Nijmegen Midden 2015 - 1 (Kolpingbuurt)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 14-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen Midden 2015 - 1 (Kolpingbuurt) met identificatienummer NL.IMRO.0268.BPa2001-VG01 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijgebouw
een bijgebouw dat direct grenst aan een aan- of uitbouw en niet tevens aan het hoofdgebouw. Voor een aangebouwd bijgebouw geldt de definitie van een bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid.
1.7 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Prostitutie is uitgesloten.
1.8 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
- het verlenen van diensten en/of;
- het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) en/of;
- het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend;
- het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast);
waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in of bij de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend. Een seksbedrijf is uitgesloten.
1.9 achtergevel
de bestaande achtergevel.
1.10 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan.
1.11 archeologische waarden
Onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.12 archeologische verwachtingswaarde
de kans op archeologische vondsten of informatie.
1.13 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.14 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een certificaat conform de Erfgoedwet.
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bed and breakfast
een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.
1.17 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.18 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.19 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.20 beperkt kwetsbaar object
Onder beperkt kwetsbaar object wordt verstaan:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen/woonschepen/woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- hotels en restaurants, voorzover zijn niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- winkels, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- sporthallen, zwembaden en kampeerterreinen;
- sport- en kampeerterreinen en terreinen voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbare object kunnen worden aangemerkt;
- bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- objecten die met bovenstaande gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen dat ongeval.
1.21 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 BEVI-bedrijf
bedrijf vallend onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 a tot en met f van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
1.25 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.26 bijgebouw
een, vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel, dat op de grond staat. Als functioneel ondergeschikt gebouw wordt verstaan een gebouw dat bedoeld en ingericht is ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingsruimte. Als een bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van volgens het bestemmingsplan toegelaten aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten of huisvesting in verband met mantelzorg, dan is de eis van functionele ondergeschiktheid niet van toepassing.
1.27 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwkundige afscheiding
gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn.
1.31 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Daar waar gesproken wordt over de 'eerste bouwlaag' wordt bedoeld de bouwlaag op (dan wel bij benadering op) de begane grond. De 'tweede bouwlaag' is de bouwlaag direct boven de 'eerste bouwlaag'.
1.32 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.34 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.35 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.36 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.37 cultuur en ontspanning
voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, bioscoop, bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speelautomatenhal, theater en wellness. Prositutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten. Een casino is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'casino'.
1.38 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.39 dakterras
een terras op een plat dak.
1.40 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.41 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan grootschalige- en perifere detailhandel. Een supermarkt is uitsluitend toegestaan wanneer dit in de bestemming is aangegeven.
1.42 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.43 erf
de gronden met eenzelfde bestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.44 escortbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee.
1.45 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.46 garagebox
overdekte berg- en bewaarplaats, stalling voor auto's en (motor)fietsen.
1.47 gebieden met een hoge archeologische verwachting
deze gebieden onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
1.48 gebieden van zeer grote archeologische waarde
voor deze gebieden staat het vast dat zich archeologische resten in de bodem bevinden.
1.49 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.50 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.51 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.52 gevellijn
de lijn van de gevel zoals aangegeven op de verbeelding.
1.53 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.54 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.55 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en/of uitbouwen.
1.56 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.
1.57 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.58 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.59 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.60 kiosk
een gebouw, al dan niet met een (gebouwd) terras, van beperkte omvang, veelal geplaatst in de openbare ruimte, gericht op het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d.
1.61 kwetsbaar object
- woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.62 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, begeleid wonen met permanent aanwezige zorg (24-uurs zorg), uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.63 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.64 moestuin
gronden waarop op kleine schaal groenten, kruiden, bloemen en/of fruit worden verbouwd dan wel geteeld.
1.65 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.66 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.67 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.68 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.69 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.70 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.71 oorspronkelijk hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.
1.72 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.73 onzelfstandige woning
een woning waarbij een of meer voor bewoning noodzakelijke voorzieningen (zoals een keuken, douche en toilet) worden gedeeld met andere bewoners van het pand. Een onzelfstandige woning kan wel een eigen toegang hebben. Voorbeelden zijn kamerbewoning, een woongroep en een meergeneratiewoning.
1.74 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.75 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.76 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.77 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.78 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.79 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.80 prostituee
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.81 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.82 prostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.
1.83 raamprostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats.
1.84 seksbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.85 seksinrichting
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.
1.86 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, niet zijnde een recreatieve voorziening, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad.
1.87 stadslandbouw
het telen, oogsten en afzetten van voedsel in of in de nabijheid van een stad.
1.88 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.89 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatieborden, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, abri's en dergelijke.
1.90 straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.91 terras
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een bedrijf of instelling waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.92 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.93 verblijfsgebied
binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.
1.94 verkoopstandplaats
voor het publiek toegankelijke en in de openbare ruimte gelegen plaatsen (buiten de markt) waar met een mobiele verkoopinrichting (zoals verkoopwagen, kraam of tafel) bedrijfsmatig goederen te koop worden aangeboden, goederen worden verstrekt of diensten worden verleend.
1.95 voorgevel
de bestaande voorgevel.
1.96 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.97 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.98 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.99 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.100 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.101 woonboot
elk vaar- of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen. Hieronder vallen zowel woonschepen als woonarken.
1.102 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.103 zeer kwetsbaar object
een object dat bestemd is voor groepen beperkt zelfredzame personen. Van beperkte zelfredzaamheid is sprake wanneer personen in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen, zoals kinderen, ouderen, gehandicapten en gedetineerden. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en begeleid wonen met 24-uurs zorg.
1.104 zelfstandige woning
een woning met een eigen toegang waarbij de voor bewoning noodzakelijke voorzieningen (zoals een keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners van het pand.
1.105 zijdelingse perceelsgrens
de zijkanten van een perceel.
1.106 zijgevel
de bestaande zijgevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.2 afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.3 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle, al dan niet met vergunning gebouwde, in een nader aan te geven gebied aanwezige, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons. Ondergrondse bouwwerken worden meegerekend.
2.4 bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel. Bij kavelsplitsing geldt dit percentage zowel voor de gezamenlijke bouwpercelen als voor ieder afzonderlijk bouwperceel.
2.5 bedrijfsvloeroppervlakte of winkelgebruiksoppervlak (wgo)
de totale vloeroppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.7 bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.8 bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.9 bruto vloeroppervlak (bvo)
op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
2.10 verkoopvloeroppervlak (vvo) of winkelverkoopvloeroppervlak (wvo)
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.11 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.12 diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.13 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.14 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen is in onderstaande schetsen aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.15 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.16 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.17 peil
de plaats van waar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten wordt als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij het bepalen van de hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld blijven plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing.
2.18 vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen voorzover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid voor zover het de categorieën 35.13 tot en met 36 betreft;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat alleen bestaande geluidsgevoelige functies zijn toegestaan en geluidsgevoelige functies waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan een hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend. Deze functies zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijvigheid;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cafetaria (cat)' tevens voor een cafetaria (niet zijnde een volledige horeca-bestemming);
- c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen (w)' tevens voor wonen;
- d. ondergeschikte detailhandel;
- e. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- f. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- a. Het bevoegd gezag kan ter bescherming van het woon- en leefklimaat nadere eisen stellen ten aanzien van de in lid 4.1 oegestane functies;
- b. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en constructie van gebouwen en de inrichting van een perceel, indien hiertoe, met het oog op stedenbouwkundige-, ruimtelijk/functionele- of milieutechnische kwaliteit, aanleiding bestaat.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid, met dien verstande dat alleen bestaande geluidsgevoelige functies zijn toegestaan en geluidsgevoelige functies waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan een hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend;
- b. bestaande bedrijfswoningen;
- c. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 11.4;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2 [sba-ea2]' tevens voor een erfafscheiding;
- e. bijbehorende voorzieningen zoals: verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen;
- f. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
a. Het bevoegd gezag kan ter bescherming van het woon- en leefklimaat nadere eisen stellen ten aanzien van de in lid 5.1 toegestane functies;
b. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en constructie van gebouwen en de inrichting van een perceel, indien hiertoe, met het oog op stedenbouwkundige-, ruimtelijk/functionele- of milieutechnische kwaliteit, aanleiding bestaat.
5.4 Specifieke gebruiksregels
a,. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan dakterrassen, met uitzondering van bestaande dakterrassen;
b. binnen de 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2 [sba-ea2]' is een (uniforme) erfafscheiding van maximaal 3 meter hoogte toegestaan.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder fiets- en voetpaden), openbaar vervoer, kunstwerken, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals: groen-, sport- en speelvoorzieningen, terrassen en taluds;
- c. ter plaatse van de aanduiding "waardevolle boom (wm)" voor het behoud van de waardevolle boom;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2 [sba-ea2]' tevens voor een erfafscheiding;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- f. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- g. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- h. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 10.2.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van een kiosk met dien verstande dat:
- a. de bebouwde oppervlakte van een kiosk maximaal 25 m² mag bedragen;
- b. de maximum bouwhoogte 5 meter en de maximum goothoogte 3 meter mag bedragen;
- c. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
6.4 Specifieke gebruiksregels
a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van garageboxen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca;
b. ter plaatse van de aanduiding "waardevolle boom (wm)" zijn parkeervoorzieningen niet toegestaan, mits de aanleg daarvan de duurzame instandhouding van de waardevolle boom niet in de weg staat. Dit dient aangetoond te worden in een nader op te stellen Bomen Effect Analyse;
c. binnen de 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2 [sba-ea2]' is een (uniforme) erfafscheiding van maximaal 3 meter hoogte toegestaan.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm (gs)' tevens voor een geluidscherm en/of bergingen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 1 [sba-ea1]' tevens voor een erfafscheiding;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' tevens voor een dove gevel;
- e. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 11.1;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis (bah)' met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 100 m2;
- g. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- h. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Leiding - Riool
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een rioolwatertransportleiding.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst en gedenktekens zijn binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
10.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, kabels en leidingen, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
10.3 Jongerenontmoetingsplaatsen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemmingen Verkeer of Maatschappelijk ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen onder de voorwaarden dat:
- a. het gaat om een visueel goed zichtbare locatie;
- b. de locatie voldoende (verkeers)veilig is;
- c. de locatie bij voorkeur gelegen is nabij een speelvoorziening;
- d. de afstand tot omliggende woonbebouwing dusdanig is dat er geen hinder voor omwonenden is te verwachten;
- e. de oppervlakte van gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats per locatie niet meer dan 20 m2 bedraagt. De goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter bedragen.
10.4 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. bouwen onder peil binnen de bestemming Wonen is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- d. bouwen onder peil binnen de bestemming Gemengd is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- e. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 10.2 is toegestaan;
- f. bestaande ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
- g. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
11.2 Bed en breakfast
In hoofdgebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor de hoofdfuncties bedrijven, voorzover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijvigheid, cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen is op de verdieping(en) een bed en breakfast toegestaan.
11.3 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor een vergunningvrij evenement op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
11.4 Ondersteunende horeca
In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor maatschappelijke voorzieningen, is ondersteunende horeca onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
- b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
- c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang;
- d. er is in het pand vrij toegankelijke sanitaire ruimte;
- e. voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;
- f. van het totale vloeroppervlak van een food-detailhandelsbedrijf mag maximaal 20 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- g. van het totale vloeroppervlak van een non-food detailhandelsbedrijf mag maximaal 50 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- h. van het totale vloeroppervlak van een voorziening gericht op cultuur en ontspanning, een kantoor, maatschappelijke voorziening, een recreatieve- en sportvoorziening (met uitzondering van een sporthal en sportveld) mag maximaal 10% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- i. van het totale vloeroppervlak van een sporthal mag maximaal 12% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- j. voor 1 sportveld mag maximaal 150 m2 aan ondersteunende horeca worden besteed en bij meerdere velden mag voor ieder extra sportveld maximaal 75 m2 worden opgeteld, met dien verstande dat de maximum oppervlakte niet meer mag bedragen dan 375 m2;
- k. er mag niet reeds sprake zijn van een horecafunctie ter plaatse.
