Dorp Lent - 10 (Brandweer)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Onherroepelijk op 16-09-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Dorp Lent-10 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0268.BP490-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aan huis gebonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend, het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;
1.9 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.11 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bed and breakfast
een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning en ondergeschikt is aan de woonfunctie.
1.14 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.16 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.17 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw
een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel dat op de grond staat en alleen bedoeld en ingericht ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingruimte.
1.21 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.25 bouwmarkt
een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m2, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.
1.32 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair.
1.33 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.34 erf
de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.35 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
1.36 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.37 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. de volgende 'andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen':
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medische centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. terreinen die behoren bij de hiervoor lid b onder 4 bedoelde 'andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen', voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
- II. woonwagenstandplaatsen.
1.40 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.41 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.42 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.43 historisch landschappelijk erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie.
1.44 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.45 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en of uitbouwen binnen het bouwvlak.
1.46 hoofdgebouw(en)
gebouw of gebouwen, die op een bouwperceel door zijn/hun aard, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk(en) is/zijn aan te merken.
1.47 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.48 hotel
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.49 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.50 landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.51 kiosk
een gebouw, al dan niet met een (gebouwd) terras, van beperkte omvang, veelal geplaatst in de openbare ruimte, gericht op het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d.
1.52 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, onzelfstandige woonvormen, uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.53 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.54 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.55 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.56 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.57 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.58 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.59 pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.60 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.61 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.62 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.63 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.64 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.65 recreatieve voorzieningen
op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals: kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning, strand en een volkstuin.
1.66 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.67 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, niet zijnde een recreatieve voorziening, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad.
1.68 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, abri's en dergelijke.
1.69 straatprostitutie
het op straat door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
1.70 stacaravan
een caravan, die, ook als deze niet bouwvergunningplichtig is, toch als bouwwerk valt aan te merken.
1.71 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.72 supermarkt
een grootschalig detailhandelsbedrijf, veelal onderdeel van een supermarktketen, met een grote verscheidenheid aan levensmiddelen.
1.73 terreinen met een archeologisch belang
terreinen met een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten in de bodem of waarvan bekend is dat er in beperkte mate waardevolle archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.
1.74 terreinen van zeer hoge archeologische waarde
terreinen waarvan bekend is dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn.
1.75 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.76 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.77 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.78 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.79 winkelcentrum
een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijk-economisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden.
1.80 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonschip.
1.81 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen.
1.82 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.83 woonschip
elk vaar- of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen.
1.84 zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.2 de afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.4 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.7 de bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.10 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.11 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 het bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
2.14 het bebouwingspercentage
het percentage van de oppervlakte dat (een gedeelte van) binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel.
2.15 het peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.16 het (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.17 het vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'brk' voor een brandweerkazerne;
- b. ondergeschikte kantoren;
- c. ondergeschikte kantoren voor hulpverlenende diensten;
- d. opslag en uitstalling;
- e. ontsluitingswegen;
- f. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- g. parkeerplaatsen voor politie en ambulance;
- h. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: sport- en speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, verhardingen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden;
- d. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 9.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing (waaronder terrassen), verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer, kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals: groen- en sport- en speelvoorzieningen, taluds en geluidwerende voorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- d. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 9.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Waterstaat - Waterbergingsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, kunstwerken, bruggen en andere waterstaatskundige werken.
6.2 Bouwregels
6.3 Ontheffing van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- b. het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
Deze gebruiksvormen zijn niet strijdig, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waaronder een aanlegvergunning zoals bedoeld in artikel 6.5.1 is verleend.
6.5 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti - Dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Beeldende Kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 4 meter, met dien verstande dat dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
Artikel 9 (Bouw)werken Ten Algemenen Nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
Artikel 10 Ondergronds Bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak'. Bebouwing onder peil mag uitsluitend worden gebruikt ter ondersteuning van ingevolge deze regels op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 9 is toegestaan.
Artikel 11 Seksinrichting Of Escortbedrijf
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van:
- a. een seksinrichting en een escortbedrijf;
- b. raam- en straatprostitutie.
Artikel 12 Parkeerregels
12.1 Parkeerregels
12.2 Ontheffing van de parkeerregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het gestelde in lid 12.1. Burgemeester en wethouders nemen hierbij onder andere in overweging of:
- a. het bouwplan feitelijk en/of economisch gezien redelijkerwijs zodanig kan worden aangepast dat alsnog wordt voldaan aan de parkeerregels;
- b. het belang dat met het voldoen aan de parkeerregels is gediend niet onevenredig wordt aangetast;
- c. er op andere wijze in de benodigde parkeer-, stallings-, laad- of losruimte wordt voorzien.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
Artikel 13 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening de begrenzing van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de geldende bestemming(en) wijzigen onder de voorwaarden dat:
- a. geen nieuwe aanduidingen tot stand worden gebracht, maar het uitsluitend wijzigingen betreft van de begrenzing van een bestaande aanduiding 'bouwvlak';
- b. de wijziging van de aanduiding 'bouwvlak' niet tot gevolg heeft dat de stedenbouwkundige situatie ter plaatse wordt aangetast;
- c. de wijziging van de aanduiding 'bouwvlak' niet tot gevolg heeft dat bestaande bedrijven in hun rechten worden beperkt;
- d. de wijziging van de aanduiding 'bouwvlak' niet tot gevolg heeft dat gevoelige functies meer hinder kunnen ondervinden.
Artikel 15 Algemene Procedureregels
15.1 Ontheffingen
Bij het verlenen van ontheffing nemen Burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:
- a. het voornemen ontheffing te verlenen ligt met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- b. van de terinzagelegging wordt tevoren kennis gegeven in één of meer dag of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden en voorts, op de gebruikelijke wijze;
- c. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om binnen twee weken zienswijzen tegen het voornemen ontheffing te verlenen naar voren te brengen;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
15.2 Wijzigingen
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Dorp Lent-10.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Dorp Lent - 10
1.1.1 Inleiding
De aanleiding voor de ontwikkeling van de brandweerkazerne is de steeds verder gaande ontwikkeling van Nijmegen Noord. De huidige brandweerkazerne in de kern Lent is te klein om optimaal te kunnen functioneren in het nieuwe en steeds groter wordende stadsdeel. Met de op handen zijnde realisatie van de Citadel, Graaf Alardsingel en de Stadsbrug is het ook van belang dat de stationsomgeving heringericht wordt. Het huidige station zal naar verwachting in de toekomst in zuidelijke richting worden verplaatst.
In beginsel zullen belangrijke functies zoals het Citadelcollege, de sporthal, de brandweerkazerne de fysieke verschijningsvormen zijn waarmee de stationsomgeving een meer stedelijk karakter krijgt. In een later stadium zal de gehele omgeving ontwikkeld worden. Het Citadel College, de sporthal en de brandweerkazerne zijn faciliteiten die voorzien in de behoefte van een steeds verder groeiend Nijmegen Noord. De brandweerkazerne is een vervanging en uitbreiding van de huidige locatie in Kern Lent. Vanaf de nieuwe locatie kan de brandweer na een telefonische melding van een incident binnen 8 minuten ter plaatse zijn.
1.1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied, waarop de brandweerkazerne wordt geprojecteerd, ligt ten oosten van de Griftdijk Noord en het verlengde van Griftdijk Noord. De Griftdijk is één van de belangrijke kwaliteitsdragers van de Waalsprong. Ten westen van de Griftdijk heeft het plangebied een agrarisch en wijds karakter, terwijl het plangebied aan de oostzijde een bedrijfsmatig karakter heeft door de aanwezigheid van de bedrijfshallen het voormalige bedrijf Instalat. Een mooie gebiedskwaliteit die de toekomstige ontwikkeling ten goede komt is de groene buffer met bomen en andere beplanting die de bedrijfsbebouwing van Instalat van de Griftdijk Noord scheidt. Ten zuiden van het bedrijventerrein liggen enkele vrijstaande woningen die relatief dicht op elkaar staan. Deze woningen zijn georiënteerd op de Spoorstraat maar de achtertuinen grenzen aan de Griftdijk. In het oosten wordt het plangebied begrensd door de Spoorlijn Arnhem - Nijmegen en Prins Mauritssingel.
1.1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied, zoals aangegeven en beschreven in dit hoofdstuk, vigeert het bestemmingsplan 'Dorp Lent'. Dit plan is vastgesteld op respectievelijk 29 maart 1977 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 2 november 1977. Deze percelen hebben binnen het plan de bestemming 'handel en nijverheid' met een nadere aanduiding voor een metaalconstructiebedrijf. Deze gronden zijn uitsluitend voor bestemd voor een metaalconstructiebedrijf met bijbehorende voorzieningen. Hiermee is voorliggend initiatief (brandweerkazerne) niet passend binnen de hier geldende doeleindenomschrijving.
1.1.4 Omschrijving huidige locatie
Het plangebied bevat een deel van het bedrijventerrein van Instalat. Het bedrijventerrein is vanuit de Griftdijk Noord nauwelijks zichtbaar omdat het verscholen ligt achter een wisselende begroeiing van bomen en heesters. Dit is een gebiedskwaliteit die in de toekomstige ontwikkeling wordt meegenomen.
Tussen het Instalat terrein en het spoor ligt de Spoorstraat. Dit is ter hoogte van het bedrijven terrein niet meer dan een 4 meter breed verhard pad. In zuidelijke richting wordt het profiel wat breder en zijn er enkele vrijstaande woningen op georiënteerd. Deze woningen liggen relatief dicht op elkaar en hebben hun achtertuinen gericht op de Griftdijk Noord.
De Griftdijk Noord
De Griftdijk Noord is van origine een historisch lint met een landelijk karakter. Het heeft een geheel andere functie en karakter dan de Graaf Alardsingel. De Griftdijk Noord transformeert langzaam van een landelijke weg naar een wijkontsluitingsweg. Uitgangspunt blijft dat de waardevolle elementen van de Griftdijk Noord behouden blijven en dat er bij verdere ontwikkelingen op deze elementen wordt aangesloten en indien mogelijk versterkt.
De spoorlijn Arnhem - Nijmegen De spoorlijn Arnhem - Nijmegen ligt ten oosten van het plangebied boven op een talud. De hoogte van het talud is circa 6 meter en vormt daardoor een stevige fysieke begrenzing aan de Spoorstraat. Tezamen met de Prins Mauritssingel is het een fysieke barrière tussen het plangebied en de westelijk gelegen kern van Lent.
In de toekomst zal er naast het spoor en op het talud een geluidsscherm van circa 1,5 meter hoogte worden geplaatst om de woonkwaliteit grenzend aan het spoor te verbeteren.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nota Ruimte
Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking staat. De Nota Ruimte richt zich hierbij op vier algemene doelen:
- versterking van de Nederlandse economie en concurrentiepositie;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- waarborging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- waarborging van de veiligheid.
Het Rijk wil zich niet meer met alles bemoeien en wil strategisch op hoofdlijnen sturen. Onder het motto: “decentraal wat kan, centraal wat moet” hebben decentrale overheden meer ruimte gekregen om hun eigen weg te gaan, zolang maar aan een aantal basiskwaliteiten wordt voldaan. Deze basiskwaliteiten of ondergrenzen zijn in de Nota Ruimte vastgelegd.
In de Nota Ruimte wordt eerder ruimtelijk rijksbeleid met betrekking tot het KAN-gebied, zoals geformuleerd in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening extra (Vinex) opnieuw bevestigd. De Nota Ruimte stelt dat het KAN, een gebied dat is gesitueerd tussen de Randstad Holland en het Duitse Rijn/Ruhrgebied, zich door een groot aanbod van internationale vervoersmodaliteiten (weg, spoor, water) en een grote diversiteit aan functies en voorzieningen en aanwezige kenniscentra kenmerkt. Het verder benutten van de mogelijkheden van Health Valley is economisch van belang. Afstemming met de Duitse steden Emmerich en Kleef is belangrijk en de Hogesnelheidstrein (HST) – Oost is van belang voor de internationale positie.
2.1.2 AMvB Ruimte
Het ontwerp van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ('AMvB Ruimte') heeft tot 30 augustus 2009 ter inzage gelegen. De Amvb betreft in essentie een helder en compact samenstel van reeds bestaande nationale ruimtelijke beleidskaders. Het besluit stelt op enkele plaatsen eisen aan de inhoud van de toelichting bij bestemmingsplannen en inpassingsplannen of de ruimtelijke onderbouwing van projectbesluiten en de voorbereiding van die plannen of besluiten.
Volgens de Amvb wordt het nationale belang geborgd via bundeling van verstedelijking en economische activiteiten. In algemene zin ondersteunt ruimtelijke bundeling de steden in hun functie van economische en culturele motor en zorgt het voor een bepaalde ruimtelijke basiskwaliteit in heel Nederland. Gebundelde vormen van verstedelijking en economische activiteiten kunnen eenvoudiger worden ontsloten en ondersteunen een optimale benutting van infrastructuur.
Bundeling in steden en dorpen maakt het eveneens mogelijk functies bij elkaar te brengen, waardoor het draagvlak voor voorzieningen ondersteund wordt en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling beperkt de noodzaak om open ruimte te gebruiken voor bebouwing, waardoor de waardevolle variatie tussen stad en land behouden blijft. Het rijk streeft naar een zo optimaal mogelijk gebruik van het bestaand bebouwd gebied. Afhankelijk van regionale mogelijkheden vindt uitbreiding van de woningvoorraad en het aantal arbeidsplaatsen plaats binnen bestaand bebouwd gebied. Het gaat hierbij om optimaal ruimtegebruik en niet om maximalisering daarvan.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Streekplan Gelderland 2005
Een belangrijk provinciaal ruimtelijk beleidskader betreft het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio's”. Het Streekplan is vastgesteld door Provinciale Staten op 29 juni 2005. Met het Streekplan Gelderland 2005 kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Het streekplan kijkt 10 jaar vooruit en richt zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht (generiek beleid):
- ruimtelijke ontwikkelingen in het rode raamwerk van stedelijke functies en infrastructuur;
- natuur en water in het groenblauw raamwerk;
- landbouw in het multifunctioneel gebied.
Rood Raamwerk
Hoofddoel van het streekplan is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte beschikbare oppervlak. Het bundelingsbeleid en het organiseren van stedelijke netwerken staan hierbij centraal. In het Streekplan worden algemene en programmatische uitspraken gedaan over wonen, sociaal-culturele functies en werken (bedrijventerreinen en kantoren).
Daarnaast hecht het streekplan veel belang aan het locatiebeleid: gestreefd wordt naar het bundelen van bovenlokale stedelijke functies aan knooppunten in het rode raamwerk. Het grondgebied van de gemeente Nijmegen valt grotendeels binnen dit rode raamwerk en heel Nijmegen valt in het stedelijk netwerk.
Groenblauw Raamwerk
Buiten de stedelijke en landbouwgebieden krijgen natuur en water de ruimte. Voor Nijmegen is de categorie Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. Vooral aan de bestaande stadsranden en in de Waalsprong. Er geldt in de EHS een beleid gericht op bescherming en ontwikkeling van de daar aanwezige kwaliteiten.
Multifunctioneel gebied
In het multifunctioneel gebied ligt voornamelijk landbouw. Voor Nijmegen zijn de categorieën multifunctioneel platteland en waardevol landschap van belang; voor de Waalsprong is met name het multifunctioneel platteland van belang.
2.2.2 Streekplan herziening EHS
Provinciale Staten hebben op 1 juli 2009 de nieuwe grenzen van de ecologische hoofdstructuur (EHS) definitief vastgesteld via een streekplanherziening. Doel van de herbegrenzing is de EHS 'robuuster' te maken. Met “robuust” wordt gerefereerd aan een netwerk van natuurgebieden waar waardevolle en kwetsbare natuur optimaal de kans krijgt om voort te bestaan. Binnen het plangebied is geen EHS gelegen.
2.2.3 Provinciale verordening
Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 23 juni 2009 het voorontwerp van de ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, maakt het voor de provincie onder andere mogelijk het instrument verordening in te zetten.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionaal Plan voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen
In oktober 2006 is het Regionaal Plan voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen vastgesteld. Op 7 maart 2008 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland grotendeels goedkeuring verleend aan dit plan. Bestemmingsplannen van de 20 regiogemeenten moeten passen binnen de lijnen die worden uitgezet in het Regionaal Plan.
