KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Aanleiding Bestemmingsplan
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Geldende Bestemming
Hoofdstuk 2 Beschrijving
2.1 De Locatie
2.2 Gewenste Situatie
2.3 Afweging
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Haalbaarheid
4.1 Geluid
4.2 Bodem
4.3 Milieuzonering
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Verkeer
4.7 Water
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Ecologie
4.10 Bezonning
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
5.2 Procedure
5.3 Dit Bestemmingsplan
5.4 Reikwijdte Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg En Inspraak
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 5 Bezonningsonderzoek
Bijlage 6 Reactie Waterschap
Bijlage 7 Reactie Veiligheids- En Gezondheidsregio Gelderland-midden

bestemmingsplan Velp-Midden, locatie Arnhemsestraatweg 5 - 7

Bestemmingsplan - Gemeente Rheden

Onherroepelijk op 27-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Velp-Midden, locatie Arnhemsestraatweg 5-7 van de gemeente Rheden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0275.BPVM5-0004 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 bovenbouw:

een gedeelte van een hoofdgebouw dat moet passen binnen de contour die ontstaat door:

  1. a. een verticale verlenging van twee zijden van het op de plankaart aangegeven bouwvlak met 1,20 meter, gerekend vanaf de bovenkant van de onderliggende bouwlaag, gevolgd door een schuin vlak met een binnenhoek van 60 graden, en
  2. b. een verticale verlenging van de overige zijden;

en welke contour slechts mag worden doorbroken door dakkapellen.
(Binnen deze contour kunnen zich mogelijk één of meer bouwlagen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);

1.17 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.18 bijzondere woonvorm:

een woonvorm die bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; hiervoor kunnen afzonderlijke ruimten ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn;

1.19 daghoreca

een type horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, niet-alcoholische dranken en zwak alcoholische dranken en ondersteunend is aan en wat openingstijden betreft in het algemeen vergelijkbaar is met winkels, zoals een ijssalon, koffiehuis of tearoom;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;

1.21 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen; detailhandel wordt hieronder niet begrepen;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.24 horecabedrijf:

een bedrijf gericht op het verstrekken van logies, maaltijden, spijzen of van dranken, met daaraan ondergeschikt het exploiteren van zaalruimten inclusief de daarbij behorende terrassen, zoals een hotel, restaurant, afhaalcentrum, cafetaria of café;

1.25 kantoor:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening zoals een accountantskantoor, adviesbureau of een ontwerpbureau;

1.26 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.27 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen (en waarbinnen zich één of meer bouwlagen kunnen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen zoals bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);

1.28 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.29 peil:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;

1.30 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;

1.31 speelveld

een openbaar terrein zoals een trapveld, basketbalterrein of skatevoorziening dan wel een terrein van vergelijkbare omvang waarop diverse speelvoorzieningen aanwezig zijn;

1.32 straatmeubiliair

hieronder wordt voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: (ondergrondse) inzamelbakken voor huishoudafval, papier, glas, kleding en andere afvalbakken, toegangsconstructies voor ondergronde voorzieningen, werken van beeldende kunst, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;

1.33 voorste bouwgrens:

elke naar de weg gekeerde bouwgrens;

1.34 woondoeleinden:

voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder woondoeleinden in ieder geval begrepen: bijzondere woonvormen zoals bedoeld in artikel1.18 bijzondere woonvorm:

1.35 woning

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen;

1.36 zakelijke dienstverlening:

kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per bouwperceel;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woondoeleinden met de daarbij behorende verkeers- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubiliair en andere binnen een woongebied bijbehorende voorzieningen;
  2. b. bij een bijzondere woonvorm zijn, ten opzichte van het wonen in ondergeschikte mate, tevens toegestaan daaraan gerelateerde functies zoals ruimten voor (para)medici, therapie, verzorging en administratie.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 3.1 van dit artikel bedoelde gronden zijn toegestaan bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter met dien verstande dat:
    1. 1. overkappingen uitsluitend minimaal een meter achter de voorste bouwgrens mogen worden gebouwd;
    2. 2. voor erf- en perceelafscheidingen de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt;
    3. 3. voor vrijstaande reclameuitingen de bouwhoogte maximaal 1,5 meter bedraagt;
    4. 4. voor vlaggenmasten de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn op de in lid 3.1 van dit artikel bedoelde gronden tevens toegestaan:
    1. 1. bijgebouwen met een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder a erf- en perceels- afscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen de gronden behorende bij het bouwperceel voor maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen en overkappingen tot een maximum van 75 m².
  4. d. Ter plaatse van het bouwvlak zijn op de in lid 3.1 van dit artikel bedoelde gronden tevens toegestaan gebouwen met een bouwhoogte van maximaal 10 meter, tenzij door de aanduiding 'maximale bouwhoogte' een ander maximum is aangegeven. De gebouwen mogen bestaan uit:
    1. 1. een onderbouw;
    2. 2. maximaal 2 bouwlagen, tenzij door de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' een ander maximum is aangegeven;
    3. 3. een bovenbouw.

3.3 Specifieke gebruiksregel

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van het gebouw (De Peppel) staande ter plaatse van het bouwvlak achter de panden Arnhemsestraatweg 5 en 7 voor de huisvesting van bewoners.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Algemene regels

  1. a. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
  2. b. Bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak worden buiten beschouwing gelaten:
    1. 1. ondergeschikte bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en goten mits het bouwvlak met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden;
    2. 2. erkers, luifels, balkons en brandtrappen voor zover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
    3. 3. entreepartijen op de begane grond, voor zover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.
  3. c. Een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij daaraan een maximum is gesteld in de vorm van een aantal vierkante meters aan gebouwen.
  4. d. Bij het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte worden buiten beschouwing gelaten: liftschachten, trappenhuizen, balustrades, balkonhekken en opbouwen voor technische installaties.

5.2 Nutsvoorzieningen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn toegestaan gebouwen ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter en maximale oppervlakte van 10 m².

5.3 Ondergronds bouwen

  1. a. Binnen de bestemming 'Wonen' is het ondergronds bouwen toegestaan voor ruimten die een functionele eenheid vormen met en/of dienstbaar zijn aan de toegestane functies en voor voorzieningen voor het ter plaatse bergen of infiltreren van hemelwater en/of huishoudelijk afvalwater, voor zover geen negatieve gevolgen optreden voor het grondwatersysteem.
  2. b. Hierbij geldt dat constructies ten behoeve van de ontsluiting van de ondergrondse ruimte slechts zijn toegestaan binnen het betreffende bouwperceel.
  3. c. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bouwwerken worden gebouwd met een diepte van maximaal 4 meter respectievelijk 6 meter voor rioleringswerken.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruiksverbod

Onder het verbod als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om gronden en bouwwerken in strijd met de gegeven bestemming(en) te gebruiken, wordt in ieder geval verstaan:

het (laten) opslaan, lozen of storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, voer- of vaartuigen of machines.

6.2 Ontheffing voor het meest doelmatige gebruik

Burgemeester en wethouders wijken bij een omgevingsvergunning af van het verbod in lid 6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. Een bestemmingsgrens en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 3 meter mag bedragen.
  2. b. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat een bouwvlak wordt verschoven indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, of in het belang is van een technisch of ruimtelijk dan wel cultuurhistorisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, met dien verstande dat de afwijking maximaal 3 meter mag bedragen.
  3. c. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat geluidwerende voorzieningen worden gerealiseerd tot een hoogte van 3 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%.
  3. c. Lid 8.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik bedoeld in lid 8.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 8.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Velp-Midden, locatie Arnhemsestraatweg 5-7.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 mei 2012

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft.

Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. Deze heeft geen juridische status.

1.2 Aanleiding Bestemmingsplan

De panden Armhemsestraatweg 5-7 te Velp zijn (net zoals huisnummer 3) eigendom van Siza Dorpgroep te Arnhem, welke instelling op dit terrein al ruim 40 jaar zorgdraagt voor de huisvesting van jongeren met een beperking en deze bewoners zorg verleent.

De oude en karakteristieke panden op dit terrein zijn niet voor de gebruikers ontworpen. Zij voldoen niet aan de eisen die heden ten dage worden gesteld aan de huisvesting van de doelgroep. Siza Dorpgroep heeft zich bij de totstandkoming van haar plan laten leiden door de Risico Inventarisatie die zij in 2007 heeft laten uitvoeren. Daarin is naar voren gekomen dat het Arnicahuis niet meer voldoet aan de functionele eisen zoals aangegeven in de prestatie-eisen zorginstellingen. Daarenboven kwam de brandveiligheid van het pand Arnhemsestraatweg 7 in het geding nadat van gemeentewege bij een controle eind 2007 werd geconstateerd dat het pand niet meer voldeed aan de brandveiligheidseisen. Nadat Siza in 2009 nogmaals een risicotoets heeft laten uitvoeren, zijn de panden niet meer in gebruik De bewoners zijn elders gehuisvest.

Uit bouwkundig onderzoek bleek de zorginstelling voorts dat pand asbest bevat welke bij een verbouwing verwijderd moet worden. Het verbouwen van de panden, zodanig aan de huidige brandveiligheidseisen wordt voldaan, vergt aldus een forse investering en resulteert nog steeds niet in een gebouw dat ook in woon-/zorg- technisch opzicht geschikt is om de optimale zorg te kunnen bieden die Siza Dorpgroep wenst te geven. De doelgroep is voorts grotendeels afhankelijk van het gebruik van een rolstoel. De Siza Dorpgroep heeft omdat met nieuwbouw meer rekening kan worden gehouden met de eisen en wensen ten aanzien van de huisvesting voor mensen met een beperking, gekozen voor nieuwbouw op deze locatie.

Het geldende bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuw tehuis mogelijk. Evenwel is om een optimaal nieuwbouwplan te kunnen realiseren, gevraagd om het bestemmingsplan te herzien. Gezien de ruimtelijk beperkte verschillen ten opzichte van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, is hiervoor onder- havig bestemmingsplan vervaardigd. In deze herziening is tevens het achterop het terrein gelegen gebouw De Peppel betrokken dat in het geldende bestemmingsplan -ten onrechte- deels is wegbestemd.

1.3 Ligging Plangebied

Het plan heeft betrekking op het perceel Arnhemsestraatweg 5-7 te Velp. Dit perceel is gelegen aan de zogenaamde dorpenroute, die Arnhem met Zutphen verbindt, net voor het winkelgebied van Velp. Het diepe perceel heeft een tweede ontsluiting op de Ommershofselaan. In de directe omgeving zijn de panden vooral in gebruik als woonhuis. Het perceel ligt op minder dan 200 meter van de spoorlijn.

De ligging van de locatie is op de volgende kaart met een cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVM5-0004_0001.png"ligging plangebied midden in Velp

1.4 Geldende Bestemming

Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Velp-Midden dat bij raadsbesluit van 16 december 2008 is vastgesteld en bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 juli 2009 voor dit onderdeel is goedgekeurd. Het bestemmingsplan is 3 september 2009 in werking getreden. Het perceel heeft hierin de bestemming Wonen.

Een deel van de geldende plankaart Velp-Midden hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVM5-0004_0002.png"

uittreksel uit geldend bestemmingsplan Velp-Midden

Hierop is te zien dat de locatie Arnhemsestraatweg 5-7, inclusief het pand De Peppel, de bestemming Wonen (aangegeven met een gele kleur) heeft. In het oostelijke bouwvlak (nummer 5) is op de plankaart geen maatvoering aangegeven, zodat binnen het bouwvlak een hoofdgebouw is toegelaten bestaande uit 2 bouwlagen met een onder- en bovenbouw tot een hoogte van 10 meter.

Het pand nummer 7 is voorzien van de aanduiding H12. Alhier worden dezelfde bouwmogelijkheden geboden, echter tot een hoogte van 12 meter. Het tussenlid mag blijkens de aanduidingen bestaan uit 1 bouwlaag, met onder- en bovenbouw, tot een hoogte van 6 meter.

Voor het gebouw De Peppel is bepaald dat 1 bouwlaag, met onder- en bovenbouw, is toegelaten tot een hoogte van 6 meter.

Op de gronden met een lichtste gele kleur mag niet worden gebouwd. De middelste kleur geel geeft de gronden aan waarop bijgebouwen zijn toegelaten.

Percelen in de nabije omgeving mogen worden gebruikt binnen de bestemming Wonen, Werken (paars) en Voorzieningen (rood).

De percelen gelegen aan de overzijde van de Arnhemsestraatweg zijn gelegen in het bestemmingsplan Velp-Noord en eveneens bestemd als Wonen.

Aangezien een nieuw woongebouw wordt gewenst met afmetingen die niet op alle punten in overeenstemming zijn met de bouwmogelijkheden die aan het perceel zijn gegeven, is dit strijdig met het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving

2.1 De Locatie

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het kadastrale perceel Velp, sectie F, nummers 1160, 1224 en 1277. Hieronder zijn weergegeven een uittreksel uit de kadastrale kaart met daarop aangegeven de gebouwen, een luchtfoto en ten slotte een afbeelding van de panden vanaf de Arnhemsestraatweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVM5-0004_0003.png"

kadastrale situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVM5-0004_0004.png"

luchtfoto, 2009

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVM5-0004_0005.png"

straatbeeld Arnhemsestraatweg 5 en 7, Google 2009

2.2 Gewenste Situatie

In dit bestemmingsplan houdt de locatie een woonbestemming. In de nieuwe digitale bestemmingsplannen is dat de bestemming Wonen. Aldus blijft de huisvesting van de doelgroepen van SiZa Dorpgroep mogelijk.

Bij de beantwoording van de vraag of een (ver)bouwopgave moet passen binnen de maatvoeringen zoals die in het kader van de actualisatieslag in het geldende bestemmingsplan Velp-Midden zijn overgenomen van het daarvoor geldende bestemmingsplan Daalhuizen, of dat daarvan beperkt mag worden afgeweken met inachtneming van de stedenbouwkundige karakteristiek indien daardoor uit een oogpunt van zorg en huisvesting een beter ontwerp kan worden gemaakt, is gekozen voor het laatste.

De gewenste huisvesting van circa 42 bewoners is mogelijk door de bouwvlakken iets aan te passen en binnen één bouwvlak een hogere bouwhoogte toe te laten. Het op het achterterrein gelegen gebouw De Peppel komt in onderhavig bestemmingsvlak volledig in een bouwvlak te liggen.

Het parkeren moet ook thans op het bijbehorende perceel plaatsvinden. Het parkeerterrein kan ook in de nieuwe situatie worden ontsloten via de Ommershofselaan.

Binnen de in dit plan gegeven mogelijkheden zal door Siza Dorpgroep verder moeten worden gewerkt aan een op deze locatie passend bouwplan.

Daarbij wenst Siza Dorpgroep in het bouwplan het principe van omkeerbaar bouwen, toe te passen. Zodat met minimale aanpassingen het gebouw voor een andere doelgroep kan worden ingericht. Op deze wijze wordt het tehuis toekomstbestendig. Dit principe is moeilijk uitvoerbaar in de bestaande gebouwen. De voormalige bewoners zullen in de nieuwbouw terugkeren. Daarnaast zal het plaats bieden aan de doelgroep jong volwassenen die, onder begeleiding, zelfstandig zullen wonen.

Dit betekent dat het doel is om in het oostelijke bouwvlak (huisnummer 5) 14 appartementen voor bewoners met een licht verstandelijke beperking of een Autisme Spectrum Stoornis te bouwen en in het westelijke bouwvlak 24 woon- eenheden voor bewoners met een lichamelijke handicap en 4 appartementen voor bewoners met een licht verstandelijke beperking of een Autisme Spectrum Stoornis. Het gebouw bevat voorts diverse woonkamers.

Het gebouw De Peppel in de nieuwe situatie niet alleen dienst doen als ruimte voor dagbesteding maar ook als kantoorruimte en als stalling- en bergruimte.

2.3 Afweging

Bij het besluit om medewerking te verlenen aan het starten van een bestemmingsplanprocedure, is een aantal zaken overwogen:

  • De stedenbouwkundige structuur die gekenmerkt wordt door een lint van villabebouwing met afwisselend woon- en kantoorfuncties, wordt in onderhavig bestemmingsplan behouden. De omvang van de bouwvlakken wordt beperkt gewijzigd. Het oostelijke bouwvlak wordt naar achteren geschoven en sluit aldus aan op het naastgelegen bouwvlak. Deze wijziging in situering doet geen afbreuk aan de stedenbouwkundige structuur ter plaatse.
  • De maximale hoogte in één van de twee bouwvlakken (het oostelijke) wordt weliswaar verhoogd van 10 naar 12 meter, maar dit is passend en acceptabel in deze omgeving waar de maximale bouwhoogte variëren van 10 tot 12 meter en zelfs 14 meter.
  • De ruimtelijke schaal van gebouw De Peppel vormt een logische overgang naar de twee-onder-één-kapwoningen ten zuiden van de locatie.
  • Het realiseren van woonfunctie is op deze locatie aanvaardbaar uit een oogpunt van milieuzonering.
  • Het verkeersaantrekkende werking van het toegelaten gebruik is op deze locatie geen probleem.
  • De herontwikkeling van het perceel kan zorgdragen voor een revitalisering van het terrein, een op het achterterrein staande monumentale boom kan door de gegeven bouwmogelijkheden worden gehandhaafd.
  • Niet is -uit onderzoek- gebleken dat belemmeringen aanwezig zijn.

Bij de uitwerking van het plan is het oostelijke bouwvlak alsnog uit steden- bouwkundige overwegingen 1,5 meter naar voren geschoven en in de lijn van het pand Arnhemsestraatweg 3 geplaatst.

In hoofdstuk 4 wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren. Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan het hiervoor beschreven gewenste situatie. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht.


In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillen tussen een digitaal bestemmingsplan en de bestemmingsplannen zoals die tot 1 januari 2010 ter visie werden gelegd. Ook komen de verschillen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan kort aan bod.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in hoofdstuk 4, wordt ingegaan op specifiek beleid.

3.1 Rijksbeleid

Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Nota Ruimte (2006).
Deze nota bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Doelstellingen zijn een versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

Gelet op de Wet ruimtelijke ordening zoals die per 1 juli 2008 in werking is getreden, wordt gewerkt aan een Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, waarin punten van het rijksbeleid juridisch worden vastgelegd.

Onderhavig plan raakt het rijksbeleid niet.

3.2 Provinciaal Beleid

De provinciale visie op ruimtelijk gebied is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het streekplan is erop gericht om de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten in Gelderland worden versterkt en zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Het provinciale beleid richt zich op het groenblauwe raamwerk (natuur en water) en het rode raamwerk (stedelijke functies en infrastructuur). Het overige provinciale grondgebied wordt het multifunctionele gebied genoemd en is het domein van de gemeenten die daartoe in regionaal verband samenwerken.

Het dorp Velp ligt binnen het rode raamwerk in het (inter)nationaal stedelijk netwerk Arnhem-Nijmegen. De locatie behoort tot het bestaand bebouwd gebied 2000. Het verder ontwikkelen van het bestaand stedelijk gebied tot een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers staat hier voorop. Bij stedelijke transformatie gaat het daarbij om beter, efficiënter en hoogwaardiger benutten van het stedelijke gebied.

De beschermingskaart en de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling behorende bij het streekplan zoomen niet in op het dorp Velp.

Gezien de mogelijkheid die de Wet ruimtelijke ordening biedt, hebben Provinciale Staten van Gelderland op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Deze verordening is 22 januari 2011 in werking getreden. Daarin zijn punten van het provinciale ruimtelijk beleid juridisch vastgelegd.

De locatie ligt binnen de woningbouwcontour. zoals die bij verordening is vastgelegd. Het plan is ook niet op andere wijze strijdig met de verordening.

In de provinciale Woonvisie is de leidraad een voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking. Het woningaanbod moet aansluiten op de voorkeuren van bewoners.

De provinciale Milieuverordening geeft geen aanleiding voor opmerkingen ten aanzien van deze locatie.

Onderhavig plan is niet strijdig met de doelstellingen van het provinciale beleid.

- stadsregio Arnhem Nijmegen
Binnen de provinciale kaders zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. Ook in het regionale structuurplan van het voormalige Knooppunt Arnhem Nijmegen wordt niet verder ingezoomd op het dorp. De locatie ligt binnen de woningbouwcontour die om het dorp is getrokken.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Het in januari 2006 vastgestelde gemeentelijke structuurplan Een droom om in te wonen zoomt niet in de voorgestane ontwikkeling. Wel wordt geconstateerd dat aan de westzijde van het centrum (vanaf de Ommershofselaan) bestaande panden een kantoorfunctie kunnen krijgen waarbij verhardingen van voorterreinen moet worden vermeden.

Voor het bestemmingsplangebied Velp-Midden geldt dat ook voor dit gebied, in het kader van de actualisatie van de bestemmingsplannen, de bestaande situatie het uitgangspunt was bij het leggen van bestemmingen.

De gemeentelijke woonvisie 2009 t/m 2013 Wonen met toekomst, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 mei 2009, stelt dat de voorheen forse inzet om in de lokale woningbehoefte te voorzien, wordt geleid naar meer aandacht voor de bestaande woningvoorraad. Waarbij speerpunten zijn: werk maken van herstructurering, woningaanpassingen t.b.v. senioren, investeren in duurzaamheid en particuliere woningverbetering. Nieuwbouw blijft daarbij evenwel een belangrijk item.

De nota zoomt weliswaar niet in op de huisvesting van onderhavige doelgroep maar de gemeente weet zich ook verantwoordelijk voor een goede huisvesting van deze inwoners van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en de uitkomsten van onderzoeken.

4.1 Geluid

Naar de geluidsbelasting op de grenzen van de bouwvlakken (mogelijke gevels) vanwege het weg- en railverkeer, is door Adviesbureau Van der Boom onderzoek verricht. Uit het rapport Geluidbelasting wegverkeer en railverkeer op locatie Arnhemsestraatweg te Velp d.d. 14 juli 2010 blijkt dat op een tweetal punten (Arnhemsestraatweg en Ommershofselaan) de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer hoger is dan de streefwaarde van 53 dB. Dit rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Op grond van de Wet geluidhinder zijn na een procedure bij besluit van burgemeester en wethouders van 7 maart 2012 ten behoeve van dit bestemmingsplan de volgende hogere waarden vastgesteld.

betreft vastgestelde geluidsbelasting in dB geluid afkomstig van
noordgevel 58 Arnhemsestraatweg Velp
oostgevel 54 Arnhemsestraatweg Velp
westgevel 53 Arnhemsestraatweg Velp

Daarbij is voldaan aan het beleid ter zake van het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarden, zoals dat op 1 juli 2008 door hen is vastgesteld.

4.2 Bodem

Aan de orde is een zo beperkte vergroting van het bouwvlak aan de Arnhemsestraatweg dat wij oordelen dat in die strookjes geen onderzoek nodig is naar bodemverontreiniging. Ter plaatse van De Peppel wordt het bouwvlak vergroot tot de bestaande bebouwing. Gezien ook de ondersteunende functie die met de vergroting wordt toegevoegd, betreft het een wijziging die in het kader van onderhavige procedure voor de Wet bodemverontreiniging niet relevant is.

4.3 Milieuzonering

De VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is toegesneden op de specifieke omstandigheden in de gemeente. De indeling van de gemeente in omgevingstypen, een systematiek voor het variëren van hinderafstanden ten opzichte van een omgevingstype en een lijst waarin alle, nader gespecificeerde, typen van inrichtingen zijn opgenomen, is vastgelegd in de notitie Milieuzonering welke deel uitmaakte van het raadsbesluit van 25 mei 2004 inzake de werkwijze bij de actualisering van de bestemmingsplannen.

Deze werkwijze is bij raadsbesluit van 27 april 2010 bevestigd bij de vaststelling van een nieuwe Bijlage Milieuzonering 2009 voor het bestemmingsplan dat geldt voor de dorpen De Steeg en Ellecom. Daarin is opgenomen een inrichtingenlijst, gebaseerd op de laatste VNG-uitgave in 2009.

De toetsing of volgens die systematiek kan worden meegewerkt aan het leggen van een woonbestemming, wordt voortgezet in de digitale bestemmingsplannen zoals die per 1 januari 2010 worden vervaardigd. Aldus wordt een ruimtelijke scheiding bereikt tussen hindergevoelige en hinderveroorzakende functies.

In de onderhavige situatie betekent milieuzonering dat bij het leggen van de woonbestemming erop is gelet of deze binnen een milieucontour komt te liggen van een in de omgeving gevestigd bedrijf. Dit is niet het geval gebleken.

4.4 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

De luchtkwaliteitsnormen in de Nederlandse wetgeving zijn gebaseerd op de Europese luchtkwaliteitseisen. Sinds 11 juni 2008 geldt de richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb EG L 152).

Vooruitlopend op deze nieuwe Europese richtlijn is op 15 november 2007 reeds de zogenoemde Wet luchtkwaliteit van kracht geworden, officieel titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet luchtkwaliteit bevat de Europese luchtkwaliteitseisen en de basisverplichtingen op grond van de richtlijn, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen (meten en berekenen) van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringsregels die behoren bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.

De Wet luchtkwaliteit regelt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, afgekort NSL. Het NSL is, na goedkeuring door de Europese Commissie, op 1 augustus 2009 in werking getreden. Het NSL omvat de geplande ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland gedurende en de maatregelen die de nationale, provinciale, regionale en lokale overheden treffen in diezelfde periode om de overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit op te heffen. Het samenstel van Wet luchtkwaliteit, NSL en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen is er aldus voor bedoeld ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en tegelijkertijd de luchtkwaliteit te verbeteren. Binnen NSL wordt gebruik gemaakt van een eigen rekenmethode, de saneringstool.

De goedkeuring van het NSL betekent dat Nederland van de Europese Commissie uitstel (derogatie) heeft gekregen tot 2015 voor het behalen van de normen voor stikstofdioxide (NO2) en vrijstelling van het behalen van de normen voor fijn stof (PM10) tot 2011.

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is in 2007 ook de Algemene Maatregel van Bestuur Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) in werking getreden. In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip niet in betekende mate.

Met het ingaan van het NSL gelden er per 1 augustus 2009 nieuwe grenzen voor wat niet in betekende mate is: het begrip is nu gedefinieerd als 3% en minder van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen onderzoek meer nodig zijn. In casus gaat het om de bouw van één woning. Er is dan ook geen onderzoek nodig.

Ruimtelijke ontwikkelingen die in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, zogenaamde IBM-projecten, moeten, nu het NSL van kracht is, worden getoetst aan het NSL. Indien zij in het NSL zijn opgenomen, kunnen zij doorgang vinden, omdat in het NSL al afdoende maatregelen zijn voorzien. Indien zij niet in het NSL zijn opgenomen, kunnen IBM-projecten onder voorwaarden doorgang vinden: a) als het project niet tot overschrijdingen leidt, b) als de bijdrage van het project aan de overschrijdingen beperkt blijft tot 3% van de grenswaarden of minder (al dan niet dankzij aanvullende maatregelen die onlosmakelijk met het project samenhangen), c) als projectsaldering wordt toegepast op basis van de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007; d) als zij alsnog aan het NSL worden toegevoegd als nieuw of vervangend IBM-project.

De grenswaarden zijn te vinden in de Wet milieubeheer. Per 1 augustus 2009 zijn richtwaarden, grenswaarden en een plandrempel voor fijn stof (PM2,5) ingevoerd. PM2,5 is een fractie van het fijn stof die fijner is dan PM10.

Sinds 19 december 2008 geldt het zogenaamde 'toepasbaarheidsbeginsel'. Met ingang van 1 augustus 2009 is het toepasbaarheidsbeginsel in artikel 5.19 van de Wet milieubeheer opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toegepast moeten worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de duur van de blootstelling in relatie tot de concentratie; op plaatsen waar mensen niet of slechts kort verblijven, hoeft de luchtkwaliteit niet beoordeeld te worden en telt een eventueel berekende waarde boven de grenswaarde niet als overschrijding. Expliciet is geregeld dat geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsvindt:

  • op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • op bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen (hier gelden de ARBO regels). Dit omvat mede de (eigen) bedrijfswoning. Uitzondering: publiek toegankelijke plaatsen; deze worden wél beoordeeld (hierbij speelt het zogenaamde blootstellingscriterium een rol). Toetsing vindt plaats vanaf de grens van de inrichting of bedrijfsterrein;
  • op de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.

Voor het overige is het ter beoordeling van het bevoegd gezag.

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 regelt de beoordeling (meting of berekening), de verslaglegging en de rapportage van de luchtkwaliteit.

Hierin is onder meer geregeld, dat bij het berekenen van concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht bij inrichtingen, de concentraties worden bepaald vanaf de grens van het terrein van de betreffende inrichting.

Op 15 januari 2009 is in het Staatsblad het Besluit Gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gepubliceerd. Op basis van dit besluit moeten gemeenten en provincies rekening houden met grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide bij besluiten over de realisering van zogenoemde gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen.

Voor locaties binnen 300 meter van rijkswegen of binnen 50 meter van provinciale wegen moet eerst worden onderzocht of de Europese normen voor fijn stof en stikstofdioxide worden overschreden, of dat dit dreigt te gebeuren. Als uit het onderzoek blijkt dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, mag er geen school, verzorgingstehuis, et cetera worden gevestigd.

Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze van de gevoelige bestemmingen goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.

Voor onderhavig plangebied geldt dat de ontwikkeling:

  • volgens het Besluit NIBM wel of niet in betekende mate bijdraagt;
  • niet is opgenomen als IBM-project in het NSL;
  • niet in de zone van een rijks- of provinciale weg zoals bedoeld in het Besluit Gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Op basis hiervan is geen onderzoek nodig naar de luchtkwaliteit.

4.5 Externe Veiligheid

Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico's moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaardbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering.

Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Dit is de overlijdenskans die een persoon loopt, door op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent aanwezig te zijn. In de tweede plaats gaat het

om de kans op een groep dodelijke slachtoffers door een ongeval met een gevaarlijke stof, ofwel het groepsrisico. Dit risico drukt de kans uit op een ramp van bepaalde omvang in doden.

Voor transportassen zijn de regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRNVGS), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Alle drie de besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm, maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het bestemmingsplan.

Planbeoordeling

Het plan maakt het herbouwen van een bestaand kwetsbaar object (huis voor jongeren met een lichamelijke of meervoudige handicap) mogelijk. In de omgeving van het plan vinden activiteiten met gevaarlijke stoffen plaats. In het briefrapport van Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte, Arnicahuis Arnhemsestraatweg 1-7 te Velp, gedateerd 3 september 2010 en genummerd 09.45, zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Dit rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Opgemerkt wordt dat na het uitbrengen van dit rapport het bouwvlak voor het oostelijke woongebouw circa 1,5 meter richting spoorlijn is verschoven. Deze verschuiving heeft geen consequenties met betrekking tot het gestelde in het rapport.

Uit de inventarisatie volgt dat sprake is van één risicobron: de spoorlijn Arnhem- Zutphen.

Onderstaand wordt deze risicobron nader beschouwd.

Kwantitatieve beoordeling

In aanvulling op de briefrapportage externe veiligheid wordt onderstaand in gegaan op de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRNVGS). Op grond van de CRNVGS houdt het bevoegd gezag bij vaststelling van plan in het kader van Wet ruimtelijke ordening rekening met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem–Zutphen.

In paragraaf 3.3 van de CRNVGS is opgenomen dat een beeld van de risico's kan worden verkregen door de vuistregels te hanteren. Deze vuistregels zijn vastgelegd in deel 2, hoofdstuk 1 van Guidlines for quantitative risk assessment (PGS 3).

Hiervoor worden drempelwaarde vervoer gevaarlijke stoffen vergeleken met het daadwerkelijke vervoer. Aan de hand van deze vergelijking kan bepaald worden of externe veiligheid een probleem is. Voor de spoorlijn Arnhem–Zutphen gelden de volgende drempelwaarde.

plaatsgebonden risico

type spoortraject drempelwaarde voor C3 (brandbaar vloeistof) drempelwaarde voor alle gevaarlijke stoffen
hoge snelheid 3.000 7.000

Geconstateerd wordt dat deze aantallen niet gehaald worden.

groepsrisico

bevolkingsdichtheid (personen/hectare) drempelwaarde voor LPG (wagons/jaar) (bebouwing aan twee zijde)
hoge snelheidstraject
40 2500
bevolkingsdichtheid (personen/hectare) drempelwaarde voor alle gevaarlijke stoffen (bewegingen/jaar) (bebouwing aan twee zijde)
hoge snelheidstraject
40 11.750

In de tabellen voor het groepsrisico is voor de kern Velp is uitgegaan van 40 personen per hectare. Dit zit tussen een rustige woonwijk en een drukke woonwijk in, volgens PGS 1 deel 6.

Basisnet Spoor

In de AMvB Basisnet Spoor, die nog niet in werking is getreden, wordt per spoorlijn het maximale vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd.

Het volgende vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over de spoorlijn Arnhem-Zutphen:

A (LPG, brandbare gassen): 1700, B2 (Toxische gassen): 200, B3 (zeer toxische gassen): 0, C3 (brandbare vloeistoffen): 1050, D3 (toxische vloeistoffen): 50 en D4 (zeer toxische vloeistoffen): 50.

Daaruit kan kan het volgende geconcludeerd worden voor het spoortraject:

- de 10-6 risicocontour is niet aanwezig;

- de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden.

Het Basisnet Spoor geeft aan de plaatsgebonden risicocontour binnen de spoorlijn valt. De hoogte van het groepsrisico bevindt zich tussen de 0,3 en 1,0 van de oriëntatiewaarde. Zie voor een uitgebreide beschrijving de briefrapportage externe veiligheid Arnicahuis Arnhemsestraatweg 1-7 te Velp, gedateerd 3 september 2010.

Opgemerkt wordt dat de vervoersaantallen gevaarlijke stoffen vanuit de laatste Marktverwachting vervoer gevaarlijk stoffen 2020 van Prorail lager zijn dan het Basisnet Spoor.

Kwalitatieve beoordeling

Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen paragraaf 4.3, moet bij een toename of een overschrijding van de oriëntatiewaarde een verantwoording groepsrisico worden afgelegd. Door de gebruikte PGS 3 methode is niet te bepalen of er sprake is van een toename van het groepsrisico. Onderstaand wordt dan ook ingegaan op de verantwoording groepsrisico. Hiervoor is advies aangevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Op 9 september 2011 heeft de gemeente het advies ontvangen. Dit advies is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting en heeft geleid tot een andere, onderhavige, opzet van deze paragraaf.

Bij dit advies wordt opgemerkt dat de VGGM uitgaat van het effect, en in het kader van het bestemmingsplan de kans op dat effect wordt beschouwd.

Verantwoording groepsrisico

- Ligging GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde

Bij dit bestemmingsplan is er geen sprake van een nieuwe kwetsbaar object. Het bestemmingsplan maakt de verbouwing mogelijk van een bestaand kwetsbaar object. Het aantal personen zal nagenoeg niet toenemen.

Uitgaande van het Basisnet Spoor ligt het groepsrisico tussen de 0,3 en 1,0 van de oriëntatiewaarde. Omdat er gebruik is gemaakt van de 'vuistregels' is niet berekend hoe hoog het groepsrisico is. Wel is het vervoer van gevaarlijke stoffen lager dan de drempelwaarden die genoemd zijn in de 'vuistregels'.

In de omgeving van het plangebied zijn geen nieuwe ruimtelijke plannen voorzien waardoor het aantal aanwezigen in de nabijheid van dit plangebied en in de nabijheid van de spoorlijn veel groter worden.

- Maatregelen aan de bron

Dit bestemmingsplan voorziet niet in maatregelen aan de spoorlijn Arnhem- Zutphen. Met in de inwerkingtreding van het Basisnet Spoor wordt er een plafond ingesteld voor de vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem- Zutphen.

De VGGM vraagt in haar advies aandacht voor preservatieven maatregelen zoals de bereikbaarheid en vluchtwegen van, en naar, het kwetsbare object en haar omgeving te optimaliseren voor de hulpverlening en voor de bewoners. Ook wordt aandacht gevraagd om de primaire en secundaire blusvoorzieningen in het plangebied en langs het spoortraject te optimaliseren. Op deze manier kan het maatgevend scenario bestreden worden.

Het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtgebied ter beperking van het groepsrisico (GR) door het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel. Daarnaast ligt het buiten het bereik van de initiatiefnemer.

- Nut en noodzaak van de ontwikkeling

Aan de orde is het bieden van de mogelijkheid dat ter plaatse van een instelling nieuwbouw plaatsvindt die voldoet aan hedendaagse (brandveiligheids) eisen, waarbij de maatvoering van de nieuwbouw beperkt wordt vergroot. Daarbij bevindt zich tussen de bron en de bouwlocatie, een afstand van ongeveer 150 meter, nog bebouwing.

De VGGM vraagt in haar advies aandacht voor bouwkundige maatregelen zoals (nood)uitgang(en) en vluchtroutes niet aan de risicobronzijde plaatsen, het glasoppervlak te beperken aan de risicobronzijde van het gebouw en de gevels, beglazing en dragende constructie aan de risicobronzijde verhoogt brandwerend uitvoeren, dit geeft de aanwezigen meer kans om veilig te vluchten. Deze bouwkundige maatregelen zijn niet te borgen in het bestemmingsplan. Dit aspect is gecommuniceerd met de initiatiefnemer.

- De mogelijkheid van zelfredzaamheid van de bevolking

Het voorliggende bestemmingsplan geeft wederom een woonbestemming. Er is wederom sprake van een groep mensen die minder zelfredzaam zijn. De stichting is daarop ingesteld. Het aantal personen zal in de nieuwe situatie nagenoeg gelijk blijven.

De VGGM vraag in haar advies aandacht voor organisatorische maatregelen zoals het organiseren van een bedrijfshulpverlening en aandacht voor risico- communicatie. Dit aspect is gecommuniceerd met de initiatiefnemer. Deze maatregelen zijn alleen niet te borgen in het bestemmingsplan.

- De mogelijkheid voor de bestrijding van een calamiteit

De VGGM geeft in haar advies aan dat als maatgevend en worstcase scenario een BLEVE geldt en als realistisch scenario een plasbrand. Voor transport over het spoor hanteert de VGGM het BLEVE scenario voor de 100%- en 1%-letaalcontour afstanden van respectievelijk 190 en 400 meter en bij een plasbrand scenario 25 en 45 meter. Het te moderniseren 'Arnicahuis' ligt binnen de effectafstanden van het BLEVE scenario op het spoor.

Nabij het plangebied is de spoorlijn matig bereikbaar en langs de spoorlijn is primair bluswater (brandkranen) beschikbaar. Alleen betreft het bluswaterleidingen met verschillende diameter, die qua bluswatercapaciteit niet voldoende leveren voor het effectief koelen van een aangestraalde tank.

Velp is daarnaast nagenoeg geheel gedekt door een sirenenetwerk. Opgemerkt dient te worden dat ingeval van een dreigende BLEVE het gebruik van de sirenes mensen aanzet tot een verkeerde zelfredzame strategie, namelijk binnen schuilen in plaats van vluchten. Met het naar verwachting eind 2011 operationeel zijn van NL-Alert kunnen de aanwezige mensen binnen een bepaald gebied gericht gewaarschuwd worden en kan de gewenste actie (schuilen, vluchten, etc.) meegegeven worden met behulp van een SMS-bericht. De aanwezigen in het nieuwe 'Arnicahuis' betreft een groep minder zelfredzame mensen die, mits tijdig gewaarschuwd, onder begeleiding in staat zijn om zichzelf in veiligheid te brengen. Een goed georganiseerde bedrijfshulpverlening is daarbij gewenst. Dit is gecommuniceerd met de initiatiefnemer. De uitvoering kan echter niet geborgd worden in het bestemmingsplan.

- Mogelijkheden hulpverlening

Het verwachte schade- en slachtofferbeeld leidt bij het voordoen van het scenario BLEVE tot het overstijgen van de mogelijkheden voor de hulpverlening ter hoogte het plangebied. Vooral in de eerste uren na het incident is er sprake van schaarste aan beschikbare middelen.

Conclusie

Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid voor de verbouwing/het herbouwen van een bestaand kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem–Zutphen. Gezien het vorenstaande wordt de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt uit een oogpunt vanuit veiligheidsrisico's als een acceptabele ontwikkeling gezien. Desalniettemin resteert er een restrisico. Dit risico wordt acceptabel bevonden.

Ten slotte wordt ten overvloede opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling zelf geen risico vormt uit het oogpunt van externe veiligheid.

4.6 Verkeer

- verkeersbewegingen

Toegelaten wordt wederom het gebruik als woonruimte. De verkeersbewegingen die het gezinsvervangend tehuis veroorzaakt, worden via de Ommershofselaan afgewikkeld. Aangezien voorheen aldaar een gezinsvervangend tehuis gevestigd, en gezien de capaciteit van de Ommershofselaan zullen de verkeersafwikkeling en verkeersintensiteit op die laan niet negatief beïnvloed zullen worden.


- parkeren

Voldaan moet worden aan de normen zoals die zijn vastgesteld ten aanzien van het vereiste aantal parkeerplaatsen op het bijbehorende terrein.

Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig op het parkeerterrein dat via de Ommershofselaan wordt ontsloten. Op basis van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, heeft voorlopige toets plaatsgevonden gebaseerd op de behoefte van een gezinsvervangend tehuis met 42 bewoners. Daarvoor geldt namelijk een norm van een verzorgingshuis: 0,5 parkeerplaats per woonruimte. Alsdan kunnen volgens parkeerbepalingen van de Bouwverordening, voldoende bruikbare plaatsen op het bijbehorende terrein gerealiseerd worden. Het terrein biedt voorts voldoende ruimte om de parkeerbehoefte voor een eventueel ander gebruik binnen de bestemming op te vangen.

In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.

4.7 Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. De richtlijn beoogt een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bewerkstelligen. In principe moeten in 2015 de gestelde doelen bereikt zijn.

Het rijksbeleid zoals dat is vastgelegd in de Beleidslijn grote rivieren is voor het plangebied niet van toepassing.

Ten aanzien van ruimtelijke plannen voorziet de Wet ruimtelijke ordening in een afstemming met het aspect water. In de toelichting van een bestemmingsplan wordt daarom een tabel opgenomen waarin de diverse waterhuishoudkundige aspecten de revue passeren en wordt aangegeven wat relevant is.

Waterhuishoud-
kundige aspecten
Toetsvraag Relevant
Hoofdthema's
Riolering en afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
1. Mogelijk
2. Nee

3. Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater) 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
1. Nee

2. Mogelijk

3. Nee
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?
1. Nee

2. Nee

3. Nee
4. Nee
Oppervlaktewater-
kwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
1. Nee

2. Nee

3. Nee
Grondwaterkwaliteit Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
1. Nee


2. Nee
Verdroging Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? Nee
Natte Natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
1. Nee

2. Nee
Inrichting en Beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
1. Nee


2. Nee
Aandachtsthema's
Recreatie Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

tabel waterhuishoudkundige thema's

Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2010 de bouwverordening bij nieuwbouw verplicht tot het op eigen terrein bergen van hemelwater, tenzij dit niet mogelijk blijkt te zijn.

Naar de gevolgen die de beoogde ontwikkeling heeft voor de bestaande waterhuis- houding in het plangebied en de omgeving en de mogelijkheid om het hemelwater af te koppelen van het vuilwaterriool is onderzoek gedaan. Uit het geohydrologisch onderzoek Watertoets Arnhemsestraatweg 5-7 te Velp in de gemeente Rheden, rapportnummer 10085916 d.d. 9 december 2010, opgesteld door Econsultancy blijkt dat geen negatieve gevolgen voor het watersysteem zullen optreden en het bergen van hemelwater op eigen terrein mogelijk is. Dit rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Opgemerkt wordt dat na het verschijnen van dit rapport het bouwvlak voor het oostelijke woongebouw circa 1,5 meter in zuidelijke richting is verschoven. Dit is niet van belang voor de conclusie die in het rapport wordt getrokken.

Gezien de uitkomsten in voorgaande tabel en het onderzoek en omdat sprake is van vervangende woonvoorziening ter plaatse van een tehuis, wordt geconcludeerd dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.8 Cultuurhistorie

De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt niet in een beschermd dorpsgezicht. De gebouwen zijn evenmin geplaatst op een lijst van beschermde monumenten.

Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde. Evenwel is hier sprake van een bebouwde locatie waarvan de bestaande bebouwing (nagenoeg) het gehele bouwvlak omvat.

De bouwmogelijkheden worden in onderhavig bestemmingsplan nauwelijks vergroot en deze gronden zullen bij het realiseren van de bestaande bebouwing al geroerd zijn. Daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Dit neemt niet weg dat indien onverhoopt archeologische vondsten worden gedaan dit bij het bevoegd gezag gemeld moet worden.

4.9 Ecologie

De locatie is gelegen midden in het dorp Velp. Van een ligging in een Nationaal Landschap en/of het Waardevolle Landschap is derhalve geen sprake.

Met het oog op het behoud van de monumentale boom op het achterterrein is gebleken uit de inrichtingstekening voor het parkeerterrein dat geen Bomeneffectanalyse nodig is.

- Natura 2000

De locatie is niet gelegen nabij een Natura 2000-gebied. De invloed op deze gebieden vanwege het plan is gezien de afstand uit te sluiten.

- Ecologische Hoofdstructuur, waardevol landschap, natuurmonument

De locatie is niet gelegen in de EHS, een waardevol landschap als bedoeld in het streekplan of een door het rijk aangewezen beschermd natuurmonument als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998.

- Flora- en faunawet

De locatie maakt evenmin deel uit van een door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde leefomgeving in het kader van de Flora- en faunawet.

Hoewel op het perceel de omvang van de bouwvlakken slechts beperkt wijzigen, respectievelijk de bebouwing al aanwezig is als het gaat om het gebouw De Peppel op het achterterrein, is vanwege de voorgenomen sloop van de bestaande panden en de aanwezige groenelementen op het perceel en quick scan naar de aanwezige flora en fauna gevraagd. In het door Centrum Plattelandsontwikkeling oost opgestelde rapport Quickscan flora- en faunawet Arnhemsestraatweg 5-7 Velp, d.d. november 2010 blijkt dat geen beschermde planten of dieren zijn vastgesteld. Indien de panden niet vóór 1 mei gesloopt worden, zal aanvullend onderzoek nodig zijn naar het voorkomen van individuele broedgevallen van Gierzwaluw, Huismus en zomerverblijven van vleermuizen. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Opgemerkt wordt dat ook nu blijkens het onderzoek geen andere beschermde planten en dieren zijn aangetroffen, in het kader van de Flora- en faunawet de zorgplicht ten aanzien planten en dieren altijd geldt.

4.10 Bezonning

Gezien de ligging van de locatie is gevraagd om een bezonningsonderzoek waarbij de effecten op de omliggende panden in beeld worden gebracht. En wel een vergelijking van de mogelijkheden volgens het geldende en onderhavig bestemmingsplan en van de bestaande en beoogde bebouwing. Daarbij is gebruik gemaakt van het beoordelingssysteem van de Commissie woningwaardering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In het bezonningsonderzoek Vervangende nieuwbouw Arnicahuis aan de Arnhemsestraatweg 5-7 te Velp, d.d. 16 december 2010 opgesteld door ir. Jurrijn Tack is een en ander uitgewerkt.

Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Na het verschijnen van dit rapport is het bouwvlak voor het oostelijke woongebouw circa 1,5 meter in zuidelijke richting verplaatst. Deze verschuiving zal ten opzichte van de conclusies die in het rapport zijn getrokken voor de panden in de omgeving, niet nadelig zijn. Om die reden is geen nieuw onderzoek verricht.

De woningen aan de Arnhemsestraatweg zijn gelegen in een straatwand. De vervangende nieuwbouw is net zoals de huidige bebouwing in die wand geprojecteerd.

De getrokken conclusie luidt dat de schaduwwerking op de zijgevels van de panden Arnhemsestraatweg 3 en 9 toeneemt. De mogelijkheid van zonlicht- toetreding in deze zijgevels voldoet ook in de bestaande situatie al niet aan de strenge norm. Het pand Arnhemsestraatweg 3 is eigendom van Siza Dorpgroep. De woning Arnhemsestraatweg 9 bevat aan de zijde van het plangebied voornamelijk secundaire ruimten. Voor de toetreding van zonlicht zijn de woningen vooral afhankelijk van de zuidgevels die nagenoeg pal op het zuiden zijn georiënteerd. De strenge norm wordt evenmin in de bestaande en de nieuwe situatie gehaald op de zuidgevel van Arnhemsestraatweg 4/6; het aantal uren zonlichttoetreding neemt evenwel niet af.

Aangezien de panden in de omgeving, uitgezonderd de zijgevels van Arnhemsestraatweg 3 en 9, in het nieuwe plan voldoen aan de lichte norm, betreft het uit een oogpunt van bezonning een ontwikkeling die niet onevenredig belastend is voor zijn omgeving.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiks- mogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.

In de digitale omgeving zijn de bestemming en daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten.

De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.


De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.


Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van de systematiek van het bestemmingsplan Dieren-Midden. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.

5.2 Procedure

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingspan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.


Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuurs- rechtspraak op het beroepschrift.

- Crisis- en herstelwet

Onderhavig plan is bedoeld om het mogelijk te maken dat de Stichting SiZa Dorp Groep op haar terrein een vervangend verzorgingshuis bouwt. Daarmee is het volgens het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet een ander project van maatschappelijke betekenis. De uitvoering van het project komt voor versnelde uitvoering in aanmerking; de uitzonderingen zijn niet van toepassing. Zodat het project valt onder Bijlage I van de Crisis- en herstelwet. Hierdoor gelden de (afwijkende) procedures die in deze wet worden opgesomd. Voor het beroepsrecht betekent dit dat de belanghebbende het beroepschrift moet motiveren en na de beroepstermijn van 6 weken geen nieuwe beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd.

5.3 Dit Bestemmingsplan

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.

- Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestemming Wonen gelegd.

  • Met deze bestemming wordt, vanaf de actualisatie van de bestemmingsplannen in 2004, uitgedrukt dat de woonfunctie op een perceel van meer belang wordt gevonden dan kenmerken van de bewoners zoals ouderdom of handicap en de daarmee verbonden zorgbehoefte.
  • Het bouwen ten behoeve van deze bestemming is binnen het bouwvlak toegelaten. Hieraan zijn per bouwvlak maxima verbonden. Is op de verbeelding geen maat vermeld, dan geldt de maatvoering zoals opgenomen in de regels. Bijgebouwen mogen ook in een daarvoor aangewezen vlak worden gebouwd. Om te bewerkstelligen dat bouwvolumes worden gerealiseerd die passend zijn in de straatwand, is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan gekozen voor 2 bouwmassa's die verbonden zijn door een laag tussenlid.

- Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).


2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
Dubbelbestemmingen worden ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmings- omschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot het bouwen en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) aanlegvergunningstelsels en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Toegespitst op onderhavig bestemmingsplan wordt hier opgemerkt dat het plan maar één bestemming kent: Wonen.

  • Zoals al onder het kopje 'verbeelding' is vermeld, zijn binnen deze bestemming ook bijzondere woonvormen toegelaten. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld ook groen- en parkeervoorzieningen binnen de bestemming worden aangelegd.
  • Voor het gebouw De Peppel, gelegen op het achterterrein, is het gebruik als woonruimte niet toegelaten. Daarin kunnen wel ondersteunende functies worden uitgeoefend.

Opgemerkt wordt dat een beperking van de aanwendingsmogelijkheden binnen de bestemming kan voortvloeien uit het vereiste van voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein. De bouwverordening bevat hieromtrent eisen. In een bijlage bij de bouwverordening zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van de bouwverordening uiteindelijk bepaald bij de beoordeling van een bouwaanvraag.


3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en de algemene regels. In dit hoofdstuk worden ook regels gegeven over het bouwen van nutsvoorzieningen en het ondergronds bouwen. Dat het ondergronds bouwen geen negatieve gevolgen heeft voor het grondwatersysteem, kan worden aangetoond met een geohydrologisch onderzoek.

Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht.

4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

- Vergelijking met de geldende bouwmogelijkheden

Vergeleken met het geldende bestemmingspan is het westelijke bouwvlak (Arnhemsestraatweg 7) aan de westzijde tot circa 1 meter breder dan in het geldende bestemmingsplan. Het bouwvlak is circa 5 meter minder diep. Gold in het geldende plan deels een hoogte van 6 meter en deels 12 meter, waarbinnen 1 respectievelijk 2 bouwlagen waren toegestaan, in onderhavig plan kan het bouwvlak tot een hoogte van 12 meter worden bebouwd.

Voor het oostelijke bouwvlak geldt dat de maximale hoogte met 2 meter is verhoogd tot 12 meter. Het mag eveneens bestaan uit 3 bouwlagen. Dit bouwvlak is ongeveer 1,5 meter naar achteren geschoven en in lijn geplaatst van het pand Arnhemsestraatweg 3. Het is aan de westzijde ongeveer 2½ meter breder geworden. Ook hier geldt dat aan de achterzijde over een diepte van circa 5 meter een bouwvlak is geschrapt.

Het bouwvlak tussen de genoemde vlakken is aan de voorzijde met circa 3 meter vergroot. Kende het tussenlid in het geldende bestemmingsplan een maximale hoogte van 6 meter, dit is in onderhavig plan beperkt tot 3,5 meter zodat één bouwlaag kan worden gerealiseerd.

Het bouwvlak voor het op achterterrein gelegen De Peppel is om het bestaande gebouw getrokken en aldus vergroot. Het toegelaten aantal bouwlagen en de maximale hoogte wijzigen niet ten opzichte wat al was toegelaten.

5.4 Reikwijdte Bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.


De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouw- mogelijkheden, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als aan de door de gemeenteraad vastgestelde bouwverordening. Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het vervaardigen van onderhavig bestemmingsplan, het bouwplan, eventuele gemeentelijke maatregelen op de bouwkavel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade.

Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Realisatie door de eigenaar binnen de planperiode is reëel.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg En Inspraak

Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat plannen van lokaal belang niet voor vooroverleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard van het bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.

Aangezien het plan voorts bestaat uit het aanpassingen van maatvoeringen waarbij de bestemming niet wijzigt, is ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening vooroverleg gepleegd met het waterschap Rijn en IJssel. Uit de reactie van het waterschap d.d. 7 september 2011 blijkt dat zij geen op- of aanmerkingen te hebben over het voorontwerpbestemmingsplan en de daarin opgenomen waterparagraaf.

De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Daarnaast is vanwege de ligging ten opzichte van de spoorlijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid vooroverleg gepleegd met de Veiligheids- en gezondheids- regio Gelderland-Midden.

De VGGM concludeert in haar reactie van 7 september 2011 dat het bestemmingsplan de functie van het object niet wijzigt en het aantal aanwezigen niet vergroot. In overweging wordt gegeven maatregelen te treffen. In de herschreven paragraaf externe veiligheid is hierop ingegaan.

Op dit bestemmingsplan is geen inspraak toegepast. De gemeentelijke Inspraakverordening schrijft dit niet voor. Ook gezien de omvang van het plangebied en de aard van de ontwikkeling (alsook de inloopavonden die eigenaar heeft georganiseerd voor omwonenden) bestaat hiertoe geen aanleiding.

De vooraankondiging is op 23 maart 2011 geplaatst op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad. De Rhedenaar wordt tevens geplaatst op de website van de gemeente.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan, en de daarbij behorende stukken, heeft met het ontwerpbesluit van 12 januari tot en met 22 februari 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is op 11 januari 2012 bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina in de Regiobode, in de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.

Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload. In het gemeentehuis en in het gemeentelijke Informatiecentrum te Velp lag de analoge versie van het bestemmingsplan eveneens ter inzage.

Tijdens de periode van tervisielegging is één zienswijze naar voren gebracht. En wel omtrent de bijgebouwenregeling. In de bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan is hierop door de gemeenteraad geantwoord. De zienswijze is ongegrond bevonden.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 2 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 4 Quick scan flora en fauna

Bijlage 5 Bezonningsonderzoek

Bijlage 5 Bezonningsonderzoek

Bijlage 6 Reactie Waterschap

Bijlage 6 Reactie waterschap

Bijlage 7 Reactie Veiligheids- En Gezondheidsregio Gelderland-midden

Bijlage 7 Reactie Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden