KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bos
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Recreatie - Complex
Artikel 8 Recreatie - Recreatiewoning
Artikel 9 Recreatie - Stacaravan
Artikel 10 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1
Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Wonen - 1
Artikel 14 Wonen - 2
Artikel 15 Wonen - 3
Artikel 16 Wonen - Landgoed - 1
Artikel 17 Wonen - Landgoed - 2
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 19 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 20 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 21 Waarde - Archeologie - 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 28 Algemene Procedureregels
Artikel 29 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 30 Overgangsrecht
Artikel 31 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Begrenzing
1.3 Werkwijze
1.4 Vigerend Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Historische Ontwikkeling
Hoofdstuk 4 Bestaande Situatie
4.1 Natuur En Landschap
4.2 Huidige Functies
4.3 Watersysteem
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5 Milieu
Hoofdstuk 5 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Algemeen
6.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak
8.2 Vooroverleg
8.3 Ontwerpplan
Bijlage 1 Lijst Niet-agrarische Nevenactiviteiten Bij Agrarische Bedrijven
Bijlage 2 Lijst Bestaande Maatvoeringen
Bijlage 1 Voortoets Nb-wet En Ehs
Bijlage 2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Oostelijk buitengebied

Bestemmingsplan - Gemeente Putten

Vastgesteld op 04-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied van de gemeente Putten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

  1. a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waar voor een belangrijk deel handwerkgoederen worden geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welk wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder b;
  2. b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder één van de volgende omstandigheden:
    1. 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd;
    2. 2. voorzover van laatst bedoelde werktuigen gebruik is gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke vaardigheid;
    3. 3. de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten is zodanig kleinschalig dat deze niet onder de vergunningplicht vallen van de Wet Milieubeheer;
  3. c. tot bedrijven onder a worden in iedere geval de volgende bedrijven gerekend:
    1. 1. schoonmaakbedrijven, zoals schoorsteenveegbedrijven,
    2. 2. glazenwasserijen, tapijtreinigingsbedrijven;
    3. 3. kappersbedrijven, schoonheidssalons, en dergelijke;
    4. 4. kleinschalige bouw- en installatiebedrijven;
    5. 5. bedrijven waar werkzaamheden op locatie worden uitgeoefend zoals stratenmakersbedrijven en stucadoorsbedrijven;
    6. 6. internetwinkel.

1.7 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.8 achtergevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.9 afschermende beplanting:

opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bedrijven met een schaal en een type vegetatie die eigen zijn aan het gebied waarin zij is gelegen;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder bomen en heesters begrepen en/of het houden van dieren, waaronder tevens is begrepen een paardenbedrijf en een wormen- en palingkwekerij;

1.11 agrarisch bedrijfscomplex:

de tot één agrarisch bedrijf behorende gebouwen, andere bouwwerken en voorzieningen;

1.12 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 Bed & Breakfast:

een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een Bed & Breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de hoofdbewoner(s) van het betreffende huis;

1.14 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden. Recreatiewoningen dienen voor wisselende verhuur gebruikt te worden;

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.16 bestaand:

  1. a. met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan;
  2. b. met betrekking tot gebruik: het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

een (vrijstaand of aangebouwd) niet voor bewoning bestemd gebouw of aanbouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel in functioneel als in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.29 dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen in de vorm van fiets-, voet- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweide en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 evenement:

een verplaatsbare, georganiseerde gebeurtenis van niet meer dan 3 dagen en niet meer dan 5x per jaar met een al dan niet terugkerend karakter, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak-, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, waarbij tijdelijke bouwwerken, zoals tenten, paviljoens en podia, toegestaan zijn;

1.32 extensieve dagrecreatie:

vormen van recreatief gebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 hobbyboeren:

het weiden van vee en/of het telen van gewassen waarbij geen of nauwelijks sprake is van een commercieel oogmerk en/of marktoriëntatie en waarbij het gebruik van het perceel en bebouwing in overwegende mate op woondoeleinden gericht is;

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen en door zijn functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.36 horeca:

vormen van horeca, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt die ter plaatse worden geconsumeerd en/of waar gelegenheid wordt geboden tot logies, zoals café-restaurant, bistro, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis, hotel-restaurant en pension;

1.37 intensieve veehouderij:

een niet grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee -zelfstandig of als neventak-, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van (melk)rundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.38 inwoning:

het wonen in een woning door één of meer personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de hoofdbewoner(s) van die woning;

1.39 kampeerauto:

een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en nachtverblijf;

1.40 kampeermiddel:

een tent, kampeerauto of caravan dan wel enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.41 kleinschalig kamperen:

het inrichten en gebruiken van een terrein voor het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 15 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.42 landelijk bedrijf:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten gebonden is aan het agrarische buitengebied of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied;

hierbij kan sprake zijn van de volgende (combinatie van) activiteiten:

  • verwerking van op het bedrijf voortgebrachte agrarische en/of bosproducten;
  • de verkoop van op het eigen bedrijf voortgebrachte (en verwerkte) agrarische en/of bosproducten;
  • handelsbedrijf in agrarische producten;
  • natuur- en landschapsbeheer;
  • het leveren van diensten aan agrarische bedrijven of functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijven;
  • het leveren van diensten ten behoeve van het bosbeheer en/of het beheer van natuurgebieden;
  • hoveniersbedrijven;
  • dierenpensions;
  • dierenbegraafplaats;
  • bosbouw;

1.43 landschapswaarden:

waarden toegekend aan het landschap welke worden bepaald door de volgende kenmerken:

  1. a. ter plaatse van de bestemming Agrarisch met waarden:
    1. 1. kleinschaligheid;
    2. 2. aanwezige zandpaden;
    3. 3. relatieve openheid;
    4. 4. bosrand;
  2. b. ter plaatse van de bestemming Bos, Wonen - Landgoed - 1 en Wonen - Landgoed - 2:
    1. 1. de afwisseling in terreintypen met een grote omvang van bosgronden;
    2. 2. de aanwezige zandpaden;

1.44 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt ook het sluiten van huwelijken met de daarbijbehorende kleine recepties begrepen;

1.45 natuurwaarden:

waarden toegekend aan de natuur welke worden bepaald door de aanwezigheid van habitattypen, habitatsoorten en broedvogels die horen bij het Natura 2000 gebied Veluwe, zoals aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;

1.46 onderbouw:

een voor mensen toegankelijke ruimte onder de begane grondvloer van een gebouw. Voor zover de onderbouw gerealiseerd wordt onder de woning, mag de onderbouw ook voor woondoeleinden worden gebruikt;

1.47 paardenbak:

een onoverdekt stuk land met een bewerkte of aangepaste ondergrond, al dan niet voorzien van bijbehorende voorzieningen, zoals een omheining en lichtmasten, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.48 paardenbedrijf:

bedrijf gericht op het fokken, waaronder tevens begrepen een hengsten- en merriehouderij en stoeterij, het africhten en trainen van paarden en de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland bedoeld voor paarden van derden;

1.49 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.51 recreatieverblijf:

een kampeermiddel of recreatiewoning;

1.52 recreatiewoning:

een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden, door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.53 rijstrook:

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van een markering een bredere strook als rijstrook aangegeven, die strook;

1.54 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen –en derhalve zonder vaste fundering- met een maximale oppervlakte van 55 m², inclusief bijbehorende bouwwerken, dat mede gelet op de afmeting kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen- ook over grotere afstanden- als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.56 tent:

een uit hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee gelijk te stellen materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en nachtverblijf, dat makkelijk is uit te vouwen;

1.57 toercaravan:

een al dan niet uitklapbare caravan, geen stacaravan zijnde;

1.58 toeristisch kamperen:

kamperen in kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans;

1.59 trekkershut:

een gebouw dat bestemd is voor kortdurend recreatieverblijf van passanten;

1.60 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm en/of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

1.61 wooneenheid:

een woning die onderdeel uitmaakt van een groter gebouw;

1.62 zakelijke dienstverlening:

het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, met uitzondering van erkers, dakkapellen en onderbouwen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de diepte van een onderbouw:

vanaf afgewerkte begane grondvloeren tot afgewerkte keldervloeren;

2.7 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse, dan wel de hoogte van de kruin van de weg waaraan het betrokken bouwwerk is gelegen;

2.8 plaatsing van gebouwen:

voor zover in deze planregels is bepaald dat voor gebouwen een afstand tot (de as van) de weg moet worden aangehouden dan wel gebouwd dient te worden binnen een bouwvlak is dit niet van toepassing op overschrijding van deze afstand tot ten hoogste 1,50 m door balkons, bordessen, schoorstenen en dergelijke onderdelen van gebouwen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat;
    1. 1. intensieve veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    2. 2. binnen elk agrarisch bouwvlak uitsluitend 1 agrarisch bedrijfscomplex is toegestaan;
  2. b. bedrijfswoningen;
  3. c. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;

tevens zijn deze gronden bestemd voor:

  1. d. de bescherming van landschapswaarden;
  2. e. extensieve dagrecreatie en hobbymatig medegebruik;
  3. f. wegen en uitwegen, met inachtneming van het bestaande aantal rijstroken, met dien verstande dat bestaande uitwegen mogen worden verlegd en het bestaande aantal uitwegen mag worden vermeerderd met ten hoogste 1 per agrarisch bouwperceel;
  4. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. paardenbakken;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de onderlinge afstand binnen het bouwperceel meer dan 20 m bedraagt;
  2. b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1:

  1. a. voor de verkoop aan huis van op het bedrijf geproduceerde producten en gewassen met een verkoopvloeroppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  2. b. voor het op een bouwvlak toestaan van niet-agrarische nevenactiviteiten, met in achtneming van de volgende regels:
    1. 1. de nevenactiviteit betreft een vorm van bedrijvigheid zoals vermeld in bijlage 1Lijst niet-agrarische nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, dan wel is voor wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbaar met een van deze activiteiten;
    2. 2. de niet-agrarische nevenactiviteit dient te worden uitgeoefend in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat ten behoeve van de nevenactiviteiten een oppervlakte van niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen tot het in bijlage 1 genoemde maximum mag worden gebruikt;
    3. 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 is nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten toegestaan, mits de nieuwbouw zorgvuldig in het landschap wordt ingepast en mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
      • er is sprake van vervangende nieuwbouw van in slechte staat verkerende bestaande bebouwing;
      • vervangende nieuwbouw is noodzakelijk gelet op de eisen vanuit de bouw- en/of milieuregelgeving die vestiging in de bestaande bebouwing absoluut verhinderen;
      • vervangende nieuwbouw is noodzakelijk gelet op de omstandigheid dat vestiging in de bestaande bebouwing uit hoofde van praktische bruikbaarheid en geschiktheid absoluut onmogelijk is, met dien verstande dat de oppervlakte van de nieuwbouw niet meer mag bedragen dan de gesloopte oppervlakte tot het in de bijlage 1 aangegeven maximum;
    4. 4. aangetoond wordt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    5. 5. de agrarische uitstraling van het perceel dient behouden te blijven;
    6. 6. buitenopslag is niet toegestaan;
    7. 7. de waarden van omringende functies, welke het plan beoogt te beschermen, zullen niet onevenredig worden geschaad;
    8. 8. de bedrijfswoning blijft gehandhaafd.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een stucadoorbedrijf en het houden van paarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - stucadoorbedrijf;
  2. b. een schildersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf ';
  3. c. een zonweringsmontagebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonwering;
  4. d. landelijke bedrijven;
  5. e. bedrijfswoningen;
  6. f. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 3,0 m bedraagt;
  2. b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van een ander bedrijf met in achtneming van het volgende:

  1. a. het nieuwe bedrijf mag gelet op de aard, omvang en ligging geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu en het landschap;
  2. b. aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  3. c. aangetoond dient te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de naburige gronden.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  3. c. tennisbanen, ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan';
  4. d. houtproductie;
  5. e. kleinschalig, extensief agrarisch gebruik;
  6. f. dagrecreatieve voorzieningen;
  7. g. speelplaats, ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening':
  8. h. wegen;
  9. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. j. grondwaterwinning;
  11. k. groen- en parkeervoorzieningen;
  12. l. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeren';
  13. m. een bostoren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos-bostoren';

met de daarbij behorende:

  1. n. bouwwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie,

worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2.1 onder e voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte;
  2. b. het bepaalde in lid 5.2.4 onder c en d voor een hogere bouwhoogte tot niet meer dan 12 m.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bouwwerken ten behoeve van bewoning.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 3,0 m bedraagt;
  2. b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder a voor het vergroten van de oppervlakte met niet meer dan 10%.

Artikel 7 Recreatie - Complex

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Complex aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca;
  2. b. recreatiewoningen;
  3. c. congresruimten;
  4. d. bedrijfswoningen;
  5. e. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. parkeervoorzieningen;
  9. i. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 3,0 m bedraagt;
  2. b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 7.2.1 onder e voor het vergroten van de inhoud van de woning met niet meer dan 60 m3 tot een maximum van 720 m3 ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning van een huishouden, mits dit niet leidt tot woningsplitsing;
  2. b. het bepaalde in lid 7.2.1 onder f voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte;
  3. c. het bepaalde in lid 7.2.2 onder c voor het toestaan van onoverdekte zwembaden vóór de achtergevelrooilijn, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende functies en waarden.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het permanent bewonen van recreatiewoningen.

Artikel 8 Recreatie - Recreatiewoning

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Recreatiewoning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatiewoningen;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, tuinen en erven.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 3,0 m bedraagt;
  2. b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.2 onder c voor het toestaan van onoverdekte zwembaden vóór de achtergevelrooilijn, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende functies en waarden.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het permanent bewonen van recreatiewoningen.

Artikel 9 Recreatie - Stacaravan

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Stacaravan' aangewezen gronden zijn bestemd voor een stacaravan met een daarbij behorend bouwwerk voor recreatief gebruik.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bouwwerken ten behoeve van bewoning.

Artikel 10 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1' aangewezen gronden worden bestemd voor:

  1. a. het middels een bedrijfsmatige exploitatie bieden van verblijfsrecreatie aan personen -die elders hun hoofdverblijf hebben-, in recreatieverblijven;
  2. b. de bij a behorende voorzieningen waaronder een kantine, kampwinkel en ruimten voor sport en spel;
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, erven en terreinen.

Het aantal recreatiewoningen, stacaravans en kampeermiddelen is beperkt tot het vergunde aantal per aangegeven bestemmingsvlak, zoals aangegeven in onderstaande tabel:

Naam terrein Adres Aantal kampeermiddelen/ recreatiewoningen
De Rusthoeve Garderenseweg 168 - 167 kampeermiddelen
- 87 recreatiewoningen
De Vriendschap Hessenweg 8 - 15 kampeermiddelen
- 16 recreatiewoningen
Reewold Wildforsterweg 17 - 182 kampeermiddelen en/of recreatiewoningen
- 2 recreatiewoningen
- 10 kampeermiddelen
De Herdershof Hoorneweg 17 - 17 stacaravans
- 1 recreatiewoning
De Heykraaij Hoorneweg 17B - 12 stacaravans
- 34 recreatiewoningen
Born Free Milligerweg 8 - 20 kampeermiddelen en/of recreatiewoningen
- 1 recreatiewoning

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 3,0 m bedraagt;
  2. b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 10.2.1 onder h en n voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte;
  2. b. het bepaalde in lid 10.2.1 onder k voor het vergroten van de inhoud van de woning met niet meer dan 60 m³ tot een maximum van 720 m³ ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning van een huishouden, mits dit niet leidt tot woningsplitsing;
  3. c. het bepaalde in lid 10.2.1 onder o voor het vergroten en gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor gedeeltelijk zelfstandige inwoning tot niet meer dan 60 m2, mits de noodzaak om het bijbehorend bouwwerk te gebruiken in plaats van het hoofdgebouw, is aangetoond;
  4. d. het bepaalde in lid 10.2.2 onder d voor het vergroten van de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximale hoogte van 15,0 m;
  5. e. het bepaalde in lid 10.2.2 onder b voor het toestaan van onoverdekte zwembaden vóór de achtergevelrooilijn, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende functies en waarden.

10.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het permanent bewonen van recreatiewoningen, stacaravans en kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van gronden voor het beoefenen van lawaaisporten;
  3. c. het gebruik van gronden, voor zover gelegen binnen een afstand van 5,0 m uit de bestemmingsgrens, anders dan ten behoeve van afschermende beplanting.

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening wijzigen voor het omschakelen tussen het aantal kampeermiddelen en recreatiewoningen met dien verstande dat:

  1. a. per hectare (exclusief groenstrook voor afschermende beplanting) maximaal zijn toegestaan:
    1. 1. 50 standplaatsen voor kampeermiddelen;
    2. 2. 35 stacaravans;
    3. 3. 20 recreatiewoningen

Dan wel een combinatie van deze categorieën.

  1. b. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  2. c. aangetoond dient te worden dat omschakeling van het aantal recreatieverblijven plaatsvindt in het kader van op continuïteit gerichte bedrijfsmatige exploitatie van het recreatieterrein;
  3. d. aangetoond dient te worden dat omschakeling van recreatieverblijven uit bedrijfseconomisch oogpunt een belangrijke bijdrage levert aan het exploitabel houden van het recreatiebedrijf;
  4. e. aangetoond dient te worden dat omschakeling van recreatieverblijven uitsluitend plaatsvindt ten behoeve van recreatief verblijf;
  5. f. het terrein dient voorzien te worden van een goede landschappelijke inpassing, waaronder in elk geval wordt verstaan dat, voor zover op het terrein geen afschermende beplanting met een breedte van 5,0 m inwaarts gemeten uit de terreingrens aanwezig is, hierin alsnog moet voorzien;
  6. g. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid alleen mag plaatsvinden indien en voor zover deze niet leidt tot onevenredige aantasting van archeologische resten;
  7. h. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig mogen worden beperkt;
  8. i. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitgesloten, indien op het betreffende recreatieterrein permanente bewoning plaatsvindt van recreatieverblijven, behoudens in de gevallen dat dat voorlopig door het gemeentebestuur is geaccepteerd (woonverklaring/gedoogbeschikking);
  9. j. van de wijzigingsbevoegdheid alleen gebruik kan worden gemaakt voor zover uit onderzoek is gebleken dat de natuurwetenschappelijke/ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast; hierbij wordt met name gedoeld op de mogelijke (significante) gevolgen van de voorgenomen wijziging voor gebieden die zijn aangewezen als Natura2000 gebied; indien de wijziging significante gevolgen heeft op deze gebieden en redelijkerwijs te verwachten is dat daarvoor geen vergunning/ontheffing kan worden verleend, blijft deze wijzigingsbevoegdheid buiten toepassing;
  10. k. na wijziging gelden voor de recreatieverblijven de bebouwingsmogelijkheden van lid 10.2.

Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het middels een bedrijfsmatige exploitatie als eenheid bieden van recreatief verblijf aan personen -die elders hun hoofdverblijf hebben- in tot het bedrijf behorende kampeermiddelen en trekkershutten;

met de daarbij behorende:

  1. b. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, open terreinen en voorzieningen in de vorm van ontsluitingswegen en paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing indien de afstand tot de grens van het perceel minder dan 5,0 m bedraagt.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 11.2.1 onder b en c voor het vergroten van de gebouwen met maximaal 10%, mits deze uitbreiding noodzakelijk is voor de economische continuïteit van het bedrijf;
  2. b. het bepaalde in lid 11.2.1 onder d voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte;
  3. c. het bepaalde in lid 11.2.1 onder c voor een hogere hoogte van de gebouwen tot een maximale hoogte van 8,0 m;
  4. d. het bepaalde in lid 11.2.1 onder g voor het vergroten van de oppervlakte van een trekkershut tot een maximale oppervlakte van 25 m²;
  5. e. het bepaalde in lid 11.2.2 onder b voor het vergroten van de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximale hoogte van 15,0 m.

11.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het permanent bewonen van kampeermiddelen en trekkershutten;
  2. b. het gebruik van gronden, voor zover gelegen binnen een afstand van 10,0 m uit de westelijke bestemmingsgrens, anders dan ten behoeve van afschermende beplanting;
  3. c. het gebruik van gronden voor het beoefenen van lawaaisporten.

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met niet meer dan 2 x 1 rijstroken;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. vrijliggende fietspaden;

met de daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bermen en groenvoorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

De bestemming mag, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet voorzien in een ingrijpende wijziging van het profiel.

Artikel 13 Wonen - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;
  3. c. recreatief gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  4. d. therapie, onderwijs en onderzoek inzake het gebruik van dieren in psychotherapie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - therapie';
  5. e. een gezinshuis en jeugdboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gezinshuis en jeugdboerderij';
  6. f. een stacaravan voor recreatief gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravan';
  7. g. paardenbakken;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, tuinen en erven.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 3,0 m bedraagt;
  2. b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m;
  3. c. de plaats van woningen indien dit uit milieuoverwegingen overwegingen noodzakelijk is.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 13.2.1 onder d voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte;
  2. b. het bepaalde in lid 13.2.1 onder g voor het vergroten van de inhoud van de woning met niet meer dan 60 m3 tot een maximum van 720 m3 ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning van een huishouden, mits dit niet leidt tot woningsplitsing;
  3. c. het bepaalde in lid 13.2.1 onder g voor het vergroten van de inhoud van de woning tot een maximum van 800 m³, uitsluitend indien sprake is van vermindering van bebouwing door sloop volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing Extra woninginhoud
400 m3 100 m3
800 m3 200 m3
1200 m3 300 m3
1600 m3 400 m3
  1. d. het bepaalde in lid 13.2.2 onder a voor het vergroten en gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor gedeeltelijk zelfstandige inwoning tot niet meer dan 60 m2, mits de noodzaak om het bijbehorend bouwwerk te gebruiken in plaats van het hoofdgebouw, is aangetoond;
  2. e. het bepaalde in lid 13.2.2 onder a voor het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het vervangen van bestaande bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 50% van de bestaande oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden vervangen, voor zover deze meer bedraagt dan 150 m²;
    2. 2. de oppervlakte per bijbehorend bouwwerk niet meer dan 200 m² mag bedragen;
    3. 3. de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken na vervanging niet meer bedraagt dan 400 m².
  3. f. het bepaalde in lid 13.2.2 onder a voor het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van hobbyboeren, onder voorwaarde dat:
    1. 1. de noodzaak van uitbreiden van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en de ecologische haalbaarheid aangetoond zijn;
    2. 2. er sprake is van naast/-nabijliggende agrarische gronden, waarbij deze gronden gebruikt dienen te worden voor hobbyboeren;
    3. 3. de volgende maatvoering wordt gehanteerd:
Oppervlakte agrarische gronden Oppervlakte bijbehorend bouwwerk
1,0 hectare 50 m2
1,5 hectare 75 m2
2,0 hectare 100 m2
  1. g. het bepaalde in lid 13.2.3 onder a voor het toestaan van een paardenbak buiten het bouwvlak, mits de paardenbak direct grenst aan het bouwvlak, de ecologische haalbaarheid is aangetoond en met inachtneming van lid 13.2.3 en lid 13.2.4 onder b en c;
  2. h. het bepaalde in lid 13.2.4 onder c voor het toestaan van lichtmasten met een bouwhoogte van niet meer dan 8,0 m, met dien verstande dat de afstand tot omliggende woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
  3. i. het bepaalde in lid 13.2.4 onder e voor het toestaan van onoverdekte zwembaden vóór de achtergevelrooilijn, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende functies en waarden.

