Buitengebied, wijzigingsplan Zuiderzeestraatweg 320
Wijzigingsplan - Gemeente Oldebroek
Vastgesteld op 31-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Buitengebied, wijzigingsplan Zuiderzeestraatweg 320 met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG200-VG01 van de gemeente Oldebroek;
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw en waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aan-huis-verbonden beroep
het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.7 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bed en breakfast
een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit, aan maximaal vier personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
1.10 bestaand
- 1. voor bouwwerken die krachtens de Wabo zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
- a. aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning, een omgevingsvergunning voor het bouwen of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden, ten tijde van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan;
- 2. voor het overige gebruik:
- a. bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.14 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, metaal, steen of enig ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, aan een landschapselement of aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, van dat landschapselement of van dat gebied heeft gemaakt;
1.21 dakkapel
een bescheiden uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, met uitzondering van e-commerce;
1.23 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een wijzigingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.24 erker
een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:
- de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
- de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
- de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter is, waarboven een vloerafscheiding van maximaal 1,00 meter is toegestaan;
- de oppervlakte niet meer dan 6 m² is;
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.27 kelder
een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;
1.28 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.29 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.30 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes;
1.32 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.33 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;
1.34 paardenbak
een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte of een aangepaste bodem, waar naast africhting en training van het paard eveneens toetsing van de prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
1.35 paddock
een ruimte, eventueel (deels) overdekt, waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen;
1.36 peil
het aansluitend afgewerkte terrein waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
1.37 perceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.38 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden en waaronder in ieder geval wordt verstaan, een erotische massagesalon, een escortservice, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een seksautomatenhal, een seksbioscoop of een sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 trekkershut
een gebouw met een eenvoudige constructie (inclusief sanitaire voorzieningen) en een beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;
1.40 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.41 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door het college aan te wijzen gevel;
1.42 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
- dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
- op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
- voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.1 afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer gerekend op 20 centimeter beneden de bovenzijde van de afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het hobbymatig agrarische gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het waardevolle open polderlandschap met de waardevolle graslanden;
- c. het behoud van de openheid en van het verkavelingspatroon;
met daaraan ondergeschikt:
- d. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
- e. beplanting, bermen en waterlopen;
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. paden en wegen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:?
- j. andere werken;
- k. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
3.2 Bouwregels
- 1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- b. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
- c. er mogen geen kassen worden gebouwd;
- d. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
- e. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.'
3.3 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het college kan bij de omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub 1 en toestaan dat er gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden worden gebouwd, mits:
- a. de schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van het hobbymatig houden van vee, nabij de perceelgrens en zo mogelijk langs de bosrand, een houtsingel en/of een andere beplantingsstrook;
- b. de afstand van een schuilgelegenheid tot de bestemmingsgrens van een bestemming 'Wonen' niet minder dan 30,00 meter zal bedragen;
- c. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer dan 3,00 meter zal bedragen;
- d. de noodzaak van de schuilgelegenheid en de gewenste noodzakelijke oppervlakte van de schuilgelegenheid wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer dan 30 m mag bedragen;
- e. de schuilgelegenheid de wezenlijke kenmerken of de wezenlijke waarden (bijvoorbeeld de openheid) van het desbetreffende gebied niet significant of in beperkte mate zal aantasten;
- f. de schuilgelegenheid maximaal aan drie zijden met wanden omsloten is;
- g. niet meer dan één schuilgelegenheid wordt gebouwd;
- h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden.
- 2. Het college kan bij de omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub 2 onder a en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst, met een bouwhoogte van niet meer dan 12,00 meter.
- 3. Het college kan bij de omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub 2 onder e en toestaan dat er een omheining ten behoeve van een paardenbak wordt gebouwd met een maximum hoogte van 1,50 m, mits tevens de ontheffing in artikel 3.5 sub 2 is verleend.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- f. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
- g. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
- h. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
- i. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdings-middelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50,00 meter ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen;
- j. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
- k. het opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
- l. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van caravans;
- m. het storten van afvalstoffen en van puin.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het college kan bij omgevingsvergunning afwijken, van het bepaalde in artikel 2.1 van de Wabo, juncto artikel 3.4 van het onderhavige plan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
- 2. Het college kan bij de omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4 onder h en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een paardenbak mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het bebouwingsbeeld;
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. de landschappelijke waarden;
- d. de milieusituatie;
- e. de natuurlijke waarden;
- f. de woonsituatie.
3.6 Omgevingsvergunningvoor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- 2. mantelzorg;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. erven, terreinen en tuinen;
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
- 1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter en dieper dan de op de in Bijlage 1 Archeologische beleidskaart opgenomen Archeologische beleidskaart aangegeven oppervlakte en diepte, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- 2. In afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 voor te leggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
- a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte van de te slopen bebouwing niet wordt meegerekend met de oppervlakte zoals bedoeld onder lid 1, de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
- b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
- c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,5 m onder het bestaande maaiveld;
- d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- 3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
- 4. Indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
- 5. Het bepaalde onder 1 tot en met 4 geldt niet voor het bouwen van een bouwwerk op gronden met een op basis van de Archeologische beleidskaart aangegeven lage archeologische verwachtingswaarde.
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
- a. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische monumenten' op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Behoudens het bepaalde in lid 5.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangewezen gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en de werkzaamheden uit te voeren:
- a. Aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- b. Aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
- c. Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installatie en apparatuur;
- d. Diepploegen, zijnde het extra diep – meer dan 0,5 m onder het maaiveld – omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
- e. Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
- 2. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- a. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- b. Werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
- c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1 bij c, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
- d. Voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- e. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
- f. Voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,5 m onder het omliggende bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van:
- 50 m2 in een gebied met een Waarde – Archeologische monumenten.
- 120 m2 in een gebied met een Waarde – Hoge archeologische verwachting;
- 500 m2 in een gebied met een Waarde – Middelhoge archeologische verwachting;
- 2.500 m2 in een gebied met een Waarde – Lage archeologische verwachting;
- g. Werken en werkzaamheden op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- 3. De onder lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- 4. Indien het onder 3 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
- 2. de bestemmingsregels toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
- 3. éénmalig afwijken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- b. Een in a, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 5. de verkeersveiligheid;
- 6. de woonsituatie.
- 5. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Parkeren en laden en lossen
8.2 Kleinschalige bouwperceel- of veldopstelling van zonnepanelen
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sub a, vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Het eerste lid onder artikel 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 10.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 10.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid onder artikel 10.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijziingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied, wijzigingsplan Zuiderzeestraatweg 320'.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op .........
, voorzitter T.H. Haseloop-Amsing
, griffier J. Tabak.
Bijlagen
Bijlage 1 Archeologische Beleidskaart
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 3 Nota Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De agrarische activiteiten op het perceel Zuiderzeestraatweg 320 in Oldebroek zijn beëindigd. Initiatiefnemer heeft daarom een verzoek ingediend bij de gemeente om de voormalige bedrijfswoning om te mogen zetten naar een reguliere woning. De voormalige agrarische schuur zal worden gebruikt ten behoeve van de opslag van voertuigen t.b.v. het onderhoud van het land.
Het college heeft aangegeven in principe onder voorwaarden medewerking te willen verlenen.
De principemedewerking geldt voor het omzetten van de bestemming 'Agrarisch-3' naar 'Wonen-1' middels de wijzigingsbevoegdheid welke is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007, artikel 5.7 lid 2 én het toevoegen van een pre-mantelzorgwoning conform de uitgangspunten van de beleidsnotitie 'kleinschalige' woningbouw initiatieven. Hiervoor is op 2 juni 2023 een tijdelijke pmgevingsvergunning (met nummer R2023-00277) verleend voor de duur van 10 jaaren is er een tijdelijk huisnummer 320 M1 toegekend.
Voor de wijziging is dit wijzigingsplan opgesteld, bestaande uit een verbeelding, regels en een toelichting, en is de juridisch-planologische regeling die het realiseren van het initiatief mogelijk maakt.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het perceel Zuiderzeestraatweg 320 in buurtschap Broekdijk, is gelegen aan de noord-oostzijde van de kern Oldebroek.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Het perceel bevindt zich aan de noordzijde van de Zuiderzeestraatweg, met aan de wegzijde de bebouwing en daarachter de agrarische gronden.