De gehanteerde oppervlaktematen betreffen de totale oppervlakte ten dienste van de ondersteunende horecafunctie, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten.
11.5 Seksbedrijf
11.6 Verkoopstandplaatsen
Verkoopstandplaatsen zijn binnen de bestemming Verkeer toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor vergunningsvrije standplaatsen op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1
Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1' zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toegestaan.
12.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2
Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan.
12.3 wetgevingzone - waarde archeologie 1
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Parkeerregels
14.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen Midden 2015 - 1 (Kolpingbuurt)'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijvigheid (Toelichting)
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening omvat ook het zoveel als mogelijk voorkomen van hinder en gevaar voor kwetsbare bestemmingen door milieubelastende activiteiten. Dit kan onder meer worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en hiervoor gevoelige functies. In de ruimtelijke ordening wordt dan ook gewerkt met "milieuzonering", die het mogelijk maakt om enerzijds hinder en gevaar voor alle betrokkenen te voorkomen en waarmee het anderzijds ook voor bedrijven mogelijk wordt gemaakt om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Toepassing milieuzonering
Sinds 1986 geeft de vereniging van Nederlandse Gemeenten een brochure uit over bedrijven en milieuzonering. Doel van deze brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (verder: "de VNG-brochure") was, en is nog steeds, het bieden van een op de praktijk van de ruimtelijke planvorming gerichte handreiking voor maatwerk op lokaal niveau. De, in de tijd steeds geactualiseerde, VNG-brochure, is in Nederland inmiddels uitgegroeid tot het meest toegepaste en geaccepteerde hulpmiddel, om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen, concreet voor een locatie, in te vullen. Ook voor de toepassing van milieuzonering in dit plan wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009).
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in de VNG- brochure. Hierbij wordt in principe een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
Deze "VNG-methodiek" vereist uiteraard enige toelichting.
Milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1.
De als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijvigheid (verder: SvB), is een verbijzonderde afgeleide van deze bijlage 1 van de VNG-brochure. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof ), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn slechts drie milieuhinder-categorieën opgenomen: 1, 2 en 3.1. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden". Voor de genoemde milieuhinder-categorieën gelden richtafstanden van respectievelijk 10, 30 en 50 meter.
Categorie 1 en 2 betreffen bedrijvigheid die wellicht toelaatbaar is tussen of soms zelfs onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3.1 betreft in principe kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorie betreft activiteiten die slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
De omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten.
In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden.
Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat voor de in deze SvB toegestane hindercategorieën 1, 2 en 3.1, in de gemengde gebieden afstanden gelden van resp. 0, 10 en 30 meter.
Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen.
Gemotiveerd toepassen (functiemengingsgebieden)
De toepassing van milieuzones en richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen, zoals een rustige woonwijk of gemengd gebied, gaat uit van het principe van functiescheiding.
Binnen bepaalde woongebieden bestaat echter van oudsher reeds een matige tot sterke functiemenging, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op dusdanig korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, dat de richtafstanden (en dus functiescheiding) niet goed toepasbaar zijn, zonder dat hiermee ook het karakter van het gebied (ongewild) wordt aangetast.
Daarnaast blijkt dat de door de aanwezige bedrijvigheid optredende overlast, door de betrokken aanwonenden, ook niet zozeer als hinderlijk wordt ervaren. Deze (niet als zodanig ervaren) milieuhinder wordt, binnen zekere grenzen (uiteraard wordt de mate van overlast wel begrensd door de milieuregelgeving), in deze gebieden ook geaccepteerd als de consequentie van het leven in een levendig gebied met functiemenging.
Functiemenging wordt in deze gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra en horecaconcentratiegebieden, dan ook welbewust nagestreefd en conflicteert hier dus met het principe van milieuzonering. De onderkenning van dit dilemma was de belangrijkste wijziging in het principe van milieuzonering zoals omschreven in de VNG-brochure van 2007. In deze publicatie werd dan ook voor het eerst een zoneringslijst opgesteld voor gebieden met functiemenging (bijlage 4 van de VNG-brochure). Een voor de VNG-brochure nieuwe omgevingscategorie, naast de al in eerdere publicaties omschreven "rustige woonwijk" en "gemengd gebied".
In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie, ruimtelijk relevante, milieucategorieën:
- categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijvigheid zijn daarbij toereikend. Gebouwen zijn aanpandig indien zij constructief aan elkaar zijn gebouwd, waardoor contactgeluid via een constructieve verbinding mogelijk is;
- categorie B: activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden, die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn (201303879/1/A2);
- categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder categorie B, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
In paragraaf 4.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan is aangegeven welke wegen in het plangebied als gebiedsontsluitingswegen worden gezien. Deze gebiedsontsluitingswegen vormen de hoofdinfrastructuur waarlangs categorie C bedrijven kunnen worden toegestaan. Deze bedrijven kunnen direct of indirect (via een zijweg) zijn ontsloten op een gebiedsontsluitingsweg. Het is daarbij van belang dat er geen verkeershinder voor de omgeving plaatsvindt.
Deze beoordeling geldt dus alleen voor als zodanig aangewezen gebieden met functiemenging. Buiten deze gebieden worden al deze bedrijven "gewoon" beoordeeld aan de hand van de in de VNG-brochure omschreven methodiek voor milieuzonering. Bijvoorbeeld een werkplaats waar kleding van leer gemaakt wordt, dient buiten de bovengenoemde aangewezen gebieden voor functiemenging, een minimale afstand van 30 meter in een woongebied en 10 meter in een gemengd gebied, aan te houden tot milieugevoelige objecten.
Voor de duidelijkheid moet dan wel worden opgemerkt dat wat betreft de mate van overlast die een bedrijf mag veroorzaken naar gevoelige objecten (veelal genormeerd via het Activiteitenbesluit), geen verschil bestaat tussen een gebied met functiemenging en de andere woongebieden. Wel zal het bevoegde gezag in functiemengingsgebieden gemakkelijker aan mogen nemen dat een bepaalde bedrijfsfunctie uit de A-, B- of C- categorie, past binnen een beoogde bestemming, zonder dat hiervoor diverse milieuonderzoeken moeten worden opgevraagd omdat niet wordt voldaan aan een bepaalde minimale afstand.
Uiteraard geldt dit beleid niet voor alle bedrijfstypen. In een gebied met functiemenging wordt uiteraard niet beoogd om ruimte te maken voor een groot transportbedrijf of chemische fabriek, maar biedt de VNG-brochure een afwegingskader voor de soorten van bedrijvigheid waar functiemenging voor mogelijk is. Dit afwegingskader is ook toegepast bij de SvB, behorend bij dit bestemmingsplan:
- categorie A voor activiteiten in milieucategorie 1;
- categorie B voor activiteiten maximaal in categorie 1 voor wat betreft aspect gevaar; categorie 2 voor stof en geur; categorie 3.1 voor geluid met een index van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
- categorie C, als categorie B, maar met een maximale index van 2G (goederen) en 3P (personen).
Bovendien geldt de functiemenging-mogelijkheid niet voor alle bedrijven in een bepaalde bedrijfscategorie. Aangesloten wordt ook hier bij de VNG-brochure, waarin voor de toelaatbaarheid van de verschillende activiteiten, de volgende randvoorwaarden worden gegeven:
- 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- 2. productie en/ of laad en losactiviteiten vinden alleen in de dagperiode plaats;
- 3. de activiteiten, inclusief opslag, geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- 4. de activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Deze randvoorwaarden hebben als consequentie dat bepaalde gelijksoortige typen van milieubelastende activiteiten, juist in een gebied waar functiemenging wordt nagestreefd, toch volledig anders beoordeeld moeten worden. Bijvoorbeeld een school met een schoolplein kan dan op grond van de derde voorwaarde niet worden gezien als een type B activiteit. Milieuzonering blijft hier dus aangewezen, waardoor categorie 2 van toepassing blijft. Dit terwijl een school zonder schoolplein (of een schoolplein met een aantoonbaar ondergeschikte functie) in een functiemenging-gebied juist wel moet worden gezien als type B, conform de SvB. Het gaat immers, conform de jurisprudentie dienaangaande, bij de beoordeling om datgene wat "in hoofdzaak" plaats vindt bij een milieubelastende activiteit. Met andere woorden; het gaat hier om datgene wat in hoofdzaak milieubelastend is (in casu: het schoolplein).
De acceptatie van het principe van functiemenging heeft er toe geleid dat de toepassing van de VNG-brochure in de bestemmingsplanpraktijk vanaf 2007 in plaats van het "gemotiveerd afwijken" als nieuw uitgangspunt het "gemotiveerd toepassen" heeft kozen. In de VNG-brochure (p.40) zelf wordt hierover opgemerkt: "Er kan naar keuze gebruik worden gemaakt van meerdere lijsten, voor de inpassing van activiteiten in gemengd gebied zijn de milieucategorieën A, B en C opgenomen [...]. Na vaststelling van de lijsten in het bestemmingsplan is bij afwijkingen uiteraard een zorgvuldige motivering nodig."
Gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Ook wanneer functiemenging niet aan de orde is, laat jurisprudentie zien dat, van de brochure kan/moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo- (milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Waarschijnlijk is dat hiervoor het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonende te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen. Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit, of (soms) vigerende vergunning, plaats te vinden. Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is.
Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, of wanneer niet aan de criteria voor functiemenging kan worden voldaan, is bedrijfsvestiging toch nog steeds niet helemaal uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook woningen op geringere afstanden dan de richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed woon- en leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader aansluiting bij de jurisprudentie.
De verbijzonderde Staat van Bedrijvigheid
De keuze voor de bovenstaande wijze van milieuzonering betekent tevens dat, anders dan in voorgaande bestemmingsplannen van de gemeente Nijmegen, ook detailhandel, dienstverlening, kantoren, sport, maatschappelijke, culturele en recreatieve functies zijn onderworpen aan de VNG-methodiek. Het doel hiervan is om duidelijkheid en rechtszekerheid ten aanzien van deze functies, met een vaak grote maatschappelijke impact, te verschaffen. De SvB is dan ook gemodelleerd in deze zin.
De SvB van dit bestemmingsplan wijkt dan ook op enkele onderdelen af van de bedrijvenlijst van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Allereerst valt qua vormgeving op dat, anders dan in de VNG-brochure (bijlage 1 van de VNG-brochure volgt de SBI-indeling), de indeling van de methodiek van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), is aangehouden. Hierbinnen werden vervolgens de verschillende functies en hoofdgroepen van de VNG-brochure (inclusief code) ingebracht. Tevens is aangegeven of de betreffende categorie in aanmerking komt voor functiemenging en zo ja, welk type (A, B of C) van toepassing is.