Doel van het Regionaal Plan is te werken aan een aantrekkelijke, internationaal concurrerende regio Arnhem-Nijmegen. Het bestaande stedelijke gebied staat hierbij centraal, wat wil zeggen dat er ingezet wordt op herstructurering en herontwikkeling om nieuw ruimtebeslag voor wonen en werken te beperken.
De regio Arnhem Nijmegen ontwikkelt zich steeds meer tot een samenhangend stedelijk netwerk met een eigen identiteit. Die eigen identiteit laat zich het beste vangen in de drieslag kennis, natuur en cultuur:
- Kennis: aanwezigheid van hoogwaardige bedrijvigheid in de logistieke sector en de glastuinbouw, maar ook de aanwezigheid van een universiteit en het valleyconcept versterken de netwerkeconomie;
- Natuur: rivierenlandschap tussen de stuwwallen Veluwe en Rijk van Nijmegen;
- Cultuur: door de natuurlijke ligging van het gebied is de regio door de eeuwen heen het domein geweest van fronten en linies die noord-zuid en oost-west van elkaar scheiden. Daardoor is het culturele erfgoed in de regio enorm.
Het KAN stuurt op de uitvoering van strategische projecten door middel van het zoeken naar samenwerking met maatschappelijke organisaties, marktpartijen en particulieren (ontwikkelingsplanologie). In het Regionaal Plan is een uitwerking gemaakt van de bestuurlijke visie en ambities. Dit levert een agenda op van tien strategische ontwikkelingsprojecten:
- 1. verbeteren van aansluiting op Europese infrastructuurnetwerken;
- 2. verknopen van bus en trein tot één samenhangend regionaal OV-netwerk;
- 3. stedelijke ontwikkeling rondom enkele multimodale knooppunten;
- 4. herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en hoofdwegennet;
- 5. ruimte voor innovatie: creative industry, kennis/ICT, wellness/hospitality;
- 6. versterken van grootstedelijk klimaat van Arnhem en Nijmegen;
- 7. ontwikkeling van de eigenheid en identiteit van dorpen;
- 8. regionaal landschapspark: recreatief routenetwerk ontwikkelen;
- 9. kwaliteitsverbetering van de natuur (in en om de stad);
- 10. zichtbaar maken van cultuurhistorische relicten en monumenten.
Voor een groot aantal aspecten is in het Regionaal Plan doelstellingen en beleidsuitspraken opgenomen, die een toetsingskader vormen voor de beoordeling van bestemmingsplannen:
Onderwerp | Doelstelling en beleidsuitspraken |
Water | structurele beschermingsmaatregelen door hoogwaterbeschermingsbeleid 9% van het bruto ruimtebeslag moet uit oppervlaktewater bestaan |
Cultuurhistorie | “Behoud door ontwikkeling”; het zodanig omgaan met cultuurhistorische kwaliteiten dat deze worden ingepast, waardoor ze beleefbaar blijven of worden. Inzet bij planuitwerking is dat de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geïnventariseerd en zo mogelijk worden geïntegreerd. |
Landschap | Ruimtelijke ontwikkelingen afstemmen op aanwezige landschapskenmerken en laten bijdragen aan het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. |
Mobiliteit | Het realiseren van een comfortabel mobiliteitsnetwerk in de stadsregio waarbij gebruik van het openbaar vervoer en de fiets gestimuleerd wordt. Er gelden parkeernormen voor werklocaties; Afspraken zoals die zijn vastgelegd in het verkeersmanagementplan “Van beleid naar uitvoering 2005 -2009” moeten worden uitgewerkt in concrete plannen (aanleg stadsbrug over de Waal). |
Werken | Het op een zorgvuldige wijze voldoende ruimte bieden en inpassen voor het scheppen van voldoende werkgelegenheid voor de inwoners van de stadsregio, die aansluit bij het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, nu en in de toekomst. |
Voor het Regionaal Plan is een Strategische milieubeoordeling (SMB) uitgevoerd. Dit betekent dat gekeken is naar de milieueffecten van bepaalde in het plan voorgenomen ontwikkelingen.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Voorgeschiedenis
Nijmegen had in de jaren tachtig van de vorige eeuw behoefte aan uitbreiding. Deze uitbreidingsbehoefte werd onderkend door zowel het Rijk als de Provincie. In 1992 heeft de provincie Gelderland onverplicht een MER Woningbouw Regio Nijmegen opgesteld. Daarin is gekeken waar in de regio Nijmegen een uitbreiding van woningbouw en bedrijventerrein het meest op zijn plaats zou zijn. Het gebied van de Waalsprong kwam daaruit als Meest Milieuvriendelijke Alternatief naar voren. In de vierde nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) is vervolgens voor het Waalspronggebied een taakstelling voor de realisatie van 10.000 tot 12.000 woningen en 50 ha bedrijventerrein vastgelegd.
De gemeente Nijmegen heeft deze taakstelling uitgewerkt in het structuurplan “Land over de Waal” (1996). Door aanpassing van de gemeentegrenzen is in dezelfde periode het gehele Waalspronggebied Nijmeegs grondgebied geworden.
Als uitwerking van het structuurplan “Land over de Waal” zijn 4 masterplannen opgesteld, die vervolgens zijn uitgewerkt in planologische procedures volgens de (oude) WRO.
In 2001 bleek echter dat de door B&W verleende vrijstelling ex artikel 19 WRO voor het woongebied Oosterhout Midden volgens de Raad van State niet gedragen werden door een verplichte milieueffectrapportage. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State was verder van mening dat de gemeente in een dergelijk geval de betrokken ministers om ontheffing had moeten vragen, hetgeen de gemeente had verzuimd (uitspraak van 3 mei 2001, nummer 200002213/1)
Daarop heeft de gemeente besloten de milieueffecten alsnog te onderzoeken. Uit het verrichte onderzoek volgde in eerste instantie de Milieueffectrapportage 2002, die de basis heeft gevormd voor de bestemmingsplannen Woonpark Oosterhout, Lent Oost en Stadsas Noord. Vervolgens zijn de aanbevelingen uit het MER 2002 verder onderzocht en uitgewerkt in het MER 2003.
MER 2003
Het MER Waalsprong 2003 is opgesteld voor de volgende activiteiten:
- 1. bouw van woningen;
- 2. aanleg van recreatieve voorzieningen;
- 3. uitvoering van een stadsproject;
- 4. aanleg van een bedrijventerrein;
- 5. oprichting van windmolens;
- 6. aanleg van waterbekkens;
- 7. aanleg van winplaatsen voor oppervlaktedelfstoffen;
- 8. grondwateronttrekking bij bouwputten.
Dit laatste MER vormt de basis voor de huidige plannen in de Waalsprong.
Voorkeursmodel 2003
Op basis van dit MER is het Voorkeursmodel 2003 uitgewerkt, waarin de hoofdstructuur en de verschillende deelgebieden van de Waalsprong zijn vastgelegd. De volgende uitgangspunten zijn richtinggevend geweest bij de ontwikkeling van het Voorkeursmodel:
- zuinig omgaan met schaarse ruimte;
- versterken van de identiteit;
- een beter bereikbare Waalsprong;
- meer variatie in de woningbouw;
- meer in het perspectief van de totale stad;
- sterker uitgaan van de Waal en het Betuwse landschap.
Deze uitgangspunten hebben geleid tot een ander ontwerp waarbij het centrum van de Waalsprong niet meer concentrisch in het hart van de Waalsprong is gelegen, maar verschoven is naar de rivier. Hierdoor wordt de Waalsprong niet “een wijk achter de dijk”, maar een deel van Nijmegen aan de overkant van de rivier. Er wordt nadrukkelijk gezocht naar samenhang met het centrum van Nijmegen en de ontwikkeling van het Waalfront. De Waal vormt door de ontwikkeling van de Waalsprong niet langer de noordelijke begrenzing van de stad, maar stroomt tussen het historische centrum van Nijmegen en het nieuwe centrum van de Waalsprong. Door de aanleg van een nieuwe stadsbrug ontstaat er een binnenstedelijke verkeersring die de verschillende stadsdelen met elkaar verbindt. De nieuwe stadsbrug (en de aanleg van een verbinding tussen de stadsbrug en de Prins Mauritssingel) is van belang om de bereikbaarheid van de Waalsprong te kunnen garanderen. In het Voorkeursmodel is de beoogde ontwikkeling van de Waalsprong vastgelegd. Het Voorkeursmodel is de basis voor de stedenbouwkundige invulling van de verschillende deelgebieden.
MER Stadsbrug 2004 en 2006
Parallel aan de voortschrijdende planvorming voor de Waalsprong is in 2004 een MER Stadsbrug opgesteld. De aanleg van de Stadsbrug is, op basis van het MER Waalsprong 2003 en de keuzes die zijn vastgelegd in het Voorkeursmodel, meegenomen in de plannen voor de Waalsprong. De aanleg van een tweede brug heeft, zoals is gebleken uit het MER 2003, aanzienlijke voordelen op het gebied van doorstroming, bereikbaarheid en leefbaarheid. Het MER Waalsprong 2003 beperkte zich echter tot de invloed die de aanleg van de Stadsbrug zou hebben op de ontwikkeling van de Waalsprong, en deed geen uitspraken over de effecten van de aanleg van de Stadsbrug zelf. Hiertoe is met het MER Stadsbrug 2004 een afzonderlijk milieueffectrapport opgesteld. De hoofdconclusie van het MER Stadsbrug 2004 is dat Nijmegen zonder (tweede) Stadsbrug onbereikbaar wordt vanuit het noorden. Ook uitbreidingen van het regionale wegennet (A50, A73) lossen dat probleem niet op. Om binnen Nijmegen voldoende effect te sorteren, moet de Stadsbrug worden uitgevoerd met 2 x 2 rijstroken, maar moet ook de bestaande Waalbrug uit 2 x 2 rijstroken (blijven) bestaan. Daarnaast is gebleken dat de huidige rotonde Industrieplein de hoeveelheid verkeer niet kan verwerken en dat een extra aansluiting ter hoogte van de Weurtseweg/Waalbandijk nodig is om verkeer richting het centrum en het bedrijventerrein te faciliteren. De locatie van de Stadsburg staat in relatie tot de bestaande rivierovergangen over de Waal: de Waalbrug en de brug in de A50 bij Ewijk. Bij de locatiekeuze is de verdeling van het lokale, (inter-)regionale en landelijke verkeer over de genoemde oeververbindingen medebepalend. Uit de modelberekeningen voor het autoverkeer blijkt dat een oeververbinding op deze locatie vooral door het bestemmingsverkeer wordt gebruikt, en slechts voor een beperkt deel (10%) door doorgaand, landelijk verkeer. De locatie van de Stadsbrug is ook bepaald door de aansluitmogelijkheden op de verkeersstructuur van de bestaande stad. Omdat de oeververbinding vooral een stedelijke functie moet dienen, is gekozen voor een locatie nabij stedelijke bebouwing. Het bestemmingsplan Stadsbrug, dat is gebaseerd op het MER Stadsbrug 2004 en het MER Stadsbrug 2006, is in april 2008 vastgesteld door de gemeenteraad en in november 2008 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Tegen het besluit van GS zijn beroepen ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aan de noordzijde sluit de Stadsbrug aan op de Graaf Alardsingel. In oktober 2009 is het bestemmingsplan voor de Graaf Alardsingel onherroepelijk geworden.
MER Verkeersinfrastructuur 2006
In 2006 is een aanvulling op de MER 2003 uitgebracht voor de verkeersinfra. Hierin is de hoofdverkeersstructuur in de Waalsprong opnieuw onderzocht en is het noordelijke tracé (Graaf Alardsingel en aansluiting op Prins Mauritssingel) definitief bepaald.
Aanleiding daarvoor was dat met de ontwikkeling van de Waalsprong aan de noordzijde van de Waal een groot stadsdeel aan de gemeente Nijmegen zou worden toegevoegd. Dit stadsdeel is met Nijmegen verbonden door de Waalbrug en in de toekomst door de nog te realiseren stadsbrug. Aan de noordzijde van de Waal bleef de doorstroming op de A325 en de Prins Mauritssingel richting het centrum van Nijmegen ook met een extra brug een knelpunt. De gemeente Nijmegen wilde als onderdeel van de ontwikkeling van de Waalsprong de verkeersstructuur verbeteren om de bereikbaarheid van de rest van de stad en de Waalsprong ook in de toekomst te kunnen garanderen. Om de milieueffecten van de voorgenomen wijzigingen in de verkeersstructuur in beeld te brengen, besloot de gemeenteraad om een aanvulling op het MER Waalsprong 2003 op te stellen. In dit MER waren drie verschillende alternatieven voor de verkeersstructuur van de Waalsprong uitgewerkt: het geactualiseerde Voorkeursmodel, het collegealternatief en het draagvlakalternatief. Vandaar de aanvulling MER 2007.
In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de beleidsstukken die op dit moment nog relevant zijn voor de ontwikkeling van de Waalsprong. Het betreft met name de nota “Kansen voor de Keizerstad” en het Ontwikkelingsbeeld.
2.4.1 Structuurvisie
3.1 Ontwerp structuurvisie Nijmegen 2010
De Structuurvisie is de opvolger van het Kansenboek, waarin ruimtelijke gevolgen van beleidsbeslissingen werden vastgelegd. De structuurvisie moet nog door de raad worden vastgesteld. In beide staat een drietal kwaliteitsuitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen centraal:
- nieuwe ontwikkelingen met respect inpassen;
- huidige woon- en verblijfskwaliteiten ontzien door enerzijds concentratie op bestaande drukke locaties en vervoersassen en anderzijds ontwikkeling van de extensieve gebieden om ze meer bij de stad te betrekken;
- typisch Nijmeegse kenmerken versterken.
In de Structuurvisie zijn drie accenten genoemd die een rol spelen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen en ambities: Bruisende Stad, Verleden Verbeeld en Stad in Balans.
De Structuurvisie geeft een concrete invulling aan de inhoudelijke en politieke ambities van de gemeente. Het beschrijft de gewenste ruimtelijke hoofdstructuur van Nijmegen en informeert over programma's en projecten. Welke ontwikkelingen zijn wanneer in de tijd geplaatst en hoe sluiten ze op elkaar aan? De Structuurvisie maakt duidelijk waar de stad op aan koerst. Het gaat een toetsings- en onderbouwingskader voor ruimtelijke (bestemmings)plannen vormen, maar ook een kompas, inspiratie en ontwikkelingskader voor investeringen door gemeente en andere overheden, bedrijven, organisaties en inwoners. Voor de Structuurvisie is geen nieuw beleid ontwikkeld. Alleen de ruimtelijke gevolgen van vaststaand beleid zijn er in samengebracht.
De vooruitblik gaat tot 2030, het uitvoeringsprogramma beslaat vier jaar. Daarna wordt de structuurvisie aangepast aan maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Het beleid is dus niet dichtgetimmerd voor de komende twintig jaar, dat zou zeer onwenselijk zijn. We beschrijven de ambities voor het hele grondgebied van Nijmegen, in relatie tot ontwikkelingen in de regio of (inter)nationaal verband om hierbij aan te sluiten of invloed op uit te oefenen.
Hoofdstuk 3 Sectoraal Beleid
3.1 Economisch Beleid
Voor kantoren geldt in beginsel het beleid zoals dat is vastgesteld in 2000. Daarin wordt de Waalsprong genoemd als derde kantorenlocatie na de Stationsomgeving en de Brabantse Poort. Dit is echter gedeeltelijk achterhaald door het Voorkeursmodel in 2003. Immers, daar is gekozen om niet een specifieke kantoren- en institutenzone te ontwikkelen, maar deze functies te mengen langs bestaande en nieuwe linten. In het Ontwikkelingsbeeld 2007 is aangegeven dat kantoren en commerciële/maatschappelijke dienstverlening kunnen worden gerealiseerd langs de Graaf Alardsingel (grotere kantooreenheden), rond het nieuwe station Lent en in de Citadel (kleinere kantoren).
Met betrekking tot kleinschalige kantoren geldt het beleid zoals vastgesteld in 2001. In dat raadsbesluit is vastgelegd de vraag naar kleinschalige kantoren als volgt te accommoderen:
- tot 500m² is een kantoorvestiging overal toegestaan.
