Buitengebied Valburg - 10 (Windturbines De Grift)
Bestemmingsplan - Nijmegen
Onherroepelijk op 25-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Valburg -10 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0268.BP447-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend, het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;
1.9 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.11 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bed and breakfast
een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning en ondergeschikt is aan de woonfunctie.
1.14 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.16 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.17 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw
een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel dat op de grond staat en alleen bedoeld en ingericht ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingruimte.
1.21 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.25 bouwmarkt
een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m2, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.
1.32 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair.
1.33 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.34 erf
de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.35 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
1.36 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.37 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. de volgende 'andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen':
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medische centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. terreinen die behoren bij de hiervoor lid b onder 4 bedoelde 'andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen', voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
- II. woonwagenstandplaatsen.
1.40 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.41 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.42 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.43 historisch landschappelijk erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie.
1.44 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.45 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en of uitbouwen binnen het bouwvlak.
1.46 hoofdgebouw(en)
gebouw of gebouwen, die op een bouwperceel door zijn/hun aard, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk(en) is/zijn aan te merken.
1.47 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.48 hotel
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.49 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.50 landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.51 kiosk
een gebouw, al dan niet met een (gebouwd) terras, van beperkte omvang, veelal geplaatst in de openbare ruimte, gericht op het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d.
1.52 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, onzelfstandige woonvormen, uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.53 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.54 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.55 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.56 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.57 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.58 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.59 pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.60 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.61 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.62 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.63 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.64 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.65 recreatieve voorzieningen
op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals: kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning, strand en een volkstuin.
1.66 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.67 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, niet zijnde een recreatieve voorziening, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad.
1.68 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, abri's en dergelijke.
1.69 straatprostitutie
het op straat door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
1.70 stacaravan
een caravan, die, ook als deze niet bouwvergunningplichtig is, toch als bouwwerk valt aan te merken.
1.71 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.72 supermarkt
een grootschalig detailhandelsbedrijf, veelal onderdeel van een supermarktketen, met een grote verscheidenheid aan levensmiddelen.
1.73 terreinen met een archeologisch belang
terreinen met een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten in de bodem of waarvan bekend is dat er in beperkte mate waardevolle archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.
1.74 terreinen van zeer hoge archeologische waarde
terreinen waarvan bekend is dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn.
1.75 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.76 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.77 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.78 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.79 Windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.80 winkelcentrum
een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijk-economisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden.
1.81 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonschip.
1.82 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen.
1.83 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.84 woonschip
elk vaar- of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen.
1.85 zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.2 de afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.4 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.7 de bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.10 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.11 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 het bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
2.14 het bebouwingspercentage
het percentage van de oppervlakte dat (een gedeelte van) binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel.
2.15 het peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.16 het (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.17 het vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van intensieve veehouderij;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder paden), kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals: groenvoorzieningen, taluds en geluidwerende voorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- d. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 9.2.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebied van archeologisch belang).
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 2 als bedoeld in lid 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. gronden alsnog te bestemmen als Waarde - Archeologie 2 indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (zeer hoge archeologische waarde).
7.2 bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 3 als bedoeld in lid 7.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
- b. gronden alsnog te bestemmen als Waarde - Archeologie 3 indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
9.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
9.3 Radarbescherming
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeerregels
10.2 Algemene ontheffingsregels
- a.
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de in artikel 4 opgenomenbestemming 'Bedrijventerrein', ontheffing verlenen van de op de verbeelding of in de regelsgegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten,afmetingen en percentages. Deze ontheffingsbevoegdheid kan slechts worden toegepastindien in het vorenstaande ten aanzien van het desbetreffende voorschrift niet reeds eenontheffingsbevoegdheid is opgenomen. - b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of stedenbouwkundig opzicht een verbetering is.
10.3 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, dient de volgende prioriteitenvolgorde te worden aangehouden:
- in de eerste plaats de planregels van artikel Waarde - Archeologie 3 ;
- in de tweede plaats de planregels van artikel Waarde - Archeologie 2;
- in de derde plaats de planregels van artikel Leiding - Gas;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Valburg - 10''
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Parkeernormen
Bepalen van de gemeentelijke parkeernorm
Voor het bepalen van de parkeernorm wordt gebruik gemaakt van de parkeernormen van het CROW (publicatie 182 "Parkeerkencijfers-Basis voor parkeernormering, 3e gewijzigde druk, september 2008). De parkeernormen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Daarbij wordt in de gemeente Nijmegen uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- conform de werkwijze van het CROW wordt ten eerste gekeken naar de stedelijkheidsgraad van de gemeente. Op basis van de CBS-cijfers van de omgevingsadressendichtheid valt Nijmegen in de klasse "stedelijk gebied";
- ten tweede wordt de stad onderverdeeld in verschillende stedelijke zones. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar: centrumgebieden (1), schil/overloopgebieden (2) en rest bebouwde kom (3). Onder de centrumgebieden vallen de binnenstad, Brabantse Poort, Heyendaal, Winkelsteeg en centrum Waalspronggebied. In de regel heeft iedere centrumzone een schil/overloopgebied. Onder rest bebouwde kom vallen alle overige gebieden, niet zijnde centrum- en schil/overloopgebieden. Wat betreft Winkelsteeg en Citadel Waalsprong dienen de grenzen nog vastgelegd te worden (zie kaart stedelijke zones);
- in de parkeerkencijfers wordt een onderscheid gemaakt in vaste parkeerbehoefte (privé) en publieke parkeerbehoefte (aandeel bezoekers: openbaar). De vormgeving en toegang van parkeerplaatsen moet hierop aansluiten;
- voor studio's (zelfstandige wooneenheden <50 m2) en seniorenwoningen gelden dezelfde normen als voor goedkope woningen;
- in afwijking van de CROW normen geldt voor studentenhuisvesting de norm van 0,2 parkeerplaats per eenheid. Deze norm is alleen geldig voor ontwikkelaars die voldoen aan de Campuswet en statutair hebben vastgelegd alleen voor studenten te bouwen. Voor bouwplannen voor studentenhuisvesting die gerealiseerd worden door ontwikkelaars die niet aan de vorengenoemde voorwaarden voldoen, geldt een norm van 0,4 parkeerplaats per eenheid;
- voor centrumgebieden (1) geldt ten aanzien van wonen boven winkels dat als er geen verandering in het feitelijk aantal m2 bruto woonvloeroppervlak (m2) optreedt, de parkeernorm gesteld is op nul. Er hoeft dan niet te worden voldaan aan de parkeernormen. Als er wel een uitbreiding van het aantal m2 bvo's plaatsvindt, dan gelden de parkeernormen wel;
- in het centrumgebied van de binnenstad wordt voor nieuwe functies alleen de vaste parkeerbehoefte (privé) berekend. De publieke parkeerbehoefte (aandeel bezoekers: openbaar) wordt in dit deel van de stad opgelost in de openbaar toegankelijke parkeergarages;
- per functie wordt een minimum en een maximum parkeerbehoefte aangegeven. Dit is de bandbreedte. Voor het bepalen van de gemeentelijke parkeernorm bij een bouwplan wordt standaard uitgegaan van de gemiddelde parkeerbehoefte. De bandbreedte wordt gebruikt bij de beoordeling van aanvragen die afwijken van de gemiddelde parkeerbehoefte. In specifieke gevallen kan er met een omgevingsvergunning beargumenteerd worden afgeweken van het gemiddelde;
- bij bouwplannen met meerdere verschillende functies wordt voor het bepalen van de gemeentelijke parkeereis een parkeerbalans opgesteld conform de voorgeschreven methode van het CROW.
kaart: stedelijke zones
tabel: parkeernormen
Stedelijke zone | Centrum | Schil | Rest | |||||
Min | Max | Min | Max | Min | Max | eenheid1 | bezoek2 | |
Woning duur | 1,3 | 1,5 | 1,5 | 1,7 | 1,7 | 2,0 | woning | 0,3 pw |
Woning midden | 1,2 | 1,4 | 1,4 | 1,6 | 1,6 | 1,8 | woning | 0,3 pw |
Woning goedkoop/ studio's/seniorenwoningen | 1,1 | 1,2 | 1,2 | 1,4 | 1,3 | 1,6 | woning | 0,3 pw |
Serviceflat/aanleunwoning | 0,3 | 0,6 | 0,3 | 0,6 | 0,3 | 0,6 | woning | 0,3 pw |
Kamer verhuur | 0,2 | 0,6 | 0,2 | 0,6 | 0,2 | 0,6 | kamer | 0,2 pw |
Binnensteden/hoofdwinkel- gebieden | 2,5 | 3,5 | - | - | - | - | 100 m2 bvo | 85% |
Stadsdeelcentra | - | - | 2,8 | 3,8 | 3,0 | 4,0 | 100 m2 bvo | 85% |
Wijk-, buurt- en dorpscentra, supermarkt | 2,5 | 4,0 | 2,5 | 4,0 | 2,5 | 4,0 | 100 m2 bvo | 85% |
Bouwmarkt/tuincentrum/kring-loopwinkel | - | - | 2,2 | 2,7 | 2,2 | 2,7 | 100 m2 bvo | |
(Week)markt | 0,15 | 0,24 | 0,15 | 0,24 | 0,15 | 0,24 | m kraam | 85% |
(Commerciële) dienstverlening (kantoren met baliefunctie) | 1,5 | 2,0 | 2,0 | 2,5 | 2,5 | 3,0 | 100 m2 bvo | 20% |
Kantoren (kantoren zonder baliefunctie) | 0,8 | 1,5 | 1,0 | 1,7 | 1,2 | 1,9 | 100 m2 bvo | 5% |
Arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijven | 0,4 | 0,5 | 0,5 | 0,6 | 0,7 | 0,8 | 100 m2 bvo | 5% |
Arbeidsintensieve/ bezoekersextensieve bedrijven | 1,0 | 1,5 | 1,5 | 2,0 | 2,0 | 2,5 | 100 m2 bvo | 5% |
Showroom | 0,6 | 0,8 | 0,8 | 1,0 | 1,2 | 1,4 | 100 m2 bvo | 35% |
Grootschalige detailhandel | - | - | 4,5 | 6,5 | 5,5 | 7,5 | 100 m2 bvo | 85% |
Bedrijfsverzamelgebouw | 0,8 | 1,7 | 0,8 | 1,7 | 0,8 | 1,7 | 100 m2 bvo | 10% |
Café/bar/discotheek/cafetaria | 4,0 | 6,0 | 4,0 | 6,0 | 5,0 | 7,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Restaurant | 8,0 | 10,0 | 8,0 | 10,0 | 12,0 | 14,0 | 100 m2 bvo | 80% |
Museum/bibliotheek | 0,3 | 0,5 | 0,5 | 0,7 | 0,9 | 1,0 | 100 m2 bvo | 95% |
Bioscoop/theater/schouwburg | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | 0,2 | 0,3 | zitplaats | |
Jachthaven | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | ligplaats | |
Sporthal (binnen) | 1,5 | 2,0 | 1,7 | 2,2 | 2,0 | 2,5 | 100 m2 bvo | 95% |
Sportveld (buiten) | 13,0 | 27,0 | 13,0 | 27,0 | 13,0 | 27,0 | ha. netto terrein | 95% |
Dansstudio/sportschool | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | 3,0 | 4,0 | 100 m2 bvo | 95% |
Squashbanen | 1,0 | 2,0 | 1,0 | 2,0 | 1,0 | 2,0 | baan | 90% |
Tennisbanen | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | 2,0 | 3,0 | baan | 90% |
Golfbaan | - | - | - | - | 6,0 | 8,0 | hole | 95% |
Bowlingbaan/biljartzaal | 1,5 | 2,5 | 1,5 | 2,5 | 1,5 | 2,5 | baan/tafel | 95% |
Stadion | 0,04 | 0,2 | 0,04 | 0,2 | 0,04 | 0,2 | zitplaats | 99% |
Evenementenhal/beurs-/ congresgebouw | 3,0 | 5,0 | 4,0 | 7,0 | 5,0 | 10,0 | 100 m2 bvo | 99% |
Zwembad | 7,0 | 9,0 | 8,0 | 10,0 | 9,0 | 11,0 | 100 m2 opp. basin | 90% |
Themapark/pretpark | 4,0 | 12,0 | 4,0 | 12,0 | 4,0 | 12,0 | ha. netto terrein | 99% |
Overdekte speeltuin/hal | 3,0 | 12,0 | 3,0 | 12,0 | 3,0 | 12,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Manege | - | - | - | - | 0,3 | 0,5 | box | 90% |
Cultureel centrum/wijkgebouw | 1,0 | 3,0 | 1,0 | 3,0 | 1,0 | 3,0 | 100 m2 bvo | 90% |
Ziekenhuis | 1,5 | 1,7 | 1,5 | 1,7 | 1,5 | 1,7 | bed | |
Verpleeg/verzorgingstehuis | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | 0,5 | 0,7 | wooneenheid | 60% |
Arts/maatschap/kruisgebouw/therapeut | 1,5 | 2,0 | 1,5 | 2,0 | 1,5 | 2,0 | behandelkamer | 65% |
Apotheek | 1,7 | 2,7 | 1,7 | 2,7 | 1,7 | 2,7 | 100 m2 bvo | |
Beroepsonderwijsdag (MBO, ROC, WO, HBO) | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | 20,0 | collegezaal | |
Beroepsonderwijsdag (MBO ROC, WO, HBO) | 5,0 | 7,0 | 5,0 | 7,0 | 5,0 | 7,0 | leslokaal | |
voorbereidend beroepsonderwijsdag (VWO, HAVO, Vbo) | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | leslokaal | |
Avondonderwijs | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | student | |
Basisonderwijs | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | 0,5 | 1,0 | leslokaal | |
Creche/peuterspeelzaal/ kinderdagverblijf | 0,6 | 0,8 | 0,6 | 0,8 | 0,6 | 0,8 | arbeidsplaats | |
Hotel | 0,5 | 1,5 | 0,5 | 1,5 | 0,5 | 1,5 | kamer | |
Volkstuin | - | - | - | - | 0,3 | 0,3 | perceel | |
Religiegebouw | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,2 | zitplaats | |
Begraafplaats/crematorium | 15,0 | 30,0 | 15,0 | 30,0 | 15,0 | 30,0 | gelijktijdige begrafenis/ crematie |
1 In de tabel is het aantal parkeerplaatsen per eenheid aangegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het aantal parkeerplaatsen per woning, kamer, 100 m2 bruto vloeroppervlak, meter kraam, zitplaats, ligplaats, ha. netto terrein, baan, hole, baan/tafel, 100 m2 opp. bassin, box, bed, wooneenheid, behandelkamer, collegezaal, leslokaal, student, arbeidsplaats, perceel of gelijktijdige begrafenis/crematie.
