KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidig Planologisch Regime
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Beschrijving Plangebied En Omgeving
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodem
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Milieuzonering
5.6 Ecologie
5.7 Archeologie & Cultuurhistorie
5.8 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.2 Watertoets
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten
7.1 Algemeen
7.2 Opzet Bestemmingsplan
7.3 De Verbeelding
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Parkeernormen Putten
Bijlage 2 Inwoningsnota 2016
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Asbestinventarisatie
Bijlage 5 Stikstofonderzoek
Bijlage 6 Quickscan Natuurbescherming
Bijlage 7 Programma Van Eisen Archeologie
Bijlage 8 Watertoets

Dorpsstraat - Engweg 111, Putten

Bestemmingsplan - gemeente Putten

Vastgesteld op 25-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Dorpsstraat - Engweg 111, Putten van de gemeente Putten.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01 met de bijbehorende regels.

1.3 aan- of uitbouw

een gebouw dat aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.9 bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten:

  1. 1. die in de van deze voorschriften deel uitmakende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving, en
  2. 2. die geen horeca of detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit,in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.

1.10 beroep aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.

1.11 bestaande afstand, aantal, bouwwerk, object:

afstand, aantal, bouwwerk, object, zoals die of dat rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw:

een bij een woning behorend gebouw, zoals garage, berging of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat indien het vrijstaat van de woning, niet voor bewoning is bestemd.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.22 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gebruiksgebied:

vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is;

1.25 gebruiksfunctie:

gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen;

1.26 geluidsluwe zijde:

zijde van de woning waar de geluidbelasting minder dan de ten hoogst toelaatbare waarden bedraagt: 48 dB voor wegverkeer, 55 dB voor spoorwegen, 50 dB(A) voor industrie; en waarbij rekening wordt gehouden met cumulatie; de geluidluwe zijde dient voor alle geluidbronnen geluidsluw te zijn.

1.27 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.28 peil:

voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

in andere gevallen:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.29 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel.

1.30 verblijfsgebied:

gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen.

1.31 verblijfsruimte

een verblijfsruimte is een ruimte in een gebouw waarin de mensen verblijven of waarin activiteiten plaatsvinden volgens de gebruiksfunctie. Een verblijfsruimte maakt altijd deel uit van een verblijfsgebied.

1.32 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels.

1.33 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.34 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning.

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen,
  2. b. beroep aan huis,
  3. c. het behoud, de bescherming of het herstel van de cultuurhistorische waarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”,
  4. d. tuinen en erven,
  5. e. waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 4.2.2, onder f, ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen en overkappingen tot een gezamenlijke oppervlakte van 60 m², onverminderd het bepaalde in sublid 4.2.2, onder g.

4.4 Specifieke gebruiksregel

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  1. a. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte als bedoeld in lid 4.4 , niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen;
  2. b. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt,
  3. c. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. 1. het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
    2. 2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
  4. d. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de woning en de omgeving niet onevenredig aantasten en daardoor geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen.

4.6 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' ten behoeve van het handhaven van de verschijningsvorm van de betrokken gebouwen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) zijn bouwwerken slechts toelaatbaar, indien voldaan wordt aan één van onderstaande voorwaarden:

  1. a. vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  2. b. bouwwerken die maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen;
  3. c. de realisatie van een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 100 m², waarbij geen sprake is van werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen indien uit archeologisch onderzoek of op basis van advies van een archeologische deskundige blijkt, dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden te beschermen en/of veilig te stellen door:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  3. c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  4. d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 mits op basis van archeologisch onderzoek of op advies van een archeologische deskundige is aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande afmetingen en afstanden

Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in de bestemmingsregels gegeven regels ten aanzien van de:

  1. a. goot- en bouwhoogte;
  2. b. oppervlakte;
  3. c. inhoud;
  4. d. afstanden,

zijn de bestaande maten dan wel afstanden eveneens toegestaan.

7.2 Onderkeldering

Onderkeldering is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en in maximaal één laag waarvan de diepte niet meer dan 3 m mag bedragen.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik van:

  1. a. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. een woning in strijd met het begrip woning als bepaald in lid 1.35;
  3. c. onbebouwde gronden:
    1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

8.1 Parkeren

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat, voor zover in de bestemmingsregels geen parkeernormen zijn opgenomen, moet worden voldaan aan de parkeernormen als opgenomen in de NotaParkeernormen Putten (Bijlage 1) bij deze regels en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:`
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  2. b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  3. c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
  5. e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.

9.2 Inwoning

  1. a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het toestaan van inwoning bij een (bedrijfs)woning, zulks met inachtneming van de beleidsregels als opgenomen in de Inwoningsnota 2016 (Bijlage 2) bij deze regels en dit indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijzigingen.
  2. b. De onder sub a bedoelde afwijking bij een omgevingsvergunning mag niet leiden tot:
    1. 1. een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. een onevenredige toename van de parkeerbehoefte, waarbij geldt dat moet worden voldaan aan de parkeernormen als opgenomen in de Nota Parkeernormen Putten (Bijlage 1) bij deze regels en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met deze wijziging.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:

  1. a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  2. b. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwen

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Dorpsstraat - Engweg 111, Putten.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Putten van,

de burgemeester, de secretaris,

H.A. Lambooij Mr. F.E. Contant

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een locatie gesitueerd tussen de Dorpsstraat en de Engweg te Putten. Concreet gaat het om de locatie aan de Dorpsstraat 111. De locatie heeft momenteel de bestemming 'Bedrijf' in het bestemmingsplan 'Putten centrum'. Op het terrein bevindt zich een garage die niet meer in gebruik is en een bedrijfswoning.

Het voornemen bestaat om de bestaande garage met een oppervlak van circa 327 m² aan de Engweg 111 te slopen en de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning. Ter plaatse van het zuidelijke deel van het perceel wil de initiatiefnemer twee bouwpercelen toevoegen.

Het initiatief past niet binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan 'Putten Centrum'. Om die reden wordt het bestemmingsplan herzien. Ter voorbereiding van deze bestemmingsplanherziening is een ruimtelijke onderbouwing door BJZ nu opgesteld. Deze ruimtelijke onderbouwing vormt de basis voor deze bestemmingsplantoelichting.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het centrum van Putten. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Putten (rode ster) en de directe omgeving (rode omkadering) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 - Ligging plangebied (bron: PDOK, bewerkt door BJZ.nu)

1.3 Huidig Planologisch Regime

1.3.1 Algemeen

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Putten Centrum' van toepassing, dat op 7 april 2011 door de gemeenteraad van Putten is vastgesteld. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parkeernormen' dat op 5 juli 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld en het gemeentelijke parkeerbeleid juridisch planologisch borgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 - Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Putten Centrum' (bron: Gemeente Putten, bewerkt door BJZ.nu)

1.3.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

De huidige bestemmingen zijn 'Bedrijf' en 'Groen'.

Bedrijf
Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden bestemd met de enkelbestemming 'Bedrijf'. De bedrijfsbestemming kent de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- garage' en een bouwvlak met maatvoeringen voor een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale goothoogte van 4 meter.

Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: groenvoorzieningen, parken, watergangen en waterpartijen, paden, in- en uitritten en andere ondergeschikte verhardingen, kunstwerken, en nutsvoorzieningen.

1.3.3 Strijdigheid

Initiatiefnemer is voornemens om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het toevoegen van twee bouwpercelen en het in gebruik nemen van de bedrijfswoning als burgerwoning. Het voornemen is in strijd met het geldend bestemmingsplan, aangezien de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden hiervoor ontbreken. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 omvat een beschrijving van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Putten beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren de relevante milieuaspecten de revue en in Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het aspect water. In Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische toelichting op de regels en de verbeelding. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het project wordt in Hoofdstuk 8 beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Beschrijving Plangebied En Omgeving

Het plangebied is gelegen aan de westkant van het centrum van Putten. De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woon en winkelfuncties (gemengde functie). Verder ligt ten zuiden een zorgcentrum en ten noorden kantoorruimte.

