Oldebroek, Lage Weide
Bestemmingsplan - Gemeente Oldebroek
Vastgesteld op 12-12-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Oldebroek, Lage Weide met identificatienummer NL.IMRO.0269.OB119-VG01 van de gemeente Oldebroek.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch of zakelijk gebied, dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar
woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bed en breakfast:
een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal vier personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huisverbonden-beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, dat geen interne verbinding heeft met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de onderzijde en aan de bovenzijde door een horizontale vloer of balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, exclusief de onderbouw en de kap;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, metaal, steen of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
1.22 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.23 dakkapel:
een bescheiden uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met uitzondering van e-commerce, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het leveren en/of het verkopen van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, alsook een ondergeschikte horecavoorziening;
1.25 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een seksinrichting;
1.26 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.29 horecabedrijf en/of horeca-instelling:
een bedrijf of een instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.30 horizontale diepte van een gebouw:
de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;
1.31 kampeermiddel:
een kampeerauto, een tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist; één en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.32 kunstwerk:
een met het oog op artistieke kwaliteit door kunstenaars beroepsmatig vervaardigd product;
1.33 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve voorzieningen, levensbeschouwelijke voorzieningen en uitvaart, sociaalculturele en sociaal-medische voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.34 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes;
1.35 ondersteunende horeca:
het consumeren en het daarvoor moeten betalen van (kleine) eetwaren en/of dranken in een inrichting die geen planologische hoofdbestemming "Horeca" heeft;
1.36 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;
1.37 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b indien in of op het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil;
1.38 perceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.39 rijenbouw:
een blok van meer dan twee zijdelings aaneengebouwde woningen;
1.40 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden en waaronder in ieder geval wordt verstaan een erotische massagesalon, een escortservice, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een seksautomatenhal, een seksbioscoop of een sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.41 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en
dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.42 verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
1.43 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;
1.44 voorgevelrooilijn:
zoals bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening;
1.45 woning / wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.46 zijdelingse perceelsgrens
de zijdelingse grens van een bouwperceel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
- bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
- erkers worden buiten beschouwing gelaten;
- op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
- voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van het bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplanting en bermen;
- b. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. kunstwerken;
- d. wadi’s/retentievijvers, waterberging en waterinfiltratie ten dienste van de waterhuishouding;
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen en lichtmasten;
- c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting of prostitutie;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- f. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- g. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
- h. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
- i. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- j. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden, woningen en bouwwerken ter plaatse van de bestemming zonder de aanleg en de instandhouding van het groen conform het in Bijlage 1 opgenomen groenplan, teneinde te komen tot een goede inpassing van het plan in de stedelijke omgeving.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. paden, pleinen, straten en wegen;
- b. uitwegen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijk afval en tuinafval;
- f. voorzieningen ten dienste van de (boven- en de ondergrondse) waterhuishouding;
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen en lichtmasten.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
- g. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
- h. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- i. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden, woningen en bouwwerken ter plaatse van de bestemming zonder de aanleg en de instandhouding van het groen conform het in Bijlage 1 opgenomen groenplan, teneinde te komen tot een goede inpassing van het plan in de stedelijke omgeving.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, waarbij het aantal woningen niet meer dan 3 mag zijn;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. erven, terreinen en tuinen;
- f. parkeren.
5.2 Bouwregels
- 1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan:
- a. 50% ten opzichte van het gehele bouwperceel bij vrijstaande woningen;
- b. 60% ten opzichte van het gehele bouwperceel bij halfvrijstaande woningen;
- c. 70% ten opzichte van het gehele bouwperceel bij rijwoningen.
- 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. als hoofdgebouwen mogen vrijstaande, halfvrijstaande en rijwoningen worden gebouwd;
- b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
- c. tenzij anders op de verbeelding is aangegeven dient de maatvoering van de hoofdgebouwen te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Goothoogte minimaal maximaal | Maximale bouwhoogte |
4,50 meter 6,00 meter | 10,00 meter |
- a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag aan de niet aaneengebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
- c. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de horizontale diepte van het bouwvlak niet meer dan 12,00 meter bedragen.