Bijlage I van de VNG-brochure kan worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008" (het bestand: sbi2008versie2012indexperklasse.xls; verder: "de CBS-lijst"). Voor zover niet geheel duidelijk is of een concreet bedrijf te plaatsen is in een bepaalde bedrijfscategorie van SvB, is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om de (veel gedetailleerder) indeling uit de CBS-lijst uit 2012 bepalend te laten zijn. Om hierover echter onduidelijkheid te voorkomen, is dan ook bij ieder met name genoemd bedrijf de meer gedetailleerdere SBI-code van de CBS-lijst opgenomen, terwijl bij de omschrijving toch is aangesloten bij de Bijlage I van de VNG-brochure, waardoor de betreffende categorie-indeling van het specifieke bedrijf toch duidelijk te herleiden is.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- in de lijn van het gestelde in de casus ABRvS 200004956/1 (Amsterdam) en de aanbevelingen dienaangaande in de VNG-brochure, zijn, gelet op de karakteristieken van het plangebied, in de SvB alleen bedrijven ondergebracht tot en met milieucategorie 3.1;
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB. In aansluiting met de SVBP2012 hebben kantoren een eigen hoofdcategorie (sub D) gekregen, waarbinnen de diverse kantoor-aanduidingen in de VNG-brochure zijn ondergebracht. Het betreft hier kantoren zonder overwegende baliefunctie, waarvan de grootte in principe dus bepalend is voor de te verwachten milieuhinder. Kantoren met (overwegende) baliefunctie zijn gerangschikt onder de categorie dienstverlening;
- ten opzichte van de VNG-publicatie is gekozen voor een afwijkende beoordeling van de hinderaspecten die samen hangen met autohandel- en reparatiebedrijven, benzinestations en aanverwante bedrijven. Gebleken is dat de overlast ten aanzien van "reparaties waarbij de garagedeuren niet zijn gesloten" of "buitenreparaties" in de woonbebouwing vooral 's zomers tot grote problemen kan leiden. Dit terwijl de opslag van brandstoffen en olieachtige producten op zichzelf voor ongewenste risico's zorgen, waardoor wij van mening zijn dat nieuw vestiging in woongebieden in principe niet gewenst is. Daarnaast zijn het naar onze mening niet alleen de bedrijfsprocessen zelf die in dit verband als risicovol moeten worden beoordeeld, maar ook de frequente verkeersbewegingen van en naar dit soort bedrijven, ook met motorvoertuigen die niet optimaal functioneren (en daarom voor onderhoudsbeurten of ter reparatie worden aangeboden). De bedrijfstypen met SBI-2008 codes 45 en 473 zijn dan ook niet opgenomen in de SvB voor dit gebied;
- vergelijkbare overwegingen hebben bij bedrijfstypen die in de VNG-brochure zijn gerangschikt onder SBI-2008 code 4752 (bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten), SBI-code 82992 (veilingen voor huisraad, kunst e.d.) en SBI-code 47.1 (supermarkten, warenhuizen) waar een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking vanuit gaat (als bedoeld in categorie 2P, blz 83 van de VNG-brochure), er voor gezorgd dat deze niet zijn opgenomen, dan wel zijn uitgezonderd in de SvB;
- in relatie tot de systematiek die bij dit bestemmingsplan ten aanzien van de categorie-indeling wordt gehanteerd, kon echter niet worden volstaan met het simpelweg niet benoemen van de bovenbedoelde detailhandel, die als categorie 2 hinderlijk wordt beschouwd in de VNG-brochure. Dit omdat dit type bedrijven dan via de restcategorie 47: "Detailhandel voor zover n.e.g." toch positief bestemd zou worden. Dit is opgelost door te verwijzen naar categorie 47.5/47.7 Winkels in overige (huishoudelijke) artikelen, excl. bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten (cat.2), waarmee deze uitzondering expliciet is gemaakt. Ook supermarkten en warenhuizen, beide met een verkeersbelasting 2P, zijn uitgezonderd door te verwijzen de SBI-categorieën 47.11 en 47.19.2, waarbij deze vormen van detailhandel expliciet zijn uitgezonderd.
Op basis van de hiermee opgedane ervaringen is de methodiek van de "Staat van horeca-activiteiten (model Nijmegen)" gehandhaafd. Deze horeca-activiteiten zijn nu weliswaar ook ondergebracht in de SvB, maar er worden nog steeds in de in de volgende drie categorieën onderscheiden:
Categorie 1: lichte horeca
Dit betreft bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn en slechts in beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Hierbij gaat het vooral over (kleinschalige): restaurants, cafetaria's, ijssalons, koffiebars en dergelijke. Bedrijven van deze categorie met openingstijden uitsluitend in de dagperiode zijn geplaatst in categorie A. Bedrijven met avondopenstelling zijn ondergebracht in categorie B. Dit komt overeen met categorie 1 en 2 bij milieuzonering.
Categorie 2: middelzware horeca
Onder categorie 2 vallen de volgende bedrijven:
- bedrijven die grotere hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden door de ruime openingstijden (ook 's nachts). Hierbij kan worden gedacht aan café's en bars zonder al te zware muziekbelasting, taveernes, cocktailbars, etc. Deze bedrijven zijn over het algemeen passend binnen weinig gevoelige gebieden, zoals centrumgebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het zijn bedrijven die passen binnen type B, of categorie 3.1 bij functiescheiding;
- bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels e.d. maar ook restaurants met een potentieel zeer hinderlijke haal- en brengservice. Deze bedrijven zijn vooral toelaatbaar langs de hoofdinfrastructuur. Dit zijn bij uitstek de categorie C bedrijven.
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en tevens een groot aantal bezoekers (verkeer) aantrekken, hetgeen grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen, zoals: dancings, discotheken en partycentra.
Gelet op het aantal incidenten wat bij dit type bedrijven heeft plaatsgevonden de afgelopen jaren, blijkt aan de aanwezigheid van dergelijke bedrijven ook meer risico's verbonden dan tot uiting komt in de VNG-brochure. Deze bedrijven zijn naar onze mening dan ook alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bovendien wordt bij dit soort bedrijven zeker niet voldaan aan de randvoorwaarden voor bedrijven die aan de methodiek voor functiemenging gesteld zijn. Deze bedrijven zijn dan ook niet opgenomen in de hierboven uitgewerkte methodiek voor functiemenging (A,B en C-typering).
Bijlage 2 Staat Van Bedrijvigheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Met het plan wordt door Woningbouwcorporatie Talis beoogd om in de Kolpingbuurt deels woningen te renoveren en deels woningen te slopen en te vervangen door nieuwbouw. De wijk wordt geherstructureerd. De woningen in het plangebied zijn verouderd en de stedenbouwkundige structuur heeft behoefte aan meer licht, lucht en ruimte. Er komen minder woningen terug, de woninggrootte van de nieuwe woningen neemt toe. Uitgangspunt is meer groen terug te brengen dan er nu is, zowel in oppervlakte als aantal bomen.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De Kolping is een buurt met sociale huurwoningen, gelegen in Nijmegen-midden (Goffert) ten noordwesten van het Goffertpark. De buurt wordt begrensd door de spoorlijn Nijmegen-Den Bosch (noordzijde) de Muntweg (zuidzijde) en de Muntmeesterlaan (westzijde). Langs deze laatstgenoemde wegen staan grondgebonden woningen in particulier eigendom, variërend van vrijstaande woningen tot korte rijtjes. De Kolping ligt achter deze woningen en bestaat voornamelijk uit rijwoningen van twee bouwlagen met een kap. De hoofdfunctie is wonen, met uitzondering van een snackbar aan het Leo XIII-plein en het buurthuis De Inloop in een voormalig schoolgebouw in de noordoost punt van de buurt.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het vigerend bestemmingsplan betreft het plan Nijmegen Midden 2015. Dit bestemmingsplan is door de raad op 2 november 2016 vastgesteld.
De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan. Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Uitsnede: vigerend bestemmingsplan Nijmegen Midden 2015
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Stedenbouwkundige Context
De Kolping is gerealiseerd in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. Na de tweede wereldoorlog wilde men zo snel mogelijk aan de slag om zoveel mogelijk inwoners in huizen te huisvesten. In diverse tussenliggende gebieden ontstonden de eerste planmatig opgezette buurtjes. Zo ontstond ook de Kolpingbuurt, gelegen tussen bestaande invalsweg de Muntweg en het spoor richting 's-Hertogenbosch. De druk om te bouwen was erg groot, waardoor de woningbouwvereniging akkoord moest gaan met te weinig grond voor te veel huizen. De Kolpingbuurt is hierdoor al vanaf de start veel te krap van opzet.
Het plangebied is destijds in twee fasen ingevuld. De eerste fase is het gedeelte tussen het Leo XIII plein en De Inloop. Daar werd gekozen voor een structuur met in hoofdlijnen blokken haaks op het spoor die uitkomen op een lijn met verspringende rijwoningen evenwijdig aan de Muntweg. De tweede fase betreft het gedeelte richting de Muntmeesterlaan. Hier liggen de rijwoningen juist overwegend evenwijdig met het spoor. Groen ligt met name aan de randen bij het spoortalud en richting het Goffertpark. Binnen de buurt is weinig tot geen groen aanwezig, het aanwezige groen betreft vooral bomen.
Ten tijden van de bouw van de Kolpingbuurt was het Goffertpark aan de andere kant van de Muntweg al aanwezig. Het gebied ten oosten van de Kolpingbuurt was nog open en nagenoeg onbebouwd. Inmiddels is de Kolpingbuurt helemaal ingekapseld en heeft het door de komst van bedrijventerrein Winkelsteeg en o.a. de woonwijken Lindenholt en Dukenburg een centrale plek binnen Nijmegen gekregen. Ook is de Kolpingbuurt nu goed verbonden met het treinnetwerk vanwege de recente komst van station Goffert.
2.2 Beschrijving Huidige Situatie
De huidige woonbuurt wordt gekenmerkt door een verkaveling met langere bouwblokken met rijenwoningen. De woningen bestaan uit een sober gedetailleerde baksteen architectuur en zijn erg dicht op elkaar gebouwd. Door een te dichte bebouwingsdichtheid zijn er in de loop der jaren diverse aanpassingen in de buurt doorgevoerd. Hoekwoningen zijn gesloopt om ruimte te maken voor parkeren. Verder zijn vele aanpassingen in de openbare ruimte gemaakt ten behoeve van spelen, verkeersregulering en verharding van groenstroken. Al deze aanpassingen hebben geleid tot een versnippering en verrommeling van het oorspronkelijk heldere stedenbouwkundig beeld.
Een groot deel van de woningen voldoet niet meer aan de minimale eisen van deze tijd en zijn in slechte staat. Dit is voor de woningcorporatie aanleiding een proces van vernieuwing/ herstructurering te starten. Ook het stenige karakter door het ontbreken van groen en het tekort aan ruimte geven aanleiding voor vernieuwing van zowel de woningen zelf als de stedenbouwkundige opzet.
2.3 Beschrijving Toekomstige Situatie
De woningen in het plangebied zijn verouderd en de stedenbouwkundige structuur heeft behoefte aan meer licht, lucht en ruimte. Woningbouwcorporatie Talis is daarom voornemens deels de woningen te renoveren en deels de woningen te slopen en te vervangen door nieuwbouw. Er komen minder woningen terug.
Talis heeft aan buro SRO de opdracht gegeven om in gesprek te gaan met de huidige bewoners van de Kolpingbuurt. Op deze wijze is in kaart gebracht wat hun wensen zijn ten aanzien van de nieuwe woonomgeving. Er is samen met bewoners gewerkt aan het opstellen van een stedenbouwkundig plan, hierin is gezocht naar een goede balans tussen nieuwbouw- en renovatiewoningen. Het stedenbouwkundig plan dient als onderlegger voor dit bestemmingsplan.
Impressie van het stedenbouwkundige plan
Belangrijk vertrekpunt voor de vernieuwing is dat de Kolping een Nijmeegse volksbuurt blijft. Dat karakter moet in de nieuwe situatie terug komen, waarin bestaand en nieuw met elkaar worden verweven.
Bij het ontwerpen van een nieuw plan is het uitgangspunt dat de woonkwaliteit van de omgeving verbetert. Meer ruimte maken is vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit noodzakelijk en ook de belangrijkste wens van de bewoners. Dit is gedaan door, verspreid over de buurt, op belangrijke stedenbouwkundige plekken woningen te slopen en daar pleintjes te creëren: de Kolpinger Pleintjes.
Geïnspireerd op het Leo XIII plein bevinden de pleintjes zich in het verlengde van de entrees van de buurt. Verder is er een pleintje centraal in de Kolpingstraat gemaakt en is er ruimte gemaakt bij het buurthuis De Inloop. Deze voorziening ligt daardoor niet meer verstopt achter bebouwing. Alle pleinruimten liggen aan de Kolpingstraat.
De Kolpingstraat krijgt nadrukkelijk de functie als drager van de buurt. Deze 'ketting' verbindt alle pleintjes met elkaar en komt uit bij het hart van de Kolping: buurthuis de Inloop. Hierdoor ontstaat een sterke nieuwe structuur. De Kolpingstraat als drager (ketting) en verbindende schakel tussen de Kolpinger pleintjes ('hangers' aan de ketting).
