrichtingen) die op grond van de Wet milieubeheer rechten en plichten hebben. Bij de ontwikkeling van het gebied moet rekening worden gehouden met deze rechten. Nieuwe ontwikkelingen mogen de bestaande bedrijvigheid niet belemmeren. Om dit te garanderen leggen we een zogenaamde hindercirkel waarbinnen geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd. De hindercirkels gelden vanaf de grens van een bedrijf inclusief het bijbehorende terrein.
Binnen en rond het plangebied bevindt zich momenteel nog de volgende bedrijvigheid:
Nr. | Adres | Activiteit | Hindercirkel |
I | Woerdsestraat 4a | Kassenbedrijf | 30 meter |
II | Woerdsestraat t.h.v. nr. 14 Ressen/Bemmel | Akkerbouw | 30 meter |
III | Zwarteweg 3 c.a. | Akkerbouw | 50 meter |
De nieuwbouwlocaties langs de Zandseplas liggen buiten de hindercirkels van deze bedrijven.
Ontgronding
De ontgrondingen binnen het plangebied worden opgevat als een tijdelijke bedrijfsactiviteit. De totale ontgronding binnen het plangebied Landschapszone zal ongeveer 8 jaar in beslag nemen. Zandwinning (inclusief alle bewerkingen en het transport)is een vergunningplichtige activiteit op grond van de Wet milieubeheer. Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland is bevoegd gezag en moet de milieuvergunning verlenen en handhaven.
Tot het moment van beëindiging van de winwerkzaamheden binnen het gebied van de Oosterhoutse- en de Zandse-/Lentseplas, zal bewoning van nieuwe woningen of de realisering van woningbouw binnen een straal van 400 tot 500 m niet zonder maatregelen mogelijk zijn.
Recreatie
De toekomstige activiteiten binnen het plangebied betreffen vooral dagrecreatie en horeca aan de noord-/noordwestzijde van de Zandse-/Lentseplas met onder meer een strand met ligweiden, een paviljoen en mogelijk een hotelvoorziening, een evenemententerrein en een zwembad.
Van intensief hinder veroorzakende recreatie is geen sprake voor wat de dagrecreatie, het paviljoen en het hotel in deze planinvulling betreft. Wel zal met betrekking tot het evenemententerrein en zwembad hinder kunnen ontstaan naar de watergebonden woongebieden aan en in de Zandse-/Lentseplas. Een zwembad heeft een hindercirkel van 50 meter indien hij overdekt is en 200 meter als het een openluchtbad met speelweiden betreft. Met betrekking tot het evenementen terrein kan gesteld worden dat indien hier voorzieningen als geluidsinstallaties e.d. geïnstalleerd gaan worden er ook hinder naar de woningen in en aan de Zandse-/Lentseplas kan ontstaan. Op de park- en strandvoorzieningen na vallen de hierboven genoemde planonderdelen onder de Wet milieubeheer.
Bij de planinvulling moet rekeningen worden gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de recreatieterreinen en de horeca voorzieningen bij het voormalig Zwarte Gat. Deze locaties dienen goed ontsloten te worden voor langzaam verkeer en openbaar vervoer.
Externe Veiligheid
Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden
a. Risico's Externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven.
b. Externe veiligheidRisico's door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen.
Een risico kan toenemen doordat het bedrijf uitbreidt of het transport toeneemt maar ook doordat (kwetsbare) objecten 'opschuiven' naar de risicobron. Deze paragraaf richt zich op de beheersing van deze risico's voor het onderhavige bestemmingsplan.
Wet en regelgeving
Het gestelde onder a. De beheersing van de risico's van bedrijven wordt geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Bij de veiligheidsnormen in het Bevi wordt onderscheidt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR)
en het groepsrisico (GR)
.
Het plaatsgebonden risico kent een grenswaarde die niet mag worden overschreden voor kwetsbare objecten zoals woningen en scholen. Voor beperkt kwetsbare objecten (kleinere kantoren en winkels ,etc.) geldt er een richtwaarde die slechts mag worden overschreden indien daar zwaarwegende argumenten voor zijn.
Het groeprisico kent de verantwoordingsplicht zonder dat daar strikte normering in de vorm van grens- of richtwaarden onder liggen. De verantwoording is een afweging van groepsrisico's tegen de maatschappelijke baten en kosten van een risicovolle activiteit.
De beheersing van de risico's van het Vvervoer van gevaarlijke stoffen wordt onder meer geregeld in de Circulaires Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs, 2004) en Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984). De Crnvgs is niet wettelijk verankerd en het ontbreekt vooralsnog daardoor aan wettelijke grenswaarden. Het is echter waarschijnlijk dat deze verankering binnenkort wel gaat plaatsvinden. De Crnvgs hanteert een vergelijkbare systematiek zoals die ook voor risico's van bedrijven geldt. Ook voor de risico's van buisleidingen is de wetgeving sterk in ontwikkeling en wordt binnenkort een nieuwe circulaire verwacht. Onderstaande tekst anticipeert zoveel als mogelijk op deze nieuwe ontwikkelingen en toetst aan bestaande regelgeving. Zowel in het besluit als in de circulaire wordt een verdere verdeling naar plaatsgebonden risico's (PR) en groepsrisico's (GR) gehanteerd. Voor wat betreft het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden (ijkpunten) aangegeven, het groepsrisico wordt getoetst aan de zogenaamde oriënterende. Daarnaast dient bij iedere 'significante' toename of overschrijding van de oriënterende waarde een verantwoordingsplicht te worden doorlopen. Hierbij vindt een afweging plaats van groepsrisico's tegen de maatschappelijke baten en kosten van een risicovolle activiteit.
Van de oriënterende waarde kan eventueel in voorkomende gevallen worden afgeweken. Hieraan dient wel een collegebesluit ten grondslag te liggen waarin de onderbouwing van de afwijking is opgenomen en voorts moet toestemming van de minister zijn verkregen. Voorafgaand aan het Collegebesluit stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid advies uit te brengen met betrekking tot het groepsrisico.
Inrichtingen c.q. bedrijven
Er zijn binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig met een veiligheidsrisico als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Verder zijn er geen bedrijven buiten het plangebied aanwezig waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de Prins Mauritssingel, het spoor van Nijmegen naar Arnhem en door een hoge druk aardgastransportleidingzijn er de volgende potentiële risicobronnen:
- vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
- vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
- vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleiding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
In 2002 is voor het traject Elst- Nijmegen , over het spoor door Nijmegen geen of zo weinig vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden dat dit spoortraject geen belemmeringen geeft voor ruimtelijke ontwikkelingen. Door ProRail Capaciteitstoedeling zijn eerder al voor de spoorlijnen door Nijmegen nog een zogenaamde 0-prognose afgegeven, er zullen zouden volgens ProRail geen gevaarlijke stoffen meer per spoor door Nijmegen worden vervoerd. Uit de realisatiecijfers van 2007 van Prorail blijkt dat er toch gevaarlijke stoffen worden vervoerd over het spoor. Van 2006 tot 2007 heeft dit vervoer zich zelfs verdubbeld. Prorail verwacht echter dat het vervoer van gevaarlijke stoffen rond 2020 ruim onder het niveau van 2007 ligt. Deze verwachting is gebaseerd op marktontwikkelingen en met name de ingebruikname van de Op dit moment is er nergens een overschrijding van het
plaatsgebonden- of het groepsrisico.
In de toekomst zal er, met de ingebruikname van de Betuweroute. De cijfers van dit moment zijn in onderstaande tabel weergeven.
Vervoer gevaarlijk stoffen in wagens per jaar
Stofcategorie | Beschrijving | Wagens/jaar | |
2007 | prognose 2020 | ||
A | Brandbare gassen | 2300 | 700 |
B2 | Giftige gassen | 34 | 200 |
B3 | Zeer giftige gassen | 0 | 0 |
C3 | Zeer brandbare vloeistoffen | 950 | 1050 |
D3 | Acrylnitril | 24 | 50 |
D4 | Zeer giftige vloeistoffen | 150 | 50 |
In de Handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen (VNG, 1998) worden enkele vuistregels gegeven aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het PR of de oriënterende waarde van het GR wordt overschreden.
Voor snelheden op het baanvak van hoger dan 40 km/uur is de indicatiewaarde voor het PR 10-6 . Dit komt overeen met 3000 transportbewegingen met stofgroep C3 en maximaal 7000 transportbewegingen voor alle stofcategorieën samen. In 2007 waren dat er 1050 van C3 en ongeveer 3400 totaal. Bij de vervoersfrequentie van 2007 wordt de PR 10-6 dus niet overschreden.
Voor het GR is de stofgroep B3 (bijvoorbeeld chloor) en Groep A (bijvoorbeeld LPG) bepalend. B3/chloor wordt echter niet vervoerd op het traject Nijmegen Arnhem, LPG waarschijnlijk wel. Indien we ervan uitgaan dat in 2007 alle wagons uit cat. A LPG vervoerden (2300 wagons) de overschrijding van het groepsrisiconiveau mogelijk bij bevolkingsdichtheden vanaf 80/ha bij tweezijdige bebouwing (binnen de eerste 150 meter). Bij het in gebruik nemen van de Betuwelijn zullen de risico's alleen maar verder afnemen (prognose 2020). Een berekening met RMB II van het groepsrisico heeft dan ook (nog) niet plaatsgevonden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Aan de westzijde van het plangebied loopt de A325 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. In de maanden april en mei 2007 zijn in opdracht van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) tellingen uitgevoerd naar de omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A325. Deze gegevens hebben als basis gediend voor de risicoberekening (Analyse externe veiligheid A325, i.o.v. Gem Nijmegen, Arcadis, 7 september 2007).
Overzicht vervoer over A325 april en mei 2007
Stofcategorie | Aantal tankwagens per jaar* geëxtrapoleerd |
GF3 (brandbaar gas) | 125 |
LF1 (brandbare vloeistof) | 499 |
LF2 (brandbare vloeistof) | 468 |
Prognose vervoer gevaarlijke stoffen 2020 op basis van Global Economy Scenario
Stofcategorie | Aantal tankwagens per jaar |
GF3 (brandbaar gas) | 124 |
LF1 (brandbare vloeistof) | 574 |
LF2 (brandbare vloeistof) | 538 |
De PR-contour ligt op 0 meter van de wegas.
Het Plaatsgebonden Risico blijft lager dan 10-6 per jaar en geeft dus geen ruimtelijke beperkingen. De PR-contour ligt op 0 meter van de wegas.
Het Groepsrisico neemt in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de huidige situatie maar blijft nihil.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleiding
In de Waalsprong liggen lopen drie hogedruk aardgasleidingen, één met een diameter van zes inch en twee met een diameter van 48 inch en een werkdruk van 66 bar. Het
Volgens de nog vigerende regelgeving rondom hoge druk aardgasleidingen (circulaire zonering hogedruk aardgastransportleidingen) dient de minimale bebouwingsafstand tot de leiding 50 meter te bedragen voor woonwijken, flatgebouwen en bijzondere objecten. Daarnaast geldt er volgens de circulaire een toetsingsafstand van 150 meter waarin niet zonder meer mag worden gebouwd.
Regelgeving rondom het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen wordt momenteel herzien. Vooruitlopend hierop heeft de Gasunie berekend waar de Plaatsgebonden risicocountour (PR-contour) is gelegen voor deze buizen. Uit berekening blijkt dat de PR-contour is gelegen op 0 meter van de buis, het ligt op de buis zelf. Het nieuwe invloedsgebied voor deze buizen bedraagt 600 meter aan weerszijden van de buis. Een eerste berekening van het groepsrisico liet een overschrijding van
de oriënterende waarde zien. Deze situatie zou strijdig zijn met de concept visie van de gemeente. Op basis van deze eerste berekening heeft de regionale brandweer een advies uitgebracht. Na overleg met de brandweer en de Gasunie heeft een herberekening plaatsgevonden. Hierbij zijn nieuwe bevolkingsgegevens gebruikt. In deze periode zijn echter ook nieuwe afspraken gemaakt tussen het ministerie van VROM en de Gasunie over de corrosiefactor in het rekenmodel. Afgesproken is dat de kans op leidingbreuk door corrosie nihil is. De combinatie van deze nieuwe factoren hebben ertoe geleid dat het groepsrisiconiveau onder de oriënterende waarde ligt na realisatie van de bouwplannen. Verantwoording van het groepsrisico(gr) blijft echter noodzakelijk ondanks het feit dat er maar een zeer geringe uitbreiding van het gr plaatsvindt.
Verantwoording groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico is in voorgaande paragrafen al aangegeven. Het invloedsgebied is afhankelijk van het scenario dat wordt gehanteerd en varieert van 580 meter bij een ramp met een gasleiding tot een incident met een treinwagon met zeer giftige vloeistoffen met een invloedsgebied van 3000 meter. Invulling van de bouwplannen leidt tot een aanwezigheid van ongeveer 100 personen per hectare.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico, de voorbereiding op een incident en de mogelijkheden van het bestrijden van een incident en mogelijkheden van zelfredzaamheid worden in de volgende paragraaf uitgewerkt naar aanleiding van een eerder brandweeradvies. Doel van het project
Nijmegen had in de jaren tachtig van de vorige eeuw behoefte aan uitbreiding. In 1992 heeft de provincie Gelderland aan de hand van een milieueffect rapportage gekeken waar in de regio Nijmegen een uitbreiding van woningbouw en bedrijventerrein het meest op zijn plaats zou zijn. Het gebied van de Waalsprong kwam daaruit als meest milieuvriendelijk alternatief naar voren.
Laauwick wordt een nieuw woongebied in de Waalsprong met ongeveer 1.200 woningen. Deze uitbreiding van Lent sluit aan op de sfeer van het oude dorp en de meer stedelijke sfeer van de al gerealiseerde nieuwe wijk Visveld.
Binnen Nijmegen is er geen andere plaats aanwezig waar op deze schaal woningbouw met andere functies gecombineerd kan worden.
Mogelijke preventieve maatregelen tot risicovermindering
- c. vermindering van het risico op een ongeval met een LPG-tankauto door het plaatsen van radar- en camera's voor toezicht op naleving van de snelheid
- d. bewoners en gebruikers van plangebied voorlichten over de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen en over hoe te handelen in het geval van een incident
Mogelijke preparatieve maatregelen tot risicovermindering
- het waarborgen dat de bebouwing aan aanwezige personen voldoende bescherming biedt in geval van een Bleve
- het waarborgen van veilige vluchtroutes in het geval van een Bleve
- het opnemen van de nieuwe situatie in een rampenbestrijdingsplan, waarin alarmering, hulpverlening, ontruiming en bestrijding voor zover van toepassing zijn vastgelegd
Regionaal Brandweeradvies
Het plangebied is gelegen in het oostelijk deel van de Waalsprong, ten noordwesten van de bestaande woonkern Lent. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de toekomstige Prins Mauritssingel (de huidige A325) welke onderdeel is van de routering gevaarlijke stoffen van de gemeente Nijmegen en waarover dan ook transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Toetsing aan de kwaliteitseisen inzake externe veiligheid is dan ook noodzakelijk. Voor het transport van gevaarlijke stoffen is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) van toepassing.
In de CRnvgs staan twee risicomaten centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Binnen deze verantwoordingsplicht is de regionale brandweer aangewezen als adviseur betreffende het groepsrisico, de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van de burger.
Groepsrisico
Het groepsrisico is bepaald in de rapportages 'Externe veiligheid de Waalsprong' en 'Analyse externe veiligheid Waalsprong A325'. Wij hebben geen opmerkingen betreffende deze rapporten.
Mogelijkheden voor de rampenbestrijding
Hoewel de kans op een groot incident met gevaarlijke stoffen klein is, wordt voor de bepaling van de mogelijkheden voor de rampenbestrijding een maatscenario gedefinieerd. Een maatscenario beschrijft het ongeval met de grootste effecten waarvan het nog geloofwaardig is dat het zich voordoet. Voor het plangebied is het maatscenario een Bleveexplosie van een LPG-tankauto op Prins Mauritssingel.
Bij dit scenario liggen de mogelijkheden voor de rampenbestrijding voornamelijk in het voorkomen van een Bleve. Of dit mogelijk is, is afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende materieel, de bereikbaarheid van het incident, de beschikbaarheid van voldoende bluswater en de beschikbare tijd voor een inzet. Hieronder zijn deze voorwaarden in overleg met Brandweer Nijmegen uitgewerkt.
Materieel
Voor het voorkomen van een Bleve van een LPG-tankauto is de inzet van minimaal 2 blusvoertuigen vereist. In overleg met brandweer Nijmegen is vastgesteld dat deze na ongeveer 8 minuten aanwezig kunnen zijn vanuit de posten Nijmegen-Centrum en Nijmegen-Noord, indien er direct een alarmering voor middelbrand wordt gedaan. Indien niet direct voor middelbrand wordt gealarmeerd zal het tweede blusvoertuig na ongeveer 16 minuten ter plaatse komen.
Bereikbaarheid
Door brandweer Nijmegen is aangegeven dat de Prins Mauritssingel doorgaans goed bereikbaar is. De uitrukroute naar de Prins Mauritssingel bestaat uit doorgaande routes en er is een alternatieve route beschikbaar. Om te voorkomen dat de opkomsttijden toenemen in verband met de filedruk in spitstijd is door Brandweer Nijmegen gekozen om post Nijmegen-Noord bij grote filedruk permanent te bezetten wat de opkomsttijd ten goede komt.
Bluswater
In de directe omgeving van de Prins Mauritssingel is nu nog onduidelijk waar de waterwinning gesitueerd wordt in het plangebied. Mits langs de Prins Mauritssingel voldoende primaire bluswatervoorzieningen met een capaciteit van 90 m3 water per uur worden gerealiseerd zal voldoende bluswater beschikbaar zijn om bij dit scenario goed te kunnen optreden. Voor de bluswatervoorziening binnen het plangebied dient te worden uitgegaan van de notitie 'Randvoorwaarden en richtlijnen bluswater & bereikbaarheid' van Brandweer Nijmegen.
Tijd
De ontwikkeltijd van het maatscenario is variabel. Het is echter denkbaar dat het maatscenario binnen de tijd die benodigd is om voldoende materiaal in te zetten reeds optreedt. In dit geval zal onvoldoende tijd beschikbaar zijn om een Bleve te voorkomen. De operationele diensten zullen dan geen inzet plegen of zullen zich moeten terugtrekken van de locatie van het incident tot een veilige afstand. Afhankelijk van het verloop van het incident zal de operationele leiding dit ter plaatse moeten beoordelen.
Gezien de ontwikkeltijd van het maatscenario is het dus niet ondenkbaar dat bij een dreigende Bleve het maatscenario ook daadwerkelijk zal optreden. Slachtoffers die binnen één uur medische hulp behoeven zijn in dat geval bepalend voor de hulpvraag. Deze slachtoffers zullen voor het overgrote deel vallen binnen een straal van 300 meter vanaf de Bleve. Voor het maatscenario verwacht de RBGZ maximaal 1560 slachtoffers die binnen één uur medische hulp behoeven. Dit aantal gaat de mogelijkheden voor de rampbestrijdingsorganisatie, met name de geneeskundige hulpverlening, te boven. Er kan worden geconcludeerd dat, in het geval van een maatscenario, sprake is van een restrisico.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
Het beoordelen van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid is complex omdat er nog geen generiek beoordelingskader beschikbaar is. Toch zijn wel vier factoren te benoemen die inzicht kunnen verschaffen in de mogelijkheden tot zelfredzaamheid. Deze zijn:
De voorzieningen in het gebied waarmee vluchten en of schuilen mogelijk wordt gemaakt (infrastructurele mogelijkheden).
De fysieke mogelijkheden van de aanwezige populatie om juist te handelen.
De mate waarin men is voorbereid op de eventuele noodzaak om te vluchten of schuilen of hiertoe tijdig instructies kan ontvangen (mentale mogelijkheden).
De waarschuwings- of alarmeringstijd.
Beoordeling van de bovengenoemde vier factoren voor plangebied Laauwick
Om de factoren die van invloed zijn op de zelfredzaamheid te beoordelen is het allereerst van belang om de meest effectieve strategie voor zelfredzaamheid te bepalen. Voor een Bleve is dit binnen een straal van 150 meter te voet vluchten en in een straal van 150 tot 300 meter schuilen of te voet vluchten.
Infrastructurele mogelijkheden
Infrastructurele mogelijkheden liggen voor het maatscenario voornamelijk in het faciliteren van vluchtroutes die direct uit het effectgebied leiden. Belangrijke routes zijn de geplande ontsluitingswegen in het plangebied. In het bestemmingsplan Laauwick zijn deze wegen indicatief aangegeven. Uitgaande van deze indicatieve situatie zijn er voldoende vluchtroutes (voor tweezijdig ontvluchten) en worden geen knelpunten voorzien. Het is verder onduidelijk of er gebouwen beschikbaar zijn die voldoende mogelijkheid tot schuilen bieden.
Fysieke mogelijkheden
Uit de plankaart blijkt niet direct of in het plangebied bestemmingen aanwezig zijn die specifiek bedoeld zijn voor verblijf door verminderd zelfredzame personen. Wij wijzen u er tevens op nooit uit te sluiten valt dat een aantal personen toch als verminderd zelfredzaam moet worden beschouwd als gevolg van een verstandelijke of fysieke beperking.
Mentale mogelijkheden
De gemeente Nijmegen voert geen actieve campagne om burgers te informeren over de risico's van het vervoer met gevaarlijke stoffen. Door burgers binnen het plangebied voor te bereiden op een eventuele ramp en hen te instrueren over hoe men moet handelen zal de zelfredzaamheid van deze personen toenemen.
De waarschuwings- en alarmeringstijd
Om personen tijdig aan te zetten tot zelfredding is een zo kort mogelijke waarschuwings- en alarmeringstijd van belang. Echter, als bij een dreigende Bleve het sirenenetwerk wordt ingezet ter alarmering zal dit personen binnen het plangebied bewegen tot een onjuiste strategie voor zelfredzaamheid (naar binnen gaan en ramen deuren sluiten). Op dit moment bestaan geen alternatieven voor grootschalige alarmering van personen.
Advies naar aanleiding van het maatscenario
Op basis van het maatscenario kan worden gesteld dat de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de hulpverleningscapaciteit in het gebied tekort schieten. Tevens zijn voor de zelfredzaamheid problemen te verwachten. Indien wordt besloten om het bestemmingsplan Laauwick vast te stellen kunnen maatregelen worden getroffen om het risico te verkleinen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in maatregelen ter bevordering van de rampenbestrijding en maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid.
Maatregelen ter bevordering van de rampenbestrijding
De bluswatervoorziening uitvoeren conform de notitie 'Randvoorwaarden en richtlijnen bluswater & bereikbaarheid' van Brandweer Nijmegen. Langs de Prins Mauritssingel dienen de primaire bluswatervoorzieningen een minimale capaciteit van 90 m3 water per uur te hebben.
De binnenplanse bereikbaarheid vormgeven volgens de notitie 'Randvoorwaarden en richtlijnen bluswater & bereikbaarheid' van Brandweer Nijmegen.
Borgen van de operationele en bestuurlijke geoefendheid in het bestrijden van incidenten bij het transport van gevaarlijke stoffen.
Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid
Bestemmingen specifiek bedoeld voor verblijf of gebruik door verminderd/ niet zelfredzame personen buiten de effectafstand van het maatscenario bestemmen.
De gevels van bebouwing binnen het effectgebied van het maatscenario aan de zijde van de Prins Mauritssingel zonder gevelopeningen uitvoeren.
Uitgangen en vluchtwegen van bebouwing binnen het effectgebied van het maatscenario realiseren aan de zijde die bij de Prins Mauritssingel wegleidt.
Bewoners en gebruikers van plangebied voorlichten over de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen en over hoe te handelen in het geval van een incident.
Bedrijven in het effectgebied van het maatscenario in bedrijfsnoodplannen/ BHV-plannen procedures laten opnemen over hoe te handelen bij een incident op de Prins Mauritssingel.
Tevens adviseren wij u de uitwerking van het bestemmingsplan op een meer detailleerd niveau in overleg met Brandweer Nijmegen te realiseren. Aangezien de plankaart op dit moment globaal en deels indicatief is, is concrete toetsing van alle voor de brandweer relevante aspecten niet mogelijk. Dit is wel mogelijk bij de uitwerking van dit bestemmingsplan.
Hoewel het uitvoeren van de bovenstaande maatregelen een positief effect zal hebben op de veiligheid, valt daarmee niet uit te sluiten dat het maatscenario zich voor zal doen en boven de mogelijkheden van de rampenbestrijdingsorganisatie uitstijgt. Het is aan het bevoegd gezag dit 'restrisico' expliciet te accepteren en in het ruimtelijk besluit te verantwoorden aan de hand van de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Aspecten van het brandweeradvies
De brandweer stelt dat de rampenbestrijding- en hulpverleningcapaciteit tekort schiet bij het berekende rampscenario. Dit scenario gaat uit van een externe beschadiging van de gasleiding met als gevolg een breuk en het ontstaan van een fakkelbrand. Ter reductie van de kans op dit scenario wordt een aantal maatregelen voorgesteld. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe er met dit advies zal worden omgegaan.
Preventie, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
De brandweer stelt de volgende maatregelen voor ter reductie van het risico.
a) Het aanbrengen van een waarschuwingslint boven de hogedruk aardgasleiding. Indien personen graven komen ze dit lint eerst tegen.
b) Het vergroten van de dekking op de leiding om graafschade te voorkomen.
c) Het aanbrengen van bovengrondse waarschuwingsborden en waar mogelijk omheining.
d) Burgers voorlichten over de aanwezigheid van de leiding ter preventie van graafwerkzaamheden en voor de voorbereiding op een ramp.
e) Gevelopeningen van gebouwen binnen het effectgebied (ongeveer 600 meter) van de buisleiding africhten.
f) Bestemmingen die specifiek bedoeld zijn voor verblijf van verminderd zelfredzamen buiten het effectgebied bestemmen.
g) De bluswatervoorziening en bereikbaarheid binnen het plangebied laten voldoen aan de notitie “Randvoorwaarden en richtlijnen bluswater en bereikbaarheid van Brandweer Nijmegen”.
ad a, b en c) Het groepsrisiconiveau ligt in de laatste berekening van de Gasunie op een factor 0,53 tot 0,56 van de oriënterende waarde. Dit niveau is nog verder omlaag te brengen door de maatregelen zoals die onder a, b en c zijn aangegeven. Op dit moment zijn daarover geen afspraken gemaakt met de Gasunie.
d) Toekomstige bewoners kunnen kennisnemen van de risico's via www.risicokaart.nl waardoor de zelfredzaamheid kan toenemen. Binnen de veiligheidsregio is een risicocommunicatieplan in ontwikkeling.
e) Bij het ontwerp van de huizen wordt geen rekening gehouden met de kans op een ramp en dus ook niet met de oriëntatie van de gevelopeningen ten opzichte van de leiding.
f) In het plangebied zijn geen bestemmingen aanwezig voor verminderd zelfredzamen (bijvoorbeeld een school met kinderdagverblijf). Aan dit advies wordt dus voldaan.
g) De bluswatervoorziening wordt niet geregeld in dit bestemmingsplan maar in de latere bouwplannen.
De toename van het gr is nihil en blijft ruim onder de oriënterende waarde. In combinatie met bovenstaande afwegingen zijn er vanuit het aspect Externe Veiligheid geen belemmeringen voor de realisatie van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet En Bestemmingen
De regels van dit bestemmingsplan zijn conform de SVBP 2008 die mede met het oog op de nieuwe Wro een uniformering van planregels beoogt. Het bestemmingsplan is daarom geschikt om volledig gedigitaliseerd te worden. Volledige digitalisering is op het moment van definitieve besluitvorming nog niet verplicht, omdat de invoeringstermijn daarvan een tweede maal is uitgesteld (was 01-07-2009). Hieronder zijn, bij wijze van voorbeeld, twee kaarten opgenomen waarop één digitale “laag” van de plankaart/verbeelding is te zien.
De aanpassing aan de wetgeving zorgt voor een aantal wijzigingen ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan.
Plankaart en voorschriften archeologie
Op de plankaart moeten terreinen met een archeologisch belang expliciet worden aangegeven. Dit kan via de aanduidingen 'Archeologisch onderzoeksgebied' respectievelijk 'Archeologisch waardevol terrein' op de plankaart op te nemen, binnen een dubbelbestemming Waarde. De hiervoor opgenomen “Archeologische waardenkaart” is daarvoor de basis. De aanduidingen sec hebben geen juridisch bindende status. Deze ontstaat door in de Algemene bepalingen een specifiek voorschrift met een verwijzing naar de plankaartaanduidingen op te nemen. Vervolgens wordt in dat voorschrift aangegeven tot welke gebruiksbeperkingen deze aanduidingen leiden. In de doeleindenomschrijving bij de verschillende bestemming(en) moet worden verwezen naar de aanduiding en worden verwoord dat realisering van de bestemming slechts kan plaatsvinden als is voldaan aan het bepaalde in artikel xx of yy. De keuze voor 'aanduiding' bij de weergave van archeologie op de plankaart en in de voorschriften is in lijn met de landelijke richtlijnen voor digitale uitwisselbare ruimtelijke plannen (BRBP 2006 en SVBP 2008).
Tot op heden werden zones met een middelhoge en hoge archeologische verwachting doorgaans niet op de bestemmingsplankaart aangegeven. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (29.259-3) blijkt dat de wetgever het opnemen van verwachtingsgebieden expliciet toelaat. Ook de Raad van State heeft het belang van het belang hiervan recentelijk nog in de zaken Coevorden (200507106/1) en Tiel (200509593/1) onderstreept. In de Toelichting bij het bestemmingsplan moet helder worden uiteengezet of het om bekende of verwachte archeologische waarden gaat en moet verder worden ingegaan op (eerder) uitgevoerd onderzoek, de motivatie bij te behouden archeologische waarden en de inpassing daarvan in het (stedenbouwkundig) plan. In onderstaande standaardvoorschriften zijn deze verwachtingszones vertaald in de aanduiding 'Archeologisch onderzoeksgebied'.
Voor de archeologische bescherming is in de bestemming Waarde-archeologie (dubbelbestemming) een specifieke beschermende regeling opgenomen. In het plangebied komen alle categorieën voor. Voor een beeld van de digitale laag is hieronder een themakaart voor de archeologische aanduidingen opgenomen, met excuses voor de “gedraaide”versie.
Kaartbeeld overig
Bovenstaande kaart toont digitale laag van de begrenzingen van aanduidingen (in dit geval de zoekgebieden voor nieuwbouw en bijbehorende ontwikkelingen) zoals die op de plankaart opgenomen kunnen worden. Op de analoge plankaart zijn de begrenzingen van aanduidingen soms lastig te zien.
De actualisatie en digitalisatie van de bestemmingsplannen maakt het noodzakelijk voor de opzet en invulling van het bestemmingsplan over een standaardopzet en –invulling te kunnen beschikken. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden en hierin wordt verplicht om per 1 juli 2009 alle bestemmingsplannen digitaal en uitwisselbaar te maken (DURP).
De vorige Wet op de Ruimtelijke Ordening bevatte geen bepalingen over de opbouw en de verbeelding van bestemmingsplannen. Hierdoor zijn veel verschillende bestemmingsplannen ontstaan en deze waren moeilijk vergelijkbaar. Hierdoor ontbrak het aan duidelijkheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan. Het gaat bij bestemmingsplannen om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (hierna SVBP2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De bestemmingen
De belangrijkste voor dit bestemmingsplan relevante wijzigingen die door de gewijzigde regels zijn veroorzaakt, zijn het vervallen van de bestemming Recreatie en het verplichte gebruik van de bestemming Gemengd indien sprake is van twee of meer gelijkwaardige hoofdfuncties. Deze wijzigingen leiden tot het opnemen van twee gemengde bestemmingen op de kaart; voor het landgoed Oosterhout en voor het leisurepark.
Voor het wonen is een indeling gemaakt in bestaande woningen (Wonen) en nieuwe woningen (Woongebied). Alleen de nieuwe woning aan de Griftdijk heeft de bestemming Wonen gekregen omdat het om één kavel gaat.
Voor de geprojecteerde groen- en natuurwaarden is hoofdzakelijk de bestemming Groen opgenomen. Dit omdat voor de bestemming Natuur in het algemeen weinig of geen inrichting plaatsvindt.
Ten behoeve van de waterberging en de zandwinning is gebruik gemaakt van de dubbelbestemming Waterstaat. De zandwinning is middels een aanduiding daarbinnen mogelijk gemaakt. De aanduiding Zandwinning is ook van toepassing verklaard binnen aangrenzende bestemmingen waar mogelijk zandwinning zal plaatsvinden en/of de mogelijkheid van gebruik als werkgebied noodzakelijk is.
Het verplichte stelsel aan dubbelbestemmingen heeft ook geleid tot dubbelbestemmingen voor kabels- en leidingen.
Voor de wijzigingsmogelijkheid ten behoeve van de waterwoningen is gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
Ook aanduidingen kennen inmiddels een verplicht stelsel dat is toegepast. De indicatieve routes die in het voorontwerpbestemmingsplan waren aangegeven zijn vervangen door de aanduiding “ontsluiting” op de punten waar het plangebied of bestemmingen worden ontsloten. Aanduidingen op de verbeelding/plankaart zijn alleen mogelijk als deze ook een rol spelen in de regels. Daar waar bouwmogelijkheden niet worden beoogd, mede in verband met de regels voor grondexploitatie, zijn deze uitgesloten middels een bijzondere bouwaanduiding.
Nieuw is dat voor de parkeerregulering regels in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden. Net als voorheen op basis van de bouwverordening wordt uitgegaan van de CROW-normen.
Hoofdstuk 6 Financiële Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële aspecten behorende bij het bestemmingsplan Landschapszone op basis van de bestemmingsplankaart en bijbehorende regels.
6.2 Dekkingsmiddelen
De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan steunt op de volgende elementen:
1. De in het Ontwikkelingsbedrijf opgenomen reserveringen.
2. Opbrengsten uit zandwinning
3. De uitgifte van gronden door middel van verkoop aan derden
6.3 Beschrijving Elementen
De elementen, zoals aangegeven in het bestemmingsplan en bijbehorende plankaart, die van belang zijn voor de toetsing op de financiële haalbaarheid, zijn:
1. aanleg van waterplassen met de daarbij behorende voorzieningen.
2. verbetering openbare infrastructuur.
3. toevoeging van woningbouw
4. zandwinning
sub 1. Aanleg waterplassen met de daarbij behorende voorzieningen.
Hierbij gaat het om een drietal aan elkaar gekoppelde waterplassen van circa 60 ha groot. Deze plassen hebben naast de functie van waterberging voor de woningbouw in de Waalsprong tevens een recreatieve functie. Om deze functie te versterken kan circa 20.000 m2 b.v.o. aan commerciële voorzieningen gerealiseerd worden in het aansluitende leisurepark.
sub 2. Verbetering openbare infrastructuur.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid fiets- en wandelpaden te realiseren met een
lengte van circa 4 km. Ten behoeve van de autobereikbaarheid van de voorzieningen zal
ten zuiden van de Ovatonde een groot parkeerterrein aangelegd worden.
sub 3. Toevoeging van woningbouw
In het bestemmingsplan is voorzien in de mogelijkheid op een aantal locaties rondom de
plassen woningbouw toe te voegen, zowel in het landschap, aan het water als ook in
het water.
sub 4. Zandwinning.
De aanleg van de plassen maakt de winning van bouwstoffen mogelijk. Hierbij
gaat het om afzet van de bovengrond in de vorm van klei, de winning van
ophoog- dan wel industriezand en grind.
6.4 Financiële Aspecten.
De elementen genoemd onder punt 1 t/m 4, zijn opgenomen in een planexploitatie, waarbij de volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:
start exploitatie 1-7- 2008
einde exploitatie 31-12-2016
rente 5,5%
inflatie investeringen 3,0%
inflatie opbrengsten 2,0%
prijspeil 1 januari 2007
datum exploitatie oktober 2007
Dekking van deze exploitatie is gevonden in inkomsten uit verkoop van bouwrijpe grond en opbrengsten uit de zandwinning. Daarnaast is een voorziening in het Ontwikkelingsbedrijf getroffen.
6.5 Financiële Haalbaarheid.
Conform artikel 9 BRO heeft een onderzoek plaats gevonden naar de economische
uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De vraag naar woningen en voorzieningen, alsmede de verwachting voor de zandwinning zijn gebaseerd op onderzoek en nader toegelicht in de sectorale paragrafen in de hoofdstukken 2 en 4 van de toelichting. Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is. In het geval dat één van de kostendragers, genoemd onder punt 6.2, niet kan worden geëffectueerd, zal de uitvoering van de voorgenomen plannen moeten worden afgestemd op de dan besteedbare geldmiddelen.
6.6 Wet Ruimtelijke Ordening/grondexploitatie.
Vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro is niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan zijn alleen bouwplannen ex art. 6.2.1. Bro opgenomen waarvan het verhaal van kosten anderszins is geregeld. Ook zijn de mogelijkheden van sub b en c van dit artikel niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Resultaten Inspraak En Art. 10 Bro Overleg
Ten behoeve van de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan is een inspraaknota opgesteld.
Reacties artikel 10 BRO-overleg
1. Gemeente Lingewaard
De landschapszone is van belang voor Bemmel en Ressen. De bereikbaarheid gaat via de Prins Mauritssingel. Voor fietsverkeer zijn de aansluitingen op de Woerdsestraat en de Zwarteweg van belang.
Over de omvang van de Zandseplas wil men ten eerste opmerken dat de groenzone het tracé van de Dorpensingel Oost overlapt. Hierover zijn afspraken in BROA verband. Deze afspraken vindt men niet terug (reservering of anders). Het plan voldoet hier dus niet aan.
Ten tweede zijn afspraken tussen Lingewaard en Nijmegen gemaakt over het karakter van de Woerdsestraat. Onderdeel van de grenscorrectie was behoud van een groene zone. Er is destijds rekening gehouden met het behoud van een boomgaard ter plaatse van de zuidelijke punt van de plas. Aanpassing is gewenst.
Reactie:
In het kader van de langzaamverkeersverbindingen geeft de paragraaf Mobiliteit in het ontwerpbestemmingsplan nu beter aan wat de voornemens zijn. Via genoemde straten wordt het recreatiegebied goed bereikbaar en worden ook verdere bestemmingen goed ontsloten. Voor het autoverkeer ligt de nadruk op de entree via de Prins Mauritssingel. Tegen sluipverkeer en wildparkeren zullen ook specifieke maatregelen worden genomen, die niet samenhangen met het bestemmingsplan.
Het genoemde raadsbesluit over de Dorpensingel Oost wordt gerespecteerd in dit bestemmingsplan. De essentie is dat dit bestemmingsplan de latere aanleg van de singel niet onmogelijk maakt.
Het groen langs de Woerdsestraat wordt niet of nauwelijks beïnvloed door dit bestemmingsplan, terwijl wij menen dat juist een kwaliteitsimpuls wordt gegeven. De specifieke afspraak over een boomgaard wordt nog opgezocht (PM).
2. Kamer van Koophandel
Thematische invulling van knoop Ressen is akkoord mits de bereikbaarheid is gewaarborgd. Inzake bereikbaarheid gaat het plan uit van een goede situatie, maar de onderbouwing is niet duidelijk. Dit geldt ook het parkeren.
De traditionele zandwinning geeft teveel overlast, dus voorkeur voor de optimalisatie.
Het is de vraag op luchtkwaliteitsmaatregelen voldoen, dit kritisch toetsen.
Beroep- en bedrijf aan huis wordt onnodig beperkt door het verbod inzake bijgebouwen.
Reactie:
De bereikbaarheid van knoop Ressen achten wij optimaal. De gerealiseerde verkeersstructuur en de randvoorwaarden voor voldoende parkeergelegenheid staan op de eerste plaats. Verder heeft het gebied goede aansluitingen op het openbaar vervoer.
Voor de aanleg van de drie plassen zijn onder andere een ontgrondingsvergunning en een milieuvergunning nodig. Beide vergunningen dienen bij de provincie Gelderland te worden aangevraagd. In de voorschriften van de milieuvergunning zullen diverse voorwaarden worden opgenomen, onder andere voorwaarden ten aanzien van geluidhinder en luchtkwaliteit. Bij het stellen van deze voorwaarden zal de provincie Gelderland de van toepassing zijnde wet- en regelgeving in ogenschouw nemen. De ontgronder dient er voor zorg te dragen dat de activiteiten binnen de in de vergunning gestelde maximale geluidniveaus plaatsvinden. De provincie zal hier tijdens de uitvoering tevens op controleren en waar nodig handhavend optreden. In de voorschriften van de ontgrondingsvergunning zullen voorwaarden worden opgenomen voor het opnemen van bestaande woningen en opstallen binnen een nader te bepalen afstand van de drie plassen (0-meting). Bij eventuele vrachtwagenbewegingen zullen de normen voor geluid en luchtkwaliteit die worden gesteld in de milieuvergunning in acht worden genomen. Er wordt tevens ingezet op zandtransport per buizenstelsel. Op dit moment is echter nog geen duidelijkheid over de uiteindelijke transportmethode.
De milieu- effecten van de voorgenomen verkeersstructuur voor de Waalsprong zijn getoetst aan de wetgeving. Hierbij is ook het bestemmingsplan Stadsbrug van belang. In de rapporten is aangegeven dat bij uitvoering van de maatregelen geen belemmeringen vanwege luchtkwaliteit aan de orde zijn. Een aantal van die maatregelen zijn reeds in uitvoering.
3. Waterschap Rivierenland.
Het plan voorziet in bebouwing voor diverse functies. De effecten op de waterhuishouding ontbreken echter.
Men wenst “minimaal” 60 hectare wateroppervlak, i.p.v. circa. Het minimale waterpeil is geen NAP + 6,75 maar NAP+6,68 meter.
De beleidskaders en huidige situatie zijn goed weergegeven. De laatste stand van zaken m.b.t. het WIW ontbreekt. Het product dat het college op 26-06-2007 heeft vastgesteld heeft geen instemming. In de brief van 27-04-2007 van het waterschap staan de concrete wensen. Vooral aandacht voor de natuurvriendelijke inrichting van oevers tussen 1:5 en 1:10 is nodig. De verbinding tussen de ecologie en de uitwerking van de oevers ontbreekt.
De relatie tussen de sanering van de vervuilingen en de aanleg van de plassen moet duidelijker. Men heeft twijfels over de tijdige beschikbaarheid van voldoende retentie voor plan Laauwik. Graag verduidelijking van de tijdelijke, versnelde situatie. Monitoring van de waterkwaliteit is nodig.
Het waterschap maakt voorts nog opmerkingen over voorschriften.
Reactie:
De effecten van de bebouwing op de waterhuishouding zijn in het ontwerpbestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan duidelijker opgenomen. De voorgenomen plannen leiden tot een grotere oppervlakte aan waterberging dan de 60 ha.
De uiteindelijke uitwerking van de oevers en daarbij de ecologische waarden vindt plaats in het Programma van Eisen voor de ontgronding van de Landschapszone. Het beeldkwaliteitplan maakt daar onderdeel van uit. De plassen voldoen daarmee aan de eisen die in het kader van het WIW zijn gesteld.
Voor de retentie voor de woningbouw biet het bestemmingsplan de mogelijkheid om, eventueel tijdelijke, watergangen te realiseren. De aanpak van de sanering staat onder voldoende toezicht van de Provincie.
T.a.v. de voorschriften:
De gewenste bestemmingsomschrijvingen zijn opgenomen.
Binnen de bestemming Verkeer en de overige bestemmingen is bescherming ook voorzien via de aanlegvergunning.
4. Gasunie
De Gasunie adviseert omtrent externe veiligheidaspecten in het bestemmingsplan. Dit advies gaat uit van het nieuwe externe veiligheidsbeleid zoals dat naar verwachting in 2009 in werking zal treden middels de AMvB Buisleidingen. De circulaire uit 1984 zal dan komen te vervallen.
Relevant zijn het groepsrisico, het plaatsgebonden risico en de belemmerde strook. Het plaatsgebonden risico is voor kwetsbare bestemmingen een grenswaarde en voor beperkt kwetsbare bestemmingen een richtwaarde. Voor dit bestemmingsplan heeft de Gasunie berekend dat de plaatsgebonden risicocontour ligt op 0 meter van de leiding. Het bouwen tot 5 meter van de leiding is daarom mogelijk.
Voor de belemmerde strook zijn planvoorschriften noodzakelijk. Het advies bevat hiervoor een voorstel en het verzoek deze op te nemen.
Het groepsrisico dient te worden berekend. Omdat het plangebied deels binnen een zone van 210 meter van de leiding ligt zijn er mogelijk beperkingen. Hoe lager de concentratie personen in deze zone, hoe lager het groepsrisico uitvalt.
Reactie:
De externe veiligheid paragraaf was inderdaad summier en is aangevuld in het ontwerpbestemmingsplan. De planregels zijn afgestemd op de landelijk standaard voor bestemmingsplannen (SVBP 2008) en hebben een dubbelbestemming en een veiligheidszone.
5. Stadsregio Arnhem- Nijmegen
Het plan maakt de bouw van enkele nieuwe woningen mogelijk op het landgoed Oosterhout, buiten de contour woningbouw die is opgenomen in het Regionaal plan. Dit is strijdig met de afspraken. Geadviseerd wordt de mogelijkheid te verwijderen of te motiveren waarom dit noodzakelijk is.
De landschapszone maakt onderdeel uit van de robuuste groenstructuur en het groen- recreatieve raamwerk van het Regionaal plan. De aansluiting van het plan op de aangrenzende groenstructuren vraagt nog aandacht voor zowel de landschappelijke- als de recreatieve verbinding. Met name oost- westverbindingen en doorgaande recreatieve (wandel)routes ontbreken nog.
Reactie:
De nieuwe woningen op het landgoed komen voort uit afspraken die al lang geleden zijn gemaakt met de eigenaar, in relatie tot grondtransacties voor de gehele woningbouwopgave. De opbrengsten die gerealiseerd worden komen via een erfpachtconstructie rechtstreeks ten goede aan de exploitatie en dus instandhouding van het landgoed. Dit compenseert het verloren gaan van de agrarische gronden die bij het landgoed behoorden. In deze zin behoren de woningen niet tot de woningbouwopgave waarover de afspraken in de concessie zien. Er is zorgvuldig gewerkt aan een ontwerp dat de instemming heeft van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten en de commissie Beeldkwaliteit. Er is dus geen sprake van aantasting van beschermde waarden. Wij menen dat genoemde beschermingselementen de belangen voldoende bewaken en het bestemmingsplan geen dubbele bescherming hoeft te bieden.
Oost- westverbinding voor natuur is gerealiseerd zuidelijk van de plassen waar een droge en natte verbinding onder de infrastructuur gepland is. Aansluiting op groenstructuren grenzend aan de Landschapszone is een groot deel van de rand van de Zandse Plas (aansluiting op Park Lingezegen), de verbinding tussen Park Waaijenstein en Landgoed Oosterhout en de groene aankleding van de A325.
Recreatieve verbindingen lopen door het gehele gebied van de Landschapszone. Verbinding over/onder de A325/spoorlijn wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De toelichting van het bestemmingsplan geeft dit nu duidelijker weer.
6. Vitens
Over het plan als zodanig heeft Vitens geen opmerkingen. Men verzoekt rekening te houden met de ligging van leidingen. Deze hebben geen planologische relevantie. Voor eventuele verlegging of aanleg van leidingen wordt verzocht minimaal 13 weken voor uitvoering contact op te nemen met de afd. Infra projecten.
Reactie:
Wij nemen de reactie voor kennisgeving aan en danken Vitens voor de nadere aandachtspunten.
7. VROM inspectie
De inspectie verzoekt ervoor zorg te dragen dat het pakket maatregelen inzake luchtkwaliteit uiterlijk bij het vaststellen van het bestemmingsplan via een collegebesluit wordt zeker gesteld.
Géén der overige rijksdiensten heeft voorts opmerkingen gemaakt.
Het bestemmingsplan kan niet gelden als categorie van gevallen zoals bedoeld in art. 19 lid 2 WRO.
Reactie:
Het pakket maatregelen voor luchtkwaliteit is via een besluit van burgemeester en wethouders van 23 september 2008 verzekerd.
8. Provincie Gelderland
Streekplan Gelderland 2005/Regionaal plan 2005-2020
Een groot deel van het plangebied valt binnen de woningbouwcontour van het Regionaal plan. De ontwikkeling van het gebied is daarmee mogelijk gemaakt. Een ander gedeelte valt binnen de ecologische hoofdstructuur. Op een deel van dit gebied zal sprake zijn van een herbegrenzing van de EHS.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Landgoed Oosterhout
In het bestemmingsplan is een verruiming opgenomen voor de bestaande bebouwing op het landgoed. Het monument in de noordwest hoek heeft een ruimere bestemming dan de woonbestemming. Aangegeven moet worden in hoeverre deze ruimere bestemming samengaat met EHS verweving. Het nieuwe bouwvlak in de EHS verweving (4 woningen) ligt buiten de zoekzone wonen van de Stadsregio. Buiten de zoekzone is geen plaats voor nieuwe woningbouw. Het advies luidt dit bouwvlak van de plankaart te halen.
Park Waaijenstein
Het park ligt momenteel in de EHS verweving. De woningbouw in dit gebied ligt binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio. Voor het gebied komt een streekplanherziening, waardoor de ontwikkelingen buiten de EHS komen te liggen. Een afwijkingsprocedure is ten aanzien van de EHS niet mogelijk, aangezien de EHS in het Streekplan valt onder de essentiële beleidsuitspraken. Het advies luidt de streekplanherziening af te wachten, naar verwachting neemt Provinciale Staten het definitieve besluit in oktober 2008.
Archeologie
De toelichting meldt dat bijna het hele plangebied is onderzocht. Ter illustratie dient een overzichtskaart van onderzochte gebieden te worden toegevoegd. Deze kaart kan ook nadere informatie bevatten over de soorten van onderzoek etc., zodat duidelijk wordt waar nog systematisch onderzoek nodig is in plaats van andere activiteiten. Mogelijk is een en ander al vermeld op de archeologische vindplaatsenkaart. De informatie kan worden benut ter aanscherping van de voorschriften.
Het archeologisch monument, genoemd in artikel 8, betreft een rijksmonument. Dit behoort ook op de plankaart en in de tekst te staan. Ook het archeologisch aandachtsgebied in de bestemming natuur dient een aanlegvergunningstelsel te krijgen.
In artikel 9 wordt verwezen naar de (v) op de plankaart, hetgeen een (r) zou moeten zijn. De terminologie dient in overeenstemming te worden gebracht, zodat de aanlegvergunning ook daadwerkelijk geldt voor het monument ter plekke.
Het artikel 10, Wonen, vereist naast bouwvoorschriften ook een aanlegvergunningstelsel voor bodemverstorende handelingen, zoals aanleg van riolering e.d. Op basis van de nog aan te leveren archeologische vindplaatsenkaart dient te worden vastgesteld of art. 13, zandwingebied, nog aanvulling behoeft. Dit geldt eveneens voor de overige artikelen.
Kabels en leidingen
De op pagina 32 toelichting genoemde reservering voor kabels en leidingen aan de westzijde van het spoor staat niet op de plankaart.
Bodem
Men gaat er van uit dat het op pag. 50 genoemde aanvullend bodemonderzoek op de locatie Woerdsestraat nog wordt uitgevoerd.
Er moet nog een besluit worden genomen over het saneringsplan voor de grondwaterverontreiniging onder een deel van de Oosterhoutseplas. Men gaat er van uit dat het besluit genomen wordt.
Geluid
Pagina 52 toelichting noemt een benodigd scherm van ten minste 1 meter vanaf de bovenkant van het spoor. Men vraagt zich af of de bestemming rond het spoor dit toelaat? Geluidsreducerende maatregelen, zoals stil wegdek, moeten gegarandeerd zijn bij de vaststelling van het plan.
De hogere waarden voor 2 waterwoningen moeten tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan worden vastgesteld.
Luchtkwaliteit
Het plan zorgt voor een verslechtering van luchtkwaliteit (in samenhang met Laauwick en Groot Oosterhout) en kan alleen doorgaan als via projectsaldering de toename wordt gecompenseerd. De vraag is hoe hard de maatregelen langs de Prins Mauritssingel zijn? De hardheid moet in de tekst worden aangegeven, vraag is of men er van uit mag gaan dat de maatregelen daadwerkelijk worden getroffen?
Vraag is ook of er verwezen moet worden naar het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL) en de bijdrage van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen?
Graag ziet men dat aangegeven wordt wat het effect is van voorgestelde maatregelen (niveau Prins Mauritssingel) en of de toename wordt gecompenseerd (in ìg/m3).
Het geschatte effect van de maatregelen in de stad (niveau stad Nijmegen) is aangegeven, welke maatregelen men hard acht. Twijfel bestaat bij het effect van aardgasbussen op fijn stof, 4 ìg/m3 lijkt erg veel. Graag een nadere onderbouwing. Ook is men benieuwd naar het effect van stadsmaatregelen op de concentraties in het projectgebied.
Ten aanzien van de gefaseerde woningbouw heeft men graag nader inzicht in de aanpak en in de gevolgen op de hoeveelheid extra verkeer. De vraag is of de aanpak “lucht” oplevert.
Gerekend is met ADMS, versie 2.2. De vraag is van welke achtergrondconcentraties is uitgegaan, 2006? Positief is het in beeld brengen van een aantal wegen buiten het plangebied.
Digitaal bestemmingsplan
Onderhavig bestemmingsplan voldoet niet aan de normen zoals die per 1 juli 2009 gaan gelden. Verzocht wordt contact op te nemen met de Provincie om dit voor de toekomst af te stemmen.
Het plan kan geen basis bieden voor toepassing van artikel 19 lid 2 WRO.
Reactie:
Wat betreft de opmerkingen over het landgoed merken wij ten eerste op dat de ruimere bestemming beoogt de monumentale gebouwen en de andere monumentale belangen te ondersteunen. Een rood-voor-groen regeling is in het kader van de monumenten geen optie. De gebruiksmogelijkheden voor de gebouwen zijn beperkt gehouden. Voor wat betreft de nieuwe woningen verwijzen wij naar de reactie bij de Stadsregio hierboven.
Wat betreft de wijziging van de EHS gaan wij er van uit dat de wijziging wordt vastgesteld alvorens de Gemeenteraad het definitieve bestemmingsplan vaststelt.
De toelichting en planregels voor archeologie zijn in dit ontwerpbestemmingsplan afgestemd op de standaard voor Nijmegen. In het voorontwerp was dit inderdaad onvoldoende opgenomen.
De strook voor kabels en leidingen valt buiten het plangebied.
De maatregelen langs het spoor zijn mogelijk op basis van de vigerende bestemmingen.
Voor de waterwoningen zijn geluidsvoorwaarden opgenomen in artikel 22
Zie voor wat betreft de digitalisering paragraaf 5.
9. KPN
Men heeft geen opmerkingen.
10. Brandweer
Par. 4.12 van het plan concludeert dat er een drietal relevante risicobronnen inzake externe veiligheid:
- de Prins Mauritssingel
- de Rijksweg A-15
- een hogedruk aardgasleiding van 48 inch
Ook meldt het plan dat uit een brief van Pro Rail blijkt dat na opening van de Betuweroute geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer zal plaatsvinden over het spoor Nijmegen- Arnhem.
Gezien de genoemde bronnen dient mogelijk een invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Indien dit noodzakelijk blijkt wenst de regionale brandweer Gelderland- Zuid ook een advies uit te brengen. Ook een toetsing door het bureau Pro Actie wordt geadviseerd.
Reactie:
De externe veiligheid paragraaf was inderdaad summier en is aangevuld in het ontwerpbestemmingsplan. De planregels zijn afgestemd op de landelijk standaard voor bestemmingsplannen (SVBP 2008) en hebben een dubbelbestemming en een veiligheidszone.
Hoofdstuk 8 Bijlagen
Bijlage 1
Bodemkwaliteit Landschapszone
1.1 Verontreinigingen in het algemeen
Algemeen kan worden gesteld dat binnen het gehele plangebied van de landschapszone een diffuse verontreiniging met zware metalen, PAK en bestrijdingsmiddelen aanwezig is.
De erfverhardingen en halfverhardingsweggetjes zijn over het algemeen licht tot matig verontreinigd met zware metalen en PAK.
De sloten zijn alle in min of meerdere mate verontreinigd met zware metalen, PAk, minerale olie en bestrijdingsmiddelen aangetoond.
1.2 Bodemkwaliteit op verdachte locaties
In 1994 is voor het gehele Waalspronggebied een uitgebreid historisch (archief) onderzoek uitgevoerd. Hieruit resulteerden voor het gebied van de Landschapszone 12 verdachte locaties. De meeste locaties zijn verdacht vanwege de aanwezigheid van kassen en/of olietanks. Op twee locaties zijn vuilstortplaatsen aanwezig en op één locatie een transportbedrijf. In onderstaande Tabel 1 zijn de verdachte locaties binnen het plangebied opgesomd.
Tabel : Verdachte locaties binnen plangebied Landschapszone.
Nummer | locatie | verdachte activiteit | bodemonderzoeken |
231006001 | Griftdijk Noord 36 Lent | kassen en olietanks | ja |
231011003 | Griftdijk Noord 40 Lent | kassen en olietanks | ja |
231011007 | Griftdijk Noord 42 Lent | kassen en olietanks | ja |
231011033 | Griftdijk noord 44 Lent | kassen en olietanks | ja |
231006002 | Griftdijk Noord 50 Lent | kassen en olietanks | ja |
206010004 | Zwarteweg Ressen | vuilstortplaats 1973-1979 | ja |
231011005 | Zwarte Water Zandwinput | illegale stortlocatie | ja |
231011027 | Pelseland 21 Lent | kassen en olietanks | ja |
231011015 | Woerdsestraat 4a Ressen | kassen en olietanks | nee |
206010011 | Woerdsestraat 6 Ressen | brandstofhandel en transportbedrijf | nee |
206011002 | Woerdsestraat 10 Ressen | kassen en olietanks | nee |
206011003 | Woerdsestraat 12 Ressen | olietanks; actie tankslag ondergrondse olietank is leeg, geen verontreiniging aangetroffen | nee |
Van de 12 verdachte locaties zijn er tot nu toe 8 onderzocht. Dit heeft onderstaande resultaten opgeleverd.
Griftdijk Noord 36 te Lent
- Heidemij Advies, verkennend bodemonderzoek, 18547/QH, 1-07-1995
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Griftdijk Noord 40 te Lent
- Heidemij Advies, verkennend bodemonderzoek, 634/OA95/3522/18547, 31-07-1995.
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Griftdijk Noord 42 te Lent
- BLGG, Verkennend bodemonderzoek, 601312.a, 08-05-2000
- Witteveen+Bos, Verkennend bodemonderzoek, Nm60.219, 29-11-2000
- EnviroPlan, Verkennend bodemonderzoek, P-064438/B02/MHe, 10-05-2006
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Griftdijk Noord 44 te Lent
- Tauw Milieu bv, verkennend bodemonderzoek, R3402126.H03/RKO, 31-03-1995.
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd
Griftdijk Noord 50 te Lent
- DHV, verkennend bodemonderzoek, 5 juni 1998, ONA981470.
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Pelseland 21
- BLGG, verkennend bodemonderzoek, 2050/601712.a, 01-05-2000
- ARCADIS heidemij advies, Verkennend bodemonderzoek, 2067/110302/OA9/8S4..., 15-08-2000
- Inbodem, Verkennend bodemonderzoek, 2070/NIJOOM-04-08-2000, 04-08-2000
- ARCADIS heidemij advies, nader onderzoek, 2140/110302/OA0/200, 15-12-2000
- Witteveen+Bos, nader bodemonderzoek, NM60-500/achh/001, 10-01-2005
- ARCADIS, saneringsonderzoek, f2/103/000648/601, 04-03-2002
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd. Daarnaast is het grondwater matig verontreinigd met nikkel.
Zwarte weg / zwarte water te Ressen
- Heidemij Advies, nader onderzoek, 634/OA96/5498/18546, 15-08-1996.
- Haskoning, nader onderzoek, F0699.A0/R002, 16-10-1997.
- Haskoning, saneringsonderzoek, F1124.A0/R002, 16-10-1997
- ARCADIS, saneringsonderzoek, a1/342/000648/902, 26-07-2001
- ARCADIS. monitoring, a1/572/000648/902, 21-12-2002
- ARCADIS, saneringsplan, F2/1F7/000824/902, 03-04-2002
- ARCADIS, Verkennend bodemnderzoek, 110302/OA9/6o5/000389HB, 04-05-2000
- De Straat Milieu-adviseurs, Verkennend bodemonderzoek, B5211, 9-12-2000
- De Straat Milieu-adviseurs, Verkennend bodemonderzoek, B5211, 12-09-2000
- De Straat Milieu-adviseurs, nader onderzoek, MOVOS6623
- De Straat Milieu-adviseurs, 14-02-2003
- De grond bevat (plaatselijk) sterk verhoogde gehalten aan minerale olie en PAK. Daarnaast zijn in de vaste bodem licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen en bestrijdingsmiddelen aangetoond.
- De waterbodem is plaatselijk matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met lood, nikkel, minerale olie en bestrijdingsmiddelen.
- Het grondwater bevindt zich op gemiddeld 1,7 m-mv, stroomt globaal in westelijke richting en er vindt inzijging plaats.
- Het bovenstroomse grondwater is plaatselijk verontreinigd met chroom (boven de I-waarde) en arseen, fenolen, kwik en minerale olie (boven S-waarde).
- Het benedenstroomse grondwater is zeer plaatselijk verontreinigd met chroom (boven de T-waarde) en arseen, fenolen, BTEX, PAK, EOX en minerale olie (boven S-waarde).
- Het stortmateriaal in het voormalige stort beïnvloedt op korte afstand van het stort in geringe mate de kwaliteit van het benedenstroomse grondwater.
- Gezien de geringe concentraties op korte afstand van verontreinigde stoffen op korte afstand van het voormalige stort zijn op de korte en middellange termijn geen maatregelen noodzakelijk om de emissies vanuit het stortmateriaal naar het grondwater te beperken. Risico's voor verspreiding zijn echter nooit geheel uit te sluiten en aanbevolen wordt om in de periode tot de stort wordt afgewerkt jaarlijks de kwaliteit van het grondwater te monitoren.
1.3 Verontreinigingen op onverdachte locaties
- 1. In totaal is in het gebied op 16 locaties bodemonderzoek uitgevoerd op onverdachte locaties. Op deze locaties zijn de volgende verontreinigingen aangetroffen.
De Boel 4
- Heidemij Advies, Verkennend bodemonderzoek, 634/EA94/F279/18227, 30-09-1994
- ARCADIS heidemij advies, Verkennend bodemonderzoek, 110302/OA9/919 13-07-2000
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Griftdijk Noord 31
- Royal Haskoning, Verkennend bodemonderzoek, 9M3171.01, 18-11-2002
- Royal Haskoning, nader onderzoek, 29839P6086.01/L0001/CHE/S,22-04-2004
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Griftdijk Noord achter 31
- Heidemij Advies, Verkennend bodemonderzoek, 634/EA94/C165/18009, 11-04-1994
- ARCADIS heidemij advies, Verkennend bodemonderzoek, 110302/OA9/919/00 08-09-2000
Griftdijk-Noord opslagterrein Nuon
- ARCADIS heidemij advies, Verkennend bodemonderzoek, 110301/OA1/1F8000648, 05-04-2001
- ARCADIS, Verkennend bodemonderzoek, 110301/OA1/4G7, 08-11-2001
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Groenestraat
- Chemielinco, verkennend bodemonderzoek, 95045, 28-03-1995
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Hoeksehofstraat 9
- ARCADIS heidemij advies, verkennend bodemonderzoek Hoeksehofstraat 9, 634/OA98/7378/19484, 30-09-1998
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
- De waterbodem wordt ingedeeld in klasse 1, 2 en 3 slib.
Keimate
- DHV, verkennend bodemonderzoek Keimate, ONA983597, 31-12-1998
- De grond is licht verontreinigd.
- Het grondwater is niet verontreinigd.
- De waterbodem is licht verontreinigd en wordt ingedeeld in klasse 2.
Oosterhoutsedijk 90
- Arcadis, Verkennend bodemonderzoek, 634/OA98/8368/19517bv, 29 oktober 1998
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Pelseland
- DHV, verkennend bodemonderzoek Pelseland, ONA983598, 31-12-1998
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
- De waterbodem is licht verontreinigd en wordt ingedeeld in klasse 2.
Van Boetzelaerstraat 1
- DHV, Verkennend bodemonderzoek, ONA20031414, 18-08-2003
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Visveldsestraat
- DHV, verkennend bodemonderzoek Visveldsestraat, P4047-27-001, 12-02-1999
- De grond is en het grondwater zijn licht verontreinigd. Ter plaatse van twee peilbuizen matig tot sterk verhoogde gehalten cadmium en nikkel gemeten.
- De slootbodem is licht verontreinigd met zware metalen en bestrijdingsmiddelen.
Visveldsestraat percelen Pelseland
- Centraal Bodemkundig Bureau, Verkennend bodemonderzoek, 1230744, 18-12-2003
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Woerdsestraat
- DHV, verkennend bodemonderzoek Woerdsestraat, ONA983601, 04-01-1999
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
- De waterbodem is lichte verontreinigd en wordt ingedeeld in klasse 3.
Woerdsestraat 14
DHV , verkennend bodemonderzoek R3072-80-001, 27-12-2000
DHV, nader bodemonderzoek, SvB/... 20010714, 06-03-2001
Zwarteweg
- DHV, verkennend bodemonderzoek Zwarteweg, ONA983602, 29-12-1998
- De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd.
Zwarte Weg sectie A nr 1190 sectie E
ARCADIS, verkennend bodemonderzoek, 2840/110301/OF3/2W6/00100, 08-09-2003
Bijlage 2
Milieu- effectrapportage
- MER Waalsprong 2003
- MER Waalsprong aanvulling verkeersstructuur 2006
Bijlage 3
Parkeernorm
De parkeernormen in de regels zijn gebaseerd op de CROW-norm (publicatie 182), 3e druk, september 2008