2 Het “aandeel bezoekers” staat voor het percentage of het aantal bezoekers waarmee in het kencijfer rekening is gehouden. Het weergegeven kencijfer is dus inclusief bezoekersparkeren.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
De gemeente Nijmegen wil de toepassing van windenergie stimuleren. Het gebruik van fossiele brandstoffen heeft ernstige gevolgen voor het milieu (o.a. luchtvervuiling en klimaatverandering). Windenergie is een belangrijke optie om het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen. Ook voor Nijmegen is windenergie een goede optie om een bijdrage te leveren op het gebied van duurzame energie.
Het collegeakkoord 2002-2006 vermeldt:
“De gemeente Nijmegen zal haar bijdrage leveren aan de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie en in de komende vier jaar minimaal 10 MegaWatt middels zonne-energie en windenergie realiseren”.
Vanwege de toekomstige ruimtelijke impact zijn verschillende locaties onderzocht op geschiktheid. Bedrijventerrein De Grift is de meest kansrijke locatie voor windturbines. In de MER Waalsprong van 2003 (vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2003; raadsvoorstel 139/2003) zijn verschillende hinderaspecten onderzocht (zie de bijlage Milieurapportage Waalsprong 2003, gemeente Nijmegen, bijlage windturbines). Met provincie en buurgemeenten is ook naar geschikte locaties gekeken. Hieruit kwam een strook langs de A15 als meest geschikte locatie. De ontwikkeling van het bedrijventerrein laat nog op zich wachten want er is momenteel maar beperkte behoefte aan grond voor bedrijven. De gemeenteraad wil dat de plaatsing van windturbines voortvarend worden opgepakt, vooruitlopend op de ontwikkeling van het bedrijventerrein.
Op 28 februari 2006 heeft het college het besluit genomen om:
“de ontwikkeling van windturbines vooruit te laten lopen op de ontwikkeling van het bedrijventerrein de Grift en hiertoe een strook van 100 meter direct ten zuiden van de A15 te betrekken”.
Onderzocht is of de gemeente de ontwikkeling van windturbines zelf ter hand kan nemen. Dit lijkt niet aantrekkelijk vanwege financiële regelingen en risico's die de Gemeente dan zou nemen. In het algemeen wordt de ontwikkeling van windturbines in Nederland gedaan door projectontwikkelaars, vaak in samenwerking met grondeigenaren. De rol van de gemeente is dan faciliterend.
De doelstelling kan aldus worden geformuleerd:
“Zo veel mogelijk windvermogen realiseren op bedrijventerrein De Grift in een strook direct ten zuiden van de A15. In deze strook passen op Nijmeegs gebied momenteel 5 windturbines met een maximaal vermogen van 15MW, die een opbrengst leveren gelijk aan het verbruik van ongeveer 7500 huishoudens. De gemeente Nijmegen heeft voor een aantal locaties een grondpositie en is daarnaast faciliterend, zodanig dat de windturbines optimaal kunnen worden ingepast.”
Dit bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied De Grift ligt in het uiterste noorden van Nijmegen, ten zuiden van de snelweg A15 en ten noorden van de Stationsstraat/Stationsweg. In het gebied nabij de Stationsstraat/Stationsweg zijn in het verleden lokale bedrijven gevestigd, voor het overige is sprake van agrarisch gebruik. In het structuurplan “het land over de Waal" van 1996 is het hele gebied aangewezen als bedrijventerrein, opgenomen in de ontwikkeling van de Waalsprong. De combinatie van bedrijventerrein en windturbines is tevens vermeld in het voorkeursmodel Waalsprong van 2003.
Het onderhavige bestemmingsplan bevat een vijftal plekken waar de ontwikkeling van een windturbine mogelijk wordt gemaakt. De vigerende bestemming van die gronden wordt voor het overige niet beïnvloed en blijft van kracht.
luchtfoto omgeving plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingplannen
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren de bestemmingsplannen `Buitengebied Bemmel´ en ´Buitengebied Valburg´. Deze plannen zijn vastgesteld op respectievelijk 26 april 1979 en 30 augustus 1974 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op respectievelijk 26 juni 1980 en 10 november 1975. Deze percelen hebben binnen de bestemmingsplannen de bestemming 'agrarisch'. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen. Hiermee is voorliggend initiatief (windturbines) niet passend binnen de hier geldende doeleindenomschrijving.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. In hoofdstuk 3 gaat over onderzoek en randvoorwaarden voor het plangebied. De ruimtelijke karakteristiek en structuur van de locatie wordt besproken in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat over de financieën. Hoofdstuk 6 gaat over het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro.
1.5 Bestemmingen
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen Agrarisch, Bedrijventerrein, Verkeer, Leiding-Gas en Waarde Archeologie. Deze zullen kort beschreven worden.
Bestemming Verkeer
De bestemming verkeer wordt opgenomen voor openbare wegen en verkeerspleinen. Het is een vrij ruime bestemming waarin naast verkeerswegen en parkeervoorzieningen ook bijvoorbeeld groenvoorzieningen, bermen en water zijn toegestaan. (In het onderhavige bestemmingsplan zal hierdoor ruimte worden gecreëerd om de windturbines te kunnen bereiken voor onderhoudswerkzaamheden)
Bestemming Bedrijventerrein
Binnen deze bestemming zijn windturbines toegestaan. De bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen in de bouwvoorschriften, deze verwijzen voor een aantal onderdelen naar de plankaart. Zo zijn op de plankaart bouwvlakken aangegeven waarbinnen mag worden gebouwd en zijn de exacte posities van de windturbines aangegeven.
Bestemming Agrarisch
Binnen deze bestemming zijn agrarische bedrijven toegestaan met bijbehorende werken.
Waarde Archeologie (dubbelbestemming)
Voor de gebieden met bekend archeologisch belang (waarde 2 en 3) zijn de bestemmingen Waarde Archeologie -2 en Waarde Archeologie -3 opgenomen. Voor deze gebieden geldt dat ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) niet mag worden bebouwd tenzij op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken. Er kan wel ontheffing, na advies van de archeologisch deskundige, worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van de overige geldende bestemmingen. Bij deze dubbelbestemming zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om deze dubbelbestemming te kunnen laten vervallen of juist op te nemen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn dan wel uit onderzoek juist blijkt dat er ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Leiding-Gas (dubbelbestemming)
Met de dubbelbestemming Leiding-Gas zijn de ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen in het zuidwesten en noorden van het plangebied aangegeven. Rond deze leidingen ligt een zone van 4 meter aan weerszijden van de leiding waarbinnen ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) niet mag worden gebouwd. Er kan wel ontheffing, na advies van de leidingbeheerder, worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Dit hoofdstuk gaat in op het beleidskader dat van belang is voor de functionele en ruimtelijke aspecten die worden vastgelegd in dit bestemmingsplan en waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied moeten passen. Het relevant beleid wordt per beleidsterrein weergeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de bestuurslagen nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk.
Op grond van de nieuwe Wro gelden de Nota Ruimte (rijksniveau) en het Streekplan Gelderland 2005 (provinciaal niveau) als structuurvisies op rijks- respectievelijk provinciaal niveau.
2.1 Nationaal
2.1.1 Nota Ruimte 2006
De Nota Ruimte is een nota van de rijksoverheid, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd worden. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven voor de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland. Onderwerpen die aan bod komen zijn: wonen, woonlocaties en verstedelijking, natuur, landschap en waterbeheer, bereikbaarheid en het ruimtelijk accommoderen van de economie.
In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
De Nota Ruimte kenmerkt zich door de hoofdpunten:
- ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra;
- decentralisatie;
- deregulering;
- uitvoeringsgerichtheid.
De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren, wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.
Specifiek met betrekking tot (Wind)energie wordt in de uitvoeringsagenda Nota Ruimte het volgende aangegeven:
De rijksoverheid heeft in de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW 2001; zie verder paragraaf 2.1.2) afgesproken, op welke manier provincies en gemeenten zullen zorgdragen voor een zodanige keuze van plaatsingsgebieden voor windturbines dat daarmee in 2010 de doelstelling van tenminste 1500 MW in het provinciaal ingedeelde deel van het Nederlandse territoir wordt bereikt.
Realisering van 1500 MW windvermogen op land geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang.
De provincies kiezen een plaatsingsstrategie van grootschalige dan wel kleinschalige bundeling van windturbines, afhankelijk van de mogelijkheden per landschapstype en de mogelijkheden tot combinatie met infrastructuur en bedrijventerreinen. Provincies geven aan, welke gebieden zij van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde beschouwen, waarbij zij nadrukkelijk het hiervoor vastgestelde beleid in deze nota in acht nemen.
De mogelijke effecten op de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten moeten door de betrokken decentrale overheden expliciet worden betrokken bij (verkenning van de mogelijkheden voor) plaatsing van windturbines. Het rijk verwacht dat de verantwoordelijke overheden in elk geval uitgaan van deze kwaliteiten wanneer ze plaatsingsmogelijkheden zoeken voor windturbines.
2.1.2 Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie
Het rijk, de provincies en de VNG hebben op 10 juli 2001 de bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) ondertekend. Doelstelling was om in 2010 een opgesteld vermogen van 1500 MW aan windenergie op land te hebben opgesteld. De bestuursovereenkomst is een concretisering van de taakstelling vanuit het VN-klimaatverdrag (1992) en het Kyoto-protocol (1997).
De doelstelling van de provincie Gelderland is om voor 2005, 60 MW te realiseren.
In oktober 2008 hebben het IPO, de VNG en het Rijk nieuwe afspraken gemaakt om in 2011 3600 MW windenergie te realiseren.