Kadastrale gegevens
Kadastrale gemeente : Oldebroek
Sectie : AF
Nummers : 292 en 465
Afbeelding 1.2: Uitsnede kadastrale kaart met globale plangrens (rode lijn)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het "Buitengebied, wijzigingsplan Zuiderzeestraatweg 320" bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.0269.BG200-VG01) en een renvooi
- regels (met bijbehorende bijlagen)
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Aanwezige bebouwing
De voormalige woonboerderij dateert uit 1925 en staat op de gemeentelijke monumentenlijst. De boerderij bestaat uit één laag met een rietenkap. Aan het woongedeelte van de boerderij bevinden zich nog de originele luiken in de kleuren rood, wit en groen. Het achterdeel is voorzien van stalramen. Daarnaast bevinden zich enkele bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 300 m2.
De grote schuur achterop het perceel heeft dienst gedaan als materieelschuur. Dit betreft een stalen spanten materieelschuur voorzien van aluminium damwandpanelen en een golfplaten dak.
De kleinere schuur ervoor heeft dienst gedaan als stal voor schapen/paardjes. Dit betreft een houten spanten schuur voorzien van aluminium damwandpanelen en een golfplaten dak.
De schuur gelijk achter het huis was stal voor de koeien en tevens melkhok. Dit betreft een houten gebinten schuur met stenen wanden en een rieten kap die later is voorzien van een golfplaten dak.
De deel van de boerderij heeft dienst gedaan als stal voor de koeien. Dit betreft een houten gebinten boerderij met stenen wanden en een rieten kap.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto bestaande bebouwing
Ontsluiting
De boerderij en de bedrijfsbebouwing worden ontsloten aan de westzijde van de boerderij en het erf wordt begrensd door een rij bomen. Achter deze rij bomen bevindt zich de ontsluiting voor de achterliggende agrarische grond.
Omliggende functies
De omgeving bestaat voornamelijk uit lintbebouwing aan de Zuiderzeestraatweg. Deze bebouwing bestaat voor het grootste deel uit woningen. Op een afstand van circa 90 meter bevindt zich aan de Zuiderzeestraatweg 326 een tweewielercentrum en op een afstand van circa 110 meter, aan de Zuiderzeestraatweg 310 een agrarisch bedrijf.
Afbeelding 2.2: Aanzicht vanaf de Zuiderzeestraatweg
2.2 Geldend Planologisch Regime
Voor het plangebied is het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 december 2009. Afbeelding 2.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch - 3' met bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (Parapluplan Oldebroek). Daarnaast geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - monument'. In artikel 5.7 lid 2 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch -3' te wijzigen in de bestemming 'Wonen -1', mits
- a. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen;
- b. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelings mogelijkheden worden beperkt;
- c. het voormalige boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
- d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de woonsituatie.
2.3 Gewenste Situatie
De agrarische functie wordt gewijzigd in een woonbestemming. De voormalige monumentale boerderij wordt behouden en krijgt een reguliere woonbestemming. De overige agrarische schuren/gebouwtjes krijgen ook een woonbestemming en dienen onder andere voor de opslag van machines voor het bewerken van de agrarische gronden (hobbymatig).
De monumentale boerderij wordt gerestaureerd, met het oog op behoud van de monumentale waarde. Er vinden geen sloopwerkzaamheden plaats.
Met dit initiatief wordt een duurzame invulling gegeven aan het perceel; er wordt gehoor gegeven aan het woningtekort, de toenemende zorgvraag voor ouderen, verduurzaming van een oude woning en het huidige beleid van het kabinet om de omvang van de agrarische sector te verkleinen om zo de uitstoot van stikstof en broeikasuitstoot te verminderen.
Voor het perceel is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (zie Bijlage 2 Inrichtingsplan van de regels).
Kenmerken Zuiderzeestraatweg 320
Zuiderzeestraatweg 320 betreft een karakteristiek erf. De agrarische functie is al lange tijd geleden gestopt. In de afgelopen jaren hebben er ondanks de beëindiging nauwelijks wijzigingen plaats gevonden op het erf, waardoor het ensemble aan gebouwen gebleven is zoals het de laatste jaren van bedrijfsvoering is geweest. Vanwege de slechte staat van diverse bijgebouwen zijn er gaandeweg bedrijfsvoering wel diverse bijgebouwen gesloopt. Op het erf is duidelijk zichtbaar dat de boerderij op een verhoging is gebouwd. Langs het perceel aan de oostzijde staan nog oude fruitbomen en fruitstruiken. Aan de westzijde van het perceel bevindt zich een rij Eiken. Ter hoogte van de materieelschuur bevinden zich 2 Eiken (1 Eik op naastgelegen perceel). Op het naastgelegen perceel loopt vervolgens een windsingel van Hazelaar het weiland in.
Afbeelding 2.3: Kenmerken Zuiderzeestraatweg 320
Landschappelijke inpassing
Met inachtneming van de omgevingsvisie Oldebroek komt de nadruk te liggen op behoud, aanvulling en versterking van de kenmerken van het monumentale erf en het slagenlandschap zoals dan kenmerkend is voor de boerderijen langs de Zuiderzeestraatweg, gelegen aan het open polderlandschap. Door een zorgvuldige aanvulling op het bestaande erf blijft het karakter behouden en wordt deze versterkt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van streekeigen erfbeplanting.
Afbeelding 2.4: Landschappelijke inpassing
Hoofdstuk 3 Beleid
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
3.1.2 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:
- 1. Defensie
- a. Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
- b. Militaire terreinen
- 2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
- 3. Natuurnetwerk Nederland
- 4. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- 5. IJsselmeergebied
Defensie:
- Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit zijn twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
- Militaire terreinen
In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszones en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.
Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:
Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepalingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.
- Natuurnetwerk Nederland:
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.
- IJsselmeergebied:
De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen bevatten die bebouwing en/of landaanwinning binnen het IJsselmeergebied mogelijk maken.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval raakt het plan geen nationale belangen die voortkomen uit de Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij voorliggend plan is sprake van een wijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Dit is minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
3.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de visie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de verordening de regels en afspraken om de opgaven uit de visie te realiseren. De beleidskaders zijn allebei op 1 maart 2019 in werking getreden. Inmiddels is een nieuw geconsolideerde versie waaraan het plan is getoetst.
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De wereld is continu aan verandering onderhevig waardoor er veel op de inwoners van Gelderland afkomt. Denk hierbij aan het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze onderwerpen vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. Er moeten keuzes worden gemaakt over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland aantrekkelijk te houden voor inwoners en bedrijf is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Denk hierbij aan:
- goed bereikbare voorzieningen;
- aansprekende evenementen;
- unieke cultuurhistorie;
- inspirerende culturele voorzieningen;
- mooie natuur;
- goed woonklimaat.
Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met zeer uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt van beleid. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is momenteel erg groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Doordat de monumentale boerderij wijzigt van een bedrijfswoning naar een reguliere woning blijft de monumentale boerderij, doordat deze wordt verduurzaamd, behouden.
De overige gebouwen blijven behouden, waardoor er sprake is van het benutten van bestaande gebouwen.
Onderhavig plan is dan ook in overeenstemming met de ambities van de provincie Gelderland.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
In de omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. In de omgevingsverordening staan regels met betrekking tot woonlocaties. In artikel 2.1 (regionale woonagenda) staat dat per regio de gemeentebesturen een regionale woonagenda dienen op te stellen en een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen deze door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Enkele voorwaarden daarbij zijn:
- er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Gesteld wordt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2.1 uit de Omgevingsverordening aangezien de monumentale boerderij verduurzaamd wordt en zo behouden kan blijven.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek
3.3.2 Volkshuisvesting
3.3.3 Welstandsnota 2014
3.3.4 Klimaatneutraal Oldebroek
3.3.5 Energieneutraal
De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is “Al het vastgoed duurzaam”. Op 1 januari 2020 is het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend worden de nieuwbouwwoningen conform de huidige wet- en regelgeving zo energieneutraal mogelijk gerealiseerd.
3.3.6 Parkeernota Oldebroek 2014
3.3.7 Afvalwaterketenplan
3.3.8 Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen/beleid hogere waarden geluid
3.3.9 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid
Er is sprake van functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning. De woning wordt verbetert en zal hierdoor zijn monumentale status behouden. Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.2 Archeologie
4.1.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie' is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een plan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
4.2.2 Situatie plangebied
In maart 2023 is door Eco Reest Bodem BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek. Het doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).
De bodemonderzoeksstrategie is opgesteld conform de geldende NEN normen en protocollen. De veldwerkzaamheden en laboratorium werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de actuele beoordelingsrichtlijn en accreditatieschema.
Verkennend chemisch bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is op basis van de resultaten van het huidige onderzoek met betrekking tot het overig terrein verworpen.
