Holleweg - Oosteinde
Bestemmingsplan - Gemeente Scherpenzeel
Vastgesteld op 09-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Holleweg - Oosteinde' van de gemeente Scherpenzeel.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0279.BP2019HolwgOostnde-vg01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 afhaalpunt:
een detailhandelsvestiging dat op gezette tijden geopend is, waar goederen die op afstand zijn aangekocht kunnen worden uitgeprobeerd, uitgestald, opgeslagen en/of opgehaald.
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage:
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.
1.10 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen.
1.11 bedrijf aan huis:
het door de bewoner van de woning in beperkte omvang en ondergeschikt aan de woonfunctie bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitvoeren van geheel of overwegend handmatige ambachtelijke bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel, behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft dat met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.13 bedrijfsvloeroppervlak:
het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.14 begane grond:
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
1.15 beroep aan huis:
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratieve, juridische, medische, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte onderschikte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft dat met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.16 beperkt kwetsbaar object:
een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.17 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.24 bouwmarkt:
een winkel met een al dan niet geheel overdekt bedrijfsvloeroppervlak waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden op basis van zelfbediening.
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.30 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden tevens afhaalpunten verstaan.
1.32 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een relatief groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, banden, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).
1.35 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.
1.36 geschakelde woning:
een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd.
1.37 gevellijn:
de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
1.38 grondgebonden woning:
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.
1.39 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.40 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.41 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.42 kantoor:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard ten behoeve van derden.
1.43 kwetsbaar object:
een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.44 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.45 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.46 mantelzorg:
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.47 nutsvoorziening:
een bouwwerk of andere voorziening ten dienste van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie of andere openbare nutsvoorziening, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.48 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen.
1.49 onderkomen(s):
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.50 overheidsvoorzieningen:
overheidsvoorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, sport, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.51 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.52 peil:
- a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.53 risicovolle inrichting:
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
1.54 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.55 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.56 serviceshop:
een gebouw, of een gedeelte van een gebouw bij een verkooppunt voor motorbrandstoffen waar behalve autogerelateerde artikelen bij wijze van serviceverlening ook artikelen als bijvoorbeeld kranten, dranken, ijs, snoep en daarmee vergelijkbare versnaperingen worden verkocht.
1.57 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.58 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.59 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
1.60 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.61 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.62 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.63 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, zoals bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.64 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten krachtens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.65 woonverblijf:
een gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die zijn verbonden met de in dat gebouw gevestigde functie(s).
1.66 zolder:
ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balustrades, relingen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven van categorie 1 en 2, die zijn opgenomen in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten 1 en 2 en/of daarmee wat betreft milieueffecten en naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van:
- 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 2. risicovolle inrichtingen;
- b. productiegebonden ondergeschikte detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', uitsluitend bedrijven in categorie 1 en 2 die zijn opgenomen in bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten 2 tot en met 4.2;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', bedrijven van categorie 1 tot en met 3.1 die zijn opgenomen in bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten 2 tot en met 4.2;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', bedrijven van categorie 1 tot en met 3.2 die zijn opgenomen in bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten 2 tot en met 4.2;
- d. nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
- e. erven en terreinen;
- f. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
met uitzondering van:
- i. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- j. risicovolle inrichtingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.5.2;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Woongebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2 (Hoog)
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse verwachte archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. de omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige van het bevoegd gezag heeft aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarde niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft aangetoond dat de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is tot beneden het te verwachten archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens het bevoegde gezag;
- 3. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens het bevoegd gezag moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
- het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
- begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 4 (Laag)
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse verwachte archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. de omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige van het bevoegd gezag heeft aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarde niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft aangetoond dat de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is tot beneden het te verwachten archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens het bevoegde gezag;
- 3. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens het bevoegd gezag moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
- het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
- begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan daar waar woningen mogen worden gesitueerd;
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 m onder peil bedragen;
- d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.
11.2 Bestaande afstanden en maten
11.3 Waterberging
Binnen het plangebied dient ten minste 73 m3 aan waterberging gerealiseerd en in stand gehouden te worden.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
12.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. stand- of ligplaats van onderkomens;
- c. zelfstandige bewoning, waar het betreft vrijstaande bijgebouwen;
- d. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- e. seksinrichting.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 Milieuzone - hindercontour
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Afwijken van de bestemmingsplanregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdruk regelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer dan 5,00 m bedragen;
- c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20,00 m;
- e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerk en, tot vanaf peil een hoogte van 40,00 meter, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie;
- f. ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijgebouw in de vorm van een tijdelijke woonunit, zoals een portacabin of container, met dien verstande dat:
- 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
- 2. op het perceel al een woning aanwezig is;
- 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
- 4. per woning gelijktijdig maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
- 5. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
- 6. de oppervlakte van de tijdelijke woonunit maximaal 60 m² mag bedragen;
- 7. indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, stelt de houder van de vergunning het bevoegd gezag daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis, waarop het bevoegd gezag de vergunning intrekt indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat:
- a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en;
- b. geen van de grenzen met meer dan 10,00 meter wordt verschoven.
Artikel 16 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
17.2 Voorrangsregels
17.3 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Holleweg - Oosteinde'
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Scherpenzeel van [datum].
Mij bekend,
de raadsgriffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De wens bestaat om het voormalige bedrijfsperceel Oosteinde 3c en de onbebouwde groenstrook ten oosten daarvan te (her)ontwikkelen naar woningbouw. Het huidige bestemmingsplan staat een dergelijke ontwikkeling niet zonder meer toe. Om woningbouw mogelijk te maken is bovendien een inwaartse zonering van bedrijventerrein Hogekamp-Oost noodzakelijk. Om de gewenste (her)ontwikkeling te faciliteren is dan ook een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd. Voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin en maakt de bouw van maximaal 10 nieuwe woningen aan Oosteinde mogelijk. Evenwel wordt de voormalige bedrijfswoning aan Oosteinde 3c voorzien van een woonbestemming. De gronden direct ten noorden van de beoogde woningen worden inwaarts gezoneerd.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is aan de oostzijde van Scherpenzeel gelegen, globaal ingeklemd tussen Oosteinde aan de zuidzijde en De Dreef (N224) aan de noordzijde. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1.: globale ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen', door de gemeenteraad vastgesteld op 27 juni 2013. Ter plaatse van het plangebied gelden – tot het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden - de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Groen'. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Bestaande Situatie
Het voorliggende plangebied omvat de bestaande (voormalige) bedrijfswoning aan Oosteinde 3c, alsmede het onbebouwde perceel direct ten oosten daarvan, dat zich over een lengte van ruim 90 meter uitstrekt tot het perceel Oosteinde 3a. Dit perceel is momenteel in gebruik voor het hobbymatig houden van dieren. De betreffende gronden zijn - op enkele dierenverblijven na - onbebouwd. Wel is er een tijdelijk gronddepot aanwezig. De voormalige bedrijfswoning aan Oosteinde 3c wordt al geruime tijd niet meer bewoond.
De voorgenoemde bedrijfswoning en aangrenzende gronden liggen ingeklemd tussen het bebouwingslint Oosteinde aan de zuidzijde en het bedrijventerrein Hogekamp-Oost aan de noordzijde. Bedrijventerrein Hogekamp-Oost is kleinschalig van opzet en heeft door de recentelijke herontwikkeling een hoogwaardige uitstraling. Direct achter de voormalige bedrijfswoning aan Oosteinde 3c bevindt zich op dit moment een autobedrijf, alsmede een tweetal bedrijfsverzamelgebouwen. Deze bedrijfsverzamelgebouwen bieden ruimte aan diverse kleine ondernemingen, het betreft overwegend bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2.
Afbeelding 2.1.: bestaande situatie plangebied
Afbeelding 2.2.: bestaande bedrijfswoning Oosteinde 3c met op de achtergrond een bedrijfsverzamelgebouw
2.2 Planbeschrijving
Ontwikkeling
Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van maximaal 10 woningen op de thans onbebouwde gronden tussen Oosteinde 3a en 3c. Daarnaast wordt een nieuwe invulling gegeven aan de voormalige bedrijfswoning aan Oosteinde 3c, waarbij gezocht wordt naar een combinatie tussen wonen en werken. Daarbij wordt de bedrijvigheid aan de achterzijde van het perceel geconcentreerd. Dit biedt de mogelijkheid om de bedrijfsruimte te ontsluiten via het bedrijventerrein Hogekamp-Oost.
De exacte invulling van de onbebouwde gronden tussen Oosteinde 3a en 3c is nog niet volledig uitgekristalliseerd. Zodoende is gekozen voor een flexibele bestemming. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is de voortzetting van de bestaande lintbebouwing langs Oosteinde, die bestaat uit een aaneenschakeling van vrijstaande, twee-aaneengebouwde en korte rijen aaneengebouwde woningen. Gelet op de breedte van het perceel is ruimte voor maximaal 10 vrijstaande, twee-aaneengebouwde en/of aaneengebouwde woningen. Om te voorkomen dat een aaneengesloten bebouwingswand ontstaat, zijn rijen aaneengebouwde woningen nooit langer dan vier woningen en zullen de verschillende woningtypen elkaar afwisselen. Dat betekent dat er nooit twee rijen met aaneengebouwde woningen naast elkaar kunnen staan. Rijen aaneengebouwde woningen worden altijd afgewisseld door twee-aaneengebouwde of vrijstaande woningen. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de kleinschaligheid en variatie van het bebouwingslint. Voor vrijstaande woningen geldt een minimale kavelbreedte van 11 meter. Dat betekent dat er - gelet op de beschikbare ruimte - nooit meer dan 8 vrijstaande woningen gebouwd kunnen worden.
Afbeelding 2.3 toont een indicatieve verkaveling, waarbij verschillende woningtypen elkaar afwisselen. Dit betreft geen definitief eindbeeld, maar toont slechts één van de mogelijke invullingen voor het perceel.
Afbeelding 2.3.: indicatieve verkaveling
De bebouwing heeft een gevarieerd karakter, hetgeen tot uitdrukking komt in de maat, schaal en architectuur van de woningen. Alle bebouwing wordt uitgevoerd in één of twee bouwlagen met een kap en is op enige afstand van de weg gesitueerd (minimaal 3 meter en maximaal 6 meter). Hierdoor ontstaat ruimte voor de aanleg van groene voortuinen, die bijdragen aan het groene karakter van het bebouwingslint en de overgang naar het buitengebied verzachten. In ieder geval op de grens met het openbaar gebied worden groene erfscheidingen gerealiseerd en in stand gehouden, waardoor het groene straatbeeld wordt versterkt. Het toepassen van een verspringende rooilijn kan het informele karakter van het bebouwingslint verder versterken. In architectuur wordt aansluiting gezocht bij het karakter van het bestaande lint, waarbij aandacht is voor de toepassing van karakteristieke details in de gevels.
Programma
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 10 nieuwe woningen mogelijk. Om de nodige flexibiliteit te behouden, is het woningbouwprogramma niet in een keurslijf gegoten. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Woongebied' niet alleen vrijstaande woningen gebouwd kunnen worden, maar ook twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen. De definitieve invulling wordt aan de markt overgelaten, met dien verstande dat het aantal woningen nooit meer dan 10 mag bedragen.
De verkaveling die afbeelding 2.3 toont voorziet in de bouw van 6 twee-aaneengebouwde en 4 aaneengebouwde woningen (10 woningen in totaal). Dit betreft slechts een indicatieve verkaveling en vormt nadrukkelijk geen blauwdruk. De verkaveling en differentiatie in het woningbouwprogramma is indicatief en kan op onderdelen nog wijzigen.
Inwaartse zonering bedrijventerrein Hogekamp-Oost
Op het bedrijventerrein Hogekamp-Oost is thans bedrijvigheid in milieucategorie 2 tot en met 3.2 toegestaan. Om de voorgenoemde woningbouwontwikkeling mogelijk te maken wordt een inwaartse zonering aangebracht voor de gronden direct ten noorden van de geprojecteerde woningen. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Dit is nodig om een goed woon- en leefklimaat voor de woningen te waarborgen. Concreet houdt dit in dat de toegestane milieucategorieën aan de rand van het bedrijventerrein wordt beperkt ten opzichte van de vigerende situatie.
Uitgangspunt voor de inwaartse zonering zijn de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', die gemeten worden vanuit het bouwvlak van de woningen. In aanvulling daarop is rekening gehouden met het feit dat tot 4 meter uit het bouwvlak vergunningvrij aan- en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd. De inwaartse zonering is in onderstaande afbeelding weergegeven en wordt in paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering nader toegelicht.
Aanvullend op de inwaartse zonering wordt voor een gedeelte van het bedrijventerrein Hogekamp-Oost bedrijvigheid in milieucategorie 1 toegestaan. Dit is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.
Afbeelding 2.4: inwaartse zonering bedrijventerrein Hogekamp-Oost.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."
Laddertoets
Ingevolge de ladder voor duurzame verstedelijking moet bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in eerste instantie worden aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De regio Foodvalley, waartoe Scherpenzeel behoort, heeft haar woningbouwprogramma 2010-2019 regionaal afgestemd. Het regionale programma gaat uit van de bouw van 12.000 woningen in de periode 2010-2019. Hiervan neemt de gemeente Scherpenzeel er 500 voor haar rekening. De regionale woningbouwprogrammering is opgenomen in de Planmonitor Wonen, waarin de voorliggende ontwikkeling is opgenomen.
De kaders voor het woonbeleid staan beschreven in de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020. Volgens deze Woonvisie dient de nieuwbouwproductie zich te richten op de werkelijke tekorten: voor senioren geschikte woningen (nultredewoningen) en betaalbare huur- en koopwoningen voor huishoudens met een middeninkomen, waaronder starters. Ook wordt aangegeven dat het huidige aanbod voor senioren te eenzijdig gericht is op appartementen en niet op grondgebonden seniorenwoningen. Het voorliggende bestemmingsplan biedt veel flexibiliteit, zodat optimaal ingespeeld kan worden op de kwalitatieve woningbehoefte. Binnen de bestemming 'Woongebied' mogen zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde als korte rijen aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Binnen de kaders van het voorliggende bestemmingsplan is het tevens mogelijk (grondgebonden) levensloopbestendige woningen te realiseren, die bij uitstek geschikt zijn voor senioren. De voorgenoemde woningtypen kunnen naar behoefte worden ingezet, waardoor optimaal wordt ingespeeld op de kwalitatieve vraag naar woningen. Daarmee is de kwalitatieve behoefte voldoende aangetoond.
Tot slot dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur” (artikel 1.1.1 onder h Bro). Gelet op de ligging van het plangebied aan de rand van de kern Scherpenzeel en het feit dat het plangebied in de huidige situatie omgeven wordt door bebouwing, is het plangebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Conclusie
In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.2 Omgevingsvisie
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden. Voorliggend bestemmingsplan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied (zie ook paragraaf 3.1.2).
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
3.2.3 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
De provincie Gelderland is op 13 maart 2018 akkoord gegaan met de intergemeentelijke verdeling van de kwantitatieve woonopgave voor de periode tot 2027 (de Regionale Woonagenda 2.0) voor de subregio Foodvalley. Op basis van de kwantitatieve woonopgave 2017 t/m 2027 mag de woningvoorraad in de gemeente Scherpenzeel over de voorgenoemde periode in ieder geval met 410 woningen groeien. Voor wat betreft de woningbouwprogrammering geldt hier het zogenaamde stoplichtmodel. Daarin is afgesproken welke plannen wel en welke niet of later mogen worden gerealiseerd. Jaarlijks vindt op regionaal niveau monitoring en actualisatie plaats van de woonagenda op basis van de meest recente prognoses. De voorliggende ontwikkeling is opgenomen in de woningbouwprogrammering (regionale woonagenda).
Kansrijke segmenten c.q. belangrijke doelgroepen zijn levensloopbestendige woningen voor senioren, alsmede betaalbare huur- en koopwoningen voor huishoudens met een middeninkomen, waaronder starters. Het voorliggende bestemmingsplan biedt veel flexibiliteit, zodat optimaal ingespeeld kan worden op de kwalitatieve woningbehoefte. Binnen de bestemming 'Woongebied' mogen zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde als korte rijen aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Binnen de kaders van het voorliggende bestemmingsplan is het mogelijk levensloopbestendige woningen te realiseren, die bij uitstek geschikt zijn voor senioren. De voornoemde woningtypen kunnen naar behoefte worden ingezet, waardoor optimaal wordt ingespeeld op de kwalitatieve vraag naar woningen. Daarmee is de kwalitatieve behoefte voldoende aangetoond.
3.2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Scherpenzeel
De Structuurvisie Scherpenzeel, die op 31 oktober 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad, is een integrale ruimtelijke beleidsvisie op de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Scherpenzeel. In de structuurvisie wordt een ruimtelijke koers uitgezet en de wijze waarop deze tot uitvoer wordt gebracht. De structuurvisie kan op gebiedsniveau worden uitgewerkt.
Het streven voor de bestaande woongebieden is met name om het groene karakter van het dorp te behouden en te versterken, een uitgangspunt dat overgenomen is uit de voorgaande structuurvisie. Ook wordt een sterkere scheiding tussen auto’s en fietsers in de woonomgeving nagestreefd. Het beleid in de bestaande woongebieden blijft derhalve gericht op het behoud van het woon- en leefklimaat.
In de toekomst is het mogelijk dat er nieuwe woningen worden toegevoegd in het bestaande bebouwd gebied. Bedrijfsfuncties die zich goed verstaan met de woonfunctie kunnen daaraan worden toegevoegd. In de woonbuurten dient daarnaast ruimte te zijn voor maatschappelijke functies, zoals bijvoorbeeld een school, een kinderdagverblijf of voorzieningen speciaal gericht op ouderen of jongeren. Ook zuinig ruimtegebruik staat hoog op de gemeentelijke agenda. Nieuwbouw in de woongebieden kan dan ook nog steeds indien sprake is van herstructurering en transformatie en het groene karakter niet verloren gaat. Voorbeelden hiervan zijn de herinvulling van leegkomende gebouwen of bedrijfslocaties.
Afbeelding 3.1: uitsnede structuurvisiekaart (het plangebied is rood omcirkeld).
Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van maximaal 10 woningen op de thans onbebouwde gronden tussen Oosteinde 3a en 3c, direct ten zuiden van bedrijventerrein Hogekamp-Oost. Evenwel wordt een nieuwe invulling gegeven aan de voormalige bedrijfswoning aan Oosteinde 3c, waarbij gezocht wordt naar een combinatie tussen wonen en werken. Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als het bestaand stedelijk gebied en kan zodoende aangemerkt worden als inbreidingslocatie. In de structuurvisie is de doelstelling voor het aantal te bouwen woningen overgenomen van de Woonvisie 2013-2030. Hetzelfde geldt voor de beoogde doelgroepen. Zoals blijkt uit paragraaf 3.3.2 sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de doelstellingen uit de woonvisie.
Ten aanzien van het bepalen welke locaties in aanmerking komen voor woningbouw is aangegeven dat naast de lopende projecten met name Scherpenzeel-Zuid hier invulling aan gaat geven. Nieuwbouw in de woongebieden is nog wel mogelijk, mits het groene karakter van het dorp niet verloren gaat. De onbebouwde gronden tussen Oosteinde 3a en 3c hebben weliswaar een groenbestemming, de betreffende locatie is echter geen onderdeel van een waardevol en/of structureel groengebied. Daarnaast is aangegeven dat kleinschalige projecten mogelijk zijn die een bijzondere kwaliteit toevoegen.
Voorliggende ontwikkeling levert om diverse redenen een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De thans onbebouwde gronden tussen Oosteinde 3a en 3a maken een enigszins verrommelde indruk door de aanwezigheid van enkele verouderde dierenverblijven en een tijdelijk gronddepot. Bovendien is de aanblik van het achterliggende bedrijventerrein allerminst fraai. Daarnaast staat de voormalige bedrijfswoning aan Oosteinde 3c al enige tijd leeg, waardoor verwaarlozing op de loer ligt. Met de voorgenomen ontwikkeling krijgt het plangebied een kwalitatieve impuls. Door het bestaande bebouwingslint door te zetten wordt de rommelige groenstrook getransformeerd tot woongebied, waardoor het achterliggende bedrijventerrein aan het directe zicht wordt onttrokken. In maat, schaal en korrel wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het relatief kleinschalige karakter van Oosteinde. Doordat de woningen op gepaste afstand van de weg worden gesitueerd en de bestaande laanbeplanting langs Oosteinde zoveel mogelijk wordt gehandhaafd, blijft het bestaande groene karakter grotendeels behouden. Gelet hierop voldoet het voorliggende initiatief aan de uitgangspunten zoals beschreven in de structuurvisie.
3.3.2 Woonvisie Scherpenzeel
Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020
In de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020 zijn de kaders voor het gemeentelijke woonbeleid beschreven. Uitgangspunt van de woonvisie is de bevolkingsprognose van de regio Food Valley, waarbij is uitgegaan van migratiesaldo nul. Deze prognose is wat terughoudender dan de provinciale prognose, die uitgaat van een licht positief migratiesaldo. Op basis van de geprognosticeerde huishoudensgroei (van 3.579 huishoudens in 2012 tot 3.960 huishoudens in 2020 en 4.230 huishoudens in 2030) is de woningbehoefte bepaald. De huidige woningvoorraad in Scherpenzeel bestaat voor een groot deel uit eengezinswoningen in het hogere prijssegment. Goedkopere koopwoningen, die betaalbaar zijn voor starters of middeninkomens zijn schaars. Ook het aandeel huurwoningen is beperkt.
Op grond van de regionale prognose wordt voor de gemeente Scherpenzeel uitgegaan van het volgende woningbouwprogramma:
- 2016-2020: 185 woningen (37 woningen per jaar);
- 2021-2030: 320 woningen (32 woningen per jaar).
Bij vaststelling van de woonvisie heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen waarin de ambitie is uitgesproken om voor de langere termijn uit te (blijven) gaan van de bouw van gemiddeld 50 woningen per jaar, met behoud van woningbouwkwaliteit en differentiatie. Kwalitatief lig er een accent op de bouw van dure huurwoningen en goedkope(re) koopwoningen. Gezien de opgave op het gebied van wonen, zorg en welzijn moet er daarnaast een accent liggen op woningen die geschikt zijn voor ouderen. De bouw van levensloopbestendige woningen is daarom gewenst.
Actualisatie woonvisie Scherpenzeel
In 2016 is de Woonvisie Scherpenzeel geactualiseerd. Op basis van de nieuwe cijfers is er geen aanleiding om aan te nemen dat de maximale marktopnamecapaciteit is verhoogd ten opzichte van wat in de oorspronkelijke woonvisie is opgezet (zie hiervoor). Er is juist eerder sprake van een te hoge plancapaciteit, afgaande op de huishoudensprognoses. Daarom bestaat het advies uit de volgende onderdelen:
- Het jaarlijkse planaanbod afstemmen op de geprognotiseerde huishoudensontwikkeling en daarmee de netto plancapaciteit tot en met 2024 terugschroeven tot een totaal van 400 toe te voegen woningen. Dat is immers de bovenkant van de bandbreedte die de prognosemodellen weergeven.
- Flexibiliteit opnemen, flexibele bestemmingsplannen.
- Jaarlijks de marktopnamecapaciteit en de omstandigheden die hierop actief zijn blijvend monitoren.
- Blijf focussen op de groep middeninkomens, waaronder een groep starters, door verkenningen uit te voeren naar mogelijkheden om vrijesectorhuurwoningen en goedkope koopwoningen te bouwen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 10 woningen mogelijk. Het gaat om een relatief beperkt aantal woningen, passend binnen het woningbouwprogramma van 345 woningen voor de komende 10 jaar (periode 2016-2025), zoals opgenomen in de woonvisie. Het voorliggende bestemmingsplan biedt veel flexibiliteit ten aanzien van woningtypen, zodat optimaal ingespeeld kan worden op de kwalitatieve woningbehoefte. Binnen de bestemming 'Woongebied' mogen zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde als korte rijen aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Binnen de kaders van het voorliggende bestemmingsplan is het bovendien mogelijk levensloopbestendige woningen te realiseren, die bij uitstek geschikt zijn voor senioren. Ook starterswoningen behoren tot de mogelijkheden. Voornoemde woningtypen kunnen naar behoefte worden ingezet. Hierdoor kan het woningbouwprogramma gedurende de planperiode kwalitatief worden aangepast op de marktsituatie en de wensen van de toekomstige bewoners.
3.3.3 Nota Ruimtelijke kwaliteit
De Nota ruimtelijke kwaliteit (vastgesteld op 29 september 2016) vervangt de Welstandsnota Scherpenzeel uit 2009. De nota geeft ontwerprichtlijnen voor nieuwe bouwplannen en de inpassing in de omgeving. Een bouwplan:
- tast de waarde en kernkwaliteiten van het deelgebied en de stedenbouwkundige of landschappelijke structuur niet aan;
- versterkt de kwaliteit van de omgeving en de openbare ruimte en levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en sociale veiligheid van de omgeving;
- vormt een versterking van markante stedenbouwkundige ruimten en locaties;
- richt zich op de openbare ruimte en de toegang vanaf het openbaar gebied is duidelijk herkenbaar;
- markeert het onderscheid tussen openbaar en privégebied duidelijk;
- heeft op zichzelf een evenwichtige opzet, die tot uitdrukking komt in samenhangende maatverhoudingen van buitenruimten, bouwvolumes, massa-opbouw, kapvorm en vlakverdelingen.
Aan het voorliggende bestemmingsplan ligt nog geen concreet bouwplan ten grondslag. De architectonische uitwerking van de woningen wordt in het kader van de vergunningaanvraag ter beoordeling voorgelegd aan de welstandscommissie.
3.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
Het GVVP is een kaderstellende notitie. Dit betekent dat het beleid en de planvorming op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende vijf jaar in dit GVVP wordt vastgelegd.
De hoofddoelstelling van het GVVP is als volgt geformuleerd: 'Het behouden en waar nodig het creëren van een doelmatig, leefbaar en duurzaam veilig verkeers- en vervoerssysteem waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat de kwaliteit voor de samenleving in Scherpenzeel als geheel. De verkeershinder voor de dagelijkse leefomgeving dient hierbij tot een acceptabel minimum te worden beperkt.'
De beleidsspeerpunten van dit GVVP bestaan uit de volgende drie hoofdpunten:
Veiligheid
- Bevorderen verkeersveiligheid en educatie. Ad hoc-maatregelen leiden niet tot een grote verbetering van de verkeersveiligheid. Derhalve dient een samenhangend verkeerssysteem te worden opgezet zodat de verkeersveiligheid wordt verbeterd.
- Afstemming wegfunctie, wegcategorie, snelheidsregime en wegbeeld.
- De uitwerkingsdoelstelling van het categoriseren is het (op termijn) in overeenstemming brengen van de weginrichting met de functie die de weg in het wensbeeld heeft gekregen. Als uitwerking van de categorisering zullen de 30 km/uur gebieden worden uitgebreid. Het is dan ook van groot belang dat zoveel mogelijk dezelfde maatregelen worden gebruikt binnen de gemeente. Uniforme uitvoering van de maatregelen zorgt voor een herkenbaar wegbeeld en het gewenste verkeersgedrag.
- Uitvoering van de maatregelen volgens normen en richtlijnen (CROW) is hierbij van belang. Herinrichtingsplannen, reconstructies, onderhoudswerkzaamheden en dergelijke dienen te worden getoetst aan het streefplan voor wegcategorisering.
- Handhaving en controle op verkeersregels.
Leefbaarheid
- Verbetering verkeersklimaat voor de voetgangers en fietsers.
- Terugdringen hinder doorgaand autoverkeer en onnodig/vermijdbaar autoverkeer.
Bereikbaarheid
- Bereikbaarheid van belangrijke bestemmingen voor de auto en vrachtauto bevorderen.
- Openbaar vervoer verbeteren.
- Zorg dragen voor goede bereikbaarheid voor hulpdiensten.
- Fietsvoorzieningen verbeteren, completeren en onderhouden.
- Bevorderen van evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen in het centrum.
Bij de inrichting en uitwerking van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met de verkeerskundige aspecten zoals benoemd in het GVVP.
3.3.5 Conclusie
De transformatie van deze binnenstedelijke locatie naar woningbouw is passend binnen het gemeentelijke beleid. De locatie is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente.
3.4 Conclusie
Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage oftewel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 10 woningen mogelijk. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van 10 woningen in het voorliggende plangebied blijft ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
- Kenmerken van het project;
- Plaats van het project;
- Kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie en geurhinder. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
4.2.2 Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend en nader bodem- en verkennend asbest in grondonderzoek uitgevoerd. In het vervolg van deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies van het bodemonderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Deelconclusie verkennend bodemonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' stand houdt. In de vaste bodem is een sterk verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. In de vaste bodem zijn enkele parameters aangetoond in een licht verhoogd gehalte. De onderzoeksresultaten geven aanleiding om nader bodemonderzoek te adviseren naar de aard, mate, omvang en oorzaak van het sterk verhoogde gehalte minerale olie in boring 101. Daarnaast geven de aangetroffen bijmengingen met puin aanleiding om verkennend asbest in grondonderzoek te adviseren om vast te stellen of in de vaste bodem asbest aanwezig is.
Deelconclusie nader bodemonderzoek
In totaal bevat circa 100 m3 grond verhoogde gehalten aan minerale olie boven de achtergrondwaarde, waarvan circa 36 m3 verhoogd is boven de interventiewaarde. De vastgestelde verontreiniging betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. Het geval is gezien de ligging direct te relateren aan de voormalige ondergrondse tank en is daarmee ontstaan vòòr 1987. Dergelijke gevallen worden ook wel benoemd als ‘historische verontreinigingen’ of ‘oude gevallen’. Uit de risicobeoordeling blijkt dat door het geval van bodemverontreiniging geen onaanvaardbare risico’s optreden en het geval van bodemverontreiniging niet met spoed te worden gesaneerd.
Deelconclusie verkennend asbest in grondonderzoek
In de sleuven 301 t/m 303 is tijdens de voorbehandeling zintuiglijk asbestverdacht materiaal aangetroffen. Analytisch blijkt het materiaal ook daadwerkelijk asbesthoudend te zijn. In geen van de mengmonsters is in de fijne fractie asbesthoudend materiaal aangetroffen. Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van geen van de sleuven de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.) danwel de toetsingswaarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) wordt overschreden. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
4.2.3 Conclusie
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om verder aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren.
Bij werkzaamheden in de grond ter plaatse van het geval van bodemverontreiniging is er sprake van een ‘saneringssituatie’ omdat gewerkt wordt aan/met sterk verontreinigde grond. Hiervoor dienen de nodige meldingen te worden gedaan en veiligheidsmaatregelen genomen te worden. Aanbevolen wordt de verontreiniging met minerale olie te verwijderen, gelijktijdig met de voorgenomen bouwactiviteiten. Hiermee wordt onder andere voorkomen dat de verontreiniging zich verder verspreid.
Indien wordt overgegaan tot sanering bijvoorbeeld in het kader van een herinrichting van de onderzochte locatie dient een saneringsplan danwel BUS-melding opgesteld te worden. Hierin wordt een uitvoeringsmethode omschreven om de bodem op een zo efficiënt mogelijke wijze te saneren. Het saneringsplan / de BUS-melding dient goedgekeurd te zijn door het bevoegd gezag (de provincie Gelderland).
Het onderzoek is onder Kwalibo (een onderdeel van het Besluit bodemkwaliteit) uitgevoerd. Het betreft echter geen partijkeuring. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan er sprake zijn van verwerkingskosten. Door derden kan, ongeacht de resultaten van dit bodemonderzoek, een keuring van de af te voeren partij verlangd worden.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
4.3.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Omdat de nieuwe woningen zijn gelegen in de zone van diverse wegen is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
De geluidgevoelige bestemmingen in het plan zijn gelegen in de geluidszone van de Holleweg en de Parallelweg (N224). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens Oosteinde (30 km/u) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Holleweg en Oosteinde op de gevels van de woningen in het plangebied als gevolg van deze wegen blijft ruim onder voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde als gevolg van het verkeer op de Parallelweg wordt overschreden, de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Uit het maatregelenonderzoek blijkt dat de verschillende maatregelen aan de bron of bij de ontvanger niet doelmatig zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is berekend wat het effect is van een 2 meter hoog scherm op de perceelsgrens. Een dergelijk scherm schermt het bedrijventerrein visueel af en toekomstige bewoners kunnen significant stiller in de achtertuin zitten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (woon en leefklimaat) is dat een goede akoestische compensatie voor de te verlenen hogere grenswaarden. De realisatie van deze akoestische voorziening is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Met het treffen van geluidisolerende maatregelen in de gevel conform de vereisten van het Bouwbesluit kan voldaan worden aan het vereiste binnenniveau.
Railverkeerslawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Regelgeving
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.4.2 Onderzoek
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 10 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (De Dreef (N224) en Verlengde Hopeseweg) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. De jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter hoogte van het plangebied bedragen respectievelijk 19,8 µg/m3,22,3 µg/m3 en 12,2 µg/m3. Gelet hierop worden de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
4.4.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.5.1 Regelgeving
Om de kwaliteit van de woon- en leefomgeving voor het toekomstige woongebied te kunnen waarborgen, is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en de beoogde nieuwe woningen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De aanvaardbaarheid van nabijgelegen bedrijven op het geprojecteerde wooncomplex is beoordeeld met behulp van de VNG-brochure. Concreet is toepassing gegeven aan het stappenplan uit paragraaf 4.2 van de VNG-brochure. Het stappenplan omvat de volgende aanpak:
- 1. bepaal m.b.v. de algemene richtafstandentabel de relevante bedrijventerreinen en bedrijfspercelen in de omgeving van de locatie;
- 2. bepaal op basis van het bestemmingsplan de toelaatbare milieucategorieën van deze bedrijven en teken de bijbehorende richtafstanden op een kaart;
- 3. indien de milieuzones de gewenste woningbouwlocatie overlappen: pas de woningbouwplannen aan of ga na wat de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten zijn;
- 4. indien de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten strijdig zijn met de gewenste woningbouw: pas de woningbouwplannen aan of doe desgewenst vervolgonderzoek naar de werkelijke milieubelasting van de bedrijven.
4.5.2 Onderzoek
Stap 1 en 2: relevante bedrijvigheid en toelaatbare milieucategorieën
In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn diverse bedrijven aanwezig, zoals blijkt uit afbeelding 1. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven weergegeven.
Tabel 4.1.: Overzicht relevante bedrijvigheid
De directe omgeving van de woningbouwlocatie is op basis van de VNG-brochure aan te merken als een 'gemengd gebied'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen nabij hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Aan de noordzijde grenst de woningbouwlocatie aan een bedrijventerrein. Ook zijn er aan het bebouwingslint Oosteinde enkele verspreid liggende bedrijven gevestigd en is ten zuiden van de locatie een afvalverwerkingsbedrijf gevestigd. De beoogde woningbouwlocatie is daarnaast gelegen binnen de invloedsfeer van de N224. Gelet op de aanwezige functies en infrastructuur is ter plaatse van de woningbouwlocatie sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. Dit betekent concreet dat de gereduceerde richtafstanden – zoals opgenomen in tabel 4.1 – van toepassing zijn.
In afbeelding 4.1 zijn de hindercontouren van de verschillende bedrijven in de omgeving weergegeven in een kaartbeeld. Uitgangspunt voor de hindercontouren is de maximale planologische invulling op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen'. De hindercontouren zijn gebaseerd op de ligging binnen een gemengd gebied. Dat betekent dat de gereduceerde richtafstanden zijn toegepast. Zoals blijkt uit het kaartbeeld vormen de bedrijven aan Oosteinde 2 en de Utrechtseweg 15 geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van de woningen. De contouren van deze inrichtingen zijn dan ook groen weergegeven. De hindercontour van het afvalverwerkingsbedrijf ten zuiden van de woningbouwlocatie overlapt het plangebied gedeeltelijk, evenals de hindercontour van het dakdekkersbedrijf aan Oosteinde 5. De hindercontour van het bedrijventerrein (o.a. de percelen Oosteinde 3c, Holleweg 18 j t/m v en Holleweg 20) overlapt zelfs het gehele plangebied. Derhalve is de ontwikkeling van woningbouw binnen het plangebied niet zonder meer mogelijk.
Afbeelding 4.1.: milieucontouren op basis van de toegestane milieucategorieën in de vigerende bestemmingsplannen.
Stap 3 en 4: afstemmen woningbouwplannen op bedrijvigheid
Zoals blijkt uit stap 1 en 2 is woningbouw in het plangebied niet zonder meer mogelijk. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat het plangebied grenst aan een bedrijventerrein, waar bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 is toegestaan. Daarnaast is ten zuiden van het plangebied het afvalverwerkingsbedrijf Remondis gevestigd, dat is aan te merken als een categorie 4.2-inrichting.
Afvalverwerkingsbedrijf
De afstand van afvalverwerkingsbedrijf Remondis tot de woningbouwlocatie bedraagt circa 195 meter. Omdat de nieuwe woningen tot 3 meter uit de voorste perceelsgrens gebouwd kunnen worden, zijn deze net binnen de hindercontour van het afvalverwerkingsbedrijf gelegen. Uit een akoestisch onderzoek behorend bij de milieuvergunning van Remondis blijkt dat op een afstand van 50 meter ten noorden van de inrichtingsgrens sprake is van een geluidsbelasting van 44 dB(A) ten gevolge van de grondzeef en 46 dB(A) ten laste van de houtshredder. Bij verdubbeling van deze afstand naar 100 meter kan er 6 dBA van worden afgetrokken. Dit houdt in dat de geluidsbelasting op 100 meter afstand respectievelijk 38 dB(A) en 40 dB(A) bedraagt. Omdat de afstand van de woningbouwlocatie tot de inrichtingsgrens van het afvalverwerkingsbedrijf bijna 200 meter bedraagt, wordt aangenomen dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen lager is dan 40 dB(A). Een dergelijke geluidsbelasting wordt acceptabel geacht. Bovendien zijn er bestaande woningen op een kortere afstand gesitueerd, waardoor deze maatgevend zijn voor de milieuruimte van het afvalverwerkingsbedrijf. Gelet op het voorgaande kan een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd worden.
Bedrijvenpark
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk dat de huidige milieucategorie (3.2) op het bedrijvenpark gedeeltelijk wordt afgewaardeerd. Ten tijde van de actualisatie van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' in 2013 waren er nog geen concrete plannen (aanvragen/verleende omgevingsvergunningen) voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein. Zodoende zijn bij de actualisatie van het bestemmingsplan de bestaande rechten (milieucategorie 3.2) overgenomen en is er geen inwaartse zonering aangebracht. Om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken wordt hier alsnog invulling aan gegeven.
Deze inwaartse zonering wordt alleen aangebracht voor de gronden direct ten noorden van het plangebied en is gebaseerd op een proefverkaveling voor het nieuwe woongebied, waarbij het bouwvlak als basis dient voor de aan te brengen zonering. Binnen een afstand van 30 meter tot het bebouwingsgebied van de woningen (= bouwvlak + 4 meter voor vergunningvrij bouwen) mogen uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 2 gevestigd worden. Het bestaande autoreparatiebedrijf aan Holleweg 20 - dat gedeeltelijk binnen deze zone is gelegen - voldoet hieraan. Met de eigenaar van het autoreparatiebedrijf zijn contractuele afspraken gemaakt over het gedeeltelijk afwaarderen van het bedrijfsperceel naar milieucategorie 2 (in de zone tot 30 meter) en 3.1 (in de zone van 30 tot 50 meter uit het bebouwingsgebied van de woningen). Voor de gronden die zijn gelegen op meer dan 50 meter uit het bouwvlak kan de vigerende milieucategorie 3.2 worden gehandhaafd.
Afbeelding 4.2: inwaartse zonering bedrijventerrein Hogekamp-Oost.
Voor het bedrijfsverzamelgebouw wordt geen inwaartse zonering toegepast. In dit gebouw zijn momenteel alleen bedrijven in categorie 1 en 2 gevestigd. Uit een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai - dat als bijlage 8 bij de toelichting is opgenomen - blijkt dat:
- Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) ter plaatse van de dichtstbij gelegen nieuwe woning en ter plaatse van de erfgrens voldoet aan de gestelde grenswaarden;
- Het maximale geluidniveau (LAmax) ter plaatse van de ter plaatse van de dichtstbij gelegen nieuwe woning en ter plaatse van de erfgrens voldoet aan de gestelde grenswaarden.
Opgemerkt wordt dat maximale geluidniveaus in de dagperiode ten gevolge van laden en lossen, waaronder begrepen het aan-en afrijden, vrijgesteld zijn van toetsing aan de geluidvoorschriften.
Op basis van het akoestisch onderzoek vormen de aanwezige bedrijven in het bedrijfsverzamelgebouw dus geen belemmering voor de beoogde nieuwe woningen. Bovendien biedt het onlangs gerealiseerde bedrijfsverzamelgebouw in zijn huidige vorm onvoldoende mogelijkheden om bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.1 of 3.2 uit te oefenen. Daarnaast is de bestaande woning aan Oosteinde 7 - die op circa 20 meter afstand is gesitueerd - maatgevend voor de toekomstige milieuruimte van het bedrijfsverzamelgebouw. Het afwaarderen van de toegestane milieucategorie ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
In aanvulling op het voorgaande bestaat op grond van bijlage II van het Bor de mogelijkheid om in het achtererfgebied zonder omgevingsvergunning bouwwerken te bouwen en te gebruiken voor het verlenen van mantelzorg. Bij het aanbrengen van de inwaartse zonering is hier geen rekening mee gehouden, waardoor een goed woon- en leefklimaat voor mantelzorgwoningen in het achtererfgebied niet zonder meer gewaarborgd kan worden. Daarom zijn de gronden gelegen binnen de invloedssfeer van het bedrijventerrein voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen voor bewoning bedoelde (vergunningvrije) aan-, uit- en bijgebouwen worden gebouwd. Voor mantelzorgwoningen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Van deze afwijkingsbevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaakt, indien middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden.
Oosteinde 3c
Het perceel Oosteinde 3c maakt onderdeel uit van de voorgenomen ontwikkeling. Het betreffende perceel is thans voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein', waar categorie 3.2 bedrijven zijn toegestaan. In de toekomstige situatie wordt de bestemming 'Bedrijventerrein' gewijzigd naar de bestemmingen 'Wonen' (voor de bestaande woning) en 'Bedrijf' (voor de bedrijfsunit aan de achterzijde van het perceel). Binnen de bestemming 'Bedrijf' is het mogelijkheid om bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 uit te oefenen. Binnen een gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 meter voor bedrijven in milieucategorie 2. Het bouwen van woningen binnen deze zone is niet zonder meer mogelijk. Bij de definitieve verkaveling dient daarom rekening te worden gehouden met een hindercontour van 10 meter, teneinde een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen. Hiertoe is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - hindercontour' opgenomen. In de regels is bepaald dat het bouwen van woningen uitsluitend is toegestaan indien akoestisch onderzoek aantoont dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Om een beeld te kunnen krijgen van de te verwachten geluidsbelasting is deze in beeld gebracht. Dit is op basis van meestal conservatieve uitgangspunten gedaan en geeft dus een worst-case beeld. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat kan worden voldaan aan stap 2 uit het Stappenplan geluid als opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' en daarmee eveneens aan de eisen voor het item geluid zoals die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Hiermee vormt dit aspect geen belemmering voor de realisatie van het geplande project.
Oosteinde 5
De bestaande bedrijfswoning aan Oosteinde 3c wordt met dit bestemmingsplan omgezet naar een reguliere burgerwoning. Omdat de woning Oosteinde 3c al in de bestaande situatie als bedrijfswoning (van derden) reeds maatgevend is voor de milieuvergunning van het bedrijf aan Oosteinde 5, is reeds gewaarborgd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Afbeelding 4.3.: hindercontouren Oosteinde 3c en 5
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijfsmilieuhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
4.6.2 Onderzoek
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als Bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.
Met behulp van de provinciale risicokaart is een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied gemaakt. De risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn:
- provinciale weg N224, De Dreef - Utrechtseweg;
- diverse bedrijven met propaantanks;
- zwembad.
Het plan ligt ten zuiden van de provinciale weg N224 (De Dreef - Utrechtseweg). Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De gevaarlijke stoffen zijn LF1 (diesel), LF2 (benzine) en GF3 (LPG). Uit de beoordeling blijkt dat er geen 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour aanwezig is. daarnaast blijkt dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Door de ontwikkeling zullen er 26 aanwezigen in het gebied meer aanwezig zijn. Het groepsrisico zal minder bedragen dan 0,1 maal de oriënterende waarde.
In de omgeving van het plan liggen een aantal veehouderijen en een camping met een bovengrondse propaantank. Het invloedsgebied (1% letaliteitgrens) ligt op 200 meter van de tank. De kleinste afstand bedraagt 650 meter tot het plangebied. Deze propaantanks vormen geen belemmering voor het plan.
Zwembad ’t Willaer ligt op circa 1.400 meterafstand en heeft een chloorbleeklooginstallatie. Het is geen Bevi-inrichting. De installatie dient te voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Voor deze tank gelden geen veiligheidsafstanden vanuit het groep- en/of plaatsgebonden risico. De generieke veiligheidsafstand bedraagt 40 meter. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten opzichte van zwembad ‘t Willaer.
Beperkte verantwoording
Ten gevolge van de transporten gevaarlijke stoffen over de provinciale weg bedraagt het groepsrisico ruim minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Door de tien nieuwe woningen zal het aantal aanwezigen voor GF3 met maximaal 26 toenemen. Het verkleinen van de kans op slachtoffers in geval van een explosie vraagt om bouwkundige oplossingen. Gevels aan de zijde van de weg dienen conform het Bouwbesluit te worden gerealiseerd In geval van brand op de weg moet escalatie zo effectief mogelijk worden voorkomen en bestreden. Hiervoor zijn voorzieningen in de omgeving van primair belang. Langs de provinciale weg ligt in de directe nabijheid open water voor secundair bluswater. Verder naar het zuiden, op circa 600 meter afstand ligt de Lunterense Beek.
De zelfredzaamheid kan als goed worden beschouwd. De bewoners kunnen van de provinciale weg af ontvluchten via de Oosteinde naar het westen en naar het zuiden. De hulpdiensten kunnen de weg gemakkelijk van beide kanten benaderen. De hulpdiensten komen uit diverse richtingen Veenendaal, Ede, Wageningen Barneveld, Amersfoort, Leusden, Woudenberg, Zeist en Utrecht. De aanrijdtijd bedraagt circa 15 minuten.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM).
4.7 Water
4.7.1 Regelgeving
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Beleid waterbeheerder
Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft de ambities en doelen voor de komende jaren. Het waterschap wil de waterveiligheid waarborgen, zorgen voor voldoende en schoon oppervlaktewater, zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Hiermee zoekt het aansluiting met de KRW en het Bestuursakkoord Water.
De Keur (2014) is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (o.a. dijken en kaden), watergangen (o.a. kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen, wegen en gemalen). De keur maakt het mogelijk dat het waterschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren en initiatieven van derden kan toetsen.
Gemeentelijk beleid
Het waterplan Scherpenzeel bestaat uit de volgende twee plandocumenten:
- Watervisie, Kompas voor 2008-2020;
- Uitvoeringsplan 2013-2018.
De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water in de gemeente Scherpenzeel voor 2020. In een separaat uitvoeringsplan zijn de maatregelen uitgewerkt. In het waterplan worden alle onderdelen van het watersysteem en de waterketen meegenomen. Hieronder vallen alle oppervlaktewateren in Scherpenzeel, het grondwater, drinkwater (winning en distributie), riolering en zuivering (rwzi). Daarnaast heeft een deel van het waterplan betrekking op de organisatie van het waterbeheer door de participanten.
4.7.2 Onderzoek
Bestaande situatie
In de huidige situatie is het plangebied slechts gedeeltelijk verhard. Het perceel Oosteinde 3c - aan de westzijde van het plangebied - is in de bestaande situatie nagenoeg geheel verhard. Direct ten oosten van dit perceel is een inrit naar het achtergelegen bedrijventerrein gelegen. Het overige deel van het plangebied is - op enkele dierenverblijven na - onverhard. In totaal is er circa 1.200 m2 verharding aanwezig.
Oppervlaktewater
In het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.
Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Bodemopbouw en geohydrologie
Regionaal bestaat de bodem tot circa 10 meter beneden maaiveld (m-mv) uit zand met veenlagen. De regionale grondwaterstroming is westelijk gericht. Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermingsgebied (intrekzone/boringsvrije zone).
Watercompensatie
Ten behoeve van de toename van het verhard oppervlak dient watercompensatie gevonden te worden binnen het plan. In onderstaande tabel is de toekomstige oppervlakte aan verharding afgezet tegen het bestaande verharde oppervlak.
Verharding bestaande situatie
Type verharding | Berekening | Hoeveelheid oppervlakteverharding in m2 |
Bebouwing Oosteinde 3c (bedrijfswoning + loods) | 100% van 275 m2 | 275 m2 |
Bebouwing groenstrook (dierenverblijven) | 100% van 24 m2 | 24 m2 |
Overige verharding Oosteinde 3c | 75% van 306 m2 | 229 m2 |
Inrit naar bedrijventerrein | 100% van 597 m2 | 597 m2 |
Totale verharding | 1.125 m2 |
Toename verharding toekomstige situatie
Type verharding | Berekening | Hoeveelheid oppervlakteverharding in m2 |
Bouwvlak bestemming 'Woongebied' | 75% van 1.655 m2 | 1.241 m2 |
Bouwvlak bestemming 'Bedrijf' | 100% van 210 m2 | 210 m2 |
Woning Oosteinde 3c | 100% van 117 m2 | 117 m2 |
Overige verharding Oosteinde 3c | 40% van 254 m2 | 102 m2 |
Overige verharding bestemming 'Woongebied' | 40% van 1.658 m2 | 663 m2 |
Totale verharding | 2.333 m2 |
De toename van het verhard oppervlak bedraagt circa 1.208 m2 (2.333 m2 - 1.125 m2). Voor het bepalen van de benodigde berging ten behoeve van toename aan verhard oppervlak wordt gebruik gemaakt van de uitgangspunten van de gemeente en het waterschap.
- benodigde berging bij T=100 (statisch): 60 mm/m2
- toename verhard oppervlak: 1.208 m2
- totaal benodigde berging bij T=100: 73 m3
In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat binnen het plangebied voorzien moet worden in 73 m3 waterberging. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal de exacte wijze/(technische) positionering en dimensionering van de waterberging binnen het plangebied nader uitgewerkt/gespecificeerd worden. De keuze wordt bepaald door het uiteindelijke programma, waarbij rekening gehouden moet worden met de beschikbare ruimte, de afwezigheid van watergangen en de slechtdoorlatende bovenlaag. De voorziening kan vervolgens worden aangesloten op een (gescheiden) rioolstelsel, omdat het water niet (volledig) kan infiltreren. Het hemelwater zal hierdoor wel vertraagd worden afgevoerd, hetgeen in lijn is met de richtlijnen van het waterschap. Ook kan een deel van de achtertuinen worden ingericht voor waterberging en kunnen regentonnen worden geplaatst.
Riolering
Aan Oosteinde is ter hoogte van het plangebied alleen aan de even zijde een rioolstelsel aanwezig. Het ligt voor de hand om het bestaande rioolstelsel aan de oneven zijde vanaf Oosteinde 3a door te trekken naar Oosteinde 3c, zodat de beoogde woningen hier vervolgens op aangesloten kunnen worden. Aansluiting van de riolering uit het plangebied moet in een later stadium in overleg met de gemeente Scherpenzeel worden uitgedetailleerd.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.
4.7.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan aan Waterschap Vallei en Veluwe voorgelegd.
4.8 Ecologie
4.8.1 Regelgeving
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Scherpenzeel is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
4.8.2 Verkennend onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
Soortenbescherming
Vleermuizen
Binnen het plangebied zijn zowel bomen als gebouwen aanwezig. In de bomen binnen het plangebied zijn geen holtes aangetroffen die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. In de voormalige bedrijfswoning zijn spouwgaten en een spouwmuur aanwezig. Deze spouwgaten zijn afgesloten waardoor het niet mogelijk is dat vleermuizen hier verblijven. Bovendien blijft het gebouw behouden, omdat de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Om deze reden kan de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied uitgesloten worden.
Het plangebied zal ook door voornamelijk kleinere vleermuissoorten, zoals de gewone dwergvleermuis gebruikt worden als foerageergebied. Het betreft echter geen essentieel foerageergebied: In de directe omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van de tuinen die bij de omliggende woningen horen.
Binnen of op de grenzen van het plangebied zijn geen essentiële vliegroutes aanwezig; Dit omdat de bomen binnen het plangebied staan niet in verbinding met andere lijnvormige, aaneengesloten bomenrijen.
Vogels met een vaste verblijfplaats
Het plangebied is waarschijnlijk belangrijk als functionele leefomgeving voor de huismus. De huismus maakt onder meer gebruik van de klimop in het plangebied. Derhalve heeft vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van de huismus plaatsvonden. Voor de resultaten van dit onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.8.3.
Grondgebonden zoogdieren
Het gebouw in het plangebied is niet geschikt als verblijfplaats voor de steenmarter en de boommarter. Er bevinden zich namelijk geen holtes of ruimten in de bebouwing waar de steenmarter het gebouw zou kunnen betreden. Ook bevinden er geen holtes in de bomen waar de boommarter in zou kunnen verblijven. Om deze reden kan de aanwezigheid van de steenmarter en de boommarter in het plangebied met zekerheid uitgesloten worden.
Vaatplanten
Binnen het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen. Deze worden op basis van biotoopkenmerken van het plangebied ook niet verwacht. Om deze reden bestaan er, anders dan de algemene zorgplicht, geen verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van vaatplanten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is Natura 2000-gebied 'Veluwe', circa 8 kilometer ten oosten van het plangebied. Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de afstand tot het het Natura 2000-gebied, worden er geen significant nadelige effecten op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig. Gelet op het huidige en toekomstige gebruik van de locatie wordt een belangrijke toename van het aantal verkeersbewegingen niet verwacht. Van een noemenswaardige toename in stikstofdepositie is geen sprake.
Daarnaast bevindt het plangebied zich niet binnen het plangebied binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Indien er, als gevolg van de voorgenomen plannen, oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, dienen de effecten van de plannen op de kenmerken en waarden van het NNN getoetst te worden. Een dergelijke toetsing is niet opgenomen in deze rapportage.
Conclusie
Soortenbescherming
Naar aanleiding van de quickscan is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vaste verblijfsplaatsen van de huismus. Voor de resultaten van dit onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.8.3.
Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk voorkomen moeten worden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Evenmin is het plangebied onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
4.8.3 Nader onderzoek
Huismussen
Vanwege de resultaten van de quickscan is een nader onderzoek naar de huismus uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Het plangebied wordt door de huismus gebruikt als functionele leefomgeving. In de woningen aan de Oosteinde ten zuiden van het plangebied zijn meerdere potentiële nestlocaties van de huismus aanwezig. Er zijn echter geen nesten aangetroffen. De huismussen gebruiken het plangebied (de klimop in het plangebied) om te foerageren en als schuilplek. Als er woningen gebouwd gaan worden in het plangebied gaat er functionele leefomgeving van de huismus tijdelijk verloren. Er is echter in dit geval geen sprake van essentiële functionele leefomgeving, omdat er zich in de directe omgeving van het plangebied voldoende alternatieve mogelijkheden voor huismussen bevinden. Er zijn geen maatregelen nodig ten behoeve van de huismus. Ook hoeft er geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient er rekening te worden gehouden met de zorgplicht.
Stikstof
Gezien de afstand en menselijke invloeden in het tussenliggende gebied als gevolg van de aanwezigheid van stedelijk gebied zijn negatieve effecten door geluidsverstoring of visuele verstoring als gevolg van de ingreep op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Vanwege het effectbereik en de overbelaste situatie, is deze conclusie niet op voorhand te trekken voor de stikstofdepositie als gevolg van het voornemen. Dit dient te worden aangetoond met een stikstofdepositieberekening in AERIUS Calculator van het projecteffect voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase, zie bijlage 4.
Door middel van de in het rapport opgenomen berekeningen is de depositie berekend tijdens de bouwfase en de gebruiksfase. Hieruit blijkt dat de zowel de bouwfase, als ook de gebruiksfase, geen significante nadelige effecten hebben op de kritische depositiewaarden van de naastgelegen Natura 2000-gebieden. De depositiewaarden voor beide fases leveren geen resultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar op. Er zal door de aanleg en gebruik van de woningen op de habitattypen van de omliggende Natura 2000-gebieden geen toename van de stikstofdepositie zijn ten opzichte van de huidige situatie.
4.8.4 Conclusie
Soortenbescherming
Voor wat betreft de huismus is er geen sprake van een essentiële functionele leefomgeving, omdat zich in de directe omgeving van het plangebied voldoende alternatieve mogelijkheden voor huismussen bevinden. De locatie is gelegen aan de rand van de kern, het buitengebied begint direct naast en tegenover het plangebied en de Oosteinde kent een groen straatprofiel met haagbeplanting. Tevens zijn ruime en groene woonpercelen in de directe nabijheid aanwezig. Overigens zijn hier geen nesten aangetroffen. Er zijn geen maatregelen nodig ten behoeve van de huismus, en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk voorkomen moeten worden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Evenmin is het plangebied onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Er zal door de aanleg en gebruik van de woningen op de habitattypen van de omliggende Natura 2000-gebieden geen toename van de stikstofdepositie zijn ten opzichte van de huidige situatie. De depositiewaarden voor zowel de bouw- als gebruiksfase leveren geen resultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar op.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9.1 Regelgeving
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
- Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Scherpenzeel
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente ligt het plangebied grotendeels in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Voor bodemingrepen groter dan respectievelijk 250 m2 dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Alleen langs de noordrand ligt een smalle strook met een lage verwachting (ondergrens 10.000 m2).
4.9.2 Onderzoek
Archeologie
In 2014 is een archeologisch advies voor het voorliggende plangebied uitgebracht. De resultaten zijn hieronder weergegeven, het volledige advies is als Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
Het plangebied ligt in een zone met laarpodzolen (gwt VI) temidden van beekeerdgronden (gwt III). De geomorfologische kaart geeft ter plaatse een dekzandrug aan temidden van een vlakte van verspoeld dekzand. Het AHN geeft een duidelijk beeld als gevolg van de ligging binnen de bebouwde kom. Wel is te zien dat de driehoek die gevormd wordt door wegen (N224 - Oosteinde) waarbinnen het plangebied ligt, enigszins hoger ligt dan de omgeving. Dit is naar waarschijnlijk het gevolg van ophoging/egalisatie samenhangend met de aanleg van het industrieterrein ten noorden van het plangebied.
Het gebied kenmerkte zich vanaf het begin van de negentiende eeuw als een kleinschalig verkaveld landschap met een afwisseling van grasland en akkers. Kenmerkend waren de houtwallen. In Histland Gelderland is het gebied niet getypeerd vanwege de ligging binnen de bebouwde kom. Gezien het aangrenzende gebied kan het cultuurlandschappelijk worden gerekend tot de oude ontginningen in afwisselend nat – droog gebied (nat droge kampontginingen). Wanneer het gebied ontgonnen is, is niet bekend. Waarschijnlijk behoorden de landerijen van oorsprong bij de middeleeuwse erven Wingelaar en/of Zelder die ten zuiden van het Oosteinde liggen. Deze erven liggen ten opzichte van de omgeving enigszins hoger wat vermoedelijk het gevolg is van kunstmatige ophoging van het terrein vanwege de natte omstandigheden.
Archeologische vondsten binnen een straal van 500 meter zijn niet bekend. 400 meter naar het
oosten ligt de historische kern van Scherpenzeel. Wel is de locatie van een zogenaamde aspergestelling uit de Tweede Wereldoorlog in het Oosteinde bekend. Deze ligt iets ten westen van
het plangebied. Bij enkele onderzoeken in de omgeving zijn onder min of meer vergelijkbare omstandigheden veelal verstoringen gevonden die samen hangen met de ontginning van dit gebied. Er zijn bij deze onderzoeken geen archeologische indicatoren gevonden.
Op basis van bovenstaande kan het verwachtingsmodel worden bijgesteld. Gezien de aanwezigheid van een dekzandwelving zou de verwachting voor de vroege prehistorie laag tot middelhoog zijn. Door het ontbreken van openwater en substantieel reliëf kan deze echter op laag worden gesteld. Voor de late prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen is de verwachting als gevolg van het ontbreken van drogere gronden laag. Voor de late middeleeuwen en nieuwe tijd is de verwachting voor bewoningsresten laag. Wel is er een hoge verwachting voor de aanwezigheid van greppels samenhangend met de deels uit het begin van de negentiende eeuw bekende verkaveling. Bij de aanleg van het industriegebied zijn naar verwachting eventuele archeologische resten grotendeels vergraven. Realisatie van het plan heeft daardoor geen onevenredige schade aan het bodemarchief tot gevolg. Verder archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc. ) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt.
Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Wel is Oosteinde aangemerkt als historisch geografische lijn. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de huidige ligging van de weg echter niet gewijzigd.
4.9.3 Doorvertaling bestemmingsplan
Archeologie
Op basis van een archeologisch advies d.d. 18 december 2014 is de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied naar beneden bijgesteld. Verder archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Er worden geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren geschaad. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.10 Leidingen
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij
het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen. Derhalve bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 10 nieuwe woningen. De toegestane woningtypen zijn: vrijstaand, twee-aaneen en aaneengebouwd. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de verkavelingsvariant waarbij 4 aaneengebouwde woningen en 6 twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd (zie afbeelding 2.3).
Op basis van de CROW-publicatie geldt voor twee-aaneengebouwde woningen een maximale verkeersgeneratie van 7,8 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in weinig stedelijk gebied, in de rest van de bebouwde kom. Voor aaneengebouwde woningen bedraagt de maximale verkeersgeneratie 7,4 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag. Gelet op het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling tot 77 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.
Het plangebied wordt ontsloten op Oosteinde. Het verkeer wordt vervolgens via de Verlengde Hopeseweg afgewikkeld op de N224 en verder. Omdat het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.
4.11.2 Parkeren
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen zijn er in het voorliggende bestemmingsplan parkeernormen opgenomen. In artikel 17.3 is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' als uitgangspunt dienen. Deze parkeernormen zijn als volgt:
- vrijstaande woningen: 2,3 parkeerplaatsen per woning;
- twee-aaneengebouwde woningen: 2,2 parkeerplaatsen per woning;
- aaneengebouwde woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
Hoeveel parkeerplaatsen specifiek nodig zijn wordt bepaald door het woningtype. Voor ieder woningtype geldt immers een andere parkeernorm. De toekomstige parkeerbehoefte is dan ook afhankelijk van het definitieve programma en de stedenbouwkundige uitwerking. Omdat de toekomstige uitwerking van het woongebied nog niet is uitgekristalliseerd, is er in het voorliggende bestemmingsplan een specifieke regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. In de algemene regels is bepaald dat dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd. Parkeren dient in principe binnen het plangebied te worden opgelost.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van deze paragraaf worden de regels kort toegelicht.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Opbouw bestemmingen
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, groen, verkeer etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de realisatie en instandhouding van voldoende waterberging te waarborgen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald welke vormen van gebruik strijdig zijn met de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
Algemene aanduidingsregels
De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen. In dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - hindercontour' opgenomen voor de toekomstige bedrijfsloods aan Oosteinde 3c. Daarin is bepaald dat het bouwen van woningen uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen.
Overige regels
In de overige regels is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de meest recente CROW-publicatie, in casu publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd. Naast de regeling met betrekking tot parkeren is tevens een voorrangregeling voor dubbelbestemmingen opgenomen.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingsplan
5.2.1 Planopzet
Het toekomstige woongebied tussen Oosteinde 3a en 3c is voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op stedenbouwkundige verkenningen, maar biedt nog de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
Voor wat betreft het perceel Oosteinde 3c en bedrijventerrein is gekozen voor een meer gedetailleerde wijze van bestemmen, waarmee de huidige - dan wel toekomstige situatie - gedetailleerd wordt vastgelegd en welke geschikt is voor de beheersituatie. De betreffende gronden zijn voorzien van zogenaamde eindbestemmingen. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven.
5.2.2 Bestemmingen
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Bedrijf
De boogde bedrijfsunit aan Oosteinde 3c is voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen, alsmede voor productiegebonden (ondergeschikte) detailhandel. Bouwen is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, tot een hoogte van 6 meter.
Bedrijventerrein
Een gedeelte van bedrijventerrein Hogekamp-Oost - voor zover gelegen ten noorden van het plangebied - is conform het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. De vigerende regeling is één op één overgenomen, met dien verstande dat een inwaartse zonering is aangebracht. Deze inwaartse zonering is gebaseerd op een proefverkaveling voor het nieuwe woongebied, waarbij het bebouwingsgebied als basis dient voor de aan te brengen zonering. Het bebouwingsgebied bestaat het bouwvlak + een zone van 4 meter voor vergunningvrij bouwen. Binnen een afstand van 30 meter uit het bebouwingsgebied mogen uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 2 gevestigd worden. In de zone van 30 tot 50 meter uit het bebouwingsgebied van de woningen zijn bedrijven tot ten hoogste milieucategorie 3.1 toegestaan.
Aanvullend op de vigerende bestemmingsregeling worden tevens bedrijven in milieucategorie 1 toegestaan. Dergelijke lichte bedrijvigheid is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.
Tuin
De voor- en zijtuinen van de bestaande woning aan Oosteinde 3c heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Hier zijn, behoudens erkers, geen (bij)gebouwen toegestaan. Het oprichten van erfafscheidingen is wel toegestaan.
Wonen
De voormalige bedrijfswoning aan Oosteinde 3c is voorzien van de bestemming 'Wonen'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
- Hoofdgebouwen: Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden, waarbij de op de verbeelding weergegeven maximum goot- en bouwhoogte leidend zijn. Het bouwvlak is strak om het bestaande hoofdgebouw gelegd. De bouwwijze van de woning (vrijstaand) is aangeduid op de verbeelding.
- Bijbehorende bouwwerken: buiten het hoofdgebouw mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht dit betreft bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. Deze bouwwerken mogen, met uitzondering van erkers alleen in het achtererfgebied worden gerealiseerd. De maximale maatvoering voor bijbehorende bouwwerken is gelimiteerd. Het achtererfgebied mag met niet meer dan 50% worden bebouwd met een maximum van 150 m2, waarbij de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen afhankelijk is gesteld van de grootte van het perceel.
Onder de bestemming wonen valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving.
Bedrijfsactiviteiten aan huis en mantelzorg zijn, uitgezonderd waar aangeduid, niet rechtstreeks toegestaan, maar via een afwijking (omgevingsvergunning) en met vergelijkbare maatvoering.
Woongebied
Vanwege flexibiliteitsoverwegingen is de strook tussen Oosteinde 3a en 3c voorzien van de bestemming 'Woongebied'. Deze bestemming heeft een globaal karakter en bevat derhalve veel flexibiliteit. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald. De stedenbouwkundige verkenningen hebben als uitgangspunt gediend voor de inhoudelijke bepalingen van de bestemming 'Woongebied'.
Het bouwen van hoofdgebouwen (woningen) is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, om te voorkomen dat de woningen op te korte afstand van het bedrijventerrein worden gesitueerd. Binnen de
bestemming kunnen - afhankelijk van het woningtype - ten hoogste 10 grondgebonden woningen worden gebouwd, dit is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven. De toegestane woningtypen zijn vrijstaand, (twee)aaneen of aaneengebouwd. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis is aangesloten bij de regeling in de bestemming 'Wonen'.
Het plangebied is direct bij het bedrijventerrein gelegen. De eventuele realisatie van mantelzorgwoningen kan mogelijk strijdig zijn met een goed woon- en leefklimaat c.q. kan een inperking geven van de mogelijkheden van de bedrijven. Daarom zijn de gronden gelegen binnen de invloedssfeer van het bedrijventerrein voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen voor bewoning bedoelde (vergunningvrije) aan-, uit- en bijgebouwen worden gebouwd. Voor mantelzorgwoningen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Van deze afwijkingsbevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaakt, indien middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de gronden niet eerder voor deze bestemming gebruikt mag worden nadat er een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' met een minimale hoogte van 2 meter is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
De dubbelbestemmingen 'Waarde – archeologische verwachtingswaarde' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor de verschillende verwachtingswaarden zijn verschillende bestemmingen opgenomen: 'Waarde - Archeologischeverwachtingswaarde 2 (hoog)' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarden en gedifferentieerd in de verschillende dubbelbestemmingen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
6.1.2 Conclusie
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg & inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan Holleweg-Oosteinde heeft in de periode van 4 september 2019 tot en met 15 oktober 2019 (6 weken) ter inzage gelegen op basis van de gemeentelijke inspraakverordening. Gedurende deze termijn zijn een vooroverlegreactie en een inspraakreactie ingediend. Tevens is op 30 september 2019 in Partycentrum Boschzicht een inloopavond gehouden. Geïnteresseerden konden daar het bestemmingsplan en een voorlopige stedenbouwkundige verkaveling komen inzien.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bij de voorbereiding van het bestemmingsplan tevens vooroverleg gevoerd met besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en met die (rijks) diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of zijn belast met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
Gedurende deze periode zijn 2 vooroverlegreacties en 1 inspraakreactie binnengekomen. Deze door de gemeente van antwoord voorzien in de 'Nota inspraak en vooroverleg', zie bijlage 9. De ingediende reacties leiden niet tot aanpassing van het plan.
6.2.2 Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 18 maart gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen tegen het plan.
6.2.3 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 1 En 2
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten 1 en 2
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 2 Tot En Met 4.2
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten 2 tot en met 4.2
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Parkeernomen
Bijlage 1 Bodem- En Asbest In Grondonderzoek
Bijlage 1 Bodem- en asbest in grondonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Quickscan flora en fauna
Bijlage 3 Aanvullend Onderzoek Huismus
Bijlage 3 Aanvullend onderzoek Huismus
Bijlage 4 Aerius-berekening (Stikstofdepositie)
Bijlage 4 Aerius-berekening (stikstofdepositie)
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 6 Advies Archeologie
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Inrichtingslawaai
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek inrichtingslawaai