2.1.3 Kabinetsakkoord 2007-2011
Het kabinet wil van Nederland een van de schoonste en zuinigste energielanden in Europa maken. In het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor het klimaat' beschrijft het kabinet de ambities voor onder andere energiebesparing, duurzame energie en opslag van CO2 in de grond:
Het doel van 'Schoon en Zuinig' is:
- de uitstoot van broeikasgassen, met name CO2, in 2020 met 30% verminderen vergeleken met 1990;
- het tempo van energiebesparing de komende jaren verdubbelen van 1% nu naar 2% per jaar;
- het aandeel duurzame energie in 2020 verhogen van ongeveer 2% nu naar 20% van het totale energiegebruik.
Ten aanzien van windenergie wordt o.a. gesteld:
- de eerstkomende jaren zal de groei van hernieuwbare energie vooral komen van windenergie. Onderstaande groeicijfers zijn een indicatie van wat nodig is om de doelen in zicht te houden;
- de komende vier jaar zou committering voor 2000 MW (ca. 2,6 Mton CO2-reductie) voor wind op land nodig zijn. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van de 1500 MW die er nu al staat. Bestaande locaties met kleine oude windturbines moeten vernieuwd worden en nieuwe locaties moeten worden ontwikkeld.
2.1.4 Sectorakkoord Energie 2008-2020
In het kader van het werkprogramma Schoon en Zuinig zijn afspraken tussen Rijksoverheid en de energiebranches in een Sectorakkoord Energie 2008-2020 vastgelegd.
In dit convenant zijn onder andere de volgende afspraken opgenomen m.b.t. windenergie op land:
- Partijen streven ernaar dat in 2011 voor ca. 2000 MW nieuw vermogen Wind op Land vergund zal zijn dat leidt tot een totaal vermogen van 4000 MW; dat is voor de korte termijn een verdubbeling van de huidige capaciteit.
- De Rijksoverheid heeft afspraken gemaakt over windenergie in het Klimaatakkoord Gemeente en Rijk 2007 – 2011: samenwerken aan een klimaatbestendig en duurzaam Nederland van 12 november 2007 en streeft ernaar in het bestuursakkoord met de provincies gelijksoortige afspraken te maken.
- Energiebedrijven zullen aan de beoogde groei bijdragen door eigen investeringen of door elektriciteit uit Wind op Land projecten van derden in Nederland in te kopen. De energiebedrijven zullen bijdragen aan innovatie. De energiebedrijven zullen samenwerken met regionale overheden voor het verkrijgen van het benodigde maatschappelijk draagvlak en een goede inpassing van Wind op Land in het landschap.
- De Rijksoverheid zal zich sterk inspannen om voor 2011 aan te geven waar voor de lange termijn en verdere doorgroei de concentratiegebieden voor Windparken op Land ontstaan.
- De Rijksoverheid zet in op effectieve en efficiënte besluitvorming over ruimtelijke projecten.
2.1.5 Plan verdubbeling windenergie in 2011
Op 7 juli 2009 is door minister Cramer een plan gepubliceerd om het aantal windmolens op land in deze kabinetsperiode te verdubbelen. Samen met koepelorganisaties VNG, IPO en LTO Nederland, Natuur- en Milieuorganisaties, ODE en NWEA heeft het Rijk zich vastgelegd op 2000 megawatt extra aan het einde van deze kabinetsperiode.
Maatregelen die het Rijk wil nemen zijn o.a. het vereenvoudigen van de regelgeving op het gebied van geluid, externe veiligheid en radar en het opstellen van een gezamenlijk werkplan.
2.1.6 Conclusie
Het voorgestane initiatief sluit aan bij de genoemde Rijksdoelstellingen.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Streekplan Gelderland 2005
Het meest actuele provinciale beleidskader aangaande de ruimtelijke ordening betreft het Streekplan Gelderland 2005 'kansen voor de regio's'. Het Streekplan is vastgesteld door Provinciale Staten op 29 juni 2005. Met het Streekplan Gelderland 2005 kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland.
Het Streekplan kijkt 10 jaar vooruit en richt zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht (generiek beleid):
- Ruimtelijke ontwikkelingen in het rode raamwerk van stedelijke functies en infrastructuur;
- Natuur en water in het groenblauw raamwerk;
- Landbouw in het multifunctioneel gebied.
Voor het plangebied zijn de uitgangspunten voor gebieden in het rode raamwerk en multifuncioneel gebied van belang.
Hoofddoel van het Streekplan is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte beschikbare oppervlak. Bundelingsbeleid en het organiseren van stedelijke netwerken staan hierbij centraal. In het Streekplan worden algemene en programmatische uitspraken gedaan over wonen, sociaal-culturele functies en werken (bedrijventerreinen en kantoren).
Daarnaast hecht het Streekplan veel belang aan locatiebeleid: gestreefd wordt naar het bundelen van bovenlokale stedelijke functies aan knooppunten in het rode raamwerk. Het grondgebied van de gemeente Nijmegen valt grotendeels binnen dit rode raamwerk en heel Nijmegen valt in het stedelijk netwerk.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen die buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
Vitaliteit van de multifunctionele gebied wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten.
De provinciale ruimtelijke hoofdstructuur is weergegeven op de Beleidskaart 'ruimtelijke structuur'. Het plangebied is gelegen in het stedelijk netwerk.
rode punten geeft het Stedelijk netwerk weer en de gele ondergrond het multifunctionele gebied
2.2.2 Windenergie
In het streekplan heeft de provincie als doelstelling dat er voor 2010, 100 MW gerealiseerd moet worden binnen de provinciegrenzen.
Daarnaast wordt o.a. het volgende aangegeven met betrekking tot windenergie:
- Om het visuele effect op het landschap zo beperkt mogelijk te houden en per locatie een aansprekende energieopbrengst te bereiken is concentratie van windturbines in een beperkt aantal windturbineparken per regio gewenst.
- De provincie streeft naar ruimtelijke facilitering van middelgrote windturbineparken van 4 á 8 windturbines per locatie. Op deze wijze moet in de provincie een totaal geplaatst vermogen van minimaal 100 MW worden gerealiseerd. Initiatieven voor windturbineopstellingen van minder dan 4 windturbines zullen niet door het ruimtelijke beleid worden ondersteund, tenzij kan worden aangetoond dat de energieopbrengst bij plaatsing van drie windturbines groter is dan bij optimale benutting van de locatie met 4 windturbines van elk 2 megawatt geïnstalleerd vermogen.
- Ter voorkoming van visuele interferentie kunnen slechts locaties worden ontwikkeld voor windturbineparken, zijnde ruimtelijk samenhangende opstellingen, die op ten minste 3 km afstand zijn gelegen van windenergielocaties waarvoor finale planologische regeling heeft plaatsgevonden.
- Bij onvoldoende planologische capaciteit zal de provincie - om de doelstelling te kunnen realiseren - overwegen gemeenten een aanwijzing te geven.
Tot de vaststelling van de definitieve locaties zal binnen de zoekzones geen ruimte worden geboden voor de ontwikkeling van functies die zich ruimtelijk niet verdragen met de plaatsing van windturbines, met uitzondering van de bestaande functies waarin dit plan reeds voorziet.
In het kader van de regionale gebiedsvisie is de strook langs de A15 benoemd tot zoekzone voor windenergie. Voor het Streekplan is een Strategische Milieubeoordeling (SMB) uitgevoerd, o.a, met betrekking tot dit onderwerp. Kwetsbare gebieden zijn uitgesloten, waarbij is gelet op natuurwaarden, afstand tot woonbebouwing, recreatiegebieden en hoogspanningsleidingen. De resterende milieu effecten voor de locaties binnen de zoekgebieden zullen volgens deze beoordeling beperkt zijn. Hieronder is een uitsnede van deze beleidskaart weergegeven.
donker rood is zoekzone windturbines
2.2.3 Windenergie in de Regio Nijmegen, Beuningen, Lingewaard en Overbetuwe
In 2005 heeft de provincie de resultaten gepubliceerd van een onderzoek naar locaties voor windenergie in de regio Nijmegen, Beuningen, Lingewaard en Overbetuwe. Uit dit onderzoek kwam de locatie de Grift als meest kansrijke locatie voor de realisatie van windturbines op grondgebied van de gemeente Nijmegen (zie bijlage ”Windenergie in de regio Nijmegen, Beuningen, Lingewaard en Overbetuwe”).
De toepassing van windenergie heeft ruimtelijke consequenties en de locatiekeuze voor windturbineopstellingen heeft gemeentegrensoverschrijdende betekenis. De vier gemeenten hebben daarom met elkaar afgesproken beleid en besluitvorming over windenergie met elkaar af te stemmen en een gemeenschappelijke gebiedsvisie op te stellen. De intentieverklaring die daarover is opgesteld is mede ondertekend door de provincie Gelderland.
Om tot deze gebiedsvisie windenergie te komen is een onderzoek uitgevoerd waarin de doorwerking van rijks- en provinciaal ruimtelijk beleid in de regio in kaart is gebracht.
Dit heeft allereerst geresulteerd in de identificatie van gebieden die niet in aanmerking komen voor de plaatsing van windturbines. Uitgesloten zijn vogel- en habitatrichtlijngebieden, Wetlands, de gehele Ecologische Hoofdstructuur, natuurmonumenten, stiltegebieden en straalpaden voor telecommunicatie: de rode gebieden uit de derde partiële streekplanherziening (2001).
Om te komen tot een schifting van locaties is, naast de hierboven genoemde milieutechnische en planologische criteria, vooral de landschappelijke kwaliteit van de omgeving (de regio) van belang.
De strook langs de A15 kwam uit dit onderzoek naar voren als de meest geschikte locatie
KANSRIJK Zoekgebied | Pluspunten | Minpunten | Initiatieven | Globale inschatting aantal Megawatt |
De Grift | Herinrichting De Grift maakt turbines inpasbaar. Veel draakvlak. Goede locatie in alle opzichten. | Bestaand initiatief in kader van de waalsprong (MER is uitgevoerd) | 10 |
2.2.4 Conclusie
Het voorgestane initiatief sluit aan bij de beleidsdoelstellingen van de provincie Gelderland.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen
In oktober 2006 is het Regionaal Plan voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen vastgesteld. Op 7 maart 2007 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland grotendeels goedkeuring verleend aan dit plan. Hierdoor heeft het Regionaal Plan de status van regionaal structuurplan. Dit betekent dat de bestemmingsplannen van de 20 regiogemeenten moeten passen binnen de lijnen die worden uitgezet in het Regionaal Plan.
Doel van het Regionaal Plan is te werken aan een aantrekkelijke, internationaal concurrerende regio Arnhem-Nijmegen. Het bestaande stedelijk gebied staat hierbij centraal, wat wil zeggen dat er ingezet wordt op herstructurering en herontwikkeling om nieuw ruimtebeslag voor wonen en werken te beperken.
De regio Arnhem Nijmegen ontwikkelt zich steeds meer tot een samenhangend stedelijk netwerk met een eigen identiteit. Die eigen identiteit laat zich het beste vangen in de drieslag kennis, natuur en cultuur:
- Kennis: aanwezigheid van hoogwaardige bedrijvigheid in de logistieke sector en de glastuinbouw, maar ook de aanwezigheid van een universiteit en het valleyconcept versterken de netwerkeconomie;
- Natuur: rivierenlandschap tussen de stuwwallen Veluwe en Rijk van Nijmegen;
- Cultuur: door de natuurlijke ligging van het gebied is de regio door de eeuwen heen het domein geweest van fronten en linies die noord-zuid en oost-west van elkaar scheiden. Daardoor is het culturele erfgoed in de regio enorm.
Uitsnede beleidskaart met aanduiding van het plangebied
In de beleidskaart is zichtbaar dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein is toegestaan.
Het KAN stuurt op de uitvoering van strategische projecten door middel van het zoeken naar samenwerking met maatschappelijke organisaties, marktpartijen en particulieren (ontwikkelingsplanologie). In het Regionaal Plan is een uitwerking gemaakt van de bestuurlijke visie en ambities. Dit levert een agenda op van tien strategische ontwikkelingsprojecten. Voor het plangebied zijn onderstaande projecten van belang.
- 1. Stedelijke ontwikkeling rondom enkele multimodale knooppunten;
- 2. Herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en hoofdwegennet;
- 3. Versterken van het grootstedelijk klimaat van Arnhem en Nijmegen;
Voor deze ontwikkelingsprojecten zijn beleidsuitspraken geformuleerd die een toetsingskader vormen voor de provincie Gelderland. In deze toelichting zijn de voor dit gebied en dit onderwerp relevante beleidsuitspraken opgenomen.
Onderwerp: | Doelstelling en beleidsuitspraken |
Landschap | Ruimtelijke ontwikkelingen afstemmen op aanwezige landschapskenmerken en laten bijdragen aan het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. |
Werken | Het op een zorgvuldige wijze voldoende ruimte bieden en inpassen voor het scheppen van voldoende werkgelegenheid voor de inwoners van de stadsregio, die aansluit bij het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, nu en in de toekomst. Van de totale behoefte van 490 hectare aan uitbreiding van nieuwe bedrijventerreinen wordt netto 85 hectare in de A15 zone ontwikkeld. In plannen voor 'Bestaande Bedrijventerreinen' en in het 'Zoekgebied regionale bedrijventerreinen', worden bedrijfsgebouwen uitgesloten, waarin meer dan 40% van het bruto vloeroppervlak van een gebouw wordt benut voor kantooractiviteiten. |
Detailhandel | Het versterken van de bestaande hierarchie van winkelcentra en de bestaande perifere detailhandelconcentraties. In het 'Zoekgebied PDV A325 zone' komen drie locaties in aanmerking voor de vestiging van bovenlokale winkel- en vrije tijdsvoorzieningen te weten Gelredome, Aamse poort (grootschalige tuincentra) en Ressen (wonen/leisure). Uitgangspunt bij de (her)ontwikkeling van de locaties Gelredome, Aamse Poort en Ressen is het scheppen van optimale condities voor een kansrijke ruimtelijke ontwikkeling, zowel in termen van ruimtelijke kwaliteit als vastgoedontwikkeling. |
Voor het Regionaal Plan is een Strategische milieubeoordeling (SMB) uitgevoerd. Dit betekent dat gekeken wordt naar de milieueffecten van bepaalde in het plan voorgenomen ontwikkelingen.
2.3.2 Beleid buurgemeente Overbetuwe
De gemeente Overbetuwe heeft in de Kadernota Visie op Ruimte van 2005 het ruimtelijk beleid voor de komende 15 tot 25 jaar beschreven. Volgens de Kadernota is in Oosterhout (vanwege de ligging in de stedelijke zone van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen) ruimte voor regionale bedrijventerreinen.
Om te voorzien in de behoefte aan regionale bedrijventerreinen in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen is de A15 zone bij Overbetuwe aangewezen als locatie voor een nieuw te ontwikkelen bedrijvenpark.
Vooruitlopend met de procedure voor het bestemmingsplan windturbines de Grift loopt een bestemmingsplanprocedure van de gemeente Overbetuwe voor de ontwikkeling van het bedrijvenpark de Nieuwe Rietgraaf.
Dit gebied is gelegen aan de westzijde van de gemeentegrens met Nijmegen, aan de zuidzijde van de A15, dus net aan de westzijde van De Grift. In dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om op dit bedrijventerrein vier windturbines te realiseren op Overbetuws grondgebied. De realisatie van deze vier windturbines vormt 1 project met de realisatie van de vijf windturbines in onderhavig bestemmingsplan.
2.3.3 Conclusie
Het voorliggende initiatief past binnen het regionaal beleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Nijmegen had rond 1985-1990 behoefte aan uitbreiding. Dit werd ook onderkend door zowel het Rijk als de Provincie. In 1992 heeft de provincie Gelderland aan de hand van een milieueffectrapport gekeken waar in de regio Nijmegen uitbreiding van woningbouw en bedrijventerrein het meest op zijn plaats zou zijn. Het gebied van de Waalsprong kwam daar als meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) uit. In de vierde nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) werd vervolgens de taakstelling van realisatie van 10.000 tot 12.000 woningen en 50 ha bedrijventerrein vastgelegd voor het Waalspronggebied.
De Gemeente heeft deze taakstelling uitgewerkt in het stuctuurplan 'Land over de Waal' van 1996. Door aanpassing van de gemeentegrenzen is in die periode eveneens het gehele Waalspronggebied Nijmeegs grondgebied geworden. Als uitwerking van het structuurplan zijn vier masterplannen geschreven die vervolgens zijn uitgewerkt in concrete (bestemmings)plannen. In 2001 bleek echter dat deze concrete plannen volgens de Raad van State niet gedragen werden door een, voor zo'n grootschalige ontwikkeling verplichte, milieueffectrapportage en daarop besloot de gemeente de milieueffecten alsnog te onderzoeken. In die periode is tevens voor de gehele stad het Kansenboek voor de Keizerstad” tot stand gekomen. Deze is in 2008 geactualiseerd door “Ruimtelijke kansen voor een ongedeeld Nijmegen”
Uit het kansenboek “Kansen voor de Keizerstad” volgde in eerste instantie de Milieueffectrapportage 2002, hetgeen de basis vormde voor de bestemmingsplannen Woonpark Oosterhout, Lent Oost en Stadsas Noord. Vervolgens zijn de aanbevelingen uit de MER 2002 verder onderzocht en uitgewerkt in de MER 2003. Deze laatste MER vormt de basis voor de huidige plannen in de Waalsprong. Op basis van deze laatste MER is het Voorkeursmodel Waalsprong 2003 uitgewerkt. Het MER bevat o.a. de bijlagen Windenergie en De Grift.
2.4.1 Voorkeursmodel Waalsprong 2003
Naar aanleiding van het milieueffectrapport, de inspraakreacties op het milieueffectrapport en de ontwikkelingen rond de Waalsprong is het toekomstig ruimtelijk beeld van de Waalsprong bijgesteld. De volgende uitgangspunten zijn daarbij richtinggevend geweest:
- 1. zuinig omgaan met schaarse ruimte;
- 2. versterken van de identiteit;
- 3. een betere bereikbare waalsprong;
- 4. meer variatie in de woningbouw;
- 5. meer in het perspectief van de totale stad;
- 6. sterker uitgaan van de Waal en het Betuws landschap.
Deze uitgangspunten hebben geleid tot een ander ontwerp waarbij het centrum van de Waalsprong niet meer in het hart van de Waalsprong is gelegen, maar verschoven is naar de rivier. Hierdoor wordt de Waalsprong niet 'een wijk achter de dijk', maar een deel van Nijmegen aan de overkant van de rivier.
In het zuidelijke deel wordt gebouwd in hoge dichtheden, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de andere stedelijke kwadranten binnen de nieuwe stedelijke ring; de binnenstad en het Waalfront. Geleidelijk richting het noordelijk deel wordt de bebouwingsdichtheid lager. Woonpark Ressen wordt niet ontwikkeld. Hierdoor kan er ook bewuster omgegaan worden met de beschikbare ruimte en wordt meer aangesloten bij de identiteit van het gebied.
De ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein aan de noordzijde van de Waalsprong (De Grift) blijft een belangrijk uitgangspunt ook in dit voorkeursmodel. De bestaande gemengde bedrijvigheid langs de Stationsstraat/-weg is uitgangspunt waarbij herstructurering en zorgvuldige ontwikkeling moeten zorgen voor een goede en aantrekkelijke overgang tussen het 'echte' bedrijventerrein en de woningbouw. De uitdaging is om van bedrijventerrein De Grift een representatieve poort van Nijmegen te maken. Globaal zal het uit drie zones bestaan:
- zone 1 langs de A15 en de Griftdijk Noord en is vooral gericht op representatieve bebouwing;
- zone 2 langs de stationsstraat/-weg en vooral gericht op behoud van het gevarieerde karakter;
- zone 3 ligt ten noorden van de tweede en kan vrij functioneel worden ingericht.
Er wordt geen aparte zone aangegeven voor de vestiging van instituten en/of kantoren. Deze functies zijn prima te verweven met andere functies zoals wonen en de al eerder genoemde linten. De twee geplande multifunctionele knopen (knoop Lent en knoop de Grift) worden niet gelijktijdig ontwikkeld. Het is de bedoeling om knoop de Grift in een later stadium pas te ontwikkelen zodat beter aangesloten kan worden bij de behoeften in de markt.
Het ontwikkelingsgebied Waalsprong 2007 kent voor wat het onderwerp Windturbines en bedrijventerrein "De Grift" geen relevante wijzigingen ten opzichte van het Voorkeursmodel.
2.4.2 Structuurvisie Nijmegen 2010
De Structuurvisie is de opvolger van het Kansenboek, waarin ruimtelijke gevolgen van beleidsbeslissingen werden vastgelegd. De structuurvisie moet nog door de raad worden vastgesteld. In beide staat een drietal kwaliteitsuitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen centraal:
- nieuwe ontwikkelingen met respect inpassen;
- huidige woon- en verblijfskwaliteiten ontzien door enerzijds concentratie op bestaande drukke locaties en vervoersassen en anderzijds ontwikkeling van de extensieve gebieden om ze meer bij de stad te betrekken;
- typisch Nijmeegse kenmerken versterken.
In de Structuurvisie zijn drie accenten genoemd die een rol spelen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen en ambities: Bruisende Stad, Verleden Verbeeld en Stad in Balans.
De Structuurvisie geeft een concrete invulling aan de inhoudelijke en politieke ambities van de gemeente. Het beschrijft de gewenste ruimtelijke hoofdstructuur van Nijmegen en informeert over programma's en projecten. Welke ontwikkelingen zijn wanneer in de tijd geplaatst en hoe sluiten ze op elkaar aan? De Structuurvisie maakt duidelijk waar de stad op aan koerst. Het gaat een toetsings- en onderbouwingskader voor ruimtelijke (bestemmings)plannen vormen, maar ook een kompas, inspiratie en ontwikkelingskader voor investeringen door gemeente en andere overheden, bedrijven, organisaties en inwoners. Voor de Structuurvisie is geen nieuw beleid ontwikkeld. Alleen de ruimtelijke gevolgen van vaststaand beleid zijn er in samengebracht.
De vooruitblik gaat tot 2030, het uitvoeringsprogramma beslaat vier jaar. Daarna wordt de structuurvisie aangepast aan maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Het beleid is dus niet dichtgetimmerd voor de komende twintig jaar, dat zou zeer onwenselijk zijn. We beschrijven de ambities voor het hele grondgebied van Nijmegen, in relatie tot ontwikkelingen in de regio of (inter)nationaal verband om hierbij aan te sluiten of invloed op uit te oefenen.
2.4.3 Economisch beleid
2.4.4 Klimaatbeleid
In januari 2008 is door de gemeenteraad van Nijmegen de Klimaatnotitie “Een goed klimaat voor verandering” aangenomen.
In de notitie wordt het volgende als uitgangspunt aangegeven m.b.t. duurzame energie:
- Nijmegen zet in op een aanzienlijke reductie van de uitstoot van CO2 en daarmee op energiebesparing, duurzame opwekking van energie en het efficiënt gebruik van schaarse energiebronnen. Dit doen we, niet alleen om klimaatverandering zoveel mogelijk te voorkomen. Energiebesparing en verduurzaming van ons energiegebruik is namelijk ook een belangrijke oplossingsrichting als het gaat om voedselzekerheid, de eindigheid van de voorraad van fossiele brandstoffen (mede gezien de explosieve vraag van landen uit het verre Oosten) en bijvoorbeeld de onzekerheid van energieleveringen.
- De ambitie van de raad is om 4% energiebesparing per jaar te realiseren en te streven naar een klimaatneutrale stad binnen 25 jaar (dus in 2032).
- De voorbereiding voor vijf windturbines bij Ressen (Griftdijk) kan verder tot uitvoering worden gebracht. De windturbines zijn minimaal 2.000 kW in omvang, hetgeen betekent dat een windproject van tenminste 10.000 kW gerealiseerd kan worden. Indien gerealiseerd levert dit project (CO2 vrije) energie voor circa 5.000 Nijmeegse huishoudens op. Binnen de gemeente Nijmegen zijn de kansen voor het toepassen van grootschalige windenergie verder beperkt. Windturbines langs de A73 of bij bedrijventerrein Bijsterhuizen kan verder onderzocht worden.
2.4.5 Conclusie
Het voorgenomen initiatief sluit goed aan bij het actuele gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Onderzoek En Randvoorwaarden
3.1 Mer Waalsprong 2003 Algemeen, Voorkeursmodel En Ontwikkelingsbeeld
Het MER Waalsprong is opgesteld op een moment dat de ontwikkelingen voor de Waalsprong al in volle gang waren. Ten tijde van het opstellen van deze rapportage waren al besluiten genomen en plannen gemaakt op rijks, provinciaal, en regionaal niveau over de invulling van de Waalsprong. Dit is van invloed op de uitgangspunten voor zowel de bestaande toestand als ook de autonome ontwikkeling.
Het MER Waalsprong 2003 is opgesteld voor de volgende activiteiten:
- bouw van woningen;
- aanleg van recreatieve voorzieningen;
- uitvoering van een stadsproject;
- aanleg van een bedrijventerrein;
- oprichting van windturbines;
- aanleg van waterbekkens;
- aanleg van winplaatsen voor oppervlaktedelfstoffen;
- grondwateronttrekking bij bouwputten.
Een milieueffectrapportage begint met de beschrijving van de bestaande toestand. Als uitgangspunt voor de bestaande toestand is de situatie in de Waalsprong rond mei 2001 genomen. Gelet op de vele besluiten die al genomen waren in 2001 ten aanzien van de ontwikkeling van de Waalsprong is het redelijk om het structuurplan 'Land over de Waal' als autonome ontwikkeling te nemen.
3.1.1 Voorgenomen activiteit en alternatieven
De voorgenomen activiteit (VA) is één van de mogelijkheden waarop de Waalsprong, als geheel, ingevuld kan worden. Ten opzichte van de voorgenomen activiteit zijn een drietal alternatieven ontwikkeld die zodanig verschillend zijn dat een goed beeld van de bandbreedte van de milieueffecten kan worden gevormd. De drie alternatieven zijn:
- Horen bij de stad
- Wervende woonmilieus
- Duurzaamheid.
De variatiemogelijkheden voor de ontwikkelingen in de Waalsprong zijn bekeken aan de hand van bouwstenen, alternatieven en scenario's. Een bouwsteen is een keuze voor een bepaald onderdeel van de ruimtelijke programmatische invulling van de Waalsprong. De bouwstenen zijn zowel thematisch als per deelgebied gerangschikt. Bouwstenen beïnvloeden elkaar en hangen met elkaar samen. De voorgenomen activiteit omvat een aantal m.e.r. (beoordelings)plichtige activiteiten. Voor de ontwikkelingen buiten de Waalsprong die effect hebben op de Waalsprong zijn scenario's gemaakt, voor zover het gaat om ontwikkelingen waarvan niet zeker is dat ze uitgevoerd gaan worden. Van elk scenario zijn de milieueffecten in beeld gebracht. De ontwikkelingen buiten de Waalsprong die de ruimtelijke structuur sterk kunnen beïnvloeden zijn vertaald naar bouwstenen. Aan de hand daarvan is het 4e alternatief 'Stad aan de Rivier' geconstrueerd.
3.1.2 Meest Milieuvriendelijke Alternatief
Het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) gaat uit van een evenwicht tussen de voor- en nadelen van spreiding en concentratie. Vanwege de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden wordt woonpark Ressen niet ontwikkeld. Dit in tegenstelling tot het gebied van de Vossenpels waar wel grootschalige woningbouw wordt gepland. Woningbouw is in het laatste gebied goed in te passen in de bestaande structuur en er bestaan nauwelijks negatieve effecten. In de Landschapszone wordt slechts een beperkt deel van de woningbouwopgave ondergebracht. De verkeersknippen blijven gehandhaafd om de concurrentiepositie van de fiets en het openbaar vervoer te versterken. De Lentse Lus, aansluitend op de Prins Mauritssingel blijft gehandhaafd. Gekozen is voor watervoerende singels. Dit leidt tot het realiseren van een grote centrale waterberging in de Landschapszone. Daarbij is voor de waterkwaliteit en uit kostenoverweging de aanleg van diepe plassen van circa 60 hectare van belang. Deze worden zo vormgegeven dat belangrijke cultuurhistorische lijnen behouden kunnen blijven.
3.1.3 Vervolg
Het MER 2003 dient bij ieder concreet besluit (bestemmingsplan, ontheffing, milieuvergunning, etc.) in acht genomen te worden in die zin dat gekeken wordt hoe de voorgenomen activiteit passend is in hetgeen in onderzocht in het milieueffectrapport. Dit kan leiden tot een evaluatie van hetgeen is onderzocht in combinatie met nieuwe inzichten/onderzoeken. Bij een afwijking van hetgeen is onderzocht in het MER dient dit goed gemotiveerd te worden en moet er gekeken worden of aanvullend onderzoek nodig is.
3.1.4 Conclusies MER Waalsprong over Windturbines
Voor dit onderzoek zijn als uitgangspunten windturbines genomen die toen leverbaar waren. Van windturbines met een grotere rotordiameter waren niet alle benodigde specificaties beschikbaar. Daarom zijn deze typen toen niet in het MER-onderzoek betrokken
De conclusies van het MER Waalsprong over de effecten van de windturbines zoals voorgesteld in de Voorgenomen activiteit worden in deze paragraaf opgesomd. De conclusies zijn verder uitgewerkt in de thematische paragrafen in dit hoofdstuk.
- Met in totaal vijf windturbines kan ongeveer de helft van de huishoudens in de Waalsprong van duurzame energie worden voorzien. Het effect op het landschap is neutraal tot positief, omdat de turbines langs de A15 als herkenningspunt gaan fungeren. Bij vijf windturbines is op het bedrijventerrein De Grift slagschaduw te verwachten. Verwacht wordt dat dit geen onaanvaardbare hinder is. Bij plaatsing van de turbines en de invulling van het bedrijventerrein is hiermee rekening te houden. Daarnaast worden geen veiligheidsrisico's verwacht.
- Toepassing van vijf windturbines langs de A15, met een rotordiameter van tachtig meter en een masthoogte van honderd meter, levert een extra C02 reductie van twintig procent op. Zonder windturbines wordt het moeilijk deze aanvullende energieprestatie te evenaren. Een wezenlijke verbetering van de energieprestatie van de Waalsprong, ten opzichte van de afspraken over de warmtevoorziening, is eigenlijk alleen mogelijk door toepassing van extra windturbines.
- Er wordt geen hinder voor vogels verwacht als gevolg van plaatsing van windturbines in lijnopstelling.
- Voor de lijnopstelling hebben we en minimumvariant en een maximumvariant van de geluidsbelasting berekend. Beide varianten zijn realiseerbaar zonder dat huidige of toekomstige functies onmogelijk gemaakt worden. Wel geldt bij de maximumvariant dat de verspreide bestaande woonbebouwing langs de Stationsstraat en het noordelijk deel van de Griftdijk binnen de 50 dB(A)-contour komt. Het is in principe mogelijk om hiervoor een ontheffing aan te vragen.
- Met name op het bedrijventerrein is hinder van slagschaduw te verwachten, maar dit blijft waarschijnlijk onder de norm. Nader onderzoek leert welke objecten precies, hoeveel en wanneer gehinderd worden. Er zijn verschillende mogelijkheden om slagschaduwhinder te beperken of helemaal tegen te gaan.
- Voor enkele turbines uit de voorgenomen activiteit (vijf windturbines) moeten in verband met veiligheidsrisico's (mogelijk) een aanvullende risicoanalyse worden gemaakt. Dit vanwege afstand tot de 150 kV hoogspanningsleiding, de ondergrondse Gasunie-leiding of de spoorlijn. Dit kan aanleiding vormen de turbines bij de spoorlijn enigszins te verschuiven. Voor realisatie van de vijf windturbines worden in verband met veiligheidsrisico's geen problemen verwacht.
- Woningbouw in de noordwestkwadrant van Knoop De Grift is vanuit akoestisch oogpunt niet mogelijk. Het betreffende gebied ligt in alle onderzochte situaties binnen de 55dB(A) contour van bedrijventerrein de Grift. Woningbouw wordt pas mogelijk na beperking van de activiteiten op bedrijventerrein De Grift. In de Institutenzone is woningbouw slechts in een deel van het gebied mogelijk en niet bij alle onderzochte situaties voor bedrijventerrein De Grift. (Bijlage De Grift).
- De wijze van invulling van bedrijventerrein De Grift heeft met name lokaal effect. Dit gebeurt vooral vanwege de mogelijke combinatie met geluidgevoelige bestemmingen in de Institutenzone of de noordwest kwadrant van Knoop De Grift. Ook de effecten van bedrijventerrein De Grift vallen weg als we de gecumuleerde geluidsbelastingen bestuderen (bijlage Geluid).
3.2 Notitie Mer-beoordeling Windturbines Langs De A15 (2009)
3.2.1 Inleiding
In het onderhavige geval is er sprake van twee afzonderlijke initiatieven, namelijk de realisatie van windturbines in de “Waalsprong”van de gemeente Nijmegen en de ontwikkeling van het Betuws Bedrijvenpark (met windturbines) in de gemeente Overbetuwe.
Voor het project de 'Waalsprong' is (zoals hiervoor aangegeven in paragraaf 3.1) al in 2002 / 2003 een bestemmingsplan opgesteld en een Milieueffectrapport (MER) geschreven, waaraan een aparte bijlage over het plaatsen van vijf windturbines was gekoppeld.
Voor het Betuws Bedrijvenpark is in 2008/2009 eveneens een MER opgesteld, waarin uitvoerig de milieueffecten van de vier windturbines zijn beschreven.
Echter omdat er sprake is van in totaal negen windturbines in een lijnopstelling, met een gezamenlijk vermogen van minimaal 18 MW, is er in het kader van de m.e.r. - regelgeving sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Om de effecten van de negen windturbines tezamen bij de verschillende besluitvormingsmomenten, goed te kunnen beoordelen, zijn, in aanvulling op de beide MER's, in de notitie “MER-beoordeling windturbines langs de A15” van juli 2009 de milieueffecten van de negen windturbines gezamenlijk in beeld gebracht en beoordeeld naast een situatie waarbij er helemaal geen windturbines worden geplaatst. Daarmee vormt deze notitie een schakel tussen de beide MER's ten behoeve van de besluitvorming over de betreffende bestemmingsplannen.
3.2.2 Beoordeling
Er is sprake van een beoordelingsplicht in het kader van de milieueffectrapportage regelgeving voor de negen windturbines langs de A15. Vanwege de gevoeligheid van de omgeving is voor de beide genoemde initiatieven, waaronder de windturbines vallen, een MER opgesteld. In feite kan worden gesteld dat daarmee ook voor de negen windturbines gezamenlijk een MER opgesteld zou moeten worden. Echter de milieu-informatie die in een dergelijk MER zou (moeten) worden opgenomen, is reeds opgenomen in het MER 'Waalsprong' (Bijlage Windturbines) en het MER Betuws Bedrijvenpark (inclusief Bijlagerapport).
In het MER voor het Betuws Bedrijvenpark is bij de beoordeling van de milieueffecten al rekening gehouden met de vijf windturbines van de 'Waalsprong' en dus met in totaal negen windturbines.
Daarmee kan gesteld worden dat in principe is voldaan aan de m.e.r.(beoordelings)-plicht voor de negen windturbines, mits de beide genoemde MER's de basis vormen voor de besluitvorming met betrekking tot de verschillende bestemmingsplannen waarin de windturbines planologisch mogelijk worden gemaakt.
Een vertegenwoordiger van de Commissie voor de milieueffectrapportage heeft deze zienswijze onderschreven.
3.2.3 Conclusies
De conclusies van deze aanvullende notitie zijn:
M.e.r. (beoordelings)-plicht
Wanneer er van wordt uitgegaan dat de geplande windturbines gezamenlijk een windpark vormen, is dit windpark m.e.r. (beoordelings)-plichtig. Aangezien voor zowel de 'Waalsprong' als voor het Betuws Bedrijvenpark een MER is opgesteld, kan er vanuit worden gegaan dat voor het windpark een m.e.r-plicht voor de hand zou liggen. Omdat voor beide genoemde initiatieven reeds een MER is opgesteld, waarin (met name in het MER Betuws Bedrijvenpark) ook aandacht is besteed aan de effecten van de 9 windturbines, is in principe al aan deze m.e.r.-plicht voldaan.
Aanvullend is in deze notitie nog eens specifiek gekeken naar de milieueffecten van de 9 turbines ten opzichte van de nulsituatie, de autonome situatie en de situatie waarin hetzij De Grift, hetzij Betuws Bedrijvenpark, hetzij beiden, zijn ontwikkeld.
Deze notitie vormt tezamen met de beide MER's voldoende milieu-informatie voor de besluitvorming over de negen windturbines (bestemmingsplannen van de gemeente Nijmegen en Overbetuwe).
Beoordeling milieueffecten
In onderstaande tabel is een samenvatting gegeven van de milieueffecten van de negen windturbines ten opzichte van de autonome situatie (zonder bedrijventerreinen).
Aspect | Autonome situatie | Situatie met windturbines |
Beeldkwaliteit/ landschap | - | windturbines zijn zeer zichtbaar in het landschap; gerende lijnopstelling langs A15 geeft beste inpassing |
Infrastructuur | ||
Verkeer | toenemend verkeer vanwege diverse ontwikkelingen | windturbines leveren geen verkeersbewegingen op; verkeersveiligheid door voldoende afstand en andere maatregelen geen probleem |
(Buis)leidingen | - | door voldoende afstand geen effecten door hoogspanningsleidingen |
Cultuurhistorie | - | de geplande windturbines langs de A15 beïnvloeden per definitie het landschap; de inpassing wordt verzacht door aan te sluiten bij bestaande infrastructurele elementen en rekening te houden met cultuurhistorische aspecten |
Archeologie | - | geen effect |
Groene milieu/ecologie/natuur | - | beperkt aantal aanvaringsslachtoffers winturbines |
Water | - | geen effect |
Bodem | - | geen effect |
Grijs milieu | - | |
Geluid | hoge belasting door weg- en spoorwegverkeer | windturbines voldoen aan norm m.u.v. enkele woningen; door hoog achtergrondniveau nauwelijks sprake van hinder |
Luchtkwaliteit | - | geen effect |
Stof/geur/externe veiligheid | - | indien voldoende afstand wordt aangehouden is, geen risico's van betekenis |
Duurzaamheid/energie/licht | - | negen windturbines zorgen voor duurzame energie en minder CO2 uitstoot |
Samengevat:
- De negen windturbines veroorzaken zichthinder, hebben invloed op het landschap en leveren geluidhinder op.
- De turbines voldoen aan de wettelijke normen voor geluid (m.u.v. enkele woningen op De Grift).
- Er is een beperkte aanslag op eindige grondstoffen en een beperkte CO2 uitstoot.
- Voor het overige (geur, stof, externe veiligheid, ecologie, water, e.d.) wordt, voor zover relevant, voldaan aan wettelijke normen.
3.3 Onderzoek Verkeersveiligheid
Windturbines geplaatst nabij (rijks)wegen zouden tot verkeeronveilige situaties kunnen leiden. Daarom zijn er door Rijkswaterstaat richtlijnen opgesteld, zoals een minimale afstand tot de rand van de weg, waarmee schrikreacties en botsingen met de mast van een windturbine, kunnen worden voorkomen. In het MER Waalsprong (Bijlage Windturbines) wordt kort op deze richtlijnen gewezen.
In het kader van de ontwikkeling van het Betuws Bedrijvenpark en de windturbines in het plangebied de Grift is dit gebeurt middels een apart onderzoek.
De conclusies uit het rapport “Windturbines en verkeersveiligheid, Locatieonderzoek afslag 38, Rijksweg A15” luiden als volgt:
Aan de criteria voor plaatsing van windturbines ten zuiden van de Rijksweg A15 ter hoogte van afslag 38 wordt voldaan. In alle gevallen is sprake van voldoende obstakelvrije ruimte.
Uit een literatuurverkenning komen de volgende punten naar voren:
- het geluid van windturbines is voor inzittenden van auto's en bestuurders van motoren nauwelijks te horen;
- windturbines brengen geen extra risico voor verstoring of versterking van windhinder met zich mee;
- lichtflitsen vormen geen probleem op het moment dat de frequentie niet tussen de 2,5 Hz en 16 Hz komen. Uit het slagschaduw hinderonderzoek blijkt dat de frequentie tussen de 0,4 en 1,0 Hz ligt;
- ongevalcijfers uit situaties voor en na plaatsing van windturbines wijzen niet op een verhoogd verkeersveiligheidsrisico;
- zichtbaarheid en herkenbaarheid van de turbines op grote afstand voorkomt schrikreacties.
Ook heeft een expertpanel zich over de onderhavige situatie gebogen. Deze komt tot het volgende:
- de complexiteit van het verkeer en de verschillende inrichtingselementen overstemmen de windturbines waarbij de situatie niet zo complex is dat sprake kan zijn van overbelasting van de rijtaak;
- er is geen aanleiding om te verwachten dat de windturbines visueel te veel zullen afleiden, mits de kleur van de windturbines niet contrasteert met de omgeving en er geen reclame op de windturbines staat;
- de weg is genoeg geleidend, hoewel bij het naderen van de windturbines vanuit knooppunt Valburg over de A15 een visuele geleiding door de landschappelijke elementen wel gewenst is. Dit verlicht de rijtaak van automobilisten;
- het rij- en anticipatiezicht wordt niet belemmerd.
Resumerend kan worden geconcludeerd dat, op basis van de bevindingen uit de literatuur en het locatiebezoek door de experts, er geen risico's ontstaan voor de verkeersveiligheid wanneer de windturbines op de aangegeven locaties worden geplaatst.
Ook is niet te verwachten dat de plaatsing van de windturbines leidt tot verkeersonveilige situaties. De experts hebben wel een aantal aanbevelingen geformuleerd die de verkeersveiligheid verbeteren. Deze worden zoveel mogelijk meegenomen bij de realisatie van de plannen.
3.4 Milieu
3.4.1 luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit 'Niet in Betekenende Mate Bijdragen" (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Daarnaast is de Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die aanwijzingen geeft welke concrete grens geldt voor woningbouw, inrichtingen etc. voor wat betreft de grens tussen "niet in betekenende mate" en "in betekende mate" bijdragen.
Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit ligt vast in artikel 4, lid 1 van het Besluit.
3.4.2 externe veiligheid
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen moeten we nagaan of plaatsing van de windturbines niet leidt tot een onaanvaardbaar verhoogd risico. De vergunningverlener kan erop toezien dat het groepsrisico van transportroutes voor het vervoer gevaarlijke stoffen ook na de plaatsing van de windturbines aan de normen voldoet van de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. De windturbines mogen niet substantieel bijdragen aan een hogere bezwijkkans van het transport. De maximaal toelaatbare toename is afhankelijk van het traject en wordt door het bevoegd gezag vastgesteld. Het Handboek Risicozonering Windturbines beschouwd een toename van 1% in de meeste gevallen als maximum, maar dat is geen regel. Bij een substantiële toename kan het bevoegd gezag besluiten om alsnog een volledige QRA uit te laten voeren voor het transport. Het PR en het GRt voor gevaarlijk transport mogen echter niet worden overschreden. (GRt is het groepsrisico voor transportroutes: de kans dat per jaar in één keer een groep van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden door een ongeval. Deze kans geldt per jaar/ per kilometer transportroute.)
Twee windturbines bevinden zich binnen een straal van 40 meter van een hoogdrukaardgasleiding van de Gasunie.
In de huidige situatie overschrijdt het transport van gevaarlijke goederen per weg in het plangebied de oriënterende waarde van het groepsrisico dus niet. Dat blijft ook zo na intensivering van het bedrijventerrein. Dichtheden van 100 personen per hectare (als het kantoren zijn na correctie 220 personen per hectare) leveren nog steeds geen overschrijding van het groepsrisico op.
Wanneer de vestigingsbeperkingen van nieuwe bedrijvigheid in acht worden genomen, zijn er geen risico- en veiligheidsbezwaren voor de plaatsing van de windturbines. Nieuw te vestigen inrichtingen waarbij een risicoanalyse vereist is of die vallen onder zogenaamde generieke regels moeten de windturbines in hun analyse mee laten wegen.
Windturbine 1 bevindt zich op een afstand van 100 meter van een hoogspanningslijn. Bij plaatsing van deze turbine moet de projectontwikkelaar contact opnemen met de lokale netwerkbeheerder Nuon. De hoogspanningsleiding ten noorden van de A15 is in beheer van Tennet. Deze hoogspanningslijn levert in principe geen belemmering op voor het windturbinepark.
Bij straalpaden KPN Telecom wordt geëist dat de turbines op een afstand van ten minste een halve rotordiameter vanuit de hartlijn van het straalpad geplaats zijn. In ons geval is dat een afstand van minimaal 40 meter. Navraag bij KPN leerde dat er zich rond het bedrijfsterrein De Grift geen straalpaden bevinden.
Van het Ministerie van Defensie is bekend dat er een straalverbinding over het bedrijfsterrein De Grift loopt die een belemmering op kan leveren. De opstelling van de turbines is dusdanig dat de straalverbinding niet gehinderd wordt. Het ministerie heeft schriftelijk aangegeven dat de windturbines geen verstorende werking hebben op de radar.
3.4.3 Bodem
In het zoekgebied van de windturbines zijn geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Omdat aldaar geen bodembedreigende activiteiten aanwezig zijn (geweest) zal de bodemkwaliteit vergelijkbaar zijn met de kwaliteit die in de omgeving wordt aangetroffen, namelijk schoon tot licht verontreinigingd.
3.4.4 Bedrijven/geluid
Voor de grote spoor- en verkeerswegen en de industrieterreinen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering. Het zoneren omvat het behouden van afstand tussen een geluidsbron (verkeer/industrie) en de geluidgevoelige gebieden en functies. Binnen een geluidzone geldt een beperking voor de nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen.
Windturbines kennen geen aparte zonering in het kader van de Wet geluidhinder.
Dit bestemmingsplan moet de bouw van vijf windturbines mogelijk maken. De overige vier windturbines van het windturbinepark langs de A15 zijn gesitueerd in de gemeente Overbetuwe.
In de Notitie “m.e.r.-beoordeling Windturbines langs de A15” van juli 2009 zijn de geluidaspecten onderzocht. Uit de notitie blijkt dat reeds sprake is van een aanzienlijke autonome geluidbelasting door de A15 (2020) en de Betuweroute. De komende jaren wordt daar aan toegevoegd de ontwikkeling van de bedrijventerreinen 'De Grift' en 'Betuws Bedrijvenpark'. Zowel in de situatie met- als zonder de ontwikkeling van de bedrijventerreinen zijn de geluidseffecten van het windturbinepark beperkt. Twee woningen aan de Griftdijk (1/244 en 1c/252) hebben een geluidbelasting boven de 53 dB(A) etmaalwaard als gevolg van het windturbinepark.
Deze woningen liggen echter op korte afstand van de A15 en afslag 38 en hebben ook in de autonome situatie al een aanzienlijke geluidbelasting als gevolg van verkeer. De woningen liggen verder ook in het (toekomstige) gebied van bedrijventerrein 'De Grift'.
Het bestemmingplan maakt de realisatie van windturbines met een ashoogte van 100 meter mogelijk. De akoestische begrenzing, ongeacht de te realiseren ashoogte en de keuze van het merk en type windturbine, is vastgelegd in de Notitie “m.e.r.-beoordeling Windturbines langs de A15” van juli 2009, Figuur 3.18 (45 dB(A) en 50 dB(A) contour).
Wet milieubeheer / 'activiteitenbesluit'
Het windturbinepark is vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer. Met een opgesteld vermogen van >15 MW is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het 'activiteitenbesluit') niet van toepassing. In de milieuvergunning kunnen nadere, op de specifieke situatie afgestemde, voorwaarden en beperkingen worden opgenomen. Voor de geluidsnormen vormende de geluidsvoorschriften uit het activiteitenbesluit het ijkpunt. De normstelling is conform het activiteitenbesluit gecorrigeerd met de WNC40 curve. Ook met eventuele voorwaarden en beperkingen is de exploitatie van het windturbinepark mogelijk.
Via het exploitatieplan dat in de voorschriften van dit bestemmingsplan is opgenomen zal de exploitant op voorhand dienen aan te geven of realisatie van de windturbines mogelijk is, mede gelet op de eventueel noodzakelijke beperkingen. Aanvullend akoestisch onderzoek (rapport 'Negen windturbines langs A15' datum 18-01-2010' geeft inzage in de beperkingen om te kunnen voldoen aan de te stellen geluidsvoorschriften in de milieuvergunning, vergelijkbaar met de standaardvoorschriften uit het activiteitenbesluit.
3.5 Waterhuishouding
3.5.1 Vierde Nota Waterhuishouding
De hoofddoelstelling van de Vierde Nota Waterhuishouding is “Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.” De doelstelling specifiek voor stedelijk water is “Stedelijke watersystemen zijn een belangrijke “drager” voor stadslandschappen”. De NW4 benadrukt het afkoppelen van verhard oppervlak en het infiltreren van afstromend regenwater. Het doel is om in 2050 in bestaand stedelijk gebied 20% en in nieuw stedelijk gebied 60% van het verhard oppervlak afgekoppeld te hebben.
3.5.2 Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (2009)
In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten. Het belangrijkste punt was dat water, meer dan nu het geval is, sturend zal zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. Deze Watertoets heeft in de Wet op de Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 een plek gekregen.
Een tweede aspect uit dit beleidsstuk is het hanteren van de strategie “vasthouden, bergen en afvoeren” voor het tegengaan van wateroverlast hoger gelegen en/of bovenstrooms gelegen gebieden mogen niet langer hun waterproblemen afwentelen op lagergelegen, respectievelijk benedenstroomse gebieden.
In 2009 is het Nationaal Bestuursakkoord Water geactualisieerd. Met dit NBW-actueel leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.
De belangrijkste afspraken voor stedelijk gebied, zijn de volgende:
Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor het bestaand stedelijk gebied geldt dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave die in het gebiedsproces worden overeengekomen inclusief de rioleringsopgave voor 2015 door gemeenten en waterschappen is aangepakt, waarbij ook de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In het gebiedsproces wordt eveneens overeengekomen waar geen sprake is van een urgente opgave. Hiervoor geldt dat de opgave uiterlijk in de periode tot en met 2027 wordt uitgevoerd door gemeenten en waterschappen.
Het KNMI heeft in 2009 een update gegeven van van klimaatscenario's uit 2006. voor de wateropgaven voor regionale watersystemen, bebouwd gebied inclusief rioleringsopgave, en watertekort wordt als uitgangspunt van het 'midden klimaatscenario 2050' gehanteerd. Dit komt qua opgave overeen met het KNMI'06 klimaatscenario G. Binnen NBW actueel is afgesproken dat bij veranderingen van het klimaat de toetsing van het watersysteem periodiek herhaald wordt. Afspraak is dat bij een nieuwe berekening voor stedelijk gebied bij het ontwerpen daarvan gebruik gemaakt van de klimaatscenario's G en W. Gemotiveerd kan G+ worden gekozen als ondergrens vanwege de aanzienlijke financiële, ruimtelijke of andere maatschappelijke gevolgen.
3.5.3 Waterplan 2010-2015 (WP4)
In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.
De belangrijkste doelstellingen voor de planperiode zijn:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HENwateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiele middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
3.5.4 Waterbeheersplan 2010-2015
Waterschap Rivierenland heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 30 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 is vanaf 22 december 2009 van kracht.
Het plan bouwt vooral voort op het bestaande beleid (IWGR-2 2002-2006). Maatregelen als gevolg van het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water zijn er in verwerkt.
Nieuwe onderwerpen met belangrijke financiële consequenties zijn:
- maatregelen voor zwemwater
- maatregelen voor de natuur
- in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn
- in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt
- in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur
- normenstudies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario's
- actualisatie van 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan
3.5.5 Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 (WIW)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem voor de gehele Waalsprong. De uitgangspunten en hoofdcontouren van dit watersysteem zijn vastgelegd in het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009, d.d. 20 november 2009 met kenmerk 9T9874.A0. Het WIW 2009 is op 26 januari 2010 door het College Burgemeester en Wethouders van gemeente Nijmegen vastgesteld. In februari 2010 volgt de ondertekening door GEM, Waterschap Rivierenland en Gemeente Nijmegen.
De bijlage Landschap van het MER 2003 beschrijft de ligging van De Grift. Het gebied ligt in de komvlakte van de Waalsprong. Het is een van de lager gelegen delen van de Waalsprong. Dit heeft bij de ontwikkeling belangrijke consequenties voor het watersysteem. De Bijlage Water geeft een beeld van de huidige waterhuishouding van De Grift. Het gebied heeft een eigen watersysteem dat afzonderlijk loost op de hoofdwaterweg die het waterschap beheert. Het gebied heeft door zijn ligging geen verbinding met de aan te leggen centrale buffer in de Landschapszone. Om die reden gaan we voor de ontwikkeling van dit gebied uit van de huidige afvoernorm ( 1,5 l/s.ha) en buffercapaciteit. De bijlage berekent een bergingsoppervlakte van 4,3 hectare die nodig is om een Westlandbui te bergen. Voor de hand ligt een invulling van de strook langs de A15 met water, groen en een bedrijvenfront.
Voor de beschrijving van het relevante beleid en de gevolgen daarvan voor de inrichting van De Grift wordt verwezen naar het hoofdrapport van het WIW 2009. In hoofdstuk 2 staat het programma van eisen. De belangrijkste paragrafen zijn diegene die te maken hebben met het oppervlakte- en grondwatersysteem en de waterkwaliteit. In hoofdstuk 3 zijn deze eisen in een inrichtingsplan omgezet, waarbij zowel de weg van het watersysteem en de onderdelen ervan belangrijk zijn, evenals de ecologie. In met name de bijlage 9 en 12 staat een uitgebreidere uitleg.
Voor De Grift zijn de volgende ruimtelijke kenmerken bepaald:
- Het watersysteem in de Grift en de noordelijke helft van Groot Oosterhout staat los van de singels en plassen in het overig deel van de Waalsprong en wijkt dus af in aanleg en beheer;
- De nieuwe watergangen in groot Oosterhout Noord zullen als droge watergangen worden aangelegd met een waterbodempeil van 8.00m NAP. De bestaande watergangen in De Grift zullen echter blijven gehandhaafd.
3.6 Ecologie
3.6.1 Europees beleid
Op Europees niveau zijn de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn opgesteld. Beide richtlijnen zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 (2005; gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Om die reden wordt de Vogel- en Habitatrichtlijn hier niet verder behandeld.
3.6.2 Nationaal beleid
Binnen de Nederlandse natuurwetgeving hebben twee wetten specifiek betrekking op de bescherming van de natuur. Het gaat hierbij om de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. De Flora- en faunawet richt zich specifiek op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet zich beperkt tot de bescherming van specifiek aangemerkte gebieden.
3.6.3 Provinciaal en regionaal beleid
3.6.4 Gemeentelijk beleid
3.6.5 Flora en Fauna
3.7 Archeologie
3.7.1 Inleiding
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven
3.7.2 Plangebied
Het plangebied ligt volgens onze archeologische beleidskaart in een gebied met waarde 2 en 3. Waarde 2 staat voor archeologisch waardevol en waarde 3 voor terreinen van zeer hoge archeologische waarde. In het plangebied is nog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.
3.7.3 Advies
Indien er bij bouwwerkzaamheden verstoring van de ondergrond dieper dan 30 cm onder maaiveld zal plaatsvinden, dient voorafgaand aan die werkzaamheden te worden vastgesteld of er een archeologische vindplaats aanwezig is (inventariserend vooronderzoek). Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Zowel voor het inventariserend vooronderzoek als voor het vervolgonderzoek is een goedgekeurd Programma van Eisen nodig.
Bij grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld bestaat er ook op terreinen zonder bekende archeologische waarden een aanzienlijke kans op het aantreffen van archeologische waardevolle resten. Dat geldt in het bijzonder voor grafvelden, die met een verkennend booronderzoek niet of nauwelijks vastgesteld kunnen worden. Daarom dienen zulke grondwerkzaamheden archeologisch begeleid te worden.
3.7.4 Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten of bij Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen.
3.8 Schaduwwerking Windturbines
Schaduweffecten van een draaiende windturbine kunnen hinder veroorzaken bij mensen. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die ondervonden kan worden. Bekend is dat flikkerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz als erg storend worden ervaren en schadelijk kunnen zijn. Een groter verschil tussen licht en donker (meer contrast) wordt als hinderlijk ervaren. Verder speelt de blootstelling een grote rol bij de beleving.
In het worst case-scenario ligt het bedrijventerrein binnen de contour van 30 uur, en daarmee rond de aanvaardbare grens. In het real case-scenario ligt het bedrijventerrein binnen de contour van 10 uur, en bevindt zich daarmee ruim binnen de aanvaardbare grens (30 uur/jaar). Bij de twee varianten van de lijnopstelling (met 80 en met 100 meter ashoogte) die zijn onderzocht in de MER Waalsprong 2003 is dat alleen aan de oostzijde en westzijde het geval. Bij alle varianten bedekken de contouren de A15 en de Betuweroute.
Bij de uiteindelijke inrichting van het terrein moeten we rekening houden met het optreden van slagschaduw, met name bij het oprichten van een cluster turbines. De hinder door slagschaduw kan bij de bouw van bedrijfspanden door een goed gekozen architectuur en afstemming met de ontwikkelende partijen worden geminimaliseerd,. In het geval dat de slagschaduw hinderlijk wordt ervaren kan de gevel eventueel worden voorzien van (automatische werkende) zonwering.
Voor de reeds bestaande bebouwing kan per gebouw en venster worden onderzocht hoe groot de exacte potentiële en reële hinder is. Op basis van bekende vensterafmetingen en ligging kan per te onderzoeken object een berekening worden uitgevoerd die ook tijdstip en duur van de hinder bepaalt. Het is ook mogelijk hinder te voorkomen door de windturbines automatisch uit te schakelen. De eventuele opbrengstvermindering hierdoor kan goed bepaald worden. Verder zijn er nog vele andere mogelijkheden om de hinder van slagschaduw te beperken of te voorkomen.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Opzet
4.1 Stedenbouwkundige Opzet
4.1.1 Bedrijventerrein de Grift
In het Voorkeursmodel Waalsprong 2003 en het ontwikkelingsbeeld Waalsprong 2007 is de Grift opgenomen als bedrijventerrein. Dit betekent ten eerste het bestaand bedrijventerrein langs de Stationsstraat/Stationweg, waar herstructurering aan de orde is. Ook betreft het een nieuw te ontwikkelen gedeelte, tussen de bestaande bedrijfspercelen ten noorden van de Stationstraat/Stationsweg en de A15. Het (bestaande) gedeelte ten zuiden van de Stationsstraat/Stationsweg is opgenomen in het plangebied Groot Oosterhout.
Het bedrijventerrein wordt een gemengd bedrijventerrein, met bedrijven in de sfeer van lichte industrie, handel, nijverheid en kleinschalige of middelgrote logistieke bedrijvigheid. Langs de A15, een zichtlocatie en entree van Nijmegen, is het de bedoeling om representatieve bedrijfsbebouwing te realiseren, in combinatie met een strook van water, groen en windturbines.
Gelet op het uitgangspunt dat de windturbines vooruitlopend op de ontwikkeling van het bedrijventerrein gerealiseerd moeten kunnen worden, dient een goede afstemming plaats te vinden tussen deze projecten. Voorkomen dient te worden dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein hinder ondervindt van de windturbines. In de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn daarom voorwaarden opgenomen om de architectuur en de werking/bedrijfskenmerken van de windturbines af te stemmen op bestaande en nieuw te ontwikkelen bebouwing. Zowel voor geluid als voor schaduwwerking/lichtschittering kunnen zodoende maatregelen worden toegepast.
4.1.2 Thematische ontwikkeling Knoop De Grift/Ressen
De ontwikkeling Lentse Plas kan een belangrijke toegevoegde waarde hebben rond knoop Ressen (groen uitloopgebied/extensieve recreatie). Rond de knoop Ressen wordt gedacht aan een grootschalig thematische invulling. In het programma “live and leisure” zoals opgenomen in de eerste ambtelijke schets, wordt gedacht aan een combinatie van de thema's “vrije tijd” en “wonen”. Wat de functionele oplading betreft wordt gedacht aan een combinatie van retail, leisure, recreatie, horeca, ondersteunende zakelijke dienstverlening. Bij “wonen” wordt gedacht aan pdv-branches als meubels, woontextiel en woonaccessoires, huishoudeljike artikelen, kunst en antiek, doe-het-zelf. Bij “vrije tijd” wordt gedacht aan leisure- en recreatiefuncties als een zwembad, beautycentrum, wateractiviteiten, sauna/fitness, attractiepark, knooppunt wandel- en fietsroutes. Wat de retail rond “vrije tijd” betreft wordt uitgegaan van branches als sportartikelen, outdoor, hobby, plant en dier, fietsen.
4.1.3 Bestemmingsplan de Nieuwe Rietgraaf
Op het grondgebied van de gemeente Overbetuwe wordt een regionaal bedrijventerrein inclusief windturbines ontwikkeld. Dit bestemmingsplan ligt ten noordwesten van Oosterhout. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Rijksweg A15, aan de westzijde door de Akkerstraaten de Nieuwedijk. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door het bedrijventerrein De Grift. De grens loopt langs de gemeentegrens met Nijmegen. Aan de zuidzijde loopt de grens langs de Oosterhoutsestraat. De plaatsing en bouwhoogtes van de windturbines zijn onderling afgestemd.
4.1.4 Beeldkwaliteit
Omdat windturbines van verre zichtbaar zijn, kunnen zij fungeren als herkenningspunt. Zo kunnen bepaalde opstellingen van windturbines de nabijheid van een rivier of een stedelijk of infrastructureel knooppunt aankondigen. Zij kunnen een bestaande lijn markeren of nieuwe lijnen of vlakken aan het landschap toevoegen en daarmee de regionale context versterken. Op regionaal niveau steken windturbines met kop en schouders boven het landschap uit. Hoe groter de schaal van een landschap is, hoe eenvoudiger het is om grootschalige elementen op een zorgvuldige wijze te plaatsen. Zo wordt in een grootschalig landschap de beleving van windturbines eerder als passend ervaren door de vergelijkbare maat en schaal dan in een kleinschalig landschap, al is dat wel afhankelijk van het ontwerp van de opstelling.
Voor een zo harmonieus mogelijke opstelling, bevelen we een zo sober en eenvoudig mogelijke kleurstelling aan.
Het volgende bepaalt onder meer de kwaliteit van de opstelling:
- voldoende afstand tussen verschillende opstellingen en juiste ligging van verschillende opstellingen ten opzichte van elkaar;
- gelijke tussenafstand in een opstelling;
- ontbreken van hiaten in een opstelling;
- strakke lijnvoering;
- kleurstellingen die zijn aangepast aan de opstelling en de landschappelijke context;
- gelijkheid in type turbine (hoogte, rotordiameter en draairichting).
Om de gelijkheid, rust en herkenbaarheid van een opstelling zo groot mogelijk te maken is het gebruik van hetzelfde type turbine, met dezelfde hoogte van het grootste belang.
Ruimtelijk gezien kan een duidelijke lijn van windturbines het landschap rond de A15 op regionaal niveau structureren. De lijn markeert de noordgrens van de stad en tevens de van oost naar west lopende infrastructuurbundel.
De lijnopstelling combineert het streven naar een rustig en eenduidig beeld het beste met de kansen die windturbines bieden voor het versterken van de landschappelijke context. De belangrijkste punten zijn:
- Op regionaal niveau begeleidt en versterkt de opstelling de A15, de Betuwelijn en de hoogspannningsmasten, alsmede de groene open strook tussen A15 en Betuwelijn;
- De combinatie van de vijf turbines aan de zuidzijde van de A15 en de vijf 380 KV hoogspanningsmasten aan de noordzijde van de A15 vormen een accentuering en tevens afronding van de Waalsprong en het bedrijventerrein De Grift. De turbines werken als herkennings- en oriëntatiepunten in het landschap en vormen de noordelijke poort van Nijmegen;
- De rechte lijnopstelling, zonder hiaten, van gelijke turbines op regelmatige afstand van elkaar wordt als rustig en eenduidig ervaren. De opstelling is herkenbaar als lijn ter begeleiding van de A15.
De voorschriften van dit bestemmingsplan geven de ruimte om beeldende kunst toe te passen, geïntegreerd in de turbines of bijpassend. Het ontwerp dient op dit aspect positief te worden beoordeeld door de commissie Beeldende Kunst en door Rijkswaterstaat ten aanzien van verkeersveiligheid op de snelweg.
4.1.5 Afstand tot de Rijksweg
Voor de situering van de windturbines ten opzichte van de A15 moet rekening gehouden worden met de “Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken”.
Volgens Artikel 3. Wegen, lid 1 geldt: “Langs rijkswegen wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste 30 meter uit de rand van de verharding of bij een rotordiameter groter dan 60 meter, ten minste de halve diameter.” In het ontwerp is een afstand aangehouden van 50 meter. De in het bestemmingsplan maximaal mogelijk gemaakte halve rotordiameter bedraagt 40 meter. Hierbij is dus rekening gehouden met mogelijke toekomstige uitbreidingen van de Rijksweg.
De A15 ten noorden van het plangebied kent een vrijwaringszone, die bestaat uit twee zones. Namelijk een obstakelvrije zone en een overlegzone in verband met externe veiligheid. In een gesprek met RWS zijn voor beide zones afstanden bepaald.
Door Rijkswaterstaat zijn de volgende afmetingen van de vrijwaringszone genoemd;
- Obstakelvrije zone:
De afmetingen van deze zone bedraagt 10 meter en wordt gemeten vanaf de witte kantstreep van de buitenste rijbaan. In deze zone is het niet toegestaan om obstakels te plaatsen. Er wordt uitgegaan van een toekomstige uitbreiding van de snelweg met één baan aan de zuidzijde en er wordt rekening gehouden met een obstakelvrije zone van 15 meter vanaf de huidige witte kantstreep van de buitenste rijbaan.
- Overlegzone externe veiligheid:
De afmeting van deze zone bedraagt 100 meter en wordt gemeten vanaf de as van de gehele rijksweg (middenberm). In de overlegzone zullen geschikte functies gevestigd worden, zoals groenvoorziening, waterretentie en windturbines.
Omdat binnen het plangebied geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, anders dan de noodzakelijke aanpassingen van de windturbines, vormt het bestemmingsplan geen belemmering ten aanzien an de externe veiligheid binnen dit plan.
4.2 Verkeer
Bij elke windturbine dient een opstelplaats te zijn voor onderhoudswerkzaamheden.
4.3 Water
4.3.1 Watertoets
In het kader van de watertoets heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden en is de volgende inhoud voor de waterparagraaf vastgesteld.
4.3.2 Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied De grift. Voor dit gebied is het "waterhuishoudingsinrichtingsplan Waalsprong 2009" relevant. Er vinden geen wijzigingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
4.3.3 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een bestaande A-watergangen en B-watergangen. Indien nieuwe wegen worden aangelegd die bestaande watergangen kunnen kruisen, zal ontheffing worden aangevraagd aan de Keur, indien niet gekozen wordt voor bruggen maar voor de aanleg van duikers om die watergangen te kunnen passeren.
4.3.4 Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
4.3.5 Riolering
De bestaande riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geinfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijkconform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor bouwplannen en plannen voor de aanleg van verharding groter dan 300 m2 moet bij lozing op oppervlaktewater een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Bij infiltratie (niet aan te raden) moet het waterhuishoudkundige plan als bijlage aan de bouwvergunning worden toegevoegd. Het waterschap geeft richtlijnen voor de inhoud van het waterhuishoudingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Systematiek Voorschriften
Voor het initiatief tot realisering van windturbines is een milieu-effectrapportage uitgevoerd, het MER Waalsprong 2003. Hierin zijn de milieu-effecten van de windturbines beschreven. Daarbij is ingegaan op de beperkingen en mogelijkheden van de toepasselijke regelgeving.
De beschreven onderwerpen vereisen in belangrijke mate een gezamenlijke beoordeling, naar aanleiding van een gezamenlijk ontwerp van de windturbines. Om deze gezamenlijkheid te bereiken is gebruik gemaakt van een bij concrete bouwaanvragen toetsbare bestemmingsbeschrijving. Hiermee is het mogelijk voldoende waarborgen te scheppen voor toetsing van alle relevante onderwerpen, zonder evenwel een nadere planologische procedure te moeten voorschrijven om de bouw mogelijk te maken of een uitgebreide rol dan een faciliterende rol voor de Gemeente noodzakelijk te maken.
Indien voor een m.e.r. plichtig project een milieu-effectrapport is opgesteld bestaat wettelijk de mogelijkheid om voorwaarden te verbinden aan vergunningen en andere overheidsbesluiten die in andere gevallen buiten het toepassingsbereik van die besluiten vallen. Het moet dan gaan om voorwaarden die noodzakelijk zijn om de milieueffecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Nu bij de realisering van de windturbines nog geen initiatiefnemer bekend is en nog geen (bouw)plan is gemaakt kan nog geen gedetailleerde toetsing aan de regelgeving worden uitgevoerd. Wel geeft het MER voldoende inzicht in de mogelijke milieueffecten en mogelijkheden op deze locatie binnen de toepasselijke regelgeving. Deze informatie is voldoende om dit onderhavige bestemmingsplan in procedure te kunnen brengen, ter facilitering van de gewenste ontwikkeling. Door in de voorschriften de relevante beperkingen toetsbaar op te nemen kunnen initiatiefnemers hun plan hierop afstemmen. Nadere toetsing kan plaatsvinden bij de bouwaanvraag, waarna gebruik kan worden gemaakt van de rechtstreekse bebouwingsmogelijkheid. Deze systematiek maakt het tevens mogelijk dat initiatiefnemers hun plan optimaliseren binnen de concrete beperkingen van de regelgeving.
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De betreffende lokatie is deels eigendom van de gemeente Nijmegen en voor een deel in particuliere handen.
De productieuren van de bestemmingsplanwijziging worden middels de gebruikelijke manier door leges afgedekt. De kosten voortvloeiende uit de aanpassingen om het terrein geschikt te maken voor plaatsing van de windturbines zijn voor rekening van de exploitant.
Uit de wijziging van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Voorzover hieruit planschadeclaims volgen die niet afgewenteld kunnen worden op de exploitant zullen deze voor rekening komen van de gemeente Nijmegen.
5.1.1 Financiële haalbaarheid.
Conform artikel 9 BRO heeft een onderzoek plaats gevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In het structuurplan “het land over de Waal” van 1996 is het hele gebied aangewezen als bedrijventerein, opgenomen in de ontwikkeling van de Waalsprong. De combinatie van bedrijventerrein en windturbines is tevens vermeld in het voorkeursmodel Waalsprong van 2003.
De gemeente Nijmegen wil de toepassing van windenergie stimuleren, omdat windenergie een goede optie is om een bijdrage te leveren op het gebied van duurzame energie. Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
5.1.2 Exploitatieplan
Conform artikel 9 BRO heeft een onderzoek plaats gevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In het structuurplan “het land over de Waal”van 1996 is het hele gebied aangewezen als bedrijventerein, opgenomen in de ontwikkeling van de Waalsprong. De combinatie van bedrijventerrein en windturbines is tevens vermeld in het voorkeursmodel Waalsprong van 2003.
De gemeente Nijmegen wil de toepassing van windenergie stimuleren, omdat windenergie een goede optie is om een bijdrage te leveren op het gebied van duurzame energie. Vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro is niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan zijn geen bouwplannen ex art. 6.2.1. Bro opgenomen.
Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 6 Vooroverleg
Over het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vooroverleg ex artikel 3.1.1, lid 1 Bro plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland;
Provincie Gelderland
In de brief van 5 juni 2008 (kenmerk 2008-008347) geeft Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland aan dat ze enkel bestemmingsplannen die van provinciaal belang zijn voor vooroverleg wil ontvangen. De provincie geeft hiermee invulling aan 1.3.1, lid 2 Bro. De provinciale Gelderland is derhalve niet voor vooroverleg benaderd, omdat sprake is van een puur lokaal belang.
VROM-inspectie regio Oost
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparaaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
- Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
- Grote rivieren
- Kustfundament
- IJsselmeergebieden
- IJsselmeergebied Regionale watersystemen
- Ecologische hoofdstructuur
- Nationale Landschappen
- Rijksbufferzones
- Recreatie
- Derde Nota Waddenzee
- Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
- Project Mainport Rotterdam
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en dus is er geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro met de VROM inspectie noodzakelijk.
Waterschap Rivierenland
Inhoud reactie:
Het voorontwerpbestemmingsplan is ingestuurd naar het Waterschap Rivierenland. Hierop is geen inhoudelijke reactie ontvangen.