Met betrekking tot de bovengrondse dieseltank is de onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie op basis van de resultaten van het huidige onderzoek verworpen. Ter plaatse is geen bodemverontreiniging aangetroffen.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming wonen van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Verkennend asbestonderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek concluderen wij dat in de geanalyseerde mengmonsters van de boven van het pad met puin en de toplaag van de bodem ter plaatse van de onverharde druppelzone B van het asbestverdachte dak asbest is aangetoond.
De ter plaatse aangetoonde gehalten aan asbest liggen onder de helft van de interventiewaarde. De hypothese “verdachte locaties” wordt op grond van de resultaten van het huidige asbestonderzoek met betrekking tot de onderzochte terreindelen puin met pad en druppelzone B bevestigd.
Omdat ter plaatse alleen asbestvezels in de bodem zijn aangetoond en geen plaatmateriaal in de bodem is aangetroffen, kan het huidige resultaat worden beschouwd als representatief voor de bodemkwaliteit van de betreffende terreindelen. Het uitvoeren van een nader asbestonderzoek met behulp van sleuven geeft hierin geen ander inzicht. Het gewogen gehalte aan asbest is tevens kleiner dan de helft van de interventiewaarde. Daarom is er, conform de NEN 5707, geen aanleiding voor een nader onderzoek.
4.2.3 Conclusie
Het aspect bodem is geen belemmering voor het plan.
4.3 Ecologie
4.3.1 Wettelijk kader
In het plan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De provincie Gelderland heeft hiervoor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) opgesteld.
Het GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
4.3.2 Situatie plangebied
Er vinden geen wijzigingen plaats ten opzichte van de huidige situatie aangezien er sprake is van een functie verandering van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. De woning wordt met name intern verbouwd. Aan de buitenzijde worden staldeuren en mestluiken open gezet. aan de binnenzijde hiervan komen kozijnen met glas. De deeldeur wordt vervangen door dubbele deuren.
Er worden geen nieuwe openingen gemaakt in de gevel, zodat de bestaande monumentale waarde van de boerderij behouden blijft.
Er is geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming..
4.3.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de functiewijziging van de bestaande voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
4.4.2 Situatie plangebied
In het plangebied vindt er een wijziging plaats van een bedrijfswoning naar een reguliere woning, waardoor de personendichtheid niet toeneemt.
4.4.3 Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering voor het plan.
4.5 Geluid
4.5.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor plannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een plan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het plan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.
Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.5.2 Situatie plangebied
Het planvoornemen betreft een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Aangezien met onderhavig plan geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet vereist. Kortom, het aspect geluid vormt voor wat betreft wegverkeerslawaai geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5.3 Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor de wijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Algemeen
In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan een (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan.
Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant. Daarnaast heeft de GGD een advies opgesteld voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.
4.6.2 Situatie plangebied
In paragraaf 4.11.3 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van de in dit plan besloten ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Er is geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen per dag, waardoor voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
4.6.3 Conclusie
De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Algemeen
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn
4.7.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt vanwege de Zuiderzeestraatweg en de omliggende functies in een 'gemengd gebied'.
4.7.3 Situatie plangebied
4.7.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Wet geurhinder en veehouderij & activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De gemeente Oldebroek is conform de meststoffenwetgeving gelegen in een concentratiegebied.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
4.8.2 Toetsing
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich aan de Zuiderzeestraatweg 310, op een afstand van 75 meter. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- leefklimaat en omgekeerd wordt het agrarisch bedrijf in haar bedrijfsvoering niet beperkt door de realisatie van de vrijstaande woning.
4.8.3 Conclusie
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
4.9 Water
4.9.1 Vigerend beleid
4.9.2 Waterparagraaf
4.9.3 Conclusie
Het aspect water is geen belemmering voor dit plan.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage (Mer
4.10.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een plan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen dan voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.10.2 Situatie plangebied
4.10.3 Conclusie
Dit plan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Parkeren
Bij het opstellen van plannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014:
De gemeentelijke parkeernota geeft een parkeernorm per woningtype. Het initiatief ziet op één vrijstaande woning. Uitgaande van de geldende parkeernormen, te weten 2,5 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning zijn 3 parkeerplaatsen noodzakelijk. Het perceel is groot genoeg om 3 parkeerplaatsen te realiseren.
4.11.2 Verkeer
Ontsluiting van het verkeer vindt plaats op de Zuiderzeestraatweg. Dit is nu ook het geval. Het aantal verkeersbewegingen neemt met het initiatief niet toe.
4.11.3 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.12 Kabels En Leidingen
4.12.1 Algemeen
In het kader van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.12.2 Onderzoek
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.12.3 Conclusie
In en nabij het plangebied van dit plan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting Op De Plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het plan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
- 2. Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
- 3. Nadere eisen
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
- b. de milieusituatie:
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
- d. de sociale veiligheid:
- e. de verkeersveiligheid:
- f. de woonsituatie:
- 4. Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
- 5. Specifieke gebruiksregels
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
- 6. Afwijken van de gebruiksregels
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
- 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
Bestemmingen
Agrarisch (artikel 3)
De omliggende gronde. hebben deze bestemming.
Wonen (artikel 4)
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de in het plangebied beoogde woonperceel. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor één vrijstaande woning, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkapping geldt dat deze op minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen worden gebouwd. Hiervoor zijn bepaalde maximale goot- en bouwhoogtes en een oppervlaktemaat opgenomen.
Waarde - Archeologie (artikel 5)
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel:
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Algemene bouwregels
De algemene bouwregels gaan in op parkeren, laden en lossen.
- Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
- Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
5.2.5 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
5.3 Verantwoording Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een plan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het plan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Hier ingaan op de gekozen bestemmingen en gemaakte keuzes. Vooral specifieke bepalingen hier benoemen, als toelichting waarom er in dit geval voor maatwerk gekozen of voor bepaalde regels gekozen is.
5.4 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van plannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een plan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid Van Het Plan
6.1 Algemeen
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een plan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het plan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op initiatief van een ontwikkelaar. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een koop- en realisatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal grotendeels geregeld. Deze overeenkomst wordt tevens aangemerkt als anterieure-kostenverhaalsovereenkomst als bedoeld in de Wro. Als uitgangspunt bij het opstellen van de koop- en realisatieovereenkomst zal gelden dat een eventueel verschuldigde exploitatiebijdrage wordt verdisconteerd in de door de ontwikkelaar te betalen koopprijs voor het verwerven van de gemeentelijke gronden in het plangebied. In de overeenkomst is tevens opgenomen dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor eventuele planschade.
De economische uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan is hiermee voldoende aangetoond.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Algemeen
De procedures voor de vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Overleg en inspraak
Bij de voorbereiding van een plan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De gemeentelijke inspraakverordening bepaalt dat het bestuursorgaan zelf kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Met betrekking tot het voorliggende plan wordt geen formele inspraakprocedure gevolgd.
Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het plan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.
In hoofdstuk 7 zijn de resultaten van het vooroverleg samengevat en van een antwoord voorzien.
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan ligt voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage. Een ieder kan in deze periode zienswijzen indienen. Indien er zienswijzen worden ingediend worden deze samengevat en van een antwoord voorzien. Tevens wordt dan aangegeven in hoeverre het plan is aangepast naar aanleiding van de zienswijzen.
Participatie
De initiatiefnemer heeft de omgeving op de hoogte gesteld van de plannen. Hierbij zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt.
Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
7.1 Vooroverleg
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Gelderland
Het plan is vanwege de geringe planologische betekenis in het kader van vooroverleg, niet naar de provincie toegezonden.
7.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Het watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 2 Watertoets van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.
7.2 Inspraak
Participatie
In mei 2022 is de initiatiefnemer op bezoek geweest bij de directe buren op huisnummer 316. We hebben kennis gemaakt en toegelicht wat onze plannen waren met het perceel. Om plannen te kunnen realiseren wordt de bestemming van de boerderij om gezet naar wonen en de achtergelegen percelen omgezet van agrarisch-3 naar agrarisch-1. Na afloop van het bezoek hebben we in een brief kort samengevat waar het gesprek over is gegaan.
Directe buurman op huisnummer 322 is mondeling door de eigenaren van 320 op de hoogte gebracht. Hieruit bleek geen bezwaar. In mei 2023 zijn we als toekomstige eigenaren ook bij hem op bezoek geweest, waarvan de brief ook als bijlage is toegevoegd.
Beide brieven zijn als Bijlage 3 toegevoegd aan dit plan.
Gelet op de manier van het betrekken van omwonenden en de geringe planologische betekenis wordt geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp 'Buitengebied, wijzigingsplan Zuiderzeestraatweg 320' heeft vanaf woensdag 6 september 2023 tot en met dinsdag 17 oktober 2023 ter inzage gelegen. Hiermee is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan wordt ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek