Bestemmingsplan Velp-Midden, locatie Hoofdstraat 73-75
Bestemmingsplan - Gemeente Rheden
Vastgesteld op 23-04-2013 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Velp-Midden, locatie Hoofdstraat 73-75 van de gemeente Rheden;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0275.BPVM7-0004 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanduidingsvlak:
een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 Bed and Breakfast:
het bieden van kortstondig toeristisch verblijf en ontbijt aan huis;
1.8 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.9 beroep aan huis:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig beroep (of daarmee gelijk te stellen activiteiten) dat in een woning dan wel (vrijstaande) bijgebouwen wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte detailhandel;
1.10 beschermd dorpsgezicht:
een gebied aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 bovenbouw:
een gedeelte van een hoofdgebouw dat moet passen binnen de contour die ontstaat door:
- a. een verticale verlenging van twee zijden van het op de plankaart aangegeven bouwvlak met 1,20 meter, gerekend vanaf de bovenkant van de onderliggende bouwlaag, gevolgd door een schuin vlak met een binnenhoek van 60 graden, en
- b. een verticale verlenging van de overige zijden;
en welke contour slechts mag worden doorbroken door dakkapellen.
(Binnen deze contour kunnen zich mogelijk één of meer bouwlagen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);
1.21 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.22 bijzondere woonvorm:
een woonvorm die bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; hiervoor kunnen afzonderlijke ruimten ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn;
1.23 daghoreca
een type horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, niet-alcoholische dranken en zwak alcoholische dranken en ondersteunend is aan en wat openingstijden betreft in het algemeen vergelijkbaar is met winkels, zoals een ijssalon, koffiehuis of tearoom;
1.24 deskundig archeoloog
een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet 1988 gestelde kwalificaties en eisen dan wel een gecertificeerde archeologische instantie of gecertificeerd bedrijf;
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;
1.26 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen; detailhandel wordt hieronder niet begrepen;
1.27 evenement
periodieke en/of incidentele manifestatie zoals een (ruil)beurs, concert, jaarmarkt, kermis, circus, taptoe, sportmanifestatie, (buurt)feest;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.30 horecabedrijf:
een bedrijf gericht op het verstrekken van logies, maaltijden, spijzen of van dranken, met daaraan ondergeschikt het exploiteren van zaalruimten inclusief de daarbij behorende terrassen, zoals een hotel, restaurant, afhaalcentrum, cafetaria of café;
1.31 jongerenontmoetingsplek:
een openbare voorziening voor jongeren met een zitgelegenheid en een beschutting tegen regen en wind;
1.32 kantoor:
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening zoals een accountantskantoor, adviesbureau of een ontwerpbureau;
1.33 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.34 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen (en waarbinnen zich één of meer bouwlagen kunnen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen zoals bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);
1.35 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.36 peil:
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;
1.37 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.38 seksinrichting
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;
1.39 speelveld
een openbaar terrein zoals een trapveld, basketbalterrein of skatevoorziening dan wel een terrein van vergelijkbare omvang waarop diverse speelvoorzieningen aanwezig zijn;
1.40 straatmeubiliair
hieronder wordt voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: (ondergrondse) inzamelbakken voor huishoudafval, - papier, glas-, kleding en andere afvalbakken, toegangsconstructies voor ondergronde voorzieningen, werken van beeldende kunst, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;
1.41 voorste bouwgrens:
elke naar de weg gekeerde bouwgrens;
1.42 woondoeleinden:
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder woondoeleinden in ieder geval begrepen: bijzondere woonvormen zoals bedoeld in artikel 1.22 bijzondere woonvorm:
1.43 woning
een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen;
1.44 woonwagen:
een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.45 zakelijke dienstverlening:
kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per bouwperceel;
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en daghoreca;
- b. zakelijke dienstverlening;
- c. maatschappelijke voorzieningen in de categorieën A en B die zijn genoemd in de als bijlage bij deze regels opgenomen Lijst van maatschappelijke voorzieningen;
- d. vormen van cultuur en ontspanning in de categorieën A en B die zijn genoemd in de als bijlage bij deze regels opgenomen Lijst van vormen van cultuur en ontspanning;
- e. met op de met op de verdiepingen ten hoogste 6 woningen, voor welke woningen op de begane grond entrees en bergruimten zijn toegelaten;
- f. verkeers- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 3.1 Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden zijn toegestaan bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 6 meter met dien verstande dat:
- 1. voor vrijstaande reclame uitingen de bouwhoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;
- 2. voor erf- en perceelafscheidingen de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt.
- b. Ter plaatse van het bouwvlak zijn op de in lid 3.1 van dit artikel bedoelde gronden tevens toegestaan gebouwen met een maximale bouwhoogte zoals in het bouwvlak door de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven. Indien de aanduiding 'maximale goothoogte' in een bouwvlak is geplaatst, geldt in dat bouwvlak een maximale goothoogte.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Gebruik van ruimten binnen een woning ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis of een bedrijfsactiviteit is toegestaan mits:
- a. de activiteit wordt uitgeoefend door in ieder geval de bewoner van de woning;
- b. de ruimte(n) waar de activiteiten plaatsvinden niet groter is dan 50 m²;
- c. het gebruik geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu heeft;
- d. het gebruik geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer heeft en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt, tenzij de initiatiefnemer voorziet in voldoende extra parkeerruimte op het eigen perceel;
- e. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om een maatschappelijke voorziening toe te staan die niet is genoemd in de Lijst van maatschappelijke voorzieningen en die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een maatschappelijke voorziening die wel in de lijst is opgenomen in categorie A of B;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om een vorm van cultuur en ontspanning toe te staan die niet is genoemd in de Lijst van vormen van cultuur en ontspanning en die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een vorm cultuur en ontspanning die wel in de lijst is opgenomen in categorie A of B;
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van een horecabedrijf;
- d. Afwijkingen als bedoeld onder a, b en c kunnen alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 4 Waarde - Archeologisch Aandachtsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch aandachtsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 80 cm beneden maaiveld, de aanvrager een rapport te overleggen, gebaseerd op een proefsleuvenonderzoek, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundig archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder b, bepaalde, is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 80 centimeter beneden maaiveld:
- 1. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
- 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden, waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist, tenzij die voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
- 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting alsmede het verwijderen van stobben;
- 5. het graven van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
- 6. het verlagen van het grondwaterpeil;
- 7. het aanbrengen of verbreden van oppervlakteverhardingen, anders dan bedoeld voor parkeervoorzieningen en tuininrichtingen;
- 8. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies respectievelijk het aanbrengen van constructies in verband met bovengrondse leidingen;
- 9. alsmede het ophogen van de gronden met meer dan 30 centimeter, tenzij die werkzaamheden voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
- 10. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden van het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik.
- b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor de onderstaande werken of werkzaamheden:
- 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is in uitvoering zijn, of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
- 2. die van geringe omvang zijn (met een oppervlakte minder dan 100 m²) dan wel het normale onderhoud betreffen;
- 3. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
- 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een deskundig archeoloog.
- c. De vergunning wordt niet verleend:
- 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
- 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de archeologische waarden onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
- 3. dan nadat een advies is ontvangen van een deskundig archeoloog over het door de aanvrager aan burgemeester en wethouders over te leggen rapport, gebaseerd op een proefsleuvenonderzoek, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
- d. In afwijking van het bepaalde in c kan de vergunning om zwaarwichtige redenen, voor een deel van de werken of werkzaamheden, alsnog worden verleend onder de voorwaarde dat voorafgaande aan de uitvoering van de vergunning adequaat archeologisch onderzoek plaatsvindt.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene regels
- a. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bebouwingsvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
- b. Bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak worden buiten beschouwing gelaten:
- 1. ondergeschikte bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en goten mits het bouwvlak met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden;
- 2. erkers, luifels, balkons en brandtrappen voor zover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
- 3. entreepartijen op de begane grond, voor zover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
- c. Een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij daaraan een maximum is gesteld in de vorm van een aantal vierkante meters aan gebouwen;
- d. Bij het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte worden buiten beschouwing gelaten: liftschachten, trappenhuizen, balustrades, balkonhekken en opbouwen voor technische installaties.
6.2 Nutsvoorzieningen
- a. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 zijn toegestaan gebouwen ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter en maximale oppervlakte van 10 m².
6.3 Ondergronds bouwen
- a. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 is het ondergronds bouwen toegestaan voor ruimten die een functionele eenheid vormen met en/of dienstbaar zijn aan de toegestane functies en voor voorzieningen voor het ter plaatse bergen of infiltreren van hemelwater en/of huishoudelijk afvalwater, voorzover geen negatieve gevolgen optreden voor het grondwatersysteem.
- b. Hierbij geldt dat constructies ten behoeve van de ontsluiting van de ondergrondse ruimte slechts zijn toegestaan binnen het betreffende bouwperceel.
- c. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 mogen bouwwerken worden gebouwd met een diepte van maximaal 4 meter respectievelijk 6 meter voor rioleringswerken.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te, doen of laten, gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en). Het opslaan, lozen of storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, voer- of vaartuigen of machines wordt in ieder geval als gebruik in strijd met de bestemming of het plan aangemerkt.
7.2 Ontheffing voor het meest doelmatige gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 7.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een bouwvlak wordt verschoven indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, of in het belang is van een technisch of ruimtelijk dan wel cultuurhistorisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, met dien verstande dat de afwijking maximaal 3 meter mag bedragen;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat schotelantennes worden geplaatst, waarbij aan de zijde van het openbare gebied de afwijking slechts gegeven kan worden voor zover de antenne wordt geplaatst binnen het horizontale en verticale vlak van een balkon.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Velp-Midden, locatie Hoofdstraat 73-75.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 23 april 2013
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan.
Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.
1.2 Aanleiding Bestemmingsplan
Aan de Hoofdstraat, de winkelstraat van Velp, is op het perceel Hoofdstraat 73-75 een autobedrijf gevestigd. Aan de straatzijde bevindt zich de showroom, met bovenwoningen. Daarachter ligt op het binnenterrein de werkplaats. Het zuidelijke deel van het perceel, dat grenst aan de Oranjestraat is onbebouwd. Vanaf deze straat is het perceel toegankelijk.
Het autobedrijf zal zijn activiteiten beëindigen. Dit is voor de eigenaar aanleiding om te kiezen voor een andere invulling van het perceel. De voorgestane ontwikkeling, een winkel met bovenwoningen aan de Hoofdstraat, past qua maatvoering niet in het geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is vervaardigd in het kader van de actualisatieslag van de bestemmingsplannen binnen de gemeente. Daarbij was uitgangspunt dat bestaande bouwmogelijkheden worden overgenomen. Nu op locatieniveau een verzoek voorligt, wordt dieper ingezoomd op de ruimtelijk wenselijke situatie. Deze afweging heeft geleid tot onderhavig bestemmingsplan.
1.3 Ligging Plangebied
Het plan heeft betrekking op het perceel Hoofdstraat 73-75 dat doorloopt tot de daarachter gelegen Oranjestraat. Het is gelegen in het hart van het dorp Velp.
Dit deel van het dorp is te kenmerken als het centrale winkelgebied van Velp. Het pand bevindt zich aan de belangrijkste winkelstraat nabij het punt waar de Rozendaalselaan en Hoofdstraat samenkomen. Naast winkels zijn in de omgeving ook andere centrumvoorzieningen aanwezig. Aan het deel van de Oranjestraat waar het perceel van de initiatiefnemer aan grenst, staan voornamelijk woningen. Tegenover de ontsluiting van onderhavig bestemmingsplan bevindt zich aan de Oranjestraat een kerkgebouw. Ten oosten van het plangebied ligt de Frederikstraat, eveneens een woonstraat.
De ligging van de locatie in het centrum van Velp is op de volgende kaart met een cirkel aangegeven.
Het te ontwikkelen eigendom van verzoeker is hieronder weergegeven. Het betreft de kadastrale percelen gemeente Velp, sectie F nummers 1896 en 2716.
1.4 Geldende Bestemmingsplan
Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Velp-Midden dat op 16 december 2008 is vastgesteld en bij besluit gedeputeerde staten van Gelderland van State van 8 juli 2009 voor dit onderdeel is goedgekeurd. Het besluit is onherroepelijk. Het perceel heeft hierin van noord naar zuid de bestemmingen Voorzieningen (rode kleur), Werken (paarse kleur) en Wonen (gele kleur).
Aan de Hoofdstraat ligt een bouwvlak (donker rood) waarbinnen is toegelaten een hoofdgebouw voor winkels, dienstverlenende bedrijven en daghoreca of maatschappelijke instellingen, met op de verdieping maatschappelijke instellingen, opslag voor die voorziening of woonruimten. Omtrent het hoofdgebouw is bepaald dat een hoogte van maximaal 12 meter is toegelaten . Aan de straatzijde en achter dat bouwvlak ligt een zone bijgebouwen (middelste rode kleur). Deze zones mogen bebouwd worden met bijgebouwen. Bij raadsbesluit van 29 juni 2010 is bij de 1e algehele herziening van alle geactualiseerde bestemmingsplannen vastgelegd dat deze niet-vrijstaande bijgebouwen niet alleen als stallings- of opslagruimte mogen worden gebruikt maar ook ten behoeve de aanwezige inrichting.
Midden op het terrein ligt het bouwvlak (donker paars) waarbinnen voor een bedrijf of kantoor het hoofdgebouw mag worden gebouwd mits voldaan wordt aan milieuzonering. Daarvoor geldt als maatvoering een maximale hoogte van 6 meter.
Op het overige deel van het perceel rusten de bestemmingen Werken en Wonen maar daarbinnen mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 De Locatie
Het bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het kadastrale perceel gemeente Velp, sectie F nummers 1896 en 2716.
Hieronder zijn weergegeven luchtfoto's uit 2007 van de noord- en zuidzijde van het plangebied alsmede afbeeldingen uit 2011 van de straatwand gezien vanaf de Hoofdstraat en vanaf de Oranjestraat.
Aan de noordzijde ligt aan de Hoofdstraat de autoshowroom met bovenwoningen, op het binnenterrein is de werkplaats te zien, met rechts de aangrenzende woningen aan de Frederikstraat
Aan de zuidzijde wordt het perceel ontsloten vanaf de Oranjestraat. Dit deel van het binnenterrein wordt gebruikt voor het parkeren van auto's. Langs het binnen- terrein staan aan de linkerzijde garageboxen die via het naastgelegen perceel worden ontsloten. Aan weerszijden van de ontsluiting van het binnenterrein op de Oranjestraat staan woningen. Tegenover de ontsluiting staat een kerkgebouw.
Straatwand ter plaatse van de autoshowroom aan de Hoofdstraat 73-75
Het zicht op de straatwand van de Oranjestraat ter plaatse van de huidige ontsluiting van het binnenterrein, met rechts het pand Oranjestraat 19
2.2 Gewenste Situatie
De door de eigenaar/verzoeker gewenste situatie na beëindiging van het aan de Hoofdstraat gevestigde autobedrijf, laat zich het best illustreren aan de hand van de schets die hij heeft laten vervaardigen van de optimale terreinindeling.
Bij deze schets wordt opgemerkt dat in een bestemmingsplan de ruimtelijke mogelijkheden aan de orde zijn en niet de concrete invulling.
In deze opzet wordt na de sloop van de aan de Hoofdstraat gelegen showroom met bovenwoningen een nieuwe winkel met bovenwoningen gebouwd. Deze winkel begint ter plaatse van de huidige serre en beslaat nu de gehele breedte van de gevel. De bovenwoningen worden in twee lagen gebouwd. De voorgevel schuift 1,5 meter naar voren. De woningen worden aan de achterzijde 1,5 m dieper. De bouwhoogte van dit bouwdeel wordt 1,5 meter hoger. De initiatiefnemer zal afhankelijk van de marktvraag 3 of 6 bovenwoningen realiseren.
De winkelruimte, waarin ook de bergruimte voor de bovenwoningen zijn geprojecteerd, loopt achter de woningen nog 24 meter door. Daardoor wordt deze ongeveer 8 meter minder diep dan de huidige bebouwing.
Ter plaatse van de te slopen werkplaats komt geen bebouwing terug. In de ontvangen schets zijn hier parkeerplaatsen geprojecteerd.
Het parkeren voor de bewoners en het winkelpersoneel geschiedt op het binnenterrein dat daarvoor opnieuw wordt ingericht. Dit terrein wordt ontsloten vanaf de Oranjestraat.
Aan de zijde van de Oranjestraat is in deze schets van de initiatiefnemer nog een woning geprojecteerd. Deze woning is bij de beoordeling van het initiatief ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. De woning kan echter slechts gebouwd worden indien voor de ontsluiting van het binnenterrein gebruik kan worden gemaakt van gronden die geen eigendom zijn van de initiatiefnemer. Omdat de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling niet is verzekerd, is de bouw van die woning niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor de bouw van deze woning kan een apart bestemmingsplan vervaardigd worden als een andere goede ontsluiting van het binnenterrein is verzekerd.
2.3 Afweging
Deze gewenste situatie behelst een ontwikkeling die vooral door het vervallen van de bedrijfsfunctie op het binnenterrein gewenst is. Deze verbetering kan door een beperkte toename van de bouwmogelijkheden aan de Hoofdstraat worden bereikt. Waarbij het parkeren ook in de nieuwe situatie op het bijbehorende perceel kan plaatsvinden. Onderhavig bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling derhalve mogelijk.
Hierbij wordt het volgende overwogen.
- In het kernwinkelgebied van Velp wordt een bedrijfsfunctie beëindigd en kan de bestemming Werken worden geschrapt.
- De omvang van de detailhandelsfunctie, neemt per saldo af als rekening wordt gehouden met de mogelijkheden die inmiddels in het geldende bestemmingsplan ook aan de niet-vrijstaande bijgebouwen worden geboden, en is passend binnen het d.p.o. Velp (er is ruimte voor 700 m² in de foodsector en 10.000 m² in de non-foodsector). Het is een kwalitatieve verbetering in het kernwinkel- gebied ten opzichte van de huidige functie.
- Gezien de voorgesteld figuratie ontstaat een betere leefomgeving doordat het binnenterrein vrij van bebouwing wordt gehouden.
- De ontwikkeling is in zijn maatvoering acceptabel. Een nokhoogte van 13,5 m aan de Hoofdstraat (dat is 1,5 m hoger dan in het geldende bestemmingsplan is toegelaten) vormt een overgang tussen de toegelaten hoogte van 14 meter op nr. 77 en 12 meter op nr. 71. Daarbij wordt aangetekend dat in dit deel van de Hoofdstraat de toegelaten hoogten een gevarieerd beeld laten zien waarbij een hoogte van 13 meter geen uitzondering is; aan de overzijde op nummer 206a is de toegelaten hoogte eveneens 14 meter. Ter verzekering van een goede invulling wordt een maximale goothoogte vastgelegd van 9,5 meter zodat wordt aangesloten bij de goothoogte van het buurpand Hoofdstraat 71. Opgemerkt wordt dat het beleid aangaande hoogbouw zoals verwoord in het Beleidsplan 2010-2014 Innovatief met minder betrekking heeft op sec woningbouw terwijl hier in de plint sprake is van een winkelfunctie welke op zichzelf al een hogere hoogte nodig heeft dan een woonruimte en bovendien de invulling op deze locatie evenzeer een specifieke stedenbouwkundige afweging vraagt gezien haar omgeving.
- Het 'doortrekken van de serre' over de gehele breedte bewerkstelligt dat op straatniveau de gevellijn doorloopt.
- Het verschuiven van de voorgevel van de daarboven te bouwen woningen (1,5 m richting straatzijde) vangt beter het verschil op tussen de voorgevels van nr. 77 en van nr. 71. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht.
- De diepte van de winkelruimte en van de woningen is ruimtelijk aanvaardbaar. Bovendien wordt minder diepe bebouwing toegelaten ten opzichte van het geldende bestemmingsplan en wordt de werkplaats gesloopt, waardoor een groter deel van het binnenterrein vrij van bebouwing blijft.
- Het huidige pand is niet aangewezen als monument (overigens geeft de aanvrager aan dat de vele verbouwingen hebben geleid tot bouwtechnische gebreken).
- Het parkeren voor de bewoners en het winkelpersoneel kan op eigen terrein worden opgelost. Zoals gebruikelijk in het winkelgebied kunnen bezoekers gebruik maken van de betaald parkeren voorziening.
Voorts is niet - uit onderzoek - gebleken dat belemmeringen aanwezig zijn.
In hoofdstuk 4 Haalbaarheid wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren. Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan het hiervoor beschreven gewenste
Hoofdstuk 3 Beleid
In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.
3.1 Rijksbeleid
Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVRI schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De hoofddoelen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid voor de periode 2020 - 2028 zijn:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van het land;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daartoe worden 12 nationale belangen geformuleerd. Daarnaast wordt de rijks- verantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening vastgelegd.
Provincies en gemeenten worden meer verantwoordelijk. Voor een aantal onder- werpen is geconcludeerd dat het rijk zijn bevoegdheid tot het stellen van algemene regels zou moeten inzetten.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is vastgelegd welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Onderhavig plan raakt het rijksbeleid niet.
3.2 Provinciaal Beleid
Na de invoering van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.
De provinciale visie op ruimtelijk gebied is vastgelegd in deze algemene structuurvisie. De structuurvisie is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten in Gelderland worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.
Het provinciale beleid richt zich op het groenblauwe raamwerk (natuur en water) en het rode raamwerk (stedelijke functies en infrastructuur). Het overige provinciale grondgebied wordt het multifunctionele gebied genoemd en is het domein van de gemeenten die daartoe in regionaal verband samenwerken.
Het dorp Velp ligt binnen het rode raamwerk in het (inter)nationale stedelijke netwerk Knooppunt Arnhem Nijmegen (KAN). De locatie behoort tot het bebouwd gebied 2000. Het verder ontwikkelen van het bestaand stedelijk gebied tot een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers staat hier voorop.
Bij stedelijke transformatie gaat het daarbij om beter, efficiënter en hoogwaardiger benutten van het stedelijke gebied.
De beschermingskaart en de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling behorende bij het streekplan zoomen niet in op het dorp Velp.
Gezien de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt, hebben Provinciale Staten van Gelderland op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld en laatstelijk gewijzigd op 27 juni 2012. De gewijzigde verordening is 5 juli 2012 in werking getreden. Daarin zijn punten van provinciaal beleid juridisch vastgelegd. In deze verordening zijn geen bepalingen opgenomen die voor onderhavig bestemmingsplan van belang zijn.
De provinciale Woonvisie is de leidraad voor een voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking. Het woningaanbod moet aansluiten op de voorkeuren van bewoners. Gezien de kleinschaligheid van onderhavig plan zal hiervan sprake zijn.
De provinciale Milieuverordening geeft geen aanleiding voor opmerkingen ten aanzien van deze locatie.
Onderhavig plan is niet strijdig met het provinciale beleid of de verordening.
Stadsregio Arnhem Nijmegen
Binnen de provinciale kaders zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. Ook in het regionale structuurplan van het voormalige Knooppunt Arnhem-Nijmegen wordt niet verder ingezoomd op het dorp. De locatie ligt binnen de woningbouwcontour die om het dorp is getrokken.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Het in 2006 vastgestelde gemeentelijke structuurplan Een droom om in te wonen zoomt niet in op de voorgestane ontwikkeling.
In de Woonvisie, vastgesteld door de raad op 26 mei 2009, is de lijn voor de jaren 2009 t/m 2013 dat expliciet aandacht uitgaat naar het verbeteren van de kwaliteit bestaande woningvoorraad. Omschreven is dat de gemeente Rheden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. In vergelijking met de voorgaande periode ligt de focus meer op kwaliteit en in het bijzonder op een kwaliteits- verbetering van de bestaande woningvoorraad. Speerpunten zijn: werk maken van herstructurering, woningaanpassingen ten behoeve van senioren, investeren in duurzaamheid en particuliere woningverbetering. Daarnaast blijft nieuwbouw een belangrijk item.
In juni 2011 heeft de gemeenteraad een aantal uitgangspunten voor nieuwe woningbouw initiatieven vastgesteld. Op basis daarvan is de gemeente terughoudend bij het verlenen van medewerking aan nieuwe (particuliere) initiatieven waarbij per saldo meer dan 5 woningen aan de voorraad worden toegevoegd. Er wordt gewerkt met het 'nee, tenzij'-principe: nieuwe initiatieven die gemeentelijke medewerking verlangen, krijgen alleen een positief advies wanneer deze aantoonbaar tegemoet komen aan de woningbehoefte of een specifiek maatschappelijk belang dienen.
De Ruimtelijk-economisch sterkte-zwakte analyse centrumgebied Velp uit 2010 laat zien dat ruimte aanwezig is voor de voorgenomen winkelfunctie.
Het voorliggend bestemmingsplan past binnen het gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Haalbaarheid
Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.
4.1 Geluid
De Wet geluidhinder is voor het onderdeel weg- en railverkeerslawaai van toepassing op geluidgevoelige gebouwen -in onderhavige bestemmingsplan de woningen- die zijn geprojecteerd binnen zones van (al dan niet) in het plangebied gelegen (spoor)wegen. Wegen die deel uitmaken van een woonerf en van een 30-kilometer zone zijn daarvan uitgezonderd.
De voorkeurswaarde voor geluidbelasting die wordt veroorzaakt op een gevel door het wegverkeer bedraagt zowel in binnenstedelijk als in een buitenstedelijk gebied 48 dB. In een binnenstedelijke situatie kunnen hogere grenswaarden worden vastgesteld tot en met 63 dB.
Voor het railverkeer geldt een voorkeurswaarde van 55 dB op een gevel en kan een hogere waarde worden vastgesteld tot 68 dB.
Aan de orde is het toelaten van nieuwe bovenwoningen aan de Hoofdstraat 73-75 binnen een iets anders geprojecteerd bouwvlak, en een woning aan de Oranjestraat waar deze geluidgevoelige functie voorheen niet was toegelaten. Alleen de Hoofdstraat en de Rozendaalselaan zijn gezoneerde wegen. Evenwel zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de Oranjestraat, de Frederikstraat, de Parkstraat en de Emmastraat, zijnde 30 km wegen, bij de berekeningen betrokken.
Uit het akoestisch onderzoek Geluidbelasting wegverkeer en railverkeer op locatie Hoofdstraat 73/75 te Velp van Adviesburo Van der Boom, gedateerd 10 januari 2012, blijkt het volgende.
De geluidsbelasting op de gevels in het plangebied ten gevolge van het railverkeer blijft onder de voorkeurswaarde. Ten aanzien van het wegverkeer wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
Al het wegverkeer veroorzaakt alleen op de noord- en de westgevel van de geplande woningen aan de Hoofdstraat een hogere geluidsbelasting dan de voorkeurswaarde.
Met ingang van 1 juli 2012 is de Wet geluidhinder gewijzigd. In de wet zijn voor spoorwegen en rijkswegen geluidproductieplafonds opgenomen. Deze geluidproductieplafonds zijn ook input voor akoestische onderzoeken in de nabijheid van de spoorweg en of rijksweg.
Voor de locatie is evenwel reeds een akoestisch onderzoek verricht op basis van het oude recht. Om te voorkomen dat een nieuw onderzoek moet worden verricht overeenkomstig de huidige regels, geldt een overgangsrecht. Wanneer een ontwerpbestemmingsplan met (indien noodzakelijk) een ontwerp hogere waarde besluit ter inzage is gelegd na 1 juli 2012 maar voor 1 juli 2013 dan kan deze procedure gevoerd worden volgens het oude recht (art. XI, tweede lid onder a).
Omdat een nieuw onderzoek kosten met zich brengt en het planologische traject verlengd, is gekozen voor toepassing van het oude recht.
Burgemeester en wethouders hebben met inachtneming van het op 1 juli 2008 door hen vastgestelde beleid ter zake van het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarden, na een gevoerde ontheffingsprocedure waarin geen zienswijzen zijn kenbaar gemaakt, op 21 november 2012 de hogere grenswaarden vastgesteld. En wel als volgt.
betreft gevel/ immisiepunt | aantal woningen | vastgestelde geluidsbelasting | geluid afkomstig van |
Hoofdstraat 73-75 te Velp | max. 6 | 63 dB | Hoofdstraat |
Hoofdstraat 73-75 te Velp | max. 6 | 52 dB | Rozendaalselaan |
4.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Omdat bekend is dat in onderhavig plangebied een deel van het terrein ernstig is verontreinigd en omdat aan de zijde van de Oranjestraat een woningbouw- bestemming wordt gevraagd, is voor het plangebied een bodemonderzoek inclusief een asbestonderzoek gevraagd.
Het uitgevoerde onderzoek Verkennend milieukundig bodemonderzoek Hoofdstraat 73-75 te Velp, van IDDS, gedateerd 22 november 2011 en genummerd 1110D652/RKO/rap1 is in de bijlagen opgenomen. Het heeft betrekking op de gronden ten zuiden van de bebouwing aan de Hoofdstraat. Uit de boorstaten blijkt evenwel dat een deel niet is onderzocht.
De resultaten van dit onderzoek en de bekende gegevens, zijn aanleiding om de bestemming Wonen te beperken tot het wel onderzochte gebied van het perceel F 2716. Het niet onderzochte deel krijgt de bestemming Centrum zonder bouwmogelijkheden.
Uit dit onderzoek blijkt dat op en in de bodem geen asbest is aangetroffen. De bovengrond is verontreinigd en de ondergrond licht verontreinigd evenals het grondwater.
Voor het ernstige geval van bodemverontreiniging is nog geen saneringsplan opgesteld of een BUS-melding gedaan. Aanvrager heeft verklaard tot sanering over te gaan en hiervoor de financiële middelen beschikbaar te hebben. Overigens kan de aanleg van het parkeerterrein in verband met de aanwezige ernstige verontreiniging niet zonder toestemming van de provincie Gelderland.
In het kader van de omgevingsvergunning zal een onderzoek moeten worden overgelegd voor het bouwen aan de zijde van de Hoofdstraat en de woning aan de Oranjestraat.
4.3 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie.
De VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is toegesneden op de specifieke omstandigheden in de gemeente. De indeling van de gemeente in omgevingstypen, een systematiek voor het variëren van hinderafstanden ten opzichte van een omgevingstype en een lijst waarin alle, nader gespecificeerde, typen van inrichtingen zijn opgenomen, is vastgelegd in de notitie Milieuzonering welke deel uitmaakte van het raadsbesluit van 24 mei 2004 inzake de werkwijze bij de actualisering van de bestemmingsplannen.
Deze werkwijze is 27 april 2010 bij raadsbesluit bevestigd bij de vaststelling van een nieuwe inrichtingenlijst gebaseerd op het de laatste VNG-uitgave in 2009.
De toetsing of volgens die systematiek kan worden meegewerkt aan het leggen van een bedrijfs-/woonbestemming, wordt voortgezet in de digitale bestemmingsplannen zoals die thans worden vervaardigd. Daarbij wordt bij een finale afweging rekening gehouden met het gestelde in de laatste VNG-uitgave. Aldus wordt een ruimtelijke scheiding bereikt tussen hindergevoelige en hinderveroorzakende functies.
In onderhavige situatie betekent milieuzonering dat tussen een hinderveroorzakende functie toegelaten binnen de bestemming Centrum en een hindergevoelige functie (wonen) een bepaalde afstand wordt aangehouden. Binnen de bestemming worden volgens de bijlage Lijst van maatschappelijke voorzieningen en de Lijst van vormen van cultuur en ontspanning bij de regels alleen inrichtingen toegelaten die genoemd zijn onder A of B. Het gebied waar de ontwikkeling is voorzien, is in het geldende bestemmingsplan aangemerkt als een gemengd gebied. Er is gezien de liggen in de invloedsfeer van de doorgaande transportroutes (de Hoofdstraat en de spoorlijn) en voorts de functiemenging aan de noordzijde, geen aanleiding om anders te oordelen. Dit betekent dat inrichtingen genoemd onder A en B uit dat oogpunt aanvaardbaar zijn. Daarbij wordt aangetekend dat daarmee de daadwerkelijke vestigingsmogelijkheid niet vaststaat. Voldaan moet bijvoorbeeld worden aan de parkeereisen die aan de gewenste functie zijn verbonden.
Anderzijds worden in het plangebied woningen toegelaten. Als deze worden gebouwd binnen de berekende milieucontour van een in de omgeving aanwezige inrichting, dan heeft dat gevolgen voor die inrichting. Hiervan is in onderhavig plan geen sprake omdat omliggende inrichtingen een berekende milieucontour van 0 meter hebben en volgens het vastgestelde beleid bij een berekende milieucontour van 10 meter en een feitelijk kleinere afstand wordt geaccepteerd als geen sprake is van gevaar.
In onderhavige situatie vormt het aspect milieuzonering derhalve geen belemmering.
4.4 Luchtkwaliteit
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
De luchtkwaliteitsnormen in de Nederlandse wetgeving zijn gebaseerd op de Europese luchtkwaliteitseisen. Sinds 11 juni 2008 geldt de richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb EG L 152). Vooruitlopend op deze nieuwe Europese richtlijn is op 15 november 2007 reeds de zogenoemde Wet luchtkwaliteit van kracht geworden, officieel titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet lucht- kwaliteit bevat de Europese luchtkwaliteitseisen en de basisverplichtingen op grond van de richtlijn, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen (meten en berekenen) van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringsregels die behoren bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is in 2007 ook de Algemene Maatregel van Bestuur Niet in betekende mate (Besluit NIBM) in werking getreden. In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip niet in betekende mate.
Met het ingaan van het NSL gelden er per 1 augustus 2009 nieuwe grenzen voor wat niet in betekende mate is: het begrip is nu gedefinieerd als 3% en minder van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen onderzoek meer nodig zijn.
Dit bestemmingsplan voorziet in een toename met enkele woningen en iets meer winkelruimte waarbij een bedrijfsfunctie verdwijnt, zodat verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit achterwege kan blijven.
4.5 Externe Veiligheid
Beoordelingskader
Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico's moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaardbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering.
Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Dat is de overlijdenskans die een persoon loopt door op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent aanwezig te zijn. In de tweede plaats gaat het om de kans op een groep dodelijke slachtoffers door een ongeval met een gevaarlijke stof, ofwel het groepsrisico. Dit risico drukt de kans uit op een ramp van bepaalde omvang in doden.
Voor transportassen zijn de regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRNVGS), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Alle drie de besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm, maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het bestemmingsplan.
Planbeoordeling
Het plan maakt het bouwen van een bestaand beperkt kwetsbaar object aan de Hoofdstraat (een winkel) ter plaatse van een showroom mogelijk. Daarnaast worden aan de Hoofdstraat kwetsbare objecten (woningen) herbouwd waarbij het aantal toeneemt met 2 hooguit 4 woningen ten opzichte van de bestaande situatie.
In de omgeving van het plan vinden activiteiten met gevaarlijke stoffen plaats. Naar het aspect externe veiligheid is een onderzoek verricht. In het Rapport betreffende een quick scan externe veiligheid Hoofdstraat 73-75 te Velp van IDDS, gedateerd 7 december 2011 en genummerd 1110D652/RKO/rap2, is hier nader op ingegaan. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen. In dit onderzoek zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd.
Uit de inventarisatie volgt dat sprake is van één risicobron: de spoorlijn Arnhem – Zutphen. Tussen het plangebied en de spoorlijn de bebouwing aan de Oranjestraat en de Noorder Parallelweg.
Onderstaand wordt deze risicobron nader beschouwd.
Kwantitatieve beoordeling
Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRNVGS) houdt het bevoegd gezag bij vaststelling van plan in het kader van Wet ruimtelijke ordening rekening met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem–Zutphen.
Hoewel thans volgens de provinciale risicoatlas geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is het gewenst bij een beschouwing gedurende de bestemmingsplanperiode rekening te houden met de Algemene Maatregel van Bestuur Basisnet Spoor. Daarin wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoorlijn gemaximaliseerd. Het volgende vervoer van gevaarlijke stoffen kan over de spoorlijn Arnhem–Zutphen plaatsvinden:
A (LPG, brandbare gassen): 1700, B2 (Toxische gassen): 200, B3 (zeer toxische gassen): 0, C3 (brandbare vloeistoffen): 1050, D3 (toxische vloeistoffen): 50 en D4 (zeer toxische vloeistoffen): 50.
Kwalitatieve beoordeling
Het plan genereert per saldo een (geringe) afname in aantallen van aanwezige personen in de dagperiode doordat het garagebedrijf wordt afgebroken en een beperkt aantal woningen wordt toegevoegd. Zeker in relatie met de totale populatie die zich binnen de invloedsfeer van de spoorlijn bevindt, zal een verschil rekenkundig niet tot uitdrukking komen in het groepsrisico Het groepsrisico is derhalve niet verder gekwantificeerd.
Bekend is voorts uit een recent onderzoek, uitgevoerd voor een andere locatie in Velp gelegen nabij de spoorlijn, dat uit een berekening van het plaatsgebonden risico met RDM II de 10-6 risicocontour niet aanwezig is en de 10-8 risicocontour zich op een afstand van 12 meter van de spoorlijn bevindt.
Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, is een verantwoording van het groepsrisico nodig.
Onderstaand wordt ingegaan op de verantwoording groepsrisico. Hiervoor is advies aangevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Op 18 juli 2012 heeft de gemeente het advies ontvangen. Dit advies is als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Bij dit advies wordt opgemerkt dat de VGGM uitgaat van het effect, en in het kader van het bestemmingsplan de kans op dat effect wordt beschouwd.
Verantwoording groepsrisico
- Ligging GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde
De ontwikkeling voorziet niet in een relevante toename van het aantal personen in het invloedsgebied in de dagperiode of in de maatgevende avondperiode. Het is dan ook niet aannemelijk dat het aantal personen per hectare van rustige woonwijk wordt overstegen door deze ontwikkeling. De ontwikkeling blijft van uit dit oogpunt acceptabel.
In de omgeving van het plangebied zijn geen nieuwe ruimtelijke plannen voorzien waardoor het aantal aanwezigen in de nabijheid van dit plangebied en in de nabijheid van de spoorlijn veel groter zal worden.
- Maatregelen aan de bron
Dit bestemmingsplan voorziet niet in maatregelen aan de spoorlijn. Met in de inwerkingtreding van het Basisnet Spoor wordt er een plafond ingesteld voor de vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem-Zutphen.
Het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtgebied ter beperking van het groepsrisico (GR) door het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel. Daarnaast ligt het buiten het bereik van de initiatiefnemer.
- Nut en noodzaak van de ontwikkeling
Aan de orde is het toelaten van een ontwikkeling die beter past binnen het kernwinkelgebied van Velp en waarbij bedrijfsactiviteiten op een binnenterrein onmogelijk worden gemaakt. Met deze ontwikkeling wordt een ruimtelijk betere invulling gegeven aan gronden gelegen in de kern van het dorp.
Daarbij geldt dat de achterzijde van het bouwvlak waarbinnen de bovenwoningen kunnen worden gebouwd ten opzichte van het huidige bouwvlak voor boven- woningen slechts 1,5 meter richting spoorlijn opschuift. De werkplaats die dichter op de spoorlijn ligt, vervalt.
- De mogelijkheid van zelfredzaamheid van de bevolking
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk waarbij het aantal woningen iets zal toenemen, en de activiteiten van een garagebedrijf zullen worden beëindigd, op een afstand van hemelsbreed 210 meter van de spoorlijn. Het realiseren van een ontsluiting van de woningen aan de Hoofdstraat, tussen de winkels, niet gewenst. De mogelijkheid om te vluchten in een van het spoor af gekeerde richting zal op perceelsniveau wel beschikbaar zijn, er blijft een verbindingspad richting Hoofdstraat. In de winkel en de bovenwoningen zullen zelfredzame personen aanwezig zijn. Zij kunnen ook bij een dreigende BLEVE tijdig worden gewaarschuwd.
De initiatiefnemer is van dit advies in kennis gesteld. Omtrent het advies om aan de noordzijde van het gebouw te voorzien in (nood)uitgangen voor de winkel en de bovenwoningen, wordt opgemerkt dat dit niet is te borgen in het bestemmingsplan.
- De mogelijkheid voor de bestrijding van een calamiteit
In het slechtste geval is sprake van een ongeval op het spoor waarbij zich een BLEVE "boiling liquid expanding vapour explosion" (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie) voordoet. Bij een BLEVE ligt het plangebied binnen de afstand van 400 meter vanaf het spoor. Deze afstand wordt gehanteerd als 1%-letaalcontour. De bluscapaciteit langs het spoor zal niet voldoende zijn om een aangestraalde tank effectief te koelen in het ergste scenario.
Als realistisch scenario is sprake van een plasbrand. Het plangebied iligt dan buiten de 1%-letaalcontour waarvoor een afstand van 45 meter van de spoorlijn wordt gehanteerd.
In de omgeving van het plangebied zijn, aldus het advies van de Brandweer Rijn-IJssel van 7 augustus 2012 voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig. Het bouwwerk is van twee kanten benaderbaar en daarmee voldoende bereikbaar.
- Mogelijkheden hulpverlening
Bij een plasbrand op het spoor kan in het plangebied hulp worden geboden.
Bij een BLEVE zal in het plangebied de hulpverlening, gezien de dan te verwachten grote hulpvraag, tekort schieten.
Conclusie
Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid voor (vervangende) nieuwbouw binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem–Zutphen. Gezien het vorenstaande wordt de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt uit een oogpunt vanuit veiligheidsrisico's als een acceptabele ontwikkeling gezien. Ten opzichte van de bestaande situatie vindt nauwelijks of geen verslechtering plaats. Desalniettemin resteert er een restrisico. Dit risico wordt gezien de kans acceptabel bevonden.
Ten slotte wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling zelf uit het oogpunt van externe veiligheid geen risico vormt.
4.6 Verkeer
Verkeersbewegingen
Toegelaten wordt een inrichting die past binnen de bestemming Centrum met bovenwoningen. Aangezien voorheen aldaar een inrichting binnen de bestemming Voorzieningen met bovenwoningen en Werken was toegelaten, zal naar mag worden aangenomen in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen nauwelijks veranderen, zeker gezien de verkeersintensiteiten op de Hoofdstraat en Oranjeweg. De locatie wordt voor het personeel en ten behoeve van de woningen ontsloten vanaf de Oranjestraat. Deze straat heeft een zodanig capaciteit dat de verkeers- afwikkeling en de verkeersintensiteit op deze straat niet negatief beïnvloed zullen worden.
Parkeren
Voldaan moet worden aan de normen van de Bouwverordening met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het onderhavige perceel. Op basis van de (maximale) mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, heeft een voorlopige toets plaatsgevonden gebaseerd op een winkel met bovenwoningen en een woning op het achterterrein. Op het bijbehorende terrein kunnen de benodigde parkeerplaatsen voor het personeel en de woningen gerealiseerd worden. De bezoekers van de winkel kunnen, net zoals bij de overige winkels en voorzieningen in het winkelgebied, gebruik maken van de centrale (betaalde) parkeerplaatsen.
In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.
4.7 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zo bijvoorbeeld de daken.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen. In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn. Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.
Thema | Toetsvraag | Relevant | |
Hoofdthema's | |||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | 1. Nee 2. Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | 1. Nee 2. Nee 3. Nee | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | 1. Nee 2. Ja 3. Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | 1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee | |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? | 1. Nee 2. Nee 3. Nee | |
Grondwaterkwaliteit | Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënsiche of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | 1. Nee 2. Nee | |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | Nee | |
Natte Natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | 1. Nee 2. Nee | |
Inrichting en Beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | 1. Nee 2. Nee | |
Aandachtsthema's | |||
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Gezien de uitkomsten in voorgaande tabel blijkt dat het plan kansen biedt voor het afkoppelen van het hemelwater van de vuilwaterriolering.
In het uitgevoerde bodemonderzoek is vermeld dat het grondwaterniveau zich op circa 4,9 meter beneden maaiveld bevindt en dat de bodem van het terrein globaal vanaf maaiveld tot een diepte van circa 6,5 m beneden maaiveld bestaat uit matig fijn zand. Het bergen van hemelwater is derhalve realiseerbaar.
Opgemerkt wordt dat per 1 april 2012 het Bouwbesluit 2012 bij nieuwbouw verplicht tot het op eigen terrein bergen van hemelwater, tenzij dit niet mogelijk blijkt te zijn.
Geconcludeerd wordt dan ook dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
4.8 Cultuurhistorie
De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt niet in een beschermd dorpsgezicht. Het pand is evenmin aangewezen als beschermd monument.
Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde.
De bescherming van deze waarden is per 1 september 2007 wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Gemeenten moeten zorgdragen dat in de bestemmingsplannen het belang van de archeologische monumentenzorg wordt meegewogen. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan de provincie archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoord. Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door de regioarcheoloog bepaald aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.
Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt derhalve vooronderzoek gedaan indien de verwachting luidt dat archeologische waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn. Voor onderhavig plangebied is geconstateerd dat het plangebied ligt binnen het archeologisch aandachtsgebied en een inventariserend archeologisch onderzoek moet worden verricht omdat de ingreep groter is dan 100 m² en dieper dan 30 cm.
Uit het Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende faseHoofdstraat 73-75, Velp Gemeente Rheden, van IDDS, gedateerd november 2011 en genummerd 30731011/49102, blijkt dat indien buiten de bekende verstoringen dieper wordt gegraven dan 80 centimeter beneden maaiveld, er archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk is. Een dergelijk onderzoek behoeft goedkeuring van het gemeentebestuur.
Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
De bescherming van archeologische waarden in onderhavig plangebied is verzekerd door het opnemen van een aanlegvergunningstelsel voor dat deel van het perceel dat niet is bebouwd. Tevens is met initiatiefnemer op 28 juni 2012 overeen- gekomen dat het verwijderen van de kelder en ondergrondse tanks archeologisch wordt begeleid.
4.9 Ecologie
Het plangebied bevindt zich niet in, of in de buurt van, een speciale beschermings- zone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de ecologische hoofdstructuur of natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.
Soortbescherming ingevolge de Flora- en faunawet is wel van toepassing op het plangebied.
Uit de verrichtte Quick scan Flora- en faunawet Hoofdstraat 73-75 te Velp, van IDDS, gedateerd 7 december 2011 en genummerd 11105456/NHO/rap2, blijkt dat in het plangebied geen beschermde soorten voorkomen en ook niet worden verwacht. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Opgemerkt wordt dat bij sloop van de bebouwing en de herinrichting te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht die voortvloeit uit de Flora- en faunawet.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan.
4.10 Bezonning
Na de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is vanwege een ingebrachte zienswijze inzicht gevraagd in de bezonning van het pand Hoofdstraat 71a.
Voor dit aspect bestaat geen formele eisen. Om een oordeel te kunnen geven wordt gebruik gemaakt van de normen die TNO heeft geformuleerd. Het is in den lande gebruikelijk, en in de jurisprudentie geaccepteerd, dat gebruik wordt gemaakt van de lichte norm. Daarbij is sprake van voldoende bezonning bij tenminste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober (gedurende 8 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer.
Om dat inzicht te krijgen is op 28 februari 2013 ontvangen de Bezonningsstudie Winkelruimte met bovenliggende appartementen aan de Hoofdstraat 73-75 te Velp van Rooding architecten.
Uit dit onderzoek blijkt het onderhavige bestemmingsplan op de bezonning van de noordgevel van dat plan geen invloed heeft. De zuidgevel voldoet niet alleen aan de lichte maar ook aan de zware TNO-norm van 3 mogelijke zonuren per dag in de periode 21 januari tot en met 22 november.
Voor de ramen in het zijdakvlak aan de kant van Hoofdstraat 73-75 geldt dat bij uitvoering het bestemmingsplan het aantal mogelijke zonuren op op 19 februari 2 uur bedraagt en op 21 oktober 1,5 uur. De ramen in dat dakvlak zijn volgens de verleende bouwvergunning bedoeld voor slaapvertrekken en de badkamer. Daarvoor geldt geen norm.
Gezien het het beperkte verschil ten opzichte van de lichte norm voor deze zijramen, wordt overwogen dat -ook als de kap wordt gebruikt als woonkamer- de ligging van het pand in het centrum van Velp schaduwwerking inherent is aan de stedenbouw- kundige structuur ter plaatse. De Hoofdstraat kenmerkt zich door een hoge bebou- wingsdichtheid en een gesloten straatgevel. Het bebouwingsbeeld is gevarieerd bestaande uit bouwvolumes waarvan de bouwhoogten in de directe omgeving 10 tot 14 meter bedragen. Daarnaast kan volgens het geldende bestemmingsplan de zijgevel van het pand Hoofdstraat 73-75 verder worden opgetrokken tot een hoogte van 12 meter.
Het aspect bezonning geeft geen aanleiding uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening af te zien van de bouwmogelijkheden die onderhavig plan biedt.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger en de overheid.
In de digitale omgeving zijn de bestemming en daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.
Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van het bestemmingsplan Velp-Midden. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.
5.2 Procedure
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.
De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.
Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
5.3 Dit Bestemmingsplan
De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestemming Centrum gelegd.
- Met bestemming Centrum is aangegeven dat het gebruik niet is beperkt tot detailhandel, langs de Hoofdstraat wordt een menging van functies toegelaten. Uit de bijlage bij de regels blijkt welke inrichtingen nog meer onder Centrum vallen. Op de verdiepingen mag worden gewoond. Daarnaast zijn zoals gebruikelijk allerlei bijbehorende voorzieningen binnen de bestemming toegelaten.
- Het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van deze bestemming is binnen de bouwvlakken toegelaten. Hieraan zijn per bouwvlak maxima verbonden. Daarmee wordt een goede aansluiting om de omgeving beoogd. In onderhavig plan is ook de goothoogte is gemaximaliseerd. Deze hoogten zijn uit steden- bouwkundige overwegingen is afgestemd op het naastgelegen panden.
- Het plan voorziet binnen de bestemming Centrum niet in de mogelijkheid om buiten de bouwvlakken bijgebouwen te realiseren. Het bouwvlak loopt door tot achter de woningen en biedt daarmee voldoende mogelijkheden. De gekozen opzet bewerkstelligt dat het binnenterrein voldoende vrij van bebouwing blijft.
- Tevens is op het onbebouwde deel van het perceel aangeduid als archeologisch aandachtsgebied waarbinnen bij ingrepen in de bodem van een bepaalde omvang en diepte als vervolgonderzoek het graven proefsleuven is voorgeschreven.
Regels
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken.
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) aanlegvergunningstelsels en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Toegespitst op onderhavig bestemmingsplan wordt opgemerkt dat dit plan de bestemming Centrum toekent aan de daarin begrepen gronden.
- Voor deze locatie is specifiek beoordeeld of de gewenste bebouwing toelaatbaar is. Wat wordt toegelaten binnen de bestemming Centrum is deels opgenomen in de bijlagen bij de regels. In de Lijst van maatschappelijke voorzieningen en in de Lijst van vormen van cultuur en ontspanning is op basis van milieuzonering een indeling gemaakt naar zwaarte van de inrichting. Deze lijsten bevatten alle inrichtingen op deze gebieden. Aangezien dit deel van Velp in het kader van milieuzonering is aangeduid als gemengd gebied, komen gelet op de afstand tussen het bouwvlak of het perceel tot hindergevoelige bestemmingen (woningen) rondom het plangebied alleen inrichtingen van categorie A en B in aanmerking voor toelating. Met dergelijke lijsten krijgt een bestemmingsplan de gewenste globaliteit en houdt het plan zijn functie: aangeven wat ruimtelijk toelaatbaar is. Daarmee wordt de globaliteit gehandhaafd die vanaf de start van de actualisatieslag in 2004 uitgangspunt van gemeentelijk beleid is.
- Voorts zijn op de verdiepingen maximaal 6 woningen toegelaten. Aldus blijft het aantal toe te voegen woningen lager dan 5 stuks hetgeen uit volkshuisvestelijk oogpunt acceptabel wordt gevonden zonder een nadere volkshuisvestelijke onderbouwing. Tegelijkertijd verzekert het maximaliseren van het aantal woningen dat de parkeerbehoefte beperkt blijft.
- Immers per toegelaten functie kent de bouwverordening een parkeernorm. Uitgangspunt is dat het parkeren op het bijbehorende terrein geschied. Evenwel is voor het in het centrum van Velp gebruikelijk dat het parkeren voor de bezoekers geschied in het openbaar gebied. Voor het personeel en de woningen dient het parkeren op het bijbehorende terrein te worden afgewikkeld. Voor dit parkeren is ruimte op het achterterrein aanwezig.
- Volgens de standaard worden in de bestemming Centrum erf- afscheidingen toegelaten tot 2,5 meter. Gezien de ligging alsmede de functie van het binnenterrein is deze hoogte overgenomen.
Opgemerkt wordt dat een beperking in de aanwendingsmogelijkheden binnen de bestemming kan voortvloeien uit het vereiste van voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein. De bouwverordening bevat hieromtrent eisen. In een bijlage bij de bouwverordening zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van de bouwverordening bepaald bij de beoordeling van een bouwaanvraag.
Als dubbelbestemming geldt voor het niet door bouwactiviteiten verstoorde zuidelijke deel van de bestemming Centrum de bestemming Waarde - Archeologisch aandachtsgebied.
Deze bepaling is bedoeld om een eventuele verstoring van deze gronden zonder een afweging vooraf te voorkomen. Uit onderzoek is gebleken dat dieper dan 80 centimeter beneden maaiveld archeologische vondsten mogelijk zijn. Gezien de verwachtingsgraad is een sleuvenonderzoek gekoppeld aan een verstorings- oppervlakte groter dan 100 m².
Specifieke gebruiksregels
Het is gebruikelijk dat de bewoner aan huis een bedrijf of beroep mag uitoefenen. Daarvoor is een standaard ontwikkeld welke ook in dit bestemmingspan wordt toegepast.
Algemene afwijkingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en de algemene regels. In dit hoofdstuk worden ook regels gegeven over het bouwen van nutsvoorzieningen en het ondergronds bouwen. Dat het ondergronds bouwen geen negatieve gevolgen heeft voor het grondwatersysteem, kan worden aangetoond met een geohydrologisch onderzoek.
Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht.
Overgangs- en slotregel
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Vergelijking met de geldende bouwmogelijkheden
Vergeleken met het geldende bestemmingsplan laat de bestemming Centrum niet meer functies toe dan het geldende bestemmingsplan waarin de locatie is bestemd voor Voorzieningen.
Doordat feitelijk geen verschil meer bestond in het toegelaten gebruik binnen niet- vrijstaande bijgebouwen en hoofdgebouwen, is dit onderscheid in onderhavig plan vervallen. Er wordt in plaats daarvan gewerkt met maximale bouwhoogten binnen bouwvlakken. Het bouwvlak voor de woningen aan de Hoofdstraat is beperkt verruimd door de grenzen van het bouwvlak te verleggen. Aan de achterzijde zijn de bouwmogelijkheden door het nieuwe bouwvlak beperkt. Uit een oogpunt van een goede stedenbouwkundige inpassing wordt voor de hoofdbouwmassa een maximale goothoogte vastgesteld en kan de maximale bouwhoogte worden verhoogd.
Daarnaast is door een verdergaand inzicht in de archeologische waarden, voor een deel van het terrein een archeologische dubbelbestemming opgenomen
5.4 Reikwijdte Bestemmingsplan
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouw- mogelijkheden, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de door de gemeenteraad vastgestelde bouwverordening. Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het bouwplan, eventuele gemeentelijke maatregelen op het perceel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade.
Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is reëel.
Overigens betreft de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen bouwplan waarvoor op grond van de Wro een grondexploitatieplan behoeft te worden opgesteld.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg En Inspraak
Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat plannen van lokaal belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard van het bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.
Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg gepleegd. Uit de reactie van het waterschap Rijn en IJssel d.d. 12 juni 2012 blijkt dat zij geen op- of aanmerkingen heeft. De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden is vanwege de ligging ten opzichte van de spoorlijn over het aspect externe veiligheid om een reactie gevraagd. Uit de brief van 13 juli 2012 blijkt dat vanuit een oogpunt van hulpverlening de situatie niet of nauwelijks wijzigt. De reactie is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor bij bestemmingsplannen. Gezien de beperkte omvang en inzichtelijkheid van de toegelaten ontwikkeling is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven.
De vooraankondiging is op 4 april 2012 geplaatst op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad. De Rhedenaar wordt tevens geplaatst op de website van de gemeente. De vooraankondiging is daarnaast geplaatst op de gemeentelijke website.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van 21 september tot en met 1 november 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is op 19 september 2012 bekend gemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.
Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload. De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Velp.
De beantwoording van de 4 ingebrachte zienswijzen is verwoord in een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Eén zienswijze is aanleiding geweest om een bezonningsstudie te laten vervaardigen.
De zienswijzen geven geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.
Wel is ambtshalve aanleiding gevonden om de standaardlijst van Maatschappelijk voorzieningen alsnog toe te snijden op de locatie. Daarom is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.
Tenslotte wordt opgemerkt dat in de toelichting paragraaf 4.10 Bezonning is ingevoegd en dat voorts na de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan Hoofdstuk 3.1 is geactualiseerd.
Bijlage 1 Lijst Van Maatschappelijke Voorzieningen
Bijlage 1 Lijst van maatschappelijke voorzieningen
Bijlage 2 Lijst Van Vormen Van Cultuur En Ontspanning
Bijlage 2 Lijst van vormen van cultuur en ontspanning
Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 3 Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek En Geohydrologie
Bijlage 2 Bodemonderzoek en geohydrologie
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Natuurwaarden Onderzoek
Bijlage 5 Natuurwaarden onderzoek
Bijlage 6 Bezonningsonderzoek
Bijlage 7 Reactie Waterschap
Bijlage 8 Reactie Veiligheidsregio
Bijlage 8 Reactie Veiligheidsregio