KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschappelijke Waarden En Natuurwaarde
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Opbouw Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Beleid Provincie Gelderland
3.3 Beleid Gemeente Rheden
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
4.8 Water
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
5.2 Plankaart
5.3 Regels
5.4 Reikwijdte Werking Onderhavig Bestemmingsplan
5.5 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
Bijlage 1 Quick Scan Ecologie
Bijlage 2 Vooroverlegreactie Waterschap R&ij

bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie Berg en Heideweg

Bestemmingsplan - Gemeente Rheden

Vastgesteld op 29-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0275.BPLG10-0002 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan:

het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie paardenwei Berg en Heideweg" van de gemeente Rheden;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden dan wel fokken van dieren;

1.6 ambachtelijk

Betrekking hebbend op een ambacht, kleinschalig van karakter

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 beeldkwaliteitsplan

Het bij raadsbesluit van de gemeente Rheden op 27 januari 2009 vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied;

1.9 beroep aan huis

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerp-technisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.13 boomkwekerij

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en (sier)heesters;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde

de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het slotenpatroon of de architectuur, onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden en monumenten;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;

1.23 eigen voortgebrachte producten

producten die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

1.24 evenement

periodieke en/of incidentele manifestatie zoals een (ruil)beurs, concert, jaarmarkt, kermis, circus, taptoe, sportmanifestatie, (buurt)feest en dergelijke;

1.25 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hindergevoelige functie

een woonruimte, niet zijnde een dienstwoning, alsmede een woonwagen, woonboot, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis, kinderdagverblijf, onderwijsinstelling of een natuurgebied ten opzichte waarvan een bepaalde hinderafstand moet worden aangehouden door een inrichting;

1.28 hobbymatig houden van vee

het niet bedrijfsmatig en voor eigen particulier en hobbymatig gebruik houden van geringe aantallen vee zoals koeien, paarden en schapen;

1.29 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.30 inrichting

elke door de mens bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;

1.31 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of andere dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.32 karakteristieke bebouwing

bebouwing die vanwege zijn architectonische vormgeving, schaal en cultuurhistorische waarde als kenmerkend voor een gebied kan worden beschouwd;

1.33 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid en de waarneembaarheid van de in onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van mens);

1.34 landschapsontwikkelingsplan

Het bij raadsbesluit van de gemeente Rheden op 26 juni 2007 vastgestelde landschapontwikkelingsplan;

1.35 manege

een niet-agrarisch bedrijf dat gericht is op het geven van gelegenheid tot de beoefening van de paardensport, waarbij al dan niet mogelijkheden worden geboden voor het verblijf en de verzorging van paarden, een en ander al dan niet gecombineerd met andere activiteiten zoals het fokken, africhten en verkopen van paarden;

1.36 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;

1.37 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaal-gebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.38 paardenbak

een terrein dat door middel van grondbewerkingen en eventuele hekwerken is ingericht voor het trainen en/of africhten van paarden;

1.39 paardenfokkerij

agrarische bedrijvigheid bestaande uit het fokken van paarden en/of pony´s al dan niet in combinatie met het trainen en/of africhten van deze paarden;

1.40 paardenpension

een niet-agrarisch bedrijf met als doel het stallen, trainen en/of africhten van paarden en/of pony´s op het perceel en het daaruit generen van inkomsten;

1.41 peil

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;

1.42 plankaart:

de analoge en digitale plankaart van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.43 straatmeubilair

onverminderd het bepaalde in artikel 43, lid 1 onder f Woningwet, wordt hieronder voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: (ondergrondse) inzamelbakken voor huishoudafval-, papier-, glas-, kleding en andere afvalbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, werken van beeldende kunst, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij gebruik van dit plan dient op de volgende wijze gementen te worden:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen waarbij de ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 afstand

op de plankaart van/tot het hart van een daarop geplaatste lijn.

2.8 diepte

vanaf peil tot aan het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.9 Bij de toepassing van deze regels wordt het volgende in acht genomen:

  1. a. bouwen binnen bouwvlak: indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in hoofdstuk 2 van deze voorschriften, uitsluitend worden gebouwd of een ligplaats voor een woonschip worden ingenomen, binnen dit bouwvlak;
  2. b. benutten bouwvlak: een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij op de plankaart daaraan een maximum is gesteld in de vorm van een aantal vierkante meters aan gebouwen;
  3. c. overschrijden bouwvlak: bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen of innemen van een ligplaats voor een woonschip binnen een bouwvlak worden.

2.10 Bij toepassing van deze regels wordt het volgende buiten beschouwing gelaten:

  1. a. ondergeschikte bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en goten mits het bouwvlak met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden;
  2. b. erkers, luifels, balkons en brandtrappen voorzover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
  3. c. hoogte voorzover een hoogte wordt genoemd voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat maximum niet voor werken van beeldende kunst;
  4. d. overbouwing voorzover op de plankaart de aanduiding overbouwing is aangegeven, mag op de begane grond tot een hoogte van minimaal 3 meter niet worden gebouwd, tenzij dit ondersteunende constructies betreft.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschappelijke Waarden En Natuurwaarde

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijven en het hobbymatig houden van vee, uitgezonderd het gebruik als boomkwekerij, voor intensieve veeteelt en als paardenfokkerij;
  2. b. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, aardwetenschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' het gebruik als paardenbak;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenstal' het gebruik als paardenstal bij de omliggende agrarische gronden als onderdeel van het op hobbymatige basis houden van dieren;
  5. e. ondergeschikt extensief recreatief medegebruik;
  6. f. bestaande gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen, groenvoorzieningen, sloten en andere waterpartijen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken.

3.2 Bouwregels

Binnen het bestemmingsvlak zijn toegestaan:

    1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale bouwhoogte van 1,3 meter;
    2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenstal' gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarbij voldaan moet worden aan een maximale:
      • bouwhoogte van 3,0 m voor gebouwen;
      • oppervlakte van 150 m² voor gebouwen;
      • bouwhoogte van maximaal 2,0 m voor bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    3. c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- paardenbak' een paardenbak met:
      • afrasteringen met een maximale bouwhoogte van 1,40 meter;
      • maximaal vier verlichtingsmasten met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. het uitzicht van woningen;
    5. e. de verkeersveiligheid.
  2. 2. Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebruikt en bebouwd ten behoeve van het onder 3.1 vermelde gebruik.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 nutsvoorzieningen

Binnen de bij dit plan gegeven bestemmingen in hoofdstuk 2 zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van (openbare) nuts-voorzieningen toegestaan met een goothoogte van maximaal 3½ meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter met een een oppervlakte van maximaal 10 m².

5.2 ondergronds bouwen

5.3 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de plankaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

5.4 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de plankaart en in deze regels een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzageleging van het ontwerp van het plan.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

  1. 1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te, doen of laten, gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en). Het opslaan, lozen of storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, voer- of vaartuigen of machines wordt in ieder geval als gebruik in strijd met de bestemming of het plan aangemerkt.
  2. 2. Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemene bepaling

Burgemeester en wethouders kunnen voor maximaal 10% afwijken van de volgende in deze regels en/of plankaart genoemde maten:

  1. a. maximum bouwhoogte voor gebouwen en andere bouwwerken;
  2. b. maximaal toegestane aantal m2's bebouwd oppervlak ten behoeve van uitbreidingen van gebouwen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenstal'.

7.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bevoegdheid af te wijken zoals bepaald in 7.1 uitsluitend toepassing geven, indien:

  1. a. de bestaande landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden hierdoor niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  2. b. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. het uitzicht van woningen;
    5. 5. de verkeersveiligheid;
  3. c. bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%;
  3. 3. Het eerste lid onder artikel 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie paardenwei Berg en Heideweg.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Aanleiding van voorliggend bestemmingsplan is de wens vanuit de gemeente om de groenstrook tussen de A12 en de Waterstaat her in te richten en toegankelijk te maken als groenpark. De reden is dat er in Velp zuid weinig openbaar groen aanwezig is. De groenstrook is momenteel grotendeels in gebruik als paardenwei met de bijbehorende opstallen. De paardenwei is in particulier bezit. Om de realisatie van het park mogelijk te maken zijn afspraken gemaakt met de eigenaar om tot realisatie van de plannen te komen. De gemeente wordt eigenaar van de gronden aan de Waterstaat en de gronden, circa 2,1 hectare in omvang, aan de Berg en Heideweg gaan over naar de particulier.

Het gebied aan de Berg en Heideweg is al meer dan 40 jaar ingericht en in gebruik als paardenwei inclusief opstallen. Conform het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (2009) gelden voor het terrein de bestemming 'Natuur- en bosgebied' en de bestemming 'Buitenplaats'. De bestemming 'Natuur- en bosgebied' laat de functie paardenwei en de bijbehorende opstallen niet toe. Het huidige gebruik is strijdig met de vigerende bestemming. Het deel weidegrond dat binnen de bestemming 'Buitenplaats' is gesitueerd kan conform de bestemming ook als zodanig gebruikt worden. Om de voorgestelde grondruil mogelijk te maken is het noodzakelijk om de natuurbestemming van de betrokken gronden te wijzigen naar de agrarische bestemming en zo ook een grondslag te geven voor legalisatie van de opstallen. Gelet op de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan is het voeren van een planologische procedure noodzakelijk.

1.2 Opbouw Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een plankaart en planregels:

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, wordt tevens in de toelichting het volgende opgenomen conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro: een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden; voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied; een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008. De plankaart is opgesteld overeenkomstig de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008.

1.3 Leeswijzer

In de inleiding wordt een korte toelichting op het plan en het proces gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op de beoogde ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid respectievelijk wetgeving opgenomen. In het hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. Hoofdstuk 6 beschrijft de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke haalbaarheid van het plan, de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), als ook de inspraakresultaten en de ingekomen zienswijzen besproken.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

2.1 Huidige Situatie

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Berg en Heideweg, ten noordoosten van het dorp Velp. Het plangebied is circa 2,1 hectare groot. In het westen wordt het perceel begrensd door de rijksweg A12. Ten noorden van het perceel is de weg De Del met daarachter de tennisvelden van een voormalige tennisvereniging gelegen. In het zuiden, langs de rijksweg, ligt een gebied met volkstuinen. Oostelijk van het plangebied is het bos- en parkachtige Landgoed Dordtwyck gelegen. In de huidige situatie wordt het perceel aan de Berg en Heideweg gebruikt als paardenweide en zijn er enkele schuurtjes aanwezig ten dienste van de huidige functie. De huidige functie blijft behouden en alleen de geldende bestemming zal door middel van voorliggend plan worden gewijzigd. Daarnaast zullen de huidige opstallen gereduceerd worden tot alleen de huidige paardenstallen.

Onderstaande luchtfoto's tonen de ligging en begrenzing van het plangebied aan de Berg en Heideweg en de kavel aan de Waterstaat. Afbeelding 1 toont de ligging van het plangebied (rood), ten opzichte van de kern Velp. Ook toont de afbeelding de ruilkavel (geel). De rode lijn in afbeelding 2 geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0001.jpg"

Afbeelding 1: Globaal overzicht ligging betrokken kavels (Bron: Google Earth, 2010)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0002.png"

Afbeelding 2: Begrenzing plangebied (Bron: Google Earth, 2010)

Onderstaande afbeelding geeft de sfeer weer in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0003.png"

2.2 Toekomstige Situatie

Onderhavig plan ziet er op toe het feitelijke gebruik als paardenwei te legaliseren. Van een nieuwe toekomstige situatie is derhalve geen sprake. Er zijn in het geldende beleid op zowel gemeentelijk als provinciaal niveau geen doelstellingen voor natuurontwikkeling en daarmee is het handhaven van de bestemming niet zinvol. Een bestemmingswijziging naar een agrarische bestemming is dan ook gezien de huidige situatie en de situatie zoals die al reeds lange tijd bestaat, het meest voor de hand liggend. Voorliggend bestemmingsplan biedt voorts de grondslag voor een legalisatie van de aanwezige bouwwerken zoals de paardenstallen (circa 150 m²), de omheining rondom de paardenbak en de mestbak. Deze legalisatie zal plaatsvinden via een nog aan te vragen / te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen en zal daarbij getoetst worden op welstandaspecten. Daarbij zullen in ieder geval de afrastingen rondom de weide aangepast moeten worden aan de maximale maten die gelden voor dergelijke afrasteringen. Een tweetal andere gebouwtjes direct zuidelijk van de paardenstal worden gesloopt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

In januari 2002 is deel 1 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening verschenen, deel 3 (de regeringsbeslissing) is in januari 2002 gereed gekomen. In mei 2005 en januari 2006 heeft de Tweede Kamer, respectievelijk de Eerste Kamer, ingestemd met deel 4 van de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling'. Met de bekendmaking van de Nota in de Staatscourant in februari 2006, is de nota formeel in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. Bovendien bevat het een doorkijk tot 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte. Het kabinet richt zich op vier algemene doelen:

  1. 1. versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  2. 2. bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  3. 3. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  4. 4. borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0004.jpg"

Afbeelding 4: uitsnede kaart Ruimtelijke Hoofdstructuur (bron: www.vrom.nl)

Uit raadpleging van de kaart van de Ruimtelijke Hoofdstructuur volgt dat onderhavig plangebied is gelegen in economisch kerngebied en voorts naast een hoofdverbindinsgas 'weg' is gelegen.

Conclusie

De reden voor dit bestemmingsplan, zie paragraaf 1.1 en 2.2, maakt dat dit plan niet in strijd met de beleidsuitgangspunten van de Nota Ruimte.

3.1.2 AMvB Ruimte

Het ministerie van VROM is momenteel bezig met het opstellen van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte genoemd. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. De status van de PKB's is met de invoering van de Wro omgezet tot een structuurvisie. Het gevolg is dat ze niet bindend zijn voor andere partijen. De AMvB bevat een vertaling van de bestaande PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Middels het besluit wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijk bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeente hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven

Conclusie

De reden voor dit bestemmingsplan, zie paragraaf 1.1 en 2.2, maakt dat dit plan niet in strijd met de beleidsuitgangspunten van de AMvB Ruimte.

3.1.3 Nota wonen: mensen, wensen, wonen; wonen in de 21e eeuw

De Nota Wonen gaat over het woonbeleid voor de komende 10 jaar met een doorkijk naar de decennia die daarop volgen. Het is de opvolger van de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig (de Nota Heerma). In de Nota Wonen heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Waar de Nota Heerma inzette op decentralisatie en verzelfstandiging van het beleid naar de gemeenten en woningcorporaties, gaat de Nota Wonen een stap verder door de burger centraal te stellen in het woonbeleid. Uit onderzoek is gebleken dat nog onvoldoende wordt ingespeeld op de woonwensen van de burger.

Het woonbeleid van de Nota Wonen richt zich de komende 10 jaar op vijf kernpunten:

  • vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving;
  • kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
  • bevorderen van wonen en zorg op maat;
  • verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit;
  • tegemoet komen aan de groene woonwensen.

Conclusie

De reden voor dit bestemmingsplan, zie paragraaf 1.1 en 2.2, maakt dat dit plan niet in strijd is met de beleidsuitgangspunten van de doelstellingen en uitgangspunten van de Nota Wonen.

3.2 Beleid Provincie Gelderland

3.2.1 Structuurvisie 'Streekplan Gelderland 2005'

Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio’s. Het streekplan is een kaderscheppend plan voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. De provincie heeft haar ruimtelijke visie tot 2015 vastgelegd op de streekplankaart. In afbeelding 4 is een uitsnede van de streekplankaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0005.jpg"

Afbeelding 4: uitsnede streekplankaart 'Gelderland 2005'

Onderhavig plangebied maakt volgens de streekplankaart onderdeel uit van bebouwd gebied met de aanduiding 'binnen nationaal stedelijk netwerk'. De ontwikkeling voorziet in een paardenwei met opstallen op een locatie die reeds een gelijksoortig gebruik kent.

Conclusie

De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kwaliteit van het stedelijk netwerk. Ondanks de ligging in een stedelijk netwerk is het plangebied onderdeel van het buitengebied van de gemeente Rheden. Het beoogde gebruik sluit aan bij het gebruik in de directe omgeving. Vanuit de structuurvisie bestaat er geen bezwaar tegen de legalisatie van de paardenwei aan de Berg en Heideweg in Velp.

3.3 Beleid Gemeente Rheden

3.3.1 Structuurvisie Rheden 'een droom om in te wonen'

Op 31 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Rheden de structuurvisie 'Een droom om in te wonen' vastgesteld. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 15 tot 20 jaar. Het belangrijkste doel is de leefbaarheid in de gemeente te behouden en te versterken, waarbij de bewoner centraal staat. De gemeente heeft hierbij gekozen voor een ruimtelijke ontwikkeling waarbij het aspect wonen centraal staat.

De gemeente wil met name inzetten op een aantrekkelijk woonklimaat. Hierbij is een versterking van de woonomgeving met natuur en landschap een uitgangspunt. Er is gekozen voor een goed voorzieningenniveau en een kwalitatief goede openbare ruimte.

Mede hierom gaat het Groenstructuurplan (vastgesteld in 2002) ook nadrukkelijk in op dit plangebied en de relatie met de herinrichting van de gronden rondom de Waterstaat.

Conclusie

Onderhavig plan voorziet in de wens naar een aantrekkelijk woonklimaat. Het doet geen afbreuk aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarbij het aspect wonen centraal staat. Sterker, doordat het onderdeel uit maakt van de realisatie van een aantrekkelijk park aan de Waterstaat geeft het goed invulling aan deze structuurvisie.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Rheden en Rozendaal hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het LOP bestaat uit vier delen:

  1. 1. inventarisatie en analyse;
  2. 2. scenario's en landschapsvisie;
  3. 3. uitvoeringsprogramma;
  4. 4. communicatieproces.

De landschapsvisie (deel 1 en 2) beschrijft hoe de gemeente(s) met het landschap om willen gaan. Het landschap waarin gewerkt, gewoond en gerecreëerd wordt. De activiteiten in het landelijk gebied bepalen het uiterlijk van het landschap en die activiteiten wijzigen in de loop der tijd. De landschapsvisie is het resultaat van de inbreng van bewoners, gebruikers en professionals, rekening houdend met de vele bestaande beleidsplannen. Via het uitvoeringsprogramma (deel 3) zijn enkele projecten geselecteerd om in de periode 2008 - 2012 uit te voeren.

Conclusie

Onderhavig plangebied maakt volgens het LOP onderdeel uit van de landgoederenzone rondom Velp en Rozendaal. Deze gebieden worden gekenmerkt door hun aardkundige waarden en reliëf. Een groot deel van de zone is eveneens aangewezen als grond met een cultuurhistorische waarde. De doelstelling van het gebied is handhaven en versterken van de huidige kwaliteiten. In de bestaande situatie is het plangebied ingericht als paardenwei en zijn er in de noordwesthoek een aantal stallen met berging gesitueerd. Het huidige gebruik is passend binnen het gewenste landschappelijke karakter van de landgoederenzone.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

De betrokken gronden liggen binnen het planologische regime van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied'. In het bestemmingsplan is beleid opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het vigerende bestemmingsplan is op 27 januari 2009 door de gemeenteraad van Rheden vastgesteld en op 11 september 2009 grotendeels goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Gelderland. Uit raadpleging van de geldende bestemmingsplankaart (afbeelding 5) zijn de gronden momenteel bestemd als 'Natuur- en bosgebied' en 'Buitenplaats'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0006.jpg"

Afbeelding 5: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Landelijk gebied'

Uit de geldende bestemmingsplanregels blijkt dat de voorgenome (legalisatie van) activiteiten niet mogelijk zijn binnen de natuurbestemming en wel binnen de bestemming 'Buitenplaats'. Conform de bestemmingsplanregels ten aanzien van de bestemming 'Natuur- en bosgebied', is het gebruik en inrichten van de gronden als paardenwei, inclusief opstallen, niet passend binnen de bestemming.

Conclusie

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet geheel mogelijk. De gronden worden echter al de laatste 40 jaar gebruikt ten behoeve van het houden van paarden. Dit geldt eveneens voor de bebouwing en het gebruik daarvan. Het huidige gebruik en de bebouwing is reeds strijdig met het geldende bestemmingsplan.

3.3.4 Beeldkwaliteitplan

De gemeente Rheden heeft op 27 januari 2009 het beeldkwaliteitsplan voor het landelijk gebied vastgesteld. Het plan is opgesteld als vervanging van de welstandscriteria voor het landelijk gebied in de huidige Welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan geeft aan welke kwaliteit van de bebouwing in samenhang met het landschap wordt nagestreefd. Op deze wijze geeft het beeldkwaliteitsplan het college handvatten om de aanvaardbaarheid van plannen in het landelijk gebied te beoordelen. Daarbij biedt het tevens de burger inzicht in de mogelijkheden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Dit plan

De beide paardenstallen zijn voorgelegd aan de welstandscommissie en deze voldoen aan de gestelde eisen. De afrasteringen zullen moeten worden aangepast aan de maximale bouwhoogte die daarvoor geldt en hier zal afhankelijk van de hoogte een omgevuingsvergunning voor nodig zijn. Bij definitieve aanvraag / verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt de definitieve toets uitgevoerd.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkelingen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. In beide gevallen zorgt het aspect milieuzonering ervoor dat bedrijven op een juiste afstand van een gevoelige bestemming komen te staan, met als doel het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In de brochure is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstand tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. In totaal zijn er 600 verschillende type bedrijvigheid opgenomen elke met een eigen milieucategorie.

Het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Conclusie

In het geval van onderhavig plan verandert er niets aan het feitelijke functioneren. Er zijn geen functies die een negatieve invloed hebben op dit plangebied noch heeft dit plangebied in de huidige vorm en straks, na herziening van het bestemmingsplan, een negatieve invloed op de functies in de omgeving.

4.3 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicobron aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Omdat risico, zeker in een zo druk bevolkt land als Nederland, niet tot 0 is terug te brengen dient er een afweging gemaakt te worden. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende begrippen:

  1. 1. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten;
  2. 2. Plaatsgeboden risico en groepsrisico;
  3. 3. Inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
  4. 4. Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  5. 5. Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Dit plan

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0007.jpg"

Afbeelding 5: uitsnede risicokaart Gelderland (bron: www.risicokaart.nl)

Hieruit is op te maken dat er vanuit oogpunt van het BEVI noch vanuit oogpunt van buisleidingen op het vlak van externe veiligheid geen redenen zijn om aan de uitvoerbaarheid van dit plan te twijfelen. Nabij het plangebied vindt wel transport plaats van gevaarlijke stoffen over de weg via de A12. Het huidige gebruik, wat gelijk is aan het beoogde toekomstige gebruik, is echter niet (beperkt) kwetsbaar waardoor toetsing aan externe veiligheid verder niet van toepassing is.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
In de Wet geluidhinder worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen en verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    1. 1. verzorgingstehuizen;
    2. 2. psychiatrische inrichtingen;
    3. 3. medisch centra;
    4. 4. poliklinieken;
    5. 5. medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. Door deze zoneringen is er sprake van een sterke link met de Wro. Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien doet vermoeden worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld. De belangrijkste onderdelen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn:

  • toestellen en geluidwerende voorzieningen;
  • industrielawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai;
  • geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan richt zich niet op geluidgevoelige functies waardoor dit aspect verder buiten beschouwing kan blijven.

4.5 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet Milieubeheer goedgekeurd en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze titel vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Kleine projecten dragen ‘niet in betekende mate’ (NIBM)bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel ‘in betekende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip ‘in betekende mate’ precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling ‘niet in betekenende mate bijdragen’.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er derhalve doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-projecten dus niet zal leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.


Conclusie

Doordat de feitelijke situatie gehandhaafd blijft en een eventuele toename van verkeer, gezien de functie, tot een minimum beperkt zal blijven, is toetsing aan het aspect luchtkwaliteit verder niet noodzakelijk.

4.6 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Indien sprake is van een functiewijziging zal er een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie.

In het kader van voorliggend plan zal de bestemming op de beoogde locatie aan de Dorpsweg worden gewijzigd. De functie in het plangebied blijft echter nagenoeg gelijk. De gronden waarop de voormalige agrarische bebouwing is gesitueerd zal de agrarische bestemming behouden en worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden.

De bestaande dienstwoning blijft behouden en zal worden herbestemd tot burgerwoning. Het gebruik blijft derhalve gelijk.

Conclusies

Gelet op de aard van de plan is een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Ecologie

In het kader van de een goede ruimtelijke onderbouwing moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheidt gemaakt naar:

  1. 1. Gebiedsbescherming;
  2. 2. soortenbescherming.

Ad 1: Gebiedsbescherming

Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 gewijzigd en zijn de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten in de wet verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  1. 3. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  2. 4. beschermde Natuurmonumenten;
  3. 5. wetlands.

Naast deze drie gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) welke in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. In de EHS geldt een Nee-tenzij principe ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen. De volgende uitgangspunten van zijn in het kader van de EHS doelen van belang:

  1. 1. Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  2. 2. Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  3. 3. Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Tot slot worden via de Boswet bosgebieden en houtopstanden beschermd. De Boswet heeft als doelstelling de instandhouding van het Nederlandse bos en andere houtopstanden. Op basis van deze wet zijn er regels voor het kappen of herplanten van bos buiten de bebouwde kom. Er is een ondergrens aanwezig bestaande uit een rijbeplanting van minimaal twintig bomen of 1.000 m2 bos. Bos wat wordt gekapt moet worden herplant op dezelfde locatie, of elders worden gecompenseerd.

Ad 2: Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied zouden bijzondere soorten kunnen voorkomen dan wel elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende boogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijke zijn.

Dit plan

Het plangebied ligt nabij de EHS. Onderstaande afbeelding komt uit de ‘Atlas Groen Gelderland EHS Structuurplan 2005’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0008.jpg"

Afbeelding 6: Uitsnede Ecologische Hoofdstructuur (bron: Atlas Groen Gelderland)

Doordat er geen veranderingen in het feitelijke gebruik plaats vindt is het effect vanuit het plangebied op de EHS nihil. Ook voor de overige gebiedsbeschermingsregelingen als hiervoor genoemd geldt dat, doordat er geen feitelijke veranderingen plaatsvinden, het effect nihil is. Voeg daaraan toe dat het feitelijke gebruik goed inpasbaar is op deze locatie en in deze omgeving, en geconcludeerd kan worden dat vanuit oogpunt van de gebiedsbescherming geen verder onderzoek hoeft uit te gaan naar het effect van dit plan op de ecologische waarden in de omgeving. Ditzelfde geldt voor de soortenbescherming vanuit oogpunt van de Flora- en Faunawet. In een quick scan ecologie is dit verder onderbouwd. Deze scan is als bijlage 1 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

4.8 Water

Algemeen

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:

  1. 1. Afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  2. 2. Opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  3. 3. Goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.

Op 's Lands niveua zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt. Denk aan de Waterwet uit 2009, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

Watertoets

In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn. De, kernachtige, samenvatting van onderstaande tabel is dat er niets verandert in het plangebied. Het regenwater wordt in de omgeving geïnflitreerd en daar is meer dan voldoende ruimte voor.

Thema Toetsvraag Relevant
Hoofdthema's
Veiligheid 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?
1. Nee
2. Nee
Riolering en afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
1. Nee
2. Nee
3. Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater) 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
1. Nee
2. Ja, dat gebeurt al bij de bestaande gebouwen en daarin verandert niets
3. Nee
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee
Oppervlaktewaterkwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
1. Nee
2. Nee
3. Nee
Grondwaterkwaliteit Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënsiche of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
1. Nee
2. Nee
Verdroging Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? Nee
Natte Natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
1. Nee
2. Nee
Inrichting en Beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
1. Nee
2. Nee
Aandachtsthema's
Recreatie Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Conclusie

Het plan voorziet in het uitgangspunt van geohydrologisch neutraal bouwen. Er is (meer dan) voldoende ruimte om te voorzien in infiltratiemogelijkheden ter plaatse waardoor in het kader van de uitvoerbaarheid in de zin van de Wro het aspect water verder geen onderwerp is.

4.9 Verkeer En Parkeren

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij verkeersafwikkeling of parkeeroverlast. De paardenweide wordt ontsloten op de Berg en Heideweg en De Del. Beide wegen zijn direct aangesloten op een doorgaande weg. In het zuiden wordt het gebied via de Berg en Heideweg ontsloten op de Arnhemsestraatweg en in het oosten via De Del op de Daalhuizerweg. Het parkeren zal worden opgelost op aan de noordkant van het plangebied, langs de oprit naar de paardenstallen toe. In onderhavig geval is sprake van een bestaande situatie. De beoogde bestemmingswijziging zal geen negatieve effecten hebben op de verkeersafwikkeling of op het gebied van parkeren. De verkeersafwikkeling zal middels de bestaande op- en afrit plaatsvinden. De verkeersstructuur is goed in staat het verkeer af te wikkelen.

Conclusie

Vanuit het aspect verkeer en parkeren is er geen bezwaar tegen de beoogde bestemmingswijziging en legalisatie van het huidige gebruik.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Door ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992), dat vertaald is in de wet op de archeologische Monumentenzorg, heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. In dit verband is een verkenning gedaan om de archeologische potentie in te schatten. Deze verkenning is gedaan aan de hand van:

  • provinciaal beleid;
  • gemeentelijk beleid.

4.10.1 Provinciaal beleid

De Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Gelderland. De Cultuurhistorische waardenkaart (zie afbeelding 9) maakt de historische geografische waardering van de provincie Gelderland inzichtelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0009.jpg"

Afbeelding 9: Fragment uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland

De Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland kent aan het gebied de waarde 'bebouwing' toe op basis waarvan verder voor dit plan geen conclusies getrokken kunnen worden.

4.10.2 Gemeentelijk beleid

Op 24 juni 2008 is de archeologienota Uitgediept vastgesteld door de gemeenteraad van Rheden. De nota is opgesteld naar aanleiding van de invoering van de Wet op archeologische monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007. Deze wet schrijft voor dat bij alle ruimtelijke ingrepen de gemeente verplicht is af te wegen wat de consequenties zijn van de ingrepen voor het archeologisch erfgoed. De Wamz geeft aan dat deze plicht in principe geldt voor alle ingrepen boven de 100 m².

In de archeologienota heeft de raad bepaald dat slechts in een beperkt aantal gebieden de wettelijke norm wordt gehanteerd. Voor de gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting is de norm versoepeld naar ingrepen die een omvang hebben van 250 m² of méér én waarbij de diepte van de ingreep groter is dan 30cm. Voor de kleinere ingrepen noch voor grotere ingrepen die niet tot 30cm diepte gaan hoeft een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit geldt eveneens voor de gebieden met een lage archeologische verwachting. In het bestemmingsplan staat aangegeven in welke gevallen en gebieden een omgevingsvergunning geldt. Indien de initiatiefnemer van de omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden kan aantonen dat de bodem in het verleden al verstoord is geweest kan de omgevingsvergunningplicht komen te vervallen.

In het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied' is een waardenkaart cultuurhistorie opgenomen. Uit raadpleging van de kaart, zie afbeelding 10, blijkt dat het plangebied deels is aangemerkt als een Archeologisch onderzoeksgebied en voorts cultuurhistorisch waardevol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG10-0002_0010.jpg"

Afbeelding 10: Fragment cultuurhistorische waardenkaart vigerend bestemmingsplan 'Landelijk gebied'

Uitgaande van de waardering is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wenselijk. Echter, omdat via dit plan geen feitelijke nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt en/of beoogd worden, is verder onderzoek naar archeologie niet nodig.

4.10.3 cultuurhistorie

In het plangebied ligt tevens een pompgebouw(tje). Dit is een gemeentelijk monument. Met dit gebouw(tje) zijn geen verdere plannen en omdat via dit bestemmingsplan verder ook geen veranderingen in de omgeving mogelijk gemaakt worden behoeft dit verder geen nadere aandacht. Monumenten worden beschermd via de Monumentenwet.

Conclusie

Zowel in de provinciale waardenkaart als in de cultuurhistorische waardenkaart van het vigerende bestemmingplan blijkt dat de gronden een archeologische waarde hebben. Dit houdt in dat er mogelijk archeologische en of cultuurhistorische sporen aanwezig zijn in de bodem. Voor een dergelijke waardering is het uitvoeren van een verkennend archeologisch onderzoek wenselijk. Een onderzoek is noodzakelijk wanneer men voornemens is grondverstorende werkzaamheden uit te voeren.

In onderhavig geval kan er niet gesproken worden van ingrijpende en grondverstorende werkzaamheden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemeen

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit moet worden gepubliceerd. Hierbij wordt de gelegenheid geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien er geen beroep is ingesteld treedt het bestemmingsplan daags na afloop van de ter inzage termijn in werking. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling.

5.2 Plankaart

Op de plankaart wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  1. 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
  2. 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc.. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in één regel maar ook in meerdere planregels en kunnen ook een gehele 'eigen' planregel hebben.

5.3 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsregels met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Voorts zijn er (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Tot slot kunnen er wijzigingsbevoegdheden opgenomen zijn. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld;
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht;
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

5.4 Reikwijdte Werking Onderhavig Bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken. De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen bouwvergunning. Bouwplannen dienen tevens te voldoen aan de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad) als aan redelijke eisen van welstand (Welstandsnota, vastgesteld door de gemeenteraad). Bouwplannen zullen daarom naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens aan de bouwverordening en de welstandsnota worden getoetst.

5.5 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart (ook wel verbeelding genoemd) en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde' waarbij de agrarische bestemming wordt neergelegd passend bij de in de omgeving voorkomende agrarische gronden en de waarden die er zijn. Voor de bestaande opstal is een aanduiding opgenomen en dat geldt ook voor de paardenbak.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Het project wordt op initiatief van de gemeente gerealiseerd. De kosten die gepaard gaan met de bestemmingsplanwijziging zijn voor rekening van de gemeente en hiervoor zijn budgetten beschikbaar.

Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gewaardborgd omdat het plan volledig op initiatief van de gemeente wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 7 Procedure

Vooroverleg en inspraak

Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie

heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat plannen van lokaal

belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard

van dit bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.

Aangezien het plan bestaat uit een bestemmingswijziging, is ingevolge het Besluit

ruimtelijke ordening alleen vooroverleg gepleegd met het waterschap Rijn en IJssel.

Uit de reactie van het waterschap d.d. 19 november 2010 blijkt dat het waterschap geen opmerkingen heeft op onderhavig bestemmingsplan. De reactie is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor. Gezien het

vorenstaande is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven.

De vooraankondiging is op 17 november 2010 geplaatst op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad. De Rhedenaar wordt tevens geplaatst op de website van de gemeente.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van 8 december 2010 tot en met 19 januari 2011 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.

Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload.

De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis en in het

gemeentelijk informatiecentrum te Velp/Dieren.

Gedurende de terinzage legging zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Quick Scan Ecologie

Bijlage 1 quick scan ecologie

Bijlage 2 Vooroverlegreactie Waterschap R&ij

Bijlage 2 Vooroverlegreactie Waterschap R&IJ