Ruimtelijk concept
Deeluitwerking
Het huidige stratenpatroon blijft grotendeels gehandhaafd met versterking van de Kolpingstraat als drager. Deze wordt zoveel mogelijk begeleid door bebouwing. Hiervoor is gebruik gemaakt van de bestaande blokken rijwoningen die zijn aangevuld met nieuwe bouwblokken parallel aan de straat. Bijkomend voordeel is dat de bebouwing langs het spoor geluidswerend werkt ten opzichte van de andere woonblokken.
De Kolpinger pleintjes liggen verspreid over de buurt en zijn straks, naast de voortuinen, bij uitstek de plek om elkaar te ontmoeten. De pleintjes krijgen ieder een eigen functie met Kolping identiteit. Een tweetal pleintjes wordt ingezet als speelruimte. Samen met buurtbewoners wordt naar de exacte invulling van alle pleintjes gekeken.
Het beeld aan de pleintjes onderscheidt zich op subtiele wijze ten opzichte van de rest van de Kolping. Het onderscheid komt tot o.a. tot uitdrukking door het toepassen van een Delftse stoep (een kleine 'voortuin') en het toepassen van bouwkundige accenten.
De verruiming van de stedenbouwkundige opzet en de openbare ruimte wordt ook benut om de buurt kwalitatief te vergroenen. Bestaande bomenstructuren, de Kolpingstraat en de pleintjes zijn daarvoor de aangewezen plekken.
Parkeren vindt vooral plaats langs de twee oost-west verbindingen. Daarnaast liggen er verspreid over de buurt nog parkeerplaatsen, zoals langs de Kettelerstraat. Uitgangspunt is de pleintjes vrij te houden van parkeren en de parkeerplaatsen te combineren met groen.
De verkeersstructuur met aansluitingen op de Muntweg blijft ongewijzigd. Voor het waarborgen van verblijfskwaliteit en het voorkomen van sluipverkeer is er gekozen de aansluiting op de Muntmeesterlaan te laten vervallen voor autoverkeer.
Woningen
Het nieuwe plan bestaat uit 127 te renoveren woningen en 99 nieuwe woningen. De te renoveren woningen worden comfortabeler gemaakt en beter geïsoleerd. De nieuwbouw bestaat uit grondgebonden ruime eengezinswoningen en levensloopbestendige woningen van maximaal twee bouwlagen met een kap. Tevens zijn enkele nieuwe woningtypologieën toegevoegd in de vorm van woon-werkwoningen en gestapelde woningen (maximaal vier bouwlagen). Het totaal aantal woningen neemt af ten opzichte van de huidige situatie, echter de woninggrootte van de nieuwe woningen neemt toe.
2.4 Beeldkwaliteit
Voor de Kolpingbuurt is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan worden uitspraken gedaan over de stedenbouwkundige hoofdstructuur en de beeldkwaliteitseisen van de woningen (architectuur) en buitenruimte (openbare ruimte en de overgang tussen bebouwing-openbare ruimte).
Er worden uitgangspunten beschreven betreffende de eisen voor de buurt, als ook per deelgebied, hierbij wordt ingegaan op de twee elementen die ten grondslag liggen aan het ruimtelijk concept: de Kolpingstraat (“ketting”) en de Kolpinger pleintjes (“hangers aan de ketting”). Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Relevant Rijksbeleid
Besluit ruimtelijke ordening
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.
Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd als procesvereiste. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Aan artikel 3.1.6 van het Bro is een nieuw lid toegevoegd met als doel om buiten twijfel te stellen dat aan het stellen van regels in onder andere een bestemmingsplan slechts ruimtelijke ordeningsmotieven ten grondslag mogen liggen, en dus geen economische gronden.
Sub a (Actuele) regionale behoefte Het gaat in het plan deels om sloop en vervangende nieuwbouw en deels om renovatie van bestaande woningen. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag en/of functiewijzigingen. De kwaliteit van de woningen neemt toe. Het aantal woningen (de kwantiteit) neemt echter af. De (actuele) regionale behoefte hoeft voor dit plan dan ook niet te worden onderbouwd.
Sub b Benutting van beschikbare gronden Er is hier sprake van herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied.
Sub c Motivering locatie buiten bestaand stedelijk gebied De gehele ontwikkelingslocatie valt binnen het bestaande stedelijke gebied van Nijmegen. Stap 3 van de duurzaamheidsladder hoeft daarmee niet te worden doorlopen.
Figuur 1: Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2 Relevant Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Gelderland Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten heeft op 24 september 2014 plaatsgevonden. Op 17 oktober 2014 zijn beide beleidsstukken in werking getreden. Het vormgevingsbeleid vervangt de Structuurvisie (Streekplan 2005) en de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.
3.3 Relevant Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Nijmegen 2013 In december 2013 heeft de Raad de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:
- Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.
- Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.
- Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).
Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.
De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit.
Coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voortgezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen. Wij ondersteunen deze initiatieven, geven ruimte en leggen verbindingen.
Onze ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling, financieel.
3.4 Conclusie
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het hierboven genoemde beleid/wetgeving.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Wonen
De Kolpingbuurt behoort tot de wijk Goffert. In de Kolpingbuurt ligt het accent op huurwoningen. De woningen bevinden zich voornamelijk in de goedkope prijscategorie. De buurt bestaat hoofdzakelijk uit rijen woningen. De Kolpingbuurt heeft een zwakker woon- en leefklimaat dan de andere wijken in de Goffert maar maakt al langere tijd een positieve ontwikkeling door. De gemeente beschouwt de Kolpingbuurt als aandachtsgebied.
Woonvisie: In de Kolpingbuurt wordt de herstructurering van de slechte delen van de voorraad voortgezet. Hierbij is voor de gemeente van belang dat er meer differentiatie en kwaliteit in het woningaanbod komt. Met het “verversen” van de oude voorraad worden kwaliteitsachterstanden weggewerkt. De energieprestaties van de woningen verbeteren en/of de woonoppervlakte worden groter. Waar mogelijk moeten woningen levensloopbestendiger worden gemaakt. Dit alles zorgt voor meer variatie in het aanbod en maakt het mogelijk dat bewoners die een stap in de wooncarrière willen maken niet perse de wijk hoeven te verlaten. Dat is goed voor de sociale cohesie.
Begin van dit jaar is de Woonvisie: ”Samen werken aan goed wonen. Woonvisie Nijmegen 2015-2020” vastgesteld. Hierin is het woonbeleid en de woningbouwopgave tot 2020 weergegeven: Nijmegen wil een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijven voor iedereen. We willen dat in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarden. Wonen kan ook duurzamer, met minder energieverbruik en lagere woonlasten. Nijmegen wil toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus. Per wijk een wisselende mix van woningtypen.
De Woonvisie geeft aan dat Nijmegen relatief veel lage inkomens kent. De betaalbaarheid van het wonen staat voor de lagere inkomensgroepen hoog op de agenda. Mede hierdoor staat in de Kolpingwijk het aandeel sociale woningen centraal en is het behoud daarvan essentieel.
De opgaven voor Nijmegen blijven voorlopig hoog. De bevolking van Nijmegen blijft nog groeien. De woningbouwopgaven zitten met name in de grondgebonden goedkope (koop)woningen en de sociale (etage)huurwoningen. Door de extramuralisering en een toename van het aantal vergunninghouders is de vraag naar sociale huurwoningen nog extra gestegen tot 2020.
Wonen met zorg: Eén van de opgaven uit de Woonvisie Nijmegen is extra aandacht voor huisvesting van wonen met zorg. Het grootste deel van de ouderen en mensen met een functiebeperking zal, ook als er gezondheidsproblemen ontstaan, in de eigen wijk willen blijven wonen.
Gezien het kleinschalige karakter van de wijk zijn specifieke zorgwoningen niet noodzakelijk en kan in de naastgelegen wijken worden opgelost. Het realiseren van levensloopgeschikte woningen is echter voor de huidige en toekomstige bewoners wenselijk.
Conclusie: Het plan Kolpingbuurt met herstructurering en renovatie van sociale huurwoningen passen binnen het woonbeleid. Meer kwaliteit van de woningen (duurzamer, levensloopgeschikter of groter) zorgt ook voor meer woongenot. Door variatie in woningtypen binnen de buurt te maken, wordt de buurt toekomstbestendiger en voor meer bewonersgroepen geschikt. Door de woningen betaalbaar en in de huursector te houden wordt ingespeeld op de behoefte van huidige bewoners maar ook op de Nijmeegse woningbehoefte zoals blijkt uit woningbehoefteonderzoeken.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt of een omgevingsvergunning nodig heeft. Een bepaalde activiteit is een inrichting indien zowel sprake is van een bedrijfsmatige omvang binnen een zekere begrenzing als een vermelding van de activiteit in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Hierbij zijn alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Het huidige bestemmingsplan voorziet in wonen, een bestemming gemengd met aanduiding cafetaria en een maatschappelijke bestemming waar een buurthuis is gevestigd. Door de renovatieplannen verdwijnen er in totaal 17 woningen. Binnen de gemengde en maatschappelijke bestemmingen blijven respectievelijk het cafetaria en het buurtcentrum 'de Inloop' bestaan. Het buurthuis op Kolpingstraat 2a bevat een fitnessruimte, een keuken, en een bar en valt onder categorie 2 inrichtingen van de publicatie bedrijven en milieuzonering. Het buurthuis sluit om 21.00 uur 's avonds. De richtafstand voor geluid van dit buurthuis is 30 meter. Het betreft hier vanwege de aanwezigheid van het spoor echter een gemengd woongebied waardoor de richtwaarde voor geluid 10 meter is. De werkelijke afstand tot aan de gevel van de woningen aan de Muntweg (422 tot 432) is ongeveer 15 meter. Het betreft hier echter een al jaren bestaande situatie die ook met dit bestemmingsplan niet wijzigt. Bij het bevoegd gezag zijn ook geen klachten over geluidoverlast bekend in de laatste 10 jaar. Zowel het buurthuis als de woningen aan de Muntweg blijven op dezelfde wijze bestemd. De rij woningen aan de Ariënsstraat 4 t/m 10 wordt gesloopt. De afstand van de achtergevel tot aan het buurthuis is in de bestaande situatie ongeveer 8 meter. Daar kon volgens het vigerende bestemmingsplan tot een afstand van 5 meter van het buurthuis vergunningsvrij worden bijgebouwd. Het bouwvlak in de nieuwe situatie ligt zelfs nog iets dichter bij het buurthuis. Alleen de oriëntatie van het nieuw te bouwen complex is parallel aan het spoor en niet loodrecht op het spoor. Tevens zullen de nieuw te bouwen woningen veel beter zijn geïsoleerd. Daarmee zal naar verwachting de eventuele hinder als gevolg van geluid van het buurthuis alleen maar afnemen.
Op de Leo XIII straat nummer 35 ligt een cafetaria. Volgens de Staat van Horeca activiteiten model Nijmegen valt het cafetaria onder categorie 1 'lichte horeca'. De werkelijke afstand tot de naastgelegen woning is echter slechts 2 meter. Deze functiemenging -van dit soort lichte horeca en woningen is toelaatbaar vanwege de het feit dat de woning en de cafetaria constructief gescheiden van elkaar zijn gebouwd. Gezien het feit dat deze locatie al geruime tijd gebruikt wordt door een cafetaria wordt ook met het nieuwe bestemmingsplan geen hinder verwacht. Het gebruik van een terras is hier alleen mogelijk indien dit van beperkte omvang is.
Tussen de Neerbosscheweg en de Muntmeesterlaan ligt een deel van het bedrijventerrein Goffert Winkelsteeg. Dit heeft als aanduiding bedrijfsdoeleinden B, categorie 1 en 2 voor garagebedrijf. De afstand tussen de gevels van de dichtstbijzijnde woning (Kolpingstraat 117) uit het huidige bestemmingsplan ten opzichte van het garagebedrijf blijft gelijk aan de bestaande situatie en is ook voldoende om te voldoen aan de richtwaarde van 30 meter. Aan de Neerbosscheweg 4 ligt echter ook een LPG tankstation die een invloedgebied heeft welke over het plangebied ligt. Dit onderwerp wordt verantwoord in de paragraaf externe veiligheid. Conclusie Het nieuwe bestemmingsplan is uitvoerbaar.
4.3 Geluid
Wonen is een geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting wordt in geval van wegverkeerslawaai getoetst aan de wettelijke waarden van de Wet geluidhinder (Wgh) en in geval van railverkeerslawaai aan die van het Besluit geluidhinder (Bgh).
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en (spoor)wegen, met uitzondering van:
- wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen; - wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
De nieuwe woningen liggen binnen de onderzoekszone van de Muntweg, Neerbosscheweg en spoorlijn Nijmegen - Den Bosch.
De voorkeurswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 48 dB in geval van wegverkeer en 55 dB in geval van railverkeer. De maximum toegestane geluidsbelasting voor nieuwe woningen bedraagt 63 dB in geval van wegverkeer en 68 dB in geval van railverkeer. Bij een overschrijding van de voorkeurswaarde moet een hogere waarde worden vastgesteld. Als de maximum toegestane geluidsbelasting wordt overschreden dan kan er geen hogere waarde worden vastgesteld maar moet er een dove gevel worden toegepast.
Als gevolg van wegverkeer op de Neerbosscheweg wordt de voorkeurswaarde niet overschreden en als gevolg van wegverkeer op de Muntweg wel. Ook als gevolg van railverkeer op de spoorlijn Nijmegen - Den Bosch wordt de voorkeurswaarde overschreden. Vanwege wegverkeer op de Muntweg bedraagt de hoogst berekende geluidsbelasting 50 dB en vanwege railverkeer op de spoorlijn Nijmegen - Den Bosch bedraagt die 73 dB. De voorkeurswaarde voor wegverkeer wordt met maximaal 2 dB overschreden en de maximum toegestane geluidsbelasting niet. De voorkeurswaarde voor railverkeer wordt met maximaal 18 dB overschreden en de maximum toegestane geluidsbelasting met 5 dB.
In totaal wordt voor 43 woningen een hogere waarde vastgesteld, voor 1 woning vanwege de Muntweg en voor 42 woningen vanwege de spoorlijn Nijmegen - Den Bosch. Bij 24 woningen wordt een dove gevel toegepast.
Voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld gelden de volgende voorwaarden uit onze Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder:
- Elke woning heeft minimaal één geluidsluwe zijde;
- Elke woning heeft minimaal één buitenruimte die als verblijfsruimte wordt gebruikt (tuin) aan de geluidsluwe zijde liggen;
- Als de geluidsbelasting van een woning meer dan 53 dB vanwege wegverkeer bedraagt en/of 58 dB vanwege railverkeer dan moet er minimaal één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde liggen;
- Bij elke woning moet worden voldaan aan de geluidweringseisen zodanig dat wordt voldaan aan de binnenwaarden volgens het Bouwbesluit.
Deze voorwaarden worden ook gehanteerd voor de woningen waarbij een dove gevel wordt toegepast.
Bij bouwblok 33 (zie ook bijlage 4 van het (ontwerp)besluit hogere waarde) worden nog bergingen van circa 3,0 meter hoog geplaatst om de geluidsbelastingen op de woningen van het appartementengebouw te verlagen.
Verder wordt bij bouwblok 27 (zie ook bijlage 5 van het (ontwerp)besluit hogere waarde) een tuinmuur met een minimale hoogte van 1,85 meter en een minimale massa van 10 kg/m2 geplaatst zodat van de woningen de begane grond en buitenruimte die als verblijfsruimte wordt gebruikt (tuin) geluidsluw ligt.
Middels het vaststellen van hogere waarden, met de voorwaarden, en toepassen van dove gevels is met betrekking tot het aspect geluid de leefomgeving en woonkwaliteit gewaarborgd.
4.4 Luchtkwaliteit
Bestaande situatie De luchtkwaliteit ter plaatse van de planlocatie wordt voor een deel belast door verkeersuitstoot van de Muntweg en de Neerbosscheweg. Overige bronnen zijn voor zover bekend niet relevant of niet aanwezig.
Voor het rekenjaar 2014 is voor NO2 jaargemiddelde de contour ingevoegd. Ter plaatse vinden net geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats voor PM10, NO2 en PM2,5.
Toetsing aan regelgeving Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
- de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
In het onderhavige plan bestaat het voornemen om op de locatie van de huidige woonbebouwing vervangende nieuwbouw te plegen met min of meer dezelfde functies. Het totaal aantal woningen in het gebied zal afnemen ten opzichte van de bestaande situatie. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit. Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
De woningen zijn geen gevoelige bestemming. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijnstof niet hoger dan de grenswaarden (tot 28 ìg/m3 stikstofdioxide). Het plangebied ligt op korte afstand van de Muntweg maar ter plaatse ligt de etmaalintensiteit beneden de 10.000 mvt/etmaal.
4.5 Externe Veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplangebied.
- Het spoor van Nijmegen naar Den Bosch
- Shell, LPG tankstation Neerbosscheweg 4
- NXP en Broekman Logistics
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR) Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld.
De PR contour van de spoorlijn Nijmegen en Bosch komt niet buiten de transportas zelf. Dit blijkt uit de Regeling Basisnet. Ook de PR contour van de genoemde bedrijven vallen niet over het plangebied. Het PR vormt dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De verantwoording van het groepsrisico Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes.
Bij een ongevalsscenario met de opslag van gevaarlijke stoffen bij respectievelijk NXP en Broekman Logistics kan in een zeer onwaarschijnlijk geval het plangebied bereikt worden. De PR 10-8 contour van beide bedrijven vallen echter niet over het plangebied. Ook is er een afname van het aantal objecten door het voorliggende plan. Het groepsrisico is daarom op een standaard wijze verantwoord in de beleidsvisie externe veiligheid die de gemeenteraad in februari 2014 (Beleidsvisie Externe Veiligheid Nijmegen, 2014, pagina 33) heeft vastgesteld.
Het invloedgebied (150 meter) van het Shell LPG tankstation aan de Neerbosscheweg 4 ligt voor een klein deel over het plangebied (zie onderstaande figuur). Binnen dit deel van het plangebied is er deels sprake van sloop en herbouw op exact dezelfde locatie. Daarnaast worden vier woningen aan de Engelsstraat gesloopt en net iets verder van het LPG tankstation opnieuw gebouwd. Het groepsrisico zal dus alleen maar afnemen. Binnen het nieuwe bestemmingsplan voor de Kolpingbuurt is de dichtheid ongeveer 36 woningen per ha. Binnen het invloedgebied van het LPG tankstation is dit echter nog veel lager omdat het invloedgebied voor een groot deel ook over een parkeerterrein en een openbare weg ligt (zie onderstaande figuur).
Figuur. Invloedgebied (blauwe cirkels) LPG tankstation Shell Neerbosscheweg 4
Met de LPG rekentool is een globale berekening (ODRN LPG rekentool 10-3-2016) gemaakt. Onderstaande is van de berekening het groepsrisico weergegeven.
Gezien de afname van het groepsrisico worden geen maatregelen ter verdere reductie van het risico overwogen. Inmiddels is in een Safety Deal tussen het Ministerie van I&M en de LPG Branche afgesproken dat de branche hitte werende bekleding op de tankauto's blijft gebruiken waardoor de risico's beperkt blijven.
In juni dit jaar is er een nieuwe LPG circulaire gepubliceerd. Er worden echter geen nieuwe (zeer) kwetsbare objecten gerealiseerd binnen de in de circulaire genoemde afstanden. Een aanvullende toets op grond van de nieuwe circulaire is dus niet noodzakelijk.
Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor veroorzaakt een groepsrisico. De hoeveelheid transport is vastgelegd in de Regeling Basisnet. De planontwikkeling beoogd echter een afname van het aantal woningen van 241 naar 224. De beleidsvisie van de gemeente Nijmegen geeft aan dat ontwikkelingen waarbij (zeer) kwetsbare objecten binnen de 200 meter zone vanaf het spoor worden toegevoegd in principe zwaar verantwoord moet worden. Op pagina 31 staat echter dat dit niet geldt voor situaties waarbij het groepsrisico minimaal wijzigt of afneemt. Dit is hier het geval dus kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Ook op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, artikel 8, lid 2) kan bij een ontwikkeling waarbij het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt, worden afgezien van een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico ter plaatse is ongeveer 14% van de oriëntatiewaarde (berekening voor BP Nijmegen Midden, 1-7-2014). Er kan door uitvoering van onderhavige plan geen toename van het groepsrisico plaatsvinden. Op grond van het Bevt art 7 is nog wel aandacht nodig voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid noodzakelijk.
De Veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft hierover advies uitgebracht (dd. 21 september 2016) welke geen aanleiding geven deze paragraaf aan te passen.
Op de verbeelding is een veiligheidscontour aangegeven (veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 en 2) waarbinnen zeer kwetsbare objecten worden uitgesloten. Voor zone 2 geldt daarbij nog de mogelijkheid om hier onder voorwaarden van af te wijken. In de toekomst kan zich in zone 1 dus geen ontwikkeling voordoen waarbij er een zeer kwetsbaar object in wordt gevestigd. Binnen zone 2 worden alleen woningen en een cafetaria bestemd welke nooit zeer kwetsbare objecten kunnen zijn. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de beleidsregels van de visie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen.
Conclusie Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
4.6 Trillingen
Inleiding Bij de herstructurering van de Kolpingbuurt wordt op korte afstand van het spoor woningbouw gerealiseerd. Railverkeer kan trillingen veroorzaken in gebouwen, die tot hinder kunnen leiden.
Uitgevoerd onderzoek Door adviesbureau Peutz is onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten trillingsniveaus bij de woningen op deze locatie (zie rapport H 5756-2-RA d.d. 2 december 2016). Hiertoe zijn ter plaatse metingen verricht en zijn berekeningen uitgevoerd. De te verwachten maximaal optredende trillingssnelheden zijn getoetst aan de streefwaarden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B 'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn' van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006.
Uit het onderzoek blijkt dat -indien geen aanvullende maatregelen getroffen worden- de na te streven waarden op grond van de SBR-B richtlijn overschreden zullen worden, met name bij bouwblok 33 dat het dichtst op het spoor gebouwd wordt. Teneinde te voldoen aan de gehanteerde criteria, dienen de trillingsniveaus in de hoogste belaste woningen met een factor 3 à 4 te worden gereduceerd.
Bij de uitwerking van de bouwplannen zal worden bezien hoe de trillingsniveaus afdoende kunnen worden gereduceerd. De benodigde reductie is haalbaar met technisch gangbare oplossingen die op gebouwniveau getroffen kunnen worden, bijvoorbeeld door het toepassen van stijvere of juist slappere vloeren of een zwaarder fundament. De exacte maatregelen kunnen echter pas in een later stadium nader worden gedimensioneerd omdat de uitwerking van de bouwplannen op dit moment nog niet voldoende gedetailleerd is.
Conclusie Door toepassing van doeltreffende maatregelen kunnen de trillingsniveaus teruggebracht worden tot onder de streefwaarde, waarmee een acceptabel woon- en leefklimaat geborgd wordt.
4.7 Fysieke Veiligheid
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in gebouwen goed aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zijn er op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Bluswatervoorziening Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.
Op basis van het huidige plan zijn er geen beperkingen; bij eventuele omlegging van waterleidingen is het bovenstaande een aandachtspunt.
Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken; doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg of ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.
Voor een beperkt aantal woningen, dat niet compleet herbouwd wordt, kan de bovenstaande afstand van 10 meter overschreden worden. Dit zal echter niet tot problemen leiden bij incidentbestrijding. Over de 'knip' die voor gemotoriseerd verkeer wordt gemaakt ter hoogte van de Muntmeesterlaan zijn afspraken gemaakt; bereikbaarheid langs deze zijde zal voor hulpdiensten gefaciliteerd worden door middel van een wegneembaar paaltje.
Op basis van het huidige plan zijn er dan ook geen beperkingen.
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
De voorwaarden ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen met betrekking tot bluswater en bereikbaarheid'.
4.8 Bodem
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport: Verkennend bodemonderzoek wijk Kolpingbuurt, datum 26-08-2016, Infrasoil.
Uit het bodemonderzoek blijkt: - De grond is licht verontreinigd met zware metalen en PAK. (0 – 2,0 meter diep); - het grondwater is niet onderzocht; - er is geen asbestverontreiniging aangetroffen.
Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik als wonen. Bij de aanvraag van een Omgevingsvergunning zal volgens afspraak aanvullend bodemonderzoek plaatsvinden ter plaatse van de te slopen woningen; tevens zal het trace van de te vernieuwen wegen aanvullend worden onderzocht.
Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming worden zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging verwacht.
4.9 Water
De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet. Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
- Landelijke Handreiking Watertoets 2 (RIZA, december 2006)
- Waterbeheerprogramma 2016-2021 (Waterschap Rivierenland)
- Afsprakenkader Riolering “Samen door één buis” (Waterschap Rivierenland)
Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gemeentelijk grondgebied ten oosten van het Maas Waalkanaal en ten zuiden van de Waal. Voor dit gebied is het “Waterplan Nijmegen” relevant. De Kolpingbuurt ligt tussen het spoor naar Den Bosch en het Goffertpark. Een deel van deze buurt wordt gereconstrueerd, waarbij zowel huizen gesloopt worden en vervangen door grotere huizen, als huizen gerenoveerd worden. Ook wordt de openbare ruimte gereconstrueerd, waarbij enkele dwarsstraatjes komen te vervallen.
Het is de verwachting dat het verhard oppervlak in het plangebied iets zal afnemen door meer groen in de openbare en private ruimte en minder bebouwing,
Waterplan Nijmegen (2001) Het in juni 2001 vastgestelde Waterplan Nijmegen vormt de inhoudelijke en procesmatige basis voor het samen werken aan een duurzame waterketen, een gezond veerkrachtig watersysteem en een aantrekkelijke leefomgeving in Nijmegen tegen de laagste maatschappelijke kosten. Belangrijke relevante doelstellingen zijn:
1. Gezond maken van de stadswateren; 2. Afkoppelen van regenwater op een liefst zichtbare wijze; 3. Bevordering van het waterbewustzijn bij de Nijmegenaren.
De doelstellingen uit het Waterplan waren reeds grotendeels overgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP2010 t/m 2016). Het Waterplan is nu grotendeels afgerond, alleen bij de vijvers in sportpark Winkelsteeg (buiten het plangebied) loopt nog onderzoek en zullen maatregelen worden genomen. Overige zaken worden in het nieuwe verbrede Rioleringsplan 2017-2023 meegenomen. Met name de aandacht voor klimaatadaptatie neemt toe en daarmee de wens om een stad te hebben, die voorbereid is op klimaatverandering en kan omgaan met hevige regenval en hittestress.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 Het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2010-2016 geeft invulling aan de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater(overlast). Het GRP beschrijft welke activiteiten en hoeveel geld en personeel nodig zijn om deze zorgplichten uit te voeren. In het GRP 2010-2016 ligt het accent op meer en beter beheren. Dit betekent onder andere: gegevens goed op orde krijgen en houden, gericht meten aan de riolering en grondwater, en maatwerk bij het vaststellen van de juiste maatregelen op het juiste tijdstip.
Een aantal andere belangrijke uitgangspunten en activiteiten in het GRP 2010-2016 zijn:
1. Om de kwaliteit van riolering op een goed niveau te houden wordt deze vaker gerepareerd en gerenoveerd in plaats van volledig vervangen; 2. De gevolgen van de klimaatontwikkeling voor water in de stad worden onderzocht; 3. Het afkoppelen van de hemelwaterafvoer van het riool blijft doorgaan, maar meer gericht op het oplossen van regenwateroverlast problemen. Bij het afkoppelen van openbare ruimte wordt vooral gezocht naar combinaties met verbetering van groen. De voorkeur gaat uit naar bovengronds infiltreren.
Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) Het gemeentelijk beleid voor het afkoppelen van hemelwaterafvoer is opgenomen in de Nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013). Na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 is de beleidsnota aangepast aan de nieuwe wetgeving. De beleidsnota geeft invulling aan de wijze waarop een bouwende partij, bij de afgifte van een omgevingsvergunning, kan aantonen dat het regenwater naar redelijkheid op eigen terrein wordt verwerkt. Daarnaast geeft de beleidsnota regels voor het concrete ontwerp van infiltratievoorzieningen in de openbare ruimte.
De belangrijkste wijziging ten opzichte van 2010 is dat er functionele eisen gesteld worden aan het ontwerp van verwerking regenwater op particulier terrein en dat de beleidsnota van toepassing is op geheel Nijmegen. Conform het Bouwbesluit is er geen verschil meer in het wel of niet verwerken van regenwater bij verschillende rioolstelseltypen. Voor alle rioleringen geldt dat in principe, naar redelijkheid, het regenwater op eigen terrein verwerkt dient te worden.
Oppervlaktewater Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er vindt bij hevige regenbuien wel bovengrondse afwatering van buiten het plangebied naar de wijk plaats en ook weer eruit. Zie de betreffende paragraaf over hemelwater.
Grondwater Het plangebied valt buiten het grondwaterbeschermingsgebied, dat hoort bij drinkwaterwinning Heumensoord. De grondwaterwinning zelf heeft geen effect op de bestaande en nieuwe huizen, omdat het grondwater overal voldoende diep zit (10-15m). De gemeente is bevoegd gezag voor bodem- en grondwaterkwaliteit. Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet mogen wijzigen. De wijk ligt op een overgang van de stuwwal naar het kanaal. De maaiveld hoogte in het plangebied verloopt van circa 23m+ NAP (noordoost) naar circa 20m+ NAP (zuidwest). Het grondwaterpeil ligt tussen 7,5 en 8m + NAP.
Riolering/hemelwater Voor het hele plangebied geldt, in het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water, het gemeentelijk beleid om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde riool. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd.
De riolering is uitgevoerd als een gemengd stelsel en dateert van de aanleg van de wijk (begin tot midden jaren vijftig). Enkele strengen zijn aan vervanging toe, maar liggen in straten/paden, die bij de reconstructie van de openbare ruimte verdwijnen. Andere strengen, zoals in de Kolpingstraat zullen zodanig van nieuwe huisaansluitingen worden voorzien, dat bekeken moet worden of deze strengen niet geheel nieuw aangelegd moeten worden.
Voor de af te koppelen en nieuwe dakoppervlakken zijn op privaat terrein weinig mogelijkheden aanwezig. Derhalve is afgesproken om op openbaar terrein de infiltratievoorzieningen aan te leggen, waarin zowel het private als publieke deel van het regenwater te bergen. Hiervoor moet een water- en rioleringsplan worden opgesteld bij het aanvragen van de omgevingsvergunning.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben VNG en UvW afgesproken om de stedelijke waterberging te toetsen. Sinds 2015 zijn gemeente Nijmegen en Waterschap Rivierenland bezig met berekeningen voor waterberging. Volgens de 2D modelleringen is in de Kolpingbuurt zelf geen sprake van regenwateroverlast op straat. Dit komt door de hoogteverschillen die het water doorvoeren naar elders via het spoor en de Muntweg (zie figuur).
Het gebied Neerbosch Oost, dat ten noordwesten van de Kolpingbuurt ligt, blijkt echter wel kwetsbaar voor regenwateroverlast. Volgens de modelleringen met bovengrondse afstroming van regenwater (2D) bij extreme neerslag komt er bovengronds regenwater over de Muntweg stromen vanuit het oosten. De Kolpingbuurt voert onder die omstandigheden regenwater af naar de Muntweg en dus naar Neerbosch Oost. Dat betekent dat het zeker de voorkeur heeft om regenwater zoveel mogelijk van het riool af te halen en in het plangebied te infiltreren, zodat de druk op de wijk Neerbosch Oost wordt verminderd.
4.10 Flora En Fauna
Natuurbeleid Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000 of Beschermde Natuurmonumenten) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten. Het plangebied ligt ook niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.
Flora- en faunawet De Nederlandse Flora- en faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd, zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ, de uitvoerende dienst is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVOnl).
Medio 2015 is een toets Flora en Fauna in het plangebied uitgevoerd door bureau Staro uitgevoerd (zie bijlage Staro toets flora en fauna d.d. 21 mei 2015 projectnummer 15-0099). Uit dit onderzoek komt naar voren dat er geen beschermde flora binnen het plangebied aanwezig is en dat dit, gelet op de gebiedseigenschappen, niet te verwachten is. Dit geldt ook voor beschermde soorten amfibieën en grondgebonden zoogdieren, mogelijk komen er wel algemene soorten voor. Vanwege de bouwkundige constructie van de woningen is het redelijkerwijs uit te sluiten dat steenmarters verblijfplaatsen hebben in de woningen. Door eventuele rooiwerkzaamheden van houtige gewassen (bomen en struiken) uit te voeren buiten het broedseizoen van vogels, kunnen negatieve effecten op algemeen voorkomende soorten voorkomen worden. Tijdens het veldbezoek zijn bij enkele woningen nestplekken van huismussen vastgesteld. Deze nesten zijn jaarrond beschermd een ontheffing van de Flora en faunawet is noodzakelijk. Hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk. De woningen zijn in principe geschikt als verblijfplaats van gierzwaluwen en vleermuizen, nader onderzoek is nodig om hier duidelijkheid over te krijgen.
In 2015 en 2016 is nader onderzoek verricht naar de aanwezigheid van vleermuizen en nesten van huismus en gierzwaluw. (zie bijlage Nader onderzoek Flora- en Faunawet de Kolping in Nijmegen - Looplan 2016-664-11101 d.d. 30 september 2016)
De onderzoeksresultaten laten zien dat er vijf zomerverblijven en negen paarverblijven van de Gewone dwergvleermuis zijn vastgesteld, één nest voor de gierzwaluw en zeven nesten voor de Huismus. Voor genoemde soorten is een ontheffing noodzakelijk en moeten vervolgstappen genomen worden.
Als onderdeel van de Aanvraag ontheffing Flora & faunawet is een Activiteitenplan opgenomen (Activiteitenplan – Groot onderhoud en sloop woningen De Kolping te Nijmegren – nummer 2016-664-11374 Loo Plan voor bos, natuur en landschap). Kort samengevat worden in het actieplan de volgende maatregelen en voorzieningen getroffen:
- Door de planning van de werkzaamheden en het aanbrengen van (tijdelijke) voorzieningen zijn de effecten op de soorten slechts tijdelijk en hebben geen invloed op de populatie. Door het aanbrengen van meer en van kwalitatief duurzame permanente verblijfplaatsen voor de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis en het versterken van de groenstructuur, is zelfs een positieve invloed op de populatie te verwachten.
- Voor de bestaande verblijfplaatsen van de drie soorten worden volgens de wettelijke richtlijnen voldoende tijdelijke voorzieningen getroffen in de directe omgeving van het plangebied. In de permanente situatie worden voor alle soorten ruim voldoende nieuwe verblijfplaatsen gecreëerd.
Soort | Aantal huidige verblijven | Wijze mitigatie en aantallen | ||
Aantal vereist | Tijdelijk | Permanent | ||
Gewone dwergvleermuis | 14 | 56 | 56 kasten (VK WS 01 en Schwegeler 2FE) | Gootbetimmering geschikt maken bij 63 huizen (350 meter) 16 inbouwkasten (8 x 2 geschakelde kasten) geschikt als winterverblijf (Schwegeler 2FR) |
Huismus | 7 | 14 | 14 kasten (Systeemkast eco) | Mussenvide1 bij 63 huizen (350 meter = 700 potentiële nestplaatsen) |
Gierzwaluw | 1 | 5 | 5 kasten (NK GZ 04) | 25 inbouwkasten op kopse kanten |
- De aangetroffen beschermde soorten (huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis) vormen geen populatie op zich, maar maken deel uit van een metapopulatie die de hele bebouwde kom van Nijmegen omvat. Door het aanbrengen van tijdelijke en permanente voorzieningen, zijn er geen effecten te verwachten op de gunstige staat van instandhouding. De werkzaamheden hebben geen effect op het verspreidingsgebied van de soorten. De hoeveelheid geschikt habitat is voor en na de ingreep gelijk.
- De werkzaamheden worden zodanig gefaseerd uitgevoerd dat er zo min mogelijk werk wordt uitgevoerd dat effect kan hebben op de verblijfplaatsen in de meest kwetsbare periode van de soorten. Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld en de werkzaamheden worden begeleid door ecologen.
- Alle voorgenomen werkzaamheden volgen de richtlijnen en voorwaarden zoals genoemd in de Soortenstandaards huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis.
Alternatieven en breed maatschappelijk belang De voorgenomen werkzaamheden zijn specifiek voor de in deze ontheffing aangevraagde woningen. Alternatieven voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn dan ook niet aan de orde. Met de voorgenomen maatregelen wordt invulling gegeven aan het nationaal energieakkoord om woningen in eigendom van woningcorporaties versneld energiezuinig te maken. Alle woningen worden goed geïsoleerd waardoor het energielabel van de woningen sterk wordt verbeterd. De economische levensduur van de maatregel is > 25 jaar. De voorgenomen maatregelen zijn een uitwerking van het landelijke energieakkoord om maatregelen te treffen om huurwoningen in 2050 klimaatneutraal te hebben. Dit heeft primair een wezenlijk gunstig effect voor het milieu. Daarnaast wordt met de sloop en nieuwbouw het woningbestand aangepast aan de huidige en toekomstige behoefte aan woonruimte voor minder draagkrachtige huurders in de regio.
Ontheffing Door het ruim toepassen van mitigerende maatregelen is er geen wezenlijke invloed op de populaties van de soorten. Er wordt geen afbreuk gedaan op de gunstige staat van instandhouding en kan er op basis van artikel 2, derde lid van het vrijstellingsbesluit een ontheffing worden verleend.
Een Ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet is reeds verkregen.
De ontheffing, kenmerk FF/75C/2016/0487.toek.td, is verleend voor de periode van 1 februari 2017 tot 31 december 2019 en heeft betrekking op de gewone dwergvleermuis, gierzwaluw en huismus.
Gemeentelijk beleid
Coalitieakkoord 2014-2018
Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voort gezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen.
Bij de inrichting van de nieuwe woonomgeving, de pleintjes, kunnen bewoners participeren over de invulling en de uitwerking van deze pleintjes.
Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
- Inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang; - een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad; - vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen; - de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand.
De Kolpingbuurt grenst aan het Goffertpark, een van de belangrijke parken van de stad en drager van de hoofdgroenstructuur in deze buurt.
Ecologie van de stad Natuur komt niet alleen voor in groene gebieden buiten de stad. Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn tuinen ook van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen.
Uit het nader onderzoek voor de Flora- en Faunawet blijkt dat de Kolpingbuurt een belangrijk leefgebied is voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Alle drie soorten gebruiken de woonwijk niet alleen als foerageergebied, maar er zijn ook daadwerkelijk nesten en verblijfsplaatsen waar genomen. De voorgenomen activiteiten mogen alleen uitgevoerd worden als er een ontheffing van de flora- en faunawet verkregen is. Voorafgaand aan de activiteiten moeten alternatieven aangeboden worden in de vorm van tijdelijke voorzieningen, mussenvides of -dakpannen, gierzwaluw dakpannen, inbouwkasten of andere mogelijkheden. In de bouwplannen en bij de renovatie van de woningen moeten deze voorzieningen weer terug komen. Het foerageergebied voor alle soorten zal tijdelijk geheel of gedeeltelijk verloren gaan. Bij de nieuwe inrichting van de woonomgeving en de tuinen, dient hier voldoende aandacht aan besteed te worden.
Groen en gezondheid Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving.
In de nieuwe inrichting komt meer ruimte voor groen en spelen. Verspreid door de buurt worden woningen gesloopt en worden pleintjes gecreëerd. Bij de invulling van deze pleintjes worden bewoners nauw betrokken, zij worden uitgenodigd om mee te denken over de functies die daar mogelijk zijn.
Groen en klimaat Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het fijnstofprobleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.
Het uitgangspunt voor de Kolpingbuurt is meer groen en een hogere kwaliteit voor de woonomgeving. Voorkomen moet worden dat er meer verharding komt, dan in de huidige situatie.
Ambities voor groen in relatie tot water Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.
Handboek Stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling. In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen.
Het bomenbestand in de Kolpingbuurt is van belang voor de kwaliteit van de woonomgeving, maar is geen onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De bomen aan de Muntweg, de ontsluitingsweg van de buurt, maken wel deel uit van de hoofdboomstructuur. Een belangrijk deel van de bomen in de Kolpingbuurt heeft een goede conditie en levensverwachting. Het is de ambitie om deze kwalitatief waardevolle bomen te behouden en in te passen in het nieuwe plan. In onderstaand overzicht zijn de meest waardevolle bomen opgenomen. Wanneer de groeiplaatsomstandigheden, zowel ondergronds of bovengronds, veranderen, zal een Bomen Effect Analyse (BEA) gemaakt moeten worden om de effecten voor de boom vast te kunnen stellen.
Bijzondere bomen Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen.
In de Kolpingbuurt is één boom aangemerkt als waardevol. Het is de paardekastanje in de Ariënsstraat. Op de bovenstaande kaart is deze boom met het cijfer 1 aangegeven. Deze boom is met de aanduiding "Waardevolle boom" opgenomen op de verbeelding en als zodanig beschermd in de regels.
4.11 Cultuurhistorie En Archeologie
Cultuurhistorie
Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren. De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Gemeentelijk beleid
Monumentenverordening De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Aandachtslijst Cultureel Erfgoed De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.
Nota Cultureel Erfgoed Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart
Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart.
Gebiedstype 2 In deze gebieden gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst. De monumenten geven aanknopingspunten om de geschiedenis zichtbaar te houden. Er zal daarom in deze gebieden geen afzonderlijke aandacht zijn voor individuele bebouwing.
Cultuurhistorische analyse De Kolpingbuurt is gelegen tussen de spoorlijn Nijmegen - Den Bosch, de Muntweg en Neerbosscheweg. Voor 1955 heette dit gedeelte van de Muntweg nog Hatertseveldweg. De Muntweg en Hatertseveldweg kruisten elkaar vroeger bij de spoorwegovergang. In 1955 zijn de namen van het laatste deel van de wegen omgewisseld, zodat de Muntweg geheel ten zuiden van de spoorlijn kwam te liggen en de Hatertseveldweg ten noorden ervan. Voor de jaren '50 was het gebied geheel onbebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog was er een groot woningtekort. Er moesten snel en veel, en daarom goedkoop, woning gebouwd worden. De woningbouwverenigingen namen bijna de helft van de woningbouw voor hun rekening. De gemeente Nijmegen stelde uitbreidingsplannen vast. De Kolpingbuurt maakt geen deel uit van een wijk die is opgezet volgens de wijkgedachte, zoals andere naoorlogse wijken en buurten in Nijmegen (bijvoorbeeld Heseveld en Hatert).
De Kolpingbuurt is gebouwd door de in 1947 opgerichtte Rooms-Katholieke Arbeiders Woningvereniging Kolping. Deze Woningvereniging kwam voort uit de Katholieke Gezellenvereniging Nijmegen, opgericht in 1880. Deze Nijmeegse vereniging maakte deel uit van het internationale Kolpingwerk. De Duitse priester Adolph Kolping zette zich in de negentiende eeuw actief in om het lot van met name jonge katholieke arbeiders te verbeteren. In 1849 richtte hij in Keulen de eerste Gezellenvereniging op, ook bekend als Sint Jozef Gezellenvereniging en later de Kolpingvereniging. De Nijmeegse vereniging richtte naast de woningbouwvereniging ook een carnavalsvereniging, een toneelclub, een zangvereniging en de Avondnijverheidsschool St. Joseph op. Het verenigingsgebouw, het Kolpinghuis, bevindt zich aan de Smetiusstraat 1.
Met de bouw van de Kolpingbuurt werd begonnen in september 1950. Pater H. van Ruth heeft op 10 oktober 1950 de eerste steen gelegd in het pand Ariënsstraat 1. Het ontwerp van de woningen was van architectenbureau Van Broekhuis uit Nijmegen. De bouw werd uitgevoerd door aannemerbedrijf B. van Berkel.
Cultuurhistorische waarden De woningen in de Kolpingbuurt hebben geen architectuurhistorische waarde. Ook is er geen sprake van een waardevolle samenhang tussen stedenbouwkundig ontwerp en architectuur.
Bestemmingsplanwijziging Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is er geen aanleiding voor het maken van verdere opmerkingen. Er zijn geen bezwaren tegen de bestemmingsplanwijziging.
Archeologie
Archeologische uitgangsprincipes Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen: dat wat eenmaal vernietigd is, kan nooit meer hersteld worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
Rijksbeleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Ook dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet.
Provinciaal beleid De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken.
De provincie heeft van het Rijk ook een rol gekregen bij het juridisch beschermen van erfgoederen met een uitzonderlijk nationaal belang. Dit is geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Van belang voor dit plangebied is daarbij de Romeinse Limes. De provincie Gelderland heeft de opdracht om de kernkwaliteiten en het begrenzen van deze zone nader uit te werken. Dit is verwerkt in de provinciale Omgevingsverordening Gelderland, waar de Limes aan bod komt in art. 2.7.6. De bedoeling is de Romeinse Limes voor te dragen voor de status van UNESCO Werelderfgoed.
De vertaling naar de praktijk is dat er bij eventueel archeologisch onderzoek rekening gehouden moet worden met deze kernkwaliteiten. In de huidige versie van deze kaart (augustus 2016) ligt de Limeszone buiten het plangebied. Er is dus, op dit moment, geen sprake van een provinciaal belang. Dit kan theoretisch nog veranderen gedurende het UNESCO-nominatietraject.
Gemeentelijk beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Archeologie binnen het plangebied Het plangebied ligt in een gebied met de bestemmingsplan waarde archeologie 1. Deze waarde wordt gekoppeld aan gebieden waar we of geen gegevens hebben, of waar een lage of middelhoge verwachting is op het aantreffen van archeologie. In dit geval is het vooral het ontbreken van archeologisch onderzoek in het plangebied en de directe omgeving. Dat wil dus zeggen dat er wel archeologische waarden in het geding kunnen zijn, maar dat we die op dit moment niet kennen, en niet kunnen waarderen.
Benodigd onderzoek Omdat binnen het hele plangebied geen enkel archeologisch onderzoek is uitgevoerd kan er niet vastgesteld worden of er sprake is van archeologische waarden. Dit zal nog door middel van onderzoek vastgesteld moeten worden.
Het hieronder afgebeelde schema geeft aan hoe archeologisch onderzoek ingedeeld is. In dit geval moet er nog begonnen worden met de inventariserende fase.
Het advies is om te beginnen met een archeologisch bureauonderzoek, waarbij nadrukkelijk een verstoringenkaart deel van het rapport moet zijn. Indien nodig kan een aansluitend booronderzoek het verwachtingsmodel dat uit dit bureauonderzoek komt toetsen.
De maatregelen die de gemeente kan opleggen om de aanwezige waarden te beschermen hangen af van de voorgenomen plannen. Waar mogelijk zal de gemeente streven naar behoud in situ.
Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst. Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister (artikel 5.10). Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze Minister (artikel 5.11). Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.
4.12 Verkeer En Parkeren
Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied ligt tussen de Muntweg, Muntmeesterlaan en het spoor Nijmegen - 's Hertogenbosch en wordt aan de noord-oostzijde begrensd door de Ariënsstraat. Het plangebied wordt voor het gemotoriseerd verkeer via de wegenstructuur binnen het plan voornamelijk ontsloten via de Muntweg. De Muntweg is een weg die valt onder de categorie gebiedsontsluitingsweg.
Er blijft een verbinding voor noodsituaties mogelijk via de Kolpingstraat met de Muntmeesterlaan.
De aansluiting op de Muntmeesterlaan heeft een wegneembaar paaltje als afsluiting. Reden hiervoor is de bereikbaarheid van het spoor zo optimaal mogelijk houd in verband met externe veiligheid.
De Muntmeesterlaan is ingericht als een fietsstraat en maakt onderdeel uit van de snelfietsroute Nijmegen-Beuningen. Deze weg valt onder de categorie erftoegangsweg.
Langzaam verkeer: Het plangebied kan vanuit zowel de Muntweg en als de Muntmeesterlaan ontsloten worden door fietsers en voetgangers.
Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen aan de Muntweg. Deze bevinden zich op ca. 20 meter loopafstand van het kruispunt Muntweg - Engelsstraat.
Brandweerput: Deze put ligt nabij het spoor en dient bereikbaar te zijn voor een brandweerauto. Rondom deze put dient men met een vrije werkruimte rekening te houden.
Expeditie Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.
Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening (2016)'. Het plangebied Kolpingbuurt valt in gebied “schil / overloopgebied”.
Verkeersveiligheid Aan de hand van de wegencategoriseringskaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.
Het plangebied ligt aan de Muntweg, een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h en aan de Muntmeesterlaan, een erftoegangsweg met maximumsnelheid van 30 km/h.
Verkeerstoename: Doordat er in het plangebied minder woningen komen is er een geringe verkeersafname. De afname van het verkeer is voor de Muntweg en de Muntmeesterlaan niet significant.
4.13 Kabels En Leidingen
Kabels en (riool)leidingen vormen voor de planontwikkeling geen belemmering.
4.14 Niet Gesprongen Explosieven (Nge)
De veiligheid ten opzichte van explosieven (mits binnen het plangebied aanwezig) moet altijd verzekerd zijn voor er grondwerk verricht wordt.
4.15 Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat, de duurzaamheidsagenda 2011-2015 en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd.
Hoofddoelstelling is dat Nijmegen op termijn energieneutraal wordt en dat de stad zich voorbereidt op klimaatverandering. Kernbegrippen hierbij zijn mitigatie en adaptatie.
Mitigatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
Opwekking duurzame energie Nijmegen wil in 2045 een stad zijn die in zijn eigen energiebehoefte voorziet. Energiebesparing en duurzame energie zijn de leidraad en iedereen in de stad kan straks meewerken aan deze lange termijn energievisie. Inzetten op duurzaamheid is tegelijk een belangrijke kans voor economische groei. Nijmegen kan in 2045 een energieneutrale stad zijn door 50% energie te besparen en 50% energie duurzaam op te wekken (ten opzichte van totaal stedelijk energieverbruik 2009). Het plan biedt ruimte op duurzame energie op daken op te wekken. De geplande renovatie van een deel van de woningen voorziet in een forse reductie in energiegebruik van die woningen.
Het plangebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Klimaataspecten In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Door groenontwerp en waterhuishouding te combineren kunnen de aanwezige en potentiele ecologische waarden van het gebied vergroot worden. Voor woningbouw en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Nijmegen en de corporaties hebben het Groen Akkoord ondertekend, dat voorziet in het gebruik van de GPR-methodiek om prestaties van gebouwen in beeld te brengen, voor zorgwoningen is een aanvullende checklijst opgesteld.
Gezondheid
Gezondheid wordt bepaald door persoonlijke factoren en omgevingsfactoren. Deze laatste worden onder meer beïnvloed door de activiteiten in en om het bestemmingsplangebied. In de hierboven beschreven ordeningssystematiek wordt het aspect gezondheid niet rechtstreeks genoemd. De huidige bestemmingsplansystematiek biedt geen instrumenten om voor dit aspect een integraal formeel bindend kader op te stellen. De door de VNG gehanteerde bedrijfscategorieindeling is wel op de belangrijkste omgevingsfactoren (hinder door geluid, stof, luchtverontreiniging en bestrijdingsmiddelen en externe veiligheid) gericht en geeft daarmee, samen met de onderzoeken naar bodem-, lucht- en geluidskwaliteit een basis voor het verantwoorden van gezondheidsaspecten in het bestemmingsplan. Uit deze paragrafen in de toelichting van dit bestemmingsplan blijkt dat het plan binnen wettelijke - en beleidsnormen realiseerbaar is.
Daarnaast zijn terreininrichtingsaspecten (ontsluitings- en groenstructuur, de verkeersstructuur en langzaam verkeersroutes) bepalend voor de mate waarop de invloed van de omgevingsfactoren op gezondheid van omwonenden en gebruikers van het terrein wordt teruggedrongen.
Een derde belangrijk aspect is gezondheidsbeleving. Duidelijke informatie over activiteiten op het terrein geeft omwonenden en gebruikers de mogelijkheid een reëel beeld van hun situatie te vormen. Een specifiek onderwerp waar dit voor geldt in dit bestemmingsplan is de risicobeleving vanwege de aanwezigheid van de route gevaarlijke stoffen. Hiervoor wordt verwezen naar de paragraaf externe veiligheid.
Concluderend kan gesteld worden dat binnen dit plan gezondheidsaspecten voldoende zijn afgewogen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.
5.2 Systematiek Van De Planregels
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen Midden 2015 - 1 (Kolpingbuurt) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Met de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over te vergoeden plankosten aan gemeente Nijmegen, door ontwikkelaar uit te voeren werkzaamheden en aan ontwikkelaar ter beschikking gestelde middelen voor een gedeelte van deze werkzaamheden.
In de planexploitatie G717 Kolpingbuurt herstructurering, zijn de kosten en de sluitende dekking opgenomen. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Door de aangegeven dekking is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro vastgesteld te worden.
De in verband met of ten gevolge van het onderhavige project door de gemeente Nijmegen te betalen planschade als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 onder letter b Wro en nadeelcompensatie op basis van de Nadeelcompensatieverordening 199 en de daarmee verband houdende onderzoeks- en procedurekosten zijn voor risico en rekening van de ontwikkelaar.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
Voor dit bestemmingsplan is op 30 november 2016 een vooraankondiging gepubliceerd.De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken van 15 december 2016 tot en met 25 januari 2017 ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op 14 december 2016.Er zijn 4 zienswijzen ingediend. Op deze plaats wordt verwezen naar de zienswijzennota, waarin de ingekomen zienswijzen zijn weergegeven en van een gemeentelijke reactie zijn voorzien. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve zijn er (juridisch bindende) wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd. Voor deze wijzigingen wordt verwezen naar het raadsvoorstel en de zienswijzennota.
7.2 Overleg
Er spelen geen rijks-, provinciale dan wel waterschapsbelangen. Met Prorail heeft ambtelijk vooroverleg plaatsgevonden.
Reactie 1 Prorail:
Externe Veiligheid 1. In paragraaf 4.5 Externe Veiligheid ontbreekt een directe verwijzing naar Basisnet. Wij verzoeken u de tekst aan te passen met de verwijzing en conclusie op basis van Basisnet Spoor. 2. Op pagina 26 van het concept-ontwerpbestemmingsplan wordt verwezen naar het advies van de veiligheidsregio “De Veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft hierover advies uitgebracht (d.d. 21 september 2016) welke geen aanleiding geven deze paragraaf aan te passen.” Graag dit advies toevoegen of toesturen. Het is nu niet controleerbaar.
Geluid Verzoek om in onderbouwing op te nemen waarom gekozen is voor de maatregelen dove gevel/geluidsluwe zijde en niet andere maatregelen (verwijzing naar akoestisch onderzoek, o.a. Rapportnummer H 5756-1-RA-001 d.d. 3 oktober 2016).
Trillingen Omdat woningbouw gepland is dichtbij het spoor kan trillinghinder voor de (toekomstige) bewoners ontstaan vanwege het spoorgebruik. Wij vragen u dan ook om onderzoek naar trillinghinder mee te nemen in het voorontwerp ontwerpbestemmingsplan “Kolpingbuurt”. Wij adviseren u om in de uitwerking van het plan eisen mee te geven t.a.v. de constructie van de gebouwen, zodat trillinghinder in de gebouwen vanwege het spoorgebruik, zo min mogelijk wordt ervaren.
Antwoord 1 Gemeente:
Externe Veiligheid 1. De betreffende tekst is aangepast. 2. Het advies van de Veiligheidsregio is Prorail toegezonden.
Geluid In het ontwerpbesluit hogere waarde zijn de afwegingen terug te vinden en niet in het akoestisch onderzoek. Dit ontwerpbesluit ligt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter visie. Bij de bouwblokken 16 en 17 gaat het om de zolderverdiepingen die doof worden uitgevoerd. Op de zolderverdiepingen komen geen woon- en slaapkamers, daar komen onbenoemde ruimten en die zijn verder niet geluidsgevoelig. Talis heeft daarnaast ook aangegeven dat het dak boven de onbenoemde ruimten op de zolderverdiepingen wordt uitgevoerd met pannen. In het bestemmingsplan wordt er niet zo gedetailleerd gekeken, dat gebeurt bij de omgevingsvergunning. Bij bouwblok 33 gaat het om de derde en vierde bouwlaag die doof worden uitgevoerd. De woningindeling/woningplattegrond maakt dat dat hier een prima oplossing is omdat de woon- en slaapkamers aan de geluidsluwe zijde worden gesitueerd en de douche en berging aan de zijde met dove gevels. Een douche en berging zijn geen geluidsgevoelige ruimten.
Trillingen De grond in de Kolpingbuurt bestaat uit grof zand. Grof zand is een bodemsoort die trillingen niet heel ver doorgeeft in de grond. Klei en leem doen dat veel meer. Vermoedelijk, ook al staat de nieuwe bebouwing van bouwblok 33 dicht op het spoor, zal er niet veel aan de hand zijn. In de bestemmingsplanfase wordt niets gedaan met trillinghinder. Talis heeft adviesbureau Peutz opdracht gegeven voor een oriënterend onderzoek (1e fase). Dat onderzoek is nog niet klaar bij de start van de aanbesteding, maar wordt via een nota van inlichtingen toegevoegd. Uit dat onderzoek volgen mogelijk prestatie-eisen t.a.v. trillingen in het appartementengebouw.
Reactie 2 Prorail:
Geluid
Hoe wordt gewaarborgd dat de zolderverdiepingen met dove gevels en niet geluidgevoelige gebruiksfunctie deze dove gevels en gebruiksfuncties behouden?
Trillingen Wij zijn van mening dat ondanks zand bodem in Nijmegen trillingen op dergelijke korte afstanden van het spoor voelbaar kunnen zijn en dus toch een relevant aspect kan zijn. In het bestemmingsplan krijgt dit geen plek. Dat is een keuze. Bij het bouwplan wordt er mogelijk wel rekening mee gehouden door Talis. Echter omdat er in het Bouwbesluit geen eisen aan trillingen worden gesteld is het onzeker of er ook daadwerkelijk rekening mee gehouden zal worden en de kans op trillinghinder aanwezig blijft.
Antwoord 2 Gemeente:
Geluid In de omgevingsvergunning worden de wel/niet gebruiksfuncties omschreven. Woningbouwvereniging Talis moet daaraan voldoen.
Trilllingen Wij waren bij de vorige beantwoording al bezig met een trillinghinderonderzoek maar konden nog niet garanderen dat het al gereed zou zijn als het ontwerpbestemmingsplan ter visie wordt gelegd. Inmiddels is duidelijk dat het onderzoek op tijd gereed is en daarmee tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd.