KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Huidig Planologisch Regime
1.4 Opzet Toelichting
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3 Bodem
4.4 Ecologie
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Milieuzonering
4.9 Water
4.10 Milieueffectrapportage
4.11 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten
5.1 Algemeen
5.2 Het Plan
5.3 Inrichting Plangebied
Hoofdstuk 6 Plansystematiek
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op Plansystematiek
6.3 Opzet Van De Regels
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
8.1 Algemeen
8.2 Vooroverleg
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Parkeernota 2014
Bijlage 1 Advies Regio-archeoloog D.d. 28 Mei 2019
Bijlage 2 'Verkennend Bodemonderzoek Noordsingel 2 Te Wezep', Tauw Bv, 19 Juli 2019
Bijlage 3 Voortoets Wnb, 30 Januari 2020
Bijlage 4 'Quickscan Flora En Fauna Noordsingel Te Wezep', Ruimte Voor Advies, 12 Juni 2019
Bijlage 5 'Akoestisch Onderzoek Noordsingel Ong. Wezep', Sain Milieuadvies, 4 Juli 2019
Bijlage 6 Watertoets D.d. 20 Juni 2019

Wezep, Noordsingel 2

Bestemmingsplan - gemeente Oldebroek

Vastgesteld op 05-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wezep, Noordsingel 2 met identificatienummer NL.IMRO.0269.WZ123-VG01 van de gemeente Oldebroek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.8 additionele voorzieningen

voorzieningen, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of aan een functie;

1.9 afwijking:

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.10 Algemene wet bestuursrecht:

Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

een in de regels en/of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.14 bed and breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.15 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis- verbonden beroep, voor een (dienstverlenend) bedrijf, voor een dienstverlenende instelling of voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;

1.16 Besluit omgevingsrecht:

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.17 Besluit ruimtelijke ordening

Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.18 bestaand:

1. voor bouwwerken die krachtens de Woningwet zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

  • aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning voor het bouwen, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

2. voor het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 bouwwerken behorende bij een paardenbak:

een omheining of een hekwerk en lichtmasten;

1.30 buitenbak, paardenbak, paardentrainingsveld of rijbak:

een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte of van een aangepaste bodem, waar naast africhting en training van het paard eveneens toetsing van de prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.31 college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;

1.32 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 dakkapel:

een ondergeschikte uitbouw die het hellende vlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;

1.34 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.35 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.36 erker:

een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:

  1. a. de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
  2. b. de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
  3. c. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1 meter is toegestaan; de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is.

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.39 horizontale diepte van een gebouw:

de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;

1.40 kelder:

een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;

1.41 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.42 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.43 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige elementen en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.44 normaal beheer en/of normaal onderhoud:

het beheer en/of het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.45 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.46 ondergronds:

onder peil.

1.47 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;

1.48 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
      • voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
      • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien in of op het water wordt gebouwd geldt:
      • het Normaal Amsterdams Peil;

1.49 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.53 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.54 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;

1.55 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.56 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidshinder, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.57 Wet milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.58 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.59 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.60 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.61 zolder:

een gedeelte in een gebouw dat direct onder het dak is gelegen en dat slechts geschikt is als bergruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.

2.1 afmetingen ander bouwwerk:

de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;

met daaraan ondergeschikt

  1. b. (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers;
  2. c. parkeren;

met de daarbij behorende:

  1. d. andere werken;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola's;
  3. f. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel.

3.2 Bouwregels

  1. 1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
  2. 2. Voor het bouwen van de overkappingen gelden de volgende regels:
    1. a. de bouwhoogte van (delen van) overkappingen mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
    2. b. de in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1,00 meter voor het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, met een oppervlakte van niet meer dan 5 m2.
  3. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
    2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    3. c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    4. d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    5. e. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    4. d. de sociale veiligheid;
    5. e. de verkeersveiligheid.
  2. 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 3 lid 3 sub 1, is de volgende procedure van toepassing:
    1. a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    4. d. gedurende de in artikel 3 lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid, anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  3. c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  4. d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting of prostitutie;
  5. e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  6. f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en vuil;
  7. g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  1. c. andere werken;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. e. erven, terreinen en tuinen;