Het perceel bevat een garage met bedrijfswoning met aan weerszijden, zowel noordelijk als zuidelijk, een zeer brede oprit met parkeerruimte.

In figuur 2.1 en 2.2 zijn een luchtfoto en een straatbeeld van het plangebied weergegeven. Het plangebied is met de rode contour aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 - Ligging plangebied en directe omgeving (bron: atlas van de leefomgeving, bewerkt)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 - Straatbeeld van het plangebied vanaf de Engweg (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 - Straatbeeld van de achterzijde van het plangebied vanaf de Dorpsstraat (bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling

Het voornemen is om in het plangebied twee bouwkavels te realiseren en de bestaande bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. Het betreft een inbreidingsproject tussen de Dorpsstraat en de Engweg in Putten. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden, de aanwezige garagehal wordt echter gesloopt.

Ten zuiden van de bedrijfswoning worden twee bouwpercelen toegevoegd (huisnummers 7 en 9). De beide percelen liggen achter elkaar. Het plangebied maakt gebruik van de huidige ontsluitingen aan de Dorpsstraat en de Engweg. De bestaande bedrijfswoning blijft ontsloten op de Dorpsstraat, bouwperceel met het nummer 7 ontsluit vanaf op de Engweg. Voor het nieuw te plaatsen bouwperceel nummer 9 wordt een nieuwe ontsluiting gerealiseerd aan de 'De vier winden'.

De woningen met aan de jaren 30 refererende architectuur, hebben beiden een eigen garage met bijbehorende oprit. Hiermee voorzien zij op eigen terrein in hun parkeerbehoefte. Beide bouwkavels hebben een formaat van 12 bij 7 m. Bouwperceel 7 kent een nokhoogte van 9,5 m en een goothoogte van 6 m. Met deze bouwhoogte voegt de nieuw te realiseren woning zich in het bestaande bebouwingslint langs de Engweg, waar ook sprake is van woningen met wisselende hoogtematen. Bouwperceel 9 kent een nokhoogte van 7,5 m en een goothoogte van 4 m. Deze wat beperkende bouwmaten zorgen ervoor dat deze woning in de tweede lijn meer wegvalt in de bestaande ruimtelijke context. In afbeelding 3.1 is ter impressie de situatieschets van het plangebied weergegeven. In afbeelding 3.2 zijn de bouwvlakken opgenomen en is ook de maatvoering aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0007.png"

Figuur 3.2 - Bouwvlakken inclusief maatvoering

3.2 Verkeer En Parkeren

Algemeen
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317` (2008)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

De gemeente Putten beschikt over een eigen parkeernota. Hierin zijn de uitgangspunten zoals vermeld in de CROW-publicatie 'verkeer en parkeren' omtrent verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en functie grotendeels overgenomen.

Uitgangspunten
Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (Putten-centrum);
  • stedelijke zone: schil centrum;
  • functies: koop woning, 80 -150 m²

Parkeren
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraken van 14 december 2005 (LJN: AU7951) van 1 september 2010 (LJN: BN5727) moet bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen worden gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het (bouw)plan.

Ontwikkeling
De ontwikkeling voorziet in het toevoegen van twee bouwpercelen, waar woningen op passen uit de categorie 80 - 150 m². In onderstaand overzicht is voor de twee bouwpercelen de parkeernorm weergegeven.

Functie Parkeernorm Totaal
Woning 80 - 150 m² 1,4 parkeerplaats per woning 2 * 1,4 = 2,8
Totaal (2,8) 3 parkeerplaatsen

Conclusie parkeren
Beide bouwpercelen krijgen een oprit naar de garages van meer dan 16,5 meter. De 'nota parkeernormen

Putten' geeft aan dat deze opritten voorzien in 1,6 berekende parkeerplaats. Samen voorzien de percelen in 3,2 (3) berekende parkeerplaatsen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

Verkeersgeneratie
De te realiseren appartementen verhoogt het aantal verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen heeft invloed op omgeving van het plangebied en moet in ogenschouw worden genomen. Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 317 (december 2018)'.

Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (Putten-centrum);
  • Stedelijke zone: Centrum.
  • functies: koop woning, >150 m²

In de publicatie van de CROW is de verkeersgeneratie per functie uiteengezet. Daarnaast wordt hierin een minimaal en maximaal aantal verkeersbewegingen voor de functies aangegeven. In voorliggend geval is van het gemiddelde uitgegaan. Voor de twee bouwpercelen wordt uitgegaan van woning >150 m². Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat qua verkeersgeneratie als gevolg van het project het volgende beeld:

Functie Verkeersbewegingen per dag Aantal woningen Totaal aantal verkeersbewegingen per weekdag (gemiddeld)
Koophuis, vrijstaand 7,9 2 15,8
Totaal afgerond 16

De totale verkeersgeneratie komt neer op 16 verkeersbewegingen.

De percelen ontsluiten zich op de Engweg en de ‘De vier Winden’. Deze laatste mondt uit op de Engweg. De

Engweg loopt in westelijke richting over op de Dorpsstraat die op haar beurt in directe verbinding staat met

de N798. Gezien de goede ontsluiting op deze wegen en de kleine mate van verkeersbewegingen kan gesteld

worden dat de ontwikkeling nauwelijks invloed heeft op de toekomende verkeerssituatie.

Daarnaast wordt de garage gesloopt. Een voor de garage vergelijkbare parkeernorm is: Bedrijf

arbeidsintensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf), waarbij de verkeersgeneratie 2,6 per

100 m² bvo bedraagt. De garage bevat circa 320 m² bvo. De garage genereerde dus 2,6 *3,2= 8,32 = 9

verkeersbewegingen per weekdag (gemiddeld). Gezien deze activiteit ophoudt kan dit afgetrokken worden

van de nieuwe situatie.

De verkeersgeneratie als gevolg van voorliggende ontwikkeling betreft dan ook 16 – 9 = 7

Verkeersbewegingen per weekdag
Gezien deze zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen en de goede ontsluiting vanaf het plangebied wordt gesteld dat het project met betrekking tot de verkeersgeneratie geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorloper NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.

Wat betreft de ladder kan het volgende worden gesteld:

De ladder is van toepassing bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Op het toevoegen van woningen is onder meer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van belang. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is er sprake van het in gebruik nemen van een bedrijfswoning tot een burgerwoning en het toevoegen van twee bouwpercelen ten behoeve van wonen. Planologisch worden er twee woningen toegevoegd, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is hierom niet noodzakelijk.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, de Omgevingsverordening Gelderland en het Kwalitatieve woonprogramma tot 2024.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Toekomstvisie Putten

4.3.2 Structuurvisie Putten 2030

4.3.3 Woonvisie 2020-2025

4.3.4 Inbreidingsnota

4.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het initiatief voldoet aan al het relevante beleid van de gemeente Putten.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De geplande bouwpercelen worden op basis van de Wgh aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling, mits er hogere waardes worden verleend voor beide woongebouwen vanwege de Engweg. Daartoe dient de gevel van het zuidelijk gelegen woongebouw, waar de grenswaarde van 63 dB wordt overschreden, worden voorzien van een dove gevel. De bedoelde hogere waardes worden gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725:2017, NEN 5740:2009 + A1:2016 en NEN 5707:2015/C2:2017.

In voorliggend geval is een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Op de belangrijkste resultaten uit het onderzoek wordt onderstaand ingegaan. Het volledige bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Tevens is er een asbestonderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 4.

5.2.2 Resultaten

Ter plaatse van het plangebied heeft Eco Reest BV een verkennend bodemonderzoek verricht. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen
  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • De onderzoekshypothese, zijnde verdachte locaties, is op basis van de gemeten verhoogde gehalten aan verdachte parameters in de grond met betrekking tot de voormalige wasplaats met olie/waterafscheider en het overige buitenterrein van de locatie bevestigd.
  • Met betrekking tot de voormalige werkplaats van het garagebedrijf is de onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie op basis van het niet meten van verhogingen aan de verdachte parameters verworpen.
  • De hypothese "verdachte locatie"(asbestgerelateerd) wordt op grond van de resultaten van het huidige asbestonderzoek met betrekking tot de onderzochte terreindelen verworpen.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond vormen conform WBB geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • De hypothese "De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd" wordt grotendeels aangenomen.
  • Er is geen aanleiding tot vervolgonderzoek.

5.2.3 Asbest

Uit het onderzoek naar asbesthoudende materialen in de bebouwing wordt het volgende geconcludeerd

Het onderzochte gebouw achter de woning bevat asbesthoudende materialen Het aangetroffen asbest dient verwijderd te worden door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in de bronbladen aangegeven risicoklasse. Het asbestverwijderingsbedrijf is vrij om, naar eigen inzicht, het te saneren gebied of ruimte af te bakenen, binnen de onderzochte locatie.

5.2.4 Conclusie

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aangetoond. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde chemische parameters in relatie tot de bestemming van het terrein wordt geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu verwacht. Geconcludeerd wordt dat de waarden gemeten in de grond geen belemmering vormen voor voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van asbest houdende

materialen in de bebouwing wordt gesteld dat deze deskundig moeten worden verwijderd.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.3.2 Situatie plangebied

Voorliggend initiatief heeft betrekking op het toevoegen van twee bouwkavels met bijbehorende tuinen en

het wijzigen van één bedrijfswoning naar een burgerwoning. In de eerste plaats wordt opgemerkt dat deze

ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het ‘Besluit gevoelige

bestemmingen’.

Daarnaast gaat voorliggend project uit van de realisatie van twee vrijstaande woningen. Het aantal te

realiseren woningen blijft ruimschoots onder de aangegeven grens van 1.500 woningen zoals opgenomen in het Besluit NIBM. Hiermee kan worden uitgesloten dat de grenswaarde van 3% voor verontreinigende

stoffen wordt overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook gekeken naar de effecten van de heersende luchtkwaliteit op de nieuw te realiseren woningen. Hierover is contact geweest met de GGD NOG. Als richtafstand voor nieuwe woningen in het kader van een goede luchtkwaliteit wordt een minimale afstand van 50 meter aangehouden tot een wegvak met meer dan 10.000 vervoersbewegingen per etmaal. Binnen een afstand van 50 meter van de plek voor de nieuwe woningen is geen sprake van een wegvak met meer dan 10.000 vervoersbewegingen per etmaal. De dichtstbijzijnde weg die hieraan voldoet is het kleine stukje Dorpsstraat naar de rotonde met de Nijkerkerstraat. De afstand van de nieuwe woningen tot dit wegvak bedraagt meer dan 65 meter. Voor de nieuw te bouwen woningen kan derhalve worden uitgegaan van een aanvaardbare luchtkwaliteit.

Met de NIBM-tool op de site van Infomil is nagegaan wat de berekende maximale bijdrage aan luchtemissies van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is. Voor de ontwikkeling is uitgegaan van een toename van 16,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal conform de berekening van de verkeersgeneratie in paragraaf 3.2 van deze onderbouwing. Hierbij is er gezien de nieuwe functie (woningen) van een worst-case scenario uitgegaan wat betekent dat een percentage van 10% voor verkeersbewegingen van vrachtverkeer is aangehouden, gelet op het voornemen lijkt dit zeer ruim ingeschat.

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de berekening met de NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0008.png"

Figuur 5.1 - Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit (bron: NIBM-tool)

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De

ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de

buitenlucht. De realisatie van het project wordt conform Afbeelding 5.1 van de Wet milieubeheer

luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart (risicokaart.nl) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart ter plaatse van het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0009.png"

Figuur 5.2 - Uitsnede Risicokaart (bron: Atlasvandeleefomgeving.nl)

In de omgeving van het plangebied is één risicovolle inrichting aanwezig. Het gaat om een gasregeldrukstation aan de Nijkerkerstraat 3. Het aan de Nijkerkerstraat 3 gelegen gasregeldrukstation van NUON en Liander is een object waarop het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen van toepassing is. In het geldende bestemmingsplan is geen risicocontour aangegeven. Volgens een eerder gedane melding op grond van het Besluit gasdrukregel- en meetstations milieubeheer gaat het om een station type C met niet meer dan 40.000 m³ aardgas per uur. Het Besluit gasdrukregel- en meetstations milieubeheer bestaat niet meer en het station valt nu onder het Activiteitenbesluit. Hierin staan voorschriften waaraan het station moet voldoen, onder andere vaste afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0010.png"

Ervan uitgaande dat het gaat om maximaal 40.000 m³ aardgas per uur gaat, moet de afstand tot kwetsbare objecten minimaal 15 m zijn. In het geval van een beperkt kwetsbaar object dient de afstand minimaal 4 m te zijn.

De afstand van het plangebied tot het gasregeldrukstation bedraagt circa 210 meter en valt daarmee buiten de minimale afstand tot het station. Op basis van bovenstaande is te concluderen dat het gasregeldrukstation geen belemmering vormt voor de ontwikkeling aan de Dorpsstraat 111.

Daarnaast vindt over de provinciale wegen N303 en N798 transport plaats van gevaarlijke stoffen. Deze wegen hebben geen plaatsgebonden risicocontour, wettelijk is de ontwikkeling dus mogelijk. Het aantal personen neemt als gevolg van de ontwikkeling toe met 4,8 mensen. Er is in het gebied geen sprake van een groepsrisico. Voor de ontwikkeling is het berekenen en verantwoorden van het groepsrisico derhalve niet nodig. Wel dient vanwege de ligging ten opzichte van de route gevaarlijke stoffen een advies worden opgevraagd bij de VNOG voor de onderwerpen rampenbestrijding en de zelfredzaamheid. Het advies hierover is opgevraagd bij de VNOG.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is (inclusief vergunningsvrije ruimte). Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

De omgeving van het plangebied is gevarieerd. Het in het centrum gelegen plangebied is omsloten door diverse functies als woningen, detailhandel en bedrijvigheid en ten zuiden van het plangebied een woonzorginstelling. Gelet op de ligging van de locatie in het centrum en nabije functies plus een belangrijke doorgaande 50 km/u weg is de omgeving als 'gemengd gebied' te karakteriseren.

Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als 'functiemengingsgebied'. Bij 'functiemengingsgebieden' moet gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

5.5.3 Situatie plangebied

5.5.4 Conclusie milieuzonering

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief. Omdat alle milieubelastende bestemmingen in de omgeving met voldoende afstand vanaf het plangebied liggen dan wel de milieubelastende activiteit als aanvaardbaar wordt beschouwd in de nabijheid van gevoelige functies.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (in Gelderland Gelders Natuurnetwerk GNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Gebiedsbescherming

5.6.3 Soortenbescherming

5.6.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, mits sloopwerkzaamheden vogelnesten, tijdens het broedseizoen intact gehouden worden.

5.7 Archeologie & Cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

5.7.2 Cultuurhistorie

5.7.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. In het plangebied is er geen sprake van negatieve effecten op de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit Milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Beoordeling

5.8.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend Beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016- 2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

Het Waterplan Gelderland 2016-2021 bevat het waterbeleid van de provincie. Het Waterplan is in samenhang opgesteld met de water(beheer)-plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

6.1.4 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.

Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.

6.2 Watertoets

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Klimaat en Hittestress

Op dit moment is de locatie grotendeels groen met relatief veel bomen op het terrein. In de nieuwe situatie neemt het bebouwd oppervlak af. In plaats van de huidige garage komen er twee bouwkavels met per saldo een kleiner bebouwd oppervlak. De niet te bebouwen delen krijgen een groene invulling. De nieuwbouw zal hierom geen negatief effect hebben op hittestress in de omgeving van het plangebied. Daarnaast zal er waar mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzaam bouwmateriaal, en zal de (her)ontwikkeling leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied en directe omgeving.

6.2.3 Watertoetsproces

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De hierbij behorende 'Standaard Waterparagraaf' is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies.

Hemelwater
Wat betreft hemelwater dient bij nieuwbouw het nieuwe verharde oppervlakte niet te worden aangesloten op de riolering. Binnen het plangebied moet in bergings- en infiltratiecapaciteit worden voorzien. Dit kan zowel bovengronds als ondergronds.

Als het verhard oppervlak groter is dan 150 m² moet er rekening worden gehouden met de maatgevende bui, en moet er gerekend worden met 36 mm neerslag per m² verhard oppervlak. De op het terrein aan te leggen bergingsvoorziening moet een overstortmogelijkheid krijgen, deze mag niet op het riool worden aangesloten. Bij het ontwerp moet rekening worden gehouden hoe er met neerslag overstorten bij (zeer) intensieve buien wordt omgegaan.

Met voorgenoemde eisen wordt rekening gehouden. Er is een verplichting opgenomen dat bij ingebruikname van de woningen voorzien moet zijn in voldoende bergings- en infiltratiecapaciteit op eigen terrein. Tevens zullen er niet uitlogende materialen worden toegepast, waardoor wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater zal verontreinigen.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten

7.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting.

Op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen en aanduidingen gevisualiseerd. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de randvoorwaarden. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 Opzet Bestemmingsplan

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

7.2.1 Inleidende regels

Het bestemmingsplan voorziet in enkele inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels.

Begrippen
Het opnemen van begripsomschrijvingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of de technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven lengte, breedte, diepte, oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten.

7.2.2 Bestemmingsregels

Wonen
Ter plaatse van de locatie wordt de bestaande bedrijfswoning in gebruik genomen als burgerwoning en worden twee bouwpercelen toegevoegd aan de locatie. Hiertoe is de bestemming 'Wonen' opgenomen met bijbehorende gebruiks- en bouwregels. De bouwvlakken in deze bestemming geven aan waar het hoofdgebouw gebouwd mag worden. De functie-aanduidingen in het bestemmingsvlak geven aan om welk woningtype het gaat en wat de maximale goot- en bouwhoogte mag bedragen. De gevel die als dove gevel dient te worden uitgevoerd is aangegeven met een bouwaanduiding.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren en instandhouden van een dove gevel, het realiseren van minimaal 3 verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevels en een voorwaardelijke verplichting die de waterberging verzekerd.

Het is binnen deze bestemming tevens toegestaan om een aan huis verbonden beroep- of bedrijf uit te oefenen, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

In het centrum is een aantal historische panden en elementen aanwezig waaronder het pand op Dorpsstraat 111. Dit pand heeft de aanduiding 'karakteristiek'. Dit betreft geen monument maar vanwege de uitstraling en de historische relatie met het vroegere gebruik wenselijk om vast te houden aan de bestaande uitstraling en vormgeving. Het beleid is gericht op behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. In het bestemmingsplan is daarom een regeling opgenomen die beoogt te voorzien in het behoud van deze panden. Er is evenwel geen anti-sloopbepaling in de voorschriften opgenomen, omdat dit juridisch niet mogelijk is.

Voor de panden die als “karakteristiek" zijn aangeduid, is in de regels een nader eisenstel opgenomen, teneinde (ook bij nieuwbouw) de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing te handhaven.

Tuin
Voor de als “Wonen” bestemde gronden zijn stroken met de bestemming “Tuin” opgenomen. Binnen deze stroken mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Het is hier enkel mogelijk om bouwwerken met een maximale hoogte van 3 m te realiseren.

Tevens mogen de voor tuin bestemde gronden tussen de weg en de bouwgrens ingericht en gebruikt worden als parkeerplaats.

Waarde - Archeologie 2
De archeologische bestemming is opgenomen voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. In de bouwregels zijn nadere regels gegeven voor bouwen. Bij een bepaalde oppervlakte en diepte van de ingrepen, is archeologisch onderzoek bij omgevingsvergunningverlening voor bouwen niet vereist. Op basis van een rapport dienen de archeologische waarden vastgesteld te zijn. Indien de archeologische waarden door het te bouwen bouwwerk worden verstoord, dan kan het bevoegd gezag één of meerdere voorwaarden ter bescherming van de archeologische waarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Voorts geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden.

7.2.3 Algemene regels

In het hoofdstuk Algemene regels zijn regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling.

Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunning-verlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.

Algemene bouwregels
Voor die gevallen waar legaal gebouwde bouwwerken afwijken van de in de regels gegeven maatvoering, is een vervangend voorschrift opgenomen waarbij die afwijkingen als zodanig zijn toegelaten. Voorts is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen onder gebouwen.

Algemene gebruiksregels
Enkele gebruiksregels gelden voor alle bestemmingen en zijn daarom in het hoofdstuk algemene regels opgenomen. Het is bijvoorbeeld verboden om grond te gebruiken voor buitenopslag. Ook is het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van inwoning niet toegestaan. Tot slot bevatten de algemene gebruiksregels bepalingen ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingen
In dit artikel zijn afwijkingsbepalingen opgenomen die betrekking hebben op alle bestemmingen. Deels betreft het, met het oog op de feitelijke situatie of een concreet bouwplan, een in beperkte mate kunnen aanpassen van de reeds gegeven regels met betrekking tot het gebruik en/of de bebouwing. Deels betreft het ook het kunnen inspelen op een latente bij de planvoorbereiding niet concreet voorziene behoefte aan kleinschalige voorzieningen. Ook onzelfstandige woonruimten zijn via een algemene afwijking toegelaten, waarbij aan een aantal te stellen randvoorwaarden moet worden voldaan.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels. De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Deze worden opgenomen conform het Besluit ruimtelijke ordening. De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.

7.3 De Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen zijn in de vorm van een vlak weergegeven. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen Rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.

Het bestemmingsplan heeft van 17 november tot en met 28 december 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Er is een ambsthalve wijzigingen doorgevoerd op de verbeelding omdat het plangebied abusievelijk een perceel bij het plangebied had betrokken wat er niet toe behoort.

Het betreft de volgende aanpassingen op de verbeelding:

VERBEELDING

Betreft Opmerking
De oprit van de Dorpsstraat 111 is abusievelijk mee bestemd als Tuin. Dit perceel maakt geen onderdeel uit van de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0014.png"
De plangrens is aangepast waardoor de oprit naar Dorpsstraat 111 nu geen deel meer uitmaakt van het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKDorpsstraat111-VA01_0015.png"

8.2 Economische Uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan worden gedragen door de initiatiefnemer en daaraan verwante procedurekosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Voor het mogelijke verhaal van planschade is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee voldoende verzekerd. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Bijlage 1 Nota Parkeernormen Putten

Bijlage 1 Nota Parkeernormen Putten

Bijlage 2 Inwoningsnota 2016

Bijlage 2 Inwoningsnota 2016

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Asbestinventarisatie

Bijlage 4 Asbestinventarisatie

Bijlage 5 Stikstofonderzoek

Bijlage 5 Stikstofonderzoek

Bijlage 6 Quickscan Natuurbescherming

Bijlage 6 Quickscan natuurbescherming

Bijlage 7 Programma Van Eisen Archeologie

Bijlage 7 Programma van eisen archeologie

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 8 Watertoets