Artikel 14 Wonen - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;
  3. c. recreatief gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  4. d. het behoud, de bescherming of het herstel van de beeldbepalende waarde indien en voor zover de gronden nader zijn aangeduid met ‘karakteristiek';
  5. e. paardenbakken;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, tuinen en erven.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de verschijningsvorm van de hoofdgebouwen op de gronden die nader zijn aangeduid met 'karakteristiek’ ;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 3,0 m bedraagt;
  2. b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm van hoofdgebouwen op gronden die nader zijn aangeduid met ‘karakteristiek’ in die zin dat bij verbouwing aangesloten dient te worden bij de bestaande goot- en bouwhoogte en dakvorm;
  3. c. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m;
  4. d. de plaats van woningen indien dit uit milieuoverwegingen overwegingen noodzakelijk is.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 14.2.1 onder d voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte;
  2. b. het bepaalde in lid 14.2.1 onder g voor het vergroten van de inhoud van de woning met niet meer dan 60 m3 tot een maximum van 460 m3 ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning van een huishouden, mits dit niet leidt tot woningsplitsing;
  3. c. het bepaalde in lid 14.2.1 onder g voor het vergroten van de inhoud van de woning tot een maximum van 550 m³, uitsluitend indien sprake is van vermindering van bebouwing door sloop volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing Extra woninginhoud
400 m3 100 m3
800 m3 200 m3
1200 m3 300 m3
1600 m3 400 m3
  1. d. het bepaalde in lid 14.2.2 onder a voor het vergroten en gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor gedeeltelijk zelfstandige inwoning tot niet meer dan 60 m2, mits de noodzaak om het bijbehorend bouwwerk te gebruiken in plaats van het hoofdgebouw, is aangetoond;
  2. e. het bepaalde in lid 14.2.2 onder a voor het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het vervangen van bestaande bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 50% van de bestaande oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden vervangen, voor zover deze meer bedraagt dan 150 m²;
    2. 2. de oppervlakte per bijbehorend bouwwerk niet meer dan 200 m² mag bedragen;
    3. 3. de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken na vervanging niet meer bedraagt dan 400 m².
  3. f. het bepaalde in lid 14.2.2 onder a het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van hobbyboeren, onder voorwaarde dat:
    1. 1. de noodzaak van uitbreiden van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en de ecologische haalbaarheid aangetoond zijn;
    2. 2. er sprake is van naast/-nabijliggende agrarische gronden, waarbij deze gronden gebruikt dienen te worden voor hobbyboeren;
    3. 3. de volgende maatvoering wordt gehanteerd:
Oppervlakte agrarische gronden Oppervlakte bijbehorend bouwwerk
1,0 hectare 50 m2
1,5 hectare 75 m2
2,0 hectare 100 m2
  1. g. het bepaalde in lid 14.2.3 onder a voor het toestaan van een paardenbak buiten het bouwvlak, mits de paardenbak direct grenst aan het bouwvlak, de ecologische haalbaarheid is aangetoond en met inachtneming van lid 14.2.3 en lid 14.2.4 onder b en c;
  2. h. het bepaalde in lid 14.2.4 onder c voor het toestaan van lichtmasten met een bouwhoogte van niet meer dan 8,0 m, met dien verstande dat de afstand tot omliggende woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
  3. i. het bepaalde in lid 14.2.4 onder e voor het toestaan van onoverdekte zwembaden vóór de achtergevelrooilijn, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende functies en waarden.

Artikel 15 Wonen - 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, tuinen en erven.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 3,0 m bedraagt;
  2. b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m;
  3. c. de plaats van woningen indien dit uit milieuoverwegingen overwegingen noodzakelijk is.

Artikel 16 Wonen - Landgoed - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Landgoed - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud en/of de ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden;

tevens zijn deze gronden bestemd voor:

  1. b. wonen, waaronder de huisvesting van groepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  2. c. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;
  3. d. een museum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'museum';
  4. e. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  5. f. trouwen en vergaderen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  6. g. educatie, horeca en museum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
  7. h. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  8. i. feesten en partijen, uitsluitend in de periode tussen zonsopkomst en zonsondergang;
  9. j. evenementen;

met de daarbij behorende:

  1. k. bouwwerken, tuinen en erven.

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de onderlinge afstand van bebouwing met het oog op hinder ten opzichte van aangrenzende functies;
  • de verschijningsvorm van de hoofdgebouwen;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de onderlinge afstand binnen het bouwperceel meer dan 20 m bedraagt;
  2. b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm van de hoofdgebouwen in die zin dat bij verbouwing aangesloten dient te worden bij de bestaande goot- en bouwhoogte en dakvorm;
  3. c. de plaats van bijbehorende bouwwerken in die zin dat deze achter de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. d. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 16.2.1 voor een hogere goothoogte tot niet meer dan 6,0 m;
  2. b. het bepaalde in lid 16.2.1 voor een hogere bouwhoogte tot niet meer dan 12,0 m;
  3. c. het bepaalde in lid 16.2.1 voor plat afgedekte gebouwen of gedeelten van gebouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 150 m2;
  4. d. het bepaalde in lid 16.2.1 voor het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot niet meer dan 200 m2;
  5. e. het bepaalde in lid 16.2.1 voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte;
  6. f. het bepaalde in lid 16.2.2 onder b voor het toestaan van onoverdekte zwembaden vóór de achtergevelrooilijn, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende functies en waarden.

16.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.1 voor het toestaan van een gezinshuis of een jeugdzorgboerderij in bestaande bebouwing, onder voorwaarde dat de ecologische haalbaarheid aangetoond is en er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

16.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Wonen - Landgoed - 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Landgoed - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud en/of de ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden;

tevens zijn deze gronden bestemd voor:

  1. b. wonen, waaronder de huisvesting van groepen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  2. c. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, conform het gestelde in lid 24.2;
  3. d. kantoren;
  4. e. maatschappelijke voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, tuinen en erven.

17.2 Bouwregels

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de onderlinge afstand van bebouwing met het oog op hinder ten opzichte van aangrenzende functies;
  • de verschijningsvorm van de hoofdgebouwen;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van gebouwen indien de onderlinge afstand binnen het bouwperceel meer dan 20 m bedraagt;
  2. b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm van de hoofdgebouwen in die zin dat bij verbouwing aangesloten dient te worden bij de bestaande goot- en bouwhoogte en dakvorm;
  3. c. de plaats van bijbehorende bouwwerken in die zin dat deze achter de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. d. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.

17.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 17.2.1 voor een hogere goothoogte tot niet meer dan 6,0 m;
  2. b. het bepaalde in lid 17.2.1 voor een hogere bouwhoogte tot niet meer dan 12,0 m;
  3. c. het bepaalde in lid 17.2.1 voor plat afgedekte gebouwen of gedeelten van gebouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 150 m2;
  4. d. het bepaalde in lid 17.2.1 voor het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot niet meer dan 200 m2;
  5. e. het bepaalde in lid 17.2.1 voor het vergroten van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte;
  6. f. het bepaalde in lid 17.2.2 onder b voor het toestaan van onoverdekte zwembaden vóór de achtergevelrooilijn, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende functies en waarden.

17.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.1 voor het toestaan van zakelijke dienstverlening, horeca en een jeugdzorgboerderij, onder voorwaarde dat de ecologische haalbaarheid aangetoond is en er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

17.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

18.2 Bouwregels

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen indien:

  1. a. op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; dan wel
  2. b. er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 2

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.

19.2 Bouwregels

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.4 Wijzigingsbevoegdheid


Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie -1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 3

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar

voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.

20.2 Bouwregels

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 4

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.

21.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie -1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

23.1 Bestaande maten

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

24.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor, al dan niet bedrijfsmatig, kleinschalig kamperen;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

24.2 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Gebruik van ruimten binnen een (bedrijfs)woning (i.c. hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken) ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf wordt overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. per bouwvlak mag niet meer dan 60 m2 aan gebouwen worden benut voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  2. b. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  3. c. er mag geen horeca plaatsvinden, met dien verstande dat in afwijking hiervan binnen de bestemming Agrarisch met waarden, Wonen - 1 en Wonen - 2 per (bedrijfs)woning niet meer dan 1 Bed & Breakfast-voorziening, bestaande uit 1 of meerdere vertrekken, mag worden gerealiseerd mits:
    1. 1. er mag binnen de bestemming Agrarisch met waarden niet meer dan 120 m2 en binnen de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2 niet meer dan 60 m2 aan gebouwen worden benut voor een Bed & Breakfast-voorziening, met dien verstande dat de oppervlakte van de Bed & Breakfast-voorziening binnen de bestemming Agrarischmet waarden in mindering wordt gebracht op de totaal toegestane oppervlakte dat benut mag worden voor niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1;
    2. 2. Bed & Breakfast-vertrekken niet als zelfstandige wooneenheid functioneren (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan);
    3. 3. er is voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    4. 4. uitsluitend ontbijt geserveerd wordt, geen lunch of diner;
    5. 5. het authentieke uiterlijk en/of de verschijningsvorm van de (bedrijfs)woning /bijbehorend bouwwerk wordt gehandhaafd;
    6. 6. de Bed & Breakfast-voorziening een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie en in die zin de erfinrichting en het erfgebruik afgestemd blijven op de woonfunctie;
  4. d. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend;
  5. e. een internetwinkel is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. uitsluitend internetverkoop is toegestaan;
    2. 2. een winkel- of uitstallingsruimte of reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
    3. 3. opslag is toegestaan, mits inpandig en ondergeschikt aan de woonfunctie;
    4. 4. de afhaal- en afrekenfunctie is beperkt en past qua aard en omvang binnen de woonfunctie;
    5. 5. de openingstijden voor het afhalen van de goederen dienen beperkt te blijven tot maximaal acht vastgestelde uren, evenredig verdeeld over de week en niet tussen 19.00 uur en 9.00 uur;
    6. 6. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    7. 7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    8. 8. behoudens in- en uitladen mogen geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning plaatsvinden;
    9. 9. er kunnen nadere eisen worden gesteld aan de tijdstippen en het aantal laad- en losactiviteiten.

24.3 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de bebouwing en gronden tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.

25.2 Monumenten

Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan - tenzij op grond van de planregels in hoofdstuk 2 terzake reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend- worden afgeweken van:

  1. a. de ligging van bestemmingsgrenzen zoals deze in het terrein aan de hand van de verbeelding ten opzichte van terreinkenmerken wordt bepaald, tot een afwijking van niet meer dan 10% ten einde deze bij definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  2. b. de planregels voor:
    1. 1. het bouwen van antennes, waarvan de hoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
    2. 2. het bouwen van een sirenemast waarvan de hoogte niet meer dan 18 m mag bedragen, indien dit voor de verwerkelijking van een adequaat waarschuwingssysteem noodzakelijk is;
    3. 3. de bouw van een antennemast ten behoeve van mobiele telefonie, waarvan de hoogte niet meer dan 30 m mag bedragen;
  3. c. de planregels voor bouwwerken van openbaar nut tot een inhoud van niet meer dan 250 m³ en een hoogte van niet meer dan 8,0 m;
  4. d. de planregels voor niet voor wonen bestemde gebouwen voor natuur- en landschapsbeheer alsmede voor natuur- en landschapseducatie waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² mag bedragen.

Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels

27.1 Algemene voorwaarden

Voor elke wijziging genoemd in dit artikel geldt in zijn algemeenheid dat in de afweging in ieder geval de agrarische, landschappelijke, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen alsmede de luchtkwaliteit worden betrokken. Met het oog daarop worden in elk geval de volgende criteria in acht genomen:

  1. a. een functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit een bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
  2. b. een functiewijziging mag niet leiden tot een ondoelmatige versnippering van de agrarische gronden;
  3. c. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval geëist worden dat geen buitenopslag plaatsvindt;
  4. d. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden in het plangebied; aandachtspunten hierbij zijn niet alleen de locatie waar de functiewijziging plaatsvindt, maar ook de te verwachten uitstraling die daarvan uitgaat en de Ecologische Hoofd Structuur;
  5. e. de functiewijziging mag niet leiden tot een meer dan marginale vergroting van de verkeersintensiteiten op de bestaande wegenstructuur; in geval de betreffende gronden uitsluitend zijn ontsloten middels een onverharde weg is geen enkele vergroting van de verkeersintensiteit acceptabel;
  6. f. er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten parkeerbehoefte; de ontsluiting van het terrein op het wegenstelsel dient te voldoen aan algemene inzichten over verkeersveiligheid;
  7. g. de functiewijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies;
  8. h. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen;
  9. i. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving in acht te worden genomen.

27.2 Actualisering

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de actualisering van de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke. De wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de planregels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden met het oog op de verwijzing leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.

27.3 Omschakeling agrarisch met waarden naar bos

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen voor wat betreft het omzetten van de bestemming 'Agrarisch met waarden' in een bestemming 'Bos', met dien verstande dat:

  1. a. de wijziging uitsluitend van toepassing is op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'natuur';
  2. b. de wijziging niet mag plaatsvinden indien de realisering onvoldoende vaststaat.

27.4 Wijziging begrenzing bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen voor het wijzigen van de grenzen van het bouwvlak voor agrarische bedrijven.

27.5 Omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak wijzigen voor wat betreft het omzetten van de bestemming 'Agrarisch met waarden' naar de bestemming Wonen - 1, met dien verstande dat:

  1. a. niet meer dan 50% van de bebouwing gebruikt mag worden voor wonen;
  2. b. het aantal woningen na wijziging niet meer dan 3 mag bedragen;
  3. c. niet minder dan 350 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt moet worden;
  4. d. bedrijfsbebouwing die niet gebruikt wordt als bijbehorend bouwwerk eveneens gesloopt moet worden;
  5. e. de planregels van Artikel 13 van toepassing zijn;
  6. f. bebouwing zorgvuldig in het landschap moet worden ingepast waarbij in ieder geval de volgende regels gelden;
    1. 1. het voorste deel van de kavel moet worden ingericht als tuin;
    2. 2. nieuwe bebouwing moet achter de bestaande woning gebouwd worden;
  7. g. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, bos of recreatie, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
  8. h. de waarden van omringende functies, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig zullen worden geschaad;
  9. i. aangetoond wordt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op het (bestemde) eigen terrein zal plaatsvinden;
  10. j. de belangen van rechthebbenden en andere belanghebbenden niet onevenredig worden geschaad.

27.6 Omschakeling van agrarisch bedrijf naar bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak wijzigen voor wat betreft het omzetten van de bestemming Agrarisch met waarden' naar de bestemming Bedrijf, met dien verstande dat:

  1. a. toegestaan zijn:
    1. 1. kleinschalige woon-werkcombinaties, zoals kantoor aan huis;
    2. 2. bedrijven gericht op natuur- en landschapsbeheer en -educatie tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
    3. 3. bedrijven gericht op recreatie en zorg tot een oppervlakte van niet meer dan 1000 m2;
  2. b. de overige bedrijfsgebouwen worden gesloopt;
  3. c. bebouwing zorgvuldig in het landschap moet worden ingepast;
  4. d. de nieuwe vorm van bedrijvigheid duidelijk minder schadelijk is voor natuur en milieu dan de huidige agrarische bedrijvigheid;
  5. e. bedrijfsactiviteiten vinden, voorzover deze geen betrekking hebben op de productiegronden, zoveel mogelijk binnen de gebouwen plaats;
  6. f. het nieuwe gebruik dient noch op korte, noch op lange termijn te leiden tot een aanmerkelijke behoefte aan uitbreiding van het bebouwde oppervlak;
  7. g. buitenopslag niet is toegestaan, tenzij het betreft specifieke activiteiten aan welke buitenopslag eigen is, in welk kader een nadere afweging plaatsvindt van het gebruik van de buitenruimte;
  8. h. detailhandel niet is toegestaan, tenzij het betreft de verkoop van op het bedrijf geproduceerde producten en gewassen;
  9. i. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, bos of recreatie, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
  10. j. de waarden van omringende functies, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig zullen worden geschaad;
  11. k. aangetoond wordt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op het (bestemde) eigen terrein zal plaatsvinden;
  12. l. de belangen van rechthebbenden en andere belanghebbenden niet onevenredig worden geschaad;
  13. m. de bedrijfswoning blijft gehandhaafd.

27.7 Omschakeling bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen voor wat betreft het omzetten van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming Wonen - 1, met dien verstande dat:

  1. a. de planregels van Artikel 13 van toepassing zijn;
  2. b. alle overige voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt worden.

27.8 Omschakeling agrarisch bedrijf naar dagrecreatie

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak wijzigen voor wat betreft het omzetten van de bestemming 'Agrarisch met waarden' naar de bestemming:

  • Dagrecreatie in de vorm van een manege, kinderboerderij, museum, expositieruimte en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen

met dien verstande dat ten aanzien van de maatvoering van bebouwing de geldende planregels betreffende bebouwing op overeenkomstige wijze worden toegepast, mits de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen niet wordt vergroot;

27.9 Mestopslag en/of mest- en sleufsilo's

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van mestopslag met een omvang van niet meer dan 2500 m³ en/of de bouw van mest- en sleufsilo's buiten het bouwvlak tot een inhoud van niet meer dan 2500 m³ en een hoogte van niet meer dan 8,0 respectievelijk 3,0 m, met dien verstande dat:

  1. a. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  2. b. aangetoond is dat de mestopslag en de silo niet binnen het bouwvlak konden worden ingepast;
  3. c. de mestopslag en silo aansluitend aan het agrarisch bouwvlak geplaatst worden.

27.10 Omschakeling Wonen-3

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat binnen de bestemming 'Wonen - 3' de bouwmogelijkheid voor deze woningen komt te vervallen. Bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid mogen de bijbehorende gronden worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende bestemming. De wijziging mag niet plaatsvinden, indien de realisering onvoldoende vaststaat.

27.11 Aanleg fietspaden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van (recreatieve) fietsverbindingen.

Artikel 28 Algemene Procedureregels

28.1 Nadere eisen

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 29 Overige Regels

29.1 Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  3. c. parkeergelegenheid;
  4. d. ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. erf- en terreinafscheidingen;
  6. f. bepalingen met betrekking tot de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat bij het ontbreken van een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing wegen een afstand van ten minste 20 m, tot de as van de weg wordt nagestreefd dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze kleiner is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 30 Overgangsrecht

30.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

30.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 30.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

30.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 30.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 30.1 met maximaal 10%.

30.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

30.5 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 30.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

30.6 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 30.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

30.7 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 30.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

30.8 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor de recreatieonderkomens op recreatieterreinen die zijn aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie-persoonsgebonden overgangsrecht' geldt dat het met het voorgaande en dit bestemmingsplan strijdige, illegale gebruik voor permanente bewoning van een gebouw, bestemd voor recreatief dag- en nachtverblijf, mag worden voortgezet door de huidige gebruiker(s) van het gebouw aan wie door het college van burgemeester en wethouders van Putten een woonverklaring is verstrekt , mits het gebouw voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen en waarbij geldt dat indien het gebruik van het gebouw voor permanente bewoning wordt gestaakt door de huidige gebruiker(s) het recht op het voortzetten van het gebruik van deze gebouwen voor permanente bewoning vervalt.

Artikel 31 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied.

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Putten van 4 juli 2013.

De griffier, De voorzitter,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

1.1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan is een integrale herziening van het op 3 december 1998 vastgestelde bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied. Aanleiding voor de herziening van het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied is enerzijds gelegen in het feit, dat er vanuit de Wet ruimtelijke ordening een actualiseringsplicht geldt. Anderzijds heeft zich sinds de vaststelling van het plan een aantal beleidsmatige ontwikkelingen voorgedaan, zoals de vaststelling van het streekplan Gelderland 2005, het Groei- en Krimpbeleid voor de recreatie, de streekplanherziening herbegrenzing Ecologische Hoofdstructuur in 2009, de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur', de aanwijzing van de Veluwe als Natura 2000 gebied en de totstandkoming van de regionale beleidsinvulling functieverandering voor de regio Noord-Veluwe. Bovendien hebben zich diverse feitelijke ontwikkelingen voorgedaan, zoals de realisatie van de uitbreiding van de activiteiten op het landgoed Schovenhorst en het beëindigen van een aantal agrarische bedrijven.

1.1.2 Doel

Hoofddoelstelling van het plan is het bieden van een actueel bestemmingsplan dat voldoet aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en de RO Standaarden 2008. De huidige functies zijn opnieuw vastgelegd en ontwikkelingen zijn verwerkt. Het bestemmingsplan is derhalve voornamelijk conserverend van aard.

1.2 Begrenzing

Het plangebied bestaat uit het bosgebied in het oostelijk deel van de gemeente. Ook het buurtschap Koudhoorn ligt binnen de plangrenzen. Het plangebied bestaat voornamelijk uit bosgebied, recreatie, woningen en enkele agrarische functies. In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0001.jpg"

Afbeelding 1: Plangrenzen bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied

Aan de noord- en oostzijde worden de plangrenzen gevormd door de gemeentegrenzen met Ermelo en Barneveld. De zuidgrens wordt bepaald door de gemeentegrens met Barneveld en door diverse de straatdelen, zoals Traa, Domeinenweg, Veenhuizerveldweg en Boeschoterweg. Aan de westgrens wordt het plangebied begrensd door het plangebied Westelijk Buitengebied, Krachtighuizen en de kern Putten. De westgrens bestaat uit diverse straatdelen, bijvoorbeeld Poolseweg, Krachtighuizerweg, Wilhelminalaan en Ketellapperspad.

1.3 Werkwijze

Dit bestemmingsplan is zorgvuldig voorbereid:

  • voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan is een inventarisatie van het plangebied uitgevoerd. Hierbij zijn diverse bronnen geraadpleegd, zoals het vigerend planologisch regime (zie paragraaf 1.4), luchtfoto's en bouwdossiers. Daarnaast is een veldbezoek gebracht aan het plangebied;
  • voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan is een Visiedocument opgesteld waarin de plansystematiek, een aantal voor het plangebied relevante onderwerpen en relevant ruimtelijk beleid behandeld zijn. Dit Visiedocument is in april 2012 door het college van b&w vastgesteld. Het is vervolgens ter kennisneming toegezonden aan de commissie Ruimtelijke Zaken;
  • er is een Voortoets uitgevoerd waarin geanalyseerd is of de ontwikkelingen die het bestemmingsplan biedt, effecten heeft op het Natura 2000 gebied Veluwe en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

1.4 Vigerend Planologisch Regime

Binnen het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  1. 1. bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied gemeente, Putten, vastgesteld d.d. 3 december 1998;
  2. 2. bestemmingsplan Buitengebied, Buitengebied Herziening 1980, Oostelijk Buitengebied en Krachtighuizen, Partiële herziening Voorschriften inzake onderkeldering woningen, vastgesteld d.d. 1 juli 2004;
  3. 3. bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied Wijziging ex. art. 11 W.R.O. Oude Garderenseweg 40, vastgesteld d.d. 9 februari 2004 en goedgekeurd d.d. 19 maart 2004;
  4. 4. vrijstelling ex. artikel 19 lid 1 WRO Landgoed Schovenhorst, verleend 19 september 2005;
  5. 5. bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied partiële wijziging Voorschriften recreatieterreinen, vastgesteld d.d. 13 september 2007;
  6. 6. vrijstelling ex. artikel 19 lid 1 WRO Drosteweg 15, verleend 9 juni 2008;
  7. 7. Oostelijk Buitengebied partiële herziening Garderenseweg 168, vastgesteld d.d. 29 september 2009;
  8. 8. Oostelijk Buitengebied, Hoorneweg 17B, vastgesteld 21 februari 2011;
  9. 9. partiële herziening Oostelijk Buitengebied, De Laak 2a, vastgesteld d.d. 30 juni 2011;

De bovenstaande plannen worden opgenomen in dit bestemmingsplan en komen daarmee te vervallen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 3 wordt een korte weergave van de historische ontwikkeling gegeven. De bestaande situatie wordt behandeld in hoofdstuk 4. Er wordt ingegaan op natuur en landschap, de huidige functies, het watersysteem en diverse milieu-aspecten. In hoofdstuk 5 komt de toekomstige situatie aan bod. Hoofdstuk 6 geeft uitleg over de planregels (juridische plantoelichting). In hoofdstuk 7 en 8 komen de economische respectievelijk maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) betreft een actualisatie van het ruimtelijke en het mobiliteitsbeleid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 van kracht geworden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Zo laat het rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het rijk over aan de provincies. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Het rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het rijk zet het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied is conserverend van aard. Het draagt hierdoor bij aan het derde hoofddoel, namelijk het behouden van unieke natuurlijk en cultuurhistorische waarden.

EHS (Ecologische Hoofdstructuur)

De herijkte nationale EHS wordt uiterlijk in 2018 door provincies gerealiseerd. De robuuste verbindingen zijn geschrapt. Voor de langere termijn ontwikkelt het rijk in overleg met de provincies een visie op natuur. De Natura 2000 gebieden (met natuurwaarden van Europees belang) en de twintig Nationale Parken maken deel uit van de EHS, evenals de Noordzee en de grote wateren. Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied.

In paragraaf 2.2.1 en 2.2.2 wordt nader op het beleid over de EHS ingegaan en in paragraaf 4.5.8 worden de resultaten van de Voortoets besproken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de nationale rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Geen van de genoemde onderwerpen zijn van toepassing op de gemeente Putten of nog niet uitgewerkt in het Barro.

2.1.3 Monumentenwet en Modernisering monumentenzorg

Rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de Monumentenwet. De cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd.
De Monumentenwet stamt oorspronkelijk uit het begin van de twintigste eeuw. Het denken over de omgang met monumenten is sindsdien sterk veranderd. Kenmerken zijn een verschuiving in denken van object naar gebied en van behoud naar ontwikkeling. Het monumentenstelsel is om die reden herzien.
De hoofdlijnen van deze herziening staan verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo, 2009). De belangrijke pijlers van MoMo zijn:

  • cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • krachtiger en eenvoudiger regels;
  • herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

Ter uitvoering van de eerste pijler van MoMo is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Per 1 januari 2012 schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Hiermee wil de rijksoverheid ervoor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid. Het kabinet heeft 5 prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten
De economische betekenis van het Nederlandse Werelderfgoed wordt vergroot door het toerisme te bevorderen.

2. Veiligheid en eigenheid zee, kust en rivieren
Het rijk start onder meer samen met de provincies een pilotproject Kust & Erfgoed.

3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp
Er komt een pilot programma Gebiedsgerichte Erfgoedzorg & Krimp. Het behoud van historische gebouwen is belangrijk om krimpgebieden aantrekkelijk te houden.

4. Levend landschap: erfgoed, economie en ecologie brengen elkaar vooruit
Het kabinet wil de ontwikkeling van cultureel erfgoed verbinden met opgaven als biodiversiteit en energietransitie.

5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk
De periode 1940-1965 moet herkenbaar aanwezig blijven in Nederland. Er zijn in deze periode veel innovaties ontwikkeld - massawoningbouw, standaardisering van het bouwproces, functiescheiding - die aandacht en bescherming verdienen.

Bij voorbereiding van een bestemmingsplan zullen gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een plangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden. Zie hiervoor paragraaf 4.4.

2.1.4 Verdrag van Valetta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Eén van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.

In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.

Voor het grondgebied van de gemeente Putten is de archeologische verwachtingswaarde bekend. Hierop wordt in paragraaf 4.4.1nader ingegaan.

2.1.5 Rijksbeleid voor water

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Het Watertoetsproces is destijds verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets2, 2003).

De resultaten van de watertoets staan in paragraaf 4.3 (waterparagraaf).

2.1.6 Aanwijzing van de Veluwe als Natura 2000 gebied

Het Natura 2000 gebied Veluwe is aangewezen voor een groot aantal typen natuurwaarden, onderverdeeld in 17 habitattypen, 7 habitatsoorten en 10 vogelsoorten. Voor al de betreffende natuurwaarden geldt een behoud- of uitbreidingsdoelstelling voor oppervlak en kwaliteit (in geval van habitattypen) of populatie en omvang en kwaliteit leefgebied (in geval van habitatsoorten en vogelsoorten). De betreffende natuurwaarden en hun doelstellingen zijn beschermd onder de Natuurbeschermingswet. Initiatieven dienen getoetst te worden op significante negatieve effecten op de natuurwaarden en doelstellingen. Is dit het geval, dan dient er een verslechteringstoets, passende beoordeling en/of toetst op ADC-criteria uitgevoerd te worden.

In het kader van de aanwijzing van het Natura 2000 gebied is een beheerplan opgesteld, om te bepalen hoe en waar doelstellingen behaald kunnen worden. Dit beheerplan is, net als het aanwijzingsbesluit voor de Veluwe, alleen nog in concept aanwezig.

Oostelijk Buitengebied

Vooral in het Natura 2000-beheerplan staat informatie welke van toepassing is op lokaal schaalniveau (zie concept beheerplan van 2009). Met betrekking tot de voorkomende en beschermde natuurwaarden voor het bestemmingsplangebied gaat het om een drietal habitattypen (Droge heiden, Beuken-eikenbossen met hulst en Oude eikenbossen, zie ook onderstaande afbeelding), één habitatsoort (Vliegend hert) en vier vogelsoorten (Wespendief, Zwarte Specht, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit). De doelstellingen staan benoemd in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0002.jpg"

Afbeelding 2: Voorkomende habitattypen Oostelijk Buitengebied (Paars: Droge heiden / Rood: Beuken-eikenbossen met hulst / Groen: Oude eikenbossen) (DHV, 2009)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0003.jpg"

Tabel 1: Doelstellingen van de voor Putten-Oost belangrijke Natura 2000 gebieden

Om doelstellingen voor vegetaties en diersoorten in oude boslandschappen (waar het Oostelijk Buitengebied grotendeels onder valt) te kunnen behalen, is een ambitieniveau voor de korte termijn opgesteld in het beheerplan. Deze betreft:

  • meer ruimtelijke samenhang en vergroting van het areaal oud boslandschap (door kap naaldbos);
  • kwaliteitsverbetering van habitattype Beuken-eikenbos (H9120) en Oud eikenbos (H9190) o.a. voor het Vliegend hert.
  • aanpakken van milieutekorten in bodem en lucht: geen toename stikstof, geen toename fosfaat;
  • bos- en natuurbeheer wordt uitgevoerd zonder/met zo min mogelijk nadelige effecten op de kenmerken van het oude boslandschap;
  • meer rust in het oude boslandschap voor de kwetsbare soorten.

Door het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk tegemoet gekomen aan het bovengenoemde ambitieniveau. Het nieuwe bestemmingsplan maakt geen (grote) ontwikkelingen mogelijk. Toch biedt het bestemmingsplan wel enige planologische ruimte. In dit kader is een Voortoets uitgevoerd waarin gekeken is welke impact de voorgenomen gebruiks- en bouwmogelijkheden op het Natura 2000 gebied zullen hebben (zie paragraaf 4.5.8).

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Streekplan 2005

Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio’s”

Provincie Gelderland heeft een streekplan opgesteld, waarin de hoofdlijnen staan weergegeven van het provinciaal ruimtelijk beleid tot in 2015. Het streekplan is voorbereid in nauw overleg met gemeenten, maatschappelijke organisaties, waterschappen en het rijk. Het plan is op 29 juni 2005 door Provinciale Staten vastgesteld.

Groenblauwe raamwerk

Het ruimtelijk beleid richt zich op de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur. Deze hoofdstructuur wordt gevormd door het groenblauwe raamwerk en het rode raamwerk. In het groenblauwe raamwerk ligt het beleidsaccent op het beschermen en versterken van aanwezige kwetsbare waarden en gebieden. In het rode raamwerk ligt het accent op het ontwikkelingsbeleid in de sfeer van stedelijke functies en intensieve land- en tuinbouwteelt. Tussen deze twee raamwerken liggen de multifunctionele gebieden waarvoor het provinciaal beleid globaal en beperkt is. Het plangebied Oostelijk Buitengebied valt in zijn geheel in het groenblauwe raamwerk.

Voor het groenblauwe raamwerk is het volgende van belang:

  • de bescherming van ecologische kerngebieden en waardevolle open gebieden;
  • de realisering van ecologische verbindingszones, die ecologische kerngebieden verbinden;
  • afbakening en bescherming van regionale waterbergingsgebieden;
  • maatregelen in het kader van ruimte voor de rivier.

Functieverandering

Als gevolg van de veranderingen in de land- en tuinbouwsector verliezen veel (agrarische) bedrijfsgebouwen hun functie. Ook komen defensieterreinen en terreinen van zorginstellingen vrij. De provincie geeft diverse richtlijnen voor mogelijkheden van functieverandering. Deze komen hieronder aan bod. Vervolgens komen uitbreidingsmogelijkheden van stedelijke functies in het buitengebied aan bod, gevolgd door ontwikkelingen van bestaande functies van het buitengebied.

Voor het accommoderen van de behoefte aan landelijk wonen en de vestiging van niet agrarische bedrijven in het buitengebied, wordt primair uitgegaan van functieverandering van vrijgekomen (agrarische) bebouwing in het buitengebied.

De provincie hanteert een aantal doelen en eisen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied, waaronder:

  • functieverandering naar wonen en woon-werkcombinaties (bijvoorbeeld kantoor aan huis) is eventueel ook toegestaan in het groenblauwe raamwerk;
  • de functieverandering dient wat betreft verschijningsvorm afgestemd te zijn op de omgeving door middel van een beeldkwaliteitsplan. Monumenten en karakteristieke bebouwing mogen niet gesloopt worden;
  • per agrarisch bouwperceel waar functieverandering plaats vindt, zijn meerdere wooneenheden toegestaan. Ook het hoofdgebouw kan gesplitst worden in meerdere wooneenheden. De wooneenheden komen in maximaal twee gebouwen. Een deel van de overige bedrijfsgebouwen kan worden hergebruikt als bijgebouw;
  • vervangende nieuwbouw is niet mogelijk bij functieverandering naar werken;
  • land- en tuinbouwbedrijven de mogelijkheid geven een niet-agrarische nevenfunctie te vervullen;
  • er mogen geen knelpunten voor de verkeersafwikkeling ontstaan.

De gemeenten dienen in regionaal verband een regeling uit te werken voor het omzetten van bestaande functies in wonen en werken waarbij de provinciale eisen in acht genomen moeten worden. Zo heeft de regio Noord-Veluwe, waar Putten deel van uitmaakt, hiervoor een streekplanuitwerking opgesteld die 12 december 2006 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld (zie paragraaf 2.3.2). De regionale regeling is vertaald in dit bestemmingsplan. Indien de provincie haar goedkeuring over een regionale regeling heeft gegeven, hoeven individuele gevallen niet meer door de provincie beoordeeld te worden.

Uitbreiding of nieuwvestiging stedelijke functies

Nieuwe landgoederen kunnen gesticht worden in delen van het groenblauwe raamwerk (EHS-verweving, EHS verbindingszones) en in het multifunctioneel gebied, niet in EHS-natuur, waardevol open gebied, in weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang of in het concentratiegebied voor intensieve teelten. Gebieden die met name geschikt worden geacht, zijn onder andere gebieden met een grote mate van verweving. Een nieuw landgoed is een openbaar toegankelijk bos- en of natuurcomplex van minimaal 5 ha met daarin een woongebouw van allure van maximaal drie wooneenheden. De hoofdfunctie is wonen, een daaraan ondergeschikte kantoorfunctie is acceptabel. Van het plangebied ligt Koudhoorn in EHS-verwevingsgebied. De rest valt in EHS-natuur.

Het is alleen mogelijk niet-agrarische bedrijven op nieuwe bouwlocaties in het buitengebied te vestigen, als is aangetoond dat de vestiging niet geaccommodeerd kan worden in vrijgekomen agrarische bebouwing, of op het (boven)lokale bedrijventerrein. De meeste vormen van niet-agrarische bedrijvigheid horen thuis op een bedrijventerrein. Binnen het groenblauwe raamwerk zijn nieuwe bouwlocaties voor de vestiging van niet-agrarische bedrijven niet mogelijk als er geen relatie is met het buitengebied. Als kleinschalige bedrijvigheid in het buitengebied op passende schaal van start gaat, kan de vraag naar uitbreiding leiden tot een niet passende omvang en impact.

Water

De regionale waterbergingsgebieden maken deel uit van het groenblauwe raamwerk. In definitief begrensde, regionale waterbergingsgebieden is functieverandering, die het tijdelijk bergen van water frustreert, uitgesloten; de aanwezige functies worden gehandhaafd.

Binnen waterwingebieden zijn andere bestemmingen en het uitbreiden van bebouwing niet gewenst. Binnen grondwaterbeschermingsgebieden zijn nieuwe bestemmingen die risico’s voor de drinkwaterwinning kunnen opleveren niet toegestaan.

Natuur

Het streekplan kan gezien worden als belangrijk uitvoeringskader voor de EHS-realisatie. Binnen of nabij de EHS geldt dat bestemmingswijzigingen niet mogelijk zijn als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Er dienen dan wel mitigerende maatregelen te worden genomen, waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Compensatie van de resterende schade dient plaats te vinden in hetzelfde bestemmingsplan of in gekoppelde bestemmingsplannen. Voor het overige wordt verwezen naar de Richtlijn Compensatie Natuur en Bos, die op 2 juli 1998 in het Provinciaal Blad is gepubliceerd.

De aantasting van het areaal bos en natuur is niet gewenst. Gemeenten dienen deze dan ook als zodanig te bestemmen, met uitzondering van snelgroeiend bos met een omlooptijd van 25 jaar. De gehele EHS behoort tot het groenblauwe raamwerk.

In paragraaf 2.2.2 en 2.2.3 wordt nader op de EHS ingegaan.

Landbouw

Tweede bedrijfswoningen kunnen gewenst zijn. Er zal getoetst worden aan de criteria: aard, omvang en continuïteit van het bedrijf.

Recreatie

De provincie vindt dat extensieve vormen van recreatie en toerisme zich, in het algemeen, goed verenigen met diverse functies in het buitengebied. Het is gewenst dat gemeenten aan functieverandering van vrijgekomen (agrarische)bedrijfsgebouwen naar extensieve recreatieve functies meewerken. Wel geldt de voorwaarde dat de extensieve vorm van recreatie verenigbaar moet zijn met natuur- en landschapsdoelstellingen, met name binnen het groenblauwe raamwerk en de waardevolle landschappen in multifunctionele gebieden.

Nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve recreatieve en/of toeristische voorzieningen zijn uitgesloten binnen het groenblauwe raamwerk. Uitgangspunt is dat initiatieven voor bestaande bedrijven gerelateerd worden aan de kenmerken van de omgeving en aan hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het toeristisch recreatief product. Er mogen geen problemen ontstaan met betrekking tot de verkeersafwikkeling, (boven)lokale uitstraling op mens en milieu en huidige bedrijfsvoering van agrarische bedrijven in de directe omgeving.

De provincie heeft richtlijnen opgesteld om het permanent bewonen van recreatiewoningen en stacaravans tegen te gaan.

Terreinen met recreatiewoningen dienen, gezien hun aard en functie, een aan de omgeving aangepast karakter te hebben. Om dit te waarborgen zijn richtlijnen ten aanzien van oppervlakte en bouwvolume gesteld; er wordt een maximummaat toegestaan van 75 m² en 300 m³ (inclusief berging, en kelder).

Ruimtelijke ontwikkelingen rondom lange afstandswandel- en fietsroutes dienen te worden beoordeeld op mogelijke gevolgen voor de toeristische routes. Mochten er vanuit deze ontwikkelingen belemmeringen ontstaan voor een goed functioneren van de route, dan zal dat binnen hetzelfde plan moeten worden gecompenseerd (door bijvoorbeeld het ontwikkelen van een alternatief tracé).

In paragraaf 2.2.4 en 2.2.6 wordt nader op recreatie ingegaan.

Archeologie

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten, moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Het door Nederland geratificeerde Verdrag van Malta bepaalt dat in beginsel de waarden in de bodem worden bewaard en dat bij ruimtelijke planvorming waarmee het archeologisch bodemarchief is gemoeid, de initiatiefnemer in een vroeg stadium een archeologisch (voor)onderzoek moet hebben uitgevoerd. Naar aanleiding van “Malta” is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007 opgesteld (zie paragraaf 2.1.4). Gemeenten zijn onder deze wet bevoegd gezag geworden inzake archeologie. De provincie Gelderland vraagt van gemeenten om hun bestemmingsplannen aan te passen aan de archeologische kwaliteiten. Mochten gemeenten hun verantwoordelijkheid onvoldoende oppakken, dan kan de provincie ingrijpen.

In een afwegingskader heeft de provincie duidelijkheid verschaft over noodzaak, omvang en soort archeologisch onderzoek bij provinciale vergunningverlening. In het geval de gemeente bevoegd gezag is, zoals bij de verlening van omgevingsvergunningen op grond van het bestemmingsplan, dient de gemeente een eigen afweging te maken.

Bij afwegingen op het lokale schaalniveau is het nodig om gebruik te maken van gemeentelijke archeologische beleidskaarten en/of andere resultaten van veldinventariserend onderzoek. Daarom ondersteunt de provincie in het kader van de provinciale cultuurhistorische nota Belvoir 2 de ontwikkeling van (inter)gemeentelijke archeologische beleidskaarten. Vanaf begin 2012 beschikt de gemeente Putten over dergelijke archeologische beleidskaarten (zie paragraaf 4.4.1).

Regionaal beleid

In het streekplan is voor de regio Noord-Veluwe een kwaliteitsbeeld geschetst en zijn de ambities voor de regio en het beleid voor de streekplanperiode, weergegeven. Het groenblauwe raamwerk in het streekplan wordt gevormd door de Veluwe, Randmeerkust en de IJsselvallei. Tevens functioneert de Veluwe als blauwe motor voor het regionale watersysteem. De overgangen van de Veluwe naar de omliggende gebieden zijn waardevol en worden onder andere gevormd door een rand van kernen met groen ertussen. De groene wiggen tussen de kernen dienen behouden te blijven en mogen niet dichtslibben. Het regionale beleid voor de Noord-Veluwe is verder uitgewerkt in een regionale visie, zie paragraaf 2.3.1.

Conclusie

Het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied is in overeenstemming met het provinciaal beleid, zoals verwoord in het streekplan. Het bestemmingsplan beschermt de huidige ecologische en cultuurhistorische waarden. Vestiging van nieuwe functies is slechts in beperkte mate mogelijk. Het bestemmingsplan heeft de voorwaarden behorend bij bovengenoemde thema's, voor zover noodzakelijk, verankerd in de planregels en op de verbeelding.

2.2.2 Streekplanherziening - Herbegrenzing Ecologische Hoofdstructuur

In Gelderland is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in aanleg; een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen. Door de vergroting van natuurgebieden, de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en de aanleg van ecologische verbindingszones (EVZ), ontstaat dit beoogde samenhangende netwerk. Vergroting en verbinding zal bijdragen aan het oplossen van problemen op het vlak van verdroging, vermesting en versnippering. Het doel van de provincie Gelderland is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten- en diersoorten. De ambitie is om in 2018 de beoogde omvang van de EHS in Gelderland te hebben gerealiseerd.

Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

De te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn in 2006 als streekplanuitwerking vastgesteld (zie paragraaf 2.2.3). In deze streekplanuitwerking zijn de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken weergegeven, die een rol spelen bij ruimtelijke afwegingen in het groenblauwe raamwerk en de waardevolle landschappen ter bepaling van mitigatie, compensatie, saldering en kwalitatieve verbetering (zie voor de uitwerking van deze thema's de streekplanuitwerking kernkwaliteiten). Per saldo zal op planniveau of op gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang.

Oostelijk Buitengebied

Bestemmingsplangebied Oostelijk Buitengebied ligt vrijwel volledig binnen de EHS. Deze EHS heeft de status 'natuur' en alleen in geval van Koudhoorn en omgeving betreft het gebied met de status 'verweven', zie onderstaande afbeelding 3.

Er bevinden zich geen zogenaamde HEN-wateren of beschermingszones voor Natte Natuur binnen het bestemmingsplangebied, hiermee hoeft dus geen rekening te worden gehouden.

Voorafgaand aan het bestemmingsplan is een Voortoets uitgevoerd waarin gekeken is welke impact de voorgenomen gebruiks- en bouwmogelijkheden op de EHS zullen hebben. Voorkomen moet uiteraard worden dat er significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS ontstaan. De resultaten staan beschreven in paragraaf 4.5.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0004.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0005.jpg"

Afbeelding 3: EHS-begrenzing en status voor het plangebied (Gelderland, 2009)

In het kader van de nieuwe Omgevingsvisie, die naar verwachting in 2013 vastgesteld wordt, komt de herijking van de EHS aan de orde.

2.2.3 Streekplanuitwerking - Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische hoofdstructuur

Om de bescherming van natuur vorm te geven, geldt binnen de EHS de ´nee, tenzij´-benadering. Om deze afweging mogelijk te maken is in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse EHS' inzichtelijk gemaakt wat de te beschermen wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied zijn. In de streekplanuitwerking worden deze wezenlijke kenmerken en waarden voor de Gelderse natuur gespecificeerd en onderscheiden in kernkwaliteiten en omgevingscondities.

Oostelijk Buitengebied

Er zijn verschillende kernkwaliteiten welke worden onderscheiden voor de hele EHS (eerste bullit) en de Veluwe en daarmee dus ook grotendeels voor bestemmingsplangebied Oostelijk Buitengebied. Hieronder zijn alleen kernkwaliteiten genoemd welke specifiek voor het Oostelijk Buitengebied van belang zijn:

  • de landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met cultuurgronden;
  • het grootschalige samenhangende bos- en natuurgebied waarbinnen uitwisseling van planten en dieren mogelijk is, waarbinnen natuurlijke processen zo veel mogelijk ongestoord verlopen, en waarbinnen het beheer optimaal is afgestemd op de gevarieerde natuurdoelstellingen. Hierbij is zowel ruimte voor grote eenheden natuur en natuurbos als voor meer 'beheerde' natuur: multifunctioneel bos, heide, vennen en de daarbij behorende flora en fauna;
  • de verwevenheid en het samengaan van cultuurhistorie en natuur in onder andere landgoederen, sprengen, oude landbouwenclaves, grafheuvels en hakhoutbossen;
  • de beken, sprengen en beekdalen op de flanken van de Veluwe met hun hydrologische en landschappelijke samenhang met hun omgeving.

Op de Noord-Veluwe ligt een zwaar accent op cultuurhistorie en multifunctioneel bos. In een groot deel van het bos is houtproductie een belangrijk aspect. De Noord-Veluwe kent twee grote oude boscomplexen, waarvan één de gordel Garderen - Wildekamp - Boeschoten - Speulderbos - Sprielderbos. De gaafste delen hiervan zijn aangewezen als A-locatie en parel. Zij bevatten veel autochtoon genenmateriaal van bomen en struiken en daarnaast een bijzondere paddestoelen- en mossenflora.

Voor de oude bossen en A-locaties is het beleid gericht op beheer als natuurbos. Hier is houtproductie geen doel. Gekoppeld aan oude eikenbossen is het voorkomen van het vliegend hert, een kever wiens larve een relatief lange ontwikkeling in oud eikenhout doormaakt. De soort komt lokaal op de Veluwe voor. Soms komt de soort zelfs voor in oude eikenpalen van veerasters.

Ontwikkelingsopgaven voor de Veluwe waarmee rekening dient te worden gehouden:

  1. 1. het saneren van storende bebouwing (o.a. kazernes en verblijfsrecreatie (zie Veluwe 2010);
  2. 2. het ontwikkelen van de poorten tot samenhangende gebieden waarbinnen uitwisseling van soorten mogelijk is en waarbinnen een natuurlijke ontwikkeling in de gehele gradiënt van hoog/droog naar laag/nat plaatsvindt. Deze ontwikkeling vindt plaats door omvorming van landbouwgronden in natuurterrein, aangepast agrarisch beheer, aanpassing van de waterhuishouding, het versterken van het kleinschalige cultuurlandschap en het opheffen van barrières;
  3. 3. het realiseren van één aaneengesloten leefgebied voor grote zoogdieren (hert, wild zwijn, das en boommarter) en met voldoende passeerbaarheid van de aanwezige wegen; verminderen van de lengte aan rasters;
  4. 4. aanpassen van het bosbeheer, zodat een duurzame populatie van het vliegend hert zich kan ontwikkelen;
  5. 5. het terugdringen van de ammoniakbelasting op kwetsbare natuurdoeltypen.

Zoals reeds genoemd, is een Voortoets uitgevoerd waarin gekeken is welke impact de voorgenomen gebruiks- en bouwmogelijkheden op de EHS zullen hebben.

Door het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk tegemoet gekomen aan de ontwikkelingsopgaven voor de Veluwe, zoals hierboven omschreven. De huidige EHS wordt vastgelegd in een conserverende Bos-bestemming, zodat ontwikkelingsopgaven 2, 3 en 4 mogelijk blijven danwel worden gemaakt. Aan de ontwikkelingsopgave onder 1 wordt niet voldaan, omdat er geen recreatie wordt wegbestemd, maar het bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe recreatie mogelijk. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingsopgave nr. 5: de ammoniakbelasting wordt niet teruggedrongen met dit bestemmingsplan, maar zal ook niet (sterk) toenemen.

2.2.4 Provinciale groei- en krimpscenario voor de verblijfsrecreatie op de Veluwe

Inzet van het groei- en krimpbeleid is het bieden van ontwikkelingsperspectief aan de recreatiebedrijven in combinatie met versterking van de natuur. Met de streekplanuitwerking (Gelderland, 2006) wordt het uitvoeringskader van het Groei- en Krimpscenario op een aantal onderwerpen gespecificeerd. De gemeente heeft tot taak om de inhoudelijke hoofdlijnen van het Groei en krimpbeleid te verankeren en (de onderdelen van) de projecttranche op lokaal niveau te bestendigen in het bestemmingsplan. De inhoudelijke hoofdlijnen uit het Streekplan 2005 zijn daarbij een harde voorwaarde voor deelname aan de projecttranche en voortvloeiende goedkeuring van bestemmingsplannen. Dit betreft zowel de basisprincipes omtrent de ontwikkeling en vaststelling van clustervisies als de sanering van de planologische rest- en omwisselcapaciteiten in krimpgebied.

Daarnaast worden de gemeenten gevraagd om ondernemers actief te betrekken bij de totstandkoming van de clustervisies en te informeren over het proces om groeiruimte te verkrijgen. Dit proces begint bij de gemeenten, waar concrete uitbreidingsplannen worden getoetst aan de clustervisie. Dit is een eerste stap op weg naar de projecttranche en van belang ter bepaling van de juiste inschatting van mogelijk mitigeerbare effecten op natuurwaarden.

Oostelijk Buitengebied

Cluster Garderen is één van de groeilocaties in het groei- en krimptender. Binnen dit cluster heeft caravanpark en camping De Rusthoeve (binnen de enclave Koudhoorn) een aantal jaar geleden het verzoek ingediend voor uitbreiding van het bedrijf in zuidelijke richting met 4,5 ha waarvan 1,5 ha binnen Natura 2000 gebied valt. De uitbreiding voorziet in het realiseren van 134 toeristische standplaatsen en 5 cottages (luxe trekkershutten), met de daarbij behorende voorzieningen in de vorm van een centrumgebouw, parkeerplaatsen, toiletgebouw en werkplaats. Middels een partiële herziening van het bestemmingsplan is deze uitbreiding planologisch geregeld.

De uitbreiding voor Camping de Rusthoeve die in de groei- en krimptender is opgenomen, is vergund. Deze uitbreiding is verankerd in het nieuwe bestemmingsplan.

Verder wordt de recreatiefunctie in het plangebied geconsolideerd. Concentratie van recreatie is namelijk beoogd in Krachtighuizen waarvoor een separaat bestemmingsplan geldt.

2.2.5 Gelders Milieuplan 3

Het Gelders Milieu Plan-3 (GMP-3) richt zich op een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Het plan stelt daartoe behoud en herstel van de basiskwaliteit in Gelderland centraal. Basiskwaliteit betekent dat risico’s voor mens en natuur, op het vlak van gezondheid en veiligheid, binnen een acceptabele grens vallen. Tevens vult het plan het Gelders aandeel in bij de aanpak van mondiale milieuproblemen, zoals het klimaatvraagstuk.

Behoud en herstel van basiskwaliteit betekent dat een aantal hardnekkige milieuproblemen in de provincie Gelderland opgelost moet worden. Ondanks dat lucht, water en bodem de afgelopen decennia schoner zijn geworden en de milieuprestaties, van bijvoorbeeld bedrijven, opvallend zijn, resteren er milieuproblemen die complexer van aard zijn en lastiger zijn aan te pakken. Het GMP-3 omschrijft achtereenvolgens de milieuproblemen, de aanpak van deze problemen, de inzet van de middelen binnen en buiten het milieubeleidsveld, de te leveren prestaties door provincie en derden en de financiële consequenties van dit plan. In het GMP-3 wordt geanticipeerd op de Kaderrichtlijn Water.

Basiskwaliteit en leefomgeving staan centraal:

  • uitgangspunt is minimaal basiskwaliteit: bereiken van gezonde leefomgeving voor mens, plant en dier in 2010;
  • aanpak bron (de schoorsteen, de weg etc.) afgeleid van de te bereiken gezonde leefomgeving;
  • vier uitzonderingen op behalen van basiskwaliteit in 2010:
    1. 1. wonen op schone bodem (later);
    2. 2. natuur (minder);
    3. 3. drinkwaterwinning (meer);
    4. 4. oppervlaktewater (later).

Gezondere natuur en betere recreatie:

  • aanpak doorsnijding en stilteverlies door drukke wegen, door stiller asfalt, faunavoorzieningen, verlaging snelheid, autoluw maken (leefomgevingsoffensief);
  • uitbreiding stiltebescherming in vijf kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur door ruimtelijk beleid (stand still-step forward);
  • aanpak herstel kwaliteit belangrijkste beken en sprengen door middel van groene en blauwe diensten, aanpak overstorten.

Duurzame drinkwaterwinning:

  • bescherming van waterwingebieden door milieuregelgeving (PmG) en ruimtelijk beleid (stand still-step forward);
  • verbetering ruimtelijke inrichting van waterwingebieden (robuuste functiecombinaties, oasevorming);
  • nog minder mestgebruik in waterwingebieden op zandgronden door middel van groene en blauwe diensten;
  • herstel van de oppervlaktewaterkwaliteit in de Bommelerwaard.

Het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied verzet zich niet tegen het GMP-3.

2.2.6 Mooi Dichtbij, Uitwerkingsnota Recreatie en Toerisme

Mooi Dichtbij (nov. 2003) is een uitwerking van de paragraaf recreatie en toerisme uit het Sociaal Economisch Beleidsplan "Trekkracht 2001 - 2006” en geldt als opvolger van de nota ”Recreatie en Toerisme 1995 - 2010”.

Voor recreatie en toerisme voert de provincie Gelderland een specifiek beleid. Gelderland heeft immers veel te bieden en staat hoog genoteerd op de (binnenlandse) vakantiemarkt. De sector levert door werkgelegenheid en extra bestedingen, een bijdrage aan de ontwikkeling van stad en platteland. Eind jaren negentig behoorde recreatie en toerisme nog tot de snelle stijgers van de Gelderse economie. De toeristisch-economische teruggang op de Veluwe en de eveneens afvlakkende groei van de werkgelegenheid in andere regio's, wijzen nu eerder op het tegendeel. Oorzaken zijn niet alleen te vinden in externe factoren zoals de MKZ-crisis, maar vooral in de hoge dynamiek van de markt. Willen toeristisch-recreatieve aanbieders in deze trendgevoelige markt overleven, dan moeten ze sneller inspelen op de veranderende wensen van bezoekers en het gedrag van concurrenten. Hierbij is marketing en communicatie van groot belang. Dit vereist een samenspel tussen alle partners in de toeristisch recreatieve keten: provincie, gemeenten, Gelders Overijssels Bureau voor Toerisme (verder GOBT) en VVV’s. De toeristische sector vraagt om nieuwe heldere keuzes wat betreft inhoud en organisatie van het toeristisch-recreatieve beleid. In de nota “Mooi Dichtbij” kiest de provincie nadrukkelijk voor een decentrale aanpak en regionale diversiteit.

  1. a. Van “product” naar “ondernemer” De nota “Mooi Dichtbij” erkent het belang van een gezonde, veerkrachtige sector voor de Gelderse economie. Het Gelderse toeristisch-recreatieve aanbod is inmiddels zo veelzijdig ontwikkeld, dat het de komende jaren vooral aankomt op kwaliteitsverbetering en uitgekiende marketing in plaats van op kwantitatieve groei.
  2. b. Gezonde en vitale sector De provincie koerst aan op een werkgelegenheidsgroei die bovengemiddeld, dat wil zeggen hoger is dan in andere sectoren.
  3. c. Meer aandacht voor ruimte De provincie inventariseert (de aard en kwantiteit van) mogelijke knelpunten en ruimteclaims. Ook de mogelijkheden voor functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen naar een toeristisch-recreatieve functie worden, nader bepaald.
  4. d. Van provinciaal product naar regionale profilering Bij het bepalen van hun vakantiebestemming kiezen toeristen voor regio's. Daarom is het voor de Gelderse regio's van vitaal belang dat zij beschikken over een duidelijk, onderscheidend imago (“merk” of “profiel”) en dat ze dit imago ook waar maken bij het bezoek van toeristen.
  5. e. Regie op hoofdlijnen Met de invoering van het Gebiedsgericht beleid voor het Landelijk Gebied en het Gelders Stedelijk Ontwikkelingsbeleid, zijn diverse provinciale processen gedecentraliseerd. Deze decentralisatie betekent overigens niet dat de provincie zich geheel terugtrekt. Voor sommige thema’s worden door de provincie afzonderlijke plannen en projecten ontwikkeld (sleutel-projecten). Op dit moment wordt gewerkt aan de volgende sleutelprojecten:
    1. 1. Herziening toeristisch organisatiemodel Gelderland;
    2. 2. Uitvoering Groei & Krimp project Veluwe;
    3. 3. Uitvoering Masterplan Cultuurtoerisme;
    4. 4. Uitvoering plattelandstoerisme.
  6. f. Inspirerend kader voor projecten Recreatie en toerisme is één van de zeven gehanteerde thema's uit het gebiedsgerichte beleid voor het landelijk gebied.

De toeristisch-recreatieve speerpunten uit Trekkracht zijn in Mooi Dichtbij verder uitgewerkt in vier thema's:

  • I. Thema 1. Kwaliteitsverbetering Hierbij gaat het om de kwaliteit van het fysieke product - waaronder de natuurlijke omgeving en haar ecologische waarden - maar ook om ondersteunende kwaliteiten als goed ondernemerschap, gastvrijheid, professionaliteit en duurzaamheid.
  • II. Thema 2. Plattelandstoerisme Dit omvat alle vormen van kleinschalig toerisme waarbij de beleving van het platteland en zijn identiteit centraal staat. Het Masterplan Plattelandstoerisme voor Landsdeel Oost, opgesteld door het GOBT, zal de leidraad vormen voor het provinciale plattelandstoeristische beleid. In dat beleid staat de beleving van het platteland als sfeerbeeld centraal: goed gastheerschap, gemoedelijkheid, authenticiteit etc. Producten moeten zo bijdragen aan het behoud van de huidige kwaliteit van het landelijk gebied, het benutten van de streekcultuur en het behoud van een vitaal platteland.
  • III. Thema 3. Cultuurtoerisme Bij deze vorm van toerisme worden kunst, cultuur en cultuurhistorie ingezet om de toeristische aantrekkelijkheid van een gebied te versterken. Het Masterplan Cultuurtoerisme, dat in 2003 is verschenen, vormt de leidraad voor dit nieuwe beleidsveld.
  • IV. Thema 4. Basisinfrastructuur & -voorzieningen Dit betreft de netwerken en voorzieningen voor alle vormen van dagrecreatieve vrijetijdsbesteding, zoals wandelen, fietsen, zwemmen, paardrijden, varen, etc. Gelderland is hier over het algemeen goed in voorzien, hoewel de kwaliteit van de basisvoorzieningen aandacht blijft vragen. Uitbreiding van recreatieruimte is gewenst in de zogeheten stedelijke uitloopgebieden.

De belangrijke toeristische en recreatieve functies binnen het plangebied Oostelijk Buitengebied worden geconsolideerd in dit bestemmingsplan en dit plan past hiermee binnen de uitgangspunten van deze uitwerkingsnota.

2.2.7 Belvoir

De provincie Gelderland heeft het nationale Belvedère-beleid vertaald in eigen provinciaal beleid: Belvoir. Actief beleid, gebaseerd op een balans tussen behoud en ontwikkeling, staat hierin centraal. De provincie heeft een uitvoeringsprogramma opgesteld en deze voorzien van geldstromen en een organisatie per regio. Het Streekplan Gelderland 2005 (zie paragraaf 2.2.1) schenkt veel aandacht aan instandhouding van het cultuurhistorisch erfgoed (archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en (delen van) infrastructuur. Het adagium van de provinciale Nota Belvoir; “behoud door ontwikkeling” is in het Streekplan het hoofduitgangspunt voor cultuurhistorie.

Hoe in dit bestemmingsplan om wordt gegaan met archeologie en cultuurhistorie staat beschreven in paragraaf 4.4.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regio Noord-Veluwe

Ter voorbereiding op het Streekplan Gelderland 2005 (zie paragraaf 2.2.1) heeft het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband een regiovisie opgesteld. Deze regionale samenwerking bestaat uit de gemeenten Putten, Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet en Oldebroek. Hattem en Heerde zijn contractgemeenten die voor bepaalde taken deelnemen aan het samenwerkingsverband.

In 2009 heeft de regio een nieuwe gezamenlijke toekomstvisie opgesteld: het Zakkompas Care Valley Veluwe 2030. Hoofddoelstelling van de visie is 'een regio waar zorg voor mens, landschappelijke waarden, natuur en economische bedrijvigheid centraal staat'. Met een aantal toekomstbeelden wordt invulling gegeven aan dit doel:

  1. 1. Care Valley Veluwe in balans
  2. 2. Care Valley Veluwe als groene blauwe zoom
  3. 3. Care Valley Veluwe, innovatief en ondernemend
  4. 4. Care Valley Veluwe pronkt en bruist

Om de geschetste beelden te bereiken wordt er samengewerkt en uitgevoerd volgens een Uitvoeringsagenda.

Het bestemmingsplan sluit aan bij dit beleid. Door het consolideren van de bestaande natuurwaarden en recreatieve functies draagt dit plan bij aan de genoemde toekomstbeelden.

2.3.2 Streekplanuitwerking - Functieverandering Regio Noord-Veluwe

Het Streekplan Gelderland 2005 (zie paragraaf 2.2.1) geeft het beleidskader voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In het Streekplan geeft de provincie de regio Noord-Veluwe de mogelijkheid om in regionaal verband specifiek beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Putten onderdeel van uitmaakt, heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland in april 2007. Doelstelling van deze streekplanuitwerking is om via hergebruik en/of functieverandering van vrijgekomen of vrij te komen agrarische bedrijfsgebouwen de leefbaarheid in het landelijk gebied te verhogen.

Het plangebied valt in zijn geheel in de zoekzone 'EHS natuur, verweving, verbindingszone' en 'Natura 2000', zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0006.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0007.jpg"

Afbeelding 5: Uitsnede Oostelijk Buitengebied uit kaart 'Zoekzones Deeluitwerking Regio Noord-Veluwe'

In de streekplanuitwerking worden de beleidsmatige aspecten ten aanzien van hergebruik en/of functieverandering van vrijgekomen of vrij te komen agrarische bedrijfsgebouwen aangegeven. De volgende beleidsuitgangspunten komen hierbij naar voren:

  1. 1. functieverandering van vrijkomende (bedrijfs)gebouwen;
  2. 2. nevenactiviteiten;
  3. 3. niet-agrarische bedrijvigheid.

Hieronder worden deze drie beleidsuitgangspunten nader toegelicht. Voor elk uitgangspunt gelden criteria en eisen die hier kortheidshalve niet genoemd zijn, maar die wel voor zover relevant verwerkt in de planregels.

ad. 1. Functieverandering

Bij functieverandering wordt onderscheid gemaakt tussen wonen en werken. Wonen wordt als een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied gezien. Ook werken zou hierbinnen passen. Hierbij heeft het platteland vaak een kraamkamerfunctie voor startende ondernemers. Vervangende nieuwbouw is hierbij mogelijk, onder voorwaarde dat een kwaliteitsimpuls aan de omgeving wordt gegeven.

Hobbyboeren bij wonen komt ook nogal eens voor. Hierbij gaat het vaak om dergelijke aantallen dieren en productiewijze die geen agrarische (hoofd)bestemming rechtvaardigen. Door de regio wordt het belang van hobbyboeren gezien ten behoeve van het beheer van het buitengebied. Door de regio wordt dan ook een maximaal oppervlak aan bijgebouwen toegestaan.

ad. 2. Nevenactiviteiten

Bij nevenactiviteiten dient naast de ondergeschiktheid van de activiteit tevens de agrarische uitstraling van het perceel behouden te blijven. De nevenactiviteit kan per deelgebied verschillen. Dit is afhankelijk van de kwaliteit en de mogelijke te behalen kwaliteitswinst. Tevens dient ervoor gewaakt te worden dat nieuwe niet-agrarische activiteiten ontstaan die in het geheel geen relatie hebben met het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf.

Wanneer de hoofdactiviteit stopt kan de nevenactiviteit worden voortgezet. Deze functieverandering dient wel te voldoen aan de voorwaarden onder 'niet-agrarische bedrijvigheid'.

ad. 3. Niet-agrarische bedrijvigheid

Voor niet-agrarische bedrijvigheid geldt vanuit de regio tevens een wens tot differentiatie van de mogelijkheden voor uitbreiding. Hierbij is maatwerk nodig.

Zoals hierboven vermeld, zijn voor elke zoekzone concrete criteria en eisen opgenomen in deze streekplanuitwerking. Daarnaast geldt nog een basispakket van kwaliteitsbijdragen:

  • in beginsel komen alle legaal opgerichte vrijkomende gebouwen op het bouwperceel die geen nieuwe functie krijgen en niet karakteristiek of monumentaal zijn voor sloop in aanmerking;
  • het gedeelte van het voormalige agrarisch bouwblok dat door de nieuwe functie (wonen of werken) niet wordt gebruikt zal niet langer tot het bouwvlak behoren en krijgt een gebiedsbestemming. Op dit gedeelte van het voormalige bouwvlak kan (in principe) niet gebouwd worden;
  • een initiatiefnemer dient aan te tonen op welke wijze gebouwen zorgvuldig in het landschap worden ingepast.

Behalve het versterken van de ruimtelijke kwaliteit via het basispakket dienen alle nieuwe initiatieven te voldoen aan de volgende overige voorwaarden:

  • geen nadelige gevolgen voor waarden en functies in de omgeving;
  • tevens mogen waarden (ecologie, landschap, cultuurhistorie, archeologie en hydrologie) in de omgeving niet onevenredig geschaad worden;
  • parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • de bedrijfswoning moet worden gehandhaafd.

Voor zover de criteria en eisen gelden voor de zoekzone 'EHS natuur, verweving, verbindingszone' en 'Natura 2000', waar het plangebied in zijn geheel in valt, zijn deze verankerd in dit bestemmingsplan. Dit plan past daarmee binnen het beleid van deze streekplanuitwerking.

2.3.3 Waterbeheersplannen

De gemeente Putten heeft op haar grondgebied te maken met twee waterschappen, te weten “Vallei en Eem” en “Veluwe”. Beide waterschappen hebben recent waterbeheersplannen vastgesteld. De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheersplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciale waterbeleid vertalen naar concrete doelen en maatregelen. Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2013 de twee waterschappen fuseren tot "Waterschap Vallei & Veluwe".

Het plangebied valt volledig binnen het regime van het huidige waterschap Veluwe.

Waterbeheersplan Veluwe 2010 t/m 2015

Waterschap Veluwe is in zijn gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Het beheersgebied van het waterschap omvat één van de grootste aaneengesloten natuurgebieden in ons land: de Veluwe. Daarnaast kent het gebied een opvallend rijke cultuurhistorie. Rust en ruimte vormen de kracht van de Veluwe, maar tevens ook de kwetsbaarheid. In het waterbeleid worden die unieke kwaliteiten beschermd en versterkt. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-Actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.

Het waterschap heeft in de planperiode 2010 tot en met 2015 een aantal doelen. Elk doel heeft één of meer opgaven die op enig moment in de planperioden of gedurende de gehele planperiode moet worden uitgevoerd. De doelen zijn:

  1. 1. veilige dijken;
  2. 2. gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden;
  3. 3. vermindering wateroverlast en water voor droge tijden;
  4. 4. goede onderhoudssituatie;
  5. 5. herstel en behoud van bijzondere natuur;
  6. 6. goede waterkwaliteit;
  7. 7. stedelijk waterbeheer;
  8. 8. transport en zuivering van afvalwater;
  9. 9. brede kijk.

De watersysteembenadering

Water, waterbodems, oevers en de daar levende dieren en planten maken samen deel uit van het watersysteem. Oppervlaktewater en grondwater zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Datzelfde geldt ook voor het watersysteem, de ruimtelijke inrichting en het milieu. Zo heeft bijvoorbeeld de aanleg van een bedrijventerrein invloed op de waterafvoer en -kwaliteit en bepaalt het aanleggen van een watergang of de gewenste grondwaterstand gerealiseerd kan worden.

De waterketenbenadering

De waterketen omvat de hele trits van waterwinning, -gebruik en lozen. Waterketens sluiten vroeg of laat aan op het watersysteem. Dat stelt eisen aan de waterketen. Samen met waterwinnende bedrijven kijkt het waterschap naar oplossingen om verdroging tegen te gaan. In samenwerking met gemeenten bepaalt het waterschap de optimale inhoud van het rioleringssysteem en de daarop aansluitende rioolwaterzuivering. Een goede combinatie van riolering en zuivering kan leiden tot lagere maatschappelijke kosten.

Veiligheid

Eén van de belangrijkste taken van Waterschap Veluwe is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater wil het waterschap bij voorkeur niet afwentelen op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de randmeren. Het waterschap zorgt voor veilige dijken. Daarbij gaan de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog verloren.

Niet afwentelen

Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal Waterschap Veluwe (regen)water zoveel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil men duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat gewerkt wordt met het breder en minder diep maken van waterlopen, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen. Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij daken en wegen valt te denken aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem. Van groot belang is dat de eisen die het watersysteem stelt, gerealiseerd worden tegen acceptabele inspanningen en kosten. Wat acceptabel is, zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.

Ecologisch gezonde water- en (natte)landnatuur, ook in de stad

'Gezond' betekent dat planten en dieren zich in een bepaald milieu kunnen handhaven, of zich er na een verstoring opnieuw kunnen vestigen. Het waterschap wil de natuurwaarden binnen zijn gebied behouden, ontwikkelen en versterken. Met andere partijen wordt samengewerkt om de gewenste grond- en oppervlaktewatersituatie te realiseren. Ook in stedelijk gebied wil men het water op een aantrekkelijke wijze inrichten. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanwezige natuurwaarden.

Water als mede-ordenend principe in de ruimtelijke ordening

Waterschap Veluwe heeft duidelijke ideeën over het watersysteem. Deze ideeën omschrijven zij per stroomgebied. De watervisies wil men nadrukkelijk betrekken in het overleg met gemeenten. De verplichte watertoets binnen ruimtelijke plannen is daarvoor een goed instrument. Deze toets moet een goede afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en watersysteem mogelijk maken. De afgelopen jaren bood Waterschap Veluwe het water al meer ruimte bij beekherstelprojecten en stedelijke uitbreidingsplannen.

Op de 'Beleidskaart beheersgebied Waterschap Veluwe' heeft het plangebied geen nadere aanduiding gekregen. Op de wateraspecten wordt verder ingegaan in paragraaf 4.3.

2.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten

De gemeenteraad van Putten heeft het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten (LOP) vastgesteld op 9 juni 2011. Aanleiding tot het opstellen van het LOP komt voort uit de bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten in het buitengebied van de gemeenten Putten en Ermelo. Deze kwaliteiten staan onder druk door de dynamiek in het buitengebied. Tevens ontbreekt een heldere, integrale landschapsvisie. Om de kansen, die deze dynamiek geven, ruimte te geven en de kwaliteiten te behouden is het LOP opgesteld. Hier wordt alleen ingegaan op Putten.

Het doel van de opstelling van het LOP is om in overleg met alle betrokkenen tot een uitvoeringsgericht plan te komen voor behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Het plan zal bestaan uit een integrale visie op het plangebied en een uitvoeringsplan. Met het plan worden de effecten van het beleid op de ruimtelijke kwaliteit van het landschap toetsbaar.

De basis van het kwaliteitsbeeld wordt gevormd door een mozaïek van de verschillende 'historische' landschapstypen met elk hun eigen kwaliteiten, structuren en karakteristieken, die bepaald zijn door de ondergrond (bodem en geomorfologie), ontginningsgeschiedenis, waterhuishouding, natuurwaarden en de ruimtelijke verschijningsvorm (onder meer openheid / beslotenheid). Hieronder is een uitsnede van de kaart “kwaliteitsbeeld” van het plangebied Oostelijk Buitengebied weergegeven.

Er zijn vier hoofdzones bepaald en er is per hoofdzone een visie op hoofdlijnen weergegeven. Het plangebied behoort tot de hoofdzone Veluwemassief-droog, met bos en heide als belangrijkste natuurwaarden. In de Visie wordt deze zone ook wel aangeduid als het bosrijke Veluwemassief met agrarische enclaves. Voor deze hoofdzone wordt gestreefd naar meer afwisseling in de bosgebieden om de ecologische waarde en de belevingswaarde te verhogen. De waardevolle open eenheden van de agrarische enclaves, zoals Koudhoorn, worden behouden en versterkt door de randen te accentueren en de beeldkwaliteit van de erven en dorpsranden te verbeteren.