- 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
- a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen qua maatvoering te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte overkappingen | Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning |
3,50 meter | 5,50 meter | 3,00 meter | 100 m2 |
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
- het beroep of de bedrijfsmatige activiteit niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m²;
- i. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- j. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
- k. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- l. het storten van afvalstoffen en van vuil;
- m. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- n. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- o. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de gevel voor een andere woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- p. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- q. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden, woningen en bouwwerken ter plaatse van de bestemming zonder de aanleg en de instandhouding van het groen conform het in Bijlage 1 opgenomen groenplan, teneinde te komen tot een goede inpassing van het plan in de stedelijke omgeving.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 6 Wonen - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, waarbij het aantal woningen niet meer dan 3 mag zijn;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. erven, terreinen en tuinen;
- f. parkeren.
6.2 Bouwregels
- 1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
- 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
- b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
- c. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Goothoogte minimaal maximaal | Maximale bouwhoogte |
2,90 meter 6,00 meter | 10,00 meter |
- a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen niet minder dan 3,00 meter bedragen;
- c. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de horizontale diepte van het bouwvlak niet meer dan 15,00 meter bedragen;
- 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
- a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- b. bij het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dient één strook van ten minste 3,00 meter evenwijdig aan een zijdelingse perceelgrens onbebouwd te blijven;
- c. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte overkappingen | Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning | |
3,50 meter | 5,50 meter | 3,00 meter | 100 m2 |
- a. in afwijking van het bepaalde onder a mag daar waar op het groenplan in bijlage 1 bij de regels een bijgebouw voor de voorgevel van het hoofdgebouw is ingetekend, een bijgebouw voor de voorgevel worden gebouwd.
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
- 1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m2;
- i. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- j. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
- k. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- l. het storten van afvalstoffen en van vuil;
- m. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden, woningen en bouwwerken ter plaatse van de bestemming zonder de aanleg en de instandhouding van het groen conform het in Bijlage 1 opgenomen groenplan, teneinde te komen tot een goede inpassing van het plan in de stedelijke omgeving.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
- 2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 sub e en artikel 6.3 sub j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
- a. de bed en breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoners(s) van het perceel;
- b. de oppervlakte voor de bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m2 mag bedragen;
- c. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2, zonder een separate kookvoorziening;
- d. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats;
- e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 7 Wonen - 6
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 6" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, waarbij het aantal woningen niet meer dan 6 mag zijn;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. erven en tuinen;
- f. parkeren.
7.2 Bouwregels
- 1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
- 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen worden gebouwd;
- b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
- c. tenzij anders op de verbeelding is aangegeven dient de maatvoering van de hoofdgebouwen te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Goothoogte minimaal maximaal | Maximale bouwhoogte |
4,50 meter 6,00 meter | 10,00 meter |
- a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
- c. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de horizontale diepte van het bouwvlak niet meer dan 12,00 meter bedragen.
- 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwvlak gelden de volgende regels:
- a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen qua maatvoering te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte overkappingen | Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning |
3,50 meter | 5,50 meter | 3,00 meter | 100 m2 |
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
- het beroep of de bedrijfsmatige activiteit niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m²;
- i. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- j. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
- k. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- l. het storten van afvalstoffen en van vuil;
- m. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- n. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- o. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de gevel voor een andere woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- p. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- q. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden, woningen en bouwwerken ter plaatse van de bestemming zonder de aanleg en de instandhouding van het groen conform het in Bijlage 1 opgenomen groenplan, teneinde te komen tot een goede inpassing van het plan in de stedelijke omgeving.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Wonen - 7
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 7" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, waarbij het aantal woningen niet meer dan 7 mag zijn;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. erven en tuinen;
- f. parkeren.
8.2 Bouwregels
- 1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
- 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend rijwoningen worden gebouwd;
- b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
- c. tenzij anders op de verbeelding is aangegeven dient de maatvoering van de hoofdgebouwen te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte |
3,50 meter | 10,00 meter |
- a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de horizontale diepte van het bouwvlak niet meer dan 12,00 meter bedragen.
- 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwvlak gelden de volgende regels:
- a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen qua maatvoering te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte overkappingen | Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning |
3,50 meter | 5,50 meter | 3,00 meter | 100 m2 |
- a. in afwijking van het bepaalde onder a mag daar waar op het groenplan in bijlage 1 bij de regels een bijgebouw voor de voorgevel van het hoofdgebouw is ingetekend, een bijgebouw voor de voorgevel worden gebouwd;
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
- het beroep of de bedrijfsmatige activiteit niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m²;
- i. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- j. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
- k. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- l. het storten van afvalstoffen en van vuil;
- m. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- n. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- o. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de gevel voor een andere woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- p. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
- q. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden, woningen en bouwwerken ter plaatse van de bestemming zonder de aanleg en de instandhouding van het groen conform het in Bijlage 1 opgenomen groenplan, teneinde te komen tot een goede inpassing van het plan in de stedelijke omgeving.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Waterberging
Alvorens de gronden in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 4.1, 5.1, 6.1, 7.1 en 8.1 dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
- a. er is aantoonbaar gemaakt dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater gecompenseerd wordt conform de eisen en voorwaarden van het waterschap en van de gemeente en voorzien is van een waterberging met voldoende capaciteit;
- b. de compensatie dient tenminste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd te worden;
- c. de compensatie bedraagt tenminste 60 mm per m2 verharding conform de Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte 2023;
- d. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder c. bedoelde Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.
- e. de gestelde compensatie en voorwaarden dienen in stand te worden gelaten bij het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen en van het perceel volgens de doeleinden als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
- 2. Een in sub 1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de milieusituatie;
- c. de sociale veiligheid;
- d. het straat- en bebouwingsbeeld;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren en laden en lossen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het legaal gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 13.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 13.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid onder artikel 13.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Oldebroek, Lage Weide'.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op ......2020
, voorzitter T.H. Haseloop-Amsing
, griffier J. Tabak
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend plan maakt de realisatie van 16 nieuwe woningen mogelijk aan de Lage Weide 16 t/m 22 in Oldebroek. Op deze locatie is nu een touringcarbedrijf gevestigd.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de Lage Weide, in de bebouwde kom van de kern Oldebroek. De onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Oldebroek, Lage Weide" bestaat uit de volgende stukken:
- Verbeelding (tek. nr NL.IMRO.0269.OB119-VG01 en een renvooi);
- Regels (met bijhorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is gelegen aan de Lage Weide 16 t/m 22, in het zuidelijke deel van de kern Oldebroek. Rondom het plangebied ligt een woonwijk. Op de locatie is in de huidige situatie een touringcarbedrijf gevestigd. In het plangebied staat een groot bedrijfsgebouw met daarin een woning. Ten noorden van het grote bedrijfsgebouw staan drie vrijstaande (schuur)woningen. Het zuidelijk deel van het plangebied is nagenoeg geheel verhard. Het noordelijke deel betreft grasland. Het plangebied wordt voor een deel omsloten door een houtwal. De locatie wordt aan de westzijde ontsloten via de Lage Weide en aan de zuidoostzijde via de Luiting Matenlaan. De navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de bestaande situatie.
Luchtfoto bestaande situatie (bron: PDOK viewer)
2.2 Geldend Planologische Regime
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009", vastgesteld op 28 juni 2011. Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf - 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rijschool' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
Uitsnede bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van 16 nieuwe woningen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf -1'. Omdat het initiatief in strijd is met het geldende bestemmingsplan, is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
2.3 Gewenste Situatie
Met het plan wordt de locatie getransformeerd tot woningbouwlocatie. Het bedrijfsgebouw met daarin een woning wordt gesloopt. De drie bestaande vrijstaande (schuur)woningen blijven behouden. In het plangebied worden 16 nieuwe woningen gerealiseerd. De woningen zijn verdeeld over drie clusters met elk een eigen ontsluiting. Het type woningen zal bestaan uit rijwoningen, twee-onder-één-kap- woningen en vrijstaande woningen. Het plan biedt ter plaatse van de bestaande woningen ruimte voor flexibiliteit door daar verschillende type woningen toe te staan voor als de bestaande woningen ooit worden gesloopt en hier bijvoorbeeld rijwoningen worden teruggebouwd.
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het voorlopige ontwerp en groenplan. Hierop zijn 16 nieuwe woningen en de 3 bestaande woningen ingetekend. Het volledige groenplan is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels. De woningtypen en -aantallen zijn als volgt verdeeld:
- 3 vrijstaande woningen;
- 6 twee-onder-één-kap woningen;
- 4 tussen/hoekwoningen;
- 3 kleine rijwoningen;
- 3 bestaande (schuur)woningen.
Impressie toekomstige situatie
Het plangebied behoudt de bestaande ontsluitingen via de Luiting Matenlaan (zuidoost) en de Lage Weide (west) en krijgt een derde ontsluiting via de Weegbree (noordwest). Bij de vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen is ruimte om op eigen terrein te parkeren. Tevens worden in het plangebied openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. De openbare ruimte wordt tevens ingericht met openbaar groen en bomen. De woonpercelen worden deels omsloten door hagen en struweel.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan. Het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee past het plan binnen het rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid
Voorliggend initiatief betreft het realiseren van 16 nieuwe woningen op de locatie van een voormalig touringcarbedrijf in de bebouwde kom van Oldebroek. Met het plan is sprake van herontwikkeling / transformatie van een binnenstedelijke locatie. Hiermee is sprake van zuinig en duurzaam ruimtegebruik. Uit de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt de behoefte aan woningen in de gemeente Oldebroek (zie paragraaf 3.1.2.5). De nieuwe woningen worden stedenbouwkundig ingepast in de omgeving en zullen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het initiatief bij aan een dynamische, diverse en duurzame woon- en leefomgeving, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Het plan is passend binnen het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek 2030
3.3.2 Volkshuisvesting
3.3.3 Welstandsnota 2014
3.3.4 Klimaatneutraal Oldebroek
3.3.5 Energieneutraal
3.3.6 Parkeernota Oldebroek 2014
3.3.7 Afvalwaterketenplan
3.3.8 Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkeling/beleid hogere waarden geluid
3.3.9 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven) gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.
4.1 Cultuurhistorie
4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.2 Archeologie
4.1.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
4.2.2 Toetsing
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat in de bovengrond zintuiglijk zwakke bijmengingen met puin zijn waargenomen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. Zintuiglijk zijn in de vaste bodem, ter plaatse van de oliebar, smeerkuil, wasplaats met OBAS en (voormalige) bovengrondse tanks, geen oliecomponenten waargenomen. Met uitzondering van een licht verhoogd gehalte aan minerale olie in de bovengrond ter plaatse van een voormalige bovengrondse olietank, zijn in de vaste bodem geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. Het aangetoonde gehalte aan minerale olie overschrijdt in geringe mate de achtergrondwaarde en geeft geen aanleiding tot nader onderzoek. In het grondwater zijn, met uitzondering van licht verhoogde gehalten aan barium en chroom, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. De licht verhoogd aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan er geen bezwaren voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
4.2.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Ecologie
4.3.1 Wettelijk kader
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelderse Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het Gelderse Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
4.3.2 Situatie plangebied
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De volledige rapportage is toegevoegd als bijlage 3. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied is 'De Veluwe'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer ten zuiden de planlocatie. Door de omvang van de ontwikkeling (realiseren 16 woningen, gasloos gebouwd) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 5). Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In de quickscan Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat de te saneren bebouwing geen functie heeft voor beschermde soorten. Voorafgaand aan de mogelijke kapwerkzaamheden van een deel van de houtwal dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of er sprake is van een relevante functie voor boombewonende vleermuizen en kleine marterachtigen (bunzing en wezel). Dit aanvullende onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van kleine marterachtigen uitgesloten kan worden. Tijdens het onderzoek zijn een aantal verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Deze verblijfplaatsen zijn allemaal (ruim) buiten de begrenzing van de planlocatie waargenomen. Het onderzoek heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van essentiële foerageerlocaties of vliegroutes binnen de begrenzing van de planlocatie. Hierdoor is er geen sprake van overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming. Derhalve is het niet noodzakelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming voorhanden te hebben alvorens de beoogde ingreep uitgevoerd kan worden.
4.3.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichting en tijdens het transport ervan. OP basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto-, waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid geeft tot doel zowel individuele burger s als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet Milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van de risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid van een risicobron op zijn omgeving beoordelen. Daartoe wordt innen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. de oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichting (Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijhorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding
Voor d beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijhorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleiding.
Beleidsvisie externe veiligheid
in 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
4.4.2 Situatie plangebied
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website met het plangebied blauw omcirkeld.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen liggen. Met voorliggend plan wordt bovendien geen (beperkt) kwetsbaar object aan het plangebied toegevoegd.
4.4.3 Conclusie
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
4.5 Geluid
4.5.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidshinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogste toelaatbare waarde te voldoen.
Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.5.2 Situatie plangebied
Onderhavig plangebied ligt aan de Lage Weide in de bebouwde kom van Oldebroek. Spoorweglawaai en industrielawaai zijn hier niet aan de orde. Het plangebied ligt in een woonwijk met 30 en 15 km zones. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Gezien er sprake is van rustige wegen en rustige woonerven kan worden aangenomen dat er ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
4.5.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Algemeen
In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan.
Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
- een project 'niet in betekenende mate'' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenden mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant. Daarnaast heeft de GGD een advies opgesteld voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.
4.6.2 Situatie plangebied
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15554943 (aan de Zuiderzeestraatweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 15,2 µg/m3 | 16,2 µg/m3 | 9,5 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 16 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Tevens verdwijnt er met onderhavig plan een busbedrijf uit het plangebied. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is binnen deze zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.
4.6.3 Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Algemeen
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichting en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
4.7.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemening. Direct naast woningen komen ander functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activisten veel bepalend.
4.7.3 Situatie plangebied
Het plangebied ligt midden in een woonwijk met rondom geen andere functies dan wonen. Een nadere toetsing aan het aspect milieuzonering is daarom niet nodig.
4.7.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.8 Water
4.8.1 Vigerend beleid
4.8.2 Waterparagraaf
4.8.3 Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
4.9 Besluit Milieueffectrapportage (Mer)
4.9.1 Algemeen
De milieurapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op die manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een M.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieurapportage (bestemming in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor de activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieurapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r- (beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen c en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van he besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevaldefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.9.2 Situatie plangebied
4.9.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.10 Verkeer En Parkeren
4.10.1 Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de woningentypen en -aantallen, zoals aangegeven in paragraaf 2.3. Het plan voorziet in de realisatie van 3 vrijstaande woningen, 6 tweekappers, 4 tussen/hoekwoningen en 3 kleine rijwoningen. In onderstaande tabel is de parkeerbehoefte bepaald door het aantal woningen te vermenigvuldigen met de parkeernorm zoals die in de gemeentelijke parkeernota is vastgesteld. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 36,1 parkeerplaatsen, afgerond 37 parkeerplaatsen.
Woningtype | aantal woningen | parkeernorm | parkeerbehoefte |
Koop, vrijstaand | 3 | 2,5 | 7,5 |
Koop, twee-onder-een-kap | 6 | 2,4 | 14,4 |
Koop, tussen/hoek | 4 | 2,2 | 8,8 |
Kleine rijwoning* | 3 | 1,8 | 5,4 |
Totaal | 36,1 | ||
Totale parkeerbehoefte (afgerond) | 37 |
* voor een kleine rijwoning is aangesloten bij de parkeernorm voor een sociale huurwoning, omdat de parkeerbehoefte van deze woningen vergelijkbaar is
In bovengenoemde parkeerbehoefte wordt deels voorzien op eigen terrein en deels in het openbaar gebied.
Met voorliggend plan worden bij de vrijstaande woningen en tweekappers 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De praktijk leert dat deze 2 parkeerplaatsen niet volledig benut worden en daarmee niet volledig meetellen bij het invullen van de parkeerbehoefte. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein dat meegeteld wordt ligt lager, namelijk 16,2 parkeerplaatsen in plaats van 18. Omdat de opritten overal 4,5 m bij 5,5 m zijn wordt gerekend met 1,8 parkeerplaats per woning, er zijn 9 vrijstaande of twee-onder-een-kap woningen = 1,8 * 9. Daarnaast worden verplicht 23 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd (zie bijlage 1 bij de regels). Zoals uit onderstaande tabel blijkt, betekent dit dat hiermee in een aanbod van 39,2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Afgerond naar beneden levert dit 39 parkeerplaatsen op.
Woningtype | aantal woningen | mee te rekenen parkeerplaats | Aantal parkeerplaatsen | ||
Koop, vrijstaand | 3 | 1,8 | 5,4 | ||
Koop, twee-onder-een-kap | 6 | 1,8 | 10,8 | ||
Totaal parkeren op eigen terrein | 16,2 | ||||
Totaal parkeren in openbare ruimte | 23 | ||||
Totaal | 39,2 | ||||
Totaal te realiseren parkeerplaatsen (afgerond) | 39 |
Met voorliggend initiatief wordt voorzien in de verwachte parkeerbehoefte van 37 parkeerplaatsen door de aanleg van afgerond 39 parkeerplaatsen. In de regels van dit plan is het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen geborgd.
4.10.2 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied ligt in de bebouwde kom in een woonerf (15 km/u zone). Het initiatief betreft de bouw van 16 woningen. De woningen worden verdeeld in drie hofjes/clusters met elk een eigen ontsluiting: via de Lage Weide, Luiting Matenlaan en Weegbree. Hierdoor worden de nieuwe verkeersbewegingen verdeeld over de wijk. Met het plan verdwijnt er ook een woning en een touringcarbedrijf met bijbehorende verkeersbewegingen uit het plangebied Hierdoor kan het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie nog steeds iets toenemen, maar niet in die mate dat het problemen zou kunnen opleveren. De ontsluitingswegen en omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.
4.10.3 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting Op De Plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijhorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikte en hoe de onderlinge rangorde van functies is. - 2. Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden. - 3. Nadere eisen
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:- a. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed; - b. De milieusituatie:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking; - c. Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
Ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld; - d. De sociale veiligheid:
Uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om oriëntatie van de verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan; - e. De verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie: - f. De woonsituatie
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en uitzicht.
- a. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
- 4. Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
Van gevalt tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). - 5. Specifieke gebruiksregels
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikte overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt. - 6. Afwijken van de gebruiksregels
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming. - 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van riolering.
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Algemene bouwregels;
- Algemene gebruiksregels;
- Algemene afwijkingsregels;
- Algemene wijzigingsregels;
- overige regels.
5.2.5 Overige regelingen
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapkeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
5.2.6 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een stemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijke zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
5.3 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Groen', mede bestemd voor beplanting, bermen en groenvoorzieningen.
- 'Verkeer', ten behoeve van de ontsluitingen en parkeren.
- 'Wonen', ter plaatse van de bestaande woningen en ten behoeve van het realiseren van nieuwe rijwoningen en/of (half)vrijstaande woningen. Binnen deze bestemming zijn maximaal 5 woningen toegestaan.
- 'Wonen - 3', voor het realiseren van de vrijstaande woningen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen.
- 'Wonen - 6', voor het realiseren van de halfvrijstaande woningen. Woningen mogen uitsluitend halfvrijstaand worden gebouwd. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen.
- 'Wonen - 7', voor het realiseren van de rijwoningen. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen. Woningen mogen uitsluitend aaneengebouwd worden gebouwd. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen.
5.4 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook in overtreding die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid Van Het Plan
6.1 Algemeen
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk project of ontwikkeling is in dit geval geen sprake, omdat het niet voldoet aan onder andere het begrip bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en zoals aangewezen in artikel 6.2.1 van Besluit ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De initiatiefnemer heeft de omwonenden van de voorgenomen plannen op de hoogte gebracht middels een informatieavond. Zie het verslag hiervan in bijlage 8.
Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
7.1 Vooroverleg
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationaal belang schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Gelderland
Het plan is in het kader van vooroverleg naar de provincie toegezonden.
7.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl Op basis van deze toets is de 'korte procedure' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.
7.2 Inspraak
Gelet op de manier van het betrekken van omwonenden en de geringe planologische betekenis (zie paragraaf 6.3) wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De omwonenden zijn met een informatieavond geïnformeerd over het plan. Zie het verslag hiervan in bijlage 8.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 april 2023 tot en met 30 mei 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er 11 zienswijzen ingediend. Een samenvatting van de zienswijzen en de ambtelijke beantwoording van deze zienswijzen is vindbaar in de zienswijzennota in bijlage 9. Naar aanleiding van de zienswijzen hebben een extra bijeenkomst en gesprekken met omwonenden plaatsgevonden, waarbij in samenspraak o.a. het groenplan is opgesteld dat bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
Bijlage 1 Groenplan
Bijlage 2 Parkeernota 2014
Bijlage 1 Advies Archeologie
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 3 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 4 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 5 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 5 Voortoets stikstofdepositie