4.2 Bouwregels

  1. 1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
  2. 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  2. b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  3. c. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
  4. d. tenzij anders op de verbeelding is aangegeven dient de maatvoering van de hoofdgebouwen te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
    Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte
    3,50 meter 10,00 meter
  5. e. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  6. f. indien niet anders op de verbeelding is weergegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  7. g. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de horizontale diepte van het bouwvlak niet meer dan 12,00 meter bedragen;
  8. h. op het bouwperceel dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor ten minste twee parkeerplaatsen per woning.
  1. 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
  1. a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  2. b. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen Maximale bouwhoogte gebouwen Maximale bouwhoogte overkappingen Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning waaronder een zwembad
3,50 meter 5,50 meter 3,00 meter 100 m2
  1. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
    2. b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
    3. c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    4. d. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    5. e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    6. f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
    7. g. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de verkeersveiligheid.
  2. 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 4.3, is de volgende procedure van toepassing:
    1. a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;gedurende de in artikel 4.3, sub 2, onder a, vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4, lid 1, sub a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden aangebracht, mits tevens de vergunning in artikel 4 lid 6 sub 4 is verleend.
  2. 2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 4 onder g, en toestaan dat er een omheining met een bouwhoogte van niet meer dan 1,50 meter ten behoeve van een paardenbak wordt gebouwd, mits tevens de vergunning in artikel 4 lid 6 sub 2 is verleend.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  3. c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  6. f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  7. g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  8. h. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  9. i. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand van een paardenbak tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5,00 meter bedraagt;
  10. j. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand van een paardenbak tot een bouwperceel met een gevoelige functie, minder dan 50,00 meter bedraagt;
  11. k. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
  12. l. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer dan 1.800 m² bedraagt;
  13. m. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
      • het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
      • de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m2;
  14. n. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  15. o. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  16. p. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  17. q. het storten van afvalstoffen en van vuil.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het college verleent een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4, lid 5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. 2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 5 sub h en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een paardenbak, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. a. het bebouwingsbeeld;
    2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de woonsituatie.
  3. 3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 5 sub j en toestaan de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan 5,00 meter, mits:
    1. a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    2. b. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
    3. c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.
  4. 4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 5 sub e en artikel 4, lid 5, sub o en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
    1. a. de bed en breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
    2. b. de oppervlakte voor de bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m² mag bedragen;
    3. c. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m², zonder een separate kookvoorziening;
    4. d. op eigen terrein dient ten behoeve van de bed en breakfast voorziening voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één extra parkeerplaats per kamer;
    5. e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Parkeer-, laad- en losruimte

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
    2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
  2. 2. Een in artikel 8, sub 1, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    1. a. de milieusituatie;
    2. b. de sociale veiligheid;
    3. c. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de woonsituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
    2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. 2. Het college kan eenmalig in afwijking van het vermelde in artikel 9 lid 1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub 1 met maximaal 10%.
  3. 3. Het bepaalde in artikel 9 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het bepaalde in artikel 9 lid 2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Wezep, Noordsingel 2

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 5 november 2020.

, voorzitter T.H. Haseloop-Amsing

, griffier J. Tabak

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft bij brief van 23 maart 2018 verzocht om medewerking te verlenen aan het realiseren van een extra vrijstaande woning (hierna: het plan) op het perceel Noordsingel 2 te Wezep. Het plan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Wezep Noord 2009. In dit bestemmingsplan is geen binnenplanse afwijking dan wel wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan mogelijk te maken. Dit betekent dat een herziening van het bestemmingsplan nodig is.

