Nijmegen NYMA
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 02-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen NYMA met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP37500-VG01 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologische waarden
Onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.6 archeologische verwachtingswaarde
de kans op archeologische vondsten of informatie.
1.7 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een opgravingsvergunning conform de Monumentenwet 1988.
1.9 autohandel
de handel in en verkoop van (bedrijfs)auto's, niet zijnde vrachtauto's.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.12 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.13 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 BEVI-bedrijf
bedrijf vallend onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 a tot en met f van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
1.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 casino
een speelcasino zoals bedoeld in artikel 27 lid g van de Wet op de kansspelen, te weten de voor het publiek opengestelde of bedrijfsmatig gedreven inrichting, waar door middel van gemeenschappelijk beoefende kansspelen aan de deelnemers de gelegenheid wordt gegeven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling, waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
1.26 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.27 cultuur en ontspanning
voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, galerie (incl. bijbehorende verkoop), bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, evenemententerrein, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speeltuin, theater en wellness. Prositutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten. Tevens is een casino uitgesloten.
1.28 definiërende gevel
levendige gevel met open karakter, gesitueerd aan en gericht op het tussen beide definiërende gevels gelegen plein. Per aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding – definiërende gevel' ligt één definiërende gevel;
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.
1.30 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair.
1.31 dienstverlening
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.32 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
1.33 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.34 evenementenhal
hal geschikt voor het houden van evenementen.
1.35 foodcategorieën
groothandelsbedrijven in dagelijkse artikelen, zijnde voedings- en genotmiddelen.
1.36 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop (van zowel nieuwe als gebruikte motorvoertuigen), onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
1.37 gebieden met een hoge archeologische verwachting
deze gebieden onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
1.38 gebieden van zeer grote archeologische waarde
voor deze gebieden staat het vast dat zich archeologische resten in de bodem bevinden.
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.41 geluidgezoneerd industrieterrein
een terrein waar in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij een algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.42 geluidzone - industrie
de geluidzone vormt een bufferzone tussen de bedrijven op een geluidgezoneerd industrieterrein en de geluidgevoelige bestemming(en) in de omgeving. Buiten deze zone mag de geluidbelasting vanwege alle bedrijven op het geluidgezoneerde industrieterrein tezamen niet hoger zijn 50 dB(A)-etmaalwaarde. Binnen de zone gelden beperkingen voor geluidsgevoelige bestemmingen.
1.43 groepsrisico (GR)
de kans op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van een beschouwde bron, het invloedsgebied.
1.44 hoofdgebouw(en)
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.45 horeca
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.46 hotel/pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.47 internetverkoop
een specifieke vorm van detailhandel zonder showroom, uitstalling, verkoop en afhaal van goederen ter plaatse, waarbij de goederen via internet en andere media worden aangeboden en de handel via het internet verloopt, en waarbij de goederen uitsluitend per post of per koeriersdienst worden geleverd.
1.48 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.49 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.50 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.51 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.52 open atelier
een atelier waarbij de gebruiker gebruik maakt van een 'open' werkruimte. Dit betekent dat de gebruiker andere niet-gebruikers niet beperkt in hun vrijheid om het atelier te bezoeken tijdens aanwezigheid van de gebruiker. De gebruiker stelt het atelier actief open voor bezoek en/of verkoop ter bevordering van reuring in het gebied.
1.53 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.54 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.55 Park & Bike
het gelegenheid bieden om de auto te parkeren en over te stappen op een (gefaciliteerde) fiets;
1.56 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.57 perifere detailhandel (pdv)
detailhandel die niet of moeilijk inpasbaar is in bestaande en/of traditionele winkelcentra vanwege de volumineuze aard van de goederen en vanwege de benodigde (wijze van) bevoorrading, zoals: detailhandel in keukens, tegels en sanitair, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten en woninginrichting.
1.58 (permanente) bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.59 plaatsgebonden risico (PR)
de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
1.60 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.61 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.62 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.63 recreatieve voorzieningen
op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals: kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning en een volkstuin.
1.64 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.65 speelautomatenhal
een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen.
1.66 sportvoorzieningen
gebouwde voorzieningen gericht op sport, niet zijnde een recreatieve voorziening, zoals: fitnesscentrum, kartbaan, klimhal, kunstijsbaan, skatecentrum, skibaan, speelterrein, sportcentrum, sporthal, sportschool, sportzaal, squashcentrum, tennisbaan en zwembad.
1.67 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, sport- en speelvoorzieningen, abri's en dergelijke.
1.68 straatprostitutie
het op straat door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot seksuele handelingen te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.69 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.70 terras
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een bedrijf of instelling waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.71 verblijfsgebied
binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.
1.72 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.73 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.74 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, een woonwagen of een woonschip.
1.75 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen.
1.76 woonschip
onder woonschip verstaan we een (voormalig) schip met een (metalen) scheepsromp, dat is ingericht of verbouwd voor permanente bewoning waarbij de oorspronkelijke verschijningsvorm grotendeels behouden is gebleven. Met schip wordt in deze bedoeld: elk van oorsprong watergaand vaartuig, met eigen voortstuwing, dat gebruikt wordt (of werd) om goederen, passagiers of beide te vervoeren.
1.77 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.78 zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
1.79 zeer kwetsbaar object
een object dat bestemd is voor groepen beperkt zelfredzame personen. Van beperkte zelfredzaamheid is sprake wanneer personen in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen, zoals kinderen, ouderen, gehandicapten en gedetineerden. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en begeleid wonen met 24-uurszorg.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.2 de bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.)
de totale vloeroppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.3 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.5 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 het bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
2.11 het bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel. Bij kavelsplitsing geldt dit percentage zowel voor de gezamenlijke bouwpercelen als voor ieder afzonderlijk bouwperceel.
2.12 het peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende uiteindelijk afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.13 het (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.14 het vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals: hondenuitlaatplaatsen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluitingsweg;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- e. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 13.2.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
- a. tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren;
- b. mobiele verkoopinrichtingen (zoals een verkoopwagen, kraam of tafel) zijn toegestaan, voor zover toestemming is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer (waaronder hoogwaardig openbaar vervoer), kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen (waaronder garageboxen en parkeergarages) en fietsenstallingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - loopbrug' voor een loopbrug;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: groen- en speelvoorzieningen, terassen en taluds;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- e. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- f. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels, balkons en overstekende (dak)goten, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- g. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 13.2.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van garageboxen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanning
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse hoogspanningsleiding.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebieden met een hoge archeologische verwachting).
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' als bedoeld in lid 8.1 geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' op te nemen indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebieden van zeer grote archeologische waarde).
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' als bedoeld in lid 9.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd, tenzij het gaat om:
- a. het gaat om (vervanging van) bestaande bouwwerken.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden van, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst en gedenktekens zijn binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
13.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, kabels en leidingen, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
13.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. bouwen onder peil binnen de bestemming 'Gemengd' is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- d. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 13.2 is toegestaan;
- e. bestaande ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
- f. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
14.1 Bed en breakfast
In hoofdgebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor de hoofdfuncties bedrijven, voorzover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijvigheid, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen is op de verdieping(en) een bed en breakfast toegestaan.
14.2 Buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven
14.3 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor een vergunning is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
14.4 Ondersteunende horeca
Ondersteunende horeca is toegestaan bij de ingevolge deze regels toegestane functies cultuur en ontspanning, detailhandel, perifere detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie en/of sport, en uitsluitend onder de volgende voorwaarden:
- a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
- b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
- c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang;
- d. er is in het gebouw vrij toegankelijke sanitaire ruimte;
- e. voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;
- f. van het totale vloeroppervlak van een food-detailhandelsbedrijf mag niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak met een maximum van 20 m2 aan ondersteunende horeca worden besteed;
- g. van het totale vloeroppervlak van een non-food detailhandelsbedrijf mag niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak met een maximum van 50 m2 aan ondersteunende horeca worden besteed;
- h. van het totale vloeroppervlak van een voorziening gericht op cultuur en ontspanning, een kantoor, maatschappelijke voorziening, een recreatieve- en sportvoorziening (met uitzondering van een sporthal en sportveld) mag maximaal 10% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- i. van het totale vloeroppervlak van een sporthal mag maximaal 12% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- j. voor 1 sportveld mag maximaal 150 m2 aan ondersteunende horeca worden besteed en bij meerdere velden mag voor ieder extra sportveld maximaal 75 m2 worden opgeteld, met dien verstande dat de maximum oppervlakte niet meer mag bedragen dan 375 m2.
De gehanteerde oppervlaktematen betreffen de totale oppervlakte ten dienste van de ondersteunende horecafunctie, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten.
14.5 Seksbedrijf
14.6 Verkoopstandplaatsen
Verkoopstandplaatsen zijn binnen de bestemmingen Groen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor vergunningvrije standplaatsen op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
15.1 Geluidzone - industrie
Op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mag, ongeacht het bepaalde in de geldende bestemmingen, geen bebouwing voor geluidsgevoelige functies worden opgericht, tenzij een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
15.2 geluidgezoneerd industrieterrein
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidgezoneerd industrieterrein' is sprake van een terrein waar in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij een algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
15.3 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1' zijn nieuwe zeer kwetsbare objecten niet toegestaan.
15.4 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2
15.5 vrijwaringszone - dijk
15.6 vrijwaringszone - vaarweg
15.7 wetgevingzone - waarde archeologie 1
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Parkeerregels
17.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, dient de volgende prioriteitenvolgorde te worden aangehouden:
- a. in de eerste plaats de planregels van Artikel 6 Leiding - Hoogspanning;
- b. in de tweede plaats de planregels van Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding;
- c. in de derde plaats de planregels van Artikel 11 Waterstaat - Waterkering;
- d. in de vierde plaats de planregels van Artikel 8 Waarde - Archeologie 2;
- e. in de vijfde plaats de planregels in Artikel 9 Waarde - Archeologie 3;
- f. in de zesde plaats de planregels van Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
18.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen NYMA'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Een nieuw bruisend stuk Nijmegen. Vol bedrijvigheid en activiteiten voor iedereen binnen en buiten de stad. NYMA is niet zomaar een stuk Nijmegen. Het gebied heeft door haar ligging aan de Waal een hele rijke, gelaagde geschiedenis en een heel eigen - industrieel - karakter. Deze historische waarden in combinatie met het industriële karakter definiëren het merk NYMA. Uniek en aantrekkelijk voor zowel ondernemers als bezoekers. Met ruimte om te spelen, te maken en te delen.
Het is de bedoeling dat op NYMA van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat gewerkt, getimmerd, gerecreëerd, gefeest, gewandeld en gesport wordt, door een mix van functies mogelijk te maken. De opzet van het voorliggende bestemmingsplan is flexibel. De belangrijkste stedebouwkundige randvoorwaarden uit het Transformatiekader zijn vertaald naar het bestemmingsplan, maar de exacte invulling is niet volledig vastgelegd. Het in gebruik nemen van het gebied, de renovatie van de gebouwen en de herinrichting van het terrein zullen op verschillende snelheden plaatsvinden.
Om dit mogelijk te maken is een aanpassing van de vigerende bestemmingsplannen nodig: deels geldt nog een "bedrijventerreinbestemmingsplan", deels zijn functies heel specifiek begrensd. De gebieden NYMA, Vasim en Kavel 7 zijn nu één ontwikkelingsgebied onder de naam "NYMA", waarvoor samenhangende regels nodig zijn.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
NYMA is een bijzondere locatie in de stad, vanwege de historische waarde van de plek, de omvang, de uitstraling, maar ook vanwege haar ligging. De voormalige fabriekspanden en terreinen van De Vasim en CP Kelco (voormalig NYMA) liggen in Nijmegen-West, direct aan de Waal, pal naast stadsbrug De Oversteek en het Waalfront, en dichtbij de Nijmeegse binnenstad. Aan de zuidwestzijde van deze terreinen ligt "Kavel 7", ook onderdeel van voorliggend ontwikkelingsgebied. Aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door de Nymaweg en de Weurtseweg.
Op navolgende afbeeldingen is globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Uitsnede luchtfoto, met plangebied indicatief in rood kader
Uitsnede luchtfoto, met plangebied indicatief in rood kader
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeren twee bestemmingsplannen. Voor het noordelijk deel van het plangebied, het terrein van de NYMA-fabriek, geldt het bestemmingsplan "Nijmegen Kanaalhavens - 4 (CP Kelco)", voor overige geldt het bestemmingsplan "Nijmegen Mercuriuspark".
Het bestemmingsplan "Nijmegen Kanaalhavens - 4 (CP Kelco)" met kenmerk NL.IMRO.0268.BP10004-VG01 is vastgesteld op 14 juni 2017. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein - 4'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in categorie 2 t/m 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk. Daarnaast zijn ook andere functies mogelijk, zoals kleinschalige (urbane) windturbines, productiegebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel voor groothandelsbedrijven en ondergeschikte kantoren.
Dit deel van het plangebied is buitendijks gelegen. Daarom ligt over de gehele bestemming de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', ter regulering van het stroomvoerend rivierbed. De waterkering heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' met de bijbehorende beschermingszone 'vrijwaringszone - dijk'.
Ook is dit deel van het plangebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie', de geluidzone van Nijmegen West en Weurt, van het naastgelegen industrieterrein Kanaalhavens.
Ter bescherming van de (verwachte) archeologische waarden geldt het facetbestemmingsplan Archeologie, vastgesteld op 25 juni 2014, met kenmerk NL.IMRO.0268.FBPArcheologie-VG01.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Nijmegen Kanaalhavens - 4 (CP Kelco)" met plangebied indicatief in blauwe contour (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het overige deel geldt het bestemmingsplan "Nijmegen Mercuriuspark", vastgesteld op 4 maart 2015, met kenmerk NL.IMRO.0268.BP37000-VG01. Op grond van dit bestemmingsplan geldt grotendeels de bestemming 'Gemengd'. Deze bestemming laat een diversiteit aan functies toe, onderverdeeld in deelgebieden.
Deelgebied 'gemengd - 4' ligt, globaal beschreven, onder de brug en ten oosten daarvan. Hier zijn bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Daarnaast zijn kleinschalige horeca, kleinschalige detailhandel, kleinschalige kantoren en voorzieningen gericht op cultuur- en ontspanning en sportvoorzieningen mogelijk.
Deelgebied 'gemengd - 3' ligt op het Vasim-terrein. Hierbinnen zijn bedrijven in categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan en voorzieningen gericht op cultuur- en ontspanning, cursus- en praktijkruimten en sportvoorzieningen.
Deelgebied 'gemengd - 1' ligt op Kavel 7. Bedrijven in categorie 2 tot en met 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn binnen dit gebied toegestaan, evenals perifere detailhandel en sportvoorzieningen.
Daarnaast ligt op het Vasim-gebouw de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - evenementenhal' waarmee een evenementenhal met een maximum oppervlakte van 2000 m2 b.v.o. is toegestaan. Ook ligt op De Vasim de aanduiding 'horeca', waarmee horeca in categorie 1 tot en met 2a van de Staat van horeca-activiteiten is toegestaan.
Voor alle deelgebieden geldt dat productiegebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel voor groothandelsbedrijven, bedrijfsverzamelgebouwen, ondersteunende horeca, ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte kantoren, ondergeschikte opslag en uitstalling en kleinschalige (urbane) windturbines zijn toegestaan.
De brug is specifiek aangeduid. Daarnaast gelden de bestemming 'Verkeer' en 'Groen' voor respectievelijk de interne ontsluitingsweg en de bomenstructuur rond Kavel 7, alsmede een groenstrook.
Het noordoostelijk deel van het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie', vanwege de geluidszone van het naastgelegen industrieterrein Kanaalhavens. Het zuidwestelijk deel, waaronder Kavel 7 en de Latensteinweg, is middels de aanduiding 'overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein', onderdeel van het geluidgezoneeerde industrieterrein.
Op de Vasim en het Vasim-terrein en de gronden rond De Oversteek geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor archeologie is een gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - waarde archeologie 1' opgenomen voor een lage archeologische verwachtingswaarde, voor een groot deel van dit gebied.
Daarnaast gelden ook hier de watergerelateerde aanduidingen en dubbelbestemmingen. Aanvullend is op de gronden direct grenzend aan de Waal de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Nijmegen Mercuriuspark" met plangebied indicatief in blauwe contour (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Tot slot is het "Facetbestemmingsplan Parkeren", vastgesteld op 13 september 2017, met kenmerk NL.IMRO.0268.FBPParkeren-VG01, van toepassing op het gehele plangebied. Dit bestemmingsplan dient ter borging van de gemeentelijke parkeernomen in bestemmingsplannen.
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch is geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan is verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
NYMA ligt op de overgang van het woongebied Waalfront, naar het industrieterrein Kanaalhavens.
Bijzondere locaties in de stad moeten optimaal benut worden. NYMA is er zo één. Vanwege de historische waarde van de plek, de omvang en uitstraling, maar ook vanwege haar ligging. De voormalige fabriekspanden en terreinen van De Vasim en CP Kelco liggen in Nijmegen-West, direct aan de Waal, pal naast stadsbrug De Oversteeken het Waalfront, en dichtbij de Nijmeegse binnenstad.
Het gebied heeft momenteel verschillende tijdelijke gebruiksfuncties waaronder Waalhalla, de Cultuurspinnerij, sportactiviteiten en evenementen. Andere plekken zijn nog braakliggend of staan leeg zoals Kavel 7 en de in slechte staat verkerende gebouwen.
Vasim en grote kolk Vasim, kleine en grote kolk
Looggebouw en waterbassin Gebouw AB, gebouw D watertoren en looggebouw
Kavel 7 20 septemberplein
Vasim Vasim en kleine kolk
Vasim en grote kolk Gebouw AB en Vasim
Looggebouw Waalhalla en 20 septemberplein
2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
2.2.1 Waalfront west & omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie "Nijmegen 2020-2014 Stad in Beweging" wordt de focus gelegd op onder andere het gebied rondom de Waal en het kanaal. De zuidelijke rivieroever wordt omgevormd van een industrieel gebied tot een reeks aantrekkelijke verblijfsplekken. Samen met de ontwikkeling van de binnenstad, Waalfront en het Engie-terrein ontstaat een dynamische, afwisselende beleving van gebieden aan de zuidoever van de rivier. NYMA ontwikkelt zich verder tot een intensief werkgebied met plek voor cultuur, ambacht en beweging.
Deze gedaanteverwisseling van het gebied biedt nieuwe kansen. Naast de functieverandering, krijgt ook de aanhechting met de omliggende wijken en het centrum een impuls. Door middel van oost-west- en noord-zuidverbindingen wordt de aanhechting met de aangrenzende gebieden, maar ook de gebieden onderling, versterkt en ontstaat er een fijnmazig netwerk. Dit netwerk ontsluit de stad naar de rivier, waar dit eerder niet mogelijk was.
Het goed op elkaar aansluiten van de gebieden met vanzelfsprekende overgangen bij de ontwikkeling van het westelijk Waalfront is een belangrijk aandachtpunt.
2.2.2 Flexibiliteit, beeldkwaliteit en kwaliteitsbewaking
Het "NYMA Ontwikkelplan" gaat uit van een gebied waarin verandering een constante factor is. Het in gebruik nemen van het gebied, de renovatie van de gebouwen en de herinrichting van het terrein zullen op verschillende snelheden plaatsvinden. Deze vorm van flexibiliteit in de stedebouwkundige uitwerking kan enerzijds leiden tot een optimale integratie van stedebouw en architectuur, maar anderzijds ook onzekerheid over het veiligstellen van de beoogde ruimtelijke kwaliteit. Kwaliteit en eenheid wordt bewaakt in het "Transformatiekader". Er is een Ruimtelijk Team (RT) specifiek voor NYMA ingericht, dat voorziet in begeleiding van de verschillende losse initiatieven. In samenspraak worden de plannen voorgelegd aan het RKT (Ruimtelijk kwaliteitsteam).
Het RKT Waalfront & West is ingesteld voor de plannen aan het westelijk rivierfront (ten zuiden van de Waal). RKT's zijn vroeg in het ontwerpproces actief en bestaan uit deskundige leden die efficiënt en onafhankelijk adviseren over complexe ontwerpopgaven. Bij de uitwerking van zowel de gebouwen, als de openbare ruimten wordt gewerkt volgens de werkwijze van het RKT Waalfront & West, zoals deze is vastgelegd door het college van B&W. Voor de beeldkwaliteitsbewaking geldt dit Transformatiekader als toetsingskader voor de ambities die gesteld zijn in het NYMA Ontwikkelplan. De beeldtaal bewaakt de integraliteit zonder dat daarbij te zeer in belemmeringen wordt gedacht, en versterkt daarmee het principe van het NYMA FABRIK ontwikkelscenario, door de organische, creatieve ontwikkeling van het gebied te faciliteren. De restauratie/herbestemming van de monumentale watertoren moet ter advisering worden voorgelegd aan de commissie beeldkwaliteit.
2.2.3 Stedebouwkundige visie
Voor NYMA is een richtinggevend transformatiekader opgesteld. Dit is de kapstok voor de ruimtelijke ontwikkeling en de inrichting van NYMA.
Spelregels voor de vormgeving van gebouw en openbare ruimte worden opgedeeld in twee categorieën: bewerkingen van de bestaande bebouwing en nieuw te bouwen toevoegingen. De gelaagde transformatie richt zich op een evenwichtige benadering van de complexiteit van het gebied en het versterken van het bestaande industriële karakter op alle niveaus aan de hand van drie pijlers: groots landschap, robuuste relicten en industriële logica.
2.3 Stedebouwkundige Karakteristieken
Het plan is vooralsnog om uitvoering te geven aan het voorliggende stedebouwkundig plan. De opzet van het bestemmingsplan is flexibel. De belangrijkste randvoorwaarden uit dit stedebouwkundig plan zijn vertaald naar het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan legt echter dit stedebouwkundig plan niet volledig vast en biedt daarmee ruimere mogelijkheden.
De belangrijkste waarden uit dit stedebouwkundig plan zijn vertaald naar de verbeelding. Er worden twee soorten bouwvlakken aangeduid, één waarbij het bouwvlak geheel kan worden uitgevuld en één waarbij een maximaal percentage bebouwd kan worden. Bij de mogelijkheid tot uitvullen van het bouwvlak bestaat daarnaast bij enkele bouwvlakken de specifieke wens in ieder geval te bouwen tot de rooilijn met zogenaamde 'definiërende gevels', voor een helder gedefinieerde publieke ruimte. De envelop dient daar een stevige plint te creëren waarbij geen 'gaten' vallen in de rooilijn. Het openhouden en deels opvullen van een doorlopend framewerk zou hierin wel mogelijkheden bieden.
Rondom de bestaande bebouwing zijn de bouwvlakken redelijk strak gehouden. Hierbij is onderzocht waar extra ruimte mogelijk is voor op- of aanbouwen in verhouding tot de bestaande bebouwing en waar mogelijk is het bouwvlak verruimd. Hoogte-accenten aan de randen corresponderen met De Oversteek en de elektriciteitsmasten. Optoppingen binnen het gebied zoeken een verhouding tot de hogere delen van de NYMA en de Vasim; deze laten daarmee de watertoren en de schoorstenen van de Vasim in waarde. Binnen de envelop zijn plinten zoveel mogelijk 4 meter hoog en wordt ook een dakrand meegenomen voor het uit het zicht plaatsen van zonnepanelen en installaties.
De cultuurhistorisch waardevolle Vasim met kolk en NYMA-gebouw zijn beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
Door het gebied loopt de waterkering met daarbij een bescherming door middel van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Bij Kavel 7 heeft het talud van de dijk een groenbestemming gekregen. Hier bevindt zich ook de cultuurhistorisch waardevolle Koningsstraat welke een stedebouwkundige vertaling heeft gekregen door deze ook groen te bestemmen.
Binnen de ruime bouwvlakken waar slechts een percentage bebouwing is toegestaan kan de nadere invulling van het gebied plaatsvinden. Deze gebieden dienen een groen karakter te behouden met tactisch gesitueerde bebouwing van een maximaal bepaalde oppervlakte.
In het plangebied zullen voorzieningen worden mogelijk gemaakt, zoals horeca, leisure en bedrijvigheid, afgestemd op de omgeving. Waar welk programma exact zal landen wordt op voorhand niet vastgelegd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Relevant Rijksbeleid
3.1.1 Barro
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn onderwerpen van nationaal belang aangewezen. Voor de NYMA-ontwikkeling is de kaart "Grote rivieren" van belang. Hierop is het rivierbed en het stroomvoerend rivierbed aangewezen, waar het noordelijk deel van het plangebied onderdeel van uitmaakt. Dit vormt geen belemmering voor de NYMA-ontwikkeling, omdat in paragraaf 6, van hoofdstuk 6, van het Waterbesluit, is bepaald dat de vergunningplicht bij Rijkswaterstaat niet geldt, voor dit deel van het plangebied. Zie paragraaf 4.8 Water.
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte”. Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming. Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen.
De in voorliggende bestemmingsplan voorziene ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro hierop van toepassing is. Voor de beoogde ontwikkeling is een uitgebreide Ladderonderbouwing opgesteld, opgenomen in Bijlage 1. Hierin is ook de ontwikkeling van het ten oosten van het plangebied gelegen ontwikkelgebied Waalkwartier opgenomen. Beide ontwikkelingen vinden plaats in bestaand stedelijk gebied. De ontwikkelingen in het centrum van het Waalkwartier en bij NYMA hebben elk onmiskenbaar een onderscheidend karakter, doelgroepen en effecten, maar zijn qua functioneel programma ten dele ook vergelijkbaar, waaronder vormen van kleinschalige bedrijvigheid, cultuur, horeca en andere commerciële en maatschappelijke functies. In deze laddertoetsing is daarom het accent gelegd op de analyse van het onderscheidende (kwalitatieve) karakter van beide ontwikkelingen, ten opzichte van elkaar, maar bijvoorbeeld ook in relatie tot de binnenstad. De specifieke gebiedskenmerken vormen de basis voor het beoogde programma, de doelgroepen en samenhang tussen de functies. Dit ts tevens de basis voor de behoefteraming
De integrale herontwikkeling van de beide planlocaties Waalkwartier en NYMA is vanuit de doelstellingen en kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking positief beoordeeld. De herontwikkeling leidt op beide locaties tot kwalitatief sterke en samenhangende concepten op geschikte locaties, met een belangrijke ruimtelijk-functionele meerwaarde voor Nijmegen en de regio. Er is voor alle beoogde functies voldoende behoefte aanwezig.
Het functiepatroon is voor beide ontwikkelingen, ook in hun onderlinge samenhang, in hoge mate complementair aan het bestaande aanbod in Nijmegen en de regio. De effecten op de regionale ruimtelijk-economische structuur en het woon-, leef- en werkklimaat zijn per saldo positief. Er wordt geen extra leegstand verwacht door de ontwikkelingen. In beide gevallen is, omgekeerd, zelfs sprake van invulling van structurele leegstand ter plekke.
3.1.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met rijksbeleid, omdat er uit de opgestelde Ladderonderbouwing blijkt dat er voldoende behoefte is. Er zal geen structurele leegstand ontstaan. Omgekeerd is er zelfs sprake van het invullen van structurele leegstand. Daarnaast zijn de waterkering en het stroomvoerend rivierbed in voldoende mate beschermd.
3.2 Relevant Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
In de "Omgevingsvisie Gaaf Gelderland" staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en de ambities voor thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht), en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden.
De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.
De doelstelling van de "Omgevingsvisie Gaaf Gelderland" is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:
- Gezond: een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, en de bescherming van onze flora en fauna.
- Veilig: voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En aandacht voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
- Welvarend: een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen.
Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.
Voor de uitvoering hanteert de provincie vier 'doe-principes':
- Doen: De provincie kijkt breed met focus en zoekt actief ruimte.
- Laten: De provincie stimuleert niets buiten haar visie.
- Zelf: De provincie neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld.
- Samen: De provincie werkt samen met partners en stimuleert innovatie en kennisdeling.
Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid.
Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen en werklocaties is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatie-afweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
Op het plangebied zijn geen specifieke regelingen uit de Omgevingsverordening van toepassing, behalve dat voor de beleidsvelden detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat ontwikkelingen van detailhandel en bedrijventerreinen passend moeten zijn binnen regionaal afgestemde programma's. Dit is het geval, vandaar dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt.
3.2.3 Conclusie
De programmering van NYMA voorziet in een behoefte. Bovendien wordt door de ontwikkeling van het gebied als geheel, de ruimtelijke kwaliteit vergroot en biedt het mogelijkheden om aanpassingen op het gebied van duurzaamheid en klimaatbestendigheid te integreren. Zie paragraaf 4.10Duurzaamheid en klimaat.
3.3 Relevant Gemeentelijk Beleid
Het algemene gemeentelijke beleid is in deze paragraaf opgenomen. Het sectorale beleid, komt aan de orde in Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten.
3.3.1 Kaders NYMA
De herontwikkeling van NYMA is al geruime tijd in gang. Onderstaande producten zijn een opbouw van visie naar toetsingskader, met voorliggend bestemmingsplan als logisch vervolg daarop.
3.3.2 Nijmegen Stad in beweging - omgevingsvisie 2020-2040
In de recent door het college vastgestelde Omgevingsvisie Nijmegen stad in Beeld heeft Nijmegen haar vizier verlegt. Nijmegen kiest voor een compacte , levendige stad, een groene en gezonde stad, aanpak van de energietransitie en duurzame mobiliteit. De focus wordt voor de komende jaren gelegd op het gebied rondom de Waal en het kanaal. Nijmegen zet verder in op de toevoeging van 10.000 woningen en op de groei van de werkgelegenheid met 10.000 banen tot 2030.
Groei binnen de bestaande stad
Nijmegen is een stad voor iedereen en een stad waar iedereen welkom is. Een inclusieve stad waar inwoners mogen zijn wie ze zijn, rekening wordt gehouden met anderen en waar aandacht is voor wie hulp nodig heeft. Een stad die ook in de toekomst ruimte blijft bieden aan eigen initiatief. Nijmegen blijft groeien, in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Het streven is om deze groei binnen de huidige stad te laten plaatsvinden. De ruimte die nodig is voor de extra te creëren woningen en banen wordt gezocht in de focusgebieden Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/ Winkelsteeg en Heyendaal en in de sectoren Health & High Tech. Zo laten we het prachtige landschap om ons heen intact. Bovendien houden we met groei en verdichting het draagvlak voor een goed voorzieningenniveau in stand.
Compacte en leefbare stad
Nijmegen blijft een compacte stad met een duidelijke identiteit, waar het door functiemenging en slimme combinaties aantrekkelijk is om te wonen en te verblijven. Waar het groen van buiten de stad als aders de stad in komt. Daarmee is er ruimte voor biodiversiteit en dieren en kunnen de gevolgen van de klimaatverandering worden opgevangen. Met een gunstig ondernemersklimaat met financieel gezonde en hoogwaardige bedrijven. Nijmegen biedt volop ruimte aan voetgangers en fietsers. Met een sterk openbaarvervoernetwerk houden we de stad leefbaar en bereikbaar.
Duurzame stad
Met elkaar en met de regio wordt gewerkt aan de transformatie naar een duurzame stad, waarin energie duurzaam wordt opgewekt en waarmee efficiënt wordt omgaan. Er wordt toegewerkt naar een circulaire economie.
Samen werken en ruimte geven
Samen met partners en de bewoners van Nijmegen werkt de gemeente aan de stad van de toekomst. Hierbij wordt ruimte gegeven aan initiatieven die de kwaliteit van de stad ten goede komen.
Nijmegen centraal in de regio
Nijmegen is centrumstad in de regio Arnhem-Nijmegen. Die regio is het grootste stedelijk netwerk en het economische zwaartepunt van Oost-Nederland. Gunstig gelegen tussen de Randstad en Nordrhein-Westfalen is het de natuurlijke schakel tussen Nederland en Duitsland. De regio kent prachtige landschappen, die in stand moeten worden gehouden. Grote opgaven op het gebied van mobiliteit, duurzaamheid, economie en wonen worden samen aangepakt.
3.3.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid, maar vormt juist een mooie invulling van dat beleid. In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op onder andere het gebied rondom de Waal en het kanaal. De westelijke rivieroever wordt omgevormd tot een reeks aantrekkelijke verblijfsplekken. NYMA ontwikkelt zich hierbinnen tot een werkgebied, met plek voor cultuur, ambacht en beweging.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Economische Ontwikkeling
4.1.1 Uitgangspunten Omgevingsvisie
Een economisch veerkrachtig Nijmegen is een stad die aantrekkelijk is om in te ondernemen en in te werken. Dit zorgt er voor dat er meer bedrijven komen en de werkgelegenheid groeit. In tien jaar tijd willen we zorgen voor 10.000 extra banen op allerlei niveaus.
- Nijmegen wil in 2050 volledig circulair zijn. Op een groter schaalniveau vormen we samen met de Provincie Gelderland en de regio's Arnhem- Nijmegen en Food Valley (Ede Wageningen) een groene metropoolregio. Deze regio heeft een toenemende verstedelijkingsdruk. We willen dé circulaire topregio worden in Europa.
- De benodigde ruimte voor een goed vestigingsklimaat vinden we door nieuwe locaties te ontwikkelen en bestaande locaties te herstructureren, te intensiveren of te transformeren.
- NYMA gaat een belangrijke bijdrage leveren aan onze ambitie om de komende tien jaar een groei van 10.000 nieuwe banen te behalen, vooral in groeisectoren als horeca en dienstverlening. Door het grote aantal bezoekers aan de binnenstad worden sectoren als horeca, cultuur, dienstverlening en evenementen hier steeds belangrijker. In de binnenstad willen we deze sectoren de ruimte bieden om te groeien.
- We stimuleren duurzaam vervoer, onder andere door op strategische punten elektrische laadpunten aan te leggen, zodat bedrijven makkelijker overgaan op elektrisch vervoer van goederen.
- We stimuleren efficiënter vervoer om de stad bereikbaar te houden.
- We trekken talent aan en houden het vast door een aantrekkelijk gemengd stedelijk woonmilieu te bieden.
- We faciliteren de economie door de juiste condities te scheppen waarin excellente zakelijke dienstverlening zich graag vestigt: levendige wijken met voorzieningen dichtbij.
- Gemengde woon-werkomgevingen bieden perspectief voor banencreatie in verschillende lagen in de nabijheid van kwetsbare wijken.
4.1.2 Detailhandel
4.1.3 Horeca
4.1.4 Hotel
4.1.5 Kantoren, woon-werkpanden en commerciële dienstverlening
4.1.6 Kleinschalige bedrijvigheid
4.1.7 Vrijetijdsactiviteiten/leisure
4.1.8 Evenementen
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.2.1 Toetsingskader
4.2.2 Planvoornemen
Ten oosten van het plangebied ligt een gemengd gebied dat behoort tot het bestemmingsplan "Nijmegen Waalfront - 2 (Brugkwartier)". Hier zijn aan de Waalzijde alleen categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan. Direct aangrenzend is in het voorliggende bestemmingsplan, gelijk aan het vigerende bestemmingsplan, een rustige overgangszone voorzien met de mogelijkheid voor kleinschalige bedrijvigheid, horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en sport, eveneens in categorie 1 en 2.
Ten zuiden van het plangebied ligt in het Brugkwartier, aan de Weurtseweg 400, een gebied dat is aangewezen als nutsvoorziening in categorie 3.1, vanwege de exploitatie van een onderstation voor de distributie van stroom (Liandon B.V.). Het maatgevende aspect is geluid. Dit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, omdat in het plangebied geen geluidgevoelige bestemingen mogelijk worden gemaakt, vanwege de ligging van het volledige plangebied binnen de geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterrein Nijmegen-west/Weurt. Bovendien zijn de transformatoren van de nutsvoorziening afgeschermd met een muur van 6 meter hoog, waardoor het plangebied wordt afgeschermd van het laagfrequent geluid. Behalve geluid, genereert de nutvoorziening ook elektromagnetische velden, maar het is onwaarschijnlijk dat de 0,4 micro Tesla-contour over het plangebied valt. Bovendien zijn in het aangrenzende deel van het plangebied geen gevoelige bestemmingen gepland, waar langdurig en structureel kinderen verblijven.
Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan het bestemmingsplan "Nijmegen Mercuriuspark". Ten zuiden van de Nymaweg is categorie 1 t/m 3.2 toegestaan. Het nabijgelegen deel van het plangebied, het Vasimterrein, is in de huidige situatie ook bestemd voor categorie 3.2 bedrijven. Bevi-bedrijven zijn op de terreinen in alle gevallen uitgesloten, evenals geluidgevoelige objecten. Enige onderlinge hinder in de toekomst is daarom niet aan de orde. Hetzelfde is het geval voor de nabijgelegen terreinen ten westen van de Nymaweg. Deze terreinen zijn, net als het binnen het plangebied gelegen Kavel 7, in het geldende bestemmingsplan "Nijmegen Mercuriuspark" bestemd voor bedrijven t/m categorie 4.2, BEVI-bedrijven zijn toegestaan voor zover de plaatsgebonden risicocontour niet over andere bouwpercelen valt en geluidsgevoelige objecten zijn uitgesloten.
Ten westen van het plangebied ligt de voormalige kolencentrale van Engie op het industrieterrein Kanaalhavens. De kolencentrale is gesloten, maar de bestemming biedt nog wel de mogelijkheid voor een kolencentrale, in categorie 5.2, met een richtafstand van 700 meter. Het Engie-terrein maakt deel uit van het geluidgezoneerd industrieterrein. Vanwege de ligging van het plangebied tegen dit terrein aan en de ligging van de geluidzone over het plangebied, zijn geluidgevoelige objecten ter plaatse van het plangebied expliciet uitgesloten in dit bestemmingsplan. Behalve voor geluid, heeft een kolencentrale ook voor stofhinder een richtafstand van 700 meter. Dit aspect gaat over visuele hinder van stof van puntbronnen en diffuse emissies van op- en overslag. Beide bronnen van stof zijn verwijderd, omdat de kolencentrale is gesloten. Nieuwe bronnen van stofemissies zijn echter planologisch niet uitgesloten. De afstand tot een potentiële bron van stofhinder is echter acceptabel, aangezien in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling verschillende regels zijn opgenomen om stofhinder direct buiten de inrichting te voorkomen, ongeacht eventuele richtafstanden tot een woonomgeving of andere stofgevoelige bestemmingen. Deze regels hebben betrekking op zowel puntbronemissies (zoals een puinbreker) als emissies door de op- en overslag van goederen in de buitenlucht. Voor diffuse emissies van op- en overslag geldt dat moet worden voorkomen dat stofverspreiding optreedt, die op een afstand van meer dan 2 meter van de bron, met het blote oog waarneembaar is, om verontreiniging van de omgeving zoveel mogelijk te beperken (artikel 3.32, lid 1, onder a, Activiteitenbesluit). Bovendien worden in het plangebied geen woningen of andere stofgevoelige bestemmingen gerealiseerd.
Aan de Waalzijde grenst het plangebied aan hoogspanningslijnen van 150 Kv. Deze hoogspanningslijnen veroorzaken een magneetveldzone. Het voorzorgbeleid is erop gericht om zoveel als mogelijk gevoelige bestemmingen in het magneetveld >0,4 micro Tesla uit te sluiten. In voorliggend bestemmingplan worden geen gevoelige bestemmingen gerealiseerd, waarin structureel kinderen verblijven gedurende een groot deel van de dag.
Vanuit de milieuzonering zijn er geen beperkingen voor de NYMA-ontwikkeling.
4.3 Geluid
4.3.1 Toetsingskader
4.3.2 Planvoornemen
Met voorliggend plan worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Derhalve voldoet dit plan voor het aspect geluid.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Luchtkwaliteit
4.5 Geur
4.5.1 Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij stelt regels ter bescherming van geurgevoelige objecten. Een geurgevoelig object is kortgezegd een gebouw waarin mensen gedurende de dag verblijven. In de wet is een meer gedetailleerde begripsbepaling opgenomen.
4.5.2 Planvoornemen
Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. Binnen een straal van 1 kilometer zijn geen veehouderijen gevestigd. Vandaar dat in het geval van de beoogde ontwikkeling geen sprake is van geurhinder door veehouderijen of van beperkingen van veehouderijen in hun bedrijfsvoering.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Toetsingskader
4.6.2 Planvoornemen
Plaatsgebonden risico
Geen enkele bovengenoemde bron heeft een PR 10-6 contour over het plangebied liggen. Het kanaal en het spoor liggen op grote afstand waardoor alleen een onwaarschijnlijk toxisch scenario het plangebied kan bereiken. Volgens de "Beleidsvisie externe veiligheid" (februari 2014) kan hier worden volstaan met een standaard verantwoording, zoals weergegeven op pagina 34 van de beleidsvisie. Daarnaast ligt het plangebied tegen de Waal aan. Over de Waal worden grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het "Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen" en de "Regeling basisnet, bijlage III" geven aan hoeveel schepen beladen met gevaarlijke stoffen per jaar over de Waal varen. Ondanks de grote hoeveelheid gevaarlijke stoffen die worden vervoerd is het vervoer over water relatief veilig. Mede vanwege de breedte van de Waal, waardoor de kans op slachtoffers in het geval van een calamiteit kleiner is.
Groepsrisico
Volgens het Bevt, artikel 8, kan een groepsrisicoverantwoording achterwege blijven indien het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde blijft. Dit geldt ook indien het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft maar niet met meer dan met 10% van de oriëntatiewaarde toeneemt. De "Handleiding Risicoanalyse Transport" (HART, januari 2017) geeft aan hoe om te gaan met de groepsrisicoverantwoording. In de bijlage van het HART staat de vuistregel dat 10% van het groepsrisico van de Waal alleen wordt overschreden indien de dichtheid in de eerste 200 meter meer dan 500 personen/ha is én meer dan 1.000 schepen met LT2 plus GT3 stoffen per jaar over de Waal varen. Aan de laatste voorwaarde wordt voldaan, maar ook met het nieuwe plan is er geen dichtheid van 500 personen per hectare in de eerste 200 meter vanaf de Waal.
Het plangebied betreft ongeveer 10 hectare. Vanaf 5.000 personen in het plangebied, is mogelijk een groepsrisico te verwachten van boven de 10% van de oriëntatiewaarde in de eerste 200 meter vanaf de oeverlijn. Dit is niet waarschijnlijk gezien het programma in het plangebied. Dit alles resulteert naar schatting in ongeveer 1.000 personen die maximaal aanwezig zijn. Met incidenteel meer aanwezigen vanwege een evenement. Structureel is geen sprake van een dichtheid van 500 mensen in de eerste 200 meter vanaf de oeverlijn. Een berekening van het groepsrisico kan dus achterwege blijven.
Plasbrandscenario
Op grond van artikel 10 Bevt is een verantwoording van het plasbrandscenario noodzakelijk. Indien de brandende plas naar de oever/kade drijft ontstaat er een intense hittestraling, waardoor op de oever slachtoffers kunnen vallen. Tot op een afstand van 70-80 meter van de oever kunnen bij mensen dodelijke derdegraads brandwonden ontstaan. De belangrijkste handelingsperspectieven van deze mensen is vluchten en schuilen. In de "Beleidsvisie externe veiligheid" is daarom aangegeven dat in de eerste 25 meter vanaf de vaarweg/oeverlijn geen zeer kwetsbare objecten zijn toegestaan en dat kwetsbare objecten, zoals woningen, zwaar verantwoord moet worden. In de zone van 25 tot 90 meter vanaf de oeverlijn geldt een zware verantwoording voor zeer kwetsbare objecten.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt het gebruik ten behoeve van zeer kwetsbare objecten niet mogelijk. Kwetsbare objecten en locaties worden wel toegelaten in het hele plangebied. Reden hiervoor is dat de gebruikers van deze objecten over het algemeen zelfredzaam zijn en dat er in het plangebied voldoende mogelijkheden zijn om te schuilen en te vluchten in geval van een calamiteit. Ook is duidelijk dat de kans op een ongeval zeer klein is. De kans op een ongeval, met een enkelwandige binnenvaarttanker waarbij benzine uitstroomt, wordt geschat op 1 tot 4 maal per 10 miljoen jaar per voertuigkilometer (scenarioboek externe veiligheid). De kans dat de vloeistof ontsteekt en precies bij het plangebied tot een forse hittestraling leidt is nog vele malen kleiner. Dit komt mede door het feit dat de jaargemiddelde waterstand veel lager ligt dan de kademuur, waardoor deze muur extra bescherming biedt tegen dit scenario. Om deze reden wordt het niet zinvol geacht om aanvullende bouwkundige maatregelen te eisen voor extra bescherming van kwetsbare objecten.
Voor scenario's met betrekking tot het vrijkomen van giftige stoffen vanaf schepen op de Waal, is schuilen het belangrijkste handelingsperspectief. De huidige bouweisen zijn voldoende om mensen binnen de bebouwing voldoende bescherming te bieden tegen een giftige gaswolk. Bestaande gebouwen/monumenten dienen te worden voorzien van een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem.
Op het nabijgelegen terrein van Engie wordt de kolencentrale gesloopt en wordt zeer waarschijnlijk een tweetal windmolens geplaatst. De PR 10-6 contouren van deze windmolens vallen niet over het plangebied. Wel valt de werpafstand bij overtoeren over een klein deel van het plangebied. De moderne windmolens zijn echter meervoudig beschermd tegen het maken van overtoeren. De kans op een incident waarbij mensen in het plangebied getroffen worden is daarom verwaarloosbaar klein. Daarnaast is een groepsrisicoverantwoording niet aan de orde, omdat de windmolens onder het Activiteitenbesluit vallen.
4.6.3 Advies veiligheidsregio VRGZ
Het voorliggende bestemmingsplan is ter toetsing voorgelegd aan de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Hierop is advies met een uitgebreide toelichting gegeven, zie Bijlage 3 Externeveiligheid: Advies VRGZ.
Onderstaand zijn de adviezen opgenomen:
- Ontvluchting en zelfredzaamheid:
Realiseer een extra doorgang in het Nyma-gebouw richting Vasim om de ontvluchting van het evenemententerrein te verbeteren; idealiter wordt deze doorgang gerealiseerd met hoogte van 4,2 meter (en een breedte van 3,5 meter). Daarmee wordt het ook bruikbaar als doorgang voor hulpverleningsvoertuigen.
- Externe veiligheid:
- 1. Bij verbouwing van het Nyma gebouw: voer aanpassingen aan gevels aan de Waalzijde indien mogelijk zoveel mogelijk uit als 'blinde gevel' en zorg bij eventuele aanpassing van het ventilatiesysteem voor een centraal afschakelbare installatie. Bouwkundige aanpassing van het pand zou extra bescherming kunnen bieden tegen de zeer hoge hittestraling van plasbranden en de overdruk van explosies. Vraag is bij bestaande bebouwing in hoeverre de kosten opwegen tegen veiligheidswinst. Dit is een gemeentelijke afweging.
- 2. Verbeter de ontvluchting van het terrein door een extra doorgang door het Nyma-gebouw (zie vorige punt).
4.6.4 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid voor de NYMA-ontwikkeling. Wel vraagt de VRGZ aandacht voor het verbeteren van de ontvluchting, door een extra doorgang in het NYMA-gebouw te voorzien, wat ook in de planregels is verankerd (vluchtroute voor voetgangers, niet voor hulpdiensten), en bij verbouwing van het gebouw aanpassingen aan de gevels aan de Waalzijde zoveel mogelijk als blinde gevel te realiseren en een centraal afschakelbare ventilatiestysteem aan te brengen. Het mogelijk treffen van maatregelen aan het gebouw is een gemeentelijke afweging.
4.7 Bodem
4.7.1 Toetsingskader
4.7.2 Planvoornemen
Het plangebied is geografisch onder te verdelen in een noordelijk en zuidelijk deel. Beide delen worden gescheiden door een dijklichaam, met op de dijk de Winselingseweg. Het noordelijk deel betreft het NYMA-terrein, waar voorheen een kunstzijdespinnerij gevestigd was. Het zuidelijk deel betreft het Vasim-terrein. Ook dit terrein was onderdeel van de kunstzijdespinnerij NYMA. Ten zuidwesten van het Vasim-terrein ligt een perceel dat wordt aangeduid als 'Kavel 7'. Dit terrein is momenteel braakliggend. Op het oostelijk deel bevindt zich de stadsbrug de Oversteek. Het plangebied als geheel wordt aangeduid als NYMA.
Binnen het plangebied is het voornemen om bij de ontwikkeling zoveel mogelijk gebruik te maken van de bestaande bebouwing. Deze bebouwing wordt door herinrichting en renovatie geschikt gemaakt voor toekomstig gebruik. Daarnaast is op beperkte schaal nieuwbouw mogelijk. Hiervoor wordt in eerste instantie gedacht aan bebouwing onder de Oversteek, bebouwing op het noordelijk NYMA-terrein en bebouwing op Kavel 7. Het is de bedoeling dat NYMA zich op een organische manier ontwikkelt. Er worden evenementen toegestaan en er is ruimte voor creatieve ondernemingen. Er komt geen woonbestemming of een andere functie die ervoor zorgt dat er sprake is van een gevoeligere bestemming.
Bodemkwaliteit
De bodemsituatie is voor het NYMA-kwartier in 2017 reeds beoordeeld en in beeld gebracht. Hiervan is een memo opgesteld (D170132919), met begeleidende tekeningen (D170132897), opgenomen in Bijlage 4 Bodem: overzicht onderzoeken. Voor een uitgebreide toelichting op de bodemsituatie wordt naar deze documenten verwezen. Voor nu wordt volstaan met een korte beschrijving van de beschikbare bodeminformatie en een actualisatie van gegevens naar aanleiding van recente ontwikkelingen.
Het plangebied is geografisch onder te verdelen in een noordelijk (NYMA) en zuidelijk deel (Vasim). Beide delen worden gescheiden door een dijklichaam. Op grond van de bekende bodeminformatie blijkt dat ook qua bodemkwaliteit dit onderscheid gemaakt kan worden. Het noordelijk deel is namelijk meer verontreinigd dan het zuidelijk deel.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten (in chronologische volgorde):
- A. Vasim/zuidelijk deelen Kavel 7/zuidwestelijk deel
- 1. Indicatief milieukundig bodemonderzoek Terrein Vasim, Fugro, kenmerk F-7777, 28 maart 1991;
- 2. Verkennend bodemonderzoek bedrijfsterrein Winselingseweg 39 te Nijmegen, Oranjewoud, projectnummer 15009-71425, februari 1995;
- 3. Historisch onderzoek en bodemonderzoek (Dijkverbeteringsplan), Haskoning, kenmerk D2430.A0/R027/LR/NR, 4 juli 1997;
- 4. Aanvullend onderzoek Waalbandijk Nijmegen, DHV, kenmerk P2199-27-001, 27 oktober 1998;
- 5. Verkennend milieukundig bodemonderzoek Winselingseweg 41 te Nijmegen, Fugro, kenmerk D-9011/110, 25 februari 1999;
- 6. Verkennend en nader onderzoek Winselingseweg 41 te Nijmegen, DHV, kenmerk R3520-80-001, 11 mei 2001;
- 7. Verkennend onderzoek stortplaatsen Gelderland Winselingseweg 41 te Nijmegen VOSGE/330/017, De Straat milieuadviseurs, kenmerk B5211, 1 november 2001;
- 8. Verkennend bodemonderzoek Weurtseweg te Nijmegen, DHV, kenmerk T2288-81-001, 14 februari 2003;
- 9. Asbestonderzoek Weurtseweg te Nijmegen, locatie “Weurtse kolk”, DHV Milieu en Infrastructuur B.V., 22 april 2003,
- 10. Indicatief bodem- en asbestonderzoek tweede stadsbrug Nijmegen, Royal Haskoning, kenmerk 9T2403.B7, 28 augustus 2009;
- 11. Verkennend bodemonderzoek Kreekweg Nijmegen, Lankelma Geotechniek, kenmerk RHA/VN-75155, 12 oktober 2009;
- 12. Verkennend bodemonderzoek Winselingseweg 39 in Nijmegen, Envita, kenmerk RHA/VN-30261, 8 juni 2010;
- 13. Bodemonderzoek Winselingseweg 41 te Nijmegen, MWH, kenmerk M11B0116, 22 april 2011.
- B. NYMA/noordelijk deel
- 1. Bodemonderzoek bedrijfsterrein NYMA B.V. Winselingseweg 12 te Nijmegen, Haskoning, kenmerk 12057.B1017.AO/R002/IS/GKK, oktober 1993;
- 2. Nader onderzoek op het bedrijfsterrein van NYMA B.V. aan de Winselingseweg 12 te Nijmegen, Haskoning, kenmerk 12057.B1730.AO/R002/IS/GR, maart 1994;
- 3. Evaluatie bodemsanering bouw loogtank Winselingseweg 12 te Nijmegen, Haskoning, kenmerk F1741.AO/R001/CHE/CMLL, februari 1998;
- 4. Nulsituatieonderzoek Nymplex te Nijmegen, Haskoning, kenmerk L0102.AO/B002/HAM/MJAE, 12 april 2001;
- 5. Verkennend bodemonderzoek Winselingseweg 16 te Nijmegen, Grontmij, kenmerk 12011900, 29 maart 2005;
- 6. Nulsituatieonderzoek Winselingseweg 12 te Nijmegen, Haskoning, kenmerk 9P3873.01, 27 februari 2007;
- 7. Verkennend bodem- en asbestonderzoek Winselingseweg 12 te Nijmegen, Grontmij, kenmerk 99041167, 27 juni 2008;
- 8. Verkennend en nader bodemonderzoek nieuwbouw Winselingseweg 12 te Nijmegen, Royal Haskoning, 9T4654.01/R0002/Nijm, 26 april 2010;
- 9. Verkennend bodemonderzoek middendeel bedrijfsterrein Winselinseweg 12 te Nijmegen, Royal Haskoning, 9V7688.01, 19 juli 2010;
- 10. Gedetailleerd raamsaneringsplan bedrijfsterrein Winselingseweg 12 te Nijmegen, Haskoning, kenmerk 9V8109.01/R0002/407180/Nijm, 23 juli 2010;
- 11. Natronloogspot 2007 bedrijfslocatie Winselingseweg 12 te Nijmegen. Actualisatie-onderzoek en monitoringsvoorstel grondwater, Royal Haskoning, (V8109.01/L0003/JVGE/Nijm, 11 november 2010;
- 12. Resultaten aanvullend bodemonderzoek Winselingseweg 12-16 te Nijmegen, De Ruiter, kenmerk AZE/BB120070.3350022, 18 januari 2011;
- 13. Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en 5707) Winselingseweg 12 (ged.) en 16 in Nijmegen, Envita, kenmerk 201694-12/R01, 24 oktober 2011;
- 14. Evaluatieverslag sanering Categorie immobiel locatie Winselingseweg 16 in Nijmegen, Envita, kenmerk 201694-11/R01, 19 december 2011;
- 15. Grondwateronderzoek Winselingseweg 12 te Nijmegen, MWH, kenmerk M12b0126.r02, 3 juli 2015;
- 16. Nijmegen, Winselingseweg 12 conceptueel model sulfaat, Tauw, kenmerk R001-1260764RGL-mwl-V02-NL, 4 oktober 2017;
- 17. Plan van aanpak deelsanering NYMA, Heijmans Infra, kenmerk Jala2.18.0111_versie 2, 18 juli 2018;
- 18. Milieuhygiënisch bodemonderzoek NYMA terrein Winselingseweg 12 te Nijmegen, Bioclear earth, kenmerk 20185402/11776, 1 oktober 2018;
- 19. Plan van aanpak egaliseren Winselingseweg 12 Nijmegen, Bioclear earth, kenmerk 20185402/11769, 1 oktober 2018;
- 20. Plan van aanpak kabelsleuven Winselingseweg 12 Nijmegen, Bioclear earth, kenmerk 20185402/11782, 4 oktober 2018;
- 21. Rapportage evaluatie bodemsanering NYMA-terrein (Winselingseweg) te Nijmegen, Econsultancy, kenmerk 7659.001, 5 oktober 2018.
Uit deze bodemonderzoeken blijkt het volgende:
- A. Vasim/zuidelijk deel
- Over het gehele terrein is de bodem licht tot sterk puinhoudend.
- Bekend is dat er een gedempte kolk aanwezig is. Deze lijkt niet te zijn gedempt met afval, maar met puinhoudende grond. Er is in het veld geen duidelijk onderscheid in de bodemopbouw zichtbaar tussen de gedempte kolk en de bodem daarbuiten.
- De bodem is overwegend licht verontreinigd. Dit geldt met name voor de bovengrond (0,0-0,5 m-mv). Er is slechts één keer een matig verhoogd gehalte nikkelgemeten (2009).
- In de ondergrond (dieper dan 0,5 m-mv) zijn ten westen van de stadsbrug incidenteel matig tot sterk verhoogde gehalten metalen en Pak gemeten. Er is geen duidelijke onderlinge samenhang. Er is ten westen van de stadsbrug vermoedelijk geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
- Ten oosten van de stadsbrug is in de zuidoostelijk hoek van het Vasim-terrein in de ondergrond (dieper dan 0,5 m-mv) een meer aaneengesloten matig tot sterke verontreiniging met metalen aanwezig. De verontreiniging is niet afgeperkt. Er is mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (>25 m3 >I). Een besluit ernst en spoed is nog niet genomen.
- In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties vluchtige aromaten, VOCl en metalen aanwezig.
- Vanwege de aanwezigheid van puin is het gehele terrein verdacht op asbest. Lokaal is er al asbestonderzoek uitgevoerd. Hierbij is geen asbest aangetroffen.
- De uitgevoerde bodemonderzoeken zijn allen gedateerd (ouder dan 5 jaar) en er is veelal geen onderzoek gedaan naar asbest.
- B. Kavel 7/zuidwestelijk deel
- Historisch gezien kan de locatie als verdacht worden aangemerkt, vanwege de aanwezigheid van de voormalige Weurtse Kolk. Van kolken is bekend dat deze in het verleden vaak werden gedempt met afval, bouwpuin of verontreinigde grond.
- In het meer recente verleden lagen op de locatie een tennisbaan en sportvelden. Deze activiteiten zijn in principe onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging.
- De verrichte boringen duiden niet op een demping met bouwpuin of afval. Plaatselijk is in enkele boringen in de ondergrond (vanaf 0,5 m-mv) wel sprake van bijmengingen met puin en/of sintels. Net als op het VASIM terrein is geen duidelijk onderscheid in de bodemopbouw zichtbaar tussen de gedempte kolk en de bodem daarbuiten.
- Over het gehele terrein is de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) ten hoogste licht verontreinigd. Dat geldt ook voor het grondwater.
- Er is geen asbest aangetroffen/aangetoond.
- In de ondergrond (vanaf 0,5 m-mv) zijn plaatselijk matig tot sterk verhoogde gehalten gemeten. Dit duidt vooralsnog niet op een geval van ernstige bodemverontreiniging, maar meer op niet aaneengesloten puntverontreinigingen die samenhangen met het incidenteel voorkomen van bodemvreemd materiaal. De verontreinigingen/bodemvreemde bijmengingen zijn aangetoond langs de noordwestelijke en noordoostelijke rand van het perceel.
- C. NYMA/noordelijk deel
- Het verontreinigingsbeeld is zeer heterogeen. Plaatselijk zijn sterk verhoogde gehalten metalen (kobalt, barium, koper, lood, zink, arseen), pak, natronloog(natrium) en PCB aangetoond in zowel boven- als ondergrond. Er zijn ook delen waar de bodem ten hoogste licht verontreinigd is. Ter plaatse van de voormalige stookolietank is een sterke verontreiniging met circa 60 m3 minerale olie in de grond aanwezig. Het grondwater is niet verontreinigd.
- Door het heterogene beeld en de diversiteit aan verontreiniging is niet altijd een eenduidige bron aan te wijzen. Waarschijnlijk zijn er verschillende oorzaken voor de verontreinigingen. Van het natrium staat vast dat deze veroorzaakt is door het voormalige gebruik van natronloog op de locatie.
- De bodem bestaat globaal voor de bovenste 2 meter uit zand met af en toe wat puin er in. Daaronder bevindt zich een klei-leemlaag, globaal vanaf 3-4 meter-mv, over het algemeen licht tot matig verontreinigd, maar plaatselijk soms sterk met koper, lood en/of zink. Onder de kleilaag bevindt zich een nagenoeg niet verontreinigde zandlaag.
- In het grondwater zijn sterk verhoogde concentraties barium, sulfaat en natrium gemeten. Het barium lijkt van natuurlijke oorsprong. Van het sulfaat en natrium is bepaald dat deze bij de huidige gebruiksvorm geen risico's met zich meebrengen.
- De locatie maakt onderdeel uit van het aan een ophooglaag gerelateerde geval 'Havenweg 2 (besluit 1996)'. Uit de bodemonderzoeken komt echter naar voren dat hier geen sprake is van een typische ophooglaag zoals dit elders in het Waalfront is aangetroffen. De bodem op het NYMA-terrein is (veel) minder puinhoudend. Ook is hier geen sprake van een duidelijk te onderscheiden laag op basis van kleur en samenstelling.
- Vanwege de aanwezigheid van puin is het gehele terrein verdacht op asbest. Lokaal is er al asbestonderzoek uitgevoerd. Hierbij is geen asbest boven de interventiewaarde aangetroffen. Op het talud van de dijk is wel een verontreiniging met asbest aanwezig (circa 50 m3). Hoewel de locatie reeds langdurig geheel verhard is, bestaat er wel een kans op asbest in de bodem. Zo zijn er in 2018 kelders gesloopt, waarvan de binnenkant was voorzien van een asbesthoudende bitumenlaag. De kelders bevonden zich onder de aanwezige verharding.
- Bepaalde delen, zoals onder het looggebouw, zijn nog onvoldoende onderzocht. Er is nu geen directe noodzaak voor onderzoek. Bij ontwikkeling moet dit onderzoek wel worden uitgevoerd.
Besluiten Bodem
Op het Vasim-terrein en Kavel 7 rusten geen besluiten. Op het NYMA-terrein zijn meerdere besluiten van toepassing, waaronder ernst en urgentie (1996), ernst en spoed (2010), besluit raamsaneringsplan (2010) en enkele evaluatiebesluiten van uitgevoerde deelsaneringen (2011, 2012 en 2019).
In besluiten op ernst en urgentie (1996) en ernst en spoed (2010) is opgenomen dat een spoedige sanering niet nodig is, vanwege de afwezigheid van onaanvaardbare humane-, ecologische-, en verspreidingsrisico's bij het gebruik als bedrijventerrein. Een verandering in het gebruik kan aanleiding zijn voor het nemen van een nieuw besluit ernst en spoed. Een belangrijk gegeven bij de bepaling van risico's is dat contactrisico's nu niet bestaan door de aanwezige verharding. Zolang hierin niets verandert, lijkt een nieuwe risicobeoordeling en nieuw besluit daarom vooralsnog niet nodig. Deze stappen zullen wel worden gezet zodra de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Bodemsaneringen
Op het noordelijk terreindeel is een raamsaneringsplan van kracht (besluit 2010). Uitgangspunt voor de saneringsaanpak is de handhaving van de industriële bedrijfsbestemming, waarbij na uitvoering van de sanering geen actieve beheers- en nazorgmaatregelen zijn vereist. De wijziging naar een niet industriële gemengde bestemming heeft niet direct gevolgen voor de werkingskracht van het raamsaneringsplan. Wel zullen bij bepaalde ontwikkelingen waarvoor een sanering nodig is, mogelijk aanvullende eisen gesteld worden aan het te behalen saneringsresultaat.
In 2011 is een natronloogspot, veroorzaakt door een calamiteit in 2007, verwijderd. In 2012 is in de zuidoostelijke hoek een deelsanering van minerale olie uitgevoerd. Hierbij is een onbekende hoeveelheid restverontreiniging achtergebleven. Deze bevindt zich onder de nog aanwezige bebouwing.
In 2018 is op het noordelijk deel/NYMA-terrein een gefaseerde bodemsanering gestart. Deze is inmiddels afgerond. Doel van de sanering was om het terrein geschikt te maken voor evenementen en de hiervoor benodigde infrastructuur mogelijk te maken. Concreet betekent dit dat er een nieuwe verharding is gerealiseerd en dat er sleuven zijn aangelegd met schone grond. In deze sleuven kunnen kabels en leidingen worden gelegd zonder dat hiervoor dan opnieuw sanerende maatregelen nodig zijn. Ook is er in de zuidwestelijke hoek van het noordelijk deel een deelsanering uitgevoerd ten behoeve van een nieuw trafostation en waterput.
Bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming
Risico's, belemmeringen en maatregelen
De aangetoonde lichte tot sterke verontreinigingen vormen geen risico bij het huidige en het beoogde gebruik in combinatie met de huidige terreininrichting. De afwezigheid van risico's berust voor een groot deel op de aanwezigheid van een aaneengesloten verharding (NYMA-terrein). Deze kan dus niet zondermeer worden verwijderd.
Op de locatie zal mogelijk nieuwbouw gaan plaatsvinden. Het is mogelijk dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen, aanvullend of actualiserend bodemonderzoek nodig is. Ook is denkbaar dat bij herinrichting van het terrein, waarbij bijvoorbeeld verharding wordt verwijderd, er voorafgaand een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Dit geldt zeker op het noordelijk terreindeel.
Op het noordelijk deel (NYMA-terrein) is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarbij een raamsaneringsplan van kracht is. Voordat hier grondroerende werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, moet in de regel vooraf een plan van aanpak (PVA) worden ingediend en goedgekeurd. Alleen wanneer kabels en leidingen in de al gesaneerde sleuven worden aangelegd kan dit zonder saneringsplan. Als basis voor een PVA dient steeds het raamsaneringsplan en de hierin geformuleerde uitgangspunten, saneringsaanpak, voorwaarden en saneringsdoelstelling. In het besluit op het raamsaneringsplan zijn nog aanvullende voorwaarden gesteld.
De aanwezige verharding vormt op het noordelijk deel een saneringsmaatregel. Als deze verharding verwijderd wordt, ten bate van bijvoorbeeld een groenvoorziening, bestaat de kans dat de bodem hier eerst aanvullend gesaneerd moet worden, omdat de oorspronkelijke saneringsmaatregel daardoor wordt opgeheven. Een aanvullende sanering kan bestaan uit het aanbrengen van een leeflaag of volledige verwijdering van de vervuilde grond.
In geval van een bodemsanering hoeft niet de hele locatie gesaneerd te worden, maar volstaat een deelsanering. Hierbij hoeft doorgaans zowel verticaal als horizontaal over een beperkte oppervlakte gesaneerd te worden. Dit maakt de saneringskosten bij ontwikkeling beheersbaar en vrij goed voorspelbaar. Wel wordt hierbij opgemerkt dat het kan voorkomen dat in de bodem (onvoorziene) ondergrondse structuren aanwezig zijn die een sanering kunnen bemoeilijken. Voorbeeld hiervan zijn de onlangs aangetroffen kelders. De kosten kunnen als gevolg hiervan navenant toenemen.
Conclusie
Op basis van het voornoemde wordt bij het realiseren van de gewijzigde bestemming geen onoverkomelijke maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging verwacht. Directe actieve saneringsmaatregelen zijn niet nodig. Bij graafwerkzaamheden volstaat een gerichte aanpak. De bestaande bodemonderzoeken zijn toereikend voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.
Het is mogelijk dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen, aanvullend of actualiserend bodemonderzoek nodig is. Waar de bodem sterk verontreinigd is moet bij grondroerende activiteiten vooraf een saneringsaanpak worden uitgewerkt en goedgekeurd. Wanneer plaatselijk het bodemgebruik meer kritisch wordt en bijvoorbeeld wijzigt van verhard naar groen, kunnen sanerende maatregelen eveneens nodig zijn.
4.8 Water
4.8.1 Toetsingskader algemeen
4.8.2 Oppervlaktewater en waterkering
4.8.3 Grondwater
4.8.4 Riolering/ hemelwater
4.8.5 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de NYMA-ontwikkeling. Daarnaast is relevant om te vermelden dat een deel van het plangebied buitendijks ligt, waardoor bij hoog water kans op overstroming bestaat en wateroverlast in bestaande kelders. Het plangebied biedt kansen bijvoorbeeld door het water naar een waterkelder of de watertoren te pompen of het te hergebruiken. In het binnendijks gelegen gedeelte van het gebied is de oude kolk op het Vasim-terrein van belang. Uit die kolk wordt het regenwater naar de Waal gepompt.
4.9 Natuur En Groen
4.9.1 Wet natuurbescherming
4.9.2 Omgevingsvisie Gelderland
4.9.3 Gemeentelijk beleid
4.10 Duurzaamheid En Klimaat
4.10.1 Toetsingskader
4.10.2 Planvoornemen
De thema's 'Groenblauwe stad' en 'Klaar voor de hitte' van de RAS zijn van toepassing op dit gebied. Voor de volledige tekst van deze thema's wordt verwezen naar pagina 13 en 15 van het RAS rapport.
Door klimaatverandering komen er extra risico's in de toekomst. Meer piekbuien en langere perioden van hitte en droogte. De stad is extra gevoelig voor hitte. Door steen, beton en hoge gebouwen wordt warmte langer vastgehouden. Ook zijn er plekken in de stad waar regenwater zich ophoopt, waardoor wateroverlast kan ontstaan. Daarnaast worden door droogte de groenvoorzieningen in de stad aangetast. Hieronder per effect wat in het plangebied specifiek van toepassing is.
Duurzaamheid
In het NYMA OntwikkelPlan is circulariteit als één van de pijlers voor deze ontwikkeling genoemd. Dit NYMA OntwikkelPlan geldt als intern toetsingskader voor het ingestelde Ontwikkel Team NYMA bij de toelating van initiatieven.
Duurzaamheid heeft tevens invulling gekregen in het bestemmingsplan. Niets is makkelijker dan gebouwen te slopen en nieuwbouw neer te zetten. Dat doen we hier niet. Sterker nog, we hebben oud industrieel erfgoed de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gegeven, om deze gebouwen te behouden en op een gave manier te transformeren naar een aantrekkelijke nieuwe publiekstrekker. Bij Vasim was dit al het geval, bij het deelgebied NYMA is dat een belangrijke verandering. Met de transformatie van de gebouwen wordt natuurlijk ook gerenoveerd en geïsoleerd. Daarmee verduurzamen de gebouwen enorm. Bovendien ligt het dak van de Vasim vol met zonnepanelen. Ook wordt de Vasim ontsloten op het warmtenet, waardoor er dus geen aardgas en olie meer zal worden gestookt. Streven is om dit ook voor het deelgebied NYMA te bereiken.
In het NYMA OntwikkelPlan is circulariteit als één van de pijlers voor deze ontwikkeling genoemd. Dit NYMA OntwikkelPlan geldt als intern toetsingskader voor het ingestelde Ontwikkel Team NYMA bij de toelating van initiatieven. Doelstelling is om bedrijven niet uitsluitend voor zichzelf te laten werken, maar dat er een samenhang, en met name een samenwerking, ontstaat tussen de bedrijven. Dat de afvalstof van de één, weer een grondstof voor de ander kan opleveren. Een mooi voorbeeld daarvan is dat de 'koffiedrab' van een koffiebrander, weer de grondstof vormt voor de te vestigen stadslandbouw op het dak van NYMA.
NYMA is ook een makersplaats. Dat betekent dat er veel werkruimte, machines en ondersteunende voorzieningen nodig zijn. Dat is eveneens niet 'ieder voor zich', maar 'share' en zal daarom als gemeenschappelijke faciliteit worden aangeboden. Hiermee ben je zuinig in ruimtegebruik, maar belangrijker nog, zuinig in aanschaf (geen verspilling van grondstoffen). De Smeltkroes (nu nog in de Honig), is initiatiefnemer van deze aanpak.
Park&Bike
De NYMA-ontwikkeling omvat ook het realiseren van een Park&Bike op Kavel 7. Dit is een transferium voor overstapmogelijkheid van auto naar fiets of OV, om hiermee het aantal autokilometers te verminderen, en zal plaats bieden voor circa 200 auto's.
Wateroverlast
Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt, zorgt voor minder wateroverlast, omdat het dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plekke vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied. In plangebied wordt het overtollige hemelwater via een infiltratieriool rechtstreeks naar de Waal afgewaterd. Vandaar dat geen wateroverlast wordt verwacht. Wel kan er bij extreem hoog water van de Waal en flinke piekbuien waterlast ontstaan. Zie paragraaf 4.8 Water.
Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen
Er worden stappen gezet om in navolging van de Waalsprong ook in de bestaande stad het natuurinclusief bouwen als uitgangspunt te nemen. NYMA is daarmee één van de eerste die deze mooie stap heeft gezet. Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt bij de omgevingsvergunningaanvraag getoetst of er voldoende punten zijn gescoord uit de Toolbox natuurinclusief NYMA. Het is ook mogelijk door middel van samenwerking/ bundeling van omgevingsvergunningaanvragen de benodigde punten te scoren, door de natuurinclusieve maatregelen middels een “Plan van Aanpak natuurinclusieve maatregelen” in beeld te brengen. De maatregelen kunnen zowel gebouwgebonden maatregelen betreffen, als ook maatregelen in de buitenruimte. In dit plan van aanpak staat (ten minste) welke maatregelen, waar, wanneer gerealiseerd worden en wie daarvoor verantwoordelijk is.
De Toolbox natuurinclusief NYMA bevat een grote variatie aan mogelijkheden om natuurinclusieve maatregelen te treffen. De Toolbox heeft niet alleen een ecologische doelstelling, maar tevens ook een klimaatadaptieve doelstelling, bijvoorbeeld door hittestress te voorkomen of te verminderen. De puntenverdeling is ook zodanig, dat een gevarieerde invulling aan natuurinclusieve maatregelen wordt bereikt. Zo kan dit in de vorm van groene daken, gevelgroen, bomenaanplant door pocketparks in te richten, etc.. De keuze is vrij en gevarieerd, en kwaliteit is hiermee verzekerd. Bovendien blijft gemeente Nijmegen eigenaar van de buitenruimte, dus daarmee is de inrichting volledig aan ons. We zijn ons bewust van het stenige karakter van een groot deel van het plangebied. Alle aandacht is er daarom op gericht om meer groen aan te brengen. Bovendien zullen bestaande bomen zo goed mogelijk ingepast worden, zodat een prettige omgeving in tijden van extreme warmte behouden blijft. Grote voordeel van bestaande bomen is dat dit direct een grote hoeveelheid schaduw bieden, in vergelijking met nieuwe bomen. Bijgaand voordeel is dat de biodiversiteit die al in de bestaande bomen aanwezig is, behouden blijft. Het Transformatiekader NYMA biedt een goed beeld voor de toekomstige inrichting en geldt als ook als toetsingskader voor de buitenruimte.
De genoemde natuurinclusieve maatregelen hebben een positief effect op de biodiversiteit. Hiermee wordt een prettige en toekomstbestendige leefomgeving gecreëerd.
4.11 Cultuurhistorie En Archeologie
4.11.1 Uitgangsputen Omgevingsvisie
- We willen het cultureel erfgoed niet alleen beschermen en in stand houden, maar ook versterken, ontwikkelen en benutten. We vinden het belangrijk dat monumenten een duurzame, toekomstbestendige functie hebben.
- Op cultureel gebied willen we bij toekomstige ontwikkelingen van de stad aandacht besteden aan de 'geschiedenis van morgen'. Concreet betekent dit meer aandacht voor iconische ruimtelijke elementen van vandaag en morgen, die cultureel bepalend zijn voor Nijmegen.
4.11.2 Cultuurhistorie
4.11.3 Archeologie
4.12 Mobiliteit
4.12.1 Toetsingskader
4.12.2 Planvoornemen
NYMA is goed aangehaakt op zowel het netwerk voor gemotoriseerd verkeer, als voor het langzaam verkeer. De aanhaking op het huidige openbaar vervoersnetwerk is nog te beperkt. Voor een goed functionerende locatie, welke enigszins autoluw wordt aangeboden, is het openbaar vervoer van groot belang.
Ontsluiting
Het gemotoriseerd verkeer en expeditieverkeer dient zo veel mogelijk gescheiden te worden van het langzaam verkeer. De westzijde leent zich goed voor de ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer. Via de Nymaweg is er een goede aansluiting op de S100 en via de Laan van Oost-Indië (de toekomstige S101) richting het stadscentrum. De huidige ontsluiting via de Hollandiaweg/Latensteinweg blijft intact. Voor uitzonderlijk vervoer dat niet via de Hollandiaweg/Latensteinweg mogelijk is wordt een alternatieve route via de kolk ten westen van de Vasim gerealiseerd, zie Bijlage 13 Voorziene verkeersstructuur.
De oostzijde heeft een goede aansluiting op de langzaam verkeerroutes in het Waalfront richting het centrum en de Noord-Zuid verbinding over De Oversteek. Aan de oostzijde wordt een calamiteitenuitgang gerealiseerd. Deze entree wordt ook ingezet voor het langzaam verkeer.
Voor het deel van de Winselingseweg tussen de Latensteinweg en tot het Waalfront wordt een knip aangebracht voor het gemotoriseerd verkeer (m.u.v. incidenteel expeditieverkeer voor de Vasim en hulpdiensten). Dit deel van de Winselingseweg wordt gezien als een levendige uitwisselingszone tussen de NYMA-fabiek, De Vasim en het evenemententerrein.
Voor het veilig ontsluiten van de Latensteinweg is het noodzakelijk om een voetpad en een fietspad te realiseren. Dit is onderwerp van een nadere studie, ook in relatie tot de uitbreiding van Engie en BCTN. Daarnaast wordt ook studie gedaan hoe de aantakking van de Latensteinweg op Hollandiaweg het beste vorm gegeven kan worden, ook met het oog op een uitgang van de parkeergarage. De toegang en uitgang van de parkeergarage op Kavel 7 zijn eveneens onderdeel van onderzoek. Wel is duidelijk dat er voldoende capaciteit is voor de NYMA-ontwikkeling.
Openbaar vervoer
De bereikbaarheid met het openbaar vervoer naar en van NYMA is momenteel te beperkt. De dichtstbijzijnde bushalte is gelegen aan de Kanaalstraat (>400m loopafstand). Met de busmaatschappij is al overeengekomen dat Waalfront/NYMA (over de Laan van Oost-Indië) en De Oversteek deel gaan uitmaken van het OV-netwerk. Met het toevoegen van deze routes is NYMA goed opgenomen in het OV-netwerk. Vandaar dat aan de Laan van Oost-Indië een extra bushalte wordt gerealiseerd.
Voor grotere evenementen is het van belang om een mobiliteitsplan te maken. Deze verplichting geldt via de vergunningverlening van het evenement. Autoverkeer op locatie bij grote evenementen wordt voorkomen. Er kan worden ingezet op pendeldiensten van en naar het station en meer inzet op fietsgebruik.Dit kan worden verwoord in het mobiliteitsplan.
Parkeren
De ruimtelijke inpassing van het parkeren is bepalend voor de gebruiksmogelijkheden van NYMA. De toepassing van de huidige parkeernorm zou tot gevolg hebben dat nagenoeg de gehele buitenruimte bij de voormalige fabrieksterreinen in beslag wordt genomen door geparkeerde auto's of onevenredige investering gedaan moeten worden voor een gebouwde parkeervoorziening. Deze situatie doet geen recht aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit voor NYMA. Maatwerk is hier op zijn plaats. Voor NYMA is de meest passende parkeernorm onderzocht met het oog op het te verwachten feitelijke gebruik (Bijlage 14 Parkeeronderzoek). Hierbij zijn ervaringen van bijvoorbeeld het Honig-complex meegenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat er een reductiefactor kan worden toegepast op de geldende (auto)parkeernorm. Het is belangrijk dat er vanuit NYMA geen extra parkeerdruk zal ontstaan op de naastgelegen woonwijken.
Om het parkeren goed op te lossen is Kavel 7 toegevoegd aan het plangebied. Hier wordt een parkeergarage gerealiseerd. Zowel het eigen verkeer als ook het bezoekersverkeer zal hier parkeren. In de eindsituatie zal er niet bij de NYMA en Vasim worden geparkeerd (met uitzondering van gehandicaptenparkeerplaatsen). Dit levert niet alleen meer ruimte op voor de aanwezige functies, het reduceert ook het aantal verkeersbewegingen in het plangebied.
In de gemeentelijke "Beleidsregels parkeren" wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de normen. Aangezien het programma nog niet vastligt, is de exacte parkeerbehoefte nog niet te bepalen. Wel zijn er ruime ramingen gedaan om een inschatting te kunnen maken. Het gemeentelijk parkeerbeleid is in de regels van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch vastgelegd, met toepassing van de genoemde reductiefactor. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee is het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan gewaarborgd. Binnen de parkeernormen wordt een onderscheid gemaakt in normen per functie en per stedelijke zone. Aan de hand van deze parkeernormen en het uiteindelijke bouwplan zal bepaald worden welke parkeerbehoefte het plan veroorzaakt. Over deze parkeerbehoefte zal dan de reductiefactor worden berekend voor het daadwerkelijke aan te leggen aantal parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is ruimte om zowel inpandig als op maaiveld parkeergelegenheid te realiseren.
Park&Bike
Naast het parkeren van de gebruikers en bezoekers van het plangebied, wordt ook een algemene parkeeroplossing geboden. Om de binnenstad te ontlasten van autoverkeer en bijbehorende parkeerbehoefte, wordt hier een Park&Bike gerealiseerd: parkeer je auto en ga op de fiets naar het centrum. Dit zal met name worden gebruikt door langparkeerders, ofwel voor werkenden in de binnenstad, ofwel voor bewoners van de binnenstad die buiten de stad werken. In de verdere NYMA-ontwikkeling wordt gestreefd om het thema "Bike" hier sterk neer te zetten.
Fietsen
Richting NYMA komt een fietsroute. Deze route maakt onderdeel uit van het snelfietsroutenetwerk Nijmegen-Beuningen. Naast deze snelfietsroute via de Weurtseweg, worden ook langs de Laan van Oost-Indie fietspaden gerealiseerd. Er komen dus twee rechtstreekse verbindingen van de westzijde van het station langs NYMA. Dit kan optimaal worden benut om de automobiliteit te verlagen, waartoe ook de Park&Bike bijdraagt.
Het fietsparkeren vraagt nadere uitwerking en detaillering. Voor de commerciële dienstverlening en overige activiteiten in het gebied gelden de fietsparkeerkencijfers uit de geldende beleidsregels. Deze plaatsen moeten wel goed toegankelijk zijn zonder barrières.
Lopen
Lopen is de oudste vorm van mobiliteit en een modaliteit die we altijd nodig zullen hebben. Lopen is gezond, makkelijk en het geeft een goed gevoel. Een voetganger neemt tevens het minste ruimte in beslag en is het meest duurzaam van alle mobiliteitsvormen. De gemeente maakt zich hard voor de belangen van voetgangers en wandelaars. Belangrijk hierbij zijn de gevolgen van vergrijzing. Bij gebiedsontwikkelingen en het inrichten van de openbare ruimte wordt nadrukkelijk rekening gehouden met voetgangers en mensen die slecht ter been zijn. Door het realiseren van onder andere vlakke, intuïtieve en comfortabele looproutes, met voldoende contrast (kleur/licht) en verlichting. Om dit te bereiken zijn de normen van het "Handboek Nijmegen toegankelijk" leidend.
4.12.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.13 Kabels En Leidingen
In het plangebied liggen enkele leidingen die planologisch relevant zijn. Deze leidingen zijn opgenomen op de verbeelding en voorzien van dubbelbestemmingen. In de dubbelbestemmingen zijn bescherming van de leidingen gewaarborgd door een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden. Het betreft de volgende leidingen:
- Een bovengrondse hoogspanningslijn van 150 kV vanuit het hoogspanningsstation over de Waal naar het noorden.
- Een klein tracédeel van ondergrondse hoogspanningskabels nabij de Winselingsweg.
Binnen het plangebied liggen verder andere kabels en leidingen van diverse nutsbedrijven. De aanwezigheid van deze kabels en leidingen vormt geen planologische belemmering voor het bestemmingsplan.
4.14 Niet Gesprongen Explosieven (Nge)
4.14.1 Planvoornemen
Het plangebied is verdacht op afwerpmunitie en geschutsmunitie. Aan de zuidrand van het plangebied ligt uitloop van verdacht gebied voor dumpmunitie.
Uitsnede overzicht niet gesprongen explosieven
De verticale afbakening voor geschuts- en dumpmunitie is -2,5 m MV. De verticale afbakening van afwerpmunitie is maximaal -7,5 m MV maar dit kan per project verschillen en hangt samen met de hardheid van de bodem in het plangebied.
Historische data
Er zijn na de oorlog meerdere keren blindgangers aangetroffen en in de oorlog heeft de toen reeds bestaande bebouwing enkele voltreffers ontvangen.
4.14.2 Conclusie
Het advies is, mede gezien het feit dat het gebied verdacht is op afwerpmunitie, om die gedeelten van het plangebied die niet geroerd zijn geweest na de oorlog tot op 7,5 meter beneden maaiveld te laten onderzoeken (zijnde de theoretisch maximale penetratiediepte van afwerpmunitie ter plekke i.r.t. de bodemgesteldheid). In het kader van het in te dienen projectplan van een opsporingsbedrijf dient deze te onderzoeken waar de harde laag in de bodem zit, zodat de onderzoeksdiepte wellicht aangepast kan worden. Uiteraard dient er ook naar de dump- en geschutsmunitie gezocht te worden.
Daar waar bestaande bebouwing of verharding gesloopt wordt moet ten eerste binnen de contouren van de toenmalige aanleg gebleven worden en moet de zone vanaf onderkant sloop/verstoring tot op 7,5 meter beneden maaiveld onderzocht worden. Deze werkzaamheden kunnen zonder OCE uitgevoerd worden.
Daar waar overige bodemverstorende ingrepen plaatsvinden, in na de oorlog ongeroerde grond, dient wél OCE plaats te vinden.
4.15 Mer-beoordeling
4.15.1 Toetsingskader
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
4.15.2 Planvoornemen
Het plan valt in de categorie D 11.2 “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” van het Besluit Milieueffectrapportage.
De drempelwaarden voor deze activiteit zijn:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De activiteit voorziet niet in overschrijding van deze drempelwaarden, maar de in het Besluit milieueffectrapportage genoemde drempelwaarden zijn indicatief. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r. beoordeling moet worden gedaan, als niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Bij deze criteria moet gekeken worden naar:
- de kenmerken van het project,
- de plaats van het project,
- de kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn in Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.
Het potentiële effect door het voorgenomen bestemmingsplan kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een m.e.r. voor de aangevraagde activiteit noodzakelijk maakt.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting. Voor deze ontwikkeling is het "Transformatiekader NYMA - beeldkwaliteit en stedenbouw" vastgesteld. Dit vormt de basis van de verbeelding en de planregels.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de "Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012" (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP), de verbeelding is getekend conform "Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012" (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de "Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten" (STRI2012).
5.2 Verbeelding
Zoals gezegd is voor deze ontwikkeling het "Transformatiekader NYMA - beeldkwaliteit en stedenbouw" vastgesteld. De belangrijkste waarden uit dit stedebouwkundig plan zijn vertaald naar de verbeelding. Er worden twee soorten bouwvlakken aangeduid: één waarbij het bouwvlak geheel kan worden uitgevuld en één waarbij een maximaal percentage bebouwd kan worden. Bij de mogelijkheid tot uitvullen van het bouwvlak bestaat daarnaast bij enkele bouwvlakken de specifieke wens in ieder geval te bouwen tot de rooilijn met zogenaamde 'definiërende gevels', voor een helder gedefinieerde publieke ruimte. De envelop dient daar een stevige plint te creëren waarbij geen 'gaten' vallen in de rooilijn. Het openhouden en deels opvullen van een doorlopend framewerk zou hierin wel mogelijkheden bieden.
Op de verbeelding zijn maatvoeringsvlakken voor de toegestane bouwhoogtes opgenomen.
In paragraaf 1 is per bestemming een beschrijving opgenomen, waarin ook een relatie met de verbeelding is gelegd.
5.3 Systematiek Van De Planregels
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven, bestaande uit enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).
5.4 Beschrijving Per Bestemming En Gebiedsaanduiding
5.4.1 Gemengd
De bestemming 'Gemengd' omvat nagenoeg het gehele ontwikkelingsgebied. Binnen deze bestemming zijn de beoogde functies toegestaan. Dit betreft bedrijven, bedrijfsverzamelgebouwen, cultuur en ontspanning, specifieke vormen van detailhandel, dienstverlening, cursus- en praktijkruimten, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, stadslandbouw, een evenementenhal en een Park&Bike. Niet iedere functie is in elk gebied toegestaan; dat is per aanduidingsgebied beschreven, waarbij ook de toegestane milieucategorie is vastgelegd. Ook zijn de functies gekoppeld aan een totaal aantal vierkante meters per functie. Soms is dit een totaal aantal voor alle gebieden tezamen, soms geldt een maximum per eenheid.
Hoofdregel is dat gebouwen en overkappingen binnen de aanduiding 'bouwvlak' moeten worden gesitueerd. Hierop geldt de uitzondering dat enkele kleine gebouwtjes buiten het bouwvlak zijn toegestaan.
Daarnaast zijn ondersteunende voorzieningen toegestaan, zoals bijbehorende parkeervoorzieningen, verblijfsgebieden, ontsluitingswegen, water en groenvoorzieningen.
In de regeling is de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen NYMA als voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit betekent dat bouwen uitsluitend onder de voorwaarde van het voldoen aan deze bijlage is toegestaaan.
In de regeling is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aanleggen van een waterberging (van ten minste 60 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak die tussen 12 en 48 uur na een bui weer voor 75% beschikbaar is) als er wordt gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen toetst het bevoegd gezag of de juiste maatregelen worden genomen.
5.4.2 Groen
De bestemming 'Groen' is gelegen aan de noord-, oost- en westzijde van Kavel 7, ter plaatse van bestaande bomen, waarvan de westelijke bomenrij onderdeel is van de hoofdbomenstructuur. Deze bomenrij vormt een historische lijn. Ter behoud en versterking van de bomenstructuur, is de bestemming 'Groen' opgenomen.
Binnen de overige bestemmingen zijn ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat bijvoorbeeld bermen niet als groen bestemd hoeven te worden.
Aanvullend zijn binnen de bestemming 'Groen' ook bijbehorende voorzieningen mogelijk, alsmede een in-/uitrit bij de aanduiding.
5.4.3 Leiding - Hoogspanning en Leiding - Hoogspanningsverbinding
Met deze dubbelbestemmingen zijn de in het plangebied voorkomende ondergrondse respectievelijk de bovengrondse hoogspanningsleidingen en de bijbehorende beschermingszone beschermd. Dit betekent dat alleen ten dienste van deze leiding gebouwd mag worden of werken mogen worden uitgevoerd. Door middel van een afwijkingsprocedure kan er ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming worden gebouwd of werken worden uitgevoerd. Het belang van de leiding wordt in deze procedure afgewogen en er wordt hierbij advies gevraagd van de leidingbeheerder.
5.4.4 Waarde - Archeologie 2 en 3
In de delen van het plangebied met waarde 2 en 3 geldt een archeologische dubbelbestemming. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht waarvoor grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder het maaiveld, dient op basis van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken- en werkzaamheden vereist.
5.4.5 Waarde - Cultuurhistorie
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is opgenomen voor gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd, tenzij het gaat om bestaande bouwwerken. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken- en werkzaamheden vereist. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de cultuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Bevoegd gezag wint vooraf schriftelijk advies in bij de Commissie Beeldkwaliteit omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning cultuurhistorische waarden (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften, ter bescherming van de cultuurhistorische waarden, aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.
5.4.6 Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen voor de kernzone van de waterkering langs de Waal. Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder (Waterschap Rivierenland). Daarbij zal getoetst worden aan de Keur van het Waterschap.
De gronden zijn, naast de ter plaatse geldende bestemming(en), bestemd voor het bouwen, het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, alsmede de bij deze bestemming horende voorzieningen. De bescherming van de waterkering is aangrenzend geregeld met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.
5.4.7 Geluidzone industrieterrein
Een deel van het plangebied behoort nog tot het naastgelegen geluidgezoneerde industrieterrein en heeft de aanduiding 'geluidgezoneerd industrieterrein'. Het overgrote deel van het plangebied is gelegen in de geluidzone van dat geluidgezoneerde industrieterrein. Dat betekent dat er geen nieuwe geluidgevoelige functies zijn toegestaan.
5.4.8 Waalgerelateerde aanduidingen
Het plangebied is gelegen aan de Waal. Dit betekent dat er een aantal aanduidingen zijn opgenomen die een aantal water- of veiligheidszaken regelen. De 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1 en 2' regelt dat er geen nieuwe zeer kwetsbare objecten zijn toegestaan, die mogelijk geraakt kunnen worden door een calamiteit op de Waal. De 'vrijwaringszone - vaarweg' regelt dat het belang van de Waal als vaarweg wordt afgewogen bij ontwikkelingen. De 'vrijwaringszone - dijk' is een tweede beschermingszone van de waterkering, waarmee het belang van de waterkering is geregeld. Deze aanduidingen zijn opgebouwd als bouwverbod, in combinatie met een afwijkingsprocedure, waarbij er een advies benodigd is van de betreffende beheerder.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
De NYMA-ontwikkelingslocatie is eigendom van de gemeente Nijmegen.
De kosten voortvloeiende uit aanpassingen, noodzakelijk om bouwrijpe grond aan te bieden, zoals onder andere de kosten van de inrichting van het openbaar gebied en de gemeentelijke plankosten, zijn verantwoord in de vastgestelde gemeentelijke planexploitatie Stadsbrug (Rapportage grote projecten, G801 Stadsbrug, 15 oktober 2019). Ook de eventuele risico's zoals planschadeclaims komen ten lasten van deze exploitatie. Dekking van de te maken kosten vindt onder andere plaats door de verkoop van bouwrijpe grond en/of de opbrengsten van erfpacht ten behoeve van de te realiseren ontwikkeling en reeds verstrekte subsidies.
Derhalve is voorliggend bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar. Het kostenverhaal is verzekerd omdat de gemeente de gronden zelf in eigendom heeft. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan hoeft dus geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.
Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.
7.1.1 Provincie Gelderland
Met provincie Gelderland heeft regelmatig afstemming plaatsgevonden over de inhoud van onderhavig bestemmingsplan. Hierop zijn enkele aanpassingen doorgevoerd.
7.1.2 Rijkswaterstaat
Op 25 januari 2021 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij zich kan vinden in onderhavig bestemmingsplan.
7.1.3 Waterschap Rivierenland
Met Waterschap Rivierenland heeft regelmatig afstemming plaatsgevonden over de inhoud van onderhavig bestemmingsplan. Hierop zijn enkele aanpassingen doorgevoerd.
7.2 Tervisielegging
Het ontwerpbestemmingsplan 'Nijmegen NYMA' heeft van donderdag 6 mei 2021 tot en met woensdag 16 juni 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn 4 zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijzen zijn in de zienswijzennota samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Deze zienswijzennota is in Bijlage 15 van de toelichting in voorliggend bestemmingsplan opgenomen. In deze bijlage is terug te vinden welke wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen zijn doorgevoerd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijvigheid (Toelichting)
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening omvat ook het zoveel als mogelijk voorkomen van hinder en gevaar voor kwetsbare bestemmingen door milieubelastende activiteiten. Dit kan onder meer worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en hiervoor gevoelige functies. In de ruimtelijke ordening wordt dan ook gewerkt met "milieuzonering", die het mogelijk maakt om enerzijds hinder en gevaar voor alle betrokkenen te voorkomen en waarmee het anderzijds ook voor bedrijven mogelijk wordt gemaakt om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Toepassing milieuzonering
Sinds 1986 geeft de vereniging van Nederlandse Gemeenten een brochure uit over bedrijven en milieuzonering. Doel van deze brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (verder: "de VNG-brochure") was, en is nog steeds, het bieden van een op de praktijk van de ruimtelijke planvorming gerichte handreiking voor maatwerk op lokaal niveau. De, in de tijd steeds geactualiseerde, VNG-brochure, is in Nederland inmiddels uitgegroeid tot het meest toegepaste en geaccepteerde hulpmiddel, om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen, concreet voor een locatie, in te vullen. Ook voor de toepassing van milieuzonering in dit plan wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009).
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in de VNG- brochure. Hierbij wordt in principe een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
Deze "VNG-methodiek" vereist uiteraard enige toelichting.
milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1.
De als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijvigheid (verder: SvB), is een verbijzonderde afgeleide van deze bijlage 1 van de VNG-brochure. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof ), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn slechts drie milieuhinder-categorieën opgenomen: 1, 2 en 3.1. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden". Voor de genoemde milieuhinder-categorieën gelden richtafstanden van respectievelijk 10, 30 en 50 meter.
Categorie 1 en 2 betreffen bedrijvigheid die wellicht toelaatbaar is tussen of soms zelfs onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3.1 betreft in principe kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorie betreft activiteiten die slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
De omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten.
In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden.
Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat voor de in deze SvB toegestane hindercategorieën 1, 2 en 3.1, in de gemengde gebieden afstanden gelden van resp. 0, 10 en 30 meter.
Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen.
Gemotiveerd toepassen (functiemengingsgebieden)
De toepassing van milieuzones en richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen, zoals een rustige woonwijk of gemengd gebied, gaat uit van het principe van functiescheiding.
Binnen bepaalde woongebieden bestaat echter van oudsher reeds een matige tot sterke functiemenging, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op dusdanig korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, dat de richtafstanden (en dus functiescheiding) niet goed toepasbaar zijn, zonder dat hiermee ook het karakter van het gebied (ongewild) wordt aangetast.
Daarnaast blijkt dat de door de aanwezige bedrijvigheid optredende overlast, door de betrokken aanwonenden, ook niet zozeer als hinderlijk wordt ervaren. Deze (niet als zodanig ervaren) milieuhinder wordt, binnen zekere grenzen (uiteraard wordt de mate van overlast wel begrensd door de milieuregelgeving), in deze gebieden ook geaccepteerd als de consequentie van het leven in een levendig gebied met functiemenging.
Functiemenging wordt in deze gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra en horecaconcentratiegebieden, dan ook welbewust nagestreefd en conflicteert hier dus met het principe van milieuzonering. De onderkenning van dit dilemma was de belangrijkste wijziging in het principe van milieuzonering zoals omschreven in de VNG-brochure van 2007. In deze publicatie werd dan ook voor het eerst een zoneringslijst opgesteld voor gebieden met functiemenging (bijlage 4 van de VNG-brochure). Een voor de VNG-brochure nieuwe omgevingscategorie, naast de al in eerdere publicaties omschreven "rustige woonwijk" en "gemengd gebied".
In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie, ruimtelijk relevante, milieucategorieën:
- categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijvigheid zijn daarbij toereikend. Gebouwen zijn aanpandig indien zij constructief aan elkaar zijn gebouwd, waardoor contactgeluid via een constructieve verbinding mogelijk is;
- categorie B: activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden, die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn (201303879/1/A2);
- categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder categorie B, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
In paragraaf 4.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan is aangegeven welke wegen in het plangebied als gebiedsontsluitingswegen worden gezien. Deze gebiedsontsluitingswegen vormen de hoofdinfrastructuur waarlangs categorie C bedrijven kunnen worden toegestaan. Deze bedrijven kunnen direct of indirect (via een zijweg) zijn ontsloten op een gebiedsontsluitingsweg. Het is daarbij van belang dat er geen verkeershinder voor de omgeving plaatsvindt.
Deze beoordeling geldt dus alleen voor als zodanig aangewezen gebieden met functiemenging. Buiten deze gebieden worden al deze bedrijven "gewoon" beoordeeld aan de hand van de in de VNG-brochure omschreven methodiek voor milieuzonering. Bijvoorbeeld een werkplaats waar kleding van leer gemaakt wordt, dient buiten de bovengenoemde aangewezen gebieden voor functiemenging, een minimale afstand van 30 meter in een woongebied en 10 meter in een gemengd gebied, aan te houden tot milieugevoelige objecten.
Voor de duidelijkheid moet dan wel worden opgemerkt dat wat betreft de mate van overlast die een bedrijf mag veroorzaken naar gevoelige objecten (veelal genormeerd via het Activiteitenbesluit), geen verschil bestaat tussen een gebied met functiemenging en de andere woongebieden. Wel zal het bevoegde gezag in functiemengingsgebieden gemakkelijker aan mogen nemen dat een bepaalde bedrijfsfunctie uit de A-, B- of C- categorie, past binnen een beoogde bestemming, zonder dat hiervoor diverse milieuonderzoeken moeten worden opgevraagd omdat niet wordt voldaan aan een bepaalde minimale afstand.
Uiteraard geldt dit beleid niet voor alle bedrijfstypen. In een gebied met functiemenging wordt uiteraard niet beoogd om ruimte te maken voor een groot transportbedrijf of chemische fabriek, maar biedt de VNG-brochure een afwegingskader voor de soorten van bedrijvigheid waar functiemenging voor mogelijk is. Dit afwegingskader is ook toegepast bij de SvB, behorend bij dit bestemmingsplan:
- categorie A voor activiteiten in milieucategorie 1;
- categorie B voor activiteiten maximaal in categorie 1 voor wat betreft aspect gevaar; categorie 2 voor stof en geur; categorie 3.1 voor geluid met een index van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
- categorie C, als categorie B, maar met een maximale index van 2G (goederen) en 3P (personen).
Bovendien geldt de functiemenging-mogelijkheid niet voor alle bedrijven in een bepaalde bedrijfscategorie. Aangesloten wordt ook hier bij de VNG-brochure, waarin voor de toelaatbaarheid van de verschillende activiteiten, de volgende randvoorwaarden worden gegeven:
- 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- 2. productie en/ of laad en losactiviteiten vinden alleen in de dagperiode plaats;
- 3. de activiteiten, inclusief opslag, geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- 4. de activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Deze randvoorwaarden hebben als consequentie dat bepaalde gelijksoortige typen van milieubelastende activiteiten, juist in een gebied waar functiemenging wordt nagestreefd, toch volledig anders beoordeeld moeten worden. Bijvoorbeeld een school met een schoolplein kan dan op grond van de derde voorwaarde niet worden gezien als een type B activiteit. Milieuzonering blijft hier dus aangewezen, waardoor categorie 2 van toepassing blijft. Dit terwijl een school zonder schoolplein (of een schoolplein met een aantoonbaar ondergeschikte functie) in een functiemenging-gebied juist wel moet worden gezien als type B, conform de SvB. Het gaat immers, conform de jurisprudentie dienaangaande, bij de beoordeling om datgene wat "in hoofdzaak" plaats vindt bij een milieubelastende activiteit. Met andere woorden; het gaat hier om datgene wat in hoofdzaak milieubelastend is (in casu: het schoolplein).
De acceptatie van het principe van functiemenging heeft er toe geleid dat de toepassing van de VNG-brochure in de bestemmingsplanpraktijk vanaf 2007 in plaats van het "gemotiveerd afwijken" als nieuw uitgangspunt het "gemotiveerd toepassen" heeft kozen. In de VNG-brochure (p.40) zelf wordt hierover opgemerkt: "Er kan naar keuze gebruik worden gemaakt van meerdere lijsten, voor de inpassing van activiteiten in gemengd gebied zijn de milieucategorieën A, B en C opgenomen [...]. Na vaststelling van de lijsten in het bestemmingsplan is bij afwijkingen uiteraard een zorgvuldige motivering nodig."
Gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Ook wanneer functiemenging niet aan de orde is, laat jurisprudentie zien dat, van de brochure kan/moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo- (milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Waarschijnlijk is dat hiervoor het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonende te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen. Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit, of (soms) vigerende vergunning, plaats te vinden. Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is.
Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, of wanneer niet aan de criteria voor functiemenging kan worden voldaan, is bedrijfsvestiging toch nog steeds niet helemaal uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook woningen op geringere afstanden dan de richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed woon- en leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader aansluiting bij de jurisprudentie.
De verbijzonderde Staat van Bedrijvigheid
De keuze voor de bovenstaande wijze van milieuzonering betekent tevens dat, anders dan in voorgaande bestemmingsplannen van de gemeente Nijmegen, ook detailhandel, dienstverlening, kantoren, sport, maatschappelijke, culturele en recreatieve functies zijn onderworpen aan de VNG-methodiek. Het doel hiervan is om duidelijkheid en rechtszekerheid ten aanzien van deze functies, met een vaak grote maatschappelijke impact, te verschaffen. De SvB is dan ook gemodelleerd in deze zin.
De SvB van dit bestemmingsplan wijkt dan ook op enkele onderdelen af van de bedrijvenlijst van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Allereerst valt qua vormgeving op dat, anders dan in de VNG-brochure (bijlage 1 van de VNG-brochure volgt de SBI-indeling), de indeling van de methodiek van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), is aangehouden. Hierbinnen werden vervolgens de verschillende functies en hoofdgroepen van de VNG-brochure (inclusief code) ingebracht. Tevens is aangegeven of de betreffende categorie in aanmerking komt voor functiemenging en zo ja, welk type (A, B of C) van toepassing is.
Bijlage I van de VNG-brochure kan worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008" (het bestand: sbi2008versie2012indexperklasse.xls; verder: "de CBS-lijst"). Voor zover niet geheel duidelijk is of een concreet bedrijf te plaatsen is in een bepaalde bedrijfscategorie van SvB, is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om de (veel gedetailleerder) indeling uit de CBS-lijst uit 2012 bepalend te laten zijn. Om hierover echter onduidelijkheid te voorkomen, is dan ook bij ieder met name genoemd bedrijf de meer gedetailleerdere SBI-code van de CBS-lijst opgenomen, terwijl bij de omschrijving toch is aangesloten bij de Bijlage I van de VNG-brochure, waardoor de betreffende categorie-indeling van het specifieke bedrijf toch duidelijk te herleiden is.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- in de lijn van het gestelde in de casus ABRvS 200004956/1 (Amsterdam) en de aanbevelingen dienaangaande in de VNG-brochure, zijn, gelet op de karakteristieken van het plangebied, in de SvB alleen bedrijven ondergebracht tot en met milieucategorie 3.1;
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB. In aansluiting met de SVBP2012 hebben kantoren een eigen hoofdcategorie (sub D) gekregen, waarbinnen de diverse kantoor-aanduidingen in de VNG-brochure zijn ondergebracht. Het betreft hier kantoren zonder overwegende baliefunctie, waarvan de grootte in principe dus bepalend is voor de te verwachten milieuhinder. Kantoren met (overwegende) baliefunctie zijn gerangschikt onder de categorie dienstverlening;
- ten opzichte van de VNG-publicatie is gekozen voor een afwijkende beoordeling van de hinderaspecten die samen hangen met autohandel- en reparatiebedrijven, benzinestations en aanverwante bedrijven. Gebleken is dat de overlast ten aanzien van "reparaties waarbij de garagedeuren niet zijn gesloten" of "buitenreparaties" in de woonbebouwing vooral 's zomers tot grote problemen kan leiden. Dit terwijl de opslag van brandstoffen en olieachtige producten op zichzelf voor ongewenste risico's zorgen, waardoor wij van mening zijn dat nieuw vestiging in woongebieden in principe niet gewenst is. Daarnaast zijn het naar onze mening niet alleen de bedrijfsprocessen zelf die in dit verband als risicovol moeten worden beoordeeld, maar ook de frequente verkeersbewegingen van en naar dit soort bedrijven, ook met motorvoertuigen die niet optimaal functioneren (en daarom voor onderhoudsbeurten of ter reparatie worden aangeboden). De bedrijfstypen met SBI-2008 codes 45 en 473 zijn dan ook niet opgenomen in de SvB voor dit gebied;
- vergelijkbare overwegingen hebben bij bedrijfstypen die in de VNG-brochure zijn gerangschikt onder SBI-2008 code 4752 (bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten), SBI-code 82992 (veilingen voor huisraad, kunst e.d.) en SBI-code 47.1 (supermarkten, warenhuizen) waar een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking vanuit gaat (als bedoeld in categorie 2P, blz 83 van de VNG-brochure), er voor gezorgd dat deze niet zijn opgenomen, dan wel zijn uitgezonderd in de SvB;
- in relatie tot de systematiek die bij dit bestemmingsplan ten aanzien van de categorie-indeling wordt gehanteerd, kon echter niet worden volstaan met het simpelweg niet benoemen van de bovenbedoelde detailhandel, die als categorie 2 hinderlijk wordt beschouwd in de VNG-brochure. Dit omdat dit type bedrijven dan via de restcategorie 47: "Detailhandel voor zover n.e.g." toch positief bestemd zou worden. Dit is opgelost door te verwijzen naar categorie 47.5/47.7 Winkels in overige (huishoudelijke) artikelen, excl. bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten (cat.2), waarmee deze uitzondering expliciet is gemaakt. Ook supermarkten en warenhuizen, beide met een verkeersbelasting 2P, zijn uitgezonderd door te verwijzen de SBI-categorieën 47.11 en 47.19.2, waarbij deze vormen van detailhandel expliciet zijn uitgezonderd.
Op basis van de hiermee opgedane ervaringen is de methodiek van de "Staat van horeca-activiteiten (model Nijmegen)" gehandhaafd. Deze horeca-activiteiten zijn nu weliswaar ook ondergebracht in de SvB, maar er worden nog steeds in de in de volgende drie categorieën onderscheiden:
Categorie 1: lichte horeca
Dit betreft bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn en slechts in beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Hierbij gaat het vooral over (kleinschalige): restaurants, cafetaria's, ijssalons, koffiebars en dergelijke. Bedrijven van deze categorie met openingstijden uitsluitend in de dagperiode zijn geplaatst in categorie A. Bedrijven met avondopenstelling zijn ondergebracht in categorie B. Dit komt overeen met categorie 1 en 2 bij milieuzonering.
Categorie 2: middelzware horeca
Onder categorie 2 vallen de volgende bedrijven:
- bedrijven die grotere hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden door de ruime openingstijden (ook 's nachts). Hierbij kan worden gedacht aan café's en bars zonder al te zware muziekbelasting, taveernes, cocktailbars, etc. Deze bedrijven zijn over het algemeen passend binnen weinig gevoelige gebieden, zoals centrumgebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het zijn bedrijven die passen binnen type B, of categorie 3.1 bij functiescheiding;
- bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels e.d. maar ook restaurants met een potentieel zeer hinderlijke haal- en brengservice. Deze bedrijven zijn vooral toelaatbaar langs de hoofdinfrastructuur. Dit zijn bij uitstek de categorie C bedrijven.
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en tevens een groot aantal bezoekers (verkeer) aantrekken, hetgeen grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen, zoals: dancings, discotheken en partycentra.
Gelet op het aantal incidenten wat bij dit type bedrijven heeft plaatsgevonden de afgelopen jaren, blijkt aan de aanwezigheid van dergelijke bedrijven ook meer risico's verbonden dan tot uiting komt in de VNG-brochure. Deze bedrijven zijn naar onze mening dan ook alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bovendien wordt bij dit soort bedrijven zeker niet voldaan aan de randvoorwaarden voor bedrijven die aan de methodiek voor functiemenging gesteld zijn. Deze bedrijven zijn dan ook niet opgenomen in de hierboven uitgewerkte methodiek voor functiemenging (A,B en C-typering).
Bijlage 2 Staat Van Bedrijvigheid
Bijlage 2 Staat van bedrijvigheid
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Toelichting)
Algemeen
Voor de toepassing van milieuzonering in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009). De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in deze VNG-brochure. Hierbij wordt in veel gevallen een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds ook van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1. In bijlage 3 van de VNG-brochure is, op basis van de lijst opgenomen in bijlage 1 een voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen (verder: SvB) opgenomen, die weer dient als uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen SvB. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof ), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn bedrijven opgenomen tot milieucategorie 5.3. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden", die zijn opgenomen in de SvB (de "grootste afstand", afgeleid van de verschillende hierboven benoemde indicatoren).
de omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten. In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden. Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied.
Voor de toepassing van milieuzonering op een industrieterrein worden in de VNG-brochure, zoals al aangegeven in de inleiding, geen handreikingen gegeven. In de VNG-brochure staat dat de richtafstandenlijsten niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies óp een bedrijventerrein voorkomen. "Het gaat hier om historisch gegroeide situaties waar burgerwoningen (verspreid of gegroepeerd) zijn vermengd met milieubelastende bedrijvigheid. Het gaat ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein of industrieterrein zijn gesitueerd. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijsten." Opvallend is te noemen dat in de VNG-brochure nog niet wordt ingegaan op de mogelijkheid om bedrijven onderling, ten opzichte van elkaar, eveneens te beschouwen als 'gevoelig' voor bepaalde vormen van milieuhinder.
Dat neemt echter niet weg dat de Raad van State meent dat de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden ook in deze situaties een indicatie kunnen vormen voor de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en door de raad als zodanig kunnen worden toegepast. De jurisprudentie laat dan ook zien dat toepassing van de VNG-brochure zich niet alleen hoeft te beperken tot de omgevingstyperingen "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". In de casus 201306680/1/R4 van 18 maart 2015 (Schiedam) wordt bijvoorbeeld door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgesproken dat het bij bedrijfswoningen van derden in de directe nabijheid van een industrieterrein geen sprake is van 'gemengd gebied' en dat het hier redelijk is om de richtafstanden uit de VNG-brochure met twee afstandstappen te verlagen.
Echter, datgene wat hierboven geldt voor het woonklimaat van een bedrijfswoning, kan indicatief evenzeer gelden voor het leefklimaat van een bedrijf wat gevoelig is voor een bepaalde vorm van hinder. Dit zou dus betekenen dat voor gevoelige objecten op een industriegebied de richtafstanden uit de VNG-brochure met twee afstandstappen worden verlaagd. Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij stof, geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen. Dit kan echter omgekeerd niet gelden voor "geluidhinder" omdat in een geluidgezoneerd industrieterrein het speciale vestigingsklimaat voor inrichtingen niet mag worden aangetast.
Dit komt in dit gedeelte van het bestemmingsplan dus overeen met een zwaarte van 3.1 voor gevaar, en gelet op het bovenstaande (toepassing van het gestelde in de casus 201306680/1/R4), een zwaarte van 4.1 voor stof en geur. Voor wat betreft de zwaarte van de geluidsbelasting wordt overal op het terrein aangesloten bij de indeling van het vigerende plan. Door aansluiting te zoeken bij de bestaande indeling wordt immers veilig gesteld dat de autonome ontwikkeling van het gebied, in milieuhygiënische zin, niet in negatieve zin wordt beïnvloed door voorliggend plan.
Wanneer door het treffen van maatregelen de bovengenoemde afstanden tot gevoelige objecten haalbaar zijn en dit aan de hand van nadere onderzoeken objectief kan worden aangetoond, kunnen ook bedrijven in hogere milieucategorieën, begrenst door de hoogste waarde die op de plankaart is weergegeven, zich ter plaatse vestigen (zie ook onder het kopje "gemotiveerd afwijken"). Dit uiteraard onverlet de criteria die gelden vanuit de milieuregelgeving (BRZO, BEVI, Activiteitenbesluit, etc.). Deze methodiek kan, blijkens de bestaande jurisprudentie, overigens niet onverkort worden toegepast wanneer er sprake is van "bijzondere gevoeligheid" van een bepaald bedrijf voor een van de genoemde vormen van milieuhinder. In dit geval is maatwerk noodzakelijk.
gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Er kan van de brochure worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed- woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo-(milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Meer dan aannemelijk is echter dat hiervoor in vele gevallen het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonenden te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen.
Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit plaats te vinden. Kanttekening die hierbij bij dit bestemmingsplan gemaakt moet worden is dat het industrieterrein Westkanaaldijk in principe bedoeld is voor zware bedrijvigheid die niet in alle gevallen afdoende of volledig wordt gereguleerd door het Activiteitenbesluit. In deze gevallen dient de haalbaarheid van bedrijfsvestiging- en/of uitbreiding te worden getoetst aan de van toepassing zijnde specifieke regelgeving, zoals bijvoorbeeld het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv).
Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is. Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, is bedrijfsvestiging dan ook nog steeds niet uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook gevoelige objecten op geringere afstanden dan de hierboven genoemde richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook, bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader, aansluiting bij de jurisprudentie in deze.
De verbijzonderde Staat van Bedrijfsactiviteiten
Zoals hierboven al aangeduid is bijlage 3 van de VNG brochure leidraad geweest bij de samenstelling van de in dit bestemmingsplan opgenomen SvB. De bijlage 3 van de VNG-brochure kan overigens ook worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008".
Mogelijk is bij het gebruik van de SvB verwarrend dat bepaalde bedrijven van een categorie specifiek nog worden benoemd, terwijl de hoofdgroep tevens is benoemd (bijvoorbeeld: hoofdcategorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' (SBI-codes 4511, 452, 453, 454), maar ook worden Autoplaatwerkerijen (SBI-code 45204)) genoemd die onder deze groep bedrijven is te rekenen. Dit heeft echter daarmee te maken dat de milieubelasting van dergelijke bedrijven afwijkt van die de hoofdcategorie (in het voorbeeld heeft de hoofdgroep milieucategorie 2, terwijl het specifieke bedrijf autoplaatwerkerijen valt onder milieucategorie 3.2). In het bestemmingsplan (regels en verbeelding) is aangegeven welke milieucategorie is toegestaan.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB;
- detailhandel (met uitzondering van garagebedrijven en productiegebonden en ondergeschikte detailhandel), zelfstandige kantoren en commerciële dienstverlening zijn niet toegestaan;
- vormen van demontage (scooters, bromfietsen, motorfietsen), maar ook de reparatie en handel in vrachtwagens zijn vanwege een ongewenste ruimtelijke uitstrailing niet toegestaan. De bedrijfsactiviteiten (met SBI-codes (2008): 4677, 45.19) zijn dan ook niet opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan;
- benzineservicestations worden niet als categorie genoemd in bijlage 3 van de VNG-brochure, hierbij wordt aansluiting gezocht, omdat de mening wordt gedeeld dat dergelijke bedrijven in principe niet thuishoren op een industrieterrein. Om verwarring dienaangaande te vermijden, die mogelijk wel wordt veroorzaakt door de betiteling van de hoofdcategorie in de VNG-brochure: 'Handel/reparatie van auto's, motorfietsen; benzineservicestations', wordt deze betiteling in overeenstemming gebracht met de bovenstaande bepalingen, namelijk: 'Handel/reparatie/keuring van auto's, motorfietsen'.
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Toolbox Natuurinclusief Nyma
Bijlage 5 Toolbox natuurinclusief NYMA
Bijlage 1 Ladderonderbouwing
Bijlage 2 Hotelonderzoek
Bijlage 3 Externe Veiligheid: Advies Vrgz
Bijlage 3 Externe veiligheid: Advies VRGZ
Bijlage 4 Bodem: Overzicht Onderzoeken
Bijlage 4 Bodem: overzicht onderzoeken
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Waterbesluit Kaart
Bijlage 7 Stikstofrapport
Bijlage 8 Quickscan Wet Natuurbescherming Terrein Nyma-fabriek En Vasim-terrein
Bijlage 8 Quickscan Wet natuurbescherming terrein NYMA-fabriek en Vasim-terrein
Bijlage 9 Vleermuisonderzoek Terrein Nyma-fabriek En Vasim-terrein
Bijlage 9 Vleermuisonderzoek terrein NYMA-fabriek en Vasim-terrein
Bijlage 10 Quickscan Wet Natuurbescherming Nyma, Kavel 7
Bijlage 10 Quickscan Wet natuurbescherming NYMA, Kavel 7
Bijlage 11 Notitie Bomeninspectie I.v.m. Vleermuizen Nyma Kavel 7
Bijlage 11 Notitie bomeninspectie i.v.m. vleermuizen NYMA Kavel 7
Bijlage 12 Effecten Herontwikkeling Op Beschermde Soorten
Bijlage 12 Effecten herontwikkeling op beschermde soorten
Bijlage 13 Voorziene Verkeersstructuur
Bijlage 13 Voorziene verkeersstructuur