- tot 1000m² toegestaan langs singels en hoofdradialen in Nijmegen;
- tot 1500m² kan in het kader van behoud van waardevolle panden een omzetting naar kantoorbestemming plaatsvinden;
3.1.1 Groen beleid
3.2 Water
3.2.1 Vierde Nota Waterhuishouding (NW4)
De hoofddoelstelling van de Vierde Nota Waterhuishouding is “Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.” De doelstelling specifiek voor stedelijk water is “Stedelijke watersystemen zijn een belangrijke “drager” voor stadslandschappen”. De NW4 benadrukt het afkoppelen van verhard oppervlak en het infiltreren van afstromend regenwater. Het doel is om in 2050 in bestaand stedelijk gebied 20% en in nieuw stedelijk gebied 60% van het verhard oppervlak afgekoppeld te hebben.
3.2.2 Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (2009)
In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten. Het belangrijkste punt was dat water, meer dan nu het geval is, sturend zal zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. Deze Watertoets heeft in de Wet op de Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 een plek gekregen.
Een tweede aspect uit dit beleidsstuk is het hanteren van de strategie “vasthouden, bergen en afvoeren” voor het tegengaan van wateroverlast hoger gelegen en/of bovenstrooms gelegen gebieden mogen niet langer hun waterproblemen afwentelen op lagergelegen, respectievelijk benedenstroomse gebieden.
In 2009 is het Nationaal Bestuursakkoord Water geactualiseerd. Met dit NBW-actueel leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.
De belangrijkste afspraken voor stedelijk gebied, zijn de volgende:
Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor het bestaand stedelijk gebied geldt dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave die in het gebiedsproces worden overeengekomen inclusief de rioleringsopgave voor 2015 door gemeenten en waterschappen is aangepakt, waarbij ook de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In het gebiedsproces wordt eveneens overeengekomen waar geen sprake is van een urgente opgave. Hiervoor geldt dat de opgave uiterlijk in de periode tot en met 2027 wordt uitgevoerd door gemeenten en waterschappen.
Het KNMI heeft in 2009 een update gegeven van klimaatscenario's uit 2006. Voor de wateropgaven voor regionale watersystemen, bebouwd gebied inclusief rioleringsopgave, en watertekort wordt als uitgangspunt van het 'midden klimaatscenario 2050' gehanteerd. Dit komt qua opgave overeen met het KNMI'06 klimaatscenario G. Binnen NBW actueel is afgesproken dat bij veranderingen van het klimaat de toetsing van het watersysteem periodiek herhaald wordt. Afspraak is dat bij een nieuwe berekening voor stedelijk gebied bij het ontwerpen daarvan gebruik gemaakt van de klimaatscenario's G en W. Gemotiveerd kan klimaatscenario G+ worden gekozen als ondergrens vanwege de aanzienlijke financiële, ruimtelijke of andere maatschappelijke gevolgen;
3.2.3 Waterplan 2010-2015 (WP4)
In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.
De belangrijkste doelstellingen voor de planperiode zijn:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HENwateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
3.2.4 Waterbeheersplan 2010-2015
Waterschap Rivierenland heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 30 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 is vanaf 22 december 2009 van kracht.
Het plan bouwt vooral voort op het bestaande beleid (IWGR-2 2002-2006). Maatregelen als gevolg van het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water zijn er in verwerkt.
Nieuwe onderwerpen met belangrijke financiële consequenties zijn:
- maatregelen voor zwemwater;
- maatregelen voor de natuur;
- in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn;
- in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt;
- in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur;
- normenstudies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario's;
- actualisatie van 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan.
3.2.5 Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 (WIW)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem voor de gehele Waalsprong. De uitgangspunten en hoofdcontouren van dit watersysteem zijn vastgelegd in het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009, d.d. 20 november 2009 met kenmerk 9T9874.A0. Het WIW 2009 is op 26 januari 2010 door het College Burgemeester en Wethouders van gemeente Nijmegen vastgesteld.Op 24 februari 2010 volgt de ondertekening door GEM, Waterschap Rivierenland en Gemeente Nijmegen.
3.3 Mobiliteit
3.3.1 Rijksbeleid
Rijksnota Mobiliteit - Naar een betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid
De Rijksnota Mobiliteit (NoMo) is het nationaal verkeers- en vervoersplan dat in 2005 is vastgesteld op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998). Doelen van de NoMo zijn dat in 2020 95% van de reizigers op tijd op plaats van bestemming aankomt, dat emissies van het autoverkeer 40% worden teruggedrongen en dat het veiliger wordt op de weg. In de Nota streeft het rijk ernaar dat op snelwegen de gemiddelde reistijd in de spits maximaal anderhalf maal zo lang is als buiten de spits; voor stedelijke hoofdwegen wordt ernaar gestreefd dat de reistijd in de spits maximaal twee keer zo lang is als buiten de spits. Duurzame mobiliteit is een belangrijk thema vanuit leefbaarheid waarbij uitgangspunt is dat het milieu en de leefbaarheid geen schade meer ondervindt van verkeer en vervoer. Basisgedachte van de NoMo is dat overheden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de uitwerking van het mobiliteitsbeleid; de stadsregio werkt dit uit in het regionaal mobiliteitsplan.
3.3.2 Provinciaal beleid
Op weg naar duurzame mobiliteit - Provinciaal Verkeers en Vervoersplan 2 (PVVP2)
Het PVVP2 uit 2004 geeft invulling aan de provinciale taak ten aanzien van verkeer en vervoer volgens de Planwet Verkeer en Vervoer. De provincie Gelderland staat een duurzame balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefomgeving voor ogen waarbij het kernwoord duurzame mobiliteit is.
Negatieve effecten van de toegenomen verkeersdruk op de bereikbaarheid van steden, de betrouwbaarheid van verkeersnetwerken, doorstroming, verkeersveiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving zijn een punt van zorg. Er moet ten aanzien van de mobiliteitsgroei een zorgvuldige afweging gemaakt worden met de wensen voor een krachtige economische ontwikkeling. Het streven naar een duurzame mobiliteit moet zich vertalen in een verkeers- en vervoerssysteem dat een sterke economie ondersteunt, de welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert.
Het mobiliteitsbeleid dat de provincie wil voeren is gericht op maatregelen die de kwaliteit en daarmee de aantrekkelijkheid van het OV vergroten.
De fiets speelt een belangrijke rol in de totale vervoersketen. Gelderland stimuleert fietsverkeer op korte en middellange afstand met name in stedelijke gebieden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen.
3.3.3 Regionaal beleid
Regionale Nota Mobiliteit - Stadsregio Arnhem - Nijmegen
De regionale nota mobiliteit (ReNoMo) is de regionale uitwerking van het rijksbeleid uit de Nota Mobiliteit voor het gebied van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De basis voor de Regionale Nota Mobiliteit is het Regionaal Plan (2006) dat de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen tot 2020 beschrijft. De Stadsregio Arnhem Nijmegen (KAN) kiest nadrukkelijk voor het stimuleren en uitvoeren van projecten die de regionale bereikbaarheid verbeteren. Kerndoel is verbetering van de interne bereikbaarheid waarmee de focus verschuift naar een meer regionaal of bovenregionaal programma.
Hoofdaspecten van het beleid zijn:
- Bundelen van vervoersstromen: het regionale mobiliteitsbeleid richt zich op projecten voor het faciliteren van grote regionale vervoersstromen. Dit zijn stromen op de regionale corridor (A325) en de radialen. Het regionaal openbaar vervoer (RegioRail) vervult een belangrijke functie binnen deze regionale corridor. Versterking van de netwerken openbaar vervoer (trein en bus), vindt plaats waar verdere uitbreiding van de infrastructuur voor het autoverkeer niet of beperkt mogelijk is. Inzetten op een goed (hoogwaardig) openbaar vervoernet is dan hoofdzaak.
- Optimaliseren ketenmobiliteit: de meerwaarde van het hoogwaardig openbaar vervoerssysteem moet verder worden benut om de groei aan mobiliteit op te vangen. De meerwaarde komt tot stand door verknoping met andere netwerken van auto, fiets en bus waarvoor de ontwikkeling van de vervoersknopen van groot belang is.
- Verkeersveiligheid: nadruk op preventieve maatregelen
- Fietsbeleid: afronden van het regionaal fietsnetwerk en het verbeteren van de ketenmobiliteit.
Netwerkanalyse -Stadsregio Arnhem-Nijmegen
De actuele stand van zaken ten aanzien van de regionale bereikbaarheid is in 2006 onderzocht in de Netwerkanalyse van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Basis voor de Netwerkanalyse is het Regionaal Plan. De gevolgen van de ruimtelijk-economische keuzen uit het Regionaal Plan zijn in de netwerkanalyse onderzocht. Conclusie van de netwerkanalyse is dat de Stadsregio voor een grote opgave staat om de bereikbaarheid van bewoners en bedrijven op niveau te houden. Om de negatieve effecten te beperken zal een breed instrumentarium in een afgewogen mix moeten worden ingezet. Er zijn zes oplossingsrichtingen aangegeven waarmee in toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden:
- Prijsbeleid: het reguleren van autoverkeer middels een algemene heffing.
- Fiets: meer fietsgebruik heeft een positief effect op de bereikbaarheid van de economische kerngebieden en leefbaarheid in met name het stedelijk gebied.
- Openbaar vervoer: het oplossend vermogen van het openbaar vervoer voor knelpunten op de weg blijkt beperkt. Meer en beter OV leidt tot een kleine verbetering van de bereikbaarheid en ontplooiingsmogelijkheden van inwoners en kan een alternatief zijn voor verplaatsingen die als gevolg van andere maatregelen niet meer worden gemaakt.
- Mobiliteitsmanagement: mobiliteitsmanagement moet automobilisten verleiden om een alternatief voor de auto te kiezen of de reis op een ander moment te maken.
- Benutting: bij benutting gaat het om vormen van dynamisch verkeersmanagement.
- Infrastructuur: het verruimen van schakels in het netwerk die vertraging veroorzaken. Op specifieke plaatsen kan verruiming bijdragen aan verbetering van de doorstroming.
Masterplan OV Stadsregio Arnhem Nijmegen
Vastgesteld door de Stadsregio Arnhem Nijmegen (28 februari 2008) in samenwerking met diverse gemeenten, waaronder afdeling beleid openbare ruimte van gemeente Nijmegen. Doelstelling van het Masterplan OV is de stadsregionale ambities op het gebied van openbaar vervoer tot 2020 vast te leggen. Uitgangspunt hiervoor is StadsregioRail, maar in aanvulling daarop wordt een aantal HOV-lijnen nagestreefd. De Nijmeegse HOV-visie is overgenomen in het Masterplan OV en is daarmee ingebed in het regionale beleid. Doel is om de regio duurzaam bereikbaar te maken en een netwerk te ontwikkelen waarin het StadsregioRail en een aantal HOV-lijnen de dragers zijn en het overige openbaar vervoer daarop aansluit.
3.3.4 Gemeentelijk beleid
Gemeentelijke nota Mobiliteit in balans
Een goed functionerend verkeerssysteem is van groot belang voor het leefbaar houden van de woongebieden en voor het economisch functioneren van de stad. Het hoofdwegennet neemt hierbij een belangrijke functie in, maar ook het kwaliteitsniveau van het openbaar vervoer en de aanwezigheid van een goed en compleet fietsnetwerk is essentieel.
De gemeente Nijmegen streeft als onderdeel van de ontwikkeling van de Waalsprong naar verbetering van de verkeersstructuur om de bereikbaarheid van de rest van de stad en de Waalsprong ook in de toekomst te kunnen garanderen.
De nota Mobiliteit in Balans geeft de algemene beleidsuitgangspunten en doelstellingen voor verkeer en mobiliteit die gelden voor de hele stad. De lokale en regionale bereikbaarheid moet in balans zijn met leefbaarheid en duurzaamheid.
Dat vertaalt zich in het beter benutten van wegen, het versterken van duurzame vervoerswijzen en door het aanbieden van specifieke infrastructuur en een Duurzaam Veilig verkeerssysteem. Het mobiliteitsbeleid is toegespitst op ruimtelijke ontwikkelingen zoals stedelijke knooppunten en de woongebieden.
Uitwerking van beleid betreft Openbaar Vervoer (HOV) en fiets. Voor openbaar vervoer heeft de gemeenteraad in december 2007 een besluit genomen dat uitgaat van nieuwe HOV-lijnen in Nijmegen. De eerste uitwerking van dit Hoogwaardig Openbaar Vervoer zou een tramverbinding moeten zijn van de campus Heijendaal via het station en het stadscentrum naar de Waalsprong. Daarbij wordt in de Waalsprong het centrumgebied aangedaan (Citadel) en loopt het voorkeurstracé via de wijken Woenderskamp en Groot Oosterhout naar het transferium bij knooppunt Ressen. Vanuit de Stadsregio is het uitgangspunt en wordt onderzocht om de tramverbinding via Bemmel en Huissen door te verbinden met Arnhem.
De beleidsuitwerking voor fiets is het besluit Fietsnetwerk Waalsprong, De Doorsteek (besluit oktober 2007). Daarbij is in navolging van het raadsbesluit Verkeersstructuur uit mei 2007 een hoogwaardig structuur voor het fietsnetwerk vastgesteld. Doel van het besluit is een hoog fietsgebruik in de Waalsprong.
Parkeervisie Nijmegen
Het gemeentelijk parkeerbeleid is in 2004 door de raad vastgelegd in de “Parkeervisie Nijmegen”. Het hoofddoel van het parkeerbeleid is het vinden van een verantwoord evenwicht tussen gastvrijheid aan de ene kant en mobiliteitsbeleid (bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid) aan de andere kant. Ieder gebied kent daarbij zijn eigen problematiek en mogelijkheden, die moeten worden onderkend en benut. Bij de bereikbaarheid van de stad is gekozen voor bundeling van activiteiten op zogenoemde knooppunten. Op deze knooppunten wordt speciale zorg besteed aan de afstemming van het parkeeraanbod op de behoefte. Gebieden met een specifiek bereikbaarheidsprofiel zijn woonwijken, werkgelegenheidsgebieden en recreatiegebieden.
Tussen de gebruikerswensen en het bereikbaarheidsprofiel bestaat doorgaans de nodige spanning. Deze spanning treedt op als er een te grote verkeersdruk ontstaat door (zoekende) parkeerders, ten koste van het verblijfsklimaat.
Ook treedt er spanning op als de vraag naar parkeerruimte op een specifieke plaats en tijd het aanbod ter plaatse overtreft. Op dat moment wordt de parkeerruimte een economisch goed. Door optimale benutting van bestaande parkeerplaatsen, het instellen van een parkeertarief en/of de aanleg van nieuwe parkeervoorzieningen kan de spanning worden gereguleerd.
Uitgangspunt bij het hanteren van parkeernormen voor nieuwbouw is dat het aantal parkeerplaatsen overeenstemt met de (verwachte) parkeerbehoefte. Het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) publiceert parkeerkerncijfers die de basis vormen voor de parkeernormering. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de in 2003 door het CROW uitgegeven publicatie over parkeerkencijfers (CROW–publicatie 182).
3.4 Beeldkwaliteit
3.4.1 Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit
In juni 2004 is de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit vastgesteld door de gemeenteraad van Nijmegen. In dit document zijn de toetsingscriteria opgenomen die het beleidskader vormen bij de toetsing van concrete bouwplannen. In de Uitwerkingsnota wordt de identiteit van een bepaald gebied beschreven en worden aan elk gebied bepaalde toetsingscriteria verbonden. Ook het toetsingsniveau in een bepaald gebied wordt aangegeven. Voor de te ontwikkelen gebieden in de Waalsprong wordt een beeldkwaliteitplan opgesteld, dat na vaststelling wordt opgenomen in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit.
3.4.2 Ambitiedocument
Het ambitiedocument is een middel om de ruimtelijke kwaliteit en de architectuur van het gebouwenensemble grenzend aan de Parallelroute, Griftdijk Noord en de Graaf Alardsingel te waarborgen. Het ambitiedocument streeft naar een optimale inpassing in de omgeving en speelt duidelijk in op de aanwezige en toekomstige gebiedskwaliteiten.
In het document wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen de beleving van de verschillende wegen waar de gebouwen aan grenzen. Enerzijds is er de Graaf Alardsingel met een stedelijk, formeel en statig karakter.De Graaf Alardsingel vervult een belangrijke verkeersfunctie en is de hoofdtoegangsweg naar de stad via de stadsbrug. Anderzijds is er de Griftdijk Noord met een informeel, open, transparant karakter met ter hoogte van het plangebied een verkeersluw wegvlak. Naast deze twee zeer verschillende wegen is er ook nog de Parallelroute die evenals de Graaf Alardsingel een verkeersfunctie heeft. De Parallelroute koppelt de Griftdijk Noord aan de Graaf Alardsingel.
De verschillende karakters van de bovenstaande wegen zijn doorslaggevend voor het stedenbouwkundige plan en de architectuur. De ambitie ten aanzien van de architectuur is hoog omdat de gebouwen aan zeer belangrijke doorgaande wegen zijn gesitueerd die zowel een regionale als lokale functie vervullen.
Het ambitiedocument steekt stevig in op representatieve hoofdmassa's, georiënteerd op de Graaf Alardsingel, de Griftdijk Noord en de Paralleroute. De inrichting van de openbare ruimte en de inrichting van het privé terreinen, die zichtbaar zijn vanuit de openbare weg, zijn het kwalitatieve sluitstuk die het forse programma ondersteunen. Het Ambitiedocument is integraal met de architecten van de Brandweerkazerne, Sporthal en School opgesteld.
3.5 Kunstopdrachten
Gemeente Nijmegen bouwde in de loop der jaren aan een uitgebreide verzameling van kunstwerken in de buitenruimte. In deze collectie zijn de verschillende tendensen en stromingen uit de kunstgeschiedenis terug te vinden. De collectie komt tot stand door toepassing van de Percentageregeling Beeldende Kunst, een regeling waarbij 1% van de bouwsom van grote bouw- en infrastructurele projecten wordt gereserveerd voor een kunstopdracht. Jaarlijks wordt gewerkt aan de uitbreiding van de collectie met nieuwe opdrachten aan kunstenaars. Daarbij wordt steeds meer gewerkt vanuit de gedachte dat deze opdrachten bijdragen aan:
- de zichtbaarheid en positie van kunst in de dagelijkse leefomgeving
- de kwaliteit en beleving van de stedelijke inrichting
- de identiteit van de stad
Beleidskader
Het kunstopdrachtenbeleid voor de periode 2008-2010 is vastgesteld op basis van de uitgangspunten in de notitie 'INbeelden, kunst in de openbare ruimte, gemeente Nijmegen'. Daarin wordt het accent gelegd op twee sporen.
- 1. Het realiseren van grootschalige, gewaagde en spraakmakende kunstwerken.
- 2. Het stimuleren van particulier initiatief op het gebied van kunstopdrachten in de openbare ruimte.
Nijmegen heeft inmiddels een lange traditie en een bijzondere collectie op het gebied van kunst in de buitenruimte. Het beleid is erop gericht deze buitenruimtecollectie uit te breiden en de kwaliteit en beleving van de buitenruimte te bevorderen. Daarnaast is de opgebouwde kunstverzameling het middel bij uitstek om mensen gevraagd en ongevraagd met uitingen van kunst en cultuur te confronteren.
De komende jaren blijft het streven naar artistiek-inhoudelijke kwaliteit de kernvraag bij elke opdracht. Verder is de inzet voortaan niet alleen in permanente maar ook in tijdelijke kunstwerken te investeren.
3.6 Cultuurhistorie En Archeologie
3.6.1 Beleid cultuurhistorie
Het nationale Belvedèrebeleid kan als belangrijk kader worden gezien als het gaat om ruimtelijke vraagstukken. In de Nota Belvedère wordt aangegeven dat cultuurhistorie een belangrijke drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen en als inspiratiebron kan worden gebruikt. De gemeentelijke Kadernota Beeldkwaliteit beschrijft nadrukkelijk welke betekenis de cultuurhistorie voor de gemeente Nijmegen heeft. De nota beschrijft onder andere het belang van de cultuurhistorische gelaagdheid. In het geval van de Waalsprong is de laag van de vestingwerken bijvoorbeeld opvallend aanwezig. Voor de laag vestingwerken wordt momenteel beleid ontwikkeld.
In de loop van de tijd is er al meerdere malen cultuurhistorisch onderzoek gedaan naar Nijmegen noord. De resultaten zijn neergelegd in het document “Het land over de Waal” van het Gelders genootschap (januari 1995), de MER Waalsprong 2002 en de beschrijving en conceptkaart van de Cultuurhistorische waardenkaart (2006). De Cultuurhistorische Waardenkaart is in 2008 vastgesteld. Tenslotte is het gemeentelijk en rijksmonumentenbeleid van toepassing op dit gebied.
3.6.2 Beleid Archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. Het verdrag stelt dat Archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed dienen te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie aan de bodem te worden onttrokken via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek inclusief uitwerking en rapportage dient te dragen.
In overeenstemming daarmee is het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaand aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen of reeds vastgestelde archeologische waarde en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp.
3.7 Beheerskwaliteit
Integraal Beheer van de Openbare Ruimte (IBOR) gaat uit van een gebiedsgerichte benadering van de openbare ruimte. Het uitgangspunt is dat ieder stukje openbare ruimte een inrichting én beheer moet hebben, dat is afgestemd op de karakteristiek en het feitelijke gebruik van die openbare ruimte.
3.7.1 Uitwerkingsplan IBOR-beleid: Inzicht in de toekomstige beheeropgave Waalsprong
Dit plan (door de raad vastgesteld op 11 mei 2005) werkt het IBOR-beleid uit voor de nieuwe openbare ruimte van de Waalsprong en maakt inzichtelijk wat de gevolgen hiervan zijn voor de organisatie en financiering van het beheer en onderhoud van Nijmegen. Daarnaast heeft deze uitwerking een belangrijke functie om de randvoorwaarden voor de openbare ruimte en het toekomstig beheer gedurende het planvormingsproces te waarborgen: beheerbewuste planvorming.
3.7.2 Werkboek Buitenruimte Waalsprong deel 1 en deel 2
Voor de planontwikkeling van de Waalsprong is een document opgesteld waarin de inrichting van de openbare ruimte vanuit een overallvisie wordt behandeld en gedefinieerd. Het doel van dit werkboek is te komen tot een gedifferentieerde en gevarieerde openbare ruimte passend binnen de financiële marges van de grondexploitaties. Tevens behandelt het werkboek de technische kwaliteitseisen en normeringen zoals die in Nijmegen worden gehanteerd. De gemeente Nijmegen is de toekomstige beheerder van de ingerichte en gerealiseerde openbare ruimte. Vanuit deze rol wil de gemeente sturing geven aan de te maken keuzes en de kwaliteit bewaken.
Dit werkboek geldt voor de gehele Waalsprong inclusief de ingerichte en gerealiseerde openbare ruimte maar exclusief het oude dorp Lent. Het oude dorp Lent valt onder het Handboek inrichting Openbare ruimte.
De gemeente Nijmegen heeft het Werkboek samen met GEM Waalsprong opgesteld; het College van B&W heeft het vastgesteld op 11 mei 2004.
Op 2 december 2008 heeft het College de actualisatie van deel 2 van het werkboek vastgesteld (officieel: Werkboek Buitenruimte Ontwikkelgebieden Nijmegen-Noord deel 2).
3.8 Milieubeleid
3.8.1 Algemene milieuregelgeving
3.8.2 Bodem
3.8.3 Geluid
3.8.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriele regelingen.
Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen van Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer maakt onderscheid tussen plannen die "in betekenende mate" invloed op de luchtkwaliteit hebben en plannen die dit niet hebben. Voor woningbouw en kantoorlocaties ligt de "in betekenende mate-grens" momenteel op 1500 woningen resp. 100.000 m2 bruto vloeroppervlak voor kantoren. Voor andere of gemengde bestemmingen moet met berekeningen worden aangetoond dat ze geen relevante bijdrage leveren aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Overigens moeten plannen in elkaars nabijheid (straal 1 km én gezamenlijke ontsluitingsinfrastructuur) die binnen de periode 2009 tot 2015 gerealiseerd worden, gezamenlijk beoordeeld moeten worden (zgn. cumulatie-regel).
3.8.5 VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Bij de inrichting van de Waalsprong moeten milieugevoelige en milieubelastende bestemmingen op elkaar worden afgestemd. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering staan de afstanden die minimaal in acht moeten worden genomen. Hier kan in voorkomende gevallen gemotiveerd vanaf worden geweken.
3.8.6 Afval
Plan van aanpak afvalbeleid en –inzameling huishoudelijk afval 2005-2008. Afval moet gescheiden worden aangeboden en ingezameld. Voor Glas en textiel moeten ondergronds containers worden ingezet. Restafval en Gft moeten juist bovengronds worden ingezameld en opgeslagen. Het tegengaan van zwerfafval is een belangrijk uitgangspunt.
3.8.7 Duurzaam bouwen
3.8.8 Energie en Klimaat
3.8.9 Externe veiligheid
Voor externe veiligheid zijn diverse wetten, besluiten en regelingen van toepassing. Voor zowel bepaalde categorieën stationaire inrichtingen (bedrijven) als niet-stationaire inrichtingen (spoor-, vaarwegen, wegen en buisleidingen) gelden regels voor externe veiligheid. Met name het vervoer van gevaarlijke stoffen over daarvoor aangewezen routes speelt hierbij een belangrijke rol. Ook bepaalde bedrijven (bijv. LPG-tankstations) hebben een ruimtelijke impact vanwege vrijwaringszones voor externe veiligheid. Bij zowel stationaire als niet-stationaire inrichtingen dient rekening te worden gehouden met het plaatsgebonden risico (PR) als het groepsrisico (GR).
Voor het plaatsgebonden risico gelden ten aanzien van transportroutes of inrichtingen wettelijke afstandsnormen of risicocontouren waarbinnen niet gebouwd mag worden.
Voor het groepsrisico geldt een wettelijke verantwoordingsplicht ten opzichte van de oriënterende waarde voor het groepsrisico bij overschrijding van deze oriënterende waarde of bij significante toename. De oriënterende waarde voor het GR geldt binnen het invloedsgebied van het object of binnen een zone van 300 meter langs een transportas en geeft het aantal personen aan dat maximaal binnen deze zone aanwezig mag zijn zonder dat de oriënterende waarde wordt overschreden. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Dit besluit heeft tot doel om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Met het oog op deze waarborgfunctie strekt dit besluit er onder andere toe de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen te betrekken bij de besluitvorming op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening ten aanzien van risicovolle inrichtingen.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
Deze regeling bevat regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Hoofdstuk 4 Bestaande Situatie
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied Dorp Lent-10 beknopt toegelicht. In de eerste paragrafen wordt de huidige ruimtelijke en functionele structuur beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden en de flora en fauna in het plangebied.
4.1 Historische Ontwikkeling
Eeuwenlang heeft de mens gewerkt aan het beheersbaar maken van het landschap in de Over-Betuwe. Op de hoger gelegen oeverwallen en stroomruggen ontstonden de nederzettingen, terwijl de lager gelegen natte gronden een agrarische functie kenden. Karakteristiek voor de Over-Betuwe zijn daarnaast de terpen en woerden waarop boerderijen werden gebouwd. De lager gelegen komgronden werden vanaf de 11de eeuw ontwaterd. Bij deze ontginningen werden afwateringssloten gegraven, waarvan sommige nu nog een functie hebben in de waterbeheersing. De sloten voeren het water af in noordwestelijke richting. De oude zegen vormden natuurlijke grenzen tussen het grondgebied van de verschillende dorpen.
De historische wegenstructuur vormde de basis van de blokvormige verkaveling. Deze oude wegen vertakken zich vanuit het hart van de (kerk)dorpen het land in, waar ze als lintstructuren nog duidelijk herkenbaar zijn. In het plangebied van de Waalsprong zijn onder andere de Griftdijk, Visveldsestraat, Lentseveld en Vossenpelsestraat nog herkenbaar als historische linten, die vanuit het dorp Lent het achterliggende landschap ontsluiten. De Griftdijk is van oudsher de belangrijkste verbindingsweg tussen Nijmegen en Arnhem en heeft daarom een bijzondere cultuurhistorische waarde. Voordat sprake was van de Griftdijk liep er een kanaal in noord-zuidrichting. Dit kanaal is inmiddels niet meer aanwezig.
Al vanaf de Romeinse tijd is ontwatering een item in het Waalspronggebied. In de Middeleeuwen heeft rond de 12de eeuw het stelsel voor de waterbeheersing van het gebied zijn beslag gekregen met onder andere de bedijkingen. De dijkvakken zijn te herkennen aan het strakke, rechte verloop. Onder meer als gevolg van dijkdoorbraken werd goede overslaggrond in het gebied afgezet. Deze vruchtbare grond was zeer geschikt voor de tuinbouw. Al in de 16de eeuw werd in het land ten noorden van de Waal groente en fruit geteeld. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw maakte de fruitteelt een sterke groei door. veel akkers maakten plaats voor boomgaarden, gelegen op de goed ontwaterde hoge stroomruggen. Omstreeks 1900 verschenen de eerste kassen in het gebied.
Naast de agrarisch/landschappelijke geschiedenis kent het Waalspronggebied ook andere historische identiteiten. Met name de landgoederen, vestingwerken en de meer recente militaire geschiedenis maken deel uit van het historische erfgoed van het Waalspronggebied en zijn van belang geweest voor de ontwikkeling van het gebied.
4.2 Ruimtelijke Structuur
Waalspronggebied
Het plangebied van de Waalsprong wordt gekenmerkt door een mix van historische en recente structurerende elementen. In de ruimtelijke structuur van de kleinschalige dorpen Oosterhout (ten westen van de Waalsprong) en Lent (dat wordt opgenomen in de ontwikkeling) is de historische ontwikkeling van beide kernen nog afleesbaar. Vanuit de dorpen lopen historische lijnen door het landschap, dat wordt gekenmerkt door een afwisseling van open en meer gesloten gebieden. De gronden zijn in gebruik als akker, weiland, en boomgaard, terwijl langs de linten kassen en enkele losse woningen gesitueerd zijn. De zuidelijke rand van het Waalspronggebied wordt gevormd door de Waal met haar uiterwaarden. Langs de Waal zijn de (historische) dijken, die het dorp Lent scheiden van de rivier, structuurbepalend.
Naast de historische lijnen die het gebied doorkruisen en de op veel plaatsen nog herkenbare blokvormige verkaveling, zijn met name infrastructurele werken van belang voor de ruimtelijke structuur van het gebied. Kenmerkend is de bundeling van Prins Mauritssingel en spoorlijn die het Waalspronggebied in een oostelijk en westelijk deel verdeelt. In de buurt van de Waal lopen de twee lijnen verder uiteen, waarbij de spoorlijn het historische centrum van Nijmegen westelijk passeert, en de Prins Mauritssingel ten oosten van het stadscentrum loopt.
Door de barrièrewerking van de Prins Mauritssingel en spoorlijn wordt het dorp Lent in tweeën gedeeld. Historische lijnen zoals de Griftdijk worden door de nieuwere infrastructuur doorsneden. Ten noorden van het Waalspronggebied sluit de Prins Mauritssingel aan op de A15 richting Tiel. Ten zuidwesten van knooppunt van deze wegen is langs de Stationsstraat, een historische lijn tussen de kernen Oosterhout en Bemmel, bedrijventerrein de Grift gesitueerd.
4.3 Landschap En Natuur
De aanwezigheid van de Griftdijk is met name cultuurhistorisch, maar ook landschappelijk, van belang voor het plangebied, en zal ook bij de ontwikkeling van de Waalsprong een rol spelen als structurend element. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de flora en fauna in het plangebied.
4.4 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
4.4.1 Cultuurhistorische waarden Waalsprong
Voor het gehele Waalspronggebied heeft een inventarisatie van de belangrijkste cultuurhistorische waarden plaatsgevonden. Op de inventarisatiekaart zijn lijnvormige elementen als historische wegen, waterlopen en het tracé van de Waaldijk aangegeven. Daarnaast zijn gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde aangeduid, waaronder de dorpskern van Lent, de uiterwaarden van de Waal en het dorp Ressen. De cultuurhistorische elementen spelen een grote rol bij de verankering van de nieuwbouwwijk in zijn omgeving. Doordat de cultuurhistorische waarden al in een vroeg stadium in beeld zijn gebracht, zijn ze leidraad geweest voor het Voorkeursmodel én de opstelling van de verschillende deelplannen. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van de Waalsprong is het behouden van de huidige cultuurhistorische waarden en het zichtbaar maken van deze waarden in de nieuwe situatie
4.4.2 Cultuurhistorische waarden Dorp Lent-10
Voor de ontwikkeling van het plangebied speelt de Griftdijk als cultuurhistorisch element een rol. Het dijktracé is van oudsher structuurbepalend voor de ontwikkeling van het gebied tussen Nijmegen en Arnhem en zal bij de ontwikkeling van de Waalsprong opnieuw aangegrepen worden als structuurbepalend element.
4.4.3 Archeologische waarden Waalsprong
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en gebieden met hun waardering zijn aangegeven.
4.4.4 Plangebied
uitsnede gemeentelijke beleidskaart met zwart omcirceld het plangebied
Het plangebied ligt in een gebied met nader te onderzoeken archeologisch belang(waarde 1). Voor deze archeologische waarde wordt in het bestemmingsplan niets geregeld.
4.4.5 Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze aangifte dient te gebeuren bij de minister van OCW, in casu de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Van De Nieuwe Situatie
Dit hoofdstuk bestaat uit twee gedeelten. In het eerste deel wordt de ontwikkeling van de gehele Waalsprong beschreven. Dit deel van het hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van het Voorkeursmodel, het Ontwikkelingsmodel en de aanvullende onderzoeken en overwegingen die van belang zijn voor de ruimtelijke structuur van de locatie. Het tweede deel behandelt de positie van het plangebied in de stedenbouwkundige structuur van de Waalsprong. Vervolgens wordt ingegaan op het stedenbouwkundig plan dat gemaakt is en dat de basis vormt voor voorliggend bestemmingsplan.
5.1 Waalsprong
In 1996 is het eerste ruimtelijk beeld van de Waalsprong vastgelegd in het Structuurplan “Het Land over de Waal”. Dit structuurplan ging onder andere uit van een centrumgebied centraal in de Waalsprong. Als gevolg van de in 2002 en 2003 uitgevoerde m.e.r., inspraakreacties en nieuwe inzichten en ontwikkelingen is de structuur van de Waalsprong opnieuw bezien. Het ruimtelijk beeld uit het Structuurplan is geactualiseerd aan de hand van vier uitgangspunten: zuinig omgaan met de schaarse ruimte, versterken van de identiteit van het gebied,een betere bereikbaarheid van de Waalsprong en meer variatie in het gebied.
Het meest in het oog springende verschil tussen Structuurplan en Voorkeursmodel is de ligging van het centrumgebied. Het Voorkeursmodel gaat nadrukkelijk uit van de Waalsprong in het perspectief van de totale stad. Door het centrumgebied van de Waalsprong direct aan de rivier te situeren, ontstaat in Nijmegen aan beide zijden van de Waal een centrumgebied. De stad profileert zich hierdoor nadrukkelijker richting de Waal en de rivier vormt een verbindend element tussen het bestaande centrum ten zuiden ervan en het nieuwe centrum en het woongebied aan de noordzijde.
Tegelijkertijd is in het Voorkeursmodel meer aandacht besteed aan de identiteit en het eigen karakter van de Waalsprong. In het Voorkeursmodel wordt, sterker dan in het Structuurplan, uitgegaan van het Betuwse landschap, waardoor de Waalsprong sterker geworteld wordt in de ondergrond en (cultuur)historie van het gebied.
Als vervolg op het Voorkeursmodel is in 2007 het Ontwikkelingsmodel “Waalsprong, Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel” opgesteld. In dit rapport is de huidige stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van de Waalsprong uiteengezet. Het Ontwikkelingsmodel is te zien als nadere uitwerking van het Voorkeursmodel: de grote lijnen uit het Voorkeursmodel zijn behouden gebleven en ingevuld met de meest recente ontwikkelingen en inzichten.
Zaken die in de periode tussen het verschijnen van het Voorkeursmodel en het verschijnen van het Ontwikkelingsmodel zijn uitgekristalliseerd, zijn meer gedetailleerd in de rapportage opgenomen, zodat het Ontwikkelingsmodel een beeld geeft van de huidige stand van zaken. In het Ontwikkelingsmodel zijn onder meer de nieuwe verkeersstructuur van de Waalsprong, de dijkteruglegging ten zuiden van Lent en een gedetailleerder beeld van de invulling van de verschillende deelgebieden opgenomen. Dit resulteert in een “nieuwe kaart van de Waalsprong” waarin het totaalbeeld van de Waalsprong opnieuw is geschetst.
5.1.1 Ruimtelijke structuur Voorkeursmodel en Ontwikkelingsbeeld
Het Voorkeursmodel gaat uit van de aanleg van een aantal verschillende woongebieden ten westen en ten oosten van de Prins Mauritssingel die als een centrale as in noord-zuidelijke richting door het plangebied loopt. In het zuidwestelijk deel van de Waalsprong wordt een centrumgebied gerealiseerd, dat een directe relatie heeft met de Waal, waardoor de binding van Nijmegen met de rivier zichtbaar wordt gemaakt.
Het dorp Lent in het zuidoosten van het plangebied wordt opgenomen in de structuur van de Waalsprong, waarbij aandacht is voor de aansluiting van de bestaande dorpsstructuur op de nieuwe woongebieden rondom het dorp.
De huidige A325 wordt aangepast tot een stedelijke hoofdweg met een 50 km/h regime, waarop de verschillende woongebieden ontsluiten. Hiermee krijgt de weg een centrale functie in de Waalsprong en blijft deze lijn tussen Nijmegen en Arnhem behouden. Door de aanleg van een tweede stadsbrug over de Waal, wordt een binnenstedelijke verkeersring gecreëerd, waarbinnen zowel het historische centrum van Nijmegen en de ontwikkeling van het Waalfront (“stedelijke kade”) als het centrumgebied van de Waalsprong liggen. Langs de Prins Mauritssingel en de binnenstedelijke verkeersring is ruimte voor de vestiging van bedrijven, kantoren en instituten.
In een richting “haaks” op die van de Prins Mauritssingel wordt een brede landschappelijke zone aangelegd, die een functie krijgt voor natuur, ecologie, recreatie en waterberging. Door de Landschapszone wordt de Waalsprong in een noordelijk en een zuidelijk deel verdeeld, wat tot uitdrukking komt in een verschillende opzet voor de woongebieden aan beide zijden van deze zone. Ten zuiden van de Landschapszone bevinden zich de woongebieden van het Stadseiland (inclusief Centrumgebied en het dorp Lent) en de Vossenpels. Ten noorden van de zone bevindt zich Woonpark Oosterhout (Woonpark Oosterhout en Groot Oosterhout).
Het huidige bedrijventerrein De Grift is gesitueerd in het gebied tussen de Stationsstraat en de A15, in het noordwesten van het plangebied van de Waalsprong. Met de ontwikkeling van de Waalsprong wordt ook dit bedrijventerrein opgewaardeerd en uitgebreid, waarbij wordt ingespeeld op de locatie van het terrein nabij een knooppunt van wegen en direct aan de A15.
Naast het “nieuwe” programma voor de Waalsprong (wonen, werken, voorzieningen, recreatie) vraagt ook de “bestaande” Waal de nodige ruimte. De Waal vormt tussen het centrum en de Waalsprong een flessenhals, waardoor het noodzakelijk is om te zoeken naar oplossingen om de rivier de ruimte te bieden. Het Rijk heeft besloten tot dijkteruglegging, waardoor een nevengeul van de Waal ontstaat. De nevengeul is altijd gevuld met water, maar stroomt slechts bij hoog water mee met de rivier. Hierdoor transformeert het huidige Veur Lent tot een eiland.
Het Betuws motief (aansluiten bij de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de Betuwe) komt tot uitdrukking in de keus om het noordoostelijk deel van de Waalsprong (rond Ressen) niet te verstedelijken, en in plaats daarvan in te zetten op de ontwikkeling van het noordwestelijk deel (Woonpark Oosterhout). Hierdoor blijft het kenmerkende Betuwse landschap rond Ressen behouden en kan beter aangesloten worden bij de ontwikkeling van Landschapspark De Woerdt ten oosten van de Waalsprong. De ontwikkelingsdruk op het noordwestelijk deel van de Waalsprong is van oudsher groter, bijvoorbeeld langs de Griftdijk en de Stationsstraat.
Het landschap heeft hier relatief veel van zijn oorspronkelijke karakter verloren, waardoor stedelijke ontwikkeling in dit gebied minder gevoelig is. De historische lijn van de Griftdijk is de drager van het noordwestelijk deel van de Waalsprong. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon gaat uit van de Griftdijk, waarlangs zich geleidelijk lintbebouwing heeft ontwikkeld. Nieuwbouw aan weerszijden van de Griftdijk kan goed in het landschap ingepast worden en past in het historische occupatiepatroon.
In het Ontwikkelingsbeeld is het toekomstbeeld voor de Waalsprong opnieuw geformuleerd. De toekomstige structuur van het Waalspronggebied, dat zich inmiddels ontwikkelt als een organisch groeiend stadsdeel, ziet er als volgt uit:
“De Waalsprong ontwikkelt zich langs de bestaande structuren die veelal noord-zuid zijn gericht. Zodoende ontstaat er een structuur die zich richt op de rivier, het centrumgebied en de bestaande stad. De Waalsprong sluit op deze wijze aan bij de Nijmeegse historie waarbij de uitwaaierende stadswegen beeldbepalend zijn voor het karakter van de stad. De verschillende noord-zuidlijnen fungeren als dragers van het ruimtelijk raamwerk van de Waalsprong. Hierbij vertellen zij ieder hun eigen verhaal. Deze lijnen zijn de historische ruggengraat in de ontwikkeling van de Waalsprong. Aan de rivier toont de Waalsprong zich op een andere manier dan de bestaande stad. Daar is sprake van een waterfront met een strakke stenige kade. Aan de kant van de Waalsprong ontstaat een archipel, waarbij natuur en water worden afgewisseld met eilanden. De uitwerking van het plan voor de Landschapszone wordt steeds meer een opgave voor een landschapsstructuur met stedelijke functies, die stad en ommeland verbindt”
Binnen deze ruimtelijke structuur zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden. In het Ontwikkelingsbeeld is per deelgebied aangegeven wat de ontwikkelingsrichting is en hoe de gebieden er uit (kunnen) komen te zien.
5.1.2 Woongebieden
De basisopzet van het Voorkeursmodel is bouwen in grotere dichtheden in het zuidelijk deel van de Waalsprong, en bouwen in lagere dichtheden in de gebieden aan de noordzijde van de Landschapszone. Op deze manier ontstaat een concentratie van bebouwing op het Stadseiland en in het centrumgebied, en ontstaat verder naar het oosten en noorden toe een geleidelijker overgang naar het omringende landschap. Intensivering van het centrumgebied versterkt de samenhang tussen de stedelijke kwadranten binnen de stedelijke verkeersring.
In noordelijke richting zorgt een compact bebouwd Stadseiland voor afronding van het stedelijke woonmilieu richting de Landschapszone en het meer ontspannen, dorps woonmilieu ten noorden daarvan. Binnen het Stadseiland komt de hoogste bebouwingsdichtheid in het centrumgebied, met afnemende dichtheden in de rond het centrum gelegen Gordel. Binnen de Gordel wordt ingezet op grotere verschillen in dichtheden en bebouwingsvormen, met accenten op bepaalde plaatsen (bijvoorbeeld langs de hoofdassen of de dijk) en de mogelijkheid om bestaande gebieden, waaronder het dorp Lent, beter in te kunnen passen.
Om te voorkomen dat relatief grootschalige, eenvormige gebieden ontstaan, wordt gestreefd naar een sterke menging van functies. Een mix van wonen, werken en recreëren vergroot de leefbaarheid van de wijken. De basis voor variatie wordt gelegd door bestaande elementen, zoals de oude linten en Fort Beneden Lent. Daarnaast bieden nieuwe elementen zoals de nieuwe hoofdassen, het centrumgebied en de nieuwe wijkvoorzieningen, mogelijkheden voor variatie.
De oude linten kunnen een meer informele, wijk- of buurtgebonden menging aan bedrijvigheid krijgen. De hoofdassen krijgen daarentegen een meer formele, stedelijke, monumentale invulling. In het Voorkeursmodel zijn per deelgebied uitgangspunten opgenomen voor de invulling ervan.
In het Ontwikkelingsmodel zijn de verschillende woonmilieus in de Waalsprong afzonderlijk in beeld gebracht. Er wordt onderscheid gemaakt in een aantal verschillende woonmilieus:
- 1. stedelijke milieus rondom de Waal;
- 2. wonen in het groen in de flanken achter de dijk;
- 3. statige bebouwing langs de randen (residenties);
- 4. concentratie van voorzieningen in centrum en buurtschappen;
- 5. gevarieerde bebouwing langs historische linten;
- 6. wonen in buurten.
In 2001 is een gemeentelijk visiedocument woonservicegebieden in het Waalspronggebied verschenen, dat voorzag in drie wijkservicepunten met meerdere steunpunten. De uitwerking en realisatie zijn opgepakt door Stichting Maat, een samenwerkingsorganisatie van dertien zorg- en welzijnspartijen in Nijmegen. Dit heeft geleid tot een concreet (concept-) programma van eisen wonen, zorg en welzijn Waalsprong. Gepland staan drie servicewijken: Lent, Centrumgebied en Oosterhout, verdeeld in vijf zorggebieden.
5.1.3 Groen en natuur
De Landschapszone is het belangrijkste element in de groenstructuur van de Waalsprong. Daarnaast spelen de uiterwaarden van de Waal, met hun ecologische betekenis, en de bufferzones tussen bestaand en nieuw stedelijk gebied (met name rondom het dorp Oosterhout) een rol. Daarnaast worden specifieke elementen aangegrepen voor versterking van de groenstructuur. In dit verband zijn onder andere de Prins Mauritssingel, Griftdijk en de sportparken Oosterhout en Vossenpels van belang.
De Landschapszone, de buffer tussen het stedelijke, zuidelijke deel en het noordwestelijke gedeelte van de Waalsprong moet overwegend groen en blauw zijn. De landschapszone heeft zowel een ecologische als een recreatieve betekenis. Hierdoor moet gezocht worden naar een evenwicht tussen goed toegankelijke drukkere gebieden en rustige, extensief gebruikte delen. Met name het noordoostelijk deel van de Landschapszone krijgt een extensief karakter, dat goed aansluit op landschapspark De Woerdt. Hier ligt het accent meer op natuurontwikkeling.
In de Landschapszone komen enkele grote waterplassen, elk met een eigen karakter. Deze plassen zijn bedoeld voor het opvangen van overtollig regenwater en staan in verbinding met de singels in de woonwijken. Daarnaast worden recreatieve voorzieningen (speelweiden, wandelparken, strandbad) en natuurgebiedjes (bossen, struweel, poelen) aangelegd. Door de Landschapszone loopt een padenstelsel.
MER 2003 (bijlage Natuurbescherming)
In het MER 2003 zijn de huidige ecologische waarden geïnventariseerd. In verschillende alternatieven en varianten zijn daarnaast de mogelijke ecologische ontwikkelingen doorgerekend en geanalyseerd. In het Voorkeursmodel is gekozen voor de ontwikkeling van de Landschapszone als belangrijkste ecologische structuur in de Waalsprong.
Na het vaststellen van het Voorkeursmodel is de regionale groenstructuur in het herziene streekplan vastgelegd. Voor de Waalsprong zijn daarin de verbinding met het kommenlandschap aan de westkant en de verbinding met het regionale park de Woerdt aan de oostkant van belang. Het ecologisch belang van het westelijk deel van de Waalsprong, namelijk Landgoed Oosterhout en omgeving, is hierin ook benoemd. Landgoed Oosterhout ligt ten zuiden van het reeds gerealiseerde Woonpark Oosterhout en wordt opgenomen in het westelijk deel van de Landschapszone.
Tijdens inventarisaties in 2002 en 2003 werden vijf beschermde plantensoorten en één plantensoort van de Rode Lijst aangetroffen. Van de fauna zijn twaalf soorten zoogdieren, 59 soorten vogels en vier soorten amfibieën aangetroffen. Daarnaast wordt het vóórkomen van één beschermde plantensoort en zes soorten amfibieën en vier soorten vissen mogelijk geacht. Van de met zekerheid aangetroffen soorten worden er vier genoemd in de Habitatrichtlijn: dwergvleermuis, grootoorvleermuis, laatvlieger en watervleermuis.
5.1.4 Water
Het watersysteem van de Waalsprong is vastgelegd in het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (WIW). Uitgangspunt is dat (schoon) regenwater en vuilwater zoveel mogelijk gescheiden blijven. In de Waalsprong wordt voor de afvoer van het schone hemelwater een systeem aangelegd dat bestaat uit goten, wadi's, singels en plassen. Het hemelwater dat op het gebied valt, wordt in eerste instantie geborgen in wadi's. In de wadi's vindt infiltratie van het water plaats. Het overtollig water wordt afgevoerd naar de singels. De singels staan op hun beurt in verbinding met de drie plassen in de Landschapszone en voeren het water op deze manier af. Onderweg vindt een natuurlijke zuivering van het water plaats. De plassen in de landschapszone dienen voor circa 60 ha als retentieoppervlak voor regenwater uit de gehele Waalsprong. Na realisatie zullen deze waterplassen eveneens een belangrijke recreatieve functie vervullen (zoals overigens de gehele Landschapszone een uitloopgebied is voor de bewoners van de Waalsprong).
In de Waalsprong ontstaat op deze wijze een waterkringloop. In natte periodes wordt het wateroverschot opgevangen in de waterplassen. In drogere tijden wordt het water vanuit de plassen rondgepompt door de singels. Op deze wijze blijft het ecosysteem het hele jaar door in stand. Door de singels en plassen zoveel mogelijk te voorzien van natuurvriendelijke oevers, kan in en rond het water in de Waalsprong een bijzonder ecosysteem ontstaan, dat kansen biedt voor zowel planten- als diersoorten.
5.1.5 Bedrijvigheid
Heel kleinschalige werkgelegenheid kan zich op veel plaatsen in de Waalsprong vestigen en kan zelfs in woningen plaatsvinden.
Voor vestiging van lichte industrie, handel, nijverheid en kleinschalige of middelgrote logistieke bedrijven is bedrijventerrein De Grift bestemd. Als overgang tussen de bedrijvigheid op De Grift en de woongebieden ten zuiden daarvan is aan de zuidzijde van de Stationsstraat lichte bedrijvigheid voorzien, in combinatie met wonen (bedrijfswoningen).
In het Ontwikkelingsbeeld wordt uitgegaan van ruim 100.000m² voor kantorenvoor commerciële en maatschappelijke dienstverlening. Een deel daarvan kan worden gebouwd langs de Graaf Alardsingel, een deel rond het nieuwe station Lent en een deel in de Citadel. Binnen de Citadel gaat het om kleinere kantoren. Langs de Graaf Alardsingel betreft het grotere kantooreenheden.
In het noordoosten grenst Groot Oosterhout aan knoop Ressen. Knoop Ressen is prominent gelegen langs de Prins Mauritssingel en zal zich richting deze weg manifesteren. Momenteel wordt door de gemeente gestudeerd op de ruimtelijke en functionele invulling van Knoop Ressen en de manier waarop dit gebied een representatieve poort van Nijmegen kan worden.
De invulling van Knoop Ressen is nog onzeker, maar bedrijfsfuncties, een transferium en een treinstation behoren tot de mogelijkheden. Het gebied rond het Keizer Augustusplein wordt de noordelijke poort van Nijmegen. In dit stadium is aan de westzijde van de spoorlijn/Prins Mauritssingel een stapeling van functies (wonen, werken, station, transferium) gedacht. Aan de oostzijde kunnen bedrijven en kantoren in een groene setting worden gerealiseerd of kan worden gedacht aan perifere detailhandel (Regionaal Plan Arnhem Nijmegen 2007). Hierbij is een goede overgang van Knoop Ressen naar het bestaande dorp Ressen en de Landschapszone van belang.
5.1.6 Detailhandel
In 2004 is er onderzoek gedaan naar de gewenste detailhandelsstructuur in de Waalsprong. In het Advies Detailhandelsstructuur (Droogh Trommelen Broekhuis bv, 13 december 2004) is per deelgebied een analyse gemaakt van de omvang van het winkelcentrum in bedrijfsvloeroppervlak (bvo) en de gewenste functie van de verschillende centra. Daarnaast is gekeken naar de fasering en is aandacht besteed aan grootschalige en perifere detailhandel.
Detailhandelsstructuur
Voor de Waalsprong is een hoofdwinkelcentrum voorzien in de Citadel, met een gewenste omvang van circa 20.000m² bedrijfsvloeroppervlak (bvo). De exacte omvang van het hoofdwinkelcentrum is afhankelijk van randvoorwaarden als bereikbaarheid, parkeergelegenheid, aanbod, stedenbouwkundige opzet en marktomstandigheden.
Vanuit distributieplanologisch oogpunt heeft het de voorkeur om op termijn (rond 2013) een nieuw buurtwinkelcentrum van 3.000m² bvo te realiseren, gepositioneerd tussen Woonpark Oosterhout en Groot Oosterhout, bij voorkeur aan de Keizer Hendrik VI singel. Voorwaarden zijn een goede bereikbaarheid, centrale ligging en voldoende parkeergelegenheid.
Naast een hoofd- en buurtwinkelcentrum is er in de Waalsprong ruimte voor de realisatie van een solitaire supermarkt met een omvang van 1.500m² bvo in Lent Oost. Bij voorkeur wordt de bestaande supermarkt aan de Laauwikstraat verplaatst naar een locatie in de nabijheid van de Vrouwe Udasingel. Wanneer ook de Vossenpels ontwikkeld wordt, kan de supermarkt uitgroeien tot 1.800m²bvo. De supermarkt heeft een functie voor de deelgebieden van de Waalsprong ten oosten van de Prins Mauritssingel, maar ook voor de inwoners van het dorp Lent.
Perifere detailhandel
In de Waalsprong is op korte termijn ruimte voor de vestiging van een bouwmarkt van 4.000m² verkoopvloeroppervlak (vvo). Deze bouwmarkt wordt bij voorkeur gevestigd in de nabijheid van bedrijventerrein De Grift en niet in de knoop Ressen. Dit is gebaseerd op het rapport “Advies Detailhandelstructuur Waalsprong Nijmegen”.
5.1.7 Verkeer
5.1.8 Voorzieningen
Voorzieningenplan
In het Voorzieningenplan 2006 e.v. is de gewenste voorzieningenstructuur voor de Waalsprong onderzocht. Het voorzieningenplan gaat uit van de volgende punten:
- Versterking van de wijkbeleving draagt bij aan de sociale binding van bewoners in de wijk. Dat is weer goed voor het sociale en fysieke beheer van de wijk en voor het probleemoplossend vermogen.
- Basisonderwijs is sterk gebonden aan de woonomgeving. Ook in de vrijetijdsbesteding van met name kinderen en ouderen speelt de woonomgeving een belangrijke rol. Daarom worden voorzieningen voor ontmoeting, opvoedingsondersteuning en onderwijs op wijkniveau samengebracht, waarbij de basisschool als kern voor deze wijkvoorzieningen wordt genomen. Deze bundeling van functies versterkt de onderlinge samenhang van de voorzieningen en leidt tot een inhoudelijke meerwaarde. De geboorte van het “voorzieningenhart” is hiermee een feit.
- De grootte van de wijk is zodanig dat er voldoende draagvlak ontstaat voor de voorzieningenharten, maar ook weer beperkt om massaliteit te voorkomen.
- De fysieke vormgeving van de wijken moet bijdragen aan herkenbaarheid en betrokkenheid: duidelijke wijkgrenzen, goed bereikbare en aansprekende voorzieningenharten en bindende elementen in de openbare ruimte.
Het Voorzieningenplan wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de meest recente bevolkingsprognoses. Het Voorzieningenplan geeft naast uitgangspunten voor realisering, inzicht in de soort, omvang, spreiding en het ruimtebeslag van de in de Waalsprong te realiseren voorzieningen op de beleidsterreinen onderwijs, jeugd, gezondheid, opvang, zorg, cultuur, sport, recreatie en samenleving.
Spreiding voorzieningen
De situering van de voorzieningen moet dusdanig zijn dat het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt gestimuleerd en het autogebruik wordt ontmoedigd. Bovenwijkse voorzieningen moeten bij voorkeur in het Centrumgebied gesitueerd worden. De voorzieningenharten worden gerealiseerd volgens de formule: “alles onder één dak” en “gebouwontwikkeling door gemeente “. In de voorzieningenharten concentreren zich de functies met betrekking tot primair onderwijs en kinderopvang. Ook instellingen als jeugdgezondheidszorg en welzijnswerk kunnen hier een plaats vinden.
In het Ontwikkelingsbeeld is een kaart opgenomen met de spreiding van voorzieningen in de Waalsprong. In Woonpark Oosterhout, Visveld en de Citadel zijn/worden voorzieningenharten gerealiseerd. De voorzieningenharten worden aangevuld met een drietal kindclusters (basisonderwijs en peuterspeelzaal) in de overige wijken, zodat onderwijsinstellingen over de Waalsprong worden verspreid. Door de ontwikkeling van deze kindclusters wordt ervoor gezorgd dat alle bewoners in de eigen wijk de functies school, peuterspeelzaalwerk en, in de vorm van medegebruik van schoolfaciliteiten, ook ruimte voor samenkomst en sport ter beschikking hebben.
Overige voorzieningen op stadsdeelniveau worden in principe in de Citadel gesitueerd. Hierbij kan worden gedacht aan voorgezet onderwijs, een sporthal, een bibliotheek, een combinatie van hulpdiensten etc. De voorzieningenstructuur in het dorp Lent wordt zoveel mogelijk gerespecteerd en dient als uitgangspunt voor de toekomst.
Het realiseren van woonservicegebieden wordt gestimuleerd. Woonservicegebieden zijn wijken waarin ook ouderen en mensen met een handicap zelfstandig kunnen wonen met voldoende zorg in de nabijheid, beschut wonen of geclusterd wonen (wonen in kleine groepen met zorginfrastructuur). Bij de inpassing van woonservicegebieden in stedenbouwkundige plannen wordt niet alleen gekeken naar de ligging (nabij voorzieningenhart, medische centra en overige voorzieningen zoals winkels, openbaar vervoer), maar wordt er op aangedrongen dat de openbare ruimte rondom een wijkservicepunt toegankelijk is voor mensen met een handicap.
Aanbod en planning voorzieningen
Voetballen en tennissen is sinds eind 2005 mogelijk op sportpark Vossenpels. Er is nog planologisch ruimte voor uitbreiding gereserveerd. Op het in 2009 op te leveren sportpark Oosterhout kan vooral worden gevoetbald; start met drie voetbalvelden en in 2014 uitbreiding met nog één veld. In de Voorzieningenharten is ruimte voor binnensportactiviteiten.
Het spelen en recreëren in de openbare ruimte wil de gemeente stimuleren. Op dit moment wordt, op basis van de bevolkingsprognose, uitgegaan van circa 70 speelplekken en circa 27 recreatieve sportvoorzieningen.
Het is van belang gebiedsgebonden openluchtrecreatie te realiseren, bijvoorbeeld door gebruikmaking van parkjes bij de voorzieningenharten. Iets verder van de woonomgeving biedt bijvoorbeeld de Landschapszone mogelijkheden voor recreëren.
Naast de al in gebruik zijnde gezondheidscentra in Lent en Oosterhout zijn er plannen voor nog drie andere locaties: Visveld (in 2008), Groot-Oosterhout en Citadel (in ideestadium). Langs de Griftdijk is een buitenpoli voor het Canisius Wilhelmina Ziekehuis inmiddels geopend.
Het rapport Toekomstscenario's Nijmeegse zwembaden (anno 2002) geeft aan dat een zwembad in de Waalsprong wenselijk is en voor de gemeente is het in dit rapport genoemde minimale scenario dan ook het uitgangspunt.
Met betrekking tot het culturele aanbod is het wenselijk een bibliotheekvoorziening te realiseren. Hierbij wordt een korte en lange termijnplanning gehanteerd. Voor de korte termijn wordt er gewerkt met twee wijkfilialen in de Waalsprong: één in Lent (de bestaande vestiging) en één in Woonpark Oosterhout. Voor de lange termijn is er in de Citadel ruimte voor een stadsdeelbibliotheek.
Omdat kunst een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de beleving van de openbare ruimte, wordt daar in de Waalsprong op wijk- en stadsniveau bij stilgestaan. Daarnaast is er ruimte voor particuliere initiatieven.
Sinds 2004 ligt er een regiovisie op de inrichting van Voortgezet Onderwijs (VO) in de Waalsprong.
5.1.9 Duurzaamheid en milieu
Duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de Waalsprong. Dit komt tot uiting in de opzet van de wijk en in de manier waarop met verschillende milieuaspecten wordt omgegaan. Op het gebied van duurzaamheid, milieu en energie is een breed pakket aan wet- en regelgeving en beleid op verschillende niveaus (Europees, nationaal, provinciaal en gemeentelijk) van toepassing.
Bij de ontwikkeling van de Waalsprong wordt op alle schaalniveaus aangesloten bij de beleidskaders van de verschillende overheden. Gedurende het proces om te komen tot de ontwikkeling van de Waalsprong speelt duurzaamheid een belangrijke rol. Zowel grootschalige aspecten (structuur van de Waalsprong, waterstructuur, verkeersstructuur etc.) als kleinschalige aspecten zijn hierbij van belang. Zo zijn onder andere op het gebied van energie afspraken gemaakt tussen de gemeente Nijmegen en de ontwikkelende partijen, om duurzaamheid te verankeren in het voorbereidings- en het uitvoeringstraject.
5.2 Dorp Lent-10
5.2.1 Omschrijving toekomstige situatie
- Plangebied school en sporthal
Ten westen van het plangebied, aan de andere zijde van de Griftdijk Noord, worden een school (het Citadelcollege) en een sporthal gesitueerd. Deze gebouwen zullen zich zowel aan de Griftdijk Noord, aan de Graaf Alardsingel en de Parallelroute gaan profileren. Beide functies worden ontsloten aan de zijde van de Griftdijk Noord.
- Spoorlijn en Griftdijk Noord
De spoorlijn en het profiel van de Griftdijk Noord zullen gedurende deze planvorming nagenoeg ongewijzigd blijven. Wel zal de Griftdijk Noord bij de toekomstige realisatie van de Graaf Alardsingel voor het spoor-viaduct afgesloten worden voor gemotoriseerd verkeer.
- Graaf Alardsingel
De Graaf Alardsingel komt ten zuidwesten van het plangebied van de school en sporthal te liggen en grenst niet direct aan het plangebied van de brandweerkazerne. Wel speelt de singel een grote rol in de transformatie van de omgeving. De verkeersafwikkeling van uit noordelijke richting die voorheen geheel via Griftdijk Noord verliep naar de Prins Mauritssingel en/of de Stadsbrug zal in de toekomst via de Graaf Alardsingel gaan lopen. De verbinding tussen de Graaf Alardsingel en Griftdijk Noord bevindt zich in het verlengde van de uitrit van de brandweerkazerne, ten noorden van het plangebied van de school en de sporthal.
- Parallelroute
Vanuit noordelijke richting parallel aan het spoor wordt het tracé van de parallelroute in ruimte gereserveerd. Om de uitrijmogelijkheid van de Brandweer naar de Griftdijk Noord en de Graaf Alardsingel te kunnen garanderen wordt er een strook met een verkeersbestemming in het verlengde van het pootje van de Graaf Alardsingel gelegd. Deze strook is tevens het verbindende element tussen de Graaf Alardsingel en de parallelroute.
De inrichting van het profiel van de parallelroute, ter hoogte van de brandweerkazerne bestaat uit twee rijrichtingen die worden gescheiden door een royale middenberm. Aan weerszijde van de weg bevinden zich zijbermen. Voor de Griftdijk Noord wordt rekeningen gehouden met een reeks van opstelplaatsen waardoor de middenberm enigszins versmald wordt uitgevoerd.
Ter hoogte van de brandweerkazerne wordt de middenberm doorbroken om brandweervoertuigen te kunnen laten uitrukken.
- Parkeerterrein ten zuiden plangebied
Aan de achterzijde van het perceel van de brandweer wordt een parkeerterrein geprojecteerd dat onderdeel uitmaakt van de planvorming van de school en de sporthal. Dit parkeerterrein voorziet naast het parkeren voor de school en sporthal ook in het parkeren voor de bezoekers van de brandweer.
Het parkeerterrein wordt rondom ingepakt met groen waarbij bestaande waardevolle bomen aan de Griftdijk Noord in het inrichtingsplan moeten worden meegenomen. Binnen het parkeerterrein wordt eveneens ruimte gereserveerd voor groen.
De ontsluiting van het parkeerterrein gebeurt op de Griftdijk Noord via de bestaande toerit van het voormalige bedrijf Instalat. Vanaf het parkeerterrein zijn er twee voetgangersverbindingen. Een daarvan biedt een doorsteek door de berm van de Griftdijk Noord in de richting van de percelen van de school en sporthal. Een andere loopt naast het perceel van de brandweerkazerne. Daardoor ontstaat er ook een doorsteek richting Parallelroute.
- Broodkorf/ Woenderskamp
Ten noorden van het plangebied wordt in de toekomst de wijk Broodkorf/ Woenderskamp ontwikkeld.
- Inrichting van het plangebied
Het bouwplan voor de brandweer moet op een gepaste manier reageren op de omgeving en onderdeel uit gaan maken van een ensemble met de school en de sporthal. Beide gebouwen oriënteren zich op de Parallelroute, maar zullen eveneens voorzien moeten worden van representatieve gevels op de koppen en richting parkeerterrein.
- Brandweer
Het perceel van de brandweer ligt aan de zijde van de spoorlijn en grenst niet direct aan de Griftdijk Noord. Het gebouw van de kazerne bestaat uit twee tegen elkaar geschoven volumes. Een hoekaccent aan de spoorzijde en een enigszins ondergeschikt langgerekt volume. Het langgerekte volume voorziet in een garage/ werkplaats voor de brandweervoertuigen en andere hulpdiensten. Het hoekaccent biedt plaats aan kantoren en overige verblijfsruimtes zoals ambulancepost en politiepost.
Komende vanuit noordelijke richting, via de Zuidelijke Parallelroute, zal het hoekaccent van de brandweerkazerne ook als eerste in het zicht liggen. Vanaf de Graaf Alardsingel zal het hoekaccent als eerste zichtbaar zijn omdat de bebouwing nagenoeg grenst aan de straatzijde en het langgerekte deel enkele meters van de straat af ligt.
De maximale hoogte van het accent bedraagt 13 meter en moet altijd hoger zijn dan het langgerekte volume. Het langgerekte volume heeft een maximale hoogte van 8 meter.
De uitruk van de brandweer vindt plaats aan de voorzijde. Bij terugkomst na een uitruk zullen de voertuigen het perceel via de achterzijde oprijden. Het perceel van de brandweer is voor gemotoriseerd verkeer niet via de voorzijde toegankelijk. Zowel personeel als bezoekers zullen via het parkeerterrein aan de achterzijde de panden benaderen.
5.2.2 verkeer
Hoofdstuk 6 Duurzaamheid En Milieuaspecten
Duurzaamheid staat centraal in de ontwikkeling van de Waalsprong. Dit vindt zijn uitdrukking in de opzet van de stedenbouwkundige structuren en de manier waarop er met aspecten als energie, water, bodem en lucht wordt omgegaan. In het kader van de milieueffectrapportage heeft een eerste grove toetsing plaatsgevonden aan onder andere geluid, luchtkwaliteit en omgevingskwaliteit. Daarnaast is voor een aantal aspecten per deelgebied nader onderzoek verricht op milieutechnisch gebied. Dit hoofdstuk behandelt de verschillende milieuaspecten
6.1 Bodem
Bodemonderzoeken
Binnen het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
- IGN, Verkennend bodemonderzoek Spoorstraat 31, 27-5-1993, M30.558U
- DHV, Verkennend bodemonderzoek Spoorstraat 31, 26-6-2000, ONA 20001269
- Arcadis, Verkennend bodemonderzoek Griftdijk Noord ongenummerd Sectie f nr 4, 110301/OA1/309/., 16-7-2001
Spoorstraat 31
Ter plaatse van de toekomstige brandweerkazerne is de puin- en sintelhoudende bodemlaag licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie en PAK. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met chroom en cis 1,2-dichlooretheen.
Griftdijk Noord ongenummerd, sectie F nr 4
Op de locatie is een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging met DDE aanwezig.
Aanvullend bodemonderzoek
De uitgevoerde bodemonderzoeken zijn ouder dan 5 jaar. Deze onderzoeken moeten ten behoeve van de bouwvergunning worden geactualiseerd. Een nader bodemonderzoek in het kader van de Wet Bodembescherming is nodig naar de bodemverontreiniging met DDE aan de Griftdijk Noord Sectie F nr. 4.
Eventuele (sanerings)kosten
Het staat nog niet vast of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de Griftdijk Noord Sectie F nr. 4. Maar, ook als er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, dient rekening te worden gehouden met de afvoerkosten voor grond. De bovengrond kan namelijk in het kader van het besluit Bodemkwaliteit niet buiten de locatie worden hergebruikt . Kosten kunnen worden beperkt door de uitkomende grond binnen de locatie te behouden en her te gebruiken.
6.2 Water
6.2.1 De Watertoets
In het kader van de watertoets heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden en is de volgende inhoud van de waterparagraaf vastgelegd.
6.2.2 Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied De Waalsprong. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001) en Waterhuishoudkundig Inrichtingenplan Waalsprong (WIW) 2009 relevant.
In deze bestemmingsplanparagraaf wordt regelmatig verwezen naar een waterhuishoudingsplan en een rioleringsplan. Deze plannen worden nog verder ontwikkeld en moeten bij een bouwaanvraag overlegd worden.
6.2.3 algemeen beleidskader
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem voor de gehele Waalsprong. De uitgangspunten en hoofdcontouren van dit watersysteem zijn vastgelegd in het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009, d.d. 20 november 2009 met kenmerk 9T9874.A0. Het WIW 2009 is op 26 januari 2010 door het College Burgemeester en Wethouders van gemeente Nijmegen vastgesteld. In februari 2010 volgt de ondertekening door GEM, Waterschap Rivierenland en Gemeente Nijmegen.
In deze paragraaf wordt het hoofdprincipe van het systeem Waalsprong kort toegelicht met de gevolgen voor de inrichting van het systeem voor het plangebied met de sporthal, de school en de parkeervoorziening.
6.2.4 Systeem Waalsprong
Het watersysteem in de Waalsprong is een zelfvoorzienend systeem dat alleen in extreme gevallen water afvoert naar de Linge. Het systeem Waalsprong bestaat na realisatie uit 3 grote plassen en een systeem van singels. Het minimum waterniveau in de singels is 7,60 m+NAP waardoor er altijd 1 meter water aanwezig is. De grote plassen functioneren als buffer voor het watersysteem Waalsprong, doel is de singels op peil te houden voor een betere waterkwaliteit. Als randvoorwaarde voor de waterkwaliteit wordt het water uit de plassen via het singelsysteem gecirculeerd.
6.2.5 Waterhuishoudkundige inrichting plangebied Spoorstraat
In de huidige situatie zijn kwelsloten aanwezig langs de Griftdijk-Noord met een bodemhoogte van ca. 8,0 m+NAP. Naast de functie van het afvangen van kwel stroomt een deel van het regenwater van de verharding naar deze watergangen. Het regenwater van bestaande gebouwen en het wegoppervlak van Griftdijk-Noord wordt naar het aanwezige drukriool afgevoerd. De bestaande watergangen worden gehandhaafd.
In de toekomstige situatie wateren daken en verharding af naar wadi's in het plangebied. De minimale berging in de wadi's bedraagt 10 mm. De wadi's voeren met drains vertraagd af naar de aanwezige watergangen. Bij grotere regenbuien treedt de slok-op van de wadi's in werking en wordt het regenwater surplus direct via de drains naar oppervlaktewater geloosd.
Voor de ontwikkeling van de Waalsprong wordt de ruimte voor water in samenhangende plannen afgestemd tussen gemeente en GEM. Voor de ontwikkeling van de Waalsprong ten westen van de spoorlijn zijn voor water afspraken gemaakt. (Haskoning voor Gemeente en GEM Waalsprong, notitie Waterhuishouding Waalsprong Zuidwest d.d. 22 januari 2010) Het regenwater uit het plangebied wordt na filtering door de wadi's afgevoerd wordt in zuidelijke richting naar de Graaf Allardsingel. In de Graaf Allardsingel wordt een boven- of ondergronds afvoersysteem gerealiseerd die het water afvoert naar het singelsysteem van de Waalsprong. Buiten deze afspraken kan het water in noordelijke richting worden afgevoerd uit het plangebied. Voor een koppeling naar het singelsysteem van de Waalsprong is dan een bovengrondse afvoer binnen het plangebied van Broodkorf/Woenderskamp een mogelijke oplossing.
6.2.6 Benodigde berging
Het watersysteem van het plangebied gaat deel uitmaken van het watersysteem voor de gehele Waalsprong. In het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (WIW) 2009 is door GEM, gemeente en Waterschap Rivierenland onder andere vastgelegd hoe met de waterberging wordt omgegaan. De specifieke waterbergingnormen voor de Waalsprong op hoofdlijnen zijn:
- Westlandbui: 100 mm in 24 h: minimale drooglegging is 10 cm;
- Zomerbui Buishand en Velds T=10 + 10 % : minimale drooglegging is 70 cm;
- Maximale landelijke afvoernorm Waalsprong is 0,5 l/sec.ha.
Voor overige ontwerpcriteria wordt verwezen naar WIW 2009, bijlagerapport, bijlage 14
6.2.7 Berging in wadi-systeem
Binnen het gebied is de minimale berging van wadi's met filterende functie bepaald op 10 mm. Dit is ten opzichte van het afwaterende verharde oppervlak naar de wadi's. Berging in de wadi's wordt conform WIW 2009 niet als berging voor het watersysteem meegeteld. Binnen het plangebied is het 1028 m2 dakoppervlak en 1280 m2 verharding aanwezig.
De bergingsbehoefte voor wadi's voor de brandweerkazerne is 23 m3. Het gereserveerde oppervlak voor wadi's is ruim voldoende om dit te kunnen bergen In het waterhuishoudingsplan voor het plangebied wordt het ontwerp van de wadi en de afvoerstructuur naar het oppervlaktewater verder uitgewerkt.
6.2.8 Berging in water-systeem
De berging van de neerslag vindt plaats in het singelsysteem van de Waalsprong. Het plangebied ligt volgens het WIW 2009, bijlage 14 in het gebied 3a Noordrand-Woenderskamp. Als gevolg van de notitie Waterhuishouding Waalsprong Zuidwest d.d. 22 januari 2010 zal de waterberging in samenhang gezien moeten worden met gebied 5 uit het WIW 2009 : Centrumgebied (Citadel).
CLAIM | ||
Gebiedsomschrijving | Verhard oppervlak (ha) | Stelseltype |
Project Spoorstraat (BP 487 en BP 490) | 2,3 | Duurzaam gescheiden Gemengd + drukriolering |
Graaf Alardsingel | 2,05 | Duurzaam gescheiden |
Woenderskamp | 16,3 | Duurzaam gescheiden |
Broodkorf | 9,7 | Duurzaam gescheiden |
Citadel Noordrand | 1,95 | Duurzaam gescheiden |
Citadel rest | 25,0 | Verbeterd gescheiden |
Westelijke Parallelroute | 0,96 | Duurzaam gescheiden |
Stadbrug | 0,62 | Duurzaam gescheiden |
TOTAAL | 58,9 | |
ONTWERP WIW 2009 (bijlage 11) | ||
Gebiedsomschrijving | Verhard oppervlak (ha) | Stelseltype |
3a Noordrand-Woenderskamp | 47,2 | Duurzaam gescheiden |
5 Centrumgebied | 66,9 | Verbeterd gescheiden |
TOTAAL | 114,1 |
Het gebied Spoorstraat bestaat uit drie delen. Een deel is bestaand en wordt niet herontwikkeld. In twee bestemmingsplannen worden de overige twee delen herontwikkeld. Een brandweerkazerne in bestemmingsplan Dorp Lent - 10 en een school en sporthal in bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent - 24. Het deel dat niet herontwikkeld wordt heeft 1,1 ha aan verhard oppervlak. Het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent - 24 met een school en sporthal en parkeervoorziening bevat ca. 1 ha verhard oppervlak. Het plangebied van bestemmingsplan Dorp Lent - 10 met een brandweerkazerne bevat ca. 0,2 ha verhard oppervlak. Het totale verharde oppervlak bedraagt 2,3 ha.
Het te realiseren verharde oppervlak voor het gebied 3a Noordrand/Woenderskamp en 5 Centrumgebied is lager dan waarvoor in het WIW van wordt uitgegaan. Voor het gebied 3a Noordrand/Woenderskamp geeft het WIW 2009 aan dat 1,04 ha water moet worden aangelegd in het singelsysteem. Voor gebied 5 Centrumgebied is 2,27 ha wateroppervlak gerekend. De af te voeren waterhoeveelheden passen binnen het WIW ontwerpkader.
6.2.9 Berging in water-systeem tijdelijke situatie
Het watersysteem van de Waalsprong is gedeeltelijk aangelegd. Gemeente Nijmegen, GEM Waalsprong en Waterschap Rivierenland zijn op 19 april 2010 overeengekomen dat ter voorkoming van wateroverlast mag uitsluitend worden gebouwd en/of verharding worden aangelegd als de benodigde retentiecapaciteit in oppervlaktewater voor de berging van hemelwater beschikbaar is.
Voor het project Spoorstraat (Brandweerkazerne, School, Sporthal en parkeerterrein) wordt 1,3 ha verhard afwaterend oppervlak toegevoegd aan de Waalsprong. Voor het Sportpark Oosterhout is in 2008 een waterhuishoudkundig plan opgesteld waaruit blijkt dat de aangelegde berging ruimer is dan nodig voor het Sportpark Oosterhout zelf. Het sportpark ligt hemelsbreed op ca. 2,5 km afstand van het project Spoorstraat.
Het water van het project Spoorstraat kan voor de tijdelijk situatie worden afgevoerd naar de waterberging ter plaatse van het Sportpark Oosterhout. Voor eind 2010 wordt de bouwweg van de toekomstige Graaf Alardsingel aangelegd met daaronder het regenwaterafvoerriool. Dit riool wordt o.a aangelegd om het afstromende water uit de wadi''s van Spoorstraat af te voeren. De watergang langs de Griftdijk-Noord krijgt een overloop naar het afvoerriool.
Het afvoerriool mondt in de tijdelijke situatie uit in een B-watergang (106113B op Leggerlkaart Waterschap Rivierenland). De B-watergang wordt deels verdiept en komt uit in de huidige A-watergang (Rietgraaf). Deze A-watergang voert het water af in noordelijke richting naar de berging bij Sportpark Oosterhout.
De waterbergingsberekeningen voor Sportpark Oosterhout zijn opnieuw doorgerekend met het extra verharde oppervlak uit project Spoorstraat. De berekeningen zijn als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. Voor de neerslagsituatie met herhalingstijd 1x per 10 jaar met 10 % opslag voor klimaat neemt de peilstijging toe van 20 cm bij oude berekening naar 31 cm bij nieuwe berekening. De vereiste drooglegging van 70 cm wordt gehaald (79 cm) . Voor de neerslagsituatie 1x per 100 jaar (Westlandbui) neemt de peilstijging toe van 31 cm in de oude berekening naar 47 cm in de nieuwe berekening. De vereiste drooglegging van 10 cm wordt ruimschoots gehaald (63 cm)
6.2.10 Waterkwaliteit
Bij het afkoppelen van regenwater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
6.2.11 Kunstwerken
Voor het koppelen van de watergangen aan beide zijden van de Griftdijk-Noord, wordt daaronder een duiker aangelegd. Het ontwerp wordt in het uit te werken Waterhuishoudingsplan verder uitgedetailleerd.
6.2.12 Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. De afstand ten opzichte van de Waal is circa 1,0 km en de invloed van de kwel is in de bestaande situatie aanwezig. De huidige aanwezige watergangen functioneren voornamelijk voor het afvangen van de kwel en vallen droog bij lage grondwaterstanden.
In de Waalsprong wordt voor de grondwateronttrekkingsvergunning voor het bouwen in de Waalsprong sinds 2000 gemeten. Voor de MER dijkteruglegging Lent wordt sinds maart 2009 de grondwaterstand gemeten nabij de projectlocatie. Grondwatergegevens laten zien dat het grondwater zich gemiddeld rond 7,5 a 8 m+NAP bevindt. Bij hoge afvoeren in de Waal boven de 12 m+NAP stijgt het grondwater ongeveer tot 9 m+NAP. Bij de droogteperiode in 2003 wegzijging tot 6,6 m+NAP. Voor voldoende drooglegging en voor het voldoen aan de ontwateringseisen zal het minimale aanlegniveau in het waterhuishoudingsplan voor het plangebied nader uitgewerkt worden.
6.2.13 Riolering
In de bestaande situatie ligt langs de Griftdijk-Noord nummer 1 t/m 51 een drukriool. Het regenwater van daken en weg (1,1 ha) wordt met het vuilwater in kleine stukken gemengd riool opgevangen en geïnjecteerd op het drukriool. Het drukriool voert af naar het gemengde vrij vervalstelsel van Lent. Bij Griftdijk-Zuid nummer 141 vindt deze lozing plaats.
Voor de ontwikkeling van de Waalsprong is een pompenplan (Haskoning voor GEM Waalsprong, december 2004) opgesteld voor het afvoeren van het afvalwater. Het gebied ten westen van de Prins Mauritssingel gaat het afvalwater afvoeren door een nieuw persriool langs de Griftdijk-Noord. Deze persleiding voert het afvalwater af richting het noorden naar de RWZI Arnhem Zuid. Voor het projectgebied Spoorstraat is de ontwikkeling van het gebied Citadel van belang. In dit gebied komt een rioolgemaal te staan waarnaar het vuilwater van het project Spoorstraat moet worden afgevoerd.
Het project Spoorstraat wordt ontwikkeld in 2010, de Citadel wordt in de jaren daarna ontwikkeld. Voor de tijdelijke situatie wordt het afvalwater naar de bestaande kern Lent afgevoerd.
In een rioleringsplan wordt verder onderzocht wat de afvoercapaciteit is van de bestaande leiding, of deze wordt aangepast en hoe deze voor de nieuwe Graaf Alardsingel verlegd gaat worden. In het rioleringsplan wordt sanering van de bestaande riooloverstort nader bekeken.
6.3 Geluid
Het plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk en hoeft dus niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder.
6.4 Luchtkwaliteit
Het plan als bron van luchtverontreiniging
Aan de hand van berekeningen is onderzocht hoeveel het verkeer van en naar het plangebied bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De totale luchtkwaliteit is vervolgens getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer kent grenswaarden voor Stikstofdioxide (NO2 ) en voor Fijnstof (PM10 ). In de onderstaande tabel staan de grenswaarden en de datum vanaf wanneer ze gelden.
Grenswaarden NO2 en PM10
norm | Ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 | 1-6-2011 |
Het ruimtelijke plan kan alleen worden vastgesteld als aannemelijk is gemaakt dat:
- het plan niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde of niet leidt tot een toename van al bestaande overschrijdingen van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit door het plan ten minste gelijk blijft of beperkt slechter wordt door een met het plan samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
- het plan en alle andere plannen tot 2015 met een gezamenlijke ontsluitingsinfrastructuur én gelegen binnen een straal van 1 km, minder dan 3% bijdragen aan de luchtverontreiniging;
- het plande activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd is genoemd, beschreven of niet in strijd is met een vastgesteld programma, bijvoorbeeld het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit
Het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” van 16 januari 2009 beperkt de bouw van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide, vooral kinderen, ouderen en zieken. De kern van het besluit is dat in zones luchtkwaliteitonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van snelwegen en 50 meter langs provinciale wegen. Waar in een dergelijke onderzoekszone de grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, mogen geen gevoelige bestemmingen geplaatst worden. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het besluit is dus niet van toepassing van gemeentelijke wegen.
Toetsing plan
Dit plan is getoetst in samenhang met de bestemmingsplannen Laauwik, Groot Oosterhout, Citadel. De gezamenlijk plannen dragen meer dan 3 % bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is een aantal maatregelen bedacht om deze verslechtering op te heffen.
Op 23 september 2008 heeft ons het College het luchtkwaliteitsonderzoek “Prins Mauritssingel na doorstromingsmaatregelen” van Witteveen&Bos vastgesteld. In dit aanvullende luchtkwaliteitsonderzoek zijn de volgende verkeersmaatregelen doorgerekend:
- een doseerpunt bij de Vrouwe Udasingel of de bouwweg. De uitvoering hiervan is inmiddels gestart met de ombouw van de A325 naar de Prins Mauritssingel;
- dynamisch verkeersmanagement ten zuiden van dit punt om stagnatie op de singels te voorkomen. Hiertoe is door ons College besloten. Voor de uitvoering en budgetten wordt een projectplan voorbereid;
- een uitbreiding van het transferium. Deze uitbreiding is inmiddels in april 2009 afgerond;
- een parallelroute die de vanaf 2012 Prins Mauritssingel ontlast.
Met deze maatregelen en de fasering van de woningbouw komen de concentraties onder de grenswaarden. Deze maatregelen worden met voorschriften geborgd in de bestemmingsplannen Laauwik en Groot Oosterhout.
De verkeersmaatregelen zijn ook opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en worden in nauwe samenwerking met de Stadsregio voorbereid. Daarmee voldoet het plan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer.
6.5 Externe Veiligheid
Een brandweerkazerne annex ambulancepost wordt aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. Dit houdt in dat het plan op moet worden getoetst op externe veiligheidsrisico's.
Algemeen
Het plangebied ligt direct aan van de spoorlijn Nijmegen - Den Bosch. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In het rapport Externe veiligheid spooromgeving Waalspronggebied verschenen zijn de veiligheidrisico's beoordeeld. Deze zijn onderverdeeld in Plaatsgebonden (PR) en Groepsrisico's (GR)
Plaatsgebonden risico's
Uit het rapport blijkt dat de PR risicocontour zich nog binnen het baanlichaam van de spoorlijn bevindt en dus geen beperking vormt voor de planvorming.
Groepsgebonden risico's
Uit het rapport blijkt dat in het afwegingsgebied (200m vanaf het spoor) de oriënterende waarde wordt overschreden. Dat geldt zowel voor de huidige als in de toekomstige situatie (2020).
Het begrip oriënterende waarde houdt in dat het bevoegd gezag daarvan gemotiveerd kan afwijken. Het bevoegd gezag besluit mede op grond van de toetsing of er risicoreducerende maatregelen toegepast moeten worden. Er moet sprake zijn van een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging, waarin moet zijn aangegeven waarom in het specifieke geval eventueel een bouwplan toch gerealiseerd kan worden. De uitkomst van de afweging is vatbaar voor beroep. Deze toename is echter zo minimaal dat er geen significante de toename van het risico.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt dus binnen het gebied waarin de oriënterende waarde voor groepsgebonden risico's wordt overschreden. Door de geplande nieuwbouw zal het groepsrisico toenemen, omdat er meer mensen in het afwegingsgebied verblijven. Deze toename is echter zo gering dat deze niet in cijfers is te vatten. De toename is niet significant. Bovendien is de locatie goed bereikbaar voor hulpverleners en zijn de toekomstige gebruikers van de locatie meer dan gemiddeld zelfredzaam omdat zij zelf hulpverleners zijn.
Alles overwegende wordt geconcludeerd dat het verantwoord is om de locatie te ontwikkelen.
Bedrijven en Externe Veiligheid
Rond het plangebied bevinden zich geen bedrijven die veiligheidsrisico's opleveren.
6.6 Klimaat
Voor nieuwbouw in Nijmegen is het streven een 25% lagere EPC dan wettelijk vereist. Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan een energieplan worden gemaakt. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht. Bovendien kan duidelijk worden welke besparingen mogelijk zijn op de energiekosten van het project.
De ambitie van de gemeente Nijmegen is de uitstoot van broeikasgassen - vooral CO2 in 2020 met 30% verminderd te hebben en het aandeel duurzame energie van ongeveer 2% nu tot 20% in 2020 te verhogen. Daarnaast wil de gemeente een energiebesparing realiseren van 3% netto per jaar. Investeren in duurzame energie en energiebesparing kan ook bedrijfseconomisch interessant zijn.
Het verdient aanbeveling te onderzoeken of het programma klimaatneutraal kan worden gerealiseerd, waarbij er geen energievraag is voor verwarming en koeling. Voor de energievoorziening voor verwarming moet bij voorkeur worden aangesloten op het hybride warmtenet. Mocht dit warmtenet er niet komen dan moeten de mogelijkheden voor KWO of andere duurzame technieken worden onderzocht. Elektriciteit zou duurzaam kunnen worden opgewekt met zonnepanelen. Voor bouwmaterialen kan zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de principes van ecologisch bouwen. Dit betekent het gebruik van bouwmaterialen die vriendelijk zijn voor mens, natuur en omgeving, waarbij ook veel aandacht is voor een gezond binnenmilieu in het gebouw.
6.7 Bedrijvigheid En Milieuzonering
Het plan maakt de bouw van een brandweerpost mogelijk. Het gebruik en de exploitatie van de brandweerpost moet plaatsvinden binnen de milieuregels die aan Activiteitenbesluit van de Wet milieubeheer zijn verbonden. Op korte afstand van de brandweerpost staat de woning Griftdijk 8, daarom is een onderzocht of de activiteiten op en rond de brandweerpost kunnen plaatsvinden binnen de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de sirenes van uitrukkende hulpvoertuigen zorgen voor een overschrijding van de grenswaarden voor indirecte hinder. Verder zorgen de brandweerwagens die op het terrein van de inrichting rijden voor een overschrijding van de maximale grenswaarden voor piekgeluid.
Er zijn op dit moment geen realistische mogelijkheden om deze overschrijdingen ongedaan te maken.
Op basis van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening kunnen de overschrijdingen van de grenswaarden voor piekgeluid worden toegestaan omdat het hier gaat om 'inherent geluid' als gevolg van een algemeen belang, namelijk hulpverlening. De overschrijding van de grenswaarden voor indirecte hinder kunnen om veiligheidsredenen en vanwege de het spoedeisende karakter ook buiten beschouwing worden gelaten. De hinder door sirenes moet wel zo veel mogelijk worden beperkt door deze in de avond- en nachtperiode zo laat mogelijk aan te zetten. Vanwege het maatschappelijk belang en omdat het aantal uitrukken in de avond en nachtperiode relatief laag is, accepteren wij de overschrijdingen van de grenswaarden bij de woning Griftdijk 8.
6.8 Flora En Fauna
Uit het onderzoek van Bureau Waardenburg (rapport nr. 09-211) is naar voren gekomen dat er geen beschermde en of bijzondere flora en fauna in het onderzoeksgebied aanwezig is. Een ontheffing van de Flora en Faunawet aanvragen is dan ook niet nodig. Hieronder zijn de conclusies van het rapport weergegeven:
- Negatieve effecten als gevolg van de ingreep op kernopgaven en instandhoudingsdoelen voor habitattypen van de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden Waal en Gelderse Poort zijn uitgesloten.
- er is als gevolg van de ingreep geen sprake van negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van soorten vissen, amfibieën en meervleermuis van de Natura 2000-gebieden van Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal. Tevens is er geen sprake van negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van prioritaire zoogdiersoort bever.
- er is als gevolg van de ingreep geen sprake van negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van broedvogels en niet-broedvogels van Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal.
Hoofdstuk 7 Plansystematiek En Bestemmingen
7.1 Plansystematiek
7.1.1 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar in wordt gegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).
In de bestemmingsplanregels komen drie soorten bestemmingen voor: enkelvoudige bestemmingen en dubbelbestemmingen.
Enkelvoudige bestemmingen
De bestemming Bedrijf, Groen, Verkeer zijn allemaal enkelvoudige bestemmingen. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor locaties waar ook slechts één hoofdfunctie is toegestaan.
Dubbel bestemming
De bestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied is een dubbelbestemming. Deze bestemming is opgenomen voor locaties waar meerdere functies op de gronden zijn toegestaan.
7.1.2 Uitgangspunten per functie
Bedrijf
De in het plangebied opgenomen bedrijfsbestemming mag alleen in gebruik worden genomen als brandweerkazerne met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, in- en uitritten.
Groen
De in het plangebied voorkomende grotere openbare groenvoorzieningen zijn voorzien van de bestemming Groen. Binnen de meeste overige bestemmingen zijn ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat niet al het groen ook als groen bestemd hoeft te worden. Zo zijn bijvoorbeeld binnen de bestemming Verkeer ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat bermen niet als groen bestemd hoeven te worden. Binnen de bestemming Groen zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden mogelijk. Tevens zijn wadi's, water en geluidwerende voorzieningen mogelijk. In deze specifieke bestemming zijn parkeervoorzieningen ook mogelijk.
Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de openbare weg in brede zin. Hieronder wordt verstaan wegen, pleinen, busbanen, fiets- en voetpaden, bruggen, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Binnen de bestemming Verkeer zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals groen, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, taluds en geluidwerende voorzieningen toegestaan. Tevens zijn wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.
Waterstaat-Waterbergingsgebied (dubbelbestemming)
De dubbelbestemming Waterbergingsgebied biedt bescherming aan bestaande en nieuw aan te leggen voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie in het plangebied. Voor deze gebieden mag ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) niet worden gebouwd. Er is wel een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
De voorgestelde wijziging maakt de realisering mogelijk van een brandweerkazerne inclusief parkeer-voorzieningen.
Het betreft een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij de financiele uitvoerbaarheid steunt op de inkomsten uit verkoop van bouwrijpe grond.
In de grondexploitatie zijn de volgende kostencomponenten opgenomen:
- slopen aanwezige opstallen en erfverhardingen;
- het verwijderen en afvoeren van niet-gesprongen explosieven;
- het plegen van archeologisch onderzoek;
- aanbrengen voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en riolering
- aanleg van een toegangsweg en parkeerterrein inclusief groenvoorziening;
- kostenstijgingen en renteverliezen.
8.1 Financiële Haalbaarheid
Conform artikel 3.1 BRO heeft een onderzoek plaats gevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Dekking van de kosten wordt gevonden in inkomsten uit verkoop van bouwrijpe grond. Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg
Provincie Gelderland
Bij brief van 5 juni 2008 geeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan dat ze enkel die bestemmingsplannen die van provinciaal belang zijn voor vooroverleg wilt ontvangen. In de Wro agenda van de provincie Gelderland staat onder paragraaf 4.1.3 beschreven dat de provincie zich wil inzetten voor een goede sociaal culturele infrastructuur. Hieraan wordt echter geen instrumentarium verbonden waaruit afgeleid kan worden dat de provincie dit aspect van lokaal en niet van provinciaal belang acht. De provincie Gelderland is derhalve niet voor vooroverleg benaderd.
VROM-inspectie
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparaaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
- Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
- Grote rivieren
- Kustfundament
- IJsselmeergebieden
- IJsselmeergebied Regionale watersystemen
- Ecologische hoofdstructuur
- Nationale Landschappen
- Rijksbufferzones
- Recreatie
- Derde Nota Waddenzee
- Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
- Project Mainport Rotterdam
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro met de VROM inspectie noodzakelijk.
Over het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vooroverleg ex artikel 10 Bro plaatsgevonden met:
- Waterschap Rivierland;
Per email van 15 maart 2010 geeft het waterschap aan dat het onderhavige ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.