Bij brief van 20 juni 2018 is aan initiatiefnemer kenbaar gemaakt dat onder voorwaarden medewerking aan het plan kan worden verleend. Één van de voorwaarden is dat wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting en is de juridisch-planologische regeling die het realiseren van het plan mogelijk maakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het perceel Noordsingel 2 te Wezep (hierna: het plangebied), kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie M, nummer 5698, is gelegen in de woonkern Wezep. Het plangebied bestaat uit een onbebouwd deel en was vroeger een agrarisch perceel. Met de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Wezep-Noord is het plangebied getransformeerd naar een woonperceel. In 1996 is de bestaande woning naast het plangebied gerealiseerd. Naast deze woning is een weiland, zijnde het plangebied, gelegen. Initiatiefnemer wil ter plaatse van dit weiland het plan realiseren. De afbeeldingen 1 en 2 geven inzicht in de ontwikkeling van (de omgeving van) het plangebied en de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ123-VG01_0001.png"

Afbeelding 1. Ontwikkeling plangebied (bron: www.kadaster.nl)

Het plangebied is gelegen in de hoek van de Noordsingel en de Neder Enckweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ123-VG01_0002.png"

Afbeelding 2. Begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Huidig Planologisch Regime

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Wezep Noord 2009. Op grond van dit bestemmingsplan Buitengebied 2007 geldt voor het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen – 1' en 'Tuin'. De bestemming 'Wonen – 1' staat een vrijstaande woning toe. De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor het gebruik van de grond als tuin. Realisatie van het plan is voorzien op het gedeelte van het plangebied met de bestemming 'Tuin' en is hiermee in strijd. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Dit houdt in dat het plangebied mede bestemd is voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

Afbeelding 3 betreft een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldend bestemmingsplan. Op deze uitsnede is het plangebied in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ123-VG01_0003.png"

Afbeelding 3. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opzet Toelichting

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5, 6 en 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van het plan . Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op het gevoerde vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied betreft een onbebouwd perceel. Naast het plangebied staat een vrijstaande woning met een aangebouwd bijgebouw. Het onbebouwde deel betreft een grasveld (weiland) dat wordt gebruikt als tuin bij de woning. Aan de achterzijde van het het plangebied staat een bijgebouw behorende bij de woning op het perceel Wolthuisweg 6. Aan de overzijde van het plangebied is sprake van een open ruimte (groen). Deze open ruimte is het Buurtmidden, dat centraal in de woonwijk Wezep-Noord is gelegen.

Aan de overzijde van de Neder Enckweg vindt ook een herontwikkeling plaats: van agrarisch naar wonen.

Afbeelding 4 geeft een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ123-VG01_0004.png"

Afbeelding 4. Impressie plangebied (bron: Street View – mrt. 2019)

De huidige ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Noordsingel.

2.2 Gewenste Situatie

Op het onbebouwde deel van het plangebied wil initiatiefnemer een extra vrijstaande woning realiseren. Het plan sluit aan bij de structuur van de bestaande woningbouw en vindt aansluiting bij de ontwikkeling aan de overzijde van de Neder Enckweg. Afbeelding 5 geeft een impressie van de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ123-VG01_0005.png"

Afbeelding 5. Impressie gewenste situatie (bron: gemeente Oldebroek)

Voor een verdere uitwerking van de gewenste situatie heeft de stedenbouwkundige van de gemeente Oldebroek de volgende randvoorwaarden geformuleerd:

  • tussen de nieuwe en bestaande woning moet minimaal 2 x 3 meter tussenruimte aanwezig zijn; dat wil zeggen dat de nieuwe zij-erfgrens op minimaal 3 meter van de nieuwe en bestaande woning moet liggen. Op deze wijze ontstaan twee volwaardige woonkavels;
  • de voorgevelrooilijn van de nieuwe woning volgt de bestaande rooilijn van de Noordsingel;
  • het nieuwe woonvlak volgt aan de noordzijde de bestaande belijning en aan de oostzijde vanuit de belijning van het perceel Wolthuisweg 6;
  • het woonvlak wordt afgezoomd met een strook grond met de bestemming 'Tuin';
  • de nieuwe woning is met de kap gericht op de Noordsingel met een verbijzondering aan de zijde van de Neder Enckweg; de woning krijgt zo een tweezijdige oriëntatie;
  • een bijgebouw kan worden geplaatst in de vrije strook naast de bestaande woning of aan de achterzijde aansluitend op de achtergrens van het perceel Wolthuisweg 6;
  • parkeren (minimaal twee opstelplaatsen) vindt plaats op eigen terrein, en
  • gezien de hoeksituatie 'Noordsingel – Neder Enckweg' is een groene erfscheiding gewenst.

Hoofdstuk 3 Beleid

Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven relevante feiten en af te wegen belangen. Ingegaan wordt op het beleid van rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de onderzoeksaspecten.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.2 Toetsing van het plan aan het rijksbeleid

Het initiatief betreft de realisatie van twee woningen op een inbreidingslocatie in het dorp Oldebroek. Het Rijksbeleid is niet van betekenis voor dit plan. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.2.3 Toetsing plan aan het provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan staat het plan niet toe. Om die reden is het van belang te beoordelen of op grond van het gemeentelijk beleid medewerking kan worden verleend

3.3.2 Omgevingsvisie Oldebroek

Oldebroek is een woongemeente van agrarische oorsprong, met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving (in en buiten de kernen) waar het goed recreëren en verblijven is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Hierbij hoort de volgende visie:

- een rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving;

- ieder dorp een aantrekkelijk hart;

- een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied;

- werkgelegenheid;

- goede bereikbaarheid, en

- klimaatneutraal.

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De zogeheten IDee-kaarten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen hebben hierin een belangrijke rol. Deze kaarten benoemen de ontwikkelingsrichting van het gebied en de aandachts-/uitgangspunten voor kwaliteit en leefbaarheid.

Voor het plangebied geldt het deelgebied 'Wezep'. Voor dit gebied geldt onder andere als ontwikkelingsrichting de realisatie van woningbouw nabij de voorzieningen, waaronder levensloopbestendige woningbouw. Daarnaast gelden de volgende aandachts-/uitgangspunten:

- behoud groene buffer ten opzichte van Hattemerbroek; kernen mogen niet aan elkaar vastgroeien;

- ruimtelijke karakteristiek Zuiderzeestraatweg handhaven en waar mogelijk versterken, en

- zorgvuldig omgaan met het groen in de kern en de aansluiting daarvan op de groenstructuren in het buitengebied.

3.3.3 Welstandsnota gemeente Oldebroek 2014

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek 2014 (hierna: de Welstandsnota). In de Welstandsnota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Voor het plangebied geldt welstandsniveau 4 (welstandsvrij).

3.3.4 Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014

De Gemeente Oldebroek heeft de groenstructuren vastgelegd in de 'Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014' (hierna: de Groenvisie). In de Groenvisie zijn de belangrijkste groene hoofdstructuren van de gemeente weergeven en zijn adviezen gegeven over de verdere inrichting, beheer en gebruik van het openbaar groen in de gemeente. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.

3.3.5 Parkeernota Oldebroek 2014

Op dit moment wordt in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel in de Bouwverordening gemeente Oldebroek. Vanaf 19 november 2014 zal het parkeren in bestemmingsplannen geregeld moeten worden.

Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in bijlage 1 van de Parkeernota Oldebroek (hierna: de Parkeernota), in alle bestemmingsplannen zou ertoe leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de Parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (hierna: het GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.

De in de Parkeernota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is de Parkeernota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in de Parkeernota circa 10% lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van de Parkeernota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.

3.3.6 Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020

De Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020 (hierna: de Woonvisie) is vastgesteld in de raadsvergadering van 7 juli 2016. Met deze Woonvisie heeft de gemeente Oldebroek haar woonbeleid voor de komende jaren vastgesteld. Eén van de doelstellingen is een divers en kwalitatief woonaanbod.

De visie op het wonen in de toekomst is gericht op vier hoofdthema's. Eén van de hoofdthema's is 'Beschikbaarheid en betaalbaarheid'. ln de Woonvisie wordt geconstateerd dat de huishoudensgroei en daarmee de behoefte aan woningen de komende decennia afvlakt. Alsnog is er in de komende periode echter sprake van groei van zowel aantal inwoners en huishoudens. De groei zit met name in de groep oudere 1- en 2-persoonshuishoudens. Eén van de doelstellingen binnen het hoofdthema 'Beschikbaarheid en betaalbaarheid' is dat de woningvoorraad op termijn transformeert richting duurzaam, levensloopbestendig en betaalbaar. Voor de kern Wezep is één van de accenten om levensloopbestendige woningen toe te voegen nabij het centrum. Het plan voldoet hier aan.

3.3.7 Volkshuisvesting

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma (hierna: het KWP) geeft de gemeente Oldebroek aan dat zij voldoende (levensloopbestendige) woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek.

3.3.8 Klimaatneutraal Oldebroek

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

3.3.9 Energieneutraal

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is “Al het vastgoed duurzaam”. Op 1 januari 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen energieneutraal worden opgeleverd.

3.3.10 Bed en Breakfast

In de Nota Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten (hierna: de Nota R&T) wordt de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De Nota R&T wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente Oldebroek. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast-voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.

3.3.11 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

De bouw van twee woningen in het plangebied is in lijn met het gemeentelijk beleid, nu voor starters dan wel senioren wordt gebouwd. Dit draagt bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek om diverse kwalitatief hoogwaardige woningen aan te bieden.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Cultuurhistorie En Archeologie

4.2.1 Cultuurhistorie

4.2.2 Archeologie

4.2.3 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.3.2 Situatie plangebied

Tauw bv uit Deventer heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 19 juli 2019, projectnummer 1271329, 'Verkennend bodemonderzoek Noordsingel 2 te Wezep'. Door Tauw is op basis van het onderzoek geconcludeerd dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar is voor het plan.

Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar het bodemonderzoek, dat is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.

4.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming (hierna: de Wnb) en het Gelders Natuurnetwerk (voorheen EHS; hierna: het GNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten, vastgelegd in de Wet Natuurbescherming.

4.4.2 Situatie plangebied

4.4.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid, en
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

4.5.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart op www.risicokaart.nl is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen, en
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.

4.6.2 Situatie plangebied

Het plangebied is niet gelegen in een akoestisch aandachtsgebied.

4.6.3 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

De geluidbelasting van 30 km-wegen speelt wel een rol in de ruimtelijke afweging. Er zal bij de nieuw te realiseren bestemming moeten worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er kan bij deze beoordeling worden aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh.

Sain milieuadvies uit Vaassen heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie van 4 juli 2019, kenmerk 2019-3061. Door Sain is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de geluidbelasting op de nieuwe woning in het plangebied ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.

Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de notitie van Sain, dat opgenomen is als bijlage 5 van deze toelichting.

4.6.4 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: het NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate bijdragen' (hierna: NIBM) aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, en
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg, en
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen.

Voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule (zie bijlage 3b van de Regeling NIBM) Projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

4.7.2 Situatie plangebied

Het plan betreft een project (een woningbouwlocatie voor één woning) dat zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Om het plan te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de Handreiking) gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.8.2 Gebiedstypen

In de Handreiking worden twee gebieden onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

4.8.3 Situatie plangebied

Er wordt bij het realiseren van een nieuwe bestemming gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming wordt gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking), en
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.8.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Water

4.9.1 Vigerend beleid

4.9.2 Waterparagraaf

4.9.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10 Milieueffectrapportage

4.10.1 Algemeen

Milieueffectbeoordeling is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectbeoordeling in aanraking komen:

  • op basis van artikel 7.2a, lid 1, van de Wm (als wettelijk plan); er ontstaat een plicht om een milieueffectrapport op te stellen wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1, van de Wnb nodig is;
  • op basis van Besluit milieueffectrapportage (hierna: het Besluit mer); er ontstaat een plicht om een milieueffectrapport op te stellen voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit mer waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen), en
  • op basis van eveneens het Besluit mer; er ontstaat een plicht om een milieueffectrapport op te stellen dan wel te beoordelen of een dergelijk rapport moet worden opgesteld voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit mer waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit mer neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in kolom 3 en in kolom 4 in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit mer. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit mer is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer). Dit betekent dat het bevoegd gezag niet langer kan volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde ligt en dus geen milieueffectbeoordeling noodzakelijk is. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije milieueffectbeoordeling gehanteerd.

4.10.2 Situatie plangebied

Het plan ziet op het realiseren van één vrijstaande woning. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat er geen directe plicht is om een milieueffectrapport op te stellen. Wel moet een vormvrije milieueffectbeoordeling worden uitgevoerd. Uit deze beoordeling moet blijken of alsnog een milieueffectrapport moet worden opgesteld vanwege belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu.

Op basis van een uitgevoerde voortoets (zie paragraaf 4.4.2.1) is gebleken dat er geen significant negatieve effecten optreden op Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat er geen passende beoordeling op grond van de Wnb voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een directe plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport.

4.10.3 Conclusie

Voor het plan hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

4.11 Verkeer En Parkeren

Het realiseren van één vrijstaande woning zal niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Noordsingel en/of Neder Enckweg.

Voor wat betreft de ontsluiting van het plangebied is de ligging zodanig dat deze op de Noordsingel en de Neder Enckweg kan plaatsvinden. Uit verkeersoogpunt zijn beide situaties mogelijk.

Ten behoeve van de nieuwe woning moet voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm volgens de Parkeernota is 2,5 parkeerplaats per woning. (zie bijlage 1 van de notitie van Sain, tekening gewenste planinvulling, dat opgenomen is als bijlage 5 van deze toelichting). Er is in het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte (2 parkeerplaatsen) te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het verkeer en parkeren veroorzaken geen problemen in het plangebied en in de directe omgeving hiervan en vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Algemeen

Voor het ontwikkelen van het plangebied en het realiseren van het plan heeft de gemeente Oldebroek bij brief van 20 juni 2018 (zaaknummer 0269V20180083) onder andere de voorwaarden gesteld dat de te bouwen woning duurzaam en levensloopbestendig moet zijn, een stedenbouwkundige opzet is vereist en dat de noodzakelijke onderzoeken (bodem, archeologie, geluid, verkeer) moeten worden uitgevoerd. Verder moet het plan aansluiten op de woonbehoefte in de gemeente Oldebroek.

5.2 Het Plan

In het plangebied wordt één nieuwe, vrijstaande woning gerealiseerd. Deze woning wordt duurzaam (energieneutraal) en levensloopbestendig (voorzieningen om de bewoners er in te laten blijven wonen als hun persoonlijke levensomstandigheden over langere periodes veranderen) gerealiseerd. Verder zijn de in paragraaf 2.2 geformuleerde stedenbouwkundige randvoorwaarden van toepassing.

5.3 Inrichting Plangebied

In het plangebied wordt een nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd. Daarnaast wordt een deel van het plangebied ingericht ten behoeve van het parkeren (minimaal twee plaatsen) en tuin.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Algemeen

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd een planologische regeling te bieden voor het in hoofdstuk 5 beschreven plan. Het bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de door de gemeente Oldebroek gehanteerde standaarden, welke kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de landelijke RO-standaarden, waaraan alle ruimtelijke plannen moeten voldoen.

6.2 Toelichting Op Plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.3 Opzet Van De Regels

6.3.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: de SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

6.3.2 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  1. 1. bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functies de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is;
  2. 2. bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden;
  3. 3. nadere eisen. Hierbij is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    2. b. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie, zoals de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en het uitzicht;en samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    3. c. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan, en
    4. d. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
  4. 4. afwijken van de bouwregels. Burgemeester en wethouders kunnen voor een bed and breakfast voorziening met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Bij toepassing van deze bevoegdheid, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  5. 5. specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  6. 6. afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om bij een omgevingsvergunning hiervan af te wijken. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming, en
  7. 7. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

6.3.3 Bestemmingen

Tuin (artikel 3)

Het woonvlak wordt aan de noord- en oostzijde afgezoomd met een strook grond met de bestemming 'Tuin', met dien verstande dat hier geen gebouwen mogen worden gebouwd.

Wonen (Artikel 4)

Het voorliggend bestemmingsplan ziet op een ontwikkeling op het perceel Noordsingel 2 te Wezep, zijnde het plangebied, en is specifiek gericht op het regelen van een nieuwe, vrijstaande woning. Voor de nieuwe woning geldt de bestemming 'Wonen'. Bij deze woning mogen maximaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen worden opgericht.

Bij een omgevingsvergunning zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de gebruiksregels en onder voorwaarden een bed & breakfast voorziening in de woning toe te staan. Dergelijke regels zijn tevens opgenomen met betrekking tot een aan huis verbonden beroep.

Overige regelingen (artikelen 5, 6 en 7)

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, milieuwetten en waterschapskeuren, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Overgangs- en slotregels (artikelen 8 en 9)

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

6.4 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'. In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld, omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden.

Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het plan, gelet op het planologisch beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt wordt gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.

Het kostenverhaal van de gemeente Oldebroek maakt deel uit van de anterieure overeenkomst, die met de initiatiefnemer is afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd, zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, van de Wro). Dit is gebeurd.

De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Onderhavige herziening is gericht op het bouwen van een vrijstaande woning in het plangebied. Gelet op de uitgevoerde beoordeling van de situatie in het plangebied en de directe omgeving heeft het plan naar verwachting geen significante negatieve invloed op de omgeving.

Gezien de geringe planologische betekenis van het plan is afgezien van het ter visie leggen van het voor-ontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het mogelijk zienswijzen in te dienen.

7.3.2 Informatieavond

Initiatiefnemer heeft het plan met de bewoners van de woningen in de directe nabijheid besproken. Het is initiatiefnemer duidelijk geworden dat men niet zit te wachten op veranderingen in de buurt. Specifieke bezwaren tegen de bouw van een woning in het plangebied zijn echter niet geuit.

Hoofdstuk 8 Inspraak, Overleg En Zienswijzen

8.1 Algemeen

De procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Het Rijk

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie

In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 14 januari 2020 schriftelijk gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen of aanvullingen op het plan te hebben. Als aandachtspunt is wel meegegeven dat aan de hand van een Aerius-berekening de invloed van de woning (bouw en gebruik) een inschatting moet worden gemaakt van het effect van het plan op Natura 2000-gebieden. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp bestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.

8.2.3 Waterschap Vallei en Veluwe

In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit kwam naar voren dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Zie ook paragraaf 4.9.2.2.

8.3 Zienswijzen

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken van 1 juli 2020 tot en 11 augustus 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn heeft een ieder mondeling of schriftelijk zijn of haar zienswijze kenbaar kunnen maken aan de gemeenteraad. Er zijn tijdens deze termijn van ter inzage geen zienswijzen ontvangen bij de gemeenteraad.

Bijlage 1 Parkeernota 2014

Bijlage 1 Parkeernota 2014

Bijlage 1 Advies Regio-archeoloog D.d. 28 Mei 2019

Bijlage 1 Advies regio-archeoloog d.d. 28 mei 2019

Bijlage 2 'Verkennend Bodemonderzoek Noordsingel 2 Te Wezep', Tauw Bv, 19 Juli 2019

Bijlage 2 'Verkennend bodemonderzoek Noordsingel 2 te Wezep', Tauw bv, 19 juli 2019

Bijlage 3 Voortoets Wnb, 30 Januari 2020

Bijlage 3 Voortoets Wnb, 30 januari 2020

Bijlage 4 'Quickscan Flora En Fauna Noordsingel Te Wezep', Ruimte Voor Advies, 12 Juni 2019

Bijlage 4 'Quickscan Flora en Fauna Noordsingel te Wezep', Ruimte voor Advies, 12 juni 2019

Bijlage 5 'Akoestisch Onderzoek Noordsingel Ong. Wezep', Sain Milieuadvies, 4 Juli 2019

Bijlage 5 'Akoestisch Onderzoek Noordsingel ong. Wezep', Sain milieuadvies, 4 juli 2019

Bijlage 6 Watertoets D.d. 20 Juni 2019

Bijlage 6 Watertoets d.d. 20 juni 2019