Stationsweg 349
Bestemmingsplan - Gemeente Scherpenzeel
Vastgesteld op 29-09-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Stationsweg 349 van de gemeente Scherpenzeel;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0279.BP2022Station349-vg01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afhankelijke woonruimte
een onderdeel van het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.6 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd;
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen;
1.11 bedrijf aan huis
het door de bewoner van de woning in beperkte omvang en ondergeschikt aan de woonfunctie bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitvoeren van geheel of overwegend handmatige ambachtelijke bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel, behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft dat met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.12 begane grond
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld;
1.13 beroep aan huis
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratieve, juridische, medische, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte onderschikte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft dat met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.14 bestaand
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 brutovloeroppervlakte
de som van de binnenwerks gemeten vloeroppervlakten van voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.25 coffeeshop
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden tevens afhaalpunten verstaan;
1.27 evenement
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.31 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.32 maaiveld
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft;
1.33 mantelzorg
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.34 nutsvoorziening
een bouwwerk of andere voorziening ten dienste van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie of andere openbare nutsvoorziening, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;
1.35 onderkomen(s)
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
1.36 peil
- a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
1.37 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 voorgevel
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt;
1.39 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.40 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.41 weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, zoals bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.42 woning/wooneenheid
een complex van ruimten krachtens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 Ondergeschikte bouwwerken
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balustrades, relingen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. wegen en paden;
- d. in- en uitritten.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.2;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3 (Middel)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 met inachtneming van de volgende regels:
- a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. de omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige van het bevoegd gezag heeft aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarde niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft aangetoond dat de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is tot beneden het te verwachten archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens het bevoegde gezag;
- 3. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens het bevoegd gezag moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
- Het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- Het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
- Begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 m onder peil bedragen;
- d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.
7.2 Bestaande afstanden en maten
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
8.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. stand- of ligplaats van onderkomens;
- c. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. seksinrichting.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken van de bestemmingsplanregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdruk regelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer dan 5,00 m bedragen;
- c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20,00 m;
- e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerk en, tot vanaf peil een hoogte van 40,00 meter, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie;
- f. ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bij-gebouw in de vorm van een tijdelijke woonunit, zoals een portacabin of container, met dien verstande dat:
- 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
- 2. op het perceel al een woning aanwezig is;
- 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
- 4. per woning gelijktijdig maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwo-ning voor mantelzorg mag worden verleend;
- 5. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
- 6. de oppervlakte van de tijdelijke woonunit maximaal 60 m2 mag bedragen;
- 7. indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, stelt de houder van de vergunning het bevoegd gezag daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis, waarop het bevoegd gezag de vergunning intrekt indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat:
- a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
- b. geen van de grenzen met meer dan 10,00 meter wordt verschoven.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeergelegenheid
Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering worden in ieder geval de volgende regels in acht genomen:
- a. indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft moeten, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen parkeerplaatsen zijn aangebracht op eigen terrein volgens de richtlijn zoals deze is opgenomen in de meest recente CROW publicatie - basis voor parkeernormeringen en in Bijlage 1 bij de regels;
- b. bij huur- en koopwoningen wordt, in gevallen dat de bovengrens van de CROW-parkeerrichtlijn lager is dan 2, de bovengrens verhoogd tot 2 parkeerplaatsen per woning;
- c. gerealiseerde voorzieningen als bedoeld onder 1. dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
12.2 Afwijken van de parkeerregels
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van artikel 12.1:
- a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- b. of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Stationsweg 349'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Stationsweg 349 in Scherpenzeel is een camperverhuurbedrijf aanwezig. De eigenaar is voornemens te stoppen met de bedrijfsvoering, alle bedrijfsbebouwing te slopen en vervolgens een nieuwe twee-onder-een-kapwoning te realiseren. Hiervoor zal ook de bestaande woning gesloopt worden. Dit past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Voor het planvoornemen is dan ook een nieuw bestemmingsplan nodig.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het perceel is gelegen in de bebouwde kom van Scherpenzeel, circa 500 meter ten westen van de dorpskern. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Scherpenzeel, sectie D, nummer 4437.
Ligging in omgeving
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'West' en tevens het parapluplan 'Parkeernormen'.
Het bestemmingsplan West is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf', met de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf'. Er is geen aanduiding 'bedrijfswoning' binnen de bedrijfsbestemming. Wel is er een bouwvlak opgenomen dat volledig bebouwd mag worden. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximum goothoogte van 4 meter.
Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor wonen en een beroep aan huis. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouw. Daarnaast mag in het bouwvlak uitsluitend een vrijstaande woning gebouwd worden, waarvoor een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter geldt. Voor aan-, uit-, en bijgebouwen geldt dat deze zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden. Tevens geldt hiervoor een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 5 meter. De maximale oppervlakte bedraagt 75 m2.
Het westelijke deel van het plangebied, aan de straatzijde, heeft de bestemming 'Tuin'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor tuinen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten.
Tot slot rust op het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel). Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden daarmee beschermd.
Het bestemmingsplan Parapluplan parkeernormen is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 maart 2018. Met dit bestemmingsplan zijn als het ware regels en normen voor parkeren toegevoegd aan diverse bestemmingsplannen binnen de gemeente, waar onder het bestemmingsplan West. In het kort houden deze regels in dat bij het bouwen of aanpassen van gebouwen in voldoende parkeerruimte moet worden voorzien.
Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd
Het geldende bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om te voorzien in een twee-onder-een-kapwoning. Aangezien in het bestemmingsplan ook geen relevante, toereikende wijzigingsbevoegdheid opgenomen is, is een nieuw bestemmingsplan nodig voor het planvoornemen. Dat is ook nodig om dat voorwaarde voor gemeentelijke medewerking aan het initiatief is dat de bedrijfsbestemming wordt opgeheven. Dat is alleen mogelijk door een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor de locatie.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt een analyse van de directe omgeving van het plangebied gegeven, alsmede een beoordeling van mogelijke belemmeringen.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:
- 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
- 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
- 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
- 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
- 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
- 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
- 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
- 10. Beperken van klimaatverandering.
- 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
- 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
- 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
- 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
- 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
- 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
- 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
- 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
- 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
- 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
- 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.
Toetsing
Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
- rijksvaarwegen;
- hoofdwegen en hoofdspoorwegen; elektriciteitsvoorzieningen;
- buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen; ecologische hoofdstructuur;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte),
Toetsing
Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. De genoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Met de omgevingsvisie Gaaf Gelderland wil de provincie Gelderland in de toekomst gaaf houden. In deze omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om nu en in de toekomst prettig in de provincie te kunnen wonen, studeren en ontspannen. Samen met partners wordt elke dag gewerkt aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Er wordt gericht op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Aan de hand van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:
- Energietransitie: van fossielvrij naar duurzaam.
- Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
- Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
- Biodiversiteit: werken met de natuur.
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
- Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
- Woon- en leefklimaat: dynamisch, divers en duurzaam.
In de omgevingsvisie worden geen specifieke uitgangspunten beschreven voor deze ontwikkeling.
2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels opgenomen die door gemeenten meegenomen moeten worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Deze regels beschermen en waarborgen de belangen van de provincie. Deze omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd op 21 december 2022. In de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Hieronder worden de relevantie bepalingen voor het plangebied besproken.
Artikel 2.2 Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda
- a. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
- b. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- 1. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- 2. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- 3. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Toetsing
De provincie Gelderland heeft op 13 maart 2018 ingestemd met de intergemeentelijke verdeling van de kwantitatieve woonopgave voor de periode tot 2027 (de Regionale Woonagenda 2.0) voor de regio Foodvalley. Op basis van de kwantitatieve woonopgave 2017 t/m 2027 mag de woningvoorraad in de gemeente over de voorgenoemde periode in ieder geval met 410 woningen groeien. Jaarlijks vindt op regionaal niveau monitoring en actualisatie plaats van de woonagenda op basis van de meest recente prognoses. Onderhavig plan maakt de ontwikkeling mogelijk van één nieuwe woning en past binnen deze regionale afspraken.
Artikel 2.38 Instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Intrekgebied maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk.
Toetsing
Met dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in werken of handelingen voor de winning van fossiele energie. Dit vormt dus geen belemmering voor dit plan.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Scherpenzeel
De Omgevingsvisie Scherpenzeel is vastgesteld voor de gemeenteraad op 9 november 2021.
De omgevingsvisie geeft aan wat belangrijk gevonden wordt als het om de leefomgeving gaat: over alles wat we buiten zien, ervaren, horen en ruiken. Dit kan over gebouwen, wegen, stoepen en water gaan, maar ook over gras, bomen en monumenten. Over vergrijzing, het omgaan met het buitengebied, bereikbaarheid, en winkelaanbod. Over gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. In de Omgevingsvisie wordt gedacht vanuit de maatschappelijke opgaven voor de fysieke leefomgeving, maar ook het sociaal domein.
Scherpenzeel Woongebied
Het woongebied van Scherpenzeel bestaat uit de woonbuurten van de kern. Deze wijken liggen ten zuiden van De Dreef en om het centrum heen. Hier is het voor de inwoners prettig en veilig wonen. De wijken liggen in een mooi landschap en voorzieningen zijn dichtbij.
Met name het thema ‘wonen' is voor dit plan van belang. Hierover beschrijft de Omgevingsvisie het volgende:
Voor de toekomst van wonen heeft de gemeente Scherpenzeel ambities. De toekomstige woningbehoefte volgt ontwikkelingen in de samenstelling van de samenleving. Daarom is het belangrijk dat er voldoende woningen zijn en komen voor (her)starters en ouderen. Door het toevoegen van appartementen, tussenwoningen en andere gelijkvloerse woningen creëren we de mogelijkheid voor ouderen om te verhuizen, als ze dit wensen. Daardoor komt de doorstroom op de Scherpenzeelse woningmarkt weer op gang. We maken ruimte in nieuwbouwplannen voor geclusterde woonvormen voor ouderen en we maken nieuwbouwwoningen meer levensloopbestendig.
In Scherpenzeel is er een woning voor iedereen. Daarom is betaalbaarheid en keuzevrijheid belangrijk. De gemeente Scherpenzeel wil graag dat de bewoners van Scherpenzeel toegang hebben tot verschillende types woningen die passen bij hun budget en mogelijkheden. Betaalbare woningen en specifieke types luxere woningen toevoegen aan de voorraad draagt hier optimaal aan bij.
Toetsing
Dit plan voorziet in het verwijderen van de bedrijfsbestemming en alle bedrijfsgebouwen. Ook de bestaande woning wordt gesloopt. Vervolgens wordt er een nieuwe twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd. Feitelijk zorgt dit ervoor dat er één nieuwe woning wordt toegevoegd. Hierdoor wordt de woningvoorraad van Scherpenzeel vergroot en zijn er meer kansen voor Scherpenzelers om een woning te vinden die past bij hun levensfase en budget.
Dit plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Scherpenzeel.
2.3.2 Woonvisie Scherpenzeel
De 'Woonvisie 2020 - 2030' is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 april 2020. In deze woonvisie worden de woonopgaven voor de gemeente Scherpenzeel beschreven voor de komende jaren. De gemeente Scherpenzeel wil tegemoetkomen aan de woonwensen van haar huidige en toekomstige inwoners, zodat mensen hier naar volle tevredenheid (kunnen) blijven wonen. De gemeente kiest voor de volgende ambities:
- 1. Voldoende woningen voor (her)starters en ouderen
- 2. Wonen voor iedereen
- 3. Een duurzame leefomgeving
Toetsing
Dit plan voorziet in een nieuwe twee-onder-een-kapwoning. Hiermee wordt een nieuwe woning toegevoegd aan het aanbod van Scherpenzeel, waarmee bijgedragen wordt aan de ambitie 'wonen voor iedereen'.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de woonvisie.
2.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
De gemeente Scherpenzeel heeft de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Het plangebied ligt in het dorpslint, in de dorpskern. De ontwerprichtlijnen voor gevel, materiaal, detaillering & kleur zijn hiervoor als volgt beschreven:
Het bouwplan:
- heeft een samenhangende gevelindeling en kleurgebruik en een materialisering waarvan de kwaliteit ook op langere termijn behouden blijft;
- heeft een detaillering die ondersteunend is aan de architectuur;
- heeft indien gelegen in de dorpskern, kenmerkende en beeldbepalende onderdelen, zoals dakranden, kozijnprofileringen en raamindelingen, die de architectuur ondersteunen.
Voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen zijn de volgende criteria beschreven:
- Minimaal 1 meter terug gelegen ten opzichte van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
- Duidelijk ondergeschikt aan de maat en schaal van het hoofdgebouw;
- Niet hoger dan het hoofdgebouw;
- Eenvoudig en passend bij de ondergeschikte functie;
- Eén bouwlaag met een rechthoekig plattegrond;
- Passend bij de architectuur van het hoofdgebouw en/of reeds bestaande bijgebouw;
- Afgedekt met een plat dak of met een kap;
- Gevelgeleding en kozijnindeling is afgestemd op de functie en passend bij de architectuurstijl van het hoofdgebouw;
- Overeenkomstig het hoofdgebouw en bijdragend aan het ondergeschikte karakter of afgestemd op het tuinkarakter en bijdragend aan het ondergeschikte karakter (metselwerk of hout);
- Binnen de bebouwde kom geen toepassing van golfplaat, betonplaten damwandprofielen of daarmee vergelijkend materiaal;
- Hoogte boeiboord maximaal 25 centimeter of gelijk aan boeiboord hoofdgebouw.
Toetsing
Het bouwplan voldoet aan de ontwerprichtlijnen. De woningen hebben namelijk een samenhangende gevelindeling. Daarnaast heeft het ontwerp kenmerkende en beeldbepalende onderdelen. Ook aan deze criteria wordt voldaan. In paragraaf 3.2 wordt verder ingegaan op het bouwplan.
Conclusie
Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Hoofdstuk 3 Bestaande En Nieuwe Situatie
3.1 Bestaande Situatie
Omgeving
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Scherpenzeel, circa 500 meter ten westen van het dorpscentrum. De bebouwing betreft hoofdzakelijk grondgebonden woningen, winkels en maatschappelijke voorzieningen.
Luchtfoto omgeving
Plangebied
Het plangebied is gelegen langs de Stationsweg. Dit is de doorgaande weg door de bebouwde kom en het centrum van Scherpenzeel, die in het oosten aansluit op het Holevoetplein en in het westen op De Dreef.
Aan de voorzijde van het plangebied is een vrijstaande woning met bijgebouw aanwezig. Achter de woning is een bedrijfsgebouw voor het camperverhuurbedrijf aanwezig. De woning en het aangebouwde bijgebouw hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 90 m2. Het bedrijfsgebouw heeft een oppervlakte van circa 150 m2. Op een paar hagen langs de perceelsgrenzen en een aantal kleine boompjes in de voortuin na, is het plangebied volledig verhard.
Luchtfoto plangebied
Bestaande situatie
3.2 Nieuwe Situatie
Het voornemen van de initiatiefnemer is om te stoppen met de bedrijfsvoering en de bedrijfsbebouwing te slopen. Ook de bestaande, vrijstaande woning wordt gesloopt. Vervolgens wordt er een nieuwe twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd. Voor dit voornemen zijn door de gemeente een aantal voorwaarden opgesteld:
- De percelen dienen recht naar achteren te lopen;
- Per woning dienen er 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd om aan de parkeernorm van 2 te voldoen. De locatie van de parkeerplaatsen dient zodanig te zijn dat deze naast elkaar gelegen zijn (achter elkaar gelegen parkeerplaatsen tellen enkel als een parkeerplaats).
- Alle bestaande bebouwing dient gesloopt te worden.
- Vooraf dient er overleg plaats dienen te vinden met omwonende van het perceel;
- Het bestemmingsplan voor het gehele perceel moet worden aangepast, waarbij de bestemming bedrijf op het perceel zal komen te vervallen en het perceel een woonbestemming zal krijgen;
- Eventuele planschade komt voor rekening van de aanvrager;
- Er zal een overeenkomst worden gesloten waar diversen zaken, onder meer de financiële aspecten worden opgenomen.
Aan deze voorwaarden wordt voldaan. De grootte van het perceel maakt het mogelijk het perceel te splitsen en een twee-onder-een-kapwoning te realiseren. Daarnaast zijn in de omgeving meer twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd. Op deze typologie wordt dus aangesloten. Verder zijn aan de achterzijde ook twee percelen gerealiseerd.
De woningen krijgen elk een verschillende footprint. De linker woning krijgt een oppervlakte van circa 125 m2. Achter deze woning wordt een bijgebouw van circa 75 m2 gebouwd. De rechter woning krijgt een oppervlakte van circa 57 m2. De tweekapper krijgt een goothoogte van circa 5,3 meter en een bouwhoogte van circa 9,5 meter. Het bijgebouw krijgt een goothoogte van circa 2,7 meter en een bouwhoogte van circa 5,7 meter.
De ongelijke grootte van de twee te realiseren woningen is passend binnen het straatbeeld van de Stationsweg, waar meerdere van ongelijke grootte twee-onder- een-koopwoningen aanwezig zijn.
Aan de rechterzijde zal de afstand van de woning tot de perceelgrens 3 meter bedragen, en aan de linkerzijde zal dit 3,5 meter bedragen. Dit zorgt ervoor dat aan beide zijden een doorgang na achteren, langs de naastgelegen woningenen de nieuwe twee-onder-een-kapwoningen op redelijke afstand van de perceelgrenzen zullen liggen.
Beide woningen krijgen een eigen oprit vanaf de Stationsweg. Op eigen terrein is voldoende ruimte om minimaal 2 auto's te parkeren.
Met de ontwikkeling wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt worden. Het perceel zal groenrijk aangelegd worden, waaronder door voortuinen en de aanleg van bomen en hagen.
Nieuwe situatie
Aanzicht vanaf de Stationsweg
Zijaanzicht
Aanzicht achtertuinen
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Randvoorwaarden
4.1 Milieu
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Voor dit plan is door adviesbureau Grondvitaal een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. De uitkomsten worden hierna kort besproken.
Gehele terrein
De onderzoekshypothese ”onverdacht” kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters heel strikt genomen niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie verdacht van toepassing. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.
Werkplaats
De onderzoekshypothese ”verdachte locatie” wordt op grond van de analyseresultaten van het grondwatermonster bevestigd. De aangetroffen concentraties is van lichte aard en geeft geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.
Met betrekking tot de voorgenomen bouwactiviteiten op de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven. Aanbevolen wordt dit rapport in te dienen bij de aanvraag van de bestemmingsplanwijziging / omgevingsvergunning.
4.1.3 Bedrijven en milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Dit plan voorziet in nieuwe milieugevoelige functies: de woningen. Daarom is alleen sprake van inwaartse zonering. In de omgeving van het plangebied zijn de volgende milieubelastende functies aanwezig:
- Aan de Stationsweg 329 is een garagebedrijf aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Dit bedrijf is op meer dan 60 meter vanaf het plangebied gelegen.
- Aan de Stationsweg 337 is een kledingwinkel aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 1, met een richtafstand van 10 meter. Het plangebied ligt op meer dan 50 meter vanaf deze winkel.
- Aan de Stationsweg 348 is een timmerbedrijf aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 50 meter. Dit bedrijf is op meer dan 115 meter vanaf het plangebied gelegen.
Overige milieubelastende functies zijn op ruimere afstand gelegen. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.
4.1.4 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.
Dit plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige functies. Daarom is door adviesbureau SPA WNP een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten besproken.
De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom in de geluidzone van de Industrielaan. Voor de Stationsweg (oostelijk van de rotonde) en de Prinsenlaan geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze wegen toch onderzocht. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering (Pr. Marijkelaan, Glashorst, Burgemeester Roell-laan), dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit de resultaten blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting (Lden) zullen ondervinden van maximaal 36 dB vanwege het verkeer op de Industrielaan. De geluidbelasting vanwege het verkeer op de Industrielaan is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Dit betekent dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het realiseren van de nieuwe woningen.
De geluidbelasting vanwege de Stationsweg en de Prinsenlaan bedraagt respectievelijk 55 en 30 dB. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Stationsweg is hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar ruim lager dan de maximale ontheffing zoals deze geldt voor gezoneerde wegen.
Op basis van het onderzoek wordt gesteld dat de geluidbelastingen ten gevolge van het verkeer op de Industrielaan en de 30 km/uurwegen aanvaardbaar zijn. Omdat 30 km/uur wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan (en hoeft) voor de geluidbelasting van de Stationsweg geen hogere waarde worden verleend. Er zijn, gezien de situatie en de berekende geluidbelastingen binnen het bouwplan, geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting ten gevolge van de Stationsweg bij de nieuwe woningen te reduceren tot de voorkeurswaarde, zoals deze gelden voor gezoneerde wegen. Daarom dienen maatregelen aan de gevel de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen. Bij een gecumuleerde geluidbelasting van 60 dB is daarom een gevelwering van 27 dB nodig. In de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen zal dit middels onderzoek moeten worden aangetoond.
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een twee-onder-een-kapwoning. Daarmee valt dit onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)', namelijk in de categorie '1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg'. Daarom is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan.
Uit Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM blijkt dat de luchtkwaliteit in het plangebied en de omgeving ruimschoots aan de grenswaarden voldoet. De kaarten voor 2025 en 2030 laten zien dat dit nog verder gaat verbeteren. Ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en gelet op de luchtkwaliteit gaat dan ook sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe, reeds gerealiseerde woning in het plangebied.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
- Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Uitsnede risicokaart
Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen de invloedsfeer van Bevi-bedrijven. Enkel ten zuidwesten van het plangebied, op ruim 700 meter, is een aardgasbuisleiding aanwezig. Het plangebied ligt ruim buiten de risicocontour van deze leiding.
Externe veiligheidsrisico's staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg,
4.1.7 Milieueffectrapportage
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumenten
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Op de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Scherpenzeel is het plangebied gelegen binnen de archeologische verwachting 'middelmatig'. Het beleid hiervoor is dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 1000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 30 cm. Deze oppervlakte wordt met de nieuwe twee-onder-een-kapwoning niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn niet aanwezig.
4.3 Ecologie
Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Deze zorgplicht geldt voor iedereen. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (art. 3.1), Habitatrichtlijnsoorten (art. 3.5) en Andere soorten (art. 3.10). Hierin worden ook rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een ontheffingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.
Voor dit plan is door adviesbureau Groenewold een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Soortenbescherming
De bedrijfshal bestaat uit panelen in goede staat en is niet toegankelijk of geschikt als verblijfplaats. De woning heeft geen open stootvoegen, de pannen liggen strak en de nokvorsten zijn afgesmeerd met cement. Er is fysiek gecheckt of de nokpannen toegankelijk zijn voor vleermuizen. Dat blijkt niet het geval. Het pannendak is in principe via de goot toegankelijk voor huismussen. Er is geen vogelschroot aanwezig. De pannen zijn buiten het broedseizoen rondom gelicht. Hierbij zijn geen nesten aangetroffen en ook geen enkele aanwijzing daarvoor, zoals takjes, veren of mos e.d. Vaste verblijfplaatsen van de huismus zijn met zekerheid uit te sluiten.
Het is niet waarschijnlijk maar ook niet onmogelijk dat diverse soorten zangvogels zoals merel en roodborst broeden in de te tuin. Alle broedende vogels zijn beschermd. Bij aanvang van de werkzaamheden in het broedseizoen verdient het daarom aanbeveling om vanuit de zorgplicht het gebied voorafgaand aan de werkzaamheden nogmaals te controleren op mo- gelijke verblijfplaatsen. Als broedende vogels aanwezig zijn moet worden gewacht tot de jonge vogels zijn uitgevlogen.
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht.
Het aanvragen van een ontheffing Wnb soorten is niet nodig.
Gebiedsbescherming
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifiek beschermde natuurwaarden. Het plangebied ligt midden in de bebouwde kom en op ruim 9 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied.
De bestaande verwarming gasgestookt. De nieuwe woningen worden gasloos. Daarmee is er een afname te verwachten van de stikstofemissie.
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebied in relatie tot de geringe omvang van het plan is een stikstofdepositie hoger dan 0.00 mol/ha/jaar sowieso uit te sluiten in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase. Daarmee zijn ook negatieve effecten en externe werking uit te sluiten. Een vergunning Wnb gebieden is niet nodig.
Verder ligt het plan ook buiten provinciaal beschermde natuur. Nader onderzoek is niet nodig.
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkomen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
4.4 Waterparagraaf
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Ondanks dat met dit plan het aantal bebouwing met circa 20 m2 toeneemt, is het plangebied nu volledig verhard. In de nieuwe situatie worden voor- en achtertuinen aangelegd. Het verhard oppervlak neemt in de nieuwe situatie dus af.
In het Waterplan 2020-2024 van de gemeente Scherpenzeel en Woudenberg is beschreven dat hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrrein verwerkt moet worden. In de bestaande situatie is het hele plangebied verhard. In de nieuwe situatie krijgen de woningen een voor- en achtertuin, waar gras aangelegd wordt. Hierdoor wordt het mogelijk om hemelwater dat op de nieuwe woningen valt op te vangen en oppervlakkig af te voeren richting deze gronden, waar het de bodem kan infiltreren. De vuilwaterafvoer van de nieuwe wonnigen zal worden aangesloten op de gemeentelijke vuilwaterriolering.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplanen Buitengebied 2013 en Parapluplan parkeernormen als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen en op onderdelen aangevuld in verband met de beoogde situatie in het plangebied.
5.1 Tuin
Het plangebied blijft aan de voorzijde de bestemming 'Tuin' behouden. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen woningen. Middels deze bestemming wordt dan ook voorzien in de beoogde tuinen rondom de woningen. Binnen deze bestemming zijn erkers aansluitend aan woningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de vorm van erfafscheidingen toegestaan.
5.2 Wonen
Het grootste deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor wonen en een beroep aan huis. Woningen mogen alleen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Daarnaast is de aanduiding 'twee-aaneen' opgenomen, waarmee geregeld is dat uitsluitend halfvrijstaande woningen gebouwd mogen worden. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen is aangeduid middels de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m).
5.3 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3 (Middel)
Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Hiermee blijven deze gronden mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse verwachte archeologische waarden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1.1 Vooroverleg
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. Aangezien uit de waterparagraaf gebleken is dat dit plan geen negatieve effecten heeft op de waterhuishouding is het vooroverleg met het waterschap ook achterwege gebleven. Als het plan als ontwerp ter inzage wordt gelegd, ontvangen de provincie Gelderland en het waterschap daarvan wel een kennisgeving. Zij kunnen dan desgewenst een zienswijze indienen op het ontwerpplan.
6.1.2 Voorontwerp
Omdat dit plan slechts zeer beperkte gevolgen voor de omgeving heeft, is geen voorontwerp van dit bestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd.
De iniaitiefnemer heeft de omwonenden geïnformeerd over het planvoornemen. Het gaat om de bewoners van de Stationsweg 332a, 334, 334a, 345, 351 en de Prinsenlaan 31, 33 en 35. De geïnformeerde omwonenden hebben positief gereageerd op het planvoornemen. Er zijn geen bezwaren naar voren gekomen.
6.1.3 Ontwerp
Van 12 april 2023 tot en met 23 mei 2023 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het plangebied is reeds bestemd voor wonen. Met dit plan wordt voorzien in de realisatie van twee woningen. Dit gebeurt voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Deze herziening voor de gemeente geen financiële gevolgen. Aannemelijk is dat dit bestemmingsplan ook in financieel-economisch opzicht uitvoerbaar is.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavige plan voorziet niet in een bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is benoemd; woningen zijn ter plaatse reeds toegestaan. Het is dan ook niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
Bijlage 1 Parkeernormen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek