KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 4 Natuur - Houtsingels
Artikel 5 Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 4 (Laag)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Zone - Bomenstructuur
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
2.2 Wet Op De Lijkbezorging
2.3 Omgevingsvisie Gelderland
2.4 Omgevingsverordening Gelderland
2.5 Structuurvisie Scherpenzeel
Hoofdstuk 3 Bestaande En Nieuwe Situatie
3.1 Bestaande Situatie
3.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid En Overige Aspecten
4.1 Milieuaspecten
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumenten
4.3 Ecologie
4.4 Waterparagraaf
4.5 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats
5.2 Bestemming Natuur - Houtsingels
5.3 Overige Bestemmingen En Aanduidingen
Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg
6.1 Vooroverleg
6.2 Voorontwerp
6.3 Ontwerp

Bestemmingsplan Begraafplaats Kolfschoten 18

Bestemmingsplan - Gemeente Scherpenzeel

Vastgesteld op 18-02-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1.1 plan
het bestemmingsplan 'Begraafplaats Kolfschoten 18' met identificatienummer NL.IMRO.0279.BP2015BplKfschtn18-vg01 van de gemeente Scherpenzeel;
1.1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.1.5 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.
1.1.6 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
1.1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
1.1.8 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.1.10 bestaande bebouwing
bebouwing die legaal bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.1.11 bestaand gebruik
gebruik zoals legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.1.16 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.1.18 cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.1.20 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschaps- en / of natuurwaarden;
1.1.21 landschappelijke waarden
aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.1.22 landschapselement
een kleinschalig beplantingselement, zoals een bossage, houtwal, houtsingel, steilrandbeplanting, of een waterpartij;
1.1.23 natuurlijke waarden
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.1.24 normale onderhouds- en/of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;
1.1.25 opslag
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze verhandeld worden;
1.1.26 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische- massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1.2.1 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
1.2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
1.2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
1.2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
1.2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
1.2.6 peil
a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk - Begraafplaats

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. begraafplaats;
b. water;
c. erven;
d. bruggen en duikers;
e. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen nuts- en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. gebouwen en overkappingen niet zijn toegestaan;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m en van overige andere bouwwerken niet meer dan 4 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van gronden ten behoeve van het bepaalde in lid 4.1 onder a. is, 1,5 jaar na inwerkingtreding van het plan, alleen toegestaan indien en zolang, de gronden met de bestemming 'Natuur – Houtsingels', zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het in bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan opgenomen inrichtingsplan.

Artikel 4 Natuur - Houtsingels

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Houtsingels' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het behoud, de bescherming of het herstel van de natuurlijke en landschappelijke waarden zoals deze vooral tot uitdrukking komen in de variëteit van de (opgaande) beplantingen;
b. een voetpad;
met de bijbehorende andere bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 4 (Laag)

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige lage archeologische verwachtingswaarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. bouwen ten behoeve van de in lid 5.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan;
b. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd;
c. het bepaalde in 5.2 onder a. en b.is niet van toepassing indien:
1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
3. bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 10.000 m² bedraagt.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van lid 5.2 met inachtneming van de volgende regels:
a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
I. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
II. het doen van opgravingen;
III. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
c. Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Artikel 7.1 Algemeen

a. Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming;
b. Onder strijdig gebruik als bedoeld onder a. wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het plan:
a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de op de kaart aangegeven afstand tussen enige bebouwingsgrens en enige weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning ter afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10 % mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de kaart aangegeven maten;
c. ten behoeve van de bouw van ondergrondse/bovengrondse bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
1. de inhoud van bovengrondse bouwwerken ten hoogste bedraagt 50 m³;
2. de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 4 m;
3. voor de bouw van masten ten behoeve van (zend- en ontvang) antennemasten, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 55 m.

Artikel 9 Overige Zone - Bomenstructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bomenstructuur' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de aanwezige waardevolle boomstructuur en beplanting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

Artikel 10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: 'Begraafplaats Kolfschoten 18' van de gemeente Scherpenzeel.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kolfschoten 18 in Scherpenzeel is een veehouderij aanwezig, met bijbehorende gronden. De eigenaar heeft het voornemen om in de nabijheid van het aanwezige erf een particuliere begraafplaats te realiseren. Daarvoor is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het perceel Kolfschoten 18 is gelegen in het buitengebied van Scherpenzeel, op circa 2,5 km afstand van het dorp. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente Scherpenzeel, sectie A, nummers 1027 en 1028.
De particuliere begraafplaats is geprojecteerd in de zuidwestelijke hoek van het perceel. Dit gedeelte (inclusief de gronden die nodig zijn voor de landschappelijke inpassing) vormt het plangebied van dit bestemmingsplan. Het plangebied meet ruim 1000 m².
afbeelding
Ligging in omgeving
afbeelding
Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal, rood omkaderd

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 maart 2014. In dit plan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap'. Daarmee zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf en het behoud en versterking van landschapswaarden.
Het resterende gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Natuur – Houtsingels'. Hiermee wordt de aanwezige groensingel langs de zuidgrens van het plangebied van bescherming voorzien. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het behoud van natuur- en landschapswaarden in de vorm van opgaande beplantingen.
Tevens heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)'. Hiermee worden archeologische waarden beschermd. Dit beschermingsregime geldt voor activiteiten met een grondbeslag dat groter is dan 1 hectare. Daar is in dit verband geen sprake van.
Een smalle strook langs de westgrens van het plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'overige zone – bomenstructuur'. Hiermee is de laanbeplanting langs de Kolfschoten van planologische bescherming voorzien.
Het realiseren van een begraafplaats is in de beschreven, agrarische bestemming niet mogelijk. Deze functie vindt niet plaats in het kader van agrarische bedrijfsvoering. Derhalve is voor de gewenste begraafplaats een herziening van het bestemmingsplan nodig.
afbeelding
Uitsnede plankaart met in rood omkaderd het plangebied

1.4 Leeswijzer

Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van het kabinet voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeenten hebben meer bevoegdheden in de ruimtelijke ordening gekregen. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
• de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
• de bereikbaarheid verbeteren;
• zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten weten beter wat er speelt in de regio en wat bewoners, bedrijven en organisaties willen. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Uit de SVIR volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de realisatie van een begraafplaats in het plangebied.

2.2 Wet Op De Lijkbezorging

De wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijk rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats. De wet schrijft voor dat een register wordt bijgehouden met de begraven lijken en een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven zijn.
Het Besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Voor de inrichting van een graf wordt aangegeven dat er zich minimaal 65 centimeter grond boven op de kist of het omhulsel moet bevinden. De afstand tussen de kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Tevens zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 centimeter, betekent dit dat de grondwaterstand 145 centimeter beneden maaiveld moet blijven. Voor graven met twee kisten, dient de grondwaterstand 80 cm lager te liggen, dus 2,25 m beneden maaiveld (uitgaande van een kisthoogte van 50 cm en de minimale tussenruimte van 30 cm).

2.3 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
•kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
•het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
•het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
•het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
•een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
•een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
•ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
•zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
•een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
•een gezonde en veilige leefomgeving;
•een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Uit de Omgevingsvisie Gelderland volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de realisatie van een begraafplaats in het plangebied.

2.4 Omgevingsverordening Gelderland

In de Statenvergadering van woensdag 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. De verordening bevat geen bepalingen die gelden voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

2.5 Structuurvisie Scherpenzeel

In de structuurvisie Scherpenzeel wordt voor het hele grondgebied van de gemeente Scherpenzeel aangegeven wat de ruimtelijke opgaven zijn. De structuurvisie beschrijft de ruimtelijke ambities en vormt een kwalitatief ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de komende 10 jaar. De structuurvisie beperkt zich tot de hoofdlijnen, maar kent evenwel een diepgang op Scherpenzeel Zuid met oog op de daar geplande dorpsuitbreiding. De structuurvisie is vastgesteld door de raad op 31 oktober 2013.
Voor het buitengebied ten noorden van het dorp geldt het volgende. De gemeente Scherpenzeel wil, in lijn met de koers van regio FoodValley en de provincie Gelderland, ondernemers die kiezen voor duurzaam ondernemen en inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen ruimte bieden. In het agrarisch gebied van Scherpenzeel is blijvend ruimte voor sterke agrarische bedrijven passend binnen het multifunctionele cultuurlandschap. De bestaande landschappelijke kwaliteiten vormen een belangrijke drager voor het gebied. Ontwikkelingen kunnen plaatsvinden binnen het landschappelijk raamwerk.
De nieuwe begraafplaats in het plangebied is functioneel inpasbaar in het noordelijke buitengebied van Scherpenzeel en wordt opgenomen in het aanwezige, landschappelijke raamwerk. De beoogde ontwikkeling is dan ook in lijn met de structuurvisie Scherpenzeel.

Hoofdstuk 3 Bestaande En Nieuwe Situatie

3.1 Bestaande Situatie

Omgeving
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van het dorp Scherpenzeel. Het landschap is te typeren is als een kampenlandschap. Dit is een kleinschalig landschap met een onregelmatig, bochtig wegenpatroon, onregelmatige perceelsvormen en veel opgaande begroeiing in de vorm van bospercelen, houtsingels, laanbeplantingen en erfbeplantingen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap.
afbeelding
Luchtfoto omgeving
Plangebied
Het perceel Kolfschoten 18 is gelegen nabij de kruising van de Kolfschoten met de Kolfschoterdijk. Op dit perceel bevindt zich een agrarisch erf en weidegrond. Het perceel ligt te midden van weilanden. Andere, bebouwde percelen liggen op ruime afstand.
In de zuidwestelijke hoek van het perceel ligt het plangebied. Het gaat om bosplantsoen, grenzend aan de openbare weg. Het bosplantsoen is aangeplant in de jaren 70 van de vorige eeuw en bestaat uit elzen, wilgen en ratelpopulieren. In het westen sluit het bosplantsoen aan op een houtsingel van fors formaat. De afstand van het plangebied tot de veehouderij op het perceel bedraagt circa 30 meter.
afbeelding
Foto plangebied
afbeelding
Foto plangebied
afbeelding
Luchtfoto plangebied

3.2 Nieuwe Situatie

Functionele aanleiding
Het is (ook wettelijk) gezien mogelijk dat natuurlijke personen op eigen grond een kleine begraafplaats realiseren om daar uiteindelijk begraven te worden. Daarvoor bestaan in Nederland een groot aantal kleine, particuliere begraafplaatsen. Met het verstrijken van de tijd worden diverse van zulke begraafplaatsen geruimd, maar er komen ook nieuwe begraafplaatsen bij.
De eigenaar van het plangebied wil een begraafplaats voor eigen gebruik gaan realiseren. Deze begraafplaats zal ruimte moeten bieden aan vier graven. Hiervoor is een stuk grond nodig met een lengte van 5 meter en een breedte van 4 meter, met daar omheen een voetpad.
Ruimtelijke inpassing
De begraafplaats leidt niet tot nieuwe bebouwing in het plangebied. Daarmee wordt de ruimtelijke impact vooral bepaald door het andere gebruik van de grond. Voor een goede, ruimtelijke inpassing en vanwege de functionele eisen zijn de volgende uitgangspunten van belang:
• Een afstand van minimaal 20 meter tot de openbare weg, omliggende erven en woningen.
• Een eigen toegang vanaf de openbare weg.
• Geen kabels en leidingen binnen 5 meter afstand tot de geplande graven.
• Het geheel omzomen van de begraafplaats met opgaande beplanting.
• Maaiveldhoogte van de begraafplaats van 1,45 m ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (conform Besluit op de lijkbezorging)
• Vanwege de zeer beperkte omvang en het particuliere gebruik is geen ruimte voor parkeren nodig.
Op basis van deze uitgangspunten is het onderstaande inrichtingsplan opgesteld. Inclusief landschappelijke inpassing zal het grondbeslag van de begraafplaats 32 bij 32 meter zijn. Op voldoende afstand tot de weg en de zuidelijke perceelsgrens is de begraafplaats geprojecteerd. Binnen een vlak van 4 bij 5 meter is ruimte voor 4 graven. Deze ruimte wordt afgebakend met een laag hekwerk. Rond de vier grazen is een voetpad en een hulsthaag gepland.
Ter hoogte van de nieuwe begraafplaats bevindt de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich ten hoogste op 40 cm onder maaiveld. Daarom zal dit gedeelte van het terrein 1,05 m worden opgehoogd. Middels flauwe taluds wordt het hoogteverschil met de omgeving vormgegeven. Zo ontstaat ruimtelijk een goede overgang tussen het maaiveld in de omgeving en het hogere maaiveld van de begraafplaats.
Vanaf de begraafplaats gaat een smal en eenvoudig toegangspad zorgen voor de aansluiting met de openbare weg. Over de sloot langs de openbare weg zal een bruggetje worden gemaakt. Deze bevindt zich buiten het plangebied. Het zal gaan om een eenvoudige loopbrug met daarop, aan de zijde van het plangebied, een hekwerk van circa 2 meter hoog. Bij de precieze situering van de brug zal rekening worden gehouden met de aanwezige bomen langs de Kolfschoten.
Voor een goede landschappelijke inpassing zal het aanwezige bosplantsoen worden verrijkt met inheemse struiken en bomen. De te gebruiken soorten zijn: luisterbes, vuilboom, prunus, vuurstruik, krentenboompje en kardinaalmuts. Rond de begraafplaats wordt een hulsthaag aangeplant van 1 meter breed en circa 2 meter hoog. Met deze inpassing wordt de begraafplaats geheel omzoomd met beplanting en wordt zo als het ware 'opgenomen' in het bestaande landschapselement. Ook zal het beschreven verschil qua maaiveldhoogte met deze inpassing maar beperkt waarneembaar zijn vanaf de openbare weg.
afbeelding
Nieuwe situatie
afbeelding
Dwarsdoorsnede
afbeelding
Referentie loopbrug en hekwerk

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid En Overige Aspecten

4.1 Milieuaspecten

Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van gebouwen en ook niet in functies waarbij mensen meer dan twee uur per dag structureel aanwezig zijn. Bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
•het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
•het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in de vestiging van een milieubelastende functie. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering. Voor een begraafplaats geldt een richtafstand van 10 meter. Hierbinnen bevinden zich geen milieugevoelige functies. De begraafplaats is dan ook inpasbaar op het punt van milieuzoneringen.
Voor begraafplaatsen wordt vaak een grotere afstand aangehouden tot omliggende functies, dan nodig is volgens de beschreven milieuzonering. Dit heeft niet zozeer te maken met het garanderen van een goed woon- en leefklimaat, maar meer het zorgen c.q. veiligstellen van voldoende rust en privacy óp de begraafplaats. Daarom is in dit plan een afstand aangehouden van minimaal 20 meter tot omliggende, geluidproducerende functies.
Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg.
Dit plan voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
•het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
•de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
•het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
•de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een begraafplaats met vier graven. De verkeersaantrekkende werking hiervan is dusdanig beperkt dat bij voorbaat worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de lucht kwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg. Daarom kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit en dat luchtkwaliteitsonderzoek daarom niet nodig is.
Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
• Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
• Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het besluitgebied ligt niet binnen de invloedssfeer van Bevi-bedrijven en van transportassen voor gevaarlijke stoffen.
Milieueffectrapportage
De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.

4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumenten

Op de gemeentelijke, archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Hier geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen die een groter grondbeslag zijn dan 10.000 m2. Dit is doorvertaald in het geldende bestemmingsplan voor het plangebied (zie paragraaf 1.3).
Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bodemingrepen die groter zijn dan 10.000 m2. Archeologisch onderzoek is hier daarom niet noodzakelijk conform de gemeentelijke, archeologische beleidsadvieskaart. In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn niet aanwezig.

4.3 Ecologie

Door adviesbureau Groenewold Natuur & Milieu is onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde natuurwaarden in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1 van de Bijlagen bij de Toelichting. De realisatie van de begraafplaats kan zonder overtreding van de Flora en Faunawet plaatsvinden. Daarvoor dient het gereed maken c.q. opschonen van het terrein wel te gebeuren buiten het broedseizoen. Gezien de aard en kleinschaligheid van het plan en de afstand tot Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten, vormt de Natuurbeschermingswet 1998 geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Het plangebied ligt ruim buiten het Gelders NatuurNetwerk uit de Omgevingsverordening Gelderland.

4.4 Waterparagraaf

Met dit bestemmingsplan krijgt een beperkt gedeelte van een agrarisch perceel een andere functie, zonder dat de hoeveelheid verharding wezenlijk toeneemt. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem.
Op grond van de gemeentelijke kaart van de grondwatertrappen en de tabel in paragraaf 7.2 van de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 valt het plangebied binnen de grondwatertrap VI waarbij de Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) meer dan 120 cm beneden maaiveld bedraagt en de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) 40-80 cm beneden maaiveld bedraagt. Bij de realisatie van de nieuwe begraafplaats zal de grond opgehoogd worden, middels een talud (zie paragraaf 3.2), zodat de graven op voldoende hoogte komen ten opzichte van de GHG, conform de wettelijke vereisten.
De watergang langs de Kolfschoten is een C-watergang waarop de keur van het waterschap van toepassing is. Voor het plaatsen van de geplande brug gelden algemene regels en geldt geen vergunningplicht. Die algemene regels houden in dat bruggen de waterdoorvoer niet mogen hinderen. De nieuwe loopbrug zal de waterdoorvoer niet beperken. Aan de algemene regels kan voldaan worden.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

4.5 Economische Uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013 als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen en op onderdelen aangevuld in verband met de beoogde situatie in het plangebied.

5.1 Bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats

Met dit bestemmingsplan wordt de geldende, agrarische bestemming van het plangebied deels omgezet in de bestemming 'Maatschappelijk – Begraafplaats'. Hiermee wordt in de beoogde begraafplaats voorzien. Deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013. Vervolgens zijn van die bestemming de bouwregels aangepast. Dat omdat in dit geval geen gebouwen en overkappingen worden toegestaan. Wel toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor die bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen, voor overige bouwwerken 4 meter. Daarnaast is in deze bestemming een specifieke gebruiksregel opgenomen. Hiermee wordt voorzien in een zogenoemde voorwaardelijke verplichting. Deze regel bepaald dat de grond alleen voor een begraafplaats mag worden gebruikt indien en zolang de landschappelijke inpassing (zie paragraaf 3.2) is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

5.2 Bestemming Natuur - Houtsingels

De landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie heeft de bestemming 'Natuur – Houtsingels' gekregen. Het te verbeteren bosplantsoen rondom de begraafplaats krijgen hiermee een passende bestemming. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Een gedeelte van het plangebied, langs de zuidelijke grens, heeft deze bestemming al. Aanvullend is in deze bestemming een voetpad toegestaan. Zo wordt voorzien in het geplande toegangspad vanaf de openbare weg naar de nieuwe begraafplaats.
In de bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 meter. In de bestemming is een omgevingsvergunning nodig voor werken (geen bouwwerken zijnde) en werkzaamheden die het behoud van de aanwezige landschapswaarden in gevaar kunnen brengen.

5.3 Overige Bestemmingen En Aanduidingen

Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' en de gebiedsaanduiding 'overige zone – bomenstructuur' aan het plangebied toegekend. Beide zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Om technische redenen heeft de genoemde gebiedsaanduiding een zelfstandige regel gekregen, anders dan in het geldende plan.

Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg

6.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. Vanwege het beperkte grondbeslag van de nieuwe ontwikkeling en aangezien het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding (zie paragraaf 4.4) is het vooroverleg met het waterschap ook achterwege gebleven.

6.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Ook heeft de gemeenteraad reeds besloten (d.d. 31 oktober 2013) om, in principe en onder voorwaarden, medewerking te willen verlenen aan de realisatie van de begraafplaats. Op 24 september 2015 heeft de gemeenteraad ten aanzien van dit bestemmingsplan besloten af te zien van het toepassen van artikel 2, lid 1 van de gemeentelijke inspraakverordening. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.

6.3 Ontwerp

Met ingang van 7 oktober 2015 tot en met 17 november 2015 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.