Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg Fase 2, Wilp
Wijzigingsplan - Gemeente Voorst
Vastgesteld op 27-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg Fase 2, Wilp met identificatienummer NL.IMRO.0285.08120- VS00 van de gemeente Voorst;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, advies gevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;
1.8 ambulante handel:
de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;
1.9 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;
1.14 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende haar woonfunctie behoudt;
1.15 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 calamiteit:
een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt
1.26 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.30 mantelzorg:
langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.31 openbaar gebied:
de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;
1.32 overige gebouwen:
al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;
1.33 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.34 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
1.35 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.37 voorgevel:
de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.38 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;
1.39 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.40 wonen:
het bewonen van een woning, door niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij overstekken tot 0,70 m niet meegerekend worden;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij overstekken tot 0,70 m niet meegerekend worden;
2.10 peil:
- 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. speelvoorzieningen;
- c. agrarisch medegebruik;
- d. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, bushaltes en dergelijke;
- b. parkeerplaatsen;
- c. ambulante handel;
- d. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en speelvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
met dien verstande dat de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel dan wel vermeerdering van het aantal rijstroken voorziet.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan horende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (Bijlage 1), met dien verstande dat:
- 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- c. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'erf': erven;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'tuin': tuinen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 5.1 voor de vestiging van:
- a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat vanbedrijfsactiviteiten' of
- b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de bij dit plan behorende 'Staatvan bedrijfsactiviteiten';
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staatvan bedrijfsactiviteiten'.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Vervangende bouwregel
Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages dan zijn de bestaande afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.
7.2 Openbare nutsvoorziening
Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor openbare nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat deze - indien het gebouwen betreft - geen grotere inhoud hebben dan 60 m³ en geen grotere goothoogte dan 4 m, en - indien het andere bouwwerken betreft - geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m² en geen grotere bouwhoogte dan 4 m.
7.3 Onderkeldering
Onderkeldering is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en in maximaal één laag waarvan de diepte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik van gronden strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en gebouwen voor een seksinrichting;
- b. het gebruik van gebouwen, niet zijnde woningen, als (zelfstandige) woning;
- c. het gebruik van gronden voor een paardenbak.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingen
- a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
- 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat niet kan worden afgeweken van de maximale bouwhoogte;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil ten opzichte van de op het moment van vaststelling van het plan bestaande situatie daartoe aanleiding geeft;
- 4. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- 5. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd;
- 6. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt;
- b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de verkeersveiligheid.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan "Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg Fase 2, Wilp" van de gemeente Voorst.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In de kern Wilp bevindt zich aan de zuidoostzijde van het dorp een inbreidingslocatie. De locatie wordt aan oost- en westzijde begrensd door respectievelijk de Binnenweg en de Rijksstraatweg. Op deze plek worden 43 woningen beoogd welke gefaseerd worden ontwikkeld. Daarnaast wordt een molenstomp herontwikkeld tot molenwoning. Om dit planologisch-juridisch mogelijk te maken, is op 7 maart 2022 het bestemmingsplan "Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg, Wilp" door de raad van Voorst vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet onder meer in de mogelijkheid om direct de eerste woningbouwfase uit te voeren. De uitvoering van de tweede fase is geregeld middels een wijzigingsbevoegdheid welke is opgenomen in het moederplan.
De voorgenomen ontwikkeling van de tweede fase vormt dan ook de aanleiding van voorliggend wijzigingsplan.
1.2 Doel Van Het Wijzigingsplan
Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch-juridisch mogelijk maken om te starten met de ontwikkeling van de tweede fase van de woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg, Wilp.
1.3 Ligging Plangebied
Voorliggend plangebied is gesitueerd aan de zuidoostzijde van de kern Wilp. Het plangebied wordt begeleid door de Rijksstraatweg aan de westzijde, welke ook een belangrijke ruimtelijke structuurdrager in de omgeving van het plangebied is. Bestaande woningen aan de noord- en zuidzijde en de nieuwbouwwoningen welke onder het moederplan vallen aan de oostzijde.
Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1 - ligging plangebied
Afbeelding 2 - Ligging plangebied fase 2 (rood omlijnd)
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Ook vindt hier de ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling plaats. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan "Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg, Wilp". Op basis van dit bestemmingsplan kent het een Agrarische enkelbestemming en een dubbelbestemming voor archeologie. Binnen voorliggend plangebied is de gebiedsaanduiding wetgevingszone-wijzigingsgebied van kracht, ook wel de wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze gronden te wijzigingen naar de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden.
Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Het plangebied wordt gekenmerkt door braakliggend terrein met opgaand groen en/of bomen aan de randen van de percelen.
Afbeelding 3 - luchtfoto bestaande situatie (globale weergave plangebied middels rode omlijning)
2.2 Toekomstige Situatie
Met gebruik van de wijzigingsbevoegdheid kan Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg Fase 2 middels een wijzigingsplan gerealiseerd worden. De voorwaarden hieraan zijn als volgt:
- a. het aantal woningen mag maximaal 15 bedragen;
- b. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 6 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 11 m bedragen;
- d. voor zover bouwpercelen direct grenzen aan de Rijksstraatweg zijn uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
- e. voor het overige wordt het bepaalde in de artikelen 4, 5 en 6 in acht genomen en in het beeldkwaliteitsplan in acht genomen;
- f. de behoefte aan nieuwe woningen moet in voldoende mate worden aangetoond.
In het moederplan zijn specificaties met betrekking tot fase twee opgenomen. Het betreft 15 woningen waarbij de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 6 en 11 meter bedragen. Afwijken van de maximale bouwhoogte (nokhoogte) is uitgesloten in de planregels. Voor de bouwpercelen grenzend aan de Rijksstraatweg zijn zowel vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen beoogd. Het beeldkwaliteitsplan in het huidige bestemmingsplan is hierbij dan ook leidend. De vele inschrijvingen voor Fase 1 tonen de behoefte aan nieuwe woningen aan.
Door de verschillende ruimtelijke uitgangspunten ontstaan er verschillende deelgebieden binnen het plan als geheel (fase 1 en fase 2 gezamenlijk). Fase 2 beoogt de realisatie van deelgebied B, wonen rond de molen en deelgebied C, wonen aan de Rijksstraatweg mogelijk te maken. Deze deelgebieden zijn zichtbaar op onderstaande afbeelding.
Deelgebied B, wonen rond de molen
In dit deelgebied krijgen de woningen een dorps karakter met een meer