Nijmegen Bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o.
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 05-04-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen Bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o. met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP33000- VG01 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijgebouw
een bijgebouw dat direct grenst aan een aan- of uitbouw en niet tevens aan het hoofdgebouw. Voor een aangebouwd bijgebouw geldt de definitie van een bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid. Wanneer een aangebouwd bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten of huisvesting in verband met mantelzorg, dan is de eis van functionele ondergeschiktheid niet van toepassing.
1.7 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Prostitutie is uitgesloten.
1.8 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
- het verlenen van diensten en/of;
- het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) en/of;
- het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend;
- het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast);
waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in of bij de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend. Een seksbedrijf is uitgesloten.
1.9 achtergevel
de bestaande achtergevel van het hoofdgebouw.
1.10 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan.
1.11 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.
1.12 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.13 archeologische waarden
Onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.14 archeologische verwachtingswaarde
de kans op archeologische vondsten of informatie.
1.15 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een certificaat conform de Erfgoedwet.
1.16 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.17 bed and breakfast
een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.
1.18 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.19 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.20 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.21 beperkt kwetsbaar object
Onder beperkt kwetsbaar object wordt verstaan:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen/woonschepen/woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- hotels en restaurants, voorzover zijn niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- winkels, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- sporthallen, zwembaden en kampeerterreinen;
- sport- en kampeerterreinen en terreinen voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbar object kunnen worden aangemerkt;
- bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- objecten die met bovenstaande gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen dat ongeval.
1.22 beschermd stadsbeeld
stadsbeelden die overeenkomstig de bepalingen van de gemeentelijke monumentenverordening zijn aangewezen als beschermde stadsbeelden en waarvan een kaart met daarop aangegeven de begrenzing van het te beschermen gebied is opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen.
1.23 beschermd stadsgezicht
stadgezicht dat ingevolge artikel 9.1 Erfgoedwet jo. artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant.
1.24 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.25 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 BEVI-bedrijf
bedrijf vallend onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 a tot en met f van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
1.28 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.29 bijgebouw
een, vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel, dat op de grond staat. Als functioneel ondergeschikt gebouw wordt verstaan een gebouw dat bedoeld en ingericht is ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingsruimte. Als een vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten of huisvesting in verband met mantelzorg, dan is de eis van functionele ondergeschiktheid niet van toepassing.
1.30 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.31 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.32 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.33 bouwkundige afscheiding
gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn.
1.34 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Daar waar gesproken wordt over de 'eerste bouwlaag' wordt bedoeld de bouwlaag op (dan wel bij benadering op) de begane grond. De 'tweede bouwlaag' is de bouwlaag direct boven de 'eerste bouwlaag'.
1.35 bouwmarkt
een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m2, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.36 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.37 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.38 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.39 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.40 casino
een speelcasino zoals bedoeld in artikel 27 lid g van de Wet op de kansspelen, te weten de voor het publiek opengestelde of bedrijfsmatig gedreven inrichting, waar door middel van gemeenschappelijk beoefende kansspelen aan de deelnemers de gelegenheid wordt gegeven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling, waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
1.41 centraal wonen
voor wonen bestemd gebouw, waarbij in het gebouw één of meer ontmoetingsruimte(n) aanwezig zijn.
1.42 chalet
een demontabel recreatieverblijf van hout of kunststof zonder vaste verankering in de grond voor (nacht)verblijf en niet bestemd voor permanente bewoning;
1.43 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.44 cultuur en ontspanning
voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, bioscoop, bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speelautomatenhal, theater en wellness. Een seksbedrijf is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting'. Een casino is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'casino'.
1.45 dakkapel
een dakkapel is een uitbouw in een schuin dakvlak, waardoor stahoogte ter plaatse verkregen wordt, voorzien van een verticaal raamkozijn, een dakvlak en zijwanden. Een dakkapel wordt geplaatst in een schuin dakvlak. Dat wil zeggen dat er rondom de dakkapel sprake moet zijn van een dak (met uitzondering van dakkapellen vanuit de nok). Wanneer een voorgevel gedeeltelijk wordt doorgebouwd boven de goot dan is er geen sprake van een dakkapel maar van een dakopbouw. Ook wanneer het bouwwerk boven de bestaande nok uitkomt is er sprake van een dakopbouw.
1.46 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.47 dakopbouw
een uitbreiding op een bestaand dak. Bij platte daken: het gedeelte van een gebouw boven het oorspronkelijke platte dakvlak, uitgevoerd als kap of extra bouwlaag. Bij schuine kappen: een toevoeging aan een schuin dakvlak, niet zijnde een dakkapel, bedoeld om de woonruimte te vergroten, waarbij er tevens sprake kan zijn van een nokverhoging.
1.48 dakterras
verblijfsruimte op een plat dak ingericht als terras en/of tuin.
1.49 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.50 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan grootschalige- en perifere detailhandel. Een supermarkt is uitsluitend toegestaan wanneer dit in de bestemming is aangegeven.
1.51 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.52 erf
de gronden met eenzelfde bestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.53 escortbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee.
1.54 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.55 functiemengingsgebied
Bestaande gebieden met functiemenging of waar functiemenging wordt nagestreefd. Het gaat om gebieden waar bedrijven en/of andere milieubelastende functies in de nabijheid van woningen en/of andere milieugevoelige functies geaccepteerd worden. Het gaat veelal om kleinschalige functies, waarbij de activiteiten hoofdzakelijk inpandig en in de dagperiode plaatsvinden.
1.56 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop (zowel nieuwe als gebruikte motorvoertuigen), onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
1.57 garagebox
overdekte berg- en bewaarplaats, stalling voor auto's en (motor)fietsen.
1.58 gebieden met een hoge archeologische verwachting
deze gebieden onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
1.59 gebieden van zeer grote archeologische waarde
voor deze gebieden staat het vast dat zich archeologische resten in de bodem bevinden.
1.60 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.61 gebouwd terras
aan- of uitbouw in de openbare ruimte ten behoeve van een aangrenzend horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.62 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.63 (geur)gevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt zoals bedoeld in Wet geurhinder en veehouderij.
1.64 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.65 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.66 grootschalige detailhandel (gdv)
winkels met een ondergrens van 1.500 m² bedrijfsvloeroppervlak, gebruikt voor de perifere vestiging van winkels in andere branches dan perifere detailhandel.
1.67 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.68 historisch landschappelijk erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie.
1.69 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.70 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en/of uitbouwen.
1.71 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.
1.72 hoogwaardig openbaar vervoer
een vorm van openbaar vervoer die gepositioneerd kan worden tussen de traditionele bus en trein, waarbij de nadruk ligt op het snel en betrouwbaar en comfortabel vervoeren van passagiers over vrijliggende HOV-infrastructuur.
1.73 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.74 hotel/pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met eventueel als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.75 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.76 intensieve veehouderij
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geitenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.
1.77 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.78 laden en lossen
onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
1.79 landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.80 kiosk
een gebouw, al dan niet met een (gebouwd) terras, van beperkte omvang, veelal geplaatst in de openbare ruimte, gericht op het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d.
1.81 kwetsbaar object
- woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.82 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, begeleid wonen met permanent aanwezige zorg (24-uurs zorg), uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.83 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.84 moestuin
gronden waarop op kleine schaal groenten, kruiden, bloemen en/of fruit worden verbouwd dan wel geteeld.
1.85 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.86 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van productie, distributie, winning, opslag of zuivering van gas, water of elektriciteit.
1.87 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.88 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.89 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.90 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.91 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.92 oorspronkelijk hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.
1.93 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.94 onzelfstandige woning
een woning waarbij een of meer voor bewoning noodzakelijke voorzieningen (zoals een keuken, douche en toilet) worden gedeeld met andere bewoners van het pand. Een onzelfstandige woning kan wel een eigen toegang hebben. Voorbeelden zijn kamerbewoning, een woongroep en een meergeneratiewoning.
1.95 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.96 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.97 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.98 parkeerdak
plat dak dat als parkeerplaats gebruikt kan worden.
1.99 parkeergarage
onder- of bovengrondse voorziening waar automobilisten (meestal) overdekt hun auto's kunnen parkeren.
1.100 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.101 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.102 perifere detailhandel (pdv)
detailhandel die niet of moeilijk inpasbaar is in bestaande en/of traditionele winkelcentra vanwege de volumineuze aard van de goederen en vanwege de benodigde (wijze van) bevoorrading, zoals: detailhandel in keukens, tegels en sanitair, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten en woninginrichting.
1.103 perifere vestiging
vestiging buiten bestaande winkelstructuur, bestaande uit hoofdwinkelcentra, stadsdeelcentra en buurtwinkelcentra.
1.104 permanente bewoning
bewoning van een ruimte bestemd voor recreatief gebruik als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.105 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.106 prostituee
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.107 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.108 prostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.
1.109 raamprostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats.
1.110 seniorenwoning
woning bestemd voor zelfstandig wonende ouderen (55+).
1.111 seksbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.112 seksinrichting
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.
1.113 speelautomatenhal
een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen.
1.114 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, niet zijnde een recreatieve voorziening, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad.
1.115 stacaravan
een caravan, die, ook als deze niet omgevingvergunningplichtig is, toch als bouwwerk valt aan te merken.
1.116 stadslandbouw
het telen, oogsten en afzetten van voedsel in of in de nabijheid van een stad.
1.117 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.118 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.119 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatieborden, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, abri's en dergelijke.
1.120 straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.121 supermarkt
een grote zelfbedieningswinkel, vaak onderdeel van een supermarktketen, waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Kenmerkend voor een supermarkt is de aanwezigheid van de verschillende versafdelingen.
1.122 terras
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een bedrijf of instelling waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.123 toename van stikstofemissie
- a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken wanneer de emissie van stikstof (N/kg/jaar*) meer bedraagt dan de emissie van stikstof (N/kg/jaar*) afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken;
- b. Indien een gelijkblijvende of een afname van de stikstofemissie (N/kg/jaar*) afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige en voor stikstof overbelaste habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
- c. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende: er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:
- 1. de emissie N/kg/jaar* afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt maximaal de emissie (N/kg/jaar*) afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 198 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt;
- 2. de toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige en voor stikstof overbelaste habitats in een Natura 2000-gebied ten gevolge van een toename van stikstofemissie zoals bedoeld in lid a en lid b van de bepaling, kleiner is dan 0,005 mol/ha/jaar;
- 3. er sprake is van een tijdelijke toename van de stikstofemissie tijdens de bouw, sloop en aanleg, zoals bedoeld in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming:
- het verrichten van een bouwactiviteit of een sloopactiviteit die het feitelijk verrichten van bouw- of sloopwerkzaamheden aan een bouwwerk betreft, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen;
- het aanleggen, veranderen of verwijderen van een werk, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen.
* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.
1.124 tuincentrum
een detailhandelsbedrijf, al dan niet geheel overdekt, waar het volledige assortiment aan levende en niet levende huis- en tuingerelateerde artikelengroepen alsmede daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen wordt aangeboden, waaronder snijbloemen, droogbloemen, (kunststof) planten, plantenbakken, potten en vazen, alsmede detailhandel in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, waaronder tuinmeststoffen, tuingereedschappen, bouwmaterialen voor de tuin, serres, hobbyschuurtjes, tuinmeubelen en tuinverlichting, alsmede detailhandel in dierbenodigheden.
1.125 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.126 verblijfsgebied
binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.
1.127 verkoopstandplaats
het op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere wijze - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel standplaats innemen of hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken dan wel diensten aan te bieden.
1.128 vervoermiddel
een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren.
1.129 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.130 voorgevel
de bestaande voorgevel.
1.131 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.132 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.133 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.134 winkelcentrum
een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijk-economisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden.
1.135 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.136 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.137 woonark
een vaartuig, niet zijnde een woonschip, dat feitelijk niet geschikt en bestemd is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water en dat wordt gebruikt of is bestemd tot woon- en nachtverblijf.
1.138 woonboot
elk vaar- of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen. Hieronder vallen zowel woonschepen als woonarken.
1.139 woonschip
onder woonschip verstaan we een (voormalig) schip met een (metalen) scheepsromp, dat is ingericht of verbouwd voor permanente bewoning waarbij de oorspronkelijke verschijningsvorm grotendeels behouden is gebleven. Met schip wordt in deze bedoeld: elk van oorsprong watergaand vaartuig, met eigen voortstuwing, dat gebruikt wordt (of werd) om goederen, passagiers of beide te vervoeren.
1.140 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.141 zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
1.142 zeer kwetsbaar object
een object dat bestemd is voor groepen beperkt zelfredzame personen. Van beperkte zelfredzaamheid is sprake wanneer personen in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen, zoals kinderen, ouderen, gehandicapten en gedetineerden. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en begeleid wonen met 24-uurs zorg.
1.143 zelfstandige woning
een woning met een eigen toegang waarbij de voor bewoning noodzakelijke voorzieningen (zoals een keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners van het pand.
1.144 zijdelingse perceelsgrens
de zijkanten van een perceel.
1.145 zijgevel
de bestaande zijgevel.
1.146 zorgwonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot, waarbij met behulp van zorg/ondersteuning door derden, zelfstandig gewoond wordt.
1.147 zorgwoning
een woning in een wooncomplex die bedoeld is voor mensen die uitsluitend met behulp van zorg/ondersteuning door derden zelfstandig kunnen wonen. Het betreft daarbij een woning die geschikt is voor rollatorgebruik dan wel voor rolstoelgebruik. In het wooncomplex zijn extra voorzieningen aanwezig, zoals een ontmoetingsruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.2 afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.3 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle, al dan niet met vergunning gebouwde, in een nader aan te geven gebied aanwezige bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons. Ondergrondse bouwwerken worden meegerekend.
2.4 bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel. Bij kavelsplitsing geldt dit percentage zowel voor de gezamenlijke bouwpercelen als voor ieder afzonderlijk bouwperceel.
2.5 bedrijfsvloeroppervlakte of winkelgebruiksoppervlak (wgo)
de totale vloeroppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies en antennes.
2.7 bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.8 bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.9 bruto vloeroppervlak (bvo)
op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
2.10 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.11 diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.12 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.13 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen is in onderstaande schetsen aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald:
2.14 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.15 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.16 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.17 peil
de plaats van waar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten wordt als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de plaats op de verbeelding aangeduid met "meetpunt peil" of in andere gevallen de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de plaats op de verbeelding aangeduid met "meetpunt peil" of in andere gevallen de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij het bepalen van de hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld blijven plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing.
2.18 verkoopvloeroppervlak (vvo) of winkelvloeroppervlak (wvo)
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.19 vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van intensieve veehouderij;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – handelsonderneming tevens voor de handel in antiek en bouwmaterialen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – zonnepark' tevens voor een zonnepark met de daarbij behorende voorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – grondverzetbedrijf' tevens voor het bestaande grondverzetbedrijf en de daarbij behorende voorzieningen, zoals in- en uitritten, verhardingen, parkeervoorzieningen en tuinen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor één bedrijfswoning;
- f. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. de uitoefening van vollegrondsfruit- en/of boomteelt, behoudens bestaand gebruik van de gronden ten behoeve van vollegrondsfruit en/of boomteelt, binnen een afstand van 50 m tot de bestemmingsgrens van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, zijnde de bestemmingsvlakken met de bestemmingen 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein' en 'Wonen'.
- b. de uitoefening van een intensieve veehouderij;
- c. het gebruik van gronden ten behoeve van opslag van meststoffen, bestrijdingsmiddelen en daarmee naar aard en effect op de waterkwaliteit te vergelijken stoffen, voor zover schadelijk voor de waterkwaliteit;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 sub a ten behoeve van het verkleinen van de in dat artikel opgenomen afstand van 50 meter, mits het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat of van het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat vanbedrijvigheid, met dien verstande dat Bevi-bedrijven niet zijn toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemer grondverzetbedrijf en milieustraat' tevens voor een bedrijf gespecialiseerd als aannemer, grondverzetbedrijf en milieustraat;
- c. ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - puinbreker' tevens voor een inpandige puinbreker met een maximum capaciteit van 100.000 ton per jaar;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – houtshredder' tevens voor de op- en overslag van groenafval en een houtshredder;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' tevens voor een verkoop- en servicepunt motorbrandstoffen met lpg en een autowasstraat, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- 1. ondergeschikte detailhandel met een maximum van 175 m² verkoopvloeroppervlakte is toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor een bedrijfswoning;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' tevens voor bescherming en instandhouding van de waardevolle boom;
- h. ondergeschikte detailhandel, met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlakte;
- i. ondergeschikte kantoren;
- j. opslag en uitstalling;
- k. ontsluitingswegen;
- l. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- m. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- b. lid 4.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van bedrijvigheid zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- c. sublid 4.3.1 teneinde de verkoop van motorbrandstoffen anders dan diesel, benzine en lpg toe te staan, mits:
- 1. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
- 2. dit milieuhygiënisch en ruimtelijke inpasbaar is.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen voorzover deze voorkomen in categorie 3.1 van de Staat van bedrijvigheid;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Bedrijf - Windturbine
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie door middel van windturbines;
- b. transformatorstations, transformatorkasten, bijbehorende voorzieningen en windmeetmasten;
- c. (kraan)opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1.500 m² per bestemmingsvlak;
- d. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van de windturbines;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken, openbare nutsvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik, infrastructurele voorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' tevens voor agrarisch grondgebruik (met uitzondering van intensieve veehouderij), mits de belangen van de windturbine niet worden geschaad;
- g. ontsluitingswegen ten behoeve van windturbines met een rijbaanbreedte van maximaal 5 m;
- h. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer, opstel- en groenvoorzieningen;
- i. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de gelijkvormigheid van windturbines, de exacte positie van windturbines en de verhouding tussen de bouwhoogte en rotordiameter in verband met mogelijke landschappelijke effecten.
Artikel 7 Bedrijventerrein
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat vanbedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat Bevi-bedrijven niet zijn toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat Bevi-bedrijven niet zijn toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - voedselmiddelenbedrijf' tevens voor een bedrijf gespecialiseerd in kweken van taugé;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - recyclingbedrijf machines' tevens voor een bedrijf gespecialiseerd in revisie van industriële machines en apparaten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - renovatie- en verduurzamingsbedrijf' tevens voor een bedrijf gespecialiseerd in het realiseren van kunststofvloeren, metaalconservering en het uitvoeren van betonreparaties;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - autohandel' tevens voor een autohandel;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bouwmarkt' tevens voor een bestaande bouwmarkt;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - groothandel in vrachtwagens' tevens voor het stallen en de handel in vrachtwagens;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – milieustraat' tevens voor het overslaan en bewerken van afval, alsmede het breken van puin met een mobiele puinbreker met een maximum capaciteit van 20.000 ton per jaar;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens voor bestaande detailhandel;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens voor een autoreparatiebedrijf;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' tevens voor bescherming en instandhouding van de waardevolle boom;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning;
- n. productiegebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel voor groothandelsbedrijven, met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlakte;
- o. ondergeschikte kantoren;
- p. opslag en uitstalling;
- q. ontsluitingswegen;
- r. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- s. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- t. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 22.2.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
- b. lid 7.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
- c. lid 7.1 teneinde bedrijven toe te laten in categorie 1 als genoemd in de Staat vanbedrijfsactiviteiten, indien het de vestiging in een bedrijfsverzamelgebouw betreft.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' tevens voor een parkeerterrein, uitsluitend ten behoeve van de aangrenzende horecagelegenheid;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- d. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- e. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels, balkons en overstekende (dak)goten, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 22.2.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
- a. tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren;
- b. mobiele verkoopinrichtingen (zoals een verkoopwagen, kraam of tafel) zijn toegestaan, voor zover toestemming is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven voor zover deze voorkomen in categorie I van de Staat van bedrijvigheid;
- b. bijbehorende voorzieningen, zoals: verhardingen, terrassen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.1 onder a teneinde horecabedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd, voor zover de betrokken functie naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- b. lid 9.1 onder a teneinde horecabedrijven toe te laten dat niet in de Staat van bedrijvigheid wordt genoemd, voor zover de betrokken functie naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid.
Artikel 10 Recreatie - Verblijfsrecreatie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. chalets en stacaravans, met een maximum van 45;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' tevens voor bescherming en instandhouding van de waardevolle boom;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals centrale sanitaire voorzieningen verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
10.2 Bouwregels
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden en gebouwen voor enige vorm van horeca;
- b. gebruik van gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van het bepaalde in artikel 27.3.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Tuin
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en groenvoorzieningen;
- b. gebouwen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- c. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding' een erfafscheiding met een maximale hoogte van 2 meter;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' tevens voor bescherming en instandhouding van de waardevolle boom;
- e. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels, balkons en overstekende (dak)goten, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- f. in- en uitritten, parkeervoorzieningen en overige verhardingen (waaronder terrassen) behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen bebouwing;
- g. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
11.2 Bouwregels
11.3 Specifieke gebruiksregels
- a. het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen mag niet meer dan 50% van de tot 'Tuin' bestemde gronden bedragen, met dien verstande dat bestaand gebruik ten behoeve van parkeren van meer dan 50% is toegestaan;
- b. dakterrassen, met uitzondering van bestaande dakterrassen, zijn niet toegestaan.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Verkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer (waaronder hoogwaardig openbaar vervoer), kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' voor railverkeer;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: groen- en speelvoorzieningen, terrassen en taluds;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- e. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- f. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels, balkons en overstekende (dak)goten, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- g. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 22.2.
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van garageboxen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca.
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterbeheersing, waterafvoer en –berging, watergangen, waterlopen en waterpartijen alsmede voor taluds, oevers en onderhoudsstroken kunstwerken, bruggen en andere waterstaatkundige werken;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals groen- en speelvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 23.1;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.2' tevens voor bedrijfsactiviteiten t/m categorie 3.2 van de Staat van bedrijvigheid, met dien verstande dat Bevi-bedrijven niet zijn toegestaan, met een maximum van 500 m² bruto vloeroppervlakte;
- d. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
14.2 Bouwregels
14.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. bewoning van (al dan niet aangebouwde) bijgebouwen, anders dan huisvesting in verband met mantelzorg;
- b. dakterrassen, met uitzondering van bestaande dakterrassen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.2' gebruik voor zelfstandige kantoren, detailhandel en bewoning (inclusief kamerverhuur).
Artikel 15 Leiding - Gas
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding.
15.2 Bouwregels
15.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
- 2. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Leiding - Hoogspanning
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse hoogspanningsleiding.
16.2 Bouwregels
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Leiding - Riool
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een rioolwatertransportleiding.
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Waarde - Archeologie 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebieden met een hoge archeologische verwachting).
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 2 als bedoeld in lid 18.1 geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de bestemming Waarde - Archeologie 3 op te nemen indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 3
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebieden van zeer grote archeologische waarde).
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
de bestemming Waarde - Archeologie 3 als bedoeld in lid 19.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 20 Waterstaat - Waterlopen
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, kunstwerken, bruggen en andere waterstaatskundige werken.
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- b. het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
Deze gebruiksvormen zijn niet strijdig, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 20.5.1 is verleend.
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene Bouwregels
22.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst en gedenktekens zijn binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
22.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, kabels en leidingen, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
22.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
- a. voordat gestart wordt met graafwerkzaamheden ten allen tijde overleg met het bevoegd gezag noodzakelijk is vanwege de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (in het kader van Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten, OOO) in de bodem;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. bouwen onder peil binnen de bestemming Wonen is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- d. bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximum diepte van 1,5 meter dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- e. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 22.2 is toegestaan;
- f. bestaande ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
- g. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
23.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
23.2 Bed en breakfast
In hoofdgebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor de hoofdfuncties bedrijven, voorzover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijvigheid, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen is op de verdieping(en) een bed en breakfast toegestaan.
23.3 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor een vergunningvrij evenement op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
23.4 Productiegebonden en ondergeschikte detailhandel
Productiegebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel bij bedrijven is onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- a. de detailhandel staat in directe relatie met de aanwezige bedrijfsvoering. Zo geldt voor productiebedrijven, dat er alleen producten mogen worden verkocht die door het bedrijf zelf zijn geproduceerd;
- b. ondergeschikte detailhandel voor groothandelsbedrijven is niet mogelijk voor de zogenaamde foodcategorieën;
- c. de detailhandel vindt plaats in een afgeschermde ruimte, de overige bedrijfsruimte is niet toegankelijk voor consumenten;
- d. de detailhandelsfunctie is gemaximeerd ten aanzien van de hoofdfunctie en bedraagt maximaal 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte, met dien verstande dat de maximum omvang ervan nooit meer dan 100 m² verkoopvloeroppervlakte bedraagt;
- e. voor de detailhandel gelden de openingstijden die ook voor de reguliere detailhandel van toepassing zijn;
- f. er wordt voorzien in parkeerruimte op eigen erf.
23.5 Seksbedrijf
23.6 Verkoopstandplaatsen
Verkoopstandplaatsen zijn binnen de bestemmingen Groen, Verkeer en Water toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor vergunningvrije standplaatsen op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
24.1 Veiligheidszone - gasontvangststation
24.2 Veiligheidszone - lpg
24.3 Vrijwaringszone - windturbine
24.4 Veiligheidszone - windturbine
24.5 Wetgevingzone - waarde archeologie 1
24.6 Veiligheidszone - aardgastransportleiding
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 26 Overige Regels
26.1 Regels verkamering
26.2 Parkeerregels
26.3 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, dient de volgende prioriteitenvolgorde te worden aangehouden:
- a. in de eerste plaats de planregels van artikel 15 Leiding - Gas;
- b. in de tweede plaats de planregels van artikel 16 Leiding - Hoogspanning;
- c. in de derde plaats de planregels van artikel 17 Leiding - Riool;
- d. in de vierde plaats de planregels van artikel 18 Waarde - Archeologie 2;
- e. in de vijfde plaats de planregels van artikel 19 Waarde - Archeologie 3.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
27.1 Overgangsrecht bouwwerken
27.2 Overgangsrecht gebruik
27.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen Bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o.'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Voor het bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o. geldt op dit moment, naast een aantal (facet)bestemmingsplannen, de beheersverordening Nijmegen Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o. (vastgesteld 14 juni 2017). Een beheersverordening legt de bestaande situatie vast en biedt daardoor geen ontwikkelruimte. Om ontwikkelingen toe te staan moet er afgeweken worden van de beheersverordening via een omgevingsvergunning.
Vanwege een aantal ontwikkelingen, zoals uitbreidingswensen van bestaande bedrijven op het bedrijventerrein en ontwikkelplannen rondom het plangebied, is er voor gekozen een nieuw bestemmingsplan voor het bestaande bedrijventerrein op te stellen. Dit bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast, maar faciliteert ook een aantal ontwikkelwensen. Het resultaat is een actueel juridisch kader voor het bedrijventerrein.
1.2 Ligging Plangebied
Bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o. maakt onderdeel uit van de Waalsprong en ligt in het meest noordelijke deel van Nijmegen. Het bestaande bedrijventerrein is onderdeel van een groter gebied waar ook nog een uitbreiding staat gepland.
Afbeelding 1.1 - positie bestaan bedrijventerrein (in paars) in de regio
Het bedrijventerrein is een bestaand bedrijventerrein en bestaat uit twee delen: bedrijventerrein De Grift en bedrijventerrein Rietgraaf. Daarnaast omvat het plangebied een aantal (bedrijfs)woningen, chalets voor verblijfsrecreatie en agrarische perceleen.
Afbeelding 1.2 - luchtfoto (d.d. 29-11-2021) bestaande bedrijventerrein (begrenzing in rood)
Bedrijventerrein De Grift is gesitueerd rondom de Stationsstraat, Koopmansweg, Groothandelsweg en Stationsweg. Het bedrijventerrein wordt begrensd aan de noord-, oost- en westzijde door met name agrarische gronden. In het zuiden bevindt zich de nieuwbouw van de woonwijk Zuiderveld. De bedrijvigheid ten zuiden van de Stationsweg valt niet in dit plangebied. Deze bedriijven zullen meegenomen worden in samenhang met de woningbouw in Zuiderveld.
Bedrijventerrein Rietgraaf ligt ten westen van de Griftdijk en wordt verder begrensd door afslag 38 vanaf de A15 in het noorden, de gemeentegrens aan de westzijde en aan de zuidzijde de Stationsstraat en agrarische gronden.
1.3 Vigerend Juridisch Kader
De volgende bestemmingsplannen, een beheersverordening, voorbereidingsbesluit en afwijkingen via omgevingsvergunningen (o.b.v. artikel 19 lid 2 WRO of artikel 2.12 lid 1 onder a, sub 2 Wabo i.c.m. bijlage II, artikel 4 Bor, beter bekend als kruimelgevallen) gelden op dit moment in het plangebied:
- beheersverordening Nijmegen Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o. (vastgesteld 14 juni 2017);
- bestemmingsplan Buitengebied Valburg - 16 (Windturbines A15) (vastgesteld 1 oktober 2014);
- bestemmingsplan Groot Oosterhout (vastgesteld 1 april 2009);
- bestemmingsplan Buitengebied Bemmel 1978 - 5 (Stationsstraat 82) (vastgesteld 15 maart 2012);
- bestemmingsplan Buitengebied Bemmel 1978 - 7 (Stationsweg 22) (vastgesteld 12 oktober 2016);
- bestemmingsplan Buitengebied Bemmel 1978 - 9 (Stationsweg 28) (vastgesteld 8 maart 2017);
- bestemmingsplan Buitengebied Bemmel 1978 - 10 (Stationsstraat 82) (vastgesteld 6 juni 2018);
- facetbestemmingsplan Parkeren (vastgesteld 13 september 2017);
- facetbestemmingsplan Archeologie (vastgesteld 25 juni 2014);
- voorbereidingsbesluit facetbestemmingsplan Kamerverhuur (vastgesteld 22 september 2021);
- (ontwerp)facetbestemmingsplan Kamerverhuur (publicatie 28 september 2021);
- (ontwerp)bestemmingsplan Nijmegen ondergrondse hoogspanningskabel Rietgraaf (publicatie december 2021);
- omgevingsvergunning met toepassing van art. 19 lid 2 WRO Griftdijk 9 (nu bekend als Griftdijk 201);
- omgevingsvergunning met toepassing van art. 2.12, lid 1 onder a, sub 2 Wabo (wijzigen gebruik) Stationsstraat 49.
De beheersverordening Nijmegen Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o. bevatten de volgende bestemmingsplannen:
Naam | Gemeente | Vastgesteld |
Bedrijfshallen Griftdijk Herziening 1988 | Valburg | 4 juli 1989 |
Buitengebied Valburg | Valburg | 30 augustus 1974 |
Buitengebied Valburg Herziening 1982 | Valburg | 2 november 1982 |
Buitengebied Valburg-7 | Nijmegen | 17 september 2003 |
Stationsstraat 25, Oosterhout | Nijmegen | 10 november 1999 |
Oosterhout-Bedrijfsterrein 1995 | Valburg | 12 december 1995 |
Oosterhout-Bedrijfsterrein 1995, 1e wijziging | Nijmegen | 15 december 1999 |
Oosterhout-Bedrijfsterrein 1990 | Valburg | 7 mei 1991 |
Oosterhout-Bedrijfsterrein 1993 | Valburg | 11 januari 1994 |
Buitengebied Bemmel 1978 | Bemmel | 26 april 1979 |
Stationsweg 14, Ressen | Nijmegen | 7 juli 1999 |
Betuweroute | Nijmegen | 7 juli 1999 |
Seksinrichtingen | Nijmegen | 27 februari 2002 |
Facetbestemmingsplan Archeologie | Nijmegen | 25 juni 2014 |
In onderstaande afbeelding is een overzicht te zien van het geldend juridisch kader in het plangebied:
Afbeelding 1.3 - uitsnede met vigerende plannen ter plaatse van het bedrijventerrein
De beheersverordening heeft alle geldende bestemmingsplannen opnieuw actueel en juridisch geldend gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan vervangt alle bovenstaande juridische plannen.
1.4 Gebiedsvisie De Grift
De bestaande bedrijventerreinen in de Grift worden omringd door diverse ontwikkelingen; aan de zuidzijde wordt de woonwijk Zuiderveld ontwikkeld. Deze zal gaan grenzen aan de zuidelijke grens van het bedrijventerrein, de zuidzijde van de Stationsstraat en Stationsweg. Aan de westzijde, in de gemeente Overbetuwe, is het XXL bedrijventerrein Park15 in ontwikkeling met aangrenzend op Nijmeegs grondgebied het nieuwe transformatorstation. Aan de noordzijde zijn er plannen voor de verbreding van de A15 en de ontwikkeling van een Railterminal. De ontwikkeling van de Knoop 38, aanpassing van afslag 38 van de A15 inclusief viaduct, speelt hierin een belangrijke rol.
Het landschap tussen het huidige bedrijventerrein en de A15 heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld als energielandschap met de windturbines, komst van het zonneveld en de bouw van het transformatorstation. In de visie wordt verder voortborduurd op dit energie-aanzicht met groen en ruimte voor duurzame ontwikkelingen. De positionering van het huidige en mogelijke uitbreiding van de Grift staan centraal in de Gebiedsvisie de Grift, die op 14 april 2020 is vastgesteld. In de gebiedsvisie worden de uitbreidingsplannen van het bedrijventerrein, (de toekomst van) het huidige bedrijventerrein en de infrastructurele plannen abstract weergegeven.
Los van enkele ontwikkel- of uitbreidingswensen op het bestaande bedrijventerrein, is de doelstelling voor het bedrijventerrein vooral gericht op voor de toekomst geschikt maken en verduurzaming van het gebied. Dit wordt in voorliggend bestemmingsplan gestimuleerd. Echter, dit zal gefaseerd en met name bij ontwikkelingen mogelijk zijn. Er zijn dan koppelkansen met de beleidsdoelstellingen.
Afbeelding 1.4 - Gebiedsvisie De Grift
Het bestaande bedrijventerrein bevat met name (beperkte) industriële en (groot-)handelsactiviteiten. Deze activiteiten zullen t/m milieucategorie 3.1 overal worden toegestaan. Bedrijven met milieucategoreën 3.2, 4.1 en 4.2 zijn specifiek aangeduid en dus alleen op die locaties toegestaan.
1.5 Leeswijzer
Na het inleidende hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 het plangebied beschreven en geeft zo inzicht in de bestaande situatie qua bedrijvigheid en een aantal ruimtelijke aspecten.
In hoofdstuk 3 wordt het voor dit plangebied geldende beleidskader vanuit Rijk, Provincie, regio en gemeente beschreven en beoordeeld, waarna in hoofdstuk 4 het functionele, sectorale beleid wordt beschreven en beoordeeld. Hoofdstuk 5 bevat daarbij alle milieuaspecten. Aangezien er in dit plangebied een aantal ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt worden deze in hoofdstuk 6 beschreven zodat inzicht is in deze plannen en gevolgen voor de bestaande situatie.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf bestaat uit twee delen, gelegen aan de west- en oostzijde van de Griftdijk. In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke structuur van beide gebieden besproken. In de directe omgeving bevinden zich gebieden met (toekomstige) ontwikkelingen die invloed hebben op het plangebied, zodat ook deze qua structuur besproken worden.
2.1.1 Bedrijven De Grift
De bedrijven op dit deel van het bedrijventerrein zijn gesitueerd langs de Stationsstraat (waarvan één bedrijf ten zuiden van deze straat), Groothandelsweg en Koopmansweg. Er zijn hier totaal circa 39 bedrijven gevestigd.
Afbeelding 2.1 - begrenzing deelgebied De Grift
Het gaat hierbij om een divers aantal soorten bedrijven en met name (groot)handelsbedrijven in diverse producten, bouwbedrijven in diverse producten en autobedrijven (handel, reparatie). In totaal 10 bedrijven bevinden zich in de milieucategorieën 3.1, 3.2, 4.1 (één bedrijf) en 4.2 (één bedrijf) en hebben daarmee de grootste milieuzones. De overige bedrijven bevinden zich in de milieucategorieën 1 en 2.
Op dit deel van het bedrijventerrein zijn een aantal bedrijven gevestigd die niet passen in de bedrijvenlijst en/of een milieucategorie hoger dan 3.1 hebben.
Vos Bedrijfswagens
Vos Bedrijfswagen is een groothandel in vrachtwagens, (in- en verkoop) met SBI-code 45191 en is gevestigd aan de Groothandelsweg 1c. Het bedrijf past niet binnen de geldende bestemming en valt in milieucategorie 3.2 en wordt daarom specifiek bestemd.
Karteris Stoffen
Karteris is een groothandel in stoffen die ook verkoopt ter plaatse (detailhandel). Dit is in strijd met de bestemming en wordt daarom specifiek bestemd.
Vierboom Trucks
Vierboom Trucks is een groothandel in vrachtwagens met SBI-code 45192 en is gevestigd aan de Koopmansweg 1a. Het bedrijf past niet binnen de geldende bestemming en wordt daarom specifiek bestemd.
Van den Brink Auto's
Van den Brink is een bedrijf/groothandel in auto's met SBI-code 4511 en is gevestigd aan de Koopmansweg 3. Het bedrijf past niet binnen de geldende bestemming en wordt daarom specifiek bestemd.
Gacon
Gacon is een renovatie en verduurzamingsbedrijf voor metaal met SBI-code 2561.1 en is gevestigd aan de Groothandelsweg 5. Het bedrijf valt in milieucategorie 4.1 en wordt daarom specifiek bestemd.
Evers Specials
Evers Specials is een bedrijf gespecialiseerd in het kweken van taugé met SBI-code 451 en 1039. Het bedrijf is gevestigd aan de Stationsstraat 33 en valt in milieucategorie 3.2. Het bedrijf wordt daarom specifiek bestemd.
Industrial Parts
Industrial Parts is een bedrijf die machines en onderdelen recycled. Het is gevestigd aan de Groothandelsweg 1. Het bedrijf heeft een milieucategorie 3.2 en is daarom specifiek bestemd.
In hoofdstuk 8 Retrospectieve toets is omschreven hoe deze bedrijven in dit bestemmingsplan zijn bestemd.
Een deel van de hier gevestigde bedrijven heeft aangegeven uitbreidingswensen te hebben. Hier wordt in hoofdstuk 6 Ontwikkelingen en ruimtelijke onderbouwing nader op ingegaan.
2.1.2 Bedrijven Rietgraaf en Griftdijk
De bedrijven ten westen van de Griftdijk bestaan uit 3 complexen met bedrijven, een verblijfsrecreatiebedrijf, een horecabedrijf en een tankstation (met LPG). Er zijn circa 26 bedrijven gevestigd in de 3 complexen.
Afbeelding 2.2 - begrenzing deelgebied Rietgraaf
Het bedrijvencomplex, bestaande uit 3 gebouwen, bevat verschillende soorten bedrijven. Er zijn met name een aantal (groot)handelsbedrijven, een sportvereniging, bouwmarkt en een aantal adviesbedrijven actief. Eén bedrijf heeft een milieucategorie 3.1.
Het tankstation is een combinatie van een tankstation voor motorbrandstoffen en LPG, en een wasstraat. Het bedrijf heeft een milieucategorie 3.1.
Op dit deel van het bedrijventerrein zijn een aantal bedrijven gevestigd die niet passen in de bedrijvenlijst en/of een milieucategorie hoger dan 3.1 hebben.
Kluswijs
Bouwmarkt Kluswijs is gevestigd aan de Windmolenweg 15 met SBI-code 47528. Het bedrijf is eerder positief toegestaan, maar past niet in de bedrijvenlijst van dit bestemmingsplan. Het heeft daarom een specifieke aanduiding gekregen.
Bristol
Kleding- en schoenenwinkel Bristol is gevestigd aan de Rondweg 25 met SBI-code 47721. Het bedrijf past niet in de geldende bestemming en heeft daarom een specifieke aanduiding gekregen in dit bestemmingsplan.
Autobedrijf Henny van Doorn
Autoreparatiebedrijf/garage Henny van Doorn is gevestigd aan de Windmolenweg 8 met SBI-code 45112. Het bedrijf past niet binnen de geldende bestemming en heeft daarom een specifieke aanduiding gekregen in dit bestemmingsplan.
De Halve Weg
Het verblijfsrecreatiebedrijf betreft het chaletpark De Halve Weg met de ingang aan de Griftdijk en ingeklemd tussen het bedrijfscomplex Rietgraaf (ten noorden), het horecabedrijf Brasserie 1910 (ten oosten), agrarische gronden met de gemeentegrens (ten westen), en ten zuiden het tankstation en braakliggend terrein, bedoeld voor het uitgeven van nieuw bedrijfsterrein (via een apart bestemmingsplan).
Oorspronkelijk was dit terrein bestemd als kampeerterrrein waar alleen tenten zijn toegestaan. Het krijgt in dit bestemmingsplan een passende bestemming, gelet op de al langdurig aanwezig zijnde chalets (overgangsrecht). Deze passende bestemming voorziet ook in een regeling voor de geconstateerde permanente bewoning van een deel van deze chalets.
Van de aanwezige 45 chalets is bij 22 chalets er sprake van permanente bewoning door bij de gemeente ingeschreven personen. Voor deze personen wordt in dit bestemmingsplan persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen, dat wil zeggen dat de permanente bewoning door hen mag worden voortgezet. Het persoonsgebonden overgangsrecht is opgenomen in artikel 3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Zie voor de regeling artikel 27.3 van de regels en voor de lijst persoonsgebonden overgangsrecht in bijlage 5 van de Bijlagen bij de regels.
2.1.3 Hoek Stationsweg/Stationsstraat
Vanaf de afslag Stationsstraat-Stationsweg (naar het oosten) zijn er langs de Stationsweg een aantal burgerwoningen, een agarisch bedrijf en een nutsvoorziening van de Gasunie aanwezig. Op onderstaande afbeeldingen zijn deze functies genummerd weergegeven.
Afbeelding 2.3 - aanwezige functies aan de Stationsweg
Ter plaatse van nummer 1, aan de Stationsweg 20A, bevindt zich een nutsvoorziening van de Gasunie. Het agrarische bedrijf bevindt zich ter plaatse van nummer 2, aan de Stationsweg 22A. Burgerwoningen bevinden zich ter plaatse van de aangeduide nummer 3, aan de Stationsweg 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26 en 28.
2.1.4 Overige functies Stationsstraat
Naast de al benoemde geclusterde bedrijven in paragraaf 2.1.1 en 2.1.2 zijn er verspreid in het plangebied nog een aantal locaties met bedrijvigheid. Op onderstaamde afbeelding zijn deze genummerd.
Afbeelding 2.4 - aanwezige functies 'agrarisch deel' rondom Stationsstraat
1. Op het adres Stationsstraat 82 is aannemers & grondverzetbedrijf Van Wijk gevestigd. Het bedrijf heeft milieucategorie 4.2 met SBI-code 43112. Het bedrijf heeft een specifieke aanduiding gekregen en tevens voor de planologisch toegestane (interne) puinbreker een specifieke aanduiding.
2. Op het adres Stationsstraat 53 is een (agrarische) woning met (agrarische) gronden aanwezig. De eigenaar heeft verzocht om een aanpassing van de bestemming naar wonen met een bedrijfsruimte (max 500 m2 en max cat 3.1).
3. Via een (onherroepelijke) omgevingsvergunning wordt hier een zonnepark ontwikkeld en aangelegd. Het betreft een tijdelijke omgevingsvergunning voor een periode van 15 jaar.
4. Dit is de locatie waar een vijftal Skaeve Huse zijn gedacht. Hiervoor loopt een aanvraag omgevingsvergunning. Wanneer deze omgevingsvergunning onherroepelijk is zullen de Skaeve Huse hier tijdelijk voor een periode van 10 jaar worden toegestaan.
5. Langs de Stationsstraat bevinden zich een aantal (burger)woningen met op de achterterreinen diverse bedrijvigheid. Het betreft de adressen Stationsstraat 45, 47. 49 en 51.
6. Hier bevinden zich nog agrarische gronden, die als zodanig in dit bestemmingsplan zijn bestemd. Op het terrein is via een apart bestemmingsplan een vijfde windturbine toegestaan. Deze is nog niet gerealiseerd op deze particuliere gronden.
2.1.5 Ontwikkelingen omgeving
In het omliggende gebied rond het bedrijventerrein zijn er meerdere (toekomstige) ontwikkelingen. Ten noorden van de Rietgraaf is een transformatorstation gepland. Dit wordt via een apart bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het gebied ten noorden, noordoosten en zuiden van de huidige bedrijventerreinen wil de gemeente geschikt maken voor nieuwe bedrijfskavels als uitbreiding van de bestaande bedrijventerreinen. Ook deze ontwikkeling zal via een separaat bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Het gebied met bestaande bedrijven en de nog uit te geven bedrijfskavels zullen uiteindelijk ruimtelijk één gebied met bedrijvigheid worden.
Via omgevingsvergunningen zijn in het plangebied een zonnepark en een vijftal Skaeve Huse (nog geen onherroepelijke omgevingsvergunning) toegestaan. Beide projecten zijn ten oosten van deelgebied Oosterhout, met bedrijvigheid, gesitueerd. Meer informatie is te vinden in paragraaf 2.1.4.
Afbeelding 2.6 - impressie ontwikkelingen plangebied en omgeving (Gebiedsvisie De Grift)
2.2 Archeologie
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1 september 2007).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Gemeentelijke beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met het Verdrag van Malta en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Omgevingsvisie Nijmegen stad in beweging (2020) zet in via de opgave 'Aantrekkelijke stad' op het beschermen, in stand houden maar ook versterken, ontwikkelen en benutten van het aanwezige cultureel erfgoed (inclusief archeologie).
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Bestaande archeologische waarden in het plangebied
Op basis van in het verleden uitgevoerd onderzoek worden op de bestaande Archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen (ABAK) binnen het bestemmingsplangebied meerdere archeologische terreinen weergegeven. Het betreft de terreinen N-09 Stationsstraat-West en N-11 Halve Weg in het westelijk deel van het plangebied, en N-13 Verloren Zeeg en N-14 De-Grift Noordoost in het oostelijk deel. Op deze terreinen rust in het vigerende bestemmingsplan respectievelijk de dubbelbestemming waarde archeologie- 3 en waarde archeologie- 2. Een waarde 3 staat voor een zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten in de bodem, een waarde 2 voor een hoge verwachting.
De terreinen zijn beschreven in de catalogus die bij de ABAK hoort:
Afbeelding 2.7 - uitsnede Archeologische Beleidskaart met begrenzing plangebied
Uitgevoerde onderzoeken en actualisatie van de archeologische beleidskaart
Sinds het gereedkomen van de ABAK is op een aantal terreinen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd en is een deel van het oude onderzoek uitgewerkt. De resultaten van deze onderzoeken en de synthese van het oude onderzoek hebben als basis gediend voor een geactualiseerde beleidskaart. Dit is een verwachtingskaart die inzicht geeft in de aanwezigheid van bekende archeologische vindplaatsen en de verwachte archeologische waarden ervan. Tevens geeft de verwachtingskaart inzicht in de (verwachte) conservering en kwetsbaarheid van de archeologische resten. Op de geactualiseerde kaart zijn vindplaatsen preciezer begrensd dan op de oude ABAK en van een aantal gebieden is de waarde naar beneden bijgesteld.
Afbeelding 2.8 - Indicatieve weergave nieuwe verwachtingskaart archeologische waarden
Voor het westelijk deel van het bestemmingsplangebied geldt dat een groot deel nog niet is onderzocht. In het zuiden, tegen de Stationsstraat bevindt zich een uitloper van een Romeins grafveld dat gedeeltelijk met proefsleuven is onderzocht (bruin gekleurd op de kaart hierboven). Het betreft hier crematiegraven.
Direct ten noorden hiervan geldt een hoge verwachting op het aantreffen van nederzettingssporen uit de bronstijd tot en met de middeleeuwen.
In het oostelijk deel van het plangebied zijn grote delen vrijgegeven. Dit is gebeurd op basis van de resultaten van oud onderzoek of omdat er vanwege de bestaande bebouwing of landgebruik nauwelijks meer sprake kan zijn van archeologische waarden in de ondergrond.
Uitgezonderd hierop zijn de oranje gekleurde terreinen op de kaart. Hier heeft booronderzoek aangetoond dat de opbouw van het onderliggend landschap zodanig is dat rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Eventueel nader onderzoek moet inzicht geven in de aard, omvang en ouderdom hiervan.
In het uiterste oosten van het plangebied bevindt zich vindplaats 2 (onder de rode arcering). Hier zijn bij kleinschalig (boor)onderzoek materiaal en sporen aangetroffen die dateren van de midden-bronstijd tot de vroege ijzertijd. Ook hier geldt dat in het geval van een ontwikkeling vervolgonderzoek inzicht moet geven in aard en omvang van deze vindplaats.
Bestemmingsplanregels
Aangezien de nieuwe verwachtingskaart Archeologie nog niet is vastgesteld door de gemeenteraad, kan deze nog niet in de regels van dit bestemmingsplan worden verwerkt. Bij ontwikkelingen in de ondergrond zal de verwachtingskaart wel gebruikt worden voor toetsing.
Voor het plangebied Nijmegen Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o. gelden de volgende waarden:
- Voor vindplaats 2 en voor het Romeinse grafveld geldt de bestemming Waarde - Archeologie 3 met een ondergrens van 50 m2 bij een ontwikkeling.
- Voor de terreinen met een hoge verwachting op nederzettingssporen uit de late bronstijd tot en met de middeleeuwen geldt de bestemming Waarde - Archeologie 2 met een ondergrens van 100 m2 bij een ontwikkeling.
- Voor de grote waterpartij in het noordwesten van het plangebied geldt een lage verwachting en is de aanduiding wetgevingszone - waarde archeologie 1 opgenomen met een ondergrens van 2500 m2.
- De overige delen van het plangebied zijn vrijgegeven. De hieronder beschreven meldingsplicht van toevalsvondsten blijft voor deze gebieden van kracht.
Benodigd onderzoek
Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van de initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters als behoud van de huidige waterhuishouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang. Ook moet worden gelet op het weer ongedaan kunnen maken van de huidige ingrepen, dit zal t.z.t. geen extra schade mogen kunnen toebrengen.
In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Afbeelding 2.9 - Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden. Als een onderzoek onvoldoende duidelijkheid biedt kan het nodig zijn een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Elk project is maatwerk, waarbij het aan te bevelen is nauw contact te houden met het bevoegde gezag: de gemeente Nijmegen.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen via bevoegdgezagarcheologie@nijmegen.nl
2.3 Cultuurhistorie
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren. Deze wetgeving gaat opgenomen worden in de Omgevingswet.
De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Gemeentelijk beleid
Monumentenverordening
De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Aandachtslijst Cultureel Erfgoed
De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld. Diverse gebouwen en objecten in Dukenburg staan op de aandachtslijst.
Nota Cultureel Erfgoed
Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De beleidskaart is onderdeel van de gemeentelijke Omgevingsvisie (2020).
Afbeelding 2.10 - Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart (groen omcirkeld indicatief het plangebied)
Het plangebied ligt in gebiedstype 2 op de cultuurhistorische beleidskaart.
In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen.
Voor het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen wordt een cultuurhistorische analyse van het gebied gemaakt. Aan waardevolle elementen worden planregels en passende functies gekoppeld, zodat de karakteristieken als uitgangspunt genomen kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen en veranderingen. Kenmerken van de bebouwing, zoals hoofdvorm en omvang, worden beschouwd als onderdeel van de identiteit van een plek.
In deze gebieden zijn cultuurhistorische waarden een middel om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kwaliteit te geven en de identiteit van een gebied herkenbaar en het verleden zichtbaar te houden en te versterken. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, maar worden afgestemd op het karakter van het gebied.
Cultuurhistorische waarden in het plangebied
De cultuurhistorische waarden in de gemeente Nijmegen zijn vastgelegd op de cultuurhistorische Waardenkaart (opgesteld door RAAP 2021). De waardenkaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplangebied ziet de kaart er als volgt uit:
Afbeelding 2.11 - Waardenkaart cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen monumenten. Onderstaande panden binnen het plangebied staan op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed:
Griftdijk 201 | stationsgebouw |
Stationsstraat 29 | boerderij |
Stationsstraat 49 | woonhuis |
In het plangebied zijn de volgende cultuurhistorische waarden aanwezig.
Cultuurhistorisch waardevolle wegen:
- Stationsweg: de weg stamt uit het begin van de 20e eeuw en maakt deel uit van het historisch wegenpatroon door het gebied. Daarmee heeft deze structuur cultuurhistorische waarde. Langs een deel van de weg staat laanbeplanting en wordt de rijbaan door middel van groene hagen gescheiden van de aanliggende percelen. Het groene karakter van de weg is kenmerkend voor deze weg in een landelijk gebied en versterkt de cultuurhistorische waarde ervan (zie afbeelding hieronder).
- Stationsstraat: het deel van de Stationsweg ten westen van de Griftdijk heeft een hoge ouderdom en stamt van voor 1832. Ten oosten van de Griftdijk stamt de weg uit de eerste decennia van de 20e eeuw. De weg is een historische structuur die de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied zichtbaar maakt. Daarmee heeft de weg een hoge cultuurhistorische waarde.
- Griftdijk, historische weg langs verdwenen trekvaart: de Griftdijk vormt de belangrijkste ruimtelijke drager in het plangebied en is ook voor het Waalspronggebied een prominente ruimtelijke structuur. De weg flankeerde eens aan de westzijde de inmiddels verdwenen trekvaart De Grift, die van Lent via Elst naar Arnhem liep. Ten opzichte van het omliggende landschap heeft de Griftdijk een hogere ligging, die op veel plekken langs de weg nog goed beleefbaar is. Grenzend aan het plangebied is het tracé van de trekvaart nog herkenbaar als een brede, onbebouwde zone; de bebouwing ligt op ruime afstand van de weg. Op een aantal plaatsen is de voormalige vaart zelfs nog herkenbaar als een laagte in het huidige landschap. Deze onbebouwde zone herinnert aan het tracé van de voormalige trekvaart en levert daardoor een bijdrage aan de zichtbaarheid van de historische ontwikkeling van het gebied en van de geschiedenis van deze verdwenen, historische transportader. Hiermee hebben deze structuren een hoge cultuurhistorische waarde.
Cultuurhistorisch waardevolle lintbebouwing:
- Lintbebouwing aan de Stationsstraat: het historisch gegroeide bebouwingslint aan de Stationsstraat maakt de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied zichtbaar en heeft daarmee cultuurhistorische waarde. Een aantal erven heeft een lange bewoningsgeschiedenis. Deze zijn als historische nederzettingslocatie opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart.
- Lintbebouwing aan de Stationsweg: de bebouwing van het lint is ruim van opzet en heeft een landelijk karakter. Naast een aantal gebouwen van de Elster Kwekers Veiling bestaat het lint uit vrijstaande woningen op grote kavels met veel groen. De bebouwing staat op ruime afstand van de weg en bestaat uit twee lagen en een kap. De kavels worden van elkaar gescheiden door middel van groene hagen. Deze karakteristieken herinneren aan het agrarische verleden van het gebied en versterken de cultuurhistorische waarde van het bebouwingslint.
![]() | ![]() |
Stationsstraat met agrarische bebouwing | Stationsweg met groen profiel, gezien richting westen |
- Cultuurhistorisch waardevol ensemble aan de Griftdijk: ter hoogte van nummer 201 is aan weerszijden van de Griftdijk sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en van een waardevol cultuurhistorisch landschap. Aan de westzijde bevindt zich het voormalige tramstation (nr 201) dat was gelegen aan de verdwenen stoomttramverbinding tussen Arnhem en Nijmegen. De tramlijn volgde het tracé van De Grift. Een van de stopplaatsen was Halte Oosterhout. Het gebouw is in 1911 in de zogenaamde chaletstijl gebouwd naar een ontwerp van H.A. Scholtz, huisarchitect van de Betuwsche Stoomtram Maatschappij, en herbergde naast een wachtruimte ook een dienstwoning, een goederenloods en een koffiehuis met de naam 'De Halve Weg'. Er tegenover ligt, op een verhoging in het landschap, de boerderij Griftdijk 212. Het perceel plus bebouwing komt al voor op de oudste kadastrale kaart, het is daarom aannemelijk dat de plaats al ver voor 1830 bewoond was. De huidige bebouwing stamt uit 1947. Het betreft een zogenaamde wederopbouwboerderij, in een traditionele, regionale vormentaal gebouwd onder verantwoordelijkheid van het Bureau Wederopbouw Boerderijen, nadat de voorganger tijdens WOII was verwoest. Het perceel wordt omzoomd door een groene boomsingel en heeft een groene inrichting met een onderverdeling in hagen en enkele bomen en groepjes van bomen. Aan de voorzijde van het perceel, parallel aan de Griftdijk, is de laagte van de verdwenen 17e -eeuwse trekvaart De Grift nog goed waarneembaar. De komvormige strook land is nu in gebruik als een moestuin. De historische bebouwing aan weerszijden van de weg plus het bestaande landschap en de inrichting daarvan maken op deze plek zowel aan het agrarische verleden van het gebied als de historische transportaders De Grift en de stoomtramlijn zichtbaar. Dit maakt dat het hier om een waardevol gebiedje binnen het bestemmingsplangebied gaat.
![]() | ![]() |
Voormalig tramstation | Griftdijk 212 verscholen in het groen, op de voorgrond de laagte van De Grift |
- Cultuurhistorisch waardevolle waterloop de Verloren Zeeg: De Verloren Zeeg is al zichtbaar is op de kadastrale kaart uit 1832 maar heeft zijn oorsprong in de Late Middeleeuwen. De hoofdwatergang vormde van oudsher de grens tussen verschillende dorpspolders. Deze historische waterloop, waarvan het beloop ongewijzigd is, is een onderdeel van de historische waterhuishouding in het gebied en heeft daarmee cultuurhistorische waarde.
- Cultuurhistorisch waardevol verkavelingspatroon: Het bestaande verkavelingspatroon heeft een lange historie. De voor dit gebied typerende onregelmatige blokverkaveling, veelal gemarkeerd door sloten, is al zichtbaar op de eerste kadastrale kaart en heeft een ouderdom van minimaal 200 jaar. Het gaat hier om een gaaf bewaard landschapspatroon. De verkaveling herinnert aan de ontginningsgeschiedenis en de agrarische geschiedenis van het gebied en heeft daarmee cultuurhistorische waarde.
![]() |
Afbeelding 2.12 - 2021 luchtfoto met in geel/oranje de overblijfselen van het historische verkavelingspatroon en in blauw de loop van de Verloren Zeeg |
Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarmee het beloop van historische wegen of waterlopen wijzigt.
De met dit bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogten maken het mogelijk om bij toekomstige ontwikkelingen aan te sluiten bij de karakteristieken en waarden van de bestaande lintbebouwing van de Stationsstraat en de Stationsweg.
Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de cultuurhistorische waarden van de Griftdijk en de verdwenen Grift.
Vanuit cultuurhistorie bezien zijn er dan ook geen bezwaren tegen deze bestemmingsplanwijziging.
2.4 Beeldkwaliteit
In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit (januari 2014) heeft de gemeente Nijmegen haar ambities voor wat betreft de beeldkwaliteit van de stad vertaald in criteria voor bouwplannen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze criteria geven vooraf duidelijkheid aan ontwerpers van bouwwerken en hun opdrachtgevers.
De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit vormt voor het College van Burgemeester en Wethouders een
besluitvormingskader voor het verstrekken van omgevingsvergunningen, reclamevergunningen en
inritvergunningen. Tevens vormt de nota een kader voor degene die reclame- en bouwplannen toetst op "redelijke eisen van welstand" en, waar nodig, op monumentenaspecten.
Voor dit actualiserend bestemmingsplan is geen nieuw beeldkwaliteitplan noodzakelijk. Het geldende beleid voor beeldkwaliteit uit de Uitwerkingsnota Beelkwaliteit is daarom van toepassing.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Relevant Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.
Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Hiervan zijn 13 onderwerpen van 'nationaal belang' afgeleid, waarvoor centrale sturing nodig wordt geacht en waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en haar bevoegdheden wil inzetten. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg-en waterbeheer, defensieterreinen rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere planolgische kernbeslissingen (pkb's) en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
- Rijksvaarwegen;
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- Electriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- Ruimtereserving parallelle Kaagbaan.
3.1.3 Omgevingswet en de Nationale Omgevingsvisie
Het Rijk werkt aan een grootschalige en ingrijpende herziening van het omgevingsrecht. De verschillende (sectorale) wetten op het gebied van o.a. bouwen, milieu, water, natuur en ruimtelijke ordening worden samengevoegd in één nieuwe wet, de Omgevingswet. Uitgangspunten van de wet zijn: minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven, lokaal maatwerk en vertrouwen. De Omgevingswet is aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer en treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking.
De Omgevingswet wordt nader uitgewerkt in vier Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). De behandeling van de ontwerp-AMvB's door de Eerste Kamer is afgerond. Het gaat om de onderstaande AMvb's:
- Omgevingsbesluit: algemene, procedurele regels voor overheid, burgers en bedrijven;
- Besluit kwaliteit leefomgeving: materiële (inhoudelijke) regels voor met name de overheid;
- Besluit activiteiten leefomgeving: materiële regels voor burgers en bedrijven;
- Besluit bouwwerken leefomgeving: materiële regels voor burgers en bedrijven.
De Omgevingswet verplicht het Rijk, provincies en gemeenten straks om een omgevingsvisie te maken voor elk van deze overheidsniveaus (vervangt de huidige structuurvisies). Vooruitlopend op de Omgevingswet en de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie heeft het Rijk een Nationale Omgevingsagenda opgesteld. In deze startnota staan een aantal strategische opgaven centraal die uitwerking behoeven in de Nationale Omgevingsvisie. Deze opgaven zijn:
- naar een duurzame en concurrerende economie;
- naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
- naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
- naar een waardevolle leefomgeving.
3.1.4 Conclusie
De actualisering van het juridisch kader voor bedrijventerreinen De Grift en Rietgraaf e.o. past binnen de kaders van het Rijksbeleid.
3.2 Relevant Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (vastgesteld 19 december 2018, inwerking getreden 1 maart 2019) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de Provincie richting:
- energietransitie
- klimaatadaptatie
- ciculaire economie
- biodiversiteit
- bereikbaarheid
- economisch vestigingsklimaat
- woon- en leefklimaat
In relatie tot de actualisatie van het juridische kader voor het bedrijventerrein is het volgende beleid uit de Omgevingsvisie relevant.
Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
De Provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
- In 2050 is Gelderland klimaatneutraal. Dit bereiken we door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. En we stimuleren innovatie en het uitrollen van bewezen technieken.
- Als tussendoel realiseren we in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland.
Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
De Provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
- In 2050 is Gelderland klimaatbestendig. We zijn goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
- In 2020 hebben we samen met partners de risico's en kansen van het veranderend klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor ons handelen.
Biodiversiteit: werken met de natuur
De Provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
- In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuur-inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden.
- In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
De Provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
- In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen.
- In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal.
- In 2030 is al ons busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
De Provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
- Gelderland wil onze concurrerende positie binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven, halen we in 2050 maximaal profijt uit onze unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten.
- In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. We zijn koploper in Nederland.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
3.2.3 Conclusie
De actualisatie van het juridisch kader voor het bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o. past binnen de doelstellingen van de Omgevingsvisie en -verordening. Het bedrijventerrein is met dit bestemmingsplan gereed voor de toekomst en kan bijdragen aan de ambities op het gebied van energietransitie (wind en zon), klimaatadaptatie (water), biodiversiteit (SMP-N), bereikbaarheid (opwaarderen ontsluiting terrein en omliggende gebied) en vestigingsklimaat (toekomstbestendig maken bedrijventerrein).
3.3 Relevant Regionaal Beleid
Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie. Ook voor andere beleidsvelden blijft regionale afstemming in veel gevallen noodzakelijk.
3.3.1 Regionaal Programma Werklocaties
De markt voor bedrijventerreinen, perifere detailhandel en kantoorlocaties is (boven-)regionaal. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om voldoende en geschikte ruimte voor de vestiging van nieuwe bedrijven en voor de ontwikkeling van bestaande bedrijven. De gemeenten in de Groene Metropoolregio maken samen met de provincie Gelderland regionale programmeringsafspraken met betrekking tot bedrijventerreinen, kantoren en perifere detailhandel. Dit Regionaal Programma Werklocaties bevat de keuzes die de gemeenten in de Groene Metropoolregio maken voor het in balans brengen van vraag en aanbod naar werklocaties. Het Regionaal Programma Werklocaties regio Arnhem-Nijmegen 2021-2024 vormt dan ook de kaders voor het regionaal beleid ten aanzien van bedrijventerreinen, kantoren en perifere detailhandel en is het regionale toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Nieuwe initiatieven en ontwikkelingen worden getoetst aan deze kaders. In het RPW 2021-2024 zijn uitgangspunten opgenomen om bedrijventerreinen toekomstbestendig te maken: hoe kunnen bedrijventerreinen verduurzaamd worden en bijdragen aan de energietransitie. Dit geldt niet alleen voor nieuw te ontwikkelen terreinen maar heeft eveneens betrekking op bestaande bedrijventerreinen. Bedrijventerrein De Grift en de Rietgraaf zijn bestaande terreinen. In principe is voor de actualisatie van het bestemmingsplan geen regionale afstemming nodig.
3.3.2 Conclusie
Het bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o. is een bestaand bedrijventerrein en zal qua juridisch kader worden geactualiseerd. Het gaat hierbij met name om het bestemmen van de bestaande situatie, met op een aantal plaatsen uitbreidingsmogelijkheden. Dit is passend in het provinciale beleid en de regionale afspraken.
3.4 Relevant Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging'
In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen.
De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisie voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.
De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022, en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel.
De Omgevingsvisie dient 4 doelen:
- 1. Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad
- 2. Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen
- 3. Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente
- 4. Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen
Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad
De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie is het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad behouden en helpt verdichting bovendien om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.
Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal.
Opgaven en ruimtelijke keuzes
4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes staat centraal in de Omgevingsvisie (zie figuren). Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie, en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.
4 opgaven
De Economisch veerkrachtige stad, Sociale en gezonde stad, Aantrekkelijke stad, en Duurzame stad zijn de vier opgaven die de basis vormen van het bestuursakkoord (2018-2022) en de Omgevingsvisie. Van hieruit wordt de ontwikkeling van de stad bekeken en worden onze ambities geformuleerd.
- 1. Economisch veerkrachtige stad
We gaan onze economische kansen beter benutten. We willen dat de banengroei in onze stad zich gaat verhouden tot de bevolkingsgroei en mobiliseren ons onbenutte potentieel. Dit doen we met de stad én met de regio, die de motor is van onze economische groei. We hebben economisch sterke sectoren in de stad, maar we hebben ook dringend behoefte aan meer werkgelegenheid voor zowel hooggeschoolden als voor praktisch werkenden.
- 2. Sociale en gezonde stad
Nijmegen is en blijft een sociale stad. We werken aan gevarieerde, gemengde wijken en willen sociale tegenstellingen en maatschappelijke onvrede verkleinen. - 3. Aantrekkelijke stad
Nijmegen is een prachtige stad en dat blijven we. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We willen onze sterke identiteit als stad met historie in een groene omgeving behouden en uitdragen. Nijmegen staat landelijk in de top 3 van steden met het hoogste percentage woningtekort. We blijven groeien. Het aantal ouderen neemt toe, maar er vestigen zich ook meer jongeren. Deze voor Nederland bijzondere dubbele groei vraagt veel van onze stedelijke voorzieningen.
- 4. Duurzame stad
Nijmegen loopt voorop in de uitvoering van de duurzaamheidsopgaven voor Nederland. We hebben de ambitie en de potentie om samen met de regio koploper op het gebied van duurzaamheid en circulariteit te blijven. De oplossingen die we samen met de stad en regio uitwerken voor de energietransitie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn ook voor de rest van het land van belang.
8 richtinggevende keuzes
De 4 opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren, we kijken daarom naar integrale oplossingen. Waarbij we een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken benaderen en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de Omgevingsvisie.
- 1. Compacte, dynamische stad:
Omdat we de impact van groei op de omgeving zo klein mogelijk willen houden ligt de nadruk op verdichting. De groeiopgave willen we benutten om kwaliteit toe te voegen aan de stad, o.a. door meer functiemenging, informele werkmilieus en transformatie. Stedelijke knooppunten, daar waar voorzieningen, werklocaties en vervoersstromen samenkomen, zijn kansrijke plekken voor verdichting en functiemening. Bij nieuw te bouwen woningen verschuift het accent naar een- en tweepersoonshuishoudens, waaronder betaalbare woningen voor studenten, starters, ouderen en kwetsbare doelgroepen.
Voor nieuwe kantoren is vooral het stationsgebied kansrijk. Brabantse Poort en Campus Heyendaal beschouwen we als toekomstbestendige kantoorlocaties.
Voor onder meer logistiek en de maakindustrie ontwikkelen we in overleg met regio bedrijventerrein de Grift. Het Engieterrein wordt herontwikkeld voor watergebonden bedrijvigheid en bedrijven die duurzame energie opwekken. Op de campussen richten we ons op herontwikkeling, intensivering en functiemenging. In Winkelsteeg onderzoeken we de mogelijkheden voor een gemengd stedelijk milieu, daarbij rekening houdend met de perspectieven en ontwikkelmogelijkheden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid.
- 2. Toekomstbestendige wijken
Om tot een inclusieve en vitale stad te komen, streven we onder meer naar een goede mix van allerlei typen woningen en woonmilieus in sociale huur, huur en koop. In combinatie met de daarbij passende, bereikbare en goed toegankelijke voorzieningen. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen staan de leefwereld, het welbevinden en de gezondheid van inwoners centraal. Tijdelijke functies en initiatieven ondersteunen we om verbeteringen te realiseren.
- 3. Groene, gezonde stad
We willen als stad bijdragen aan de gezondheid van onze inwoners en het verbeteren van de biodiversiteit. Een gezonde leefomgeving is daarbij een belangrijk integraal thema, waarbij het o.a. gaat om luchtkwaliteit, geluidsbelasting, hitte, groen en water, bewegen en mobiliteit, ontmoeten en voorzieningen.
Dichtbij huis zijn er mogelijkheden om te ontmoeten, wandelen, spelen en sporten. Daarvoor ontwikkelen we o.a. een netwerk van aantrekkelijke beweegroutes op stad- en wijkniveau.
- 4. Duurzame mobiliteit
In de regio Arnhem-Nijmegen werken we gezamenlijk aan duurzame mobiliteit en bereikbaarheid. Het gaat om het inzetten en stimuleren van schone vervoersmiddelen en het efficiënter benutten van vervoer.
Om de stad te laten groeien zonder mobiliteitsproblemen te laten ontstaan zetten we in op: lopen, fiets, OV en Mobility as a Service. Met deze vervoersvormen kunnen we een aantal maatschappelijke doelen bereiken. Duurzame mobiliteit brengt mensen in beweging, is goed voor de gezondheid en luchtkwaliteit, versterkt sociale cohesie, creëert gelijke kansen, versterkt de economische structuur en draagt bij aan de beleving van de stad.
- 5. Energieopgave
Ons doel is dat Nijmegen uiterlijk in 2045 energieneutraal en aardgasvrij is. Samen met andere gemeenten, waterschappen en de provincie stellen we een Regionale Energie Strategie (RES) op. Hierin maken we keuzes voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daarvoor nodige opslag- en energie infrastructuur. De RES geeft met zoekgebieden aan welke gebieden in de regio geschikt zijn voor de opwekking van hernieuwbare energie. - 6. Groter centrumgebied
De komende jaren werken we aan de verbreding van het centrum naar de gebieden rondom de Waal. Onder de noemer 'Nijmegen omarmt de Waal' realiseren we verschillende projecten en ontstaat hier een variatie van nieuwe gemengde milieus en hebben de rivieroevers een belangrijke openbare functie. Het gaat o.a. om de Stationsgebied, NYMA, Hof van Holland, Waalkade, Valkhofkwartier, Vlaams Kwartier, en Burchtstraat/Augustijnenstraat.
- 7. Sterke campussen
De komende jaren blijven we investeren in de clusters Health & high Tech om nieuwe banen te creëren. We willen ruimte bieden aan nieuwe bedrijven en meewerken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit doen we mede door te investeren in uitstraling en kwaliteit en door de mogelijkheden voor intensivering en functiemenging op campussen te onderzoeken. De Novio Tech Campus, Campus Heyendaal en de binnenstad zijn sterke campussen in Nijmegen.
- 8. We omarmen het kanaal
We zien een samenballing van opgaven rondom het Maas-Waalkanaal. Hier zien we kansen voor intensivering en transformatie in de huidige woongebieden in Dukenburg, Lindenholt, Neerbosch-Oost, Hatert, groene gebieden en de werkgebieden Winkelsteeg en Oost-Kanaalhavens. Door de Kanaalzone tot ontwikkeling te brengen werken we o.a. aan een betere verbinding van Dukenburg en Lindenholt met de rest van de stad en geven we de bestaande wijken rondom het kanaal een impuls. De transformatieopgave vraagt om verdere verkenning en onderzoek.
Conclusie
In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant. De actualisatie past binnen en voldoet aan de richtinggevende keuzes 1, 3, 4 en 5.
3.4.2 Coalitieakkoord 2018-2022, Nijmegen: samen vooruit
We zijn een aantrekkelijke stad en staan er goed voor. De potentie van de stad gaan we de komende vier jaar optimaal benutten. We groeien gezond verder, zowel in inwoneraantal als in werkgelegenheid. We blijven een sociale stad. We blijven aantrekkelijk voor bewoners, bedrijven, instellingen en bezoekers en investeren daarom in alle wijken. We vinden het vanzelfsprekend dat we een enorme duurzaamheidsslag maken. We investeren in een gezonde groei van onze stad en zorgen dat alle Nijmegenaren mee kunnen ontwikkelen.
Het moet duurzamer
De wereld verandert ingrijpend en iedereen moet mee. Dat is geen keuze. De komende periode investeren wij fors in duurzaamheid: we gaan meters maken met iedereen in de stad. De ambities van Nijmegen zijn hoog, en we zijn trots op het feit dat we European Green Capital zijn.
Een sociale stad blijven
Nijmegen is en blijft een sociale stad. We werken aan gevarieerde, gemengde wijken en willen sociale tegenstellingen en maatschappelijke onvrede verkleinen. We stellen de vraag van de inwoner centraal en organiseren hulp zo dichtbij en goed mogelijk. We staan voor de uitdaging dit ook financieel beheersbaar te maken.
Versterken economische veerkracht
De komende periode gaan we onze economische kansen beter benutten. We willen dat de banengroei in onze stad zich gaat verhouden tot de bevolkingsgroei en mobiliseren ons onbenutte potentieel. Dit doen we met de stad én met de regio, die de motor is van onze economische groei.
Bouwen aan een aantrekkelijke stad
Nijmegen is een prachtige stad en dat blijven we. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit; bij nieuwe ontwikkelingen in het noorden van de stad, in bestaande wijken en voor onze culturele en wijkvoorzieningen.
3.4.3 Economische visie Kans voor Nijmegen 2020-2025
Het versterken van de economische veerkracht van de stad Nijmegen en haar inwoners is één van de hoofdopgaven van de gemeente Nijmegen. Het belangrijkste doel van deze economische visie is het creëren van banen op alle niveaus. De ambitie is om in 10 jaar 10.000 extra banen te creëren en het ecosysteem in stad en regio te versterken.
In tegenstelling tot veel andere gemeenten in Gelderland blijft Nijmegen in aantal inwoners de komende jaren toenemen. Deze groei van inwoners vraagt om groei van het aantal banen. Nijmegen wil bedrijven voor de regio behouden en ondersteunen in hun groei èn ruimte bieden zodat nieuwe bedrijven zich kunnen vestigen. Nijmegen heeft een positief ondernemersklimaat met financieel gezonde en hoogwaardige bedrijven. De stad kan bouwen op sterke economische sectoren als stuwende economische kracht. Nijmegen ligt bovendien strategisch, heeft een aantrekkelijke historische binnenstad en ligt in een prachtige groene omgeving aan de rivier. De belangrijkste sectoren voor de stad zijn Health & High Tech, MKB/Zakelijke Dienstverlening en Logistiek. Health en High Tech zijn economisch krachtige sectoren en onderscheidend. Daar horen aantrekkelijke campussen (Novio Tech Campus en campus Heijendaal) bij. Nijmegen is voor de logistieke sector goed gelegen tussen de Randstad en het Ruhrgebied. De Waal, de A15 en de Betuweroute zijn gunstige vestigingsplaatsfactoren. Logistiek is belangrijk voor Nijmegen én de regio. De afgelopen jaren is Bijsterhuizen succesvol ontwikkeld tot een logistiek en gemengd bedrijventerrein, een belangrijke bron van werkgelegenheid. Park 15 is in ontwikkeling, de Railterminal Gelderland wordt ontwikkeld en Nijmegen wil op de Grift met duurzame logistiek aan de slag. Het op peil houden van de kwaliteit van het vestigingsklimaat en daarbinnen de werklocaties is belangrijk. Daartoe horen ook bedrijventerrein De Grift en de Rietgraaf.
3.4.4 Conclusie
De actualisatie van het juridisch kader voor het bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o. past binnen de doelstellingen van het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Functioneel Beleidskader
4.1 Wonen
Verspreid op het bedrijventerrein zijn een aantal burger- en bedrijfswoningen aanwezig. Op het Chaletpark Halve Weg is verblijfsrecreatie toegestaan en is bij 19 van de 45 chalets sprake van permanente bewoning (onder overgangsrecht).
De burger- en bedrijfswoningen worden als zodanig bestemd met een woonbestemming of een aanduiding "bedrijfswoning". Het chaletpark krijgt een passende bestemming (Recreatie-verblijfsrecreatie), waarbij voor de chalets met permanente bewoning onder overgangsrecht in dit bestemmingsplan persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen wordt in de regels.
4.2 Economie
Beschrijving huidige situatie
Deelgebied De Grift
Het industrieterrein De Grift (het oosterlijke deelgebied) wordt gekarakteriseerd als een handelsterrein met beperkte industriële en logistieke bedrijvigheid (klassiek gemengd bedrijventerrein). Er zijn bedrijven gevestigd als Evers Specials (taugéproducent), Thermosite Spanbetonvloeren, Schenkgroep (containers), Industrial Parts (koeling), Wido (kranen), GACON Straal- en spuitinrichting, Dimar (hydraulische en PLC systemen voor tuin- en scheepsbouw), Bongers drankengroothandel, VS Steenverkoop, Aannemersbedrijf Jansen van Ralen en een aantal bedrijven in transportmiddelen (o.a.) Vierboom trucks, Vos bedrijfswagens en van den Brink.
Deelgebied Rietgraaf
Ten westen van de Griftdijk bevindt zich het bestaande bedrijventerrein de Rietgraaf. Op dit bedrijventerrein zijn naast 2 bedrijfsverzamelgebouwen o.a. ook de Bristol en een kleine bouwmarkt Kluswijs gevestigd. Ten zuiden van dit bedrijventerrein ligt chaletpark "de Halve weg", Brasserie 1910 en tankstation Total met TotalWash.
Overige gebieden
In het gebied oostelijk van de Stationsstraat, overgaand in de Stationsweg richting spoorlijn, bevindt zich grond- en milieubedrijf Van Wijk. Op het terrein van dit bedrijf is de mogelijkheid aanwezig voor de vestiging van een inpandige puinbreker. De milieuzonering hiervoor bedraagt 200 meter.
Het oostelijk deel van De Grift is bestemd als energielandschap en zal zo de komende jaren worden ingezet. Delen van Deelgebied Oost zijn aangewezen als locatie voor de ontwikkeling van een zonneweide, waarbij een tijdelijkheid geldt van 20 jaar. Windpower Nijmegen zal medio 2021 starten met de aanleg van de 17.000 panelen. Daarnaast worden voor een periode van 10 jaar tijdelijk een 6-tal Skaeve Huse gerealiseerd.
Kwaliteit bedrijfsomgeving
Bedrijventerrein De Grift aan de Stationsstraat is ingericht met brede wegen, maar veelal zonder trottoir. Er is sprake van veel verstening en dus weinig groen (bron: marktverkenning Ecorys). De Groothandelsweg en Koopmansweg zijn de ontsluitingswegen van dit bedrijventerrein. Het aantal openbare parkeerplaatsen is beperkt, waardoor veel op de weg geparkeerd wordt. Enkele bedrijven lossen dit op eigen terrein op, maar in veel gevallen geldt dat de bedrijven zijn afgesloten met een hek dat direct aan de weg grenst. Het terrein kent bovendien geen doorgaande wegen, waardoor keren noodzakelijk is.
De locatie Rietgraaf, het bedrijventerrein ten westen van de Griftdijk, heeft een vergelijkbare inrichting. Op de Rietgraaf is dankzij de bedrijfsverzamelgebouwen meer sprake van uniformiteit dan op de Grift. Ook is er (iets) meer ruimte voor groen en is er veel openbare parkeerruimte. Op de Rietgraaf ontbreekt eveneens een afgescheiden voorziening voor langzaam verkeer. Daarnaast is er sprake van de vestiging van enkele bedrijven die vanwege de bestemming en/of het formaat niet of minder passend zijn op dit terrein.
Uit de gespreksronde (inventarisatie) met gevestigde bedrijven zijn de verschillende punten naar voren gekomen. De wegkwaliteit en voorzieningenniveau op het bedrijventerrein zijn achterhaald en/of sterk verouderd. Het bedrijventerrein is slecht ontsloten (via de op- en afritten) op de Griftdijk, met name door de grote drukte op deze verkeersader. Meerdere bedrijven, waaronder Schenk Groep, Vierboom Trucks, Heiting Milieuservice en Evers Specials hebben aangegeven plannen te hebben voor (her)ontwikkeling bij of op het bedrijfsperceel. Hierover zijn deze bedrijven in gesprek met de gemeente.
Economische analyse
Voor het bestaande industrieterrein Oosterhout geldt als uitgangspunt dat het terrein ruimtelijk/fysiek wordt ingepast in het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein de Grift. Het bestaande industrieterrein Oosterhout is een potentieel te revitaliseren terrein, zeker als dit straks omringd wordt door het nieuwe bedrijventerrein de Grift waar een bepaalde kwaliteit aan toegedacht wordt.
Het economisch profiel van het bestaande industrieterrein Oosterhout blijft dat van een klassiek gemengd handelsterrein, met beperkte industriële, bouwnijverheids- en logistieke bedrijvigheid. Het terrein oogt rommelig en verdient een upgrade. Daarentegen voorziet het terrein al decennialang in een vestigingsplek voor bedrijven die iets minder belang aan hechten aan zichtbaarheid en kwalitatief hoogwaardige bedrijfshuisvesting. Het is de wenselijk om bedrijvigheid die minder goed past op het bedrijventerrein, zoals (perifere) detailhandel, 2e hands (vracht-)wagen- en autohandel en zwaardere HMC-bedrijvigheid naar de toekomst toe te beperken.
Daarnaast is het van belang om samen met ondernemers en bedrijven te inventariseren welke knelpunten zich voordoen die in de toekomst moeten worden aangepakt. Op basis van dit onderzoek kan dan een plan van aanpak worden opgesteld om het terrein te upgraden, in samenspraak met zittende ondernemers.
De Rietgraaf wordt gekarakteriseerd als een terrein met ambachts- en handelsactiviteiten. In de 2 grote bedrijfsverzamelgebouwen zijn diverse kleinschalige bedrijven gevestigd. Daarnaast zijn er ook Bristol en een kleine bouwmarkt gevestigd. De Rietgraaf grenst aan Park 15 en de Griftdijk, de belangrijke verkeersader die tussen het nieuwe deel de Grift en de Rietgraaf inloopt. Dit is straks de entree van de werklocatie de Grift.
Ook voor de Rietgraaf geldt dat vestiging en uitbreiding van bedrijvigheid die minder gewenst is, zoals (perifere) detailhandel niet gewenst is. De beide bedrijfsverzamelgebouwen blijven een belangrijke vestigingsplek voor kleinschalige bedrijven en bedrijven in de (zakelijke) dienstverlening. Een veilige en goede ontsluiting voor verkeer van de Rietgraaf op de Griftdijk is van belang.
Toetsingskader RPW 2021-2024
Het betreft een nieuw bestemmingsplan voor bestaande terreinen waarvoor nu een beheersverordening van toepassing is. Aangezien vooral de bestaande bedrijvigheid passend wordt bestemd en er geen sprake is van grootschalige uitbreidingen, voldoet het plan aan de kaders die het RPW stelt.
Kantoren
Zelfstandige kantoorvestiging wordt niet toegestaan op een bedrijventerrein. Volgens de definitie is een zelfstandige kantoorvestiging: "een gebouw of gebouwencomplex welke door haar aard en indeling is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of wetenschappelijke arbeid, en welke door aard en omvang een zelfstandig karakter heeft".
In het RPW 2021-2024 zijn afspraken gemaakt voor het toestaan van grootschalige kantoorontwikkelingen. Conform deze afspraken zijn er in Nijmegen alleen grote kantoorunits toegestaan in de directe omgeving van het Centraal Station en Station Lent. Daarnaast zijn de Brabantse Poort en Heijendaal aangewezen als toekomstbestendige kantorenlocaties.
Perifere Detailhandel
De gemeente Nijmegen gaat terughoudend om met vestiging van grootschalige en/of perifere detailhandel buiten de traditionele winkelgebieden. Het is de bedoeling dat grootschalige detailhandelsformules bij voorkeur worden ingepast in de bestaande winkelstructuur. In het RPW uit 2017 is de locatie van de Bristol op rood gezet wat inhoudt dat de situatie voor deze solitaire vestiging wordt bevroren: handhaving van de bestaande vestiging en gebruik, maar geen nieuwe toevoeging van vierkante meters detailhandel. In het nieuwe RPW 2021-2024 wordt het beleid ten aanzien van perifere detailhandel gecontinueerd.
Grootschalige en perifere detailhandel wordt op deze terreinen verder uitgesloten.
Productie gebonden en ondergeschikte detailhandel
Productie gebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel bij productie-, reparatie en handelsbedrijven is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. de detailhandel staat in directe relatie met de aanwezige bedrijfsvoering. Zo geldt voor productiebedrijven, dat er alleen producten mogen worden verkocht die door het bedrijf zelf zijn geproduceerd;
- b. de detailhandel vindt plaats in een afgeschermde ruimte; de overige bedrijfsruimte is niet toegankelijk voor consumenten;
- c. de detailhandelsfunctie is gemaximeerd ten aanzien van de hoofdfunctie en bedraagt maximaal 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte, met dien verstande dat de maximum omvang ervan nooit meer dan 100 m² verkoopvloeroppervlakte bedraagt;
- d. voor de detailhandel gelden de openingstijden die ook voor de reguliere detailhandel van toepassing zijn;
- e. er wordt voorzien in parkeerruimte op eigen erf.
Internetverkoop is toegestaan, onder voorwaarden dat:
- f. er geen uitstalling ten behoeve van verkoop plaats vindt;
- g. er geen showroom en/of verkoopruimte aanwezig is;
- h. er geen mogelijkheid wordt geboden aan personen voor het afhalen van goederen.
Horeca
Het horecabeleid is 31 oktober 2007 door de Raad vastgesteld. Met betrekking tot horeca is in de Horecanota 'Eten en drinken in Nijmegen', een ruimtelijk-economische visie op de Nijmeegse horeca (januari 2006), een onderscheid gemaakt tussen horeca in het stadscentrum en horeca buiten het stadscentrum. Locaties langs verkeersradialen zijn geschikt om ruimte te geven aan grotere horecaconcepten die moeilijk inpasbaar zijn in de binnenstad, maar wel voorzien in een behoefte van Nijmeegse bewoners (zoals een megabioscoop, congres-/ vergadercentrum). Brasserie 1910 (voorheen Mona's eetcafé) aan de Griftdijk heeft een dergelijk horeca-concept.
Het beleid voor horeca in de woonwijken is hier niet van toepassing.
4.3 Verkeer En Vervoer
4.3.1 Nijmegen Goed op Weg
In de nota 'Nijmegen goed op weg' heeft Nijmegen haar ambities voor mobiliteit voor de periode 2019 tot 2030 vastgelegd. Deze nota is vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van 25 september 2019. Regionale samenwerking is hierbij essentieel om de bereikbaarheid van Nijmegen en van de regio Arnhem Nijmegen te verbeteren. Alleen op die manier kunnen we ervoor zorgen dat we regionaal, nationaal en internationaal bereikbaar blijven. Daarom wordt intensief samengewerkt met regio, provincie en rijk.
De verwachting is dat het aantal inwoners van Nijmegen fors blijft groeien. Ook het aantal banen zal meegroeien, naar verwachting met 10.000 extra banen de komende 10 jaar. Extra mensen betekent ook extra verplaatsingen. Extra verplaatsingen betekent extra druk op de soms toch al volle bestaande wegen, fietspaden, bussen en treinen. Dit betekent niet alleen dat - zonder extra maatregelen - de bereikbaarheid van Nijmegen onder druk komt te staan, maar ook dat we steeds meer de negatieve kanten van de mobiliteit gaan ervaren, denk aan geluidshinder, slechte luchtkwaliteit of verkeersonveiligheid. De ruimtelijke opgaven van Nijmegen hierbij zijn dat de stad aantrekkelijk, duurzaam, economisch veerkrachtig en sociaal en gezond wil zijn.
De ruimtelijke mogelijkheden in de stad om de mobiliteitsgroei te faciliteren zijn echter beperkt. Waar in het verleden vooral werd gewerkt aan uitbreiden van de infrastructuur ligt het accent nu meer op het efficiënter benutten van de bestaande infrastructuur. In het ambitiedocument Nijmegen Goed op Weg wordt hierbij de verkeersveiligheid benoemd als randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in de stad. Om de groei van de stad te faciliteren wordt ingezet op de meest duurzame en ruimte-efficiënte vervoermiddelen: lopen, fiets en OV. Dit betekent niet dat er niet geïnvesteerd wordt in het wegennet; de auto blijft een rol spelen in het Nijmeegse verkeerssysteem.
Conclusie
Op basis van de nota Nijmegen Goed op Weg zal er in en rond het plangebied ingezet worden op het versterken van de infrastructuur en verbindingen (auto, fiets, OV) om toekomstige groei van verkeersstromen in goede banen te leiden. Tevens moet dit een stimulans zijn voor het plangebied, dat is aangeduid als belangrijk groot werkgelegenheidsgebied.
Concreet zijn er plannen voor het aanpakken van de infrastructuur, zoals de afslag 38 van de A15 (knoop 38), de Griftdijk, fietssnelroute Elst-Nijmegen en de aansluiting Griftdijk-Stationsstraat in en rond het plangebied.
4.3.2 Langzaam verkeer
Nijmegen is een fietsstad bij uitstek. De afgelopen jaren is veel aandacht besteed aan de fiets. Er zijn verschillende regionale en lokale (snelle) fietsroutes aangelegd en het aantal stallingen in de binnenstad is uitgebreid. We zien dat het fietsgebruik binnen de gemeente Nijmegen mede door het ingezette beleid is toegenomen. Deze lijn willen we behouden en uitbreiden. Daarnaast zien we een toename van de typen fietsen: e-bikes, speedpedelecs, krat- en bakfietsen zorgen voor meer diversiteit op het fietspad. Binnen het samenwerkingsverband van ambitieuze fietssteden (F10) hebben we de ambitie uitgesproken om het fietsgebruik met 20% te laten groeien (in de periode 2017 - 2027).
Om de groei te faciliteren zal er niet alleen aandacht zijn voor de uitbreiding van het fietsnetwerk maar ook voor de kwaliteit en breedte van de huidige fietsroutes. In regionaal verband is een fietsvisie opgesteld. In deze fietsvisie wordt aangegeven welke nieuwe netwerken wenselijk zijn. Zo is een nieuwe snelle fietsroute tussen Arnhem en Nijmegen via Elst gewenst. Ook staat beschreven waar kansen liggen voor optimalisatie van huidige routes of aantakking op andere routes of overstappunten. Tot slot faciliteren we extra fietsparkeervoorzieningen, bijvoorbeeld door het creëren van stallingsruimte voor fietsen binnen parkeergarage Kelfkensbos. Naast infrastructurele aanpassingen wordt er vanuit de fietsvisie gewerkt aan een aanvullende gedragsaanpak om fietsgebruik te stimuleren maar ook om de verkeersveiligheid en het fietscomfort te vergroten.
Het beoogde tracé voor een nieuwe snelle fietsroute Arnhem Nijmegen doorkruist het plangebied. Het is gesitueerd langs de westzijde van de Griftdijk. Op het wegvak tussen de gemeentegrens en de Keizer Hendrik VI singel is de ruimtelijke inpassing van deze fietsroute onderdeel van het ontwerp van De Griftdijk. Zoals al aangegeven in de paragraaf over automobiliteit ligt er voor het weggedeelte ter hoogte van het plangebied een schetsontwerp, wat een eerste indruk geeft wat ongeveer de ruimtelijke impact zal zijn. Er zal met name invloed zijn op de aansluitingen van het westelijk deel van het plangebied.
Gegeven de groei van het fietsverkeer en de steeds grotere diversiteit in typen fietsen wordt het steeds wenselijker om de breedte van fietspaden daarop aan te passen. In lijn met het verkeersbeleid en het streven naar een duurzame stad is het daarom wenselijk om planologisch mogelijk te maken dat de smalle fietspaden langs de Stationsstraat (op termijn) worden verbreed.
Conclusie
In de plannen van het gebied van het bedrijventerrein en zijn omgeving wordt de infrastructuur aangepakt, zo ook voor het langzaam verkeer. In het bestemmingsplangebied zullen langzaamverkeerroutes mogelijk worden gemaakt en kunnen deze ook (op termijn) verbreed worden.
4.3.3 Openbaar vervoer
Trein
Ten oosten van het plangebied loopt de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Het dichtstbijzijnde trein station is station Nijmegen-Lent.
Bus
De provincie Gelderland is opdrachtgever van het openbaar vervoer. De regio Arnhem en Nijmegen is continu met de provincie in overleg om tot een optimaal busnetwerk te komen. Op het gebied van openbaar vervoer heeft de gemeente in 2019 het 'Toekomstbeeld stedelijk openbaar vervoer Arnhem en Nijmegen' vastgesteld. Belangrijke uitgangspunten hierin zijn:
- Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV); HOV – corridors tussen het Centraal Station Nijmegen en de omliggende kernen en tussen het Centraal Station Nijmegen en Heyendaal. HOV-lijnen zijn gestrekte routes en zijn meer gericht op verbinden dan op ontsluiten. HOV bussen rijden frequent (minimaal zes keer per uur in de stad in de spits), hebben betrouwbare snelle reistijden en goede haltevoorzieningen. Door Nijmegen zijn acht HOV-lijnen voorzien, die verder worden uitgewerkt door de provincie Gelderland.
- Goede verbinding station en centrum; Elke wijk rechtstreeks met het station en/of centrum verbinden met een frequentie van minimaal twee keer per uur.
- Flexibel OV systeem; flexibele OV systemen als aanvulling op en eventueel als vervanging van bussen als het aantal reizigers te laag is voor regulier OV.
De bovenstaande uitgangspunten verbeteren de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het busvervoer in onze stad, met als gevolg meer busreizigers. Dit draagt bij aan onze vier grote opgaven (aantrekkelijke stad, duurzame stad, sociale en gezonde stad, economisch veerkrachtige stad). Vanuit het thema sociale stad wordt tevens gekeken of flexibel openbaar vervoer, binnen bepaalde wijken of voor bepaalde doelgroepen een aanvulling kan zijn op het bestaande vervoersaanbod.
Door het plangebied rijden een HOV-lijn, een reguliere buslijn en een nachtbuslijn. Deze rijden alle via de Griftdijk en hebben een halte ter hoogte van de Stationsstraat. HOV-lijn 331 rijdt van de Weezenhof via station Nijmegen CS en station Nijmegen Lent naar Elst, Arnhem en Velp. Lijn 14 rijdt van Nijmegen Brakkenstein via Nijmegen CS en Elst naar Arnhem. Ook nachtbuslijn 831 rijdt van Nijmegen via Elst naar Arnhem.
Door het gebied van de Waalsprong loopt nog een tweede HOV lijn, lijn 300. Deze rijdt van Nijmegen Heyendaal via station Nijmegen CS en station Nijmegen Lent naar Bemmel, Huissen en Arnhem. Lijn 300 blijft ten oosten van de spoorlijn Arnhem Nijmegen, dus buiten het plangebied.
Afbeelding 4.1 - uit te werken HOV lijnen
Conclusie
Het plangebied is en blijft via HOV-lijn 331, lijn 14 en 831 bereikbaar. Eventuele infrastructurele projecten in en rond het plangebied hebben geen negatieve invloed op deze verbindingen.
4.3.4 Autoverkeer
De auto blijft een rol spelen in het Nijmeegse verkeerssysteem. Echter om de stad leefbaar en aantrekkelijk te houden kiezen we er voor om ruimtelijk geen verdere groei van het autoverkeer te faciliteren. Dit betekent dat we keuzes maken in welke vervoersstroom we waar faciliteren. De S100 is bedoeld voor de doorstroming van het autoverkeer. De wegen binnen de S100 zijn bedoeld voor bestemmingsverkeer. Daarnaast stimuleren we binnen de gemeente actieve en duurzame mobiliteit.
Afbeelding 4.2 - huidige wegennet
In de Waalsprong wordt de ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer in belangrijke mate gevormd door Prins Mauritssingel en de Graaf Alardsingel. De Prins Mauritssingel is de belangrijkste invalsweg van Nijmegen vanuit het noorden. De Graaf Alardsingel is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg in het Nijmeegs verkeerssysteem en verbindt de Prins Mauritssingel met stadsbrug De Oversteek. De weg maakt onderdeel uit van de S100, de belangrijkste doorstroomroute in de stad. De doorstroming en verkeersafwikkeling op de S100 heeft op stedelijk niveau de hoogste prioriteit.
De planontwikkelingen van de Waalsprong en de mobiliteitstoename zullen er toe leiden dat de verkeersdruk op de wegen in het gebied toeneemt. Daarom zal voor het autoverkeer in sterke mate worden aangestuurd op het zo goed mogelijk managen van de verkeersstromen en het stimuleren van het spitsmijden.
Daarnaast werkt Nijmegen voortdurend aan aanpassing van bestaande en de verdere ontwikkeling van nieuwe verkeersinfrastructuur. Relevante ontwikkelingen op het gebied van automobiliteit in de nabijheid van het plangebied zijn:
- In de Griftdijk is tussen de Italiëstraat en de Van Boetzelaerstraat een knip aangebracht voor doorgaand verkeer tijdens de spitsuren, en een verbod voor vrachtverkeer op een deel van de Griftdijk Noord.
- De capaciteitsuitbreiding rondom afslag 38 en daaraan gekoppeld de doorontwikkeling van de Griftdijk. Deze ontwikkelingen zijn investeringen in de verbetering van de bereikbaarheid van het noordwestelijk deel van Nijmegen. Het voornemen is om de capaciteit van het viaduct over de A15 en het kruispunt Griftdijk - Stationsstraat uit te breiden om ruimte te bieden aan de toename van verkeer door ruimtelijke ontwikkelingen (woningbouw, bedrijvenlocaties) in dit deel van Nijmegen, maar ook ten Noorden van de A15. En tevens om ruimte te maken voor de ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein De Grift. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan ligt er voor het weggedeelte ter hoogte van het plangebied een schetsontwerp. Dat geeft een eerste indruk wat ongeveer de ruimtelijke impact zal zijn. Het zal met name invloed hebben op de aansluiting(en) van het westelijk deel van het plangebied ( bedrijventerrein De Rietgraaf e.o.)
- De ontwikkeling van de Dorpensingel. Dit is een nieuwe wegverbinding tussen het Keizer Augustusplein en de Zandsestraat waarmee Bemmel beter bereikbaar wordt vanaf de A325 en de verkeersdruk op de bestaande routes door Lent wordt verminderd. Op basis van verkeersmodel berekeningen is de verwachting dat de Dorpensingel zal leiden tot een afname van verkeer op de route Ressensestraat - Stationsstraat.
Afbeelding 4.3 - snelle fietsroutes
Conclusie
Onderdeel van de infrastructurele plannen is het verbeteren van de (snel)fietsverbindingen tussen Elst en Nijmegen (via de Griftdijk). Naast deze route zullen er in en rondom het plangebied meer fietsroutes worden verbeterd, zoals langs de Stationsstraat.
4.3.5 Expeditieverkeer
De groeiende stroom aan logistieke voertuigen zorgt voor drukke straten en voor luchtvervuiling. Om de luchtkwaliteit te verbeteren wordt gestreefd naar verschoning van het goederen vervoer zowel over de weg als over het water.
Zero-emissiezone in het stadscentrum.
Nijmegen is voornemens om in 2020 een besluit te nemen om per 2025 een zero-emissiezone voor stadslogistiek in te stellen voor het stadscentrum. Dit is conform de afspraken die zijn vastgelegd in de Green Deal Emissie Stadslogistiek en het nationale Klimaatakkoord. Vervoerders hebben dan vijf jaar de tijd om zich hierop voor te bereiden en elektrische voertuigen aan te schaffen, over te stappen op andere voertuigen voor de last mile (bijvoorbeeld bakfietsen), om een logistieke hub te ontwikkelen of gebruik te maken van een hub van een andere ondernemer.
Samen met het Rijk, de Provincie, de Regio Arnhem Nijmegen en het Gelders Energie Akkoord, faciliteert de gemeente Nijmegen de transitie richting zero emissie stadslogistiek. Gezamenlijk werken we aan de regionale vertaling van het landelijke klimaatakkoord voor de CO2 reductie van het weegverkeer. Als eerste stap benoemen we concrete maatregelen voor 2019 – 2022. Het bedrijfsleven geeft aan dat ontwikkelen van business-modellen voor schone hubs en een duurzame last mile een verantwoordelijkheid is voor de private sector. Investeren in elektrische vrachtvoertuigen en snelle laadvoorzieningen voor die voertuigen is financieel nog niet haalbaar. Via subsidieregelingen vanuit de provincie en via het realiseren van openbare snelladers met groot vermogen proberen we deze zorg van het bedrijfsleven weg te nemen.
Conclusie
Binnen dit plangebied zullen er geen aanpassingen aan de verkeersstructuur worden mogelijk gemaakt. In relatie tot de ontwikkelingen rondom het bedrijventerrein zal er rekening worden gehouden met de aanpassing van aansluitingen in relatie tot het toekomstig ontwerp van de Griftdijk en de inpassing van de snelfietsroute. De gemeentelijke doelstellingen blijven echter wel van toepassing. Inzet blijft om expeditieverkeer zo efficiënt mogelijk in te richten, waarbij de grootste vrachtauto's het snelst het bedrijventerrein op kunnen om de grote verkeersader (Griftdijk) te ontlasten en beschikbaar te houden voor het reguliere verkeer. Daarnaast worden alternatieve manieren van vervoer (elektrisch, deelvervoer etc) gestimuleerd.
4.3.6 Parkeren
Het parkeerbeleid is ondersteunend aan de visie op mobiliteit. Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning binnen het plangebied wordt het benodigde aantal parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie berekend aan de hand van de “Beleidsregels Parkeren Nijmegen, Parkeernormen Auto en Fiets” (vaststelling door college B&W medio december 2020). Dit is een uitwerking van de door raad vastgestelde nota “Parkeren in Nijmegen, auto en fiets, 2020 - 2030” (vaststelling door gemeenteraad 25 november 2020). Voor de berekeningen is bepalend dat de gemeente Nijmegen stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk” heeft. Het plangebied ligt binnen de stedelijkheidszone 'Buitengebied.'
4.4 Groen, Natuur En Landschap
Het plangebied bevat in en rondom de verschillende bedrijfskavels groen- en waterstroken. Ook langs de wegen in het plangebied zijn groen- en waterstroken aanwezig. Deze bestaande waarden worden behouden, beschermd via een passende bestemming en zullen ook robuuster worden waar hiervoor ruimte is. Leidraad hiervoor zijn de gemeentelijke doelstellingen op het gebied van klimaatadaptatie, watermanagement en het SMP-N.
Uitgangspunten Omgevingsvisie
- We nemen de natuur mee in onze plannen en kiezen voor 'natuurinclusief bouwen'. Dat betekent dat we bewust ruimte creëren voor de natuur in de groenstructuur. (bijvoorbeeld door planten te gebruiken die als voedselbron voor dieren dienen) en in gebouwen (bijvoorbeeld door schuil- en nestelgelegenheden in het gebouw te integreren).
- We realiseren een aantrekkelijke en groene buitenruimte in de stad en in de wijken, die uitnodigt om te ontmoeten en te bewegen.
- Gezamenlijk versterken we de groenkwaliteiten. Groen draagt bij aan onze gezondheid en ons welzijn, het zorgt voor vermindering van hitte stress en voor een betere luchtkwaliteit. Stadslandbouw initiatieven zorgen voor gezond voedsel en sociale cohesie. Groen maakt de huizen meer waard en zorgt voor een betere werkomgeving.
- We willen de biodiversiteit in de stad behouden en versterken door natuurparels (groene gebieden met een hoge biodiversiteit) onderling en met de natuurgebieden buiten de stad te verbinden.
- We willen een groene stad met ruimte voor diverse soorten groen, zowel in de wijken als in en om de stad. Zo is groen nooit ver weg voor inwoners en werknemers en creëren we ook voldoende ruimte voor dieren. We willen de negatieve effecten van klimaatverandering en hittestress zoveel mogelijk minimaliseren.
Natuurparels in Nijmegen
In en rondom de stad hebben veel groengebieden een hogere natuurwaarde. Om te voorkomen dat de kwaliteit van die natuurparels achteruitgaat, willen we ze onderling en met de grotere natuurgebieden buiten de stad verbinden. Op de natuurparelkaart staan de stapstenen Stationsstraat Lent Viaduct (31) die binnen het plangebied valt en Barenbrugterrein (32) die grenst aan het plangebied. Stapstenen zijn te onderscheiden als waardevolle groene elementen die een stapsteen kunnen vormen tussen de natuurparels. Op de natuurparelkaart staat de oostelijke rand van het plangebied aangegeven als lijnvormige corridor. Voor vleermuizen zijn lijnvormige corridors belangrijke verbindingswegen. Ook vogels, insecten en bepaalde zoogdieren profiteren hiervan.
De aanwezige bestemming dient als verbindend element.
Soortenmanagementplan Nijmegen de Waalsprong (SMP-N)
Het SMP-N is een eigen plan van de gemeente waarin voor zowel voor de ontwikkel- als de eindfase de ambitie en de integrale aanpak staat om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in de Waalsprong voorkomende beschermde diersoorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper en poelkikker. Op basis hiervan is een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wet natuurbescherming verkregen (8 mei 2019). Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. Door uitvoering van het SMP-N wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt. De landschappelijk zone rondom de meer stedelijke woningbouwlocaties van de Waalsprong worden zodanig ingericht en beheerd dat er kansen worden geboden voor de beschermde soorten en er voor biodiversiteit in algemene zin een plus wordt behaald. Deze zone zorgt ook voor een directe ecologische verbinding en aansluiting met omringende groene gebieden.
Omdat de kleine marterachtigen bunzing, hermelijn en wezel niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren heeft de provincie Gelderland besloten om deze soorten niet meer te laten vallen onder een vrijstelling van de Omgevingsverordening. Vandaar dat middels een wijzigingsaanvraag de kleine marterachtigen zijn opgenomen in het SMP-N.
Onderstaande kaart is een deel van de Mitigatiekaart kleine marterachtigen.
Het bestemmingsplangebied bevat gebieden die in het SMP-N zijn benoemd als onderdeel van toekomstig leefgebied van de steenuil, ransuil, buizerd, grote modderkruiper, poelkikker, hermelijn, wezel en bunzing.. Dit zijn dezelfde gebieden die als leefgebied van de kleine marterachtigen op de voorgaande kaart afgebeeld staan, aangevuld met de watergangen op de onderstaande kaart.
Wanneer de ambities niet op de aangegeven locatie een plek kunnen krijgen, dient naar een alternatieve locatie gezocht te worden binnen het Waalspronggebied waarvoor de gebiedsontheffing is verleend.
De vlekken aangeduid als leefgebied houden in dit bestemmingsplan de bestemming Agrarisch. De bestemming Groen dient als verbindend element.
Natuurinclusief bouwen
Via het SMP-N wordt ook deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018. Ter uitvoering van de raadsmotie wordt in de Waalsprong rekening gehouden met allerlei aspecten van de natuur of die nou zeldzaam en beschermd zijn of niet. In dit licht is een korte handleiding Natuurinclusief bouwen opgesteld die makkelijk toepasbare brokjes biedt waaruit gekozen kan worden, afhankelijk van wat in welke situatie mogelijk is (bijlage 5 van het SMP-N).
Om natuurinclusief bouwen te implementeren in de bouwplannen, is de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong opgesteld. Deze toolbox is gebaseerd op de omgeving, de gewenste soorten en de ambitie en gekoppeld aan de Leidraad natuurinclusief bouwen, renoveren en verduurzamen van de Provincie Gelderland. Het systeem richt zich in eerste instantie op de gebouwgebonden soorten gewone dwergvleermuis, huismus, gierzwaluw maar op basis van de ecologische potenties en behoeften, worden er binnen de deelgebieden bepaald op welke soorten en aanvullende maatregelen de focus wordt gelegd. Voor de Waalsprong geldt vanaf 2020 het in het SMP-N vastgelegde minimumambitieniveau. Dit betreft geïntegreerde voorzieningen in bebouwing. Om tot duurzame vestiging van de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis te komen, zijn nestvoorzieningen alleen niet genoeg. Wanneer de soorten geen plek hebben om te foerageren, is de waarde van de nestvoorzieningen daar beperkt. De toolbox bevat daarom tevens groene omgevingsmaatregelen waardoor de stedelijke biodiversiteit wordt versterkt, de belevingswaarde voor de toekomstige bewoners vergroot en een bijdrage wordt geleverd aan klimaatadaptatie. In de toolbox is het minimaal aantal te realiseren nestvoorzieningen voor het bedrijventerrein benoemd. Hiervan mag maximaal 25% ingewisseld worden met groene maatregelen. Het treffen van meer groene maatregelen is uiteraard mogelijk en ook zeer gewenst. Het SMP-N is op 12 maart 2019 en de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong is op 4 februari 2020 door het college vastgesteld.
Bijzondere bomen
Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden. In het bestemmingsplangebied komen een aantal particuliere waardevolle en monumentale bomen voor, zie onderstaande kaart. Het betreft twee notenboom (circa 1940 en 1960), een treurwilg (circa 1960) en een eik (circa 1960):
Afbeelding - locatie waardevolle en monumentale bomen in het plangebied
De waardevolle en monumentale bomen zijn beschermd via de functieaanduiding "waardevolle boom" op de verbeelding en verbonden met (beschermende) regels.
Conclusie
Wet Natuurbescherming
Uit de quickscan , die is opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat het plangebied mogelijk een functie heeft voor diverse soorten beschermde ongewervelden, vissen, amfibieën, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels. Omdat het huidige gebruik van het plangebied ongewijzigd blijft heeft de actualisatie van het bestemmingsplan geen negatieve effecten op deze functies.
Beoordeling Wet natuurbescherming
- Er is geen risico op negatieve effecten op beschermde soorten flora en fauna en daarmee geen risico op overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb.
- Er zijn geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden (stikstofbeoordeling is geen onderdeel van deze toetsing), de NNN en houtopstanden.
4.5 Water
Het plangebied is ondanks alle bebouwing een gebied waarin meerdere watergangen aanwezig zijn. Er komen A- en C-watergangen voor en deze zijn als zodanig bestemd en daarmee beschermd. In het kader van waterbeheer en klimaatadaptieve maatregelen zijn de aanwezige watergangen van groot belang.
De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.
Algemeen
Het plan behelst de actualisatie van het bestaande bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o.. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in de onderstaande figuur.
Afbeelding - Begrenzing bedrijverterrein De Grift en Rietgraaf e.o.
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Ressen. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.
Oppervlaktewater
Door en langs het plangebied lopen verschillende watergangen. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een A-watergang die de hoofdafvoer vormt richting de Linge. De diverse B- en C-watergangen in het gebied kunnen afvoeren richting deze hoofdafvoer. Het merendeel van de watergangen in het gebied is droogvallend, en dus alleen watervoerend in het geval van neerslag.
Afbeelding - Leggerwatergangen
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of -beschermingsgebied. Binnen het plangebied is voor zover bekend geen sprake van grondwateroverlast.
Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
- een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
- maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;
- een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.
Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.
Riolering/ hemelwater
In het plangebied is grotendeels een verbeterd gescheiden rioolstelsel aanwezig. Enkel het terrein met bedrijven Rietgraaf is voorzien van een gemengd stelsel. Dit betreft een absoluut stelsel, er zijn dus geen overstorten richting het oppervlaktewater aanwezig. Taugékweker Evers Specials prikt door middel van een persleiding rechtstreeks in op de persleiding van het waterschap. Het industriewater dat hier vrijkomt is dus geen onderdeel van het verbeterd gescheiden rioolstelsel.
Afbeelding -Rioolstelsels plangebied (rood=gescheiden, groen=gemengd)
Voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied geldt dat vanuit het bouwbesluit 2012 de verplichting om afvalwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'. Voor bedrijventerrein De Grift en Rietgraaf e.o. geldt dat voor nieuwe ontwikkelingen een duurzaam gescheiden afwatering van het hemelwater moet worden gerealiseerd. Hierbij moet hemelwater via een wadi of gelijkwaardige voorziening worden geïnfiltreerd, waarna het via een drain op het oppervlaktewater kan worden geloosd.
Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn.
Uiteindelijk zijn een waterhuishoudkundig plan en uitvoeringsontwerp noodzakelijk bij indienen van de omgevingsvergunning en kan er tevens nader ingezoomd worden op grondwatereffecten.
Bestemmingsplan en omgevingsvergunningsaanvraag, activiteit bouwen moeten een goedgekeurd rioleringsplan / waterhuishoudkundig plan bevatten. De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag.
Belangrijke keuzen die al in het stadium van het schetsontwerp gemaakt moet worden, zijn:
- het type infiltratievoorziening/filtervoorziening
- dimensies en het globale functioneren van de infiltratievoorziening(en)
- de locatie(s) van infiltratievoorziening(en) en noodoverlopen naar openbaar gebied
- de locatie voor eventuele uitbreiding van wateroppervlak (indien extra berging nodig is)
Het afvalwater van de gebouwen in het plangebied moet worden aangesloten op de openbare riolering. Het is niet uitgesloten dat van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden. Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.
Bouwen boven gemeentelijke riolering is niet toegestaan en kan betekenen dat riolering verlegd of dat de inrichting gewijzigd moet worden. Bij hoofdtransportleidingen dient rekening gehouden te worden met niet te bebouwen stroken aan weerszijden van de leiding van 6 m. Deze eis is vastgelegd in artikel 2.5.19 van de Nijmeegse bouwverordening.
Tot slot is heeft het waterschap in 2019 de nota “Samen door één buis” vastgesteld. Deze nota is primair gericht op het samen (gemeenten en waterschap) beheersen van lozingen uit de riolering en het zo bijdragen aan een goede waterkwaliteit en leefomgeving. Uit deze nota volgt dat bij het maken van de afweging of infiltratie van hemelwater gewenst c.q. acceptabel is, gebruik kan gebruik worden gemaakt van de ‘Adviestabel omgang afstromend hemelwater’. Daaruit volgt dat er bij bedrijvigheid in milieucategorie 3 of 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten een klein risico bestaat op verontreinigd afstromend hemelwater. Voor afstromend hemelwater van dergelijke bedrijfspercelen wordt daarom minimaal geadviseerd een bodem- of bermpassage toe te passen en bij voorkeur een verbeterd gescheiden stelsel aan te brengen. Bij het afkoppelen van afstromend hemelwater dient rekening te worden gehouden met het voorgaande.
4.6 Kabels, Leidingen En Explosieven
Kabels en leidingen
Het plangebied bevat een aantal leidingen die via een bestemming beschermd dienen te worden. Het gaat hierbij om een hoogspanningsverbinding, een rioolleiding en een gasleiding.
Er zijn plannen om de bestaande hoogspanningsverbinding ondergronds te brengen. Dit wordt via een apart bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Alle leidingen zijn via specifieke aanduidingen op de verbeelding en de regels beschermd en geborgd.
Explosieven
Het plangebied is geheel verdacht op geschutsmunitie plus gedeeltelijk verdacht op afwerp- en dumpmunitie (uit de Tweede Wereldoorlog), verzameld onder de term Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten (OOO).
Hieronder de verdachte gebieden op diverse soorten munities.
Afwerpmunitie: donkerrood/paars | Dumpmunitie: lichtrood/paars | Geschutsmunitie: het gehele plangebied
Delen binnen het plangebied zijn reeds onderzocht op explosieven, waarbij onderzocht is tot op verschillende dieptes (dieptes zichtbaar in het kaartje hieronder). De verticale afbakening voor afwerpmunitie is maximaal -4,5 m MV (maar dient nog conform CS-VROO met behulp van het Deltares-model nader bepaald te worden), voor dumpmunitie -2m MV en voor geschutsmunitie -2,5 m MV.
Afbeelding - Gegevens OOO in plangebied
Daar waar grondroerende activiteiten plaatsvinden binnen verdacht gebied dat naoorlogs ongeroerd is dienen de werkzaamheden óf door een opsporingsbedrijf begeleid te worden óf dient het terrein voor aanvang van de werkzaamheden onderzocht te worden. Het opsporingsbedrijf dient daarvoor contact met het bevoegd gezag OOO op te nemen zodat een projectplan ingediend kan worden. Indien dit voldoet aan de CS-OOO kan het bevoegd gezag instemmen met de uitvoering van dat onderzoek. Dit geldt ook voor werkzaamheden die plaatsvinden beneden de dieptes van reeds onderzochte gebieden (uitgedrukt in meters beneden maaiveld).
Daar waar de grond na de oorlog aantoonbaar geroerd is, is geen onderzoeksverplichting maar dient eveneens het protocol toevalsvondsten gebruikt te worden bij werkzaamheden die daarin plaatsvinden.
Er dient rekening te worden gehouden bij grondwerkzaamheden dat deze onder specifieke begeleiding plaatsvinden. Hiervoor is contact met het bevoegd gezag (gemeente Nijmgen) noodzakelijk. Dit is in de regels van het bestemmingsplan ook vastgelegd, om zo de veiligheid ter plaatse beter te kunnen garanderen. Verwezen wordt naar artikel 22.3 onder a in de regels.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Bedrijven
Milieuzonering
Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het Activiteitenbesluit valt en/of een omgevingsvergunning nodig heeft. In dit bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Hierbij zijn alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Naast de afstandseisen uit de VNG-brochure moet uiteraard ook rekening worden gehouden met overige milieuhinder die aan de orde kan zijn bij bepaalde bedrijfscategorieën, waaraan speciaal overheidsbeleid en hierop gerichte jurisprudentie nadere invulling geven. Hierdoor wordt ook rekening gehouden met hinder die buiten de kaders van de VNG-brochure valt.
Deelplan De Grift
De bedrijven op het oostelijk deel van het plangebied (De Grift) liggen aan de Stationsstraat, Stationsweg, Groothandelsweg en Koopmansweg. Het gaat hierbij om (groot)handelsbedrijven in diverse producten, bouwbedrijven in diverse producten en autobedrijven (handel, reparatie). In totaal 10 bedrijven bevinden zich in de milieucategorieën 3.1, 3.2, 4.1 (één bedrijf) en 4.2 (één bedrijf) en hebben daarmee de grootste milieuzones. De overige bedrijven bevinden zich in de milieucategorieën 1 en 2. Voor bedrijven die nu al in een hogere categorie dan 3.1 vallen is een specifieke aanduiding op de plankaart opgenomen.
Luchtfoto deelgebied De Grift
Per omliggend geluidgevoelig object is vastgelegd hoeveel de geluidbelasting op de gevel mag zijn voor het bedrijf Wido aan de Stationsstraat 37. Voor aannemersbedrijf van Wijk (Stationsstraat 82) geldt dat dit bedrijf een milieuvergunning heeft van de provincie Gelderland waardoor ze beperkt is in de geluidproductie. Met dit conserverende bestemmingsplan worden dus de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande bedrijven niet aangetast.
Deelplan Rietgraaf
Voor het deelgebied Rietgraaf geldt dat hier veel lichtere bedrijvigheid aanwezig is ten opzichte van deelgebied De Grift. Het bedrijventerrein aan de Halveweg, Rondweg en Windmolenweg vallen bijna allemaal in milieucategorie 2 of daaronder. Slechts één bedrijf kan worden aangeduid als categorie 3.1-bedrijf. Het deel van het bedrijventerrein dat grenst aan de verblijfsrecreatiegebied heeft nu alleen categorie 2 bedrijven. De verblijfsrecreatie kan worden gezien als gemengd gebied waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter ten opzichte van categorie 2 bedrijven. De werkelijke afstand van de perceelsgrens van de bedrijven en de chalets is in een enkel geval minder dan deze 10 meter. De afstand tussen bedrijf en chalets is echter feitelijke groter doordat er ook geparkeerd wordt voor de bedrijven. Daarnaast is sprake van een dichte groene haag tussen bedrijventerrein en chalets. De verwachting is dus dat de bedrijvigheid niet tot hinder gaat leiden. Voor de bedrijven is de situatie conserverend. Ze worden dus niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aangetast.
Deelplan Rietgraaf.
Aan de zuidzijde grenst het recreatieterrein aan het LPG-tankstation. Dit is een categorie 3.1 bedrijf met name op grond van de risicocontouren. De verantwoording daarvan staat in de paragraaf externe veiligheid. Voor geur en geluid is de richtafstand in een gemengd gebied 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan omdat het tussenliggende perceel nu als groen dan wel parkeerterrein in gebruik is.
Overige milieuaspecten
De richtafstanden voor geur gelden tot aan geurgevoelige objecten. Dit zijn objecten waarin langdurig mensen kunnen verblijven. Het gaat hier dan om woningen en kantoren. De bestaande bedrijven hebben geen richtafstand voor geurhinder over bestaande geurgevoelige objecten liggen. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat er geurhinder zal ontstaan in het plangebied. Voor stofhinder geldt een richtwaarde van 200 meter voor het bedrijf Gacon en 100 meter voor het gebruik van beide puinbrekers bij van Wijk en Heijting. Het betreft hier een gemengd gebied daardoor gelden de richtafstanden van 100 respectievelijk 50 meter. Deze richtafstanden voor de bedrijven Gacon en Heijting liggen niet over gevoelige functies in het plangebied. De locatie van de puinbreker voor het bedrijf Van Wijk is met een specifieke aanduiding vastgelegd in het bestemmingsplan. Ook deze afstand reikt niet tot aan gevoelige functies. Er is dan ook geen stofhinder in het plangebied te verwachten.
Naast bovenstaande bedrijven zijn alle windmolens van Windpark Park 15 en Nijmegen Betuwe langs de A15 van invloed op het plangebied. De geluidaspecten op de gevoelige functies zijn hiervoor al besproken. De risico's van de molens worden behandeld in de paragraaf externe veiligheid. Slagschaduw van de nabijgelegen windturbines kan ook hinder opleveren op het plangebied. Voor het realiseren van het windmolenpark is onderzoek (Pondera, Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduwhinder windpark Nijmegen Noord, 4 maart 2015) gedaan naar de effecten van slagschaduw op omliggen de kwetsbare objecten. De slagschaduwtijd van de molens op de adressen Groothandelsweg 4 en Stationsweg 22a is berekend op respectievelijk 8 uur en 10 minuten en 5 uur en 30 minuten per jaar. De molens dienen altijd te kunnen voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit en hebben voor een eventuele overschrijding van de slagschaduwtijd ook een stilstandvoorziening. Het milieuspoor biedt in dit geval dus voldoende bescherming voor de woningen in het plangebied.
De bestaande bovengrondse hoogspanningslijn voldoet aan de wettelijke eisen. Via een apart bestemmingsplan zal het ondergronds brengen van deze hoogspanningslijn mogelijk worden gemaakt.
Spuitzones landbouw
Aan de oostzijde van het plangebied liggen enkele percelen met een agrarisch bestemming. Er gelden geen wettelijke afstandseisen van deze bestemming tot aan een woonbestemming. Voor bepaalde type agrarisch gebruik zoals bomen- en fruitbomenteelt en bollenteelt is het bekend dat vaak veel chemische bestrijdingsmiddelen kunnen worden gebruikt. Hiervoor is het dan ook al langer gebruikelijk een afstand van 50 meter aan te houden van deze percelen tot aan woonbestemmingen. Een recent advies van de Gezondheidsraad (Nr. 2020/10, Den Haag, 29 juni 2020) geeft aan dat blootstelling aan deze middelen een risico voor de gezondheid zijn waarvan echter niet duidelijk is aan te geven hoe groot dit risico is. Daarnaast zijn er natuurlijk ook diverse negatieve effecten op de natuur beschreven. In de regels wordt een zone van 50 meter aangehouden van de agrarische percelen tot aan woonpercelen waar het gebruik van deze middelen niet is toegestaan.
Conclusie
Vanuit de milieuzonering is er geen belemmering voor de planontwikkeling.
5.2 Bodem
De bodem in het plangebied is op een aantal locaties onderzocht. Hieruit is gebleken dat plaatselijk verontreinigingen met onder andere zware metalen, minerale olie, PAK's en/of asbest aanwezig zijn. In het grondwater is ter plaatse van enkele percelen een nikkelverontreiniging aangetroffen. De verontreinigingen in de grond en in het grondwater geven geen gezondheidsrisico als het terrein op dezelfde manier gebruikt wordt zoals nu ook al het geval is. Ter plaatse van een landbouwweg ten westen van Stationsstraat 47 is onder de verhardingslaag een sterk verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Indien het gebruik van deze landbouwweg gaat veranderen, dient deze nader onderzocht en mogelijk gesaneerd te worden.
Geconcludeerd wordt dat er zijn geen financiële of milieutechnische problemen door bodemverontreiniging zijn. Bodemonderzoek is noodzakelijk op locaties waar ontwikkelingen worden toegestaan om te toetsen of de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik.
5.3 Geluid
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of nieuwe geluidgezoneerde wegen (verkeers- of spoorweglawaai) of industrieterreinen mogelijk. Het plan hoeft voor verkeerslawaai en industrielawaai niet te worden getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder.
5.4 Stikstof
Op enkele kilometers van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken dat o.a. is aangewezen voor een aantal stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. Op grotere afstand zijn andere Natura2000-gebieden gelegen die ook aangewezen zijn voor een aantal stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten.
Wanneer een plan of project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, moet een Passende Beoordeling worden gemaakt waaruit kan worden geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet worden aangetast, voordat toestemming kan worden verleend aan het plan of project.
Gezien de afstand tot het Natura2000-gebied de Rijntakken en de andere Natura2000-gebieden, zijn negatieve effecten die kunnen optreden t.g.v. oppervlakteverlies, versnippering, verstoring, verdroging of verontreiniging op voorhand met zekerheid uit te sluiten. Voor effecten t.g.v. een mogelijke toename van de stikstofbelasting is dat, zonder een nadere regeling in het bestemmingsplan, niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is in de regels een stikstofregeling opgenomen. Dit om uit te kunnen sluiten dat het bestemmingsplan (theoretisch) planologische mogelijkheden biedt die kunnen leiden tot een toename van de stikstofbelasting van voor stikstof gevoelige en overbelaste Natura2000-gebieden.
In het bestemmingsplan wordt geen mogelijkheden geboden voor ontwikkelingen die gepaard kunnen gaan met een relevante toename van de stikstofemissie en –depositie. Er is wel voorzien in de mogelijkheid om hiervoor een uitzondering op te nemen als er sprake is van een onherroepelijke Wnb-vergunning voor een nog te realiseren project binnen dit plan. Het is namelijk mogelijk een onherroepelijke Nbw-vergunning één-op-één in te passen in een bestemmingsplan. Hiervoor is noodzakelijk dat het bestemmingsplan niet méér mogelijk maakt dan hetgeen door de Wnb-vergunning is toegestaan. Dit dient in de planregels van het bestemmingsplan geborgd te zijn. Deze mogelijkheid is in de planregels van het concept ontwerp bestemmingsplan opgenomen, maar het is op dit moment nog duidelijk of deze van toepassing is. Dit zal voor de vaststelling van het bestemmingsplan duidelijk moeten zijn.
In de regeling is ook een uitzondering naar aanleiding van de recente inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Hierin is een vrijstelling opgenomen voor projecten die enkel tijdens de bouwfase een toename van de stikstofemissie – en depositie kennen (opgenomen in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming). Daarnaast worden ook effecten die tot een toename (afgerond) van de stikstofdepositie die beperkt is tot 0,00 mol/ha/jaar, als uitzondering opgenomen. Het betreft ontwikkelingen die slechts gepaard gaan met een zeer geringe toename van de stikstofemissie en daarom niet leiden tot een significant effect op de stikstofdepositie. Voor ontwikkelingen die dit plafond overschrijden en niet vallen binnen de hiervoor genoemde uitgezonderde situaties, zal een aparte buitenplanse procedure moeten worden gevolgd.
5.5 Luchtkwaliteit
Toetsing aan regelgeving
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
- a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
- b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
norm | ingangsdatum | |
jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 micro g/m3 | 1 januari 2015 |
jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 micro g/m3 | 1 juni 2011 |
daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 micro g/m3 | 1 juni 2011 |
Tabel: luchtkwaliteit
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
- de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt dat blootstelling aan PM2,5 schadelijker is dan blootstelling aan PM10. De kleinere deeltjes van PM2,5 dringen dieper in de longen door (WHO, 2006; Brunekreef en Forsberg, 2005). In de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit zijn daarom sinds 2008 grens- en richtwaarden voor PM2,5 opgenomen. Voor PM2,5 geldt een Europese grenswaarde van 25 µg/m3 voor het jaargemiddelde. De WHO beschouwt deze grenswaarde als interimdoelstelling op weg naar een advieswaarde van 10 µg/m³ (WHO, 2006).
In december 2021 is een nieuwe EU-richtlijn voor luchtkwaliteit ter consultatie voorgelegd waarin nieuwe advieswaarden van het WHO zijn opgenomen voor PM2,5; PM10 en NOx van respectievelijk 5 µg/m3, 15 µg/m3 en 10 µg/m3.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
NSL-maatregelen
Ter plaatse vinden er in de huidige situatie geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats (zie uitdraai concentratie stikstofdioxide 2019 hieronder).
Afbeelding - Jaargemiddelde concentraties NO2 in 2019
Het plan is als een deel van een IBM project opgenomen in het NSL, waarbij de realisatie van totaal 88 ha was voorzien. Nu wordt voorzien in het vastleggen van de bestaande situatie met een grootte van 32 ha. Het is positief dat dat een stuk minder is. De eventuele mogelijke groei van de uitstoot van de bestaande bedrijven wordt met een stikstofplafond beperkt in dit plan. Verdergaande uitbreiding van bestaande bedrijven is nog mogelijk binnen de randvoorwaarden van milieuvergunningspoor. Dat het al is opgenomen in het NSL betekent dat compenserende maatregelen die nodig waren al worden uitgevoerd.
Echter blijft er wel een opgave over wat betreft de lokale luchtkwaliteit ter plaatse van de woningen in het gebied. Het is daarom van belang extra aandacht te besteden aan duurzame mobiliteit en dit mogelijk als voorwaarde op te nemen bij de uitgifte van de grond.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien. Een bedrijventerrein is geen gevoelige bestemming.
Conclusie
Er zijn daarom geen bezwaren voor het plan wat betreft luchtkwaliteit.
5.6 Externe Veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes (Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden binnen het invloedsgebied. Dit bestemmingsplan legt zoveel als mogelijk de bestaande situatie vast en biedt daar waar gewenst ontwikkelingsruimte. De volgende risicobronnen liggen in het plangebied of hebben invloed op het plangebied.
- Enkele windmolens
- De aardgastransportleidingen N-578-19 en A524 en A533
- Een gasontvangststation
- LPG tankstation de Rietgraaf
- De Betuwe route
- De A15
- Het spoor
Van de vijf windmolens die aan de A15 zijn bestemd in Nijmegen is alleen de meest oostelijke molen nog niet gerealiseerd. De vier Lagerweij molens die wel zijn gerealiseerd hebben een PR 10-6 afstand van 149 meter zoals blijkt uit de bouwaanvraag. Binnen deze afstand zijn volgens het Activiteitenbesluit geen kwetsbare objecten toegestaan. De op de kaart aangegeven afstand van 50 meter is de PR 10-5 contour waarvoor geldt dat hier ook beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.
Binnen de PR 10-5 liggen momenteel geen (beperkt-) kwetsbare objecten en binnen de PR 10-6 contour ook geen kwetsbare objecten. Voor de meest oostelijke nog niet gerealiseerde molen is in dit plan een PR 10-6 veiligheidszone aangewezen waarbinnen beperkingen gelden voor toekomstige ontwikkelingen. De zone is bepaald op basis van de maximale bouwhoogte en rotordiameter in het bestaande bestemmingsplan van respectievelijk 100 en 101 meter. Hiermee komt de maximale PR 10-6 contour van de nog niet gerealiseerde molen op 151 meter.
Aardgasleiding N-57-19 heeft een diameter van 7 inch en een druk van 40 bar. Hiermee is de belemmeringenstrook 4 meter aan weerszijde van de buisleiding. Daarnaast geldt er een 100% lethaal contour van 40 meter en een 1% lethaalcontour van 75 meter. De leiding komt Nijmegen binnen vanaf de noordzijde ter hoogte van de middelste bestemde windmolen. Daarna loopt deze parallel aan de A15 naar oost en parallel aan het spoor naar het zuiden om uiteindelijk te eindigen in een gasverdeelstation aan de Stationsweg 20a. Het gehele tracé loopt hoofdzakelijk door agrarisch bestemd terrein. Alleen ter hoogte van het eindpunt doorkruist de leiding enkele woonbestemmingen (Stationsweg 14-20). Er worden geen nieuwe kwetsbare bestemmingen binnen dit tracé mogelijk gemaakt. Een verdere groepsrisicoverantwoording is dan ook niet noodzakelijk. Deze leiding loopt dus deels onder twee bestaande windmolens en een nog te realiseren windmolen door. Hierdoor wordt ook het risico op leidingbreuk verhoogd en ontstaat er een PR 10-6 contour buiten de belemmeringenstrook (QRA 28-2-2015, figuur 3).
De grotere aardgasleidingen A524 en A533 liggen veel zuidelijker maar hebben deels de 1% lethaalcontour over het plangebied liggen. De 100% lethaal contour valt echter geheel buiten het plangebied. Alleen ontwikkelingen binnen de 100% lethaalzone kunnen significante effecten hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Aangezien het tevens om een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan gaat wordt afgezien van een groepsrisicoverantwoording.
Het gasontvangststation aan de Stationsweg 20a heeft volgens het Activiteitenbesluit een veiligheidsafstand van 15 meter (type b) rond het gebouw. Hierbinnen mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. In de regels is hier een specifieke gebiedsaanduiding (veiligheidszone - gasontvangstation) opgenomen.
Het LPG tankstation De Rietgraaf aan de Stationsstraat 27a is een Bevi-bedrijf omdat het ook LPG verkoopt. De PR-contour van dit bedrijf is bepaald aan de hand van de doorzet van 1000 m3 per jaar die is vastgelegd in de vergunning van het bedrijf. De PR 10-6 van de ondergrondse LPG-tank (RD coördinaten: 186165:433393) is 25 meter en ligt deels over de bestemming verblijfsrecreatie. De rest van de PR contouren (vulpunt RD186211 x 433339 = 35 meter en afleverzuil 186178x 433360 =15 meter) valt over eigen terrein of de omliggende infrastructuur. Binnen het invloedsgebied worden de bestaande bestemmingen gehandhaafd. Een toe- of afname van het groepsrisico is met dit bestemmingsplan dus niet te verwachten. Om deze reden wordt afgezien van een groepsrisicoverantwoording.
De transportroutes Betuwelijn, A15 en het spoor hebben een invloedsgebied over het plangebied. Geen van deze routes heeft een PR contour over het plangebied. De afstand van het plangebied tot aan de A15 en de Betuwelijn is dusdanig dat er geen significante effecten op het groepsrisico te verwachten zijn en dus wordt er afgezien van een verantwoording van dit risico. Het spoor aan de oostzijde ligt wel dichterbij het plangebied. Hier is echter ook geen significant effect op et groepsrisico te verwachten aangezien het een bestaande situatie is en binnen de 200 meter vanaf het spoor slechts een enkele woning ligt.
Voor toekomstige ontwikkeling van bedrijven in het gebied zijn nieuwe risico's volgens de beleidsvisie van 2014 toelaatbaar mits een eventuele nieuwe PR contour niet over naburige (beperkt-) kwetsbare objecten of percelen waar die objecten mogelijk zijn valt. Deze eventuele contour mag wel over bestemmingen vallen waarop deze objecten niet gerealiseerd kunnen worden.
Conclusie
Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
5.7 Fysieke Veiligheid
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden zijn (zie paragraaf 5.6 voor externe veiligheid):
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst.
Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn
Conclusie
De VRGZ heeft op 19 oktober 2021 advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid op basis van de aanwezige risicobronnen binnen het plan en de ongevalsscenario's die daarbij kunnen optreden. De VRGZ onderschrijft de bevindingen, zoals weergegeven in paragraaf 5.6, en voegt daaraan toe dat de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een eventuele fakkelbrand in de buurt van het plangebied vanuit de gasbuisleidingen gering is en dus tot een groot aantal slachtoffers kan leiden. Het risico daarop is echter uitermate klein waardoor aanvullende maatregelen niet worden overwogen.
Op grond van fysieke veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
5.8 Milieueffectrapportage
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk invulling aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Voorliggend bestemmingsplan legt in hoofdzaak de bestaande rechten c.q. situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het perceel Stationsstraat 53 vormt hierop een uitzondering. Ter plaatse worden de gebruiksmogelijkheden van het perceel gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen' en bedrijvigheid in milieucategorie 3.2. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De beoogde gebruikswijziging kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
- 1. kenmerken van het project;
- 2. plaats van het project;
- 3. kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Met het plan wordt beoogd de bestaande situatie op de bedrijventerreinen De Grift en Rietgraaf vast te leggen in een actueel juridisch-planologisch kader. Er is slechts één ontwikkeling c.q. gebruikswijziging voorzien. Op de locatie Stationsstraat 53 wordt een bestaand agrarisch (bij)gebouw bestemd ten behoeve van bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2. De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als een reguliere burgerwoning.
Plaats van het project
Het plangebied omvat de bedrijventerreinen De Grift en Rietgraaf, alsmede enkele omliggende gronden. Het gebied maakt onderdeel uit van de Waalsprong en ligt in het meest noordelijke deel van Nijmegen. Het perceel waar de beoogde gebruikswijziging plaatsvindt is gelegen aan de Stationsstraat (nummer 35) en kadastraal bekend als gemeenten Nijmegen, sectie E, nummer 203.
Kenmerken van het potentiële effect
Op het perceel bevindt zich momenteel één agrarische bedrijfswoning en één agrarisch (bij)gebouw. Beide hebben een agrarische bestemming. In de nieuwe situatie wordt een afwijkend gebruik toegestaan. Het perceel wordt bestemd als 'Wonen' en het bijgebouw (en een deel van de aangrenzende gronden) wordt mede bestemd voor bedrijvigheid in milieucategorie 1 tot en met 3.2. De oppervlakte die kan worden aangewend voor bedrijfsmatige activiteiten bedraagt maximaal 500 m2 brutovloeroppervlak. Het plan valt in de categorie D 11.2 "aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De drempelwaarden voor een m.e.r. voor deze activiteit zijn:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen gebruikswijziging blijft ruim binnen deze drempelwaarden. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verder in de toelichting van het bestemmingsplan diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.
Conclusie
Het potentiële effect door het voorgenomen bestemmingsplan kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een m.e.r. voor de aangevraagde activiteit noodzakelijk maakt.
5.9 Klimaat En Duurzaam Bouwen
5.9.1 Klimaatadaptatie
Toetsingskader
Door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen toe. De afgelopen zomers zijn er verschillende hitterecords gebroken en komt hevige regenval steeds frequenter voor. Dat levert risico's op voor onze economie, gezondheid en veiligheid.
Anticiperend op het veranderende klimaat heeft de rijksoverheid het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie in het leven geroepen. Hierdoor hebben gemeenten, waterschappen en provincie de verplichting de opgave voor ruimtelijke adaptatie in beeld te krijgen en te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn voor een klimaatbestendige en water robuuste inrichting. Met de regio is vervolgens vanaf 2017 aan de slag gegaan om middels stresstesten en risicodialogen een strategie op te stellen. De regio is gevoelig tot zeer gevoelig voor hitte, droogte en wateroverlast. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap: https://climadapserv.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=141dc8934ba849cfb1dac8e8da5a94e3
De regio's Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal hebben met de Provincie Gelderland, het Waterschap Rivierenland en met regionale stakeholders de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) opgesteld. Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. In de RAS zijn zes actiethema's benoemd om de uitdagingen aan te pakken. De ambitie is om het liefst in 2035 en uiterlijk 2050 een klimaat bestendige regio te zijn.
De gemeente Nijmegen is gestart met het vertalen van de RAS naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven. In 2021 moet duidelijk zijn welke maatregelen we moeten nemen om de negatieve effecten van de klimaatverandering beter op te kunnen vangen in de stad. Daarnaast ontwikkelen we nieuwe normen op het gebied van klimaatadaptatie en stellen we prioriteitsgebieden vast als uitwerking van de omgevingsvisie.
In de omgevingsvisie is klimaatadaptatie een randvoorwaarde: We willen de negatieve effecten van klimaatverandering en hittestress zoveel mogelijk minimaliseren. Bij het ontwikkelen van de stad zien we daarom klimaatadaptatie als randvoorwaarde. Nijmegen is uiterlijk in 2050 een klimaatbestendige stad, die goed is voorbereid op de gevolgen van hitte, droogte en wateroverlast.
In het GRP 2017-2023 ligt het accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan.
Nijmegen heeft de basisrichtlijnen voor de inrichting van de openbare ruimte ondergebracht in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR). Deze is te vinden onder https://nijmegen.hior.nl/ Een voorbeeld van een richtlijn is: Pas alleen verharding toe waar nodig (Operatie Steenbreek).
Planvoornemen
De thema's 'Groenblauwe stad' en 'Klaar voor de hitte' van de RAS zijn van toepassing op dit gebied. Kijk voor de volledige tekst van deze thema's op pagina 13 en 15 van het RAS rapport: https://ruimtelijkeadaptatie.nl/publish/pages/165404/2019_06_12_ras_rijk_van_maas_en_waal_-_interactive_1.pdf
Door klimaatverandering komen er extra risico's in de toekomst: meer piekbuien en langere perioden van hitte en droogte. De stad is extra gevoelig voor hitte. Door steen, beton en hoge gebouwen wordt warmte langer vastgehouden. Ook zijn er plekken in de stad waar regenwater zich ophoopt, waardoor wateroverlast kan ontstaan. En de afgelopen drie jaar hebben we ervaren wat droogte doet met onze groenvoorzieningen in de stad. Hieronder per klimaateffect wat in dit plangebied specifiek van toepassing is en maatregelen die genomen kunnen worden.
Wateroverlast
Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt, zorgt voor minder wateroverlast omdat het dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plekke vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied. In dit plangebied wordt de eerste regen afgevoerd via een verbeterd gescheiden rioolsysteem naar de waterzuivering. De rest van het hemelwater voert af via diverse watergangen naar de Linge. Zie paragraaf water voor meer informatie. Om het riool te ontlasten en om onnodig schoon water naar de waterzuivering af te voeren, willen we in dit gebied geleidelijk overgaan naar een duurzaam gescheiden rioolstelstel. Dat wil zeggen dat hemelwater bovengronds wordt geïnfiltreerd in de bodem en zo wordt gezuiverd en het overtollige hemelwater via de watergangen wordt afgevoerd. Voor sloop en herbouw en nieuwbouw gelden de nieuwe regels voor waterberging. Voor bestaande gebouwen willen we dit graag stimuleren. Maatregelen waaraan gedacht kan worden, zijn groene daken, wadi's of zaksloten. Voor meer ideeën verwijzen we naar bijgevoegde lijst klimaatadaptieve maatregelen. Maatregelen voor het hemelwater dat valt op het dakoppervlak zijn voor alle categorieën bedrijven mogelijk. Voor ander maatregelen gelden beperkingen naar verhouding van de vervuiling van het water.
In het kaartje hieronder is te zien welke plekken van het bedrijventerrein meer kwetsbaar zijn voor wateroverlast. Het kaartje geeft een indicatie weer van overlast bij 60 mm regen in uur. Waarbij het riool al vol zit en waarbij infiltratie in de bodem niet is meegenomen. Dit type extreme buien zal in de toekomst steeds frequenter vallen.
Droogte
Naast wateroverlast wordt droogte ook een steeds groter probleem. Ook dit gebied is hier gevoelig voor. We willen daarom het water dat valt zolang mogelijk vasthouden en ten goede laten komen aan het groen in dit plangebied. Tevens dient bij de plant/boomkeuze en de bijbehorende groeiplaatsen rekening gehouden te worden met het toekomstig klimaat.
Hittestress
In dit plangebied is hittestress tevens een aandachtspunt. Bedrijventerreinen bestaan vaak uit grote vlakken verharding dat in de zomer flink opwarmt en nauwelijks afkoelt. Groene daken, gevelgroen en groen op parkeerterreinen verminderen de hittestress in de gebouwen én de omgeving. Ook kleur en materiaalgebruik kunnen een positieve effect op de omgevingstemperatuur, En hebben in potentie vele positieve meerwaarde, zoals verhoogde biodiversiteit, betere isolatie, en verhoogde vastgoedwaarde. Ook schaduw door bijv. bomen kan een belangrijke bijdrage zijn aan de koelte in dit gebied. Koele plekken dragen bij aan een aangename leef en werkklimaat.
In het kaartje hieronder is te zien dat dit bedrijventerrein veel warmer is dan de referentie, het buitengebied. Dit kaartje geeft weer het verschil in gevoelstemperatuur bij het huidige klimaat. In het toekomstige klimaat zal lange periodes van hitte frequenter voorkomen en de extreme toenemen.
Achteruitgang biodiversiteit
De maatregelen voor klimaatadaptatie zoals groene daken, meer groen en bomen heeft een positief effect op de biodiversiteit. Hiermee creëren we een prettige en toekomstbestendige leefomgeving. In paragraaf 4.4 is hier dieper op ingegaan onder andere door de maatregelen voor natuurinclusief bouwen.
Conclusie
Als gemeente Nijmegen bevorderen we bovenstaande maatregelen, ook bij bestaande bedrijven. In het kader van dit bestemmingsplan en omliggende ontwikkelingen is met elk geïnteresseerd bedrijf gesproken en doelstellingen m.b.t. klimaatadaptatie bespreekbaar gemaakt.
5.9.2 Klimaatadaptieve maatregelen
Er kunnen maatregelen genomen worden om ons aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden door de klimaatverandering. Denk bijvoorbeeld aan:
- Een zoveel mogelijk groen ingerichte omgeving met niet meer dan noodzakelijke verharding van wegen, fiets-/voetpaden en terrassen. Met het vele groen ontstaat een natuurlijke piekberging voor neerslag en het zorgt voor minder hittestress en droogte.
- Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt omdat dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plekke vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied.
- Vermijd grote gesloten verharde parkeervlakken of voorzie ze van voorzieningen zoals pergola's om lokale oververhitting te beperken. Half open parkeerterreinen/waterdoorlatende tegels zijn ook goede opties.
- Gevelgroen en groendaken dragen bij aan een betere waterberging en terugdringen van hittestress.
- Overstekken en geïntegreerde zonneweringen in gebouwen voorkomen hittestress.
Conclusie
Als gemeente Nijmegen bevorderen we bovenstaande maatregelen, ook bij bestaande bedrijven. In het kader van dit bestemmingsplan en omliggende ontwikkelingen is met elk geïnteresseerd bedrijf gesproken en doelstellingen m.b.t. klimaatadaptatie bespreekbaar gemaakt.
5.9.3 Energie
Nijmegen heeft de ambitie om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het energieverbruik en kan daarmee een grote bijdrage leveren aan de doelstelling. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. Het instrument GPR kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Gemeente Nijmegen stelt dit instrument kosteloos ter beschikking aan planontwikkelaars binnen de gemeentegrenzen.
Hoofdstuk 6 Ontwikkelingen En Ruimtelijke Onderbouwing
6.1 Overzicht Ontwikkelingslocaties
Op basis van een inventarisatie door een enqûete (2020) en individuele gesprekken met bedrijven (2021) zijn er een aantal wensen en concrete ontwikkelingen (via aanvragen omgevingsvergunningen) bij bedrijven. De concrete ontwikkelingen worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Specifiek gaat het om de volgende bedrijven/ontwikkelingen:
- 1. Schenk BV, Groothandelsweg 8: sloop bestaande bebouwing en uitbreiding bedrijfsbebouwing.
- 2. Evers Specials, Stationsstraat 33: uitbreiding bedrijfsbebouwing.
- 3. Stationsstraat 53: wijzigen agrarische bestemming naar woonbestemming met mogelijkheid bedrijvigheid.
6.2 Ruimtelijke Onderbouwing
De juridische onderbouwing van de in paragraaf 6.1 benoemde ontwikkelingen wordt in deze paragraaf beschreven en beoordeeld.
- 1. Schenk BV
Schenk Groep heeft aan de Groothandelsweg 4 een omgevingsvergunning ontvangen (mrt 2021) voor het slopen van bestaande bebouwing langs de zuidgrens van hun kavel.
Verdere herontwikkeling is mogelijk binnen de huidige regeling van het bestemmingsplan. De ontwikkeling is passend binnen de doelstellingen van het bestemmingsplan.
- 2. Evers Specials
Evers Specials heeft plannen om fasegewijs haar bedrijfspand te vernieuwen en uit te breiden. Concreet gaat het om een extra ruimte voor het optimaliseren van het bedrijfsproces en het toevoegen van kantoor en kantineruimte. Voor de eerste fase heeft het bedrijf een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze omgevingsvergunning is verleend (nov 2021) en is passend in de huidige regeling van het bestemmingsplan.
- 3. Stationsstraat 53
De eigenaar heeft verzocht om een deel van de agrarische gronden, grenzend aan de Stationsstraat, inclusief de bestaande bedrijfswoning en bedrijfshal te wijzigen qua bestemming. Het verzoek betreft het wijzigen van de bedrijfswoning in een burgerwoning en het mogelijk maken van bedrijfsmatige activiteiten t/m categorie 3.2 in het bestaande bedrijfspand.
Het verzoek past in z'n omgeving aangezien langs de Stationsstraat en Stationsweg meerdere burgerwoningen aanwezig zijn. Op de plaats van het bestaande bedrijfspand wordt bedrijvigheid toegestaan die passend is in ten opzichte van de (directe) omgeving waar wonen en bedrijvigheid tevens gemengd voorkomen.
Hoofdstuk 7 Plansystematiek En Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen, welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels), is voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
planvorm
De planvorm moet er op gericht zijn alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een zodanige bestemmingsregeling dat enerzijds in zekere mate ontwikkelingen mogelijk zijn en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit voldoende gewaarborgd blijft. Uitgangspunt is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Dit betekent dat niet alleen het bestaande gebruik van een perceel of pand wordt vastgelegd, maar ook wordt bekeken of op voorhand een ander gebruik aanvaardbaar is. Ook betekent het dat niet alleen de bestaande bebouwing wordt vastgelegd, maar wordt tevens bekeken in hoeverre extra bebouwingsmogelijkheden geboden kunnen worden. Daarbij wordt rekening gehouden met bestaande planologische mogelijkheden.
planmethodiek
Voor de actualisatie van bestemmingsplannen wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan is zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
7.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.
7.3 Flexibiliteitsbepalingen
Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden reeds bieden, kunnen extra mogelijkheden worden geboden via een omgevingsvergunning en wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, de zogenaamde flexibiliteitsbepalingen. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen bij de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 2 en Waarde-Archeologie 3 en bij de aanduidingen milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied en wetgevingszone-waarde archeologie 1. Verder zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om met een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels.
Wijzigingsbevoegdheden
Bij de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 2 en Waarde-Archeologie 3 en de aanduiding wetgevingszone-waarde archeologie 1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze dubbelbestemming of aanduiding te kunnen laten vervallen of juist een dubbelbestemming op te kunnen nemen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn dan wel uit onderzoek juist blijkt dat er ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Omgevingsvergunning
Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Ook is bij de dubbelbestemmingen het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning) en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (voormalige sloopvergunning) alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.
7.4 Aanvullende Ruimtelijke Instrumenten
Op het moment dat zich een geval voordoet dat niet past binnen de bestaande situatie en waarvoor op grond van het bestemmingsplan ook geen (binnenplanse) omgevingsvergunning kan worden verleend, kan gebruik worden gemaakt van een aantal (wettelijke) instrumenten om af te wijken van het bestemmingsplan. Deze instrumenten worden hieronder nader beschreven.
7.4.1 Vergunningvrij bouwen (of gebruiken)
In bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) zijn activiteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
- de categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten of planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist (artikel 2). Deze activiteiten zijn op grond van het Bor vergunningvrij, ook al passen ze niet in het bestemmingsplan of de beheersverordening. De activiteiten hebben o.a. betrekking op: bijbehorende bouwwerken, een dakkapel in het achterdakvlak, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van verkeer;
- de categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist (artikel 3). Deze activiteiten zijn op grond van het Bor vergunningvrij voor zover de activiteiten passen in het bestemmingsplan of de beheersverordening. De activiteiten hebben o.a. betrekking op: bijbehorende bouwwerken, een dakkapel in het voordakvlak, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en een veranderingen van een bouwwerk.
Het Bor zelf stelt een aantal beperkingen aan het vergunningvrij bouwen (of gebruiken). Deze beperkingen zijn o.a. van toepassing op:
- beschermde monumenten (artikel 3a en 4a lid 1);
- (rijks)beschermde stadsgezichten (artikel 4a lid 2);
- een gebied dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's
onbebouwd moet blijven (artikel 5, lid 3); - gebieden met archeologische waarden (artikel 5 lid 4).
Bijbehorende bouwwerken (zoals aan-, uit- en bijgebouwen) mogen alleen vergunningvrij gebouwd worden binnen het 'achtererfgebied'. In artikel 1 is een definitie van het 'achtererfgebied' opgenomen. Wat op grond van het Bor onder 'achtererfgebied' wordt verstaan, kan echter verschillen met wat in het bestemmingsplan onder 'erf' wordt verstaan.
De mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen (of gebruiken) volgens artikel 2 worden door het bestemmingsplan niet ingeperkt, tenzij in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die bebouwing van het erf verbiedt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer voor (een gedeelte van) het erf de bestemming Groen is opgenomen of een (andere) bestemming of aanduiding die bebouwing uitsluit.
In het bestemmingsplan zijn vaak een of meerdere dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen opgenomen met als doel om bepaalde waarden en/of bepaalde belangen te beschermen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de bescherming van archeologische waarden of het belang van een veilige waterkering. Om deze waarden of belangen te beschermen wordt meestal gewerkt met een bouwverbod. Het bouwverbod bij de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is niet van toepassing op het vergunningvrij bouwen (of gebruiken) volgens artikel 2. Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen hebben wel tot gevolg dat het vergunningvrij bouwen volgens artikel 3 niet mogelijk is. Er moet dan een omgevingsvergunning worden aangevraagd waarbij wordt getoetst of door dit bouwen de te beschermen waarden en belangen niet worden geschaad.
Op het vergunningvrije bouwen (of gebruiken) is geen procedure van toepassing. Deze activiteiten kunnen zonder meer worden uitgevoerd. Vergunningvrije bouwactiviteiten dienen wel te voldoen aan het Bouwbesluit.
7.4.2 Planologische kruimelgevallen
In bijlage II (artikel 4) van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om bijbehorende bouwwerken die groter zijn dan de vergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen (inclusief inpandige bouwactiviteiten). Voor de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid zijn beleidsregels opgesteld.
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn geldt van 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
7.4.3 Projectafwijkingsbesluit
Voor de, op dit moment, onvoorziene omstandigheden, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de mogelijkheid van het bestemmingsplan af te wijken indien wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het afwijken van het bestemmingsplan via dit instrument geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en eenieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De wettelijke proceduretijd bedraagt 6 maanden (exclusief voorbereidingstijd, opstellen ruimtelijke onderbouwing etc.). Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.
7.4.4 Postzegelbestemmingsplan
Behalve de mogelijkheden uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kent ook de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) nog een mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Indien zich, na de vaststelling van het bestemmingsplan, op een bepaald perceel een ontwikkeling voordoet die niet past binnen het bestemmingsplan, kan hiervoor een zogenaamd postzegel-bestemmingsplan worden vastgesteld. Voor dat perceel komt dit (actualisatie) bestemmingsplan dan te vervallen.
Hoofdstuk 8 Retrospectieve Toets
Het bestemmingsplan is bindend voor een ieder. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. Doel van handhaven is het verkrijgen van een verbeterde leefbaarheid, veiligheid en verhoogde kwaliteit van de woon- en werkomgeving. Bouwen en gebruik conform het bestemmingsplan is uitgangspunt. Afwijkingen zijn alleen toelaatbaar als daarvoor een omgevingsvergunning voor is verleend.
Handhaving kan plaats vinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Bij deze laatste vorm is het Openbaar Ministerie betrokken. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan een overtreder een last onder dwangsom opleggen. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Naast repressieve wordt preventieve handhaving onderscheiden, gericht op het voorkómen dat overtredingen ontstaan. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op bouwen en gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen zoals informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de gebruikers en bouwers.
Aan het hebben van voldoende draagvlak voor het gevoerde beleid kan essentiële betekenis worden toegekend. Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt door regelmatig bestuurlijk en maatschappelijk overleg en het instellen van een projectgroep met vertegenwoordigers van verschillende disciplines gestreefd naar consensus over het te voeren beleid. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (gebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan. Ook voor de rechtszekerheid is het vastleggen van de bestaande toestand belangrijk. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan wordt ruim aandacht besteed aan de (technische) handhaafbaarheid van de regels. Deze dienen eenduidig te zijn.
Een retrospectieve toets geeft aan welke situaties in bouw en gebruik er bestaan die niet in overeenstemming zijn met de vigerende bestemmingsplannen en verleende vergunningen. In deze toets wordt aangegeven:
- in welke situaties handhavend wordt opgetreden (na de strijdige situatie te hebben gewraakt);
- in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven, of een omgevingsvergunning wordt verleend, waarmee de strijdige situatie gelegaliseerd wordt;
- in welke situaties wordt gekozen voor het onder het overgangsrecht brengen van de strijdige situatie (hetgeen alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk is).
Adres | Situatie | Mogelijkheden |
Griftdijk 201 | Het café-restaurant (Brasserie 1910) is al tientallen jaren aanwezig (ook met andere namen/eigenaren) en is via een art. 19 lid 2 WRO-procedure toegestaan | Positief bestemmen in dit bestemmingsplan |
Griftdijk 205 | De recreatiewoning werd vanaf 1-3-2014 tot 18-12-2018 niet permanent bewoond. Gedurende deze periode zijn geen personen als bewoners ingeschreven geweest in de BRP. | Er is geen sprake van overgangsrecht. Er wordt handhavend opgetreden wegens het gebruik in strijd met de geldende bestemming. |
Griftdijk 239 | De recreatiewoning werd voorheen gebruikt als beheerderswoning annex kantoor. Vanaf 30-8-2007 tot 15-3-2010 zijn geen inschrijvingen in de BRP bekend, waaruit bewoning blijkt. Het adres wordt thans als inschrijf/postadres gebruikt door meerdere personen. | Er vindt thans geen feitelijke bewoning plaats. In het kader van de Wet basisregistratie voor personen wordt een onderzoek ingesteld. |
Griftdijk 261 | De recreatiewoning werd vanaf 21-12 2016 tot 5-3-2018 niet permanent bewoond. Gedurende deze periode zijn geen personen als bewoners ingeschreven geweest in de BRP. | Er is geen sprake van overgangsrecht. Er wordt handhavend opgetreden wegens het gebruik in strijd met de geldende bestemming. |
Griftdijk 279 | De recreatiewoning werd vanaf 20-7-2017 tot 1-11-2018 niet permanent bewoond. Er zijn geen inschrijvingen in de BRP bekend gedurende deze periode. | Er is geen sprake van overgangsrecht. Er wordt handhavend opgetreden wegens het gebruik in strijd met de geldende bestemming. |
Griftdijk 291 | De recreatiewoning werd vanaf 24-11-2010 tot 15-6-2012 en vanaf 8-1-2013 tot 1-3-2015 niet permanent bewoond. Er zijn geen inschrijvingen in de BRP bekend gedurende deze perioden. | Er is geen sprake van overgangsrecht. Er wordt handhavend opgetreden wegens het gebruik in strijd met de geldende bestemming. |
Groothandelsweg 1 C | Gevestigde vrachtwagenhandel (Vos Bedrijfswagens) is al jaren gevestigd zonder passende bestemming. | Het bedrijf krijgt een specifieke aanduiding waarmee het huidige gebruik positief wordt bestemd. Bij beeïndiging van het gebruik door Vos Bedrijfswagens vervalt het recht. |
Koopmansweg 1 | Gevestigde stoffenwinkel (Karteris Stoffen) is al jaren gevestigd zonder passende bestemming. | Het bedrijf krijgt een specifieke aanduiding waarmee het huidige gebruik (detailhandel) positief wordt bestemd. Bij beeïndiging van het gebruik door Karteris Stoffen vervalt het recht. |
Koopmansweg 1 A | Gevestigde vrachtwagenhandel (Vierboom Trucks) is al jaren gevestigd zonder passende bestemming. | Het bedrijf krijgt een specifieke aanduiding waarmee het huidige gebruik positief wordt bestemd. Bij beeïndiging van het gebruik door Vierboom Trucks vervalt het recht. |
Koopmansweg 3 | Gevestigde autohandel (Van den Brink Auto's) is al jaren gevestigd zonder passende bestemming. | Het bedrijf krijgt een specifieke aanduiding waarmee het huidige gebruik positief wordt bestemd. Bij beeïndiging van het gebruik door Van den Brink Auto's vervalt het recht. |
Rondweg 25 | Gevestigde kleding- en schoenenwinkel (Bristol) is al jaren onder het overgangsrecht aanwezig zonder handhavend optreden vanuit gemeente. | Het bedrijf krijgt een specifieke aanduiding waarmee het huidige gebruik positief wordt bestemd. Bij beeïndiging van het gebruik door Bristol vervalt het recht. |
Windmolenweg 8 | Gevestigd autoreparatiebedrijf/garage (Autobedrijf Henny van Doorn) s al jaren gevestigd zonder passende bestemming. | Het bedrijf krijgt een specifieke aanduiding waarmee het huidige gebruik positief wordt bestemd. Bij beeïndiging van het gebruik door Autobedrijf Henny van Doorn vervalt het recht. |
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Onderzoek naar de financieel-economische uitvoerbaarheid is daarom niet nodig en er hoeft geen exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro te worden vastgesteld.
9.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.2.1 Participatie
Voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan is er aandacht gegeven aan participatie. In juli/augustus 2020 is er een enquête verstuurd aan alle bedrijven in het plangebied. De opbrengst van de enquête is verwerkt in het bestemmingsplan.
In april 2021 hebben alle bedrijven een brief ontvangen om hen in eerste instantie in z'n algemeenheid te informeren over het bestemmingsplanproces en de voorgenomen bestemming op het desbetreffende bedrijfsperceel. Hierbij zijn zij uitgenodigd voor een individueel gesprek over de bestemming op het betreffende kavel en eventuele uitbreidingswensen. Dit heeft in een aantal gevallen geleid tot een aanscherping van de voorgenomen bestemming.
9.2.2 Overleg
Het concept bestemmingsplan is aan diverse instanties voorgelegd. De resultaten van dit vooroverleg en de reactie van de gemeente zijn in deze paragraaf opgenomen.
9.2.3 Zienswijzen
Het voorliggende bestemmingsplan heeft van 21 april 2022 tot en met 1 juni 2022 gedurende 6 weken als ontwerp ter visie gelegen. In totaal zijn er 20 zienswijzen binnengekomen, waarvan twee zienswijzen buiten de termijn zijn ingekomen. De zienswijzen die binnen de gestelde termijn zijn ingekomen zijn in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' - die als bijlage 2 bij de toelichting is opgenomen - samengevat en voorzien van een beantwoording door het college van burgemeester en wethouders. Ook is per zienswijze aangegeven of deze al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan heeft geleid.
Voortschrijdend inzicht heeft daarnaast geleid tot enkele ambtshalve wijzigingen. Deze zijn beschreven in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen'.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijvigheid (Toelichting)
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening omvat ook het zoveel als mogelijk voorkomen van hinder en gevaar voor kwetsbare bestemmingen door milieubelastende activiteiten. Dit kan onder meer worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en hiervoor gevoelige functies. In de ruimtelijke ordening wordt dan ook gewerkt met "milieuzonering", die het mogelijk maakt om enerzijds hinder en gevaar voor alle betrokkenen te voorkomen en waarmee het anderzijds ook voor bedrijven mogelijk wordt gemaakt om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Toepassing milieuzonering
Sinds 1986 geeft de vereniging van Nederlandse Gemeenten een brochure uit over bedrijven en milieuzonering. Doel van deze brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (verder: "de VNG-brochure") was, en is nog steeds, het bieden van een op de praktijk van de ruimtelijke planvorming gerichte handreiking voor maatwerk op lokaal niveau. De, in de tijd steeds geactualiseerde, VNG-brochure, is in Nederland inmiddels uitgegroeid tot het meest toegepaste en geaccepteerde hulpmiddel, om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen, concreet voor een locatie, in te vullen. Ook voor de toepassing van milieuzonering in dit plan wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009).
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in de VNG- brochure. Hierbij wordt in principe een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
Deze "VNG-methodiek" vereist uiteraard enige toelichting.
milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1.
De als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijvigheid (verder: SvB), is een verbijzonderde afgeleide van deze bijlage 1 van de VNG-brochure. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof ), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn slechts drie milieuhinder-categorieën opgenomen: 1, 2 en 3.1. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden". Voor de genoemde milieuhinder-categorieën gelden richtafstanden van respectievelijk 10, 30 en 50 meter.
Categorie 1 en 2 betreffen bedrijvigheid die wellicht toelaatbaar is tussen of soms zelfs onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3.1 betreft in principe kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorie betreft activiteiten die slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
De omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten.
In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden.
Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat voor de in deze SvB toegestane hindercategorieën 1, 2 en 3.1, in de gemengde gebieden afstanden gelden van resp. 0, 10 en 30 meter.
Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen.
Gemotiveerd toepassen (functiemengingsgebieden)
De toepassing van milieuzones en richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen, zoals een rustige woonwijk of gemengd gebied, gaat uit van het principe van functiescheiding.
Binnen bepaalde woongebieden bestaat echter van oudsher reeds een matige tot sterke functiemenging, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op dusdanig korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, dat de richtafstanden (en dus functiescheiding) niet goed toepasbaar zijn, zonder dat hiermee ook het karakter van het gebied (ongewild) wordt aangetast.
Daarnaast blijkt dat de door de aanwezige bedrijvigheid optredende overlast, door de betrokken aanwonenden, ook niet zozeer als hinderlijk wordt ervaren. Deze (niet als zodanig ervaren) milieuhinder wordt, binnen zekere grenzen (uiteraard wordt de mate van overlast wel begrensd door de milieuregelgeving), in deze gebieden ook geaccepteerd als de consequentie van het leven in een levendig gebied met functiemenging.
Functiemenging wordt in deze gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra en horecaconcentratiegebieden, dan ook welbewust nagestreefd en conflicteert hier dus met het principe van milieuzonering. De onderkenning van dit dilemma was de belangrijkste wijziging in het principe van milieuzonering zoals omschreven in de VNG-brochure van 2007. In deze publicatie werd dan ook voor het eerst een zoneringslijst opgesteld voor gebieden met functiemenging (bijlage 4 van de VNG-brochure). Een voor de VNG-brochure nieuwe omgevingscategorie, naast de al in eerdere publicaties omschreven "rustige woonwijk" en "gemengd gebied".
In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie, ruimtelijk relevante, milieucategorieën:
- categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijvigheid zijn daarbij toereikend. Gebouwen zijn aanpandig indien zij constructief aan elkaar zijn gebouwd, waardoor contactgeluid via een constructieve verbinding mogelijk is;
- categorie B: activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden, die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn (201303879/1/A2);
- categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder categorie B, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
In paragraaf 4.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan is aangegeven welke wegen in het plangebied als gebiedsontsluitingswegen worden gezien. Deze gebiedsontsluitingswegen vormen de hoofdinfrastructuur waarlangs categorie C bedrijven kunnen worden toegestaan. Deze bedrijven kunnen direct of indirect (via een zijweg) zijn ontsloten op een gebiedsontsluitingsweg. Het is daarbij van belang dat er geen verkeershinder voor de omgeving plaatsvindt.
Deze beoordeling geldt dus alleen voor als zodanig aangewezen gebieden met functiemenging. Buiten deze gebieden worden al deze bedrijven "gewoon" beoordeeld aan de hand van de in de VNG-brochure omschreven methodiek voor milieuzonering. Bijvoorbeeld een werkplaats waar kleding van leer gemaakt wordt, dient buiten de bovengenoemde aangewezen gebieden voor functiemenging, een minimale afstand van 30 meter in een woongebied en 10 meter in een gemengd gebied, aan te houden tot milieugevoelige objecten.
Voor de duidelijkheid moet dan wel worden opgemerkt dat wat betreft de mate van overlast die een bedrijf mag veroorzaken naar gevoelige objecten (veelal genormeerd via het Activiteitenbesluit), geen verschil bestaat tussen een gebied met functiemenging en de andere woongebieden. Wel zal het bevoegde gezag in functiemengingsgebieden gemakkelijker aan mogen nemen dat een bepaalde bedrijfsfunctie uit de A-, B- of C- categorie, past binnen een beoogde bestemming, zonder dat hiervoor diverse milieuonderzoeken moeten worden opgevraagd omdat niet wordt voldaan aan een bepaalde minimale afstand.
Uiteraard geldt dit beleid niet voor alle bedrijfstypen. In een gebied met functiemenging wordt uiteraard niet beoogd om ruimte te maken voor een groot transportbedrijf of chemische fabriek, maar biedt de VNG-brochure een afwegingskader voor de soorten van bedrijvigheid waar functiemenging voor mogelijk is. Dit afwegingskader is ook toegepast bij de SvB, behorend bij dit bestemmingsplan:
- categorie A voor activiteiten in milieucategorie 1;
- categorie B voor activiteiten maximaal in categorie 1 voor wat betreft aspect gevaar; categorie 2 voor stof en geur; categorie 3.1 voor geluid met een index van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
- categorie C, als categorie B, maar met een maximale index van 2G (goederen) en 3P (personen).
Bovendien geldt de functiemenging-mogelijkheid niet voor alle bedrijven in een bepaalde bedrijfscategorie. Aangesloten wordt ook hier bij de VNG-brochure, waarin voor de toelaatbaarheid van de verschillende activiteiten, de volgende randvoorwaarden worden gegeven:
- 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- 2. productie en/ of laad en losactiviteiten vinden alleen in de dagperiode plaats;
- 3. de activiteiten, inclusief opslag, geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- 4. de activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Deze randvoorwaarden hebben als consequentie dat bepaalde gelijksoortige typen van milieubelastende activiteiten, juist in een gebied waar functiemenging wordt nagestreefd, toch volledig anders beoordeeld moeten worden. Bijvoorbeeld een school met een schoolplein kan dan op grond van de derde voorwaarde niet worden gezien als een type B activiteit. Milieuzonering blijft hier dus aangewezen, waardoor categorie 2 van toepassing blijft. Dit terwijl een school zonder schoolplein (of een schoolplein met een aantoonbaar ondergeschikte functie) in een functiemenging-gebied juist wel moet worden gezien als type B, conform de SvB. Het gaat immers, conform de jurisprudentie dienaangaande, bij de beoordeling om datgene wat "in hoofdzaak" plaats vindt bij een milieubelastende activiteit. Met andere woorden; het gaat hier om datgene wat in hoofdzaak milieubelastend is (in casu: het schoolplein).
De acceptatie van het principe van functiemenging heeft er toe geleid dat de toepassing van de VNG-brochure in de bestemmingsplanpraktijk vanaf 2007 in plaats van het "gemotiveerd afwijken" als nieuw uitgangspunt het "gemotiveerd toepassen" heeft kozen. In de VNG-brochure (p.40) zelf wordt hierover opgemerkt: "Er kan naar keuze gebruik worden gemaakt van meerdere lijsten, voor de inpassing van activiteiten in gemengd gebied zijn de milieucategorieën A, B en C opgenomen [...]. Na vaststelling van de lijsten in het bestemmingsplan is bij afwijkingen uiteraard een zorgvuldige motivering nodig."
Gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Ook wanneer functiemenging niet aan de orde is, laat jurisprudentie zien dat, van de brochure kan/moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo- (milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Waarschijnlijk is dat hiervoor het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonende te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen. Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit, of (soms) vigerende vergunning, plaats te vinden. Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is.
Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, of wanneer niet aan de criteria voor functiemenging kan worden voldaan, is bedrijfsvestiging toch nog steeds niet helemaal uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook woningen op geringere afstanden dan de richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed woon- en leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader aansluiting bij de jurisprudentie.
De verbijzonderde Staat van Bedrijvigheid
De keuze voor de bovenstaande wijze van milieuzonering betekent tevens dat, anders dan in voorgaande bestemmingsplannen van de gemeente Nijmegen, ook detailhandel, dienstverlening, kantoren, sport, maatschappelijke, culturele en recreatieve functies zijn onderworpen aan de VNG-methodiek. Het doel hiervan is om duidelijkheid en rechtszekerheid ten aanzien van deze functies, met een vaak grote maatschappelijke impact, te verschaffen. De SvB is dan ook gemodelleerd in deze zin.
De SvB van dit bestemmingsplan wijkt dan ook op enkele onderdelen af van de bedrijvenlijst van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Allereerst valt qua vormgeving op dat, anders dan in de VNG-brochure (bijlage 1 van de VNG-brochure volgt de SBI-indeling), de indeling van de methodiek van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), is aangehouden. Hierbinnen werden vervolgens de verschillende functies en hoofdgroepen van de VNG-brochure (inclusief code) ingebracht. Tevens is aangegeven of de betreffende categorie in aanmerking komt voor functiemenging en zo ja, welk type (A, B of C) van toepassing is.
Bijlage I van de VNG-brochure kan worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008" (het bestand: sbi2008versie2012indexperklasse.xls; verder: "de CBS-lijst"). Voor zover niet geheel duidelijk is of een concreet bedrijf te plaatsen is in een bepaalde bedrijfscategorie van SvB, is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om de (veel gedetailleerder) indeling uit de CBS-lijst uit 2012 bepalend te laten zijn. Om hierover echter onduidelijkheid te voorkomen, is dan ook bij ieder met name genoemd bedrijf de meer gedetailleerdere SBI-code van de CBS-lijst opgenomen, terwijl bij de omschrijving toch is aangesloten bij de Bijlage I van de VNG-brochure, waardoor de betreffende categorie-indeling van het specifieke bedrijf toch duidelijk te herleiden is.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- in de lijn van het gestelde in de casus ABRvS 200004956/1 (Amsterdam) en de aanbevelingen dienaangaande in de VNG-brochure, zijn, gelet op de karakteristieken van het plangebied, in de SvB alleen bedrijven ondergebracht tot en met milieucategorie 3.1;
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB. In aansluiting met de SVBP2012 hebben kantoren een eigen hoofdcategorie (sub D) gekregen, waarbinnen de diverse kantoor-aanduidingen in de VNG-brochure zijn ondergebracht. Het betreft hier kantoren zonder overwegende baliefunctie, waarvan de grootte in principe dus bepalend is voor de te verwachten milieuhinder. Kantoren met (overwegende) baliefunctie zijn gerangschikt onder de categorie dienstverlening;
- ten opzichte van de VNG-publicatie is gekozen voor een afwijkende beoordeling van de hinderaspecten die samen hangen met autohandel- en reparatiebedrijven, benzinestations en aanverwante bedrijven. Gebleken is dat de overlast ten aanzien van "reparaties waarbij de garagedeuren niet zijn gesloten" of "buitenreparaties" in de woonbebouwing vooral 's zomers tot grote problemen kan leiden. Dit terwijl de opslag van brandstoffen en olieachtige producten op zichzelf voor ongewenste risico's zorgen, waardoor wij van mening zijn dat nieuw vestiging in woongebieden in principe niet gewenst is. Daarnaast zijn het naar onze mening niet alleen de bedrijfsprocessen zelf die in dit verband als risicovol moeten worden beoordeeld, maar ook de frequente verkeersbewegingen van en naar dit soort bedrijven, ook met motorvoertuigen die niet optimaal functioneren (en daarom voor onderhoudsbeurten of ter reparatie worden aangeboden). De bedrijfstypen met SBI-2008 codes 45 en 473 zijn dan ook niet opgenomen in de SvB voor dit gebied;
- vergelijkbare overwegingen hebben bij bedrijfstypen die in de VNG-brochure zijn gerangschikt onder SBI-2008 code 4752 (bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten), SBI-code 82992 (veilingen voor huisraad, kunst e.d.) en SBI-code 47.1 (supermarkten, warenhuizen) waar een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking vanuit gaat (als bedoeld in categorie 2P, blz 83 van de VNG-brochure), er voor gezorgd dat deze niet zijn opgenomen, dan wel zijn uitgezonderd in de SvB;
- in relatie tot de systematiek die bij dit bestemmingsplan ten aanzien van de categorie-indeling wordt gehanteerd, kon echter niet worden volstaan met het simpelweg niet benoemen van de bovenbedoelde detailhandel, die als categorie 2 hinderlijk wordt beschouwd in de VNG-brochure. Dit omdat dit type bedrijven dan via de restcategorie 47: "Detailhandel voor zover n.e.g." toch positief bestemd zou worden. Dit is opgelost door te verwijzen naar categorie 47.5/47.7 Winkels in overige (huishoudelijke) artikelen, excl. bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten (cat.2), waarmee deze uitzondering expliciet is gemaakt. Ook supermarkten en warenhuizen, beide met een verkeersbelasting 2P, zijn uitgezonderd door te verwijzen de SBI-categorieën 47.11 en 47.19.2, waarbij deze vormen van detailhandel expliciet zijn uitgezonderd.
Op basis van de hiermee opgedane ervaringen is de methodiek van de "Staat van horeca-activiteiten (model Nijmegen)" gehandhaafd. Deze horeca-activiteiten zijn nu weliswaar ook ondergebracht in de SvB, maar er worden nog steeds in de in de volgende drie categorieën onderscheiden:
Categorie 1: lichte horeca
Dit betreft bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn en slechts in beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Hierbij gaat het vooral over (kleinschalige): restaurants, cafetaria's, ijssalons, koffiebars en dergelijke. Bedrijven van deze categorie met openingstijden uitsluitend in de dagperiode zijn geplaatst in categorie A. Bedrijven met avondopenstelling zijn ondergebracht in categorie B. Dit komt overeen met categorie 1 en 2 bij milieuzonering.
Categorie 2: middelzware horeca
Onder categorie 2 vallen de volgende bedrijven:
- bedrijven die grotere hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden door de ruime openingstijden (ook 's nachts). Hierbij kan worden gedacht aan café's en bars zonder al te zware muziekbelasting, taveernes, cocktailbars, etc. Deze bedrijven zijn over het algemeen passend binnen weinig gevoelige gebieden, zoals centrumgebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het zijn bedrijven die passen binnen type B, of categorie 3.1 bij functiescheiding;
- bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels e.d. maar ook restaurants met een potentieel zeer hinderlijke haal- en brengservice. Deze bedrijven zijn vooral toelaatbaar langs de hoofdinfrastructuur. Dit zijn bij uitstek de categorie C bedrijven.
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en tevens een groot aantal bezoekers (verkeer) aantrekken, hetgeen grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen, zoals: dancings, discotheken en partycentra.
Gelet op het aantal incidenten wat bij dit type bedrijven heeft plaatsgevonden de afgelopen jaren, blijkt aan de aanwezigheid van dergelijke bedrijven ook meer risico's verbonden dan tot uiting komt in de VNG-brochure. Deze bedrijven zijn naar onze mening dan ook alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bovendien wordt bij dit soort bedrijven zeker niet voldaan aan de randvoorwaarden voor bedrijven die aan de methodiek voor functiemenging gesteld zijn. Deze bedrijven zijn dan ook niet opgenomen in de hierboven uitgewerkte methodiek voor functiemenging (A,B en C-typering).
Bijlage 2 Staat Van Bedrijvigheid
Bijlage 2 Staat van bedrijvigheid
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Toelichting)
Algemeen
Voor de toepassing van milieuzonering in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009). De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in deze VNG-brochure. Hierbij wordt in veel gevallen een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds ook van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1. In bijlage 3 van de VNG-brochure is, op basis van de lijst opgenomen in bijlage 1 een voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen (verder: SvB) opgenomen, die weer dient als uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen SvB. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof ), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn bedrijven opgenomen tot milieucategorie 5.3. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden", die zijn opgenomen in de SvB (de "grootste afstand", afgeleid van de verschillende hierboven benoemde indicatoren).
de omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten. In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden. Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied.
Voor de toepassing van milieuzonering op een industrieterrein worden in de VNG-brochure, zoals al aangegeven in de inleiding, geen handreikingen gegeven. In de VNG-brochure staat dat de richtafstandenlijsten niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies óp een bedrijventerrein voorkomen. "Het gaat hier om historisch gegroeide situaties waar burgerwoningen (verspreid of gegroepeerd) zijn vermengd met milieubelastende bedrijvigheid. Het gaat ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein of industrieterrein zijn gesitueerd. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijsten." Opvallend is te noemen dat in de VNG-brochure nog niet wordt ingegaan op de mogelijkheid om bedrijven onderling, ten opzichte van elkaar, eveneens te beschouwen als 'gevoelig' voor bepaalde vormen van milieuhinder.
Dat neemt echter niet weg dat de Raad van State meent dat de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden ook in deze situaties een indicatie kunnen vormen voor de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en door de raad als zodanig kunnen worden toegepast. De jurisprudentie laat dan ook zien dat toepassing van de VNG-brochure zich niet alleen hoeft te beperken tot de omgevingstyperingen "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". In de casus 201306680/1/R4 van 18 maart 2015 (Schiedam) wordt bijvoorbeeld door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgesproken dat het bij bedrijfswoningen van derden in de directe nabijheid van een industrieterrein geen sprake is van 'gemengd gebied' en dat het hier redelijk is om de richtafstanden uit de VNG-brochure met twee afstandstappen te verlagen.
Echter, datgene wat hierboven geldt voor het woonklimaat van een bedrijfswoning, kan indicatief evenzeer gelden voor het leefklimaat van een bedrijf wat gevoelig is voor een bepaalde vorm van hinder. Dit zou dus betekenen dat voor gevoelige objecten op een industriegebied de richtafstanden uit de VNG-brochure met twee afstandstappen worden verlaagd. Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij stof, geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen. Dit kan echter omgekeerd niet gelden voor "geluidhinder" omdat in een geluidgezoneerd industrieterrein het speciale vestigingsklimaat voor inrichtingen niet mag worden aangetast.
Dit komt in dit gedeelte van het bestemmingsplan dus overeen met een zwaarte van 3.1 voor gevaar, en gelet op het bovenstaande (toepassing van het gestelde in de casus 201306680/1/R4), een zwaarte van 4.1 voor stof en geur. Voor wat betreft de zwaarte van de geluidsbelasting wordt overal op het terrein aangesloten bij de indeling van het vigerende plan. Door aansluiting te zoeken bij de bestaande indeling wordt immers veilig gesteld dat de autonome ontwikkeling van het gebied, in milieuhygiënische zin, niet in negatieve zin wordt beïnvloed door voorliggend plan.
Wanneer door het treffen van maatregelen de bovengenoemde afstanden tot gevoelige objecten haalbaar zijn en dit aan de hand van nadere onderzoeken objectief kan worden aangetoond, kunnen ook bedrijven in hogere milieucategorieën, begrenst door de hoogste waarde die op de plankaart is weergegeven, zich ter plaatse vestigen (zie ook onder het kopje "gemotiveerd afwijken"). Dit uiteraard onverlet de criteria die gelden vanuit de milieuregelgeving (BRZO, Bevi, Activiteitenbesluit, etc.). Deze methodiek kan, blijkens de bestaande jurisprudentie, overigens niet onverkort worden toegepast wanneer er sprake is van "bijzondere gevoeligheid" van een bepaald bedrijf voor een van de genoemde vormen van milieuhinder. In dit geval is maatwerk noodzakelijk.
gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Er kan van de brochure worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed- woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo-(milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Meer dan aannemelijk is echter dat hiervoor in vele gevallen het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonenden te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen.
Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit plaats te vinden. Kanttekening die hierbij bij dit bestemmingsplan gemaakt moet worden is dat het industrieterrein Westkanaaldijk in principe bedoeld is voor zware bedrijvigheid die niet in alle gevallen afdoende of volledig wordt gereguleerd door het Activiteitenbesluit. In deze gevallen dient de haalbaarheid van bedrijfsvestiging- en/of uitbreiding te worden getoetst aan de van toepassing zijnde specifieke regelgeving, zoals bijvoorbeeld het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv).
Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is. Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, is bedrijfsvestiging dan ook nog steeds niet uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook gevoelige objecten op geringere afstanden dan de hierboven genoemde richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook, bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader, aansluiting bij de jurisprudentie in deze.
De verbijzonderde Staat van Bedrijfsactiviteiten
Zoals hierboven al aangeduid is bijlage 3 van de VNG brochure leidraad geweest bij de samenstelling van de in dit bestemmingsplan opgenomen SvB. De bijlage 3 van de VNG-brochure kan overigens ook worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008".
Mogelijk is bij het gebruik van de SvB verwarrend dat bepaalde bedrijven van een categorie specifiek nog worden benoemd, terwijl de hoofdgroep tevens is benoemd (bijvoorbeeld: hoofdcategorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' (SBI-codes 4511, 452, 453, 454), maar ook worden Autoplaatwerkerijen (SBI-code 45204)) genoemd die onder deze groep bedrijven is te rekenen. Dit heeft echter daarmee te maken dat de milieubelasting van dergelijke bedrijven afwijkt van die de hoofdcategorie (in het voorbeeld heeft de hoofdgroep milieucategorie 2, terwijl het specifieke bedrijf autoplaatwerkerijen valt onder milieucategorie 3.2). In het bestemmingsplan (regels en verbeelding) is aangegeven welke milieucategorie is toegestaan.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB;
- detailhandel (met uitzondering van garagebedrijven en productiegebonden en ondergeschikte detailhandel), zelfstandige kantoren en commerciële dienstverlening zijn niet toegestaan;
- vormen van demontage (scooters, bromfietsen, motorfietsen), maar ook de reparatie en handel in vrachtwagens zijn vanwege een ongewenste ruimtelijke uitstrailing niet toegestaan. De bedrijfsactiviteiten (met SBI-codes (2008): 4677, 45.19) zijn dan ook niet opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan;
- benzineservicestations worden niet als categorie genoemd in bijlage 3 van de VNG-brochure, hierbij wordt aansluiting gezocht, omdat de mening wordt gedeeld dat dergelijke bedrijven in principe niet thuishoren op een industrieterrein. Om verwarring dienaangaande te vermijden, die mogelijk wel wordt veroorzaakt door de betiteling van de hoofdcategorie in de VNG-brochure: 'Handel/reparatie van auto's, motorfietsen; benzineservicestations', wordt deze betiteling in overeenstemming gebracht met de bovenstaande bepalingen, namelijk: 'Handel/reparatie/keuring van auto's, motorfietsen'.
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Lijst Persoonsgebonden Overgangsrecht
Bijlage 5 Lijst persoonsgebonden overgangsrecht
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 1 Quickscan flora en fauna