De 'visie op hoofdlijnen' is uitgewerkt in deelgebieden en thema's waarvoor vervolgens concrete maatregelen worden voorgesteld. De voor het plangebied relevante maatregelen worden hieronder genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0008.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0009.jpg"

Afbeelding 6: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten, Uitsnede Oostelijk buitengebied Putten

Algemene maatregelen

  • landschappelijke versterking door aanbrengen van gebiedseigen beplantingselementen, zoals houtwallen, -singels, bosstroken en laanbeplanting;
  • weghalen gebiedsvreemde beplanting.

Voor deze maatregelen is een omgevingsvergunningstelsel voor werken, geen bouwwerken zijnde, of voor werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel) opgenomen. Hierbij is het planten of verwijderen van beplanting vergunningsplichtig gesteld, zodat er grip blijft op de beplanting in het plangebied.

Thema: Landschappelijke versterking verblijfsrecreatie

Maatregel: faciliteren functieverandering in recreatiegebieden (bijv. van kleine bedrijfjes naar wonen). Dit biedt een impuls voor de beeldkwaliteit.

Dit is relevant voor Koudhoorn. Hierbij wordt aangesloten bij het beleid van regio Noord-Veluwe (zie paragraaf 2.3.1).

Thema: Behoud en versterking agrarische enclaves

Maatregelen:

  • behouden en versterken open karakter agrarische enclave met behoud agrarisch grondgebruik;
  • voorkomen nieuwe ontwikkelingen zoals (uitbreidingen van) recreatieparken en woningbouw in de bosrand. Het uitvoeringsprogramma noemt ook nog dat grootschalige stallenbouw en boomkwekerijen tegengegaan moeten worden;
  • behouden zandpaden;
  • het uitvoeringsprogramma vermeldt dat het beleid geborgd moet worden in onder andere bestemmingsplannen.

Dit is van toepassing op Koudhoorn. Aangezien het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied een conserverend karakter heeft en Koudhoorn in de huidige situatie behouden blijft, wordt aan deze maatregelen voldaan. De zandpaden worden beschermd door het verharden van paden omgevingsvergunningplichtig te stellen. Het beleid wordt geborgd in het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied door op het relevante beleid in te gaan (zie hoofdstuk 2 Beleidskader).

Thema: Omvorming en beheer bosgebieden

Maatregelen: realiseren opstap- / rustpunten met start wandelroutes en informatievoorziening, verbetering parkeergelegenheid en (indien mogelijk) plaatsen van een horecavoorziening;

Deze maatregelen zijn niet nader geconcretiseerd. In het bestemmingsplan is hier daarom vooralsnog geen rekening mee gehouden. Er wordt bijvoorbeeld geen extra horecavoorziening mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan heeft immers een conserverend karakter.

Er kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan past bij het beleid uit het LOP.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Bed & Breakfast

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 12 juli 2010 beleidsregels Bed & Breakfast (B&B) vastgesteld voor het Oostelijk Buitengebied en Krachtighuizen. Deze beleidsregels voorzien in beleid en toetsingscriteria om onderbouwd en gestructureerd tot een beoordeling van B&B te komen in het Oostelijk Buitengebied.

B&B wordt gedefinieerd als: 'Bed & Breakfast is een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een Bed & Breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de hoofdbewoner(s) van het betreffende huis'.

B&B wordt gekoppeld aan de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' voor zover deze is voorzien van een bedrijfswoning. De woonfunctie moet de hoofdfunctie van het gebouw blijven. Daarnaast gelden de volgende voorwaarden:

    1. 1. er mag binnen de bestemming Agrarisch met waarden niet meer dan 120 m2 en binnen de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2 niet meer dan 60 m2 aan gebouwen worden benut voor een Bed & Breakfast-voorziening;
    2. 2. Bed & Breakfast-vertrekken mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan);
    3. 3. er moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    4. 4. er mag uitsluitend ontbijt geserveerd worden, geen lunch of diner;
    5. 5. het authentieke uiterlijk en/of de verschijningsvorm van de (bedrijfs)woning/bijgebouw moet worden gehandhaafd;
    6. 6. de Bed & Breakfast-voorziening moet een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie. De erfinrichting en het erfgebruik moeten afgestemd blijven op de woonfunctie.

Deze voorwaarden zijn verankerd in de planregels (zie lid 24.2).

2.4.2 Beleid internetwinkels

De nota gaat over de ontwikkelingen in de internetdetailhandel. Tot nu toe is aan verzoeken voor een internetwinkel in een woning medewerking toegezegd door middel van het verlenen van vrijstelling/ontheffing van de desbetreffende bestemmingsplanbepalingen.

Webwinkels zijn een relatief nieuw fenomeen waar tot nu toe nog weinig beleid voor gemaakt is bij gemeenten. Het internetwinkelen is de laatste jaren sterk toegenomen. Veel internetwinkels kunnen zich vrij vestigen op een woonadres. Voorwaarden zijn wel, dat er geen koopwaren getoond worden aan consumenten en dat er geen opslag of andere bedrijfsactiviteiten in of bij de woning plaatsvinden. Verder dienen de activiteiten ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie. Er mag geen overlast ontstaan voor de omgeving door aan- en afrijdende auto's en bij internetbedrijven op een bedrijfsperceel moet de afhaalfunctie ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. Als er wel verkoopwaar getoond wordt, is er feitelijk sprake van een winkel en dat mag alleen op plaatsen met een winkel- c.q. detailhandelsbestemming.

Het beleid van de gemeente Putten ten aanzien van webshops in of bij woningen is dat vier soorten internetwinkels onderscheiden worden:

  1. 1. internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;
  2. 2. internetwinkel met opslag- en verzendfunctie;
  3. 3. internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid;
  4. 4. internetbedrijf met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken.

Ad 1. Een internetwinkel waar op het woon- of bedrijfsadres alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling heeft, past binnen de bestemming.

Ad 2. Binnen een Woonbestemming toelaatbaar via omgevingvergunning voor binnenplans afwijken van het bestemmingsplan (bedrijf aan huisregeling). Het is namelijk een bedrijf. Deze omgevingsvergunning kan zondermeer verleend worden, omdat op grond van de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 15 februari 2006, LJN: AV1819 de verkoopactiviteiten ruimtelijk niet relevant zijn. Binnen een bedrijfsbestemming eveneens toelaatbaar, er is echter geen omgevingsvergunning nodig voor de opslag- en verzendactiviteiten.

Ad 3. Binnen woonbestemming beperkt toelaatbaar via omgevingsvergunning voor binnenplans afwijken van het bestemmingsplan (bedrijf aan huisregeling), daarbij toetsen aan o.a. verkeers- en publieksaantrekkende werking. Binnen een bedrijfsbestemming eveneens toelaatbaar, er is echter geen omgevingsvergunning nodig.

Ad 4. Zowel binnen de woon- als bedrijfsbestemming ontoelaatbaar. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandels-/winkelbestemming. Er wordt in principe geen omgevingsvergunning verleend voor locaties waarop detailhandel ongewenst is.

Bij een eventuele omgevingsvergunning voor de uitoefening van een bedrijf aan huis zal dus nadrukkelijk geformuleerd moeten worden dat er geen winkel- of uitstallingsruimte gecreëerd mag worden. Ook dienen de openingstijden voor het afhalen van de goederen beperkt te worden.

Wat voor internetwinkels in of bij woningen geldt, geldt in grote lijnen ook voor bedrijfsbestemmingen waar geen detailhandel is toegestaan (zowel bedrijventerreinen als verspreid voorkomende bedrijfspercelen). Internetwinkels die geen ruimtelijke uitstraling hebben passen in principe binnen de toepasselijke bedrijfsbestemmingen. Dit komt erop neer dat internetwinkels met een beperkte afhaalmogelijkheid ook hier zijn toegestaan. Een omgevingsvergunning om af te wijken is niet nodig, omdat de functie "detailhandel" ruimtelijk niet relevant is.

Dit beleid is met name van toepassing op het stedelijk gebied. Voor het buitengebied wordt het niet noodzakelijk geacht om type 2 en 3 internetwinkels uitsluitend middels omgevingsvergunning toe te staan. In het buitengebied van Putten kunnen deze, mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit deze beleidsnota, bij recht toegestaan worden. Dit is geregeld in lid 24.2.

2.4.3 Beleidsnotitie vervangen bestaande bijgebouwen bij woningen

In de bestaande situatie staat er soms een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan is toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan. Het college van b&w heeft op 9 juni 2010 de 'Beleidsnotitie vervangen bestaande bijgebouwen bij woningen' vastgesteld. Deze beleidsnotitie is opgesteld naar aanleiding van de regeling in het bestemmingsplan 'Westelijk buitengebied'. Hierin is maximaal 50 m2 aan bijgebouwen toegestaan met een vrijstellingsmogelijkheid tot maximaal 80 m2. Bij percelen waarbij reeds een groter oppervlak aan bijgebouwen is gerealiseerd is het beleid dat er maximaal 50% mag worden vervangen, voor zover deze meer bedraagt dan 150 m2, met een maximum van 100 m2 per bijgebouw. Het totale oppervlak aan bijgebouwen mag na vervanging niet meer bedragen dan 400 m2.

In de praktijk is echter gebleken dat de bepaling dat de oppervlakte van een bijgebouw niet meer dan 100 m2 mag bedragen tot een onnodige beperking leidt. Daarom heef het college besloten om als beleidsregel te hanteren dat het oppervlak van een bijgebouw maximaal 200 m2 mag bedragen.

Deze regeling is ook in dit bestemmingsplan overgenomen.

2.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) wordt beschreven op welke wijze vanuit verkeer en vervoer een bijdrage kan worden geleverd aan het leefbaar en vitaal houden van Putten.

Omwille van de leefbaarheid in woonwijken, het centrum en het buitengebied van Putten dient de verblijfskwaliteit te worden gewaarborgd. Maar evenzo geldt dat de voorzieiningen bereikbaar moeten zijn. Want de leefbaarheid van een dorp hangt evenzo af van het floreren van de functies in het centrum en van de levensvatbaarheid van andere bedrijven die werkgelegenheid bieden.

Op zandwegen in het bosgebied, voor zover die zijn opengesteld, worden regelmatig toeristische autoritjes gemaakt. De hinder voor fietsers en wandelaars in termen van verkeersonveiligheid is beperkt; het geeft echter wel rustverstoring en aantasting van de recreatiewaarde van het natuurgebied.

De wegen in het buitengebied worden conform de systematiek voor het wegennet binnen de bebouwde kom ingedeeld in verkeersaders en verblijfgebieden. Voor het bepalen van verblijfsgebieden buiten de bebouwde kom dient rekening te worden gehouden met de volgende criteria:

  1. 1. de verkeersveligheid en -leefbaarheid zijn het meest gebaat bij grote verblijfsgebieden;
  2. 2. voor de verkeersintensiteit op de toegangswegen buiten de kom geldt een maximum van 3.000 à 5.000 auto's per etmaal.

Hoewel er in het buitengebied onder de overige (niet-provinciale) wegen een zekere hiërarchie aanwezig is, kunnen al deze wegen in de categorie toegangswegen worden ingedeeld en behoren tot het verblijfsgebied.

Dit plan sluit aan bij de uitgangspunten van het GVVP. De provinciale weg en de belangrijkste ontsluitingswegen in Koudhoorn hebben de bestemming Verkeer gekregen. De overige wegen zijn veelal onverhard en vallen binnen de bestemming, zoals Bos en Agrarisch met waarden.

2.4.5 Toekomstvisie en ontwerp Structuurvisie Gemeente Putten 2020

Momenteel wordt gewerkt aan een Toekomstvisie voor de gemeente Putten. Na de zomer 2013 wordt deze voor de inspraak ter inzage gelegd. De Toekomstvisie Putten zal zich uiteindelijk, op hoofdlijnen, uitspreken over hoe Putten zich in de toekomst wil ontwikkelen. Het gaat dan zowel om de ruimtelijke ontwikkeling, als de economische ontwikkeling en de ontwikkeling van de gemeenschap in zijn geheel. Eén van de uitwerkingen van de Toekomstvisie zal waarschijnlijk bestaan uit de ontwerp Structuurvisie gemeente Putten 2020 dat al eerder is opgesteld (nog niet vastgesteld). Hieronder wordt op deze ontwerp Structuurvisie ingegaan.

Algemeen

Het doel van de gemeente met de structuurvisie is te beschikken over één integraal ruimtelijk document, met een schets op de gewenste ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeente Putten voor de periode tot 2020 en een 'doorkijk' naar 2030, waarbij:

  1. 1. alle ruimtelijk relevante ontwikkelingen zijn verwerkt;
  2. 2. zo optimaal mogelijk gebruik is gemaakt van het vooronderzoek en de voorbereidingen tot nu toe;
  3. 3. gebruik is gemaakt van de mogelijkheden die de grondexploitatieregelgeving biedt.

De visie bevat de beleidsvoornemens van het gemeentebestuur omtrent de (ruimtelijke) ontwikkeling voor de periode 2012-2020. Het is een visie op basis waarvan:

  • richting kan worden gegeven aan te nemen concrete beleidsbeslissingen, ondermeer door het vaststellen van bestemmingsplannen;
  • kan worden gecommuniceerd met de inwoners en maatschappelijke groeperingen in de gemeente en met andere overheden (waaronder het rijk en de provincie).

Putten wil een aantrekkelijke woon- en werkgemeente zijn en blijven. Aantrekkelijk door het omvangrijke en gevarieerde bosgebied van de Veluwe in het oosten, het besloten en verrassende landschap van landgoederen en beken in het zuiden en de weidsheid en dynamiek langs de Veluwemeerkust in het westen van de gemeente. Daartussen bevindt zich een karakteristiek agrarisch landschap waarin de landbouw de boventoon voert. Wonen en werken vindt plaats in de ruim opgezette en groene kern met een compact en florerend centrum, rondom de kern en de natuurgebieden. Deze landelijke sfeer met het dorpse karakter hoort onmiskenbaar bij de gemeente. Het toekomstbeeld richt zich daarom op het behouden van deze bestaande kwaliteiten als landelijke gemeente.

Met de structuurvisie beoogt de gemeente:

  • voldoende woon- en werkgebied en ruimte voor voorzieningen te ontwikkelen en te realiseren, teneinde de groei van de bevolking goed te accommoderen. Deze doelstelling is gebaseerd op de keuze voor een beheerste groei van de bevolking, met inachtneming van het behoud van het dorpse karakter, een streven naar een evenwichtige bevolkingssamenstelling en oog voor een leefbare en zorgzame gemeenschap. Beheerste groei wil zeggen een bouwprogramma dat is gebaseerd op de natuurlijke bevolkingsgroei;
  • de lokale en regionale bereikbaarheid te verbeteren door middel van het ontwikkelen en realiseren van een goede ontsluitingsstructuur met een optimale inpassing in de omgeving. Met deze doelstelling beoogt de gemeente de bereikbaarheid goed te houden. Aandachtspunten zijn het ontlasten van het doorgaande verkeer op de N303 door de kern Putten, door middel van het treffen van verkeersmaatregelen in en om het centrum, de verbinding tussen de N798 en de Stationsstraat, het beter benutten van de mogelijkheden van het openbaar vervoer, in het bijzonder het NS-station en het verbeteren van bestaande fietsroutes en de aanleg van nieuwe recreatieve verbindingen door het buitengebied;
  • de bestaande landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische kwaliteiten, inclusief de water- en groenstructuur in stand te houden, te versterken en aan te vullen met aandacht voor de overgangen en voor de relaties met de omgeving. De gemeente is te karakteriseren als een landelijke gemeente met een kern waar het dorpse karakter overheerst. Door de grote verscheidenheid aan ruimtelijke kwaliteiten als uitgangspunt te nemen en nieuwe ontwikkelingen in samenhang met deze kwaliteiten te ontwikkelen, beoogt de gemeente deze karakteristiek te bewaren;
  • te denken over de toekomst op het gebied van duurzaamheid. Een duurzame samenleving vraagt vooral om gedragsveranderingen. Waar deze een ruimtelijke impact hebben zal de gemeente Putten hier stimulerend tegenover staan.

Ontwikkelingen landelijk gebied

Het bijzondere karakter van Putten wordt sterk bepaald door de ligging op het overgangsgebied van Veluwe naar Gelderse Vallei. Putten is een gemeente waar de natuur de kleur bepaalt. Om deze kleur te behouden, is het bestaande natuurgebied nadrukkelijk op de structuurvisiekaart weergegeven. Hoofdlijn van het beleid is behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Ontwikkeling van natuurwaarden wordt met name voorzien in het gebied dat op de Structuurvisiekaart is aangeduid als 'EHS' (Ecologische Hoofdstructuur, inclusief de ecologische verbindingszones). Het oostelijk buitengebied valt hieronder (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0010.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0011.jpg"

Afbeelding 8: Structuurvisiekaart, Uitsnede Oostelijk buitengebied met relevante legenda

Het Veluwemassief is een gebied met hoge natuur- en landschapswaarden, dat bestaat uit kwetsbare bos- en heidegebieden. Voor de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. In de EHS wordt bij een eventuele toename van het ruimtebeslag uitgegaan van compensatie naar omvang areaal en kwaliteit van de natuurwaarden.

De binnen de gemeente gelegen Veluwerandmeren, polder Arkemheen en de Veluwe zijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Kernopgaven in Natura 2000 gebied Veluwe betreffen:

  • het verbeteren van de waterkwaliteit en de morfodynamiek, inclusief de toestroom van grondwater, t.b.v. beken en riviertjes met waterplanten;
  • het verbeteren van de kwaliteit van zure vennen en actieve hoogvenen;
  • het vergroten van het areaal stuifzandheiden met struikhei, binnenlandse kraaiheibegroeiingen, droge heiden en zandverstuivingen én het verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met bos, mede t.b.v. vogelsoorten als duinpieper, korhoen, nachtzwaluw, draaihals en tapuit;
  • het intern verbinden van heide- en stuifzandencomplexen met oog op fauna. Het vergroten van het areaal gevarieerde zandverstuivingen met overgangen naar droge heiden en open bossen;
  • het behoud en verbeteren van oude eikenbossen, m.n. strubbebossen ook als habitat voor vliegend hert.

Voor alle Natura 2000 gebieden geldt dat in het geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een Natura 2000-toets zal moeten plaatsvinden of er geen sprake is van een aantasting van de te beschermen waarden.

Op de structuurvisiekaart is op de Veluwe tevens een specifieke aanduiding voor het groei- en krimpbeleid 'Recreatiecluster (groei en krimp)' aangegeven. Hierop is in paragraaf 2.2.4 al ingegaan.

Beleidsinzet van de gemeente in het buitengebied

  • verbeteren van de mogelijkheden van extensieve recreatie;
  • mogelijkheden voor kleinschalig kamperen op basis van een gebiedsgerichte aanpak;
  • de bereikbaarheid van het strand wordt verbeterd door een goede openbaar vervoerverbinding vanaf het centrum en het station;
  • geen permanente bewoning van recreatiewoningen van na 1 juni 2001;
  • met betrekking tot verblijfsrecreatie blijft de gemeente uitgaan van concentratie van nieuwvestiging in Krachtighuizen. Met nieuwvestiging wordt bedoeld dat bestaande recreatiebedrijven elders in de gemeente zich kunnen hervestigen in Krachtighuizen. Het accent ligt meer op kwaliteitsverbetering dan op uitbreiding van de capaciteit. Nieuwvestiging in het buitengebied is om landschappelijke redenen uitgesloten.

Conclusie

Voor het Oostelijk Buitengebied zijn met name thema's als behoud en versterken van de natuurlijke en recreatieve kwaliteiten aan de orde. De dynamiek is lager dan bijvoorbeeld in het Westelijk Buitengebied. Het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied voldoet aan de uitgangspunten van de ontwerp Structuurvisie.

2.4.6 Woonvisie Putten 2011-2016-2020

In de woonvisie verwoordt de gemeente haar visie op het gebied van wonen. De gemeente constateert dat de afgelopen periode de woningmarkt en de economie sterk veranderd zijn. De verkoop van bestaande woningen is sterk afgeremd en de doorstroming stagneert. Starters komen moeilijk aan een woning en senioren kunnen hun koopwoning moeilijk kwijt.

De woonvisie is gefundeerd op twee hoofddoelstellingen:

  1. 1. het voorzien in de lokale behoefte, middels een op de woningbehoefte afgestemd programma van nieuwbouw en – waar mogelijk – een aanpassing van de bestaande woningvoorraad;
  2. 2. het bevorderen van de duurzaamheid door middel van het kiezen voor energiebesparing en het toepassen van duurzame energie. Dit geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw.

Daarnaast kent Putten een aantal doelgroepen van beleid die specifieke aandacht nodig hebben:

  • starters: inzet op doorstroming senioren en bouw levensloopbestendige woningen. Verder stimuleren door startersleningen, verkoop huurwoningen, specifieke koopconstructies en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO);
  • senioren: zowel faciliteren van blijven wonen in eigen huis als bieden van ruimte voor mensen die zorg nodig hebben;
  • mensen met zwaardere beperking: vergroten van aanbod aan beschermde woonvormen;
  • corporatiedoelgroep: verkleining en verandering huurwoningenvoorraad met minder traditionele eengezinswoningen en meer nultredenwoningen.

Dit bestemmingsplan is neutraal ten aanzien van de woonvisie. Het plan draagt niet actief bij aan de doelen van de visie, maar gaat deze ook niet tegen. Het bestemmingsplan is namelijk consoliderend van aard. De huidige woningen worden opnieuw als zodanig bestemd. Toevoeging van woningen is niet direct mogelijk. Alleen met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen op zeer beperkte schaal extra woningen toegevoegd worden, bijvoorbeeld bij beëindiging van agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 3 Historische Ontwikkeling

De belangrijkste grondslagen van het hedendaagse landschap zijn in de pleistocene periode gelegd. In deze periode wisselden warme en koude tijden elkaar af. Het reliëf van het plangebied is vooral in de voorlaatste ijstijd bepaald. Tijdens deze Saale-periode stuwden ijsmassa's de gronden aan weerszijden op tot twee hoge stuwwallen (Utrechtse Heuvelrug en Veluwse Stuwwal). Door de gravende werking van het ijs ligt de Veluwe hoog en liggen de omringende gronden lager. Plaatselijk liggen de toppen van de stuwwallen op 80 meter boven NAP. In de laatste ijstijd, het Weichselien, bereikte het landijs Nederland niet. Wel was de bodem bevroren. Bij dooi werden in de randen van de Veluwe nieuwe smeltwaterdalen uitgeslepen die nog herkenbaar zijn als kleine inkepingen in de Veluwerand. Tegen het einde van deze laatste ijstijd werden er grote hoeveelheden dekzand afgezet door de wind, waardoor een uitgestrekte zandvlakte ontstond.

Van oudsher vond de bewoning plaats waar de beste combinatie van gebruiks- mogelijkheden was; in de randzones van de Veluwe op de overgangen van droog naar nat. Het begin van een min of meer permanente bewoning moet ongeveer tussen 2450-2000 voor Chr. (standvoetbekercultuur) plaats hebben gevonden, toen veeboeren zich op de randen van de Veluwe gingen vestigen. Uit deze tijd is in het plangebied 'Oostelijk Buitengebied' nog een aantal grafheuvels bewaard gebleven, welke zijn aangewezen als archeologische monumenten.

In de Middeleeuwen bleef de bewoning en het meeste agrarische gebruik geconcentreerd in de smalle strook tussen de Veluwe en de Gelderse Vallei. Landbouwkundige ontwikkelingen resulteerden in het potstalsysteem. De bouwlanden werden doorlopend verrijkt met mest van het vee gemend met heideplaggen, bladafval en ander organisch materiaal. Dit had een verarming van de omringende gronden tot gevolg. De buurtschappen op de Veluwe kregen de beschikking over een groot stuk woeste grond waar men schapen liet grazen. Hierdoor verarmden ook deze gebieden, er ontstonden heiden en bij zeer intensieve begrazing stuifzanden. Voor het in stand houden van de bossen werden in de 10e eeuw bosmaalschappen gevormd: vroege marke-organisaties waarbinnen regels voor het gebruik van de bossen werden gehanteerd. Toch konden deze instanties niet voorkomen dat verschillende gebieden te maken kregen met overbegrazing, ontbossing en erosie. De her en der ontstane zandverstuivingen vormden een constante bedreiging voor nederzettingen en bouwlanden. Om die reden werden er ten aanzien van het afbranden, afplaggen en begrazen van heide verordeningen opgesteld.

Het stuwwallenlandschap werd voor 1850 gekenmerkt door openheid. Het bestond vooral uit aaneengesloten heidevelden en stuifzanden met alleen bij landgoederen en nederzettingen enkele bossen. In de 18e eeuw deed zich een grote bevolkingsgroei voor die zijn uitwerking op het landschap niet gemist heeft. De 18e en 19e eeuw worden gekenmerkt door verkeutering en bedrijfssplitsingen. De behoefte aan cultuurgronden nam in die tijd sterk toe. Met de komst van de kunstmest werd de mest van schapen en daarmee de heide als voedselbron voor de schapen overbodig. Markten en buurschappen werden tot gemeenten omgevormd. Dit betekende tevens het einde van de feodaliteit, die in tegenstelling tot de rest van Nederland, op de Veluwe tot in de 20e eeuw voortduurde.

Bij de markenwet van 1886 gingen de markegronden over naar particulier bezit. Na de verdeling van deze woeste gronden werden deze op grote schaal ontgonnen voor landbouw en vooral bosaanleg. Veel woeste gronden werden aanvankelijk beplant met grove den, waardoor de heidegronden uiteindelijk weer geschikt moesten worden voor bouwland. Een gedeelte van het plangebied is in de loop van de tijd in handen geraakt van grootgrondbezitters Het gevolg daarvan is geweest dat grote delen van de natuurgebieden niet zijn ontgonnen en bewaard zijn gebleven.

In de gemeente Putten komen op veel plaatsen nog bossen voor waar het beheer vanaf de middeleeuwen gericht was op duurzame instandhouding. Dit zijn de landgoedbossen (bijvoorbeeld Groot Spriel) en de oude bossen (bijvoorbeeld delen van het Putterbosch). Het Sprielderbos is nog veel ouder: Delen hiervan zijn al bos sinds de laatste ijstijd zo'n tienduizend jaar terug. De overige delen van de bossen bestaan uit recent aangeplant naaldhout. In de bossen komen enkele agrarische en recreatieve enclaves voor.

Hoofdstuk 4 Bestaande Situatie

4.1 Natuur En Landschap

4.1.1 Natuur

Het plangebied ligt in zijn geheel op de Veluwse stuwwal die nu grotendeels uit grofzandige, hooggelegen humuspodzolen met een duidelijke inspoelingslaag en humusijzerpodzolen bestaat. Het regenwater stroomt direct door naar de ondergrond. De grondwaterstroming verloopt globaal in noordwestelijke richting naar de Gelderse Vallei en de randmeren. In de lager geleden dekzandvlakte ten westen van Putten kunnen kwelstromen de oppervlakte bereiken. Meststoffen als nitraat en fosfaat worden niet goed vastgehouden en spoelen gemakkelijk uit naar het diepe grondwater. De dikte van de humeuze bovenlaag is gemiddeld 0,50 meter. De hoogste zomergrondwaterstand komt tot een diepte van 1.2-2.0 meter beneden het maaiveld. De hoogste wintergrondwaterstand komt tot 1.0-2.0 meter beneden het maaiveld. De bodem is voedselarm en zuur met een geringe buffercapaciteit. Gevoeligheid voor verzuring is derhalve groot. De ontwikkeling van natuurwaarden hangt samen met de aard van de bodem, de beschikbaarheid van water in de wortelzone en de kwaliteit van het grondwater. Daarnaast hangt de ontwikkeling van natuurwaarden af van de ruimte die de mens hiervoor heeft geboden of heeft overgelaten. Omdat de hydrologische processen in de gemeente vrij ingewikkeld zijn en zich over een groot oppervlak uitstrekken kunnen plaatselijke ontwikkelingen in het grondgebruik, zoals de landbouw in Koudhoorn, of elders in de gemeente of daarbuiten van grote invloed zijn op de ontwikkeling van de natuurwaarden in het onderhavige plangebied. Verder is de actuele situatie van het gehele Veluwemassief zorgelijk, met name als gevolg van de verstorende invloed van vermesting, verzuring van bodem en grondwater en als gevolg van verdroging.

Om in het kader van het bestemmingsplan aan te kunnen geven met welke ecologische waarden rekening moet worden gehouden, zijn ecosystemen en soorten beschreven. Ecosystemen worden in dit verband beschouwd als delen van de omgeving met een samenhangende bezetting van organismen uit alle biologische groepen; niet alleen de aanwezigheid van verschillende planten en dieren is van belang, maar met name de aanwezigheid van ten minste één gesloten voedselketen. In voedselketens zitten plantenetende dieren (rupsen, woelmuizen), die op hun beurt weer prooien vormen voor insecteneters (vleermuizen) en roofdieren (uilen, marters). Resterend dood materiaal wordt door verteerders zoals schimmels afgebroken tot voor planten bruikbare mineralen. Afhankelijk van het type ecosysteem en de daarin aanwezige soorten zijn er natuurlijk talloze variaties op een dergelijke voedselketen mogelijk. Rijke ecosystemen worden gekenmerkt door veel soorten en lange en gevarieerde voedselketens. Rijke ecosystemen zijn doorgaans minder gemakkelijk te verstoren dan ecosystemen met minder soorten. Het wegvallen van een soort heeft minder ernstige gevolgen. Predatoren schakelen dan over op andere prooisoorten. Een bos of een ven is in deze benadering op te vatten als een ecosysteem, maar ook een natuurgebied met daarin bossen, heiden en vennen kan als ecosysteem opgevat worden. De ruimte die een ecosysteem inneemt, vervult de functie van leefgebied voor verschillende soorten planten, schimmels en dieren. Dit zijn de organismen die het ecosysteem samenstellen. Natuurwaarden zijn doorgaans beperkt tot de kerngebieden en de randzones van het agrarische gebied. Met kerngebieden worden de natuurterreinen aangeduid in de terminologie van de EHS.

De meest waardevolle situaties worden veelal gevonden bij gradiënten. Dit zijn geleidelijke overgangen van verschillende abiotische of biotische omstandigheden. Verschillen in vegetatiestructuur kunnen ontstaan door verschillen in grondsoort, maar ook door verschillend beheer bijvoorbeeld houtkap, ontginningen etc. Een voorbeeld van een waardevolle overgang is de combinatie van bos- en heideterrein. Veel diersoorten zijn sterk afhankelijk van de aanwezigheid van verschillende biotopen op korte afstand van elkaar. Kikkers die hun eieren afzetten in een dobbe (laag en nat), maar overwinteren in een nabijgelegen houtwal(hoog en droog) zijn hier voorbeelden van. Ook de das heeft een sterke voorkeur voor een combinatie van enerzijds gesloten bos en anderzijds open heide- of extensief beheerd weidegebied.

De loofbosgebieden in het plangebied maken onderdeel uit van het Veluwemassief en vervullen onder meer een belangrijke rol voor grote zoogdieren, zoals edelhert, ree, vos, das en wild zwijn. Ook de zeldzame boommarter komt in dit bostype voor. In het Sprielderbos en het Huinerveld bevinden zich enkele voor publiek gesloten rustgebieden voor grote zoogdieren. De hoogste natuurwaarden zijn te vinden in de landgoedbossen en de oude bossen. De meeste landgoedbossen zijn aangelegd voor 1800. Als gevolg van de relatief rijke gronden waarop deze bossen zijn aangelegd, de geringe grondbewerking en de hoge ouderdom heeft zich op veel plaatsen een waardevol bosmilieu kunnen ontwikkelen met een gevarieerde struik- en kruidlaag. Naast eik, beuk en linde zijn in een later stadium ook naaldbomen aangeplant. In de struiklaag zijn onder meer hulst, vuilboom, lijsterbes en kamperfoelie aanwezig. Karakteristiek voor de kruidlaag zijn onder meer bos- en vossebes en adelaarsvaren. Bijzondere broedvogels zijn onder meer: appelvink en draaihals. De gekraagde roodstaart komt in het gebied nu nog in vrij grote aantallen voor, maar de soort is wel bedreigd. In het algemeen zijn gevarieerde bosranden voor veel insecten van groot belang. Hier vinden ze openheid, beschutting en de juiste waard- en nectarplanten. Een karakteristieke dagvlinder van bosranden is de eikepage. Op plaatsen waar oude eiken voorkomen, kan soms het vliegend hert nog aangetroffen worden, een grote kever die wettelijke bescherming geniet. Van de rijkdom aan insecten profiteren behalve genoemde vogels, ook zoogdieren als bosspitsmuis, egel en verschillende vleermuizen. In het plangebied zijn landgoedbossen vooral te vinden rondom de Garderenseweg tussen Putten en Garderen en rond Bato's erf. De oude bossen komen voor op plaatsen waar sinds de middeleeuwen loofbos aanwezig is. Het Putter- en Sprielderbos zijn voorbeelden van malebossen. In deze bossen was het beleid vanaf de middeleeuwen gericht op duurzame instandhouding. Van de loofbomen is beuk de dominerende soort. Vanwege de dichte kroonlaag is de ondergroei weinig ontwikkeld. De vochtige bosbodems bieden een uitstekend milieu voor diverse soorten mossen en schimmels. Wielwaal en boomklever zijn voorbeelden van minder algemene vogels die in deze bossen voorkomen.

Naaldbossen komen sinds de ijstijden van nature niet in Nederland voor. Om zandverstuivingen te bedwingen en voor de productie van hout werd halverwege de negentiende eeuw met de aanplant van naaldbos begonnen. Omdat naaldbossen wat betreft flora en fauna een lagere diversiteit en een geringer aantal planten en dieren per hectare herbergen dan loofbossen, worden ze doorgaans als minder waardevol beschouwd. De uitgestrektheid van de naaldbossen biedt echter wel geschikte broedgelegenheden voor verstoringsgevoelige vogels als buizerd, havik en sperwer. Andere karakteristieke naaldbosvogels die in het gebied voorkomen zijn: zwarte specht, goudhaantje, kruisbek, kuif- en zwarte mees.

Een ander belangrijk aspect van de naaldbossen in de gemeente Putten is dat ze op enkele plaatsen heidevelden of open gebieden omsluiten (Kolthoornseweg). Indien de overgang van bos naar heide geleidelijk verloopt, is sprake van een gradiënt. Op overgangen krijgt naaldbos vaak een ondergroei van natuurlijk loofbos. Ook al zijn de overgangen vaak abrupt, combinaties van heide en bos zijn ecologisch toch interessant. In zo'n overgangsgebied leven soorten die niet of slechts spaarzaam aanwezig zijn in een gebied met alleen maar heide of naaldbos. Daarmee is de totaalwaarde van zo'n gebied dus veel hoger dan de twee afzonderlijke waarden bij elkaar opgeteld. Voorbeelden van vogels die regelmatig bij overgangen van naaldbos naar heide worden aangetroffen zijn havik, boomvalk en groene specht. Internationaal gezien zijn heidevelden tamelijk uniek en ook kleine snippers zijn waardevol. De nog resterende heide in het plangebied is echter grotendeels vergrast en van de oorspronkelijke struikheidebegroeiing is niet veel meer over. Vogels als boompieper en geelgors (bosrand), komen hier nog wel voor. Vanwege de geringe oppervlakte, hoge betreding, verstoring en sterke vergrassing als gevolg van vermesting zijn de natuurwaarden van de heidegebiedjes in het plangebied erg laag vergeleken met andere heidevelden van het Veluwemassief.

In en rond de enclave Koudhoorn bevindt zich een aantal kampeerterreinen, weilanden en akkers. Ook overgangen van bos naar cultuurgrond en open gedeelten in een aaneengesloten bosgebied zijn faunistisch gezien belangrijk. Veel dieren die in het bos rustgelegenheid en dekking zoeken, vinden op akkers en weiden geschikte foerageerterreinen. Dit geldt onder meer voor roofdieren (das, vos) roofvogels (boomvalk, sperwer), uilen (ransuil, bosuil) en groot wild (edelhert, ree). Bosranden in kleinschalig cultuurlandschap zijn doorgaans rijk aan insecten waar verschillende soorten vleermuizen van profiteren. Het meest oostelijke weiland, tegen de plangrens aan gelegen, is als reservaatsgebied aangewezen.

De natuurwaarden zoals aangegeven voor verschillende gebieden, worden bedreigd door een aantal algemene ontwikkelingen:

  • algemene achteruitgang van de kwaliteit van de bodem, water en lucht en gebiedsgebonden milieuvervuiling door menselijke activiteiten in het plangebied;
  • verandering van abiotische factoren als gevolg van menselijk ingrijpen in waterhuishouding en bodem;
  • natuurverstorende activiteiten op gebied van recreatie, verkeer en landbouw;
  • voor dieren barrière opwerpende activiteiten zoals rasters, wegen of andere verbindingen.

4.1.2 Landschap

Het landschap van het plangebied wordt grotendeels bepaald door uitgestrekte bossen. Ten noorden van de Garderenseweg ligt het Putterbos en Sprielderbos. Grote delen van dit bos zijn oud. Het bos bestaat uit zowel loof- als naaldbos van verschillende ouderdom en doorzicht. Kenmerkend voor het gebied zijn de enkele loodrecht kruisende, oude jachtwegen. Verder geven de onregelmatig slingerende paden en het glooiend reliëf een afwisselende indruk. Oude landgoedbossen zijn vooral te vinden rond de Garderenseweg en bij Bato's erf. Naast natuurwaarden vertegenwoordigen de landgoedbossen een belangrijke cultuurhistorische waarde. Deze bossen zijn aangelegd als onderdeel van een landgoed, bijvoorbeeld Schovenhorst en Groot Spriel. Bij de aanleg hebben naast functionele ook esthetische aspecten een rol gespeeld. Ze bestaan vooral uit loofhout- en gemengde bossen met onregelmatige padenpatronen en fraaie laanbeplantingen. Ook oude bossen vertegenwoordigen cultuurhistorische waarden in verband met de ouderdom van de groeiplaats en de vanouds gevoerde wijze van beheer. Het Sprielderbos, Schovenhorst, Groot Spriel, Klein Spriel, Bato's erf en omgeving zijn in archeologisch en landschappelijk oogpunt waardevolle bosgebieden, gelegen aan de zuidwestelijke rand van het stuwwallenlandschap. In sommige landgoederen bevinden zich nog oude landhuizen. Jonger naaldbos is onder meer te vinden op Het Huinerveld. Ten noorden van dit gebied komen nog enkele snipperheide voor. De Koudhoornse heide is nog een restant oud Veluws landschap met goed ontwikkeld loofhoutbos en een rijke kruidenflora. Van de oorspronkelijke heidevegetatie is inmiddels niet veel meer over. Vanwege de ongestoorde bodemprofielen zijn oude heidevelden ook van aardwetenschappelijk belang. Cultuurhistorische objecten zoals grafheuvels en urnenvelden zijn in heidevelden vaak goed geconserveerd gebleven.

De enclave Koudhoorn bestaat uit een engengebiedje met daaromheen heideontginningen afgewisseld met wat houtwallen. De oude eng wordt nu grotendeels ingenomen door grote campings met veel stacaravans. De in regelmatige blokken verkavelde heideontginningen zijn zowel als grasland en als bouwland in gebruik. Naast enkele boerderijen en een paar andere bedrijfsgebouwen, staan in de enclave Koudhoorn veel vrijstaande woningen. In het overige deel van het plangebied speelt bebouwing vrijwel geen rol in het landschapsbeeld.

4.2 Huidige Functies

4.2.1 Bedrijven en maatschappelijke instellingen

Verspreid over het plangebied zijn, naast de genoemde bedrijvigheid van landbouw en recreatie, een aantal andere bedrijven en instellingen aanwezig. Qua bedrijvigheid gaat het om een houtwerkbedrijf aan huis, een stucadoorsbedrijf, een schildersbedrijf en een zonweringsmontage- bedrijf; alle gelegen in Koudhoorn. Qua maatschappelijke functies gaat het om 't Lichtpunt, een gebouw ten behoeve van kerkelijke activiteiten, centraal gelegen in Koudhoorn. Aan de weg van Koudhoorn naar Putten (Garderenseweg) liggen:

  • het landhuis Groot Spriel met bijbehorende portierswoning, die als rijksmonument is aangemerkt;
  • landgoed Schovenhorst. Op het landgoed is een aantal fraaie tuinen aangelegd. Een van de schuren is als museum in gebruik door de stichting Putten Historisch Genootschap. Verder heeft het landgoed diverse recreatieve, educatieve en horeca-functies. Ook wordt er gewoond, zowel ten zuiden als ten noorden van de Garderenseweg.
  • een schoolgebouw en padvindersclub.

4.2.2 Landbouw en bosbouw

In tegenstelling tot veel ander buitengebied is het plangebied "Oostelijk Buitengebied" niet een duidelijk agrarisch gebied. De landbouwkundige activiteiten in het gebied beperken zich hoofdzakelijk tot de enclave Koudhoorn.

In totaal bevinden zich in het plangebied vier agrarische bedrijven inclusief een nertsenfarm aan de Drosteweg. Kenmerkend is dat de bedrijven relatief weinig grond in gebruik hebben en dat de bedrijfsomvang per bedrijf sterk uiteenloopt. Melk- en zoogkoeien, mestkalveren en varkens vertegenwoordigen het grootste deel van de veestapel. De gronden worden met namen gebruikt als grasland en in mindere mate voor de teelt van maïs, suikerbieten, graan en aardappelen. Door de arme grond en de diepe grondwaterstanden zijn de gebruiksmogelijkheden voor andere teelten beperkt.

De bestaande situatie binnen de landbouw wordt in belangrijke mate bepaald door maatregelen vanuit de Europese Unie en, op nationaal niveau, het milieubeleid. De algemene tendens is een vermindering van prijs en marktondersteuning. Dit vergt van de landbouw een groot aanpassingsvermogen: marktprocessen en technologische ontwikkeling zorgen voor een grote dynamiek met voortdurende verschuivingen in teeltrichtingen en productiewijzen. Daarnaast moet de landbouw zich in toenemende mate inspannen om de belasting van bodem, lucht en water met ammoniak, mineralen en gewasbeschermings- middelen te verminderen.

De uitvoering van verzuringsbeperkende maatregelen is gebaseerd op milieuwetgeving. Middels AMvB's zijn en worden eisen gesteld aan huisvesting, mestopslag en het uitrijden van mest. Tevens zijn specifieke eisen gesteld aan de omvang van veestapel van bedrijven in de nabijheid van voor verzuring gevoelige natuur- en landschapselementen. Emissie-arme mestaanwending wordt verplicht gesteld. Hetzelfde geldt voor de afdekking van bassins voor dunne mest. Daarnaast moet er worden voldaan aan de beperkingen opgelegd door de mestquota en de mestboekhouding. Verder geldt de Veluwe als een zeer zuurgevoelig gebied, waardoor elke uitbreiding van veehouderij bij voorbaat onmogelijk is.

Het grootste deel van de bossen van Staatsbosbeheer (en andere boseigenaren) heeft een meervoudige doelstelling, waaronder ook houtproductie. Met name in de bossen van Staatsbosbeheer die op de meer voedselrijkere zandgronden zijn gelegen, vindt volop houtproductie plaats. In andere delen van het gebied wordt bosbouw als instrument gebruikt om een bostype te creëren waarbij een deel van de naaldbomen wordt vervangen door loofbos, zoals de wintereik.

4.2.3 Landgoederen

4.2.4 Recreatie

De verblijfsrecreatie in Putten is een belangrijke functie. De ontwikkeling van het toerisme op en rond de Veluwe dateert al van eind 19e eeuw. In de loop van de tijd zijn steeds grotere groepen recreanten de Veluwe gaan ontdekken. Kamperen is van oudsher één van de meest voorkomende vormen van verblijfsrecreatie. Na 1945 kwamen er kampeerboerderijen, kampeerhuisjes en toer- en stacaravans. De kwaliteit van deze verblijfsrecreatieve voorzieningen is over het algemeen goed.

Een concentratie van verblijfsrecreatieterreinen binnen het plangebied is te vinden rond Koudhoorn. De locaties, inclusief het aantal toegestane kampeermiddelen en recreatiewoningen zijn in onderstaande tabel weergegeven:

Naam terrein Adres Aantal kampeermiddelen/ recreatiewoningen
De Rusthoeve Garderenseweg 168 - 167 kampeermiddelen
- 87 recreatiewoningen
De Vriendschap Hessenweg 8 - 15 kampeermiddelen
- 16 recreatiewoningen
Reewold Wildforsterweg 17 - 182 kampeermiddelen en/of recreatiewoningen
- 2 recreatiewoningen
- 10 kampeermiddelen
De Herdershof Hoorneweg 17 - 17 stacaravans
- 1 recreatiewoning
De Heykraaij Hoorneweg 17B - 12 stacaravans
- 34 recreatiewoningen
Born Free Milligerweg 8 - 20 kampeermiddelen en/of recreatiewoningen
- 1 recreatiewoning

Ook telt Koudhoorn circa 12 zelfstandige recreatiewoningen die met andere woorden niet op een recreatieterrein gelegen zijn. Aan de Drosteweg 15, de Oude Garderenseweg 40 en Diemontlaan 2 bevindt zich een burgerwoning die ook recreatief gebruikt mag worden. Aan de Garderenseweg bevindt zich een hotel inclusief congresruimte.

Daarnaast is het vermeldenswaard dat aan de westelijke rand van het plangebied het gebied Krachtighuizen grenst. In dit gebied heeft de gemeente het belangrijkste deel van de verblijfsrecreatie geconcentreerd.

Dagrecreatie vindt plaats in het Putter- en Sprielderbos. Het betreft hier vooral extensieve vormen van dagrecreatie zoals fietsen en wandelen. Er zijn vijf wandelroutes uitgezet in het Speulder- en Sprielderbos. Verder zijn de meeste onverharde paden toegankelijk voor wandelaars en fietsers, maar gesloten voor gemotoriseerd verkeer. Als toeristisch-recreatieve elementen zijn ook het Arboretum en Pinetum het noemen waard. Deze tuinen met tal van uit- en inheemse bomen, struiken en planten bevinden zich op het landgoed Schovenhorst en hebben een educatieve doelstelling. De weg Garderen-Putten is aan beide zijden voorzien van een fietspad. Daarnaast lopen nog een aantal fietspaden door het plangebied. Ook voor ruiters en huifkarren zijn routes uitgezet.

Ten oosten van Putten is een dagrecreatiepunt aangelegd. Het betreft hier een kleine plaatsgebonden voorziening met een combinatie van parkeergelegenheid, picknickplaats en speelweide. Wat betreft de sportieve voorzieningen; ten noorden van Putten is een tennispark gelegen.

4.2.5 Verkeer

Het plangebied wordt in oost-west richting doorsneden door de N797. Deze weg heeft zowel een utilitaire functie als een recreatieve ontsluitingsfunctie. De N797 is de enige doorgaande verharde weg en dient als regionale verbinding tussen Putten en Garderen. Aan beide zijden van deze weg ligt een fietspad. De agrarische enclave Koudhoorn is vanaf deze weg via een verharde zuidelijke omleiding goed ontsloten. Ook de toegangswegen van deze zuidelijke omleiding naar kampeerterreinen op de Koudhoornse heide zijn verhard. Alle overige wegen zijn onverhard en grotendeels afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Ze hebben voornamelijk een functie voor bestemmingsverkeer, bosbouw en/of recreatie. Enkele doorgaande onverharde wegen zijn wel opengesteld voor gemotoriseerd verkeer. Dit zijn de wegen de Oude Garderenseweg, de Arnhemse karweg ten zuiden van de N797 en de Garderenseweg. De Arnhemse karweg noordelijk van de N797 en de weg Putten-Speuld (Drieseweg) zijn alleen overdag open.

4.2.6 Wonen

De woonfunctie van het plangebied is relatief gering en concentreert zich voornamelijk in en rond het buurtschap Koudhoorn. Hier komen ongeveer 70 burgerwoningen voor en een aantal bedrijfswoningen gekoppeld aan een agrarisch en niet-agrarisch bedrijf of recreatieterrein. Verder komt er een aantal woningen voor aan de grenzen van het plangebied onder andere bij de kern Putten, De Laak (op de grens met de gemeente Ermelo) en bij Krachtighuizen en Veenhuizerveld.

De woningen in het buitengebied liggen vrijwel uitsluitend op ruime kavels. De meeste woningen zijn vrijstaand met één bouwlaag en kap. Verder zijn de huizen vrij groot en hebben een ruim erf. De woning 't Leme Hüss bij Koudhoorn is aangemerkt als rijksmonument.

4.3 Watersysteem

Gebiedsbeschrijving

Bodemopbouw

De ondergrond van de gemeente Putten, die al in de ijstijden is gevormd, is bepalend voor de opbouw van het landschap en de stroming van het (grond)water. De overgang van de hoge, droge, veelal beboste stuwwal van het Veluwe-massief naar de lage, nattere en open polders langs de Veluwerandmeren, is zeer karakteristiek. Als gevolg van de schurende werking van het ijs, helt het landschap van Putten naar het westen toe af. Hiermee hangt de stromingsrichting van het grond- en oppervlaktewater samen.

Het watersysteem in de gemeente Putten wordt bepaald door de stroming van het neerslagoverschot van het Veluwemassief, richting de Randmeren. Ten oosten van het stedelijk gebied van Putten komt geen oppervlaktewater voor, al het hemelwater infiltreert direct in de bodem naar het grondwater. Via het grondwater stroomt het neerslagoverschot grofweg naar het noordwesten.

Geohydrologische opbouw

De gemeente Putten kent een gecompliceerde geohydrologische opbouw, met één tot vier watervoerende pakketten en maximaal drie slechtdoorlatende lagen:

  • eerste watervoerend pakket: vanaf het maaiveld en 10-20 m dik; overwegend fijne zanden (windafzetting);
  • eerste slecht doorlatend laag: tot 15 m dik; kleiig;
  • tweede slecht doorlatende laag: 5-35 m dik; klei- en/of slibhoudend; aansluitend op de eerste slecht doorlatende laag;
  • derde watervoerend pakket: 70-120 m dik; grofzandige rivierafzettingen; zeer goed doorlatend;
  • basis: slecht doorlatend; diepte 150 á 200 m-NAP.

Grondwaterstanden

Door de ligging op de rand van het veluwemassief liggen de grondwaterstanden in het oosten van Putten ver onder het maaiveld. Op de oostgrens op de hoge delen van de Veluwse heuvelrug ligt de grondwaterstand tot wel meer dan 20 meter onder het maaiveld. Doordat het maaiveld sneller daalt dan het grondwater, ligt de grondwaterstand richting het westen minder diep, maar nog steeds enkele meters beneden het maaiveld. Pas ten westen van het stedelijk gebied van Putten liggen de grondwaterstanden dicht bij het maaiveld.

Als gevolg van klimaatsverandering, vermindering van de drinkwateronttrekking en anti-verdrogingsmaatregelen kunnen de grondwaterstanden structureel stijgen. Daarnaast kunnen ook langjarige (niet trendmatige) schommelingen van de neerslag voor hoge grondwaterstanden zorgen. In deze zone op de flanken van de Veluwe - de zogenaamde grondwaterfluctuatiezone - is er daarom een verhoogd risico op grondwateroverlast. Deze zone ligt aan de westkant van de kern van Putten en ligt buiten de bestemmingsplangrenzen van het Oostelijk Buitengebied. Voor het plangebied hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met grondwateroverlast als gevolg van de klimaatverandering en/of anti-verdrogingsmaatregelen.

Grondwateronttrekkingen

Op verschillende plaatsen in de gemeente Putten wordt grondwater op kunstmatige wijze onttrokken: voor de drinkwaterwinning (Waterleiding Maatschappij Gelderland), de industrie en in de landbouw voor beregening. Direct ten oosten van de kern Krachtighuizen ligt de drinkwateronttrekking Putten. Het waterwingebied en het bijbehorende grondwaterbeschermingsgebied ligt volledig binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan. Dit gebied heeft de gebiedsaanduiding Milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0012.jpg"

Afbeelding 9: Drinkwaterwingebied Putten en grondwater fluctuatiezone

Waterkeringen

In het buitengebied van Putten oost zijn geen primaire of secundaire waterkeringen aanwezig.

Regionaal Beleid

Provinciale milieuverordening Gelderland

Het beleid voor de waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden is opgenomen in het Streekplan, het Gelders Milieuplan en het Waterplan. De regels hiervoor staan in de Provinciale milieuverordening Gelderland.

Waterplan Gelderland 2010-2015

In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

In het plan is aangegeven dat wordt geprobeerd het teveel opgepompte grondwater door drinkwaterbedrijf Vitens terug te dringen. Ook is het streven om waterwinning te verminderen in bepaalde gebieden die gevoelig zijn voor verdroging.

StroomgebiedsUitwerkingsPlan (SUP) Ermelo-Putten

Een StroomgebiedsUitwerkingsPlan is een waterbeheerplan voor een deelgebied van het waterschap waarin wordt aangegeven welke werken en maatregelen in de komende jaren moeten worden uitgevoerd om als waterschap de waterhuishouding voor een ieder naar behoren te kunnen uitvoeren.

Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) bevat hoofddoelstellingen 'in ontwikkeling' voor het te voeren waterkwaliteitsbeleid. In 2015 moeten alle watersystemen in de Europese Unie in een goede chemische en ecologische toestand verkeren. De KRW geeft ook richtlijnen voor de emissieaanpak, de monitoring en de manier van samenwerken binnen het waterbeheer. De richtlijn is een resultaatsverplichting waarvoor de betrokkenen nauw moeten samenwerken.

Het Nederlandse uitgangspunt voor de invulling van de kaderrichtlijn is een realistische en pragmatische aanpak. De doelen en maatregelen moeten haalbaar en betaalbaar zijn. In de stroomgebied-beheerplannen van 2009 is concreet aangegeven welke maatregelen uitgevoerd worden in de periode 2010 – 2015. Verder staat daarin een doorkijk naar wat er na 2015 nog nodig is.

Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke.

Het rijk heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid voor de ruimtelijke hoofdstructuur, waaronder de kust, de grote rivieren en het IJsselmeer. In gebieden buiten de ruimtelijke hoofdstructuur heeft het rijk geen primaire ruimtelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Dit geldt voor alle gebieden, zowel binnen als buiten de ruimtelijke hoofdstructuur.

Bestuursakkoord Water, april 2011

Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water. Het Bestuursakkoord Water is één van de vijf onderdelen die vallen onder het Hoofdlijnenakkoord tussen rijk en decentrale overheden over decentralisatie. Dit Hoofdlijnenakkoord bevat naast afspraken over bestuur, financiën en het verminderen van regeldruk, richtinggevende kaders voor vijf terreinen van decentralisatie, waaronder water.

Doel van het Nationaal Bestuursakkoord Water is om het watersysteem 'op orde te krijgen'. Een groot deel is geborgd in plannen en wetgeving. Slechts één bestuurslaag uit de algemene democratie is verantwoordelijk voor het vaststellen van doelen voor het waterbeheer en de daarbij behorende kaders, normen en beleid: de kadersteller.

Bij het hoofdwatersysteem (inclusief de primaire waterkeringen en de rijkskanaaldijken) is de kadersteller het rijk, bij het regionale watersysteem (inclusief de regionale waterkeringen) is dit de provincie.

Uitvoerende overheden zijn Rijkswaterstaat voor de rijkswateren en de waterschappen voor de regionale wateren. Zij zijn verantwoordelijk voor het beheer van het gehele watersysteem, dus vooral het oppervlaktewater en grondwater inclusief de waterkeringen, en maken de keuzes die noodzakelijk zijn voor beheer en uitvoering.

Beleidsnota Waterveiligheid 2009 -2015

Het actualiseren van het waterveiligheidsbeleid heeft als doel te komen tot duurzame beheersing van overstromingsrisico's op een aanvaardbaar niveau. Het nieuwe beleid past bij de huidige bevolkingsomvang en economische waarde en sluit aan bij toekomstige ontwikkelingen in de maatschappij en in het klimaat. De Beleidsnota Waterveiligheid geeft hiermee een actuele en robuuste invulling aan het waterveiligheidsbeleid.

Doel van het waterveiligheidsbeleid is te komen tot duurzame beheersing van overstromingsrisico's op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Het kabinet zet het succesvolle waterveiligheidsbeleid van de afgelopen eeuw voort, maar ziet aanleiding dit beleid te actualiseren op basis van nieuwe kennis en inzichten. Het kabinet richt zich hierbij op de periode tot 2040 en kijkt daarbij vooruit naar de ontwikkelingen op de langere termijn.

Het waterveiligheidsbeleid richt zich op overstromingsrisicobeheer, met als belangrijkste opgave verstandig omgaan met onzekerheden. Het kabinet kiest op basis van een risicobenadering voor een duurzame aanpak, door in te zetten op 'meerlaagsveiligheid'. Beoogd wordt het beleid te richten op bescherming tegen het water én beperking van maatschappelijke ontwrichting bij een onverhoopte calamiteit. Meerlaagsveiligheid wordt opgebouwd uit drie lagen:

  • preventie als primaire pijler van beleid;
  • duurzame ruimtelijke planning;
  • rampenbeheersing op orde krijgen en houden.

De Waterwet

Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door één Waterwet. De Waterwet is per december 2009 in werking getreden. Door de Waterwet zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

De Waterwet verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Deze wet kent een beleidsvormende rol toe aan de provincies. Het provinciale beleid is beschreven in omgevings- of waterhuishoudingsplannen. De provinciale plannen worden gelijktijdig met de waterbeheerplannen opgesteld en ter visie gelegd. De provinciale plannen zijn kaderstellend voor de waterbeheerplannen van de waterschappen; deze zijn ook meer gericht op uitvoering. In provinciale verordeningen zijn eisen gesteld aan de voorbereiding, opzet en vaststelling van de waterbeheerplannen.

Alle waterbeheerders in Nederland stellen nieuwe waterbeheerplannen op voor de periode 2010-2015.

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is op 1 juli 2008 in werking getreden. De Wro biedt de waterschappen nog weinig juridische zekerheid over het effectueren van ruimteclaims voor het watersysteem. Op dit moment wordt de regelgeving uitgewerkt. Wel bieden de structuurvisies die op grond van de wet gemaakt moeten worden het waterschap de gelegenheid vroegtijdig invloed uit te oefenen op ruimtelijke ontwikkelingen.

4.4 Archeologie En Cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

In 2011 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in een beleidskaart met de archeologische verwachtingswaarde van het Puttense grondgebied. Dit is in februari 2012 in de raadscommissie besproken. Op de beleidskaart zijn de locaties opgenomen in de volgende verwachtingscategorieën:

  1. a. beschermd Archeologisch rijksmonument;
  2. b. AMK-terrein;
  3. c. hoge verwachting;
  4. d. middelhoge verwachting;
  5. e. lage verwachting;
  6. f. niet van toepassing.

Ad a.

De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet. Voor alle bodemingrepen in een monument is goedkeuring van de Minister nodig. Bij de gemeente is hiertoe een monumentenvergunning aan te vragen.

Ad b.

Archeologische waarden zijn bij eerder onderzoek vastgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 50 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht. Een bouw- of aanlegvergunning is voor deze werkzaamheden nodig.

Ad c.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 100 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht. Een bouw- of aanlegvergunning is voor deze werkzaamheden nodig.

Ad d.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 500 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht. Een bouw- of aanlegvergunning is voor deze werkzaamheden nodig.

Ad e.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 5.000 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht. Een aanlegvergunning is voor deze werkzaamheden nodig.

Ad f.

Deze gebieden zijn diep verstoord of vergraven. Archeologisch onderzoek is hier niet nodig.

In het Oostelijk Buitengebied komen al deze categorieën voor met uitzondering van de categorie 'niet van toepassing', zie onderstaande afbeelding. Voor de categorieën b t/m e is een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels. Zie de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 1 t/m 4, in artikel 18 t/m 21.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0013.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0014.jpg"

Afbeelding 10: Archeologische beleidskaart, uitsnede plangebied

4.4.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn enkele monumenten en beeldbepalende panden aanwezig. Dit is in onderstaande tabel weergegeven.

Categorie Adres Omschrijving
Rijksmonument Arnhemse Karweg 6 Veluwse keuterijtje 't Leme Hüss onder rieten wolfsdak en met gepleisterde gevels. De voorgevel heeft vensters met luiken en goede roedenverdeling in de ramen. Bovenlicht met achtruitsraam. De achtergevel van de deel heeft gepotdekselde houten delen. Op het erf een schuurtje en een oude roedenberging.
Rijksmonument Mr. J. H. Schoberlaan 1 Vroeg 19e eeuws keuterijtje met witgepleisterde muren en een met riet gedekt wolfsdak. In de voorgevel naast de deur een venster met zesruitsschuifraam.
Rijksmonument Garderenseweg 146-150 Landgoed Groot Spriel bestaat uit 2 monumenten: 1. Landhuis, nr. 150
In 1880 gebouwd landhuis in neorenaissancevormen. Afgeknot schilddak met oeil-de-boeufs.
2. Koetshuis, nr. 146
Nabij het landhuis een koetshuis in neorenaissancestijl met vooruitspringende middenpartij onder mansardedak.
Rijksmonument Garderenseweg 142 landhuis Groot Schovenhorst
Beeldbepalend Drosteweg 15 Karakteristieke hallehuisboerderij

De monumenten zijn op de verbeelding aangegeven met de aanduiding "cultuurhistorische waarden". In de algemene aanduidingsregels is opgenomen dat de bebouwing en gronden bestemd zijn voor de bescherming, het herstel en de instandhouding van het monumentale karakter (zie lid 25.2). Een uitgebreidere beschermingsregeling is niet nodig, omdat hierin al voorzien is middels de Monumentenwet. Het beeldbepalende pand aan de Drosteweg 15 heeft de aanduiding "karakteristiek". In de bestemmingsomschrijving (lid 14.1) is opgenomen dat dit pand bestemd is voor het behoud, de bescherming of het herstel van de beeldbepalende waarde. Het college is bevoegd om nadere eisen te stellen aan dit pand met betrekking tot de verschijningsvorm van het gebouw.

4.5 Milieu

De milieusituatie in heel Nederland is zorgelijk te noemen. Door de toenemende uitstoot van verontreinigende stoffen en het toenemende menselijk ruimtebeslag hebben we te maken met een verslechterende milieukwaliteit en voortdurende achteruitgang van de toestand van de natuur. Dit geldt ook voor het plangebied. Toch is juist voor dit gebied de milieukwaliteit zeer belangrijk, omdat de hoofdfuncties natuur en recreatie hier met name afhankelijk van zijn. Belangrijk voor het plangebied zijn met name verzuring, vermesting en verdroging. Daarnaast spelen verstoring en verspreiding een rol.

Voor het plangebied is in planologische zin met name verzuring door NHx van belang. In tegenstelling tot zwavel- en stikstofoxiden die lang in de lucht blijven en daardoor gelijkmatig over het land worden verspreid, komt ammoniak voor een aanzienlijk deel weer tamelijk dichtbij de bron op de grond terecht. Problemen doen zich voor, daar waar concentraties hoog zijn. De nabijgelegen Gelderse Vallei is een gebied, waar de gemiddelde ammoniakneerslag zeer hoog is (ongeveer 3750 mol per hectare per jaar).

De gevolgen van verzuring zijn: een verminderde vitaliteit van bossen, vergrassing van heidevelden, het verdwijnen van voedselarme bodemtypen en soms het verdwijnen van ondergroei in het bos.

Het probleem van verzuring voor het plangebied is een combinatie van de genoemde nabijheid van de Gelderse Vallei en de aanwezigheid van natuurgebieden en arealen bos die door bodemsamenstelling en vegetatie extra gevoelig zijn voor verzuring.

Daarnaast speelt de uitstoot van ammoniak door een aantal intensieve veehouderijbedrijven in Koudhoorn een kleine rol. Door de relatie tussen afstand en neerslag van ammoniak mag worden aangenomen dat in de randzones van het plangebied (langs de Gelderse Vallei) de neerslag van ammoniak het grootst is.

Voor de vermestingsproblematiek zijn twee stoffen van belang: Nitraat (NO3)en Fosfaat (P2O5). Ook deze stoffen gedragen zich in de bodem heel verschillend: nitraten spoelen gemakkelijk uit en zijn daarom een bedreiging voor grond- en oppervlaktewater, terwijl fosfaten tot een zeker verzadigingspunt worden vastgelegd in de bodem. Nadelige effecten van nitraat en fosfaat zijn ophoging, verdringing van andere stoffen, uitspoeling naar het grondwater wanneer de bodem en de vegetatie niet meer in staat zijn het overschot vast te houden, verstoring van een evenwichtig bodemleven en versnelde afbraak van organische stof. De landbouw is een belangrijke bron van nitraat en fosfaat. Overschotten uit de landbouw zijn alleen aan de orde in en rond Koudhoorn. Naast de landbouw is ook afvalwater van huishoudens een belangrijke bron voor nitraat- en fosfaatbelasting. Het is daarom belangrijk dat woningen en recreatiebedrijven zijn aangesloten op een riolering. Voor het plangebied is vermesting met name van belang, gezien de voor de natuur belangrijke grondwaterstromen.

Ten aanzien van nitraat blijkt in natuurgebieden en bossen veelal sprake te zijn van een grote overschrijding van de norm, vermoedelijk als neveneffect van de zure neerslag op de bodem. De nitraatgehalten nemen hierbij toe naarmate de grondwaterstand lager is. Juist de lage grondwaterstand is een kenmerk van het plangebied. Daarnaast heeft vermesting gevolgen voor de veiligstelling van het grondwater.

Milieuvreemde stoffen die in het milieu verspreid worden, zijn afkomstig van de vele menselijke activiteiten zoals landbouw, verkeer, bedrijfsactiviteiten en recreatie. Via mest en gewasbeschermingsmiddelen worden milieuvreemde stoffen vanuit de landbouw in de bodem verspreid. Daarnaast is stankhinder door intensieve veehouderijbedrijven een vorm van verspreiding. De recreatie zorgt met name voor zwerfafval in het gebied.

In het zuidwestelijke deel van het plangebied bevindt zicht het grondwater- beschermingsgebied Putten, behorende bij het gelijknamige drinkwaterpompstation. In dit grondwaterbeschermingsgebied gelden beperkingen om infiltratie van eventuele verontreiniging in de grond (en uiteindelijk in het grondwater tegen te gaan). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het waterwingebied en het grondwaterbeschermingsgebied. De verspreiding van vervuilende stoffen, waaronder die door vermesting, in de richting van het pompstation kan zo worden tegengegaan.

Verdroging speelt in het plangebied een grote rol. Door grootschalige waterwinning op de Veluwe (onder andere bij Putten), beregening door agrarische bedrijven en in mindere mate eigen pompen van huishoudens is de grondwaterstand de afgelopen decennia aanzienlijk gedaald. De kwaliteit van heidevelden en bosgebieden in het plangebied is als gevolg van deze verdroging achteruit gegaan. Ook al omdat de negatieve effecten van verzuring door verdroging worden versterkt.

Verstoring treedt onder andere op door geluidshinder, maar ook door verstoring van de stilte in de bossen. De geluidshinder wordt met name veroorzaakt door de weg Garderen-Putten en in mindere mate door de recreatieve bedrijvigheid in en rond Koudhoorn.

4.5.1 Akoestiek

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. De Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar drie bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Op de aspecten wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt hier nader ingegaan.

Wegverkeerslawaai

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder andere vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/ of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.

Railverkeerslawaai

Er loopt geen spoorlijn in of nabij het plangebied. Dit houdt in dat er geen toetsing hoeft plaats te vinden.

Industrielawaai

Er liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen in of nabij het plangebied. Er hoeft geen toetsing plaats te vinden.

Conclusie

Bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan. In het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt dan wel nieuwe geluidsbronnen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.5.2 Bedrijven en milieuzonering

In onderstaande tabel zijn alle in de omgeving van het plan gelegen bestaande bedrijven weergegeven met aanduiding van de adviesafstand zoals aanbevolen in de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009.

Bedrijven binnen plangebied:

Nr Naam - type inrichting Locatie Aanwezig Installatie VNG-Type Invloed afstand / m
G
e
u
r
Stof G
e
l
u
i
d
G
e
v
a
a
r
1 Reewold, camping Wildforsterweg 17 8 m3 vloeibaar gas bovengrondstank Kampeerterrein 30 - 50 50*
2 De Rusthoeve, camping Garderenseweg 168 3 m3 vloeibaar gas bovengrondstank Kampeerterrein 30 - 50 50*
3 Landgoed Schovenhorst Garderenseweg 93 Trouwlocatie (incl. feest), restaurant, café Discotheken, muziekcafés - - 30 10
4 Landgoed Groot Spriel Garderenseweg 150 Staat momenteel leeg - - - - -
5 Agrarisch Arnhemse Karweg 10 70 paarden en dieseltank Maneges 50 30 30 -
6 Agrarisch Drosteweg 14 2999 nertsen en 1,5 m3 dieseltank Fokken en houden van dieren - nertsen en vossen 200 30 30 -
7 Recreatie-woning Drosteweg 15 3 m3 propaantank Woning - - - 50*
8 Agrarisch Hessenweg 7 150 vleeskalveren Fokken en houden van rundvee 100 30 30 -
9 Camping de Vriendschap Hessenweg 8 - Kampeerterrein 30 - 50 -
10 Agrarisch Hessenweg 17 Propaantank, 26 rundvee, 57 kalveren Fokken en houden van rundvee 100 30 30 -
11 Agrarisch / Stucadoors-bedrijf Hessenweg 18 24 paarden/pony's Maneges 50 30 30 -
12 Houtwerk-
bedrijf
Hessenweg 23 Bedrijf aan huis Timmerwerk-
fabriek <200 m2-
- 30 50 -
13 Camping Hoorneweg 17 2 m3 propaantank Kampeerterrein 30 - 50 30*

* Gerelateerd aan de aanwezige bovengrondstanks

Voor een aantal van bovenstaande bedrijven geldt dat de afstand tot woningen binnen het plangebied korter is dan aanbevolen. Echter het plan is zuiver conserverend van aard. Als dit betekent dat hiermee de afstand tot bedrijven niet groter kan worden dan nu is toegestaan op grond van het vigerend bestemmingsplan en tegelijk het aantal woningen niet toeneemt, dan is te onderbouwen dat dit aanvaardbaar is:

  1. 1. de Wet milieubeheer regelt dat de woningen een voldoende beschermingsniveau hebben als het gaat om hinder. Immers vanuit dit kader moeten bedrijven nu al aan normen/voorschriften voldoen waarmee de (woon)omgeving wordt beschermd;
  2. 2. de bedrijven worden niet in hun rechten aangetast, immers de afstand tot gevoelige objecten in de omgeving (zoals woningen) blijft gelijk aan de huidige situatie, bovendien komen er geen nieuwe gevoelige objecten bij.

Conclusie

Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

4.5.3 Bodem

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie. Wanneer ontwikkelingen zich voordoen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een bij recht toegestane functiewijziging in het plangebied en het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.5.4 Externe veiligheid

In onderstaande tabel zijn de resultaten van geïnventariseerde risicobronnen (op basis van de risicokaart en bekende vervoersgegevens o.a. afkomstig van RWS) in en om het plangebied weergegeven.

Bedrijven buiten plangebied met een invloedgebied binnen het plangebied:

Nr. Naam - type inrichting Locatie Aanwezige installatie Invloedgebied / meters 10-6 contour
1 LPG-station Delek Nederland Oude Rijksweg 9 afleverinstallatie 510 (Ja - 4 woningen)* 35 (Ja)**
2 Miedema Benzinestation Garderenseweg 110 afleverinstallatie 390 (Ja - 2 woningen)* 110 (Nee)**
3 Konijnenburg, vakantiehuizen Nieuwe Prinsenweg 7 5 m3 vloeibaar gas bovengrondstank 110 (Nee)* 40 (Nee)**
4 Aansluiting N303-N798 ten noorden van Putten transportroute gevaarlijke stoffen 150 (Ja - 2 woningen)* -

* Ja/Nee kwetsbare objecten in zowel plangebied als invloedgebied.

** Ja/nee valt plaatsgebonden risicocontour binnen plangebied

De Garderenseweg (gedeelte vanaf het kruispunt Calcariaweg/Bosrand tot gemeentegrens Barneveld) is door de gemeenteraad aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen (bij besluit van 11 mei 2000). Aangezien het aangegeven weggedeelte deel uitmaakt van de route voor gevaarlijke stoffen, is het voor dit weggedeelte niet nodig om een ontheffing aan te vragen om gevaarlijke stoffen te mogen vervoeren. De stoffen die over de weg worden vervoerd zijn beperkt tot de in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en onderliggende AMvB’s genoemde stoffen.

Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. Deze wet geeft normwaarden voor een 'gemiddeld gebied' op basis waarvan een geurcontour kan worden opgesteld. In een 'gemiddeld gebied' bestaat tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten een redelijke afstand. De geurcontour bepaalt door de omgekeerde werking de ontwikkelingsmogelijkheden van gronden nabij veehouderijen. De realisatie van een geurgevoelig object binnen die afstand dient immers te worden voorkomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij.

Het plangebied kenmerkt zich door enkele verspreid liggende veehouderijen. Het landgebruik is overwegend grasland. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de mogelijke geurhinder van deze bedrijven op het plangebied in kaart gebracht worden wanneer er sprake is van een ontwikkeling om te bepalen of het plan niet in strijd is met de wetgeving. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

De Nederlandse geurwetgeving is grofweg onderverdeeld in twee categorieën. Inrichtingen die vallen onder de algemene regels van het Besluit landbouw milieubeheer en inrichtingen welke moeten voldoen aan de geurnormen en geurafstanden zoals gesteld in de Wet geurhinder en veehouderij (met name intensieve veehouderijen).

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, met uitzondering van de uitoefening van een Bed & Breakfast bij agrarische bedrijven. Een Bed & Breakfast bij een agrarisch bedrijf is daarom slechts toegestaan als aan de afstandscriteria van het Besluit landbouw dan wel van de Wet geurhinder worden voldaan.

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.5.6 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

Het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe functies toe en er zijn geen nieuwe ontwikkelingen wat inhoudt dat de luchtkwaliteit niet zal veranderen. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen.

Conclusie

De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5.7 Kabels en leidingen

In het kader van een bestemmingsplan is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Kabels en leidingen kunnen een bepaalde afstand tot gevoelige functies vereisen.

Conclusie

In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen. Dit aspect vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5.8 Voortoets

Vanwege de ligging in Natura 2000 gebied Veluwe en de EHS is er een Voortoets uitgevoerd", getiteld 'Toetsing Bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied Putten -Onderzoek in kader van Natuurbeschermingswet en EHS' (projectnr. 240366, revisie 02, april 2013, Oranjewoud). Ondanks het conserverend karakter ervan dient vanwege mogelijke (externe) effecten van de in het bestemmingsplan beschreven activiteiten getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast dient erop getoetst te worden dat er geen significante effecten optreden op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS als gevolg van het bestemmingsplan. De Voortoets is toegevoegd als bijlage 1.

Conclusie

Natura 2000

Op grond van de effectbeoordeling die in het kader van de Natuurbeschermingswet is uitgevoerd op de thema's in het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied Putten, worden de volgende conclusies getrokken.

Bijgebouwenregeling

Deze regeling heeft geen (significant) negatief effect op de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000 gebied Veluwe indien het uitgangspunt is dat er op grond van het conserverend karakter van het bestemmingsplan geen uitbreiding van de veestapel zal plaatsvinden. Vanwege de stresssituatie die er met betrekking tot stikstof op de Veluwe bestaat, kan er geen enkele mol N bij. Mogelijk dat later in het licht van het PAS er wel uitbreidingsmogelijkheden zijn, maar dan is er een nieuwe situatie aan de orde (zie vervolgstappen).

Vergunningvrij bouwen

Vergunningvrij bouwen is vanwege de eis van een omgevingsvergunning niet verder getoetst. Hierdoor is namelijk gegarandeerd dat er geen (significant) negatieve effecten door toekomstig bouwen zullen optreden.

Landgoederen

De bestaande landgoederen Schovenhorst en Groot Spriel leveren wat betreft het reguliere gebruik geen negatieve effecten op voor de kwalificerende broedvogels in de omgeving van het plangebied. Naast dit gebruik wil de beheerder van het landgoed Schovenhorst vijf keer per jaar de horeca overdag de gelegenheid bieden voor feesten. Indien dit buiten het broedseizoen van Zwarte specht en Wespendief, die hier hun leefgebied hebben, plaatsvindt (globaal van 15 maart t/m 15 juli) zijn significant negatieve effecten voor deze soorten uitgesloten. Ze beschikken over voldoende alternatief leefgebied op de Veluwe voor hun voedselvluchten.

Ook wil de beheerder het mogelijk maken om een gezinshuis of een jeugdzorgboerderij in bestaande bebouwing te ontwikkelen. De effecten als gevolg hiervan bestaan uit een toename van recreatiedruk als gevolg van wandelaars en fietsers in de zomer. Deze effecten zijn gering, lokaal en seizoensgerelateerd (wandelaars, fietsers).

Voor het landgoed Groot Spriel kan een significant negatief effect als gevolg van een functiewijziging tot verzorgingstehuis, jeugdzorgboerderij, zakelijke dienstverlening of lichte horeca worden uitgesloten. Dit komt door de kleinschaligheid van de initiatieven, de afstand tot de habitattypen en het gunstige toekomstperspectief voor het betreffende habitattype. De overige reguliere activiteiten in het kader van het dagelijkse gebruik van het landhuis leveren eveneens geen significant negatieve effecten op.

Omgevingsvergunning stelsel voor archeologische gebieden

Geadviseerd wordt om de archeologische onderzoeken zoveel mogelijk buiten de broedperiode van de aanwezige broedvogelsoorten uit te voeren (globaal van 15 maart t/m 15 juli) om de effecten van geluidshinder zoveel mogelijk te beperken.

Paardenbakken

Voor het gebruik van paardenbakken zijn significant negatieve effecten op zowel habitattypen als broedvogels, die voor dit deel van het Natura 2000 gebied Veluwe zijn aangewezen, uitgesloten. Voor paardenbakken in de buurt van het leefgebied van de Nachtzwaluw wordt geadviseerd om geen lichtmasten te gebruiken of de lichtbundel strikt op de paardenbak te focussen.

Beroep en bedrijf aan huis

Gezien de kleinschaligheid van de activiteiten en de beperkte verstoring naar de omgeving, zal er een zeer gering effect op Wespendief en Zwarte specht optreden. Significant negatieve effecten als gevolg van beroep en bedrijf aan huis, zijn uitgesloten. Dit geldt in dezelfde mate voor B&B. Eventuele geringe verstoring van broedvogels kan worden voorkomen door de bezoekers van B&B te informeren over de waarde van dit Natura 2000 gebied voor met name bepaalde broedvogels.

Ecologische Hoofdstructuur

De thema's in het nieuw op te stellen bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied Putten zijn op hun planeffecten getoetst op de wezenlijke kenmerken en waarden. Daaruit komt naar voren dat behalve paardenbakken buiten de bouwkavel (in EHS gebied) alle overige thema's de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet significant aantasten. Met dien verstande dat voor een aantal onderdelen van het bestemmingsplan er op voorhand geen (directe) duidelijkheid bestaat over de aanwezigheid van (strikt) beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet. Zodra zich een ruimtelijke ontwikkeling voordoet, moet er meer informatie beschikbaar komen (natuurtoets).

4.5.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het kader van dit bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Doel van deze beoordeling is om na te gaan in hoeverre zich als gevolg van het bestemmingsplan significante milieugevolgen kunnen voordoen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen als bijlage 2.

Opgemerkt wordt dat het agrarisch bedrijf aan de Hessenweg 17-17a nog genoemd is in bijlage 2. Inmiddels is de agrarische bedrijfsvoering hier beëindigd. Deze is nu bestemd als Wonen-1 voor 2 woningen. Dit heeft geen invloed op de conclusie van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De conclusie luidt als volgt. Toetsing van onderhavig plan aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn leidt tot de conclusie dat de beoogde ontwikkeling per saldo geen of weinig negatieve milieugevolgen zal hebben, significant negatieve effecten daarom niet te verwachten zijn en er derhalve voor het bestemmingsplan geen plan-m.e.r. nodig is.

Hoofdstuk 5 Toekomstige Situatie

Het Oostelijk Buitengebied is een gebied met een grote diversiteit aan functies en met belangrijke natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Met dit bestemmingsplan wordt beoogd deze functies en waarden opnieuw vast te leggen. Het bestemmingsplan heeft dus een conserverend karakter. Desalniettemin staat de tijd niet stil en is er divers beleid ontwikkeld om het plangebied toekomstbestendig te maken. Hierop is uitgebreid in hoofdstuk 2 ingegaan. Hier wordt vooral gedoeld op functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijven, verbreding van de agrarische sector (neven-activiteiten toestaan), hobbyboeren en Bed and breakfast-voorzieningen.

Daarnaast biedt het bestemmingsplan Oostelijk Buitengebied 1998 nog planologische mogelijkheden die overgenomen zijn in dit bestemmingsplan. Een voorbeeld is schaalvergroting van 3 van de 4 agrarische bedrijven.

Ook is vanuit het oogpunt van uniformering van de Puttense bestemmingsplannen gekeken naar het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied 2006 en het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied 2011 aanpassing 2011 (aanpassing aan GS-besluit/uitspraak RvS). Enkele regelingen die hierin voorkomen zijn overgenomen, hetzij 1 op 1 (regels over inwoning) hetzij in andere vorm (paardenbakken, aan huis verbonden beroepen en bedrijven).

De manier waarop bovenstaande aspecten verankerd zijn in de planregels, varieert. Een aantal aspecten zijn bij recht toegestaan. Dat wil zeggen dat deze direct zijn toegestaan en niet vallen onder een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast is voor enkele zaken een afwijkingsbevoegdheid opgenomen wat inhoudt dat hiervoor eerst een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd en de bijbehorende procedure moet worden gevolgd. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een aantal ontwikkelingen. Dit betekent dat een wijzigingsplan moet worden opgesteld en de bijbehorende procedure moet worden gevolgd.

Bij recht

Het bestemmingsplan staat bij recht toe:

  • paardenbakken onder diverse bebouwingsvoorwaarden;
  • aan huis verbonden beroepen en bedrijven bij alle woningen en bedrijfswoningen;
  • Bed and breakfast-voorzieningen, uitsluitend bij agrarische bedrijven en woningen binnen de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2.

Afwijkingsbevoegdheden

Verder maakt het bestemmingsplan, uitsluitend met een omgevingsvergunning, de volgende zaken mogelijk:

  • gedeeltelijk zelfstandige inwoning;
  • hobbyboeren bij de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2. In dit kader mag de oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van hobbyboeren vergroot worden onder diverse voorwaarden;
  • ontplooien van niet-agrarische nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, met diverse voorwaarden ten aanzien van type activiteit en toegestane oppervlakte.
  • bebouwing tot 30% uitbreiden bij niet-agrarische bedrijven, maar uitsluitend ten behoeve van recreatie of zorg;
  • kleinschalig kamperen bij de boer onder diverse voorwaarden;
  • een gezinshuis of jeugdzorgboerderij bij de bestemming Wonen - Landgoed - 1;
  • zakelijke dienstverlening, horeca of jeugdboerderij bij de bestemming Wonen -Landgoed - 2.

Wijzigingsbevoegheden

Het bestemmingsplan kent de volgende wijzigingsbevoegheden:

  • omschakeling van Agrarisch met waarden naar bos (voor slechts 1 perceel);
  • wijziging begrenzing bouwvlak;
  • omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen;
  • omschakeling van agrarisch bedrijf naar bedrijf;
  • omschakeling van bedrijf naar wonen;
  • omschakeling van agrarisch bedrijf naar dagrecreatie;
  • mestopslag en/of mest- en sleufsilo's buiten het bouwvlak;
  • omschakeling Wonen -3;
  • aanleg fietspaden.

Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel en procedureregels.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

6.2 Bestemmingsregels

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 3 Agrarisch met waarden

In dit artikel bevinden zich de agrarische gronden en de agrarische bedrijven. Er zijn in totaal 4 agrarische bedrijven waarvan er 3 de aanduiding 'intensieve veehouderij' hebben gekregen. Per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan (incl. aan huis verbonden beroep en bedrijf) en één paardenbak.

Er gelden bouwregels voor bedrijfsbebouwing, paardenbakken, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Er mag van een aantal bouwregels worden afgeweken middels een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning, een tweede bedrijfswoning, het vergroten van de onderbouw en paardenbakken.

Ook van de gebruiksregels mag worden afgeweken middels een omgevingsvergunning, te weten voor de verkoop aan huis (van op het bedrijf geproduceerde producten en gewassen) en niet-agrarische nevenactiviteiten.

Tot slot is er een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel).

Artikel 4 Bedrijf

De 3 bedrijven in het plangebied vallen onder deze bestemming. Het betreft een stucadoorbedrijf (incl. het houden van paarden), een zonweringsmontagebedrijf en een schildersbedrijf). Ook landelijke bedrijven, bedrijfswoningen (incl. aan huis verbonden beroep en bedrijf) en paardenbakken zijn toegestaan.

Er gelden bouwregels voor bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, paardenbakken, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Er mag van een aantal bouwregels worden afgeweken middels een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning, het vergroten van de onderbouw en paardenbakken.

Middels een omgevingsvergunning kan er een ander bedrijf dan de bovengenoemde toegestaan worden.

Artikel 5 Bos

Het grootste deel van het plangebied valt binnen deze bestemming. Deze gronden zijn bestemd voor onder andere bos, behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, grondwaterwinning en houtproductie. Voor de tennisbanen (bij Laak), een speelplaats, het parkeerterrein en de bostoren van het landgoed Schovenhorst zijn aanduidingen opgenomen.

Er zijn bouwregels opgenomen voor gebouwen (ten behoeve van de tennisbanen, berging en stalling en grondwaterwinning) en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Van een aantal bouwregels mag worden afgeweken middels een omgevingsvergunning. Daarnaast is een regel opgenomen dat bouwwerken niet gebruikt mogen worden voor bewoning.

Tot slot is er een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel).

Artikel 6 Maatschappelijk

In deze bestemming vallen de school, clubhuis van de scouting en het kerkgebouw. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Er zijn bouwregels gegeven voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Er mag van de bouwregels worden afgeweken middels een omgevingsvergunning ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte tot maximaal 10%.

Artikel 7 Recreatie - Complex

Deze bestemming is voor het recreatiecomplex aan de Garderenseweg waar horeca, recreatiewoningen en congresruimten zijn toegestaan.

Er gelden bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Er mag van de bouwregels worden afgeweken middels een omgevingsvergunning ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning en de vergroting van onderbouwen.

Tot slot is bepaald dat het permanent bewonen van recreatiewoningen beschouwd wordt als strijdig gebruik.

Artikel 8 Recreatie - Recreatiewoning

De niet op een recreatieterrein gelegen recreatiewoningen horen bij deze bestemming.

Er gelden bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Tot slot is bepaald dat het permanent bewonen van recreatiewoningen beschouwd wordt als strijdig gebruik.

Artikel 9 Recreatie - Stacaravan

Deze bestemming is bedoeld voor de bestaande stacaravan op het perceel Berkenlaan 5.

Er gelden bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Er is bepaald dat bewoning beschouwd wordt als strijdig gebruik.

Artikel 10 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1

Zes recreatieterreinen hebben deze bestemming gekregen. Op deze gronden zijn de bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie en bijbehorende verblijven en voorzieningen toegestaan, alsmede bedrijfswoningen (incl. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven).

Er zijn bouwregels gegeven voor recreatiewoningen, stacaravans, beheersgebouwen, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Er mag van een aantal bouwregels worden afgeweken middels een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning en het vergroten van onderbouwen.

Er is bepaald dat het permanent bewonen van recreatiewoningen en het uitoefenen van lawaaisporten beschouwd worden als strijdig gebruik.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel).

Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omschakelen tussen het aantal kampeermiddelen en recreatiewoningen. Hiervoor gelden diverse voorwaarden.

Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2

Vanwege de afwijkende planregels heeft de uitbreiding van De Rusthoeve een eigen bestemming gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van recreatief verblijf in kampeermiddelen en trekkershutten.

Er gelden bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Middels een omgevingsvergunning kan van een aantal bouwregels worden afgeweken, bijvoorbeeld ten aanzien van de oppervlakte van een trekkershut.

Er is bepaald dat het permanent bewonen van recreatiewoningen en het uitoefenen van lawaaisporten beschouwd worden als strijdig gebruik. Ook dienen gronden, voor zover gelegen binnen een afstand van 10,0 m uit de westelijke bestemmingsgrens, voor afschermende beplanting gebruikt te worden.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel).

Artikel 12 Verkeer

Deze bestemming is voor de N797 en voor enkele wegen door Koudhoorn. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Artikel 13 Wonen - 1

Dit betreft de woningen met een inhoud tot maximaal 660 m3. Deze bestemming staat wonen (incl. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven) en paardenbakken toe. Daarnaast is er één woning aangeduid die recreatief gebruikt mag worden (Oude Garderenseweg 40).

Er gelden diverse bouwregels ten aanzien van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen), paardenbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In de meeste gevallen valt het bouwvlak samen met de perceelsgrens. In het geval van Peppelerweg 48 is er sprake van een unieke situatie. In het geldende plan was er op het achterperceel van de eigenaren aan de Peppelerweg 48 een stukje bestemd voor Wonen. Dit stukje grenst aan de Drosteweg. Conform het geldende plan is de woonbestemming voor dit stukje overgenomen op de verbeelding, maar zonder bouwvlak. Hier kan dus geen woning gebouwd worden.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Er mag van een aantal bouwregels worden afgeweken middels een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning, het vergroten van onderbouwen, het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van hobbyboeren en paardenbakken.

Artikel 14 Wonen - 2

Dit betreft de woningen waarvoor een inhoud geldt van maximaal 400 m3. Deze bestemming staat wonen (incl. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven) en paardenbakken toe. Daarnaast zijn er twee woningen aangeduid die recreatief gebruikt mogen worden (Drosteweg 15 en Diemontlaan 2) en zijn er enkele karakteristieke panden bestemd voor het behoud, de bescherming of het herstel van de beeldbepalende waarde.

Er gelden diverse bouwregels ten aanzien van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen), paardenbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken en de goot- en bouwhoogte en dakvorm van de karakteristieke panden.

Er mag van een aantal bouwregels worden afgeweken middels een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning, het vergroten van onderbouwen, het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van hobbyboeren en paardenbakken.

Artikel 15 Wonen - 3

Dit betreft enkele kleine woningen in het plangebied. Deze bestemming staat wonen (incl. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven) toe.

Er gelden bouwregels voor hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) zijn niet toegestaan.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Artikel 16 Wonen - Landgoed - 1

De gronden in deze bestemming betreffen landgoed Schovenhorst en zijn met name bestemd voor het behoud en/of de ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden. De aanwezige functies (wonen, museum, horeca, opslag, dienstverlening, educatie) zijn als zodanig aangeduid. Daarnaast zijn feesten, partijen en evenementen toegestaan.

Er gelden bouwregels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en dakvorm van bouwwerken.

Er kan middels een omgevingsvergunning van enkele bouwregels worden afgeweken, bijvoorbeeld voor een hogere goot- of bouwhoogte.

Er kan middels een omgevingsvergunning afgeweken van de gebruiksregels voor het gebruik als gezinshuis of jeugdzorgboerderij.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel).

Artikel 17 Wonen - Landgoed - 2

Dit betreft landgoed Groot Spriel. De gronden zijn met name bestemd voor het behoud en/of de ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden. Daarnaast mag er gewoond worden (met uitzondering van één gebouw) en zijn kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Er gelden bouwregels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en dakvorm van bouwwerken.

Er kan middels een omgevingsvergunning van enkele bouwregels worden afgeweken, bijvoorbeeld voor een hogere goot- of bouwhoogte.

Ook kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken van de gebruiksregels, namelijk voor het onder voorwaarden toestaan van zakelijke dienstverlening, horeca en jeugdzorgboerderij.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel).

Artikel 18 t/m 21Waarde - Archeologie - 1 t/m 4

De regels ten aanzien van de archeologische verwachtingswaarden AMK-terrein, hoog, middelhoog respectievelijk laag staan in artikel 18 tot en met 21. Deze gronden hebben een dubbelbestemming gekregen en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel).

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.

De gemeente heeft geen kosten, anders dan de kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Hiervoor zijn structurele financiële middelen gereserveerd op de gemeentelijke begroting.

Dit bestemmingsplan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Van 18 oktober 2012 tot 15 november 2012 heeft in het kader van de inspraak het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Oostelijk Buitengebied' voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn zestien inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in een Commentaarnota. Het college van b&w heeft op 12 maart 2013 ingestemd met deze Commentaarnota. De wijzigingen die in de Commentaarnota zijn voorgesteld, zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. De insprekers zijn hierover geïnformeerd.

8.2 Vooroverleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Oostelijk Buitengebied' is verzonden aan de volgende instanties ten behoeve van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening):

  1. 1. provincie Gelderland;
  2. 2. waterschap Veluwe;
  3. 3. gemeente Ermelo;
  4. 4. gemeente Barneveld.

Provincie Gelderland

Bij brief van 8 februari 2013 heeft de provincie laten weten dat het provinciaal ruimtelijk beleid goed in het plan is verwerkt. Geadviseerd wordt het plan verder in procedure te brengen.

Waterschap Veluwe

In een mail van 3 december 2012 heeft het Waterschap Veluwe laten weten dat het voorontwerp van het plan geen aanleiding geeft tot het maken van op- of aanmerkingen.

Gemeenten Barneveld en Ermelo

Van de gemeenten Barneveld en Ermelo is geen reactie op het voorontwerpplan ontvangen.

Conclusie

De ingekomen vooroverlegreacties leiden er niet toe dat het bestemmingsplan moet worden aangepast.

8.3 Ontwerpplan

Van 5 april tot 17 mei 2013 heeft het ontwerp van het bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegen. Op het ontwerpplan zijn twaalf zienswijzen ingediend. Bij de vaststelling van het plan (d.d. 4 juli 2013) heeft de gemeenteraad een beslissing op deze zienswijzen genomen. Enkele van deze zienswijzen hebben er toe geleid, dat de raad, ter tegemoetkoming aan die zienswijzen, het plan in afwijking van het ontwerp heeft vastgesteld.

Bijlage 1 Lijst Niet-agrarische Nevenactiviteiten Bij Agrarische Bedrijven

Thema Activiteit Maximaal bebouwd oppervlak
Bedrijven gebonden aan het buitengebied - landbouw & zorg (dagopvang)
- landelijk bedrijf
350 m2
Agrotoerisme/recreatie Verblijven:
- Vakantiewoning/bungalow
- Appartementen

Dagrecreatie:
- horeca
- terras/theetuin
- ijsjesverkoop
- bezoekerscentrum
- paardenpension
- ver huur van fiets en
- manege
- ijsmakerij

Opslag caravans
350 m2





350 m2







350 m2
Alle qua aard en hinder vergelijkbare activiteiten 350 m2

Bijlage 2 Lijst Bestaande Maatvoeringen

Bestemming Adres Betreft Maatvoering
Bedrijf Hessenweg 8 (stucadoorbedrijf) oppervlakte bedrijfsgebouw 330 m2
Bedrijf Garderenseweg 158B (schildersbedrijf) oppervlakte bedrijfsgebouw 270 m2
Bedrijf Garderenseweg 164B
(zonweringsmontage- bedrijf)
oppervlakte bedrijfsgebouw 300 m2
Maatschappelijk Garderenseweg 144 (kindcentrum) oppervlakte gebouw 225 m2
Maatschappelijk Garderenseweg 144A (basisschool) oppervlakte gebouw 750 m2
Maatschappelijk Garderenseweg 144B (clubhuis scouting) oppervlakte gebouw 440 m2
Maatschappelijk Hessenweg 7A oppervlakte gebouw 145 m2
Wonen - Landgoed 1 Garderenseweg 93 (Koetshuis) oppervlakte gebouw 190 m2
Wonen - Landgoed 1 Garderenseweg - Horecapaviljoen oppervlakte gebouw 160 m2
Wonen - Landgoed 1 Garderenseweg - Werkstee oppervlakte gebouw 165 m2
Wonen - Landgoed 1 Garderenseweg 97 oppervlakte gebouw 230 m2
Wonen - Landgoed 1 Garderenseweg 93A oppervlakte gebouw 135 m2
Wonen - Landgoed 2 Garderenseweg - paardenstal oppervlakte gebouw 160 m2
Wonen - Landgoed 2 Garderenseweg - dubbele garage oppervlakte gebouw 40 m2
Wonen - Landgoed 2 Garderenseweg - theehuisje oppervlakte gebouw 10 m2

Bijlage 1 Voortoets Nb-wet En Ehs

Bijlage 1 Voortoets Nb-wet en EHS

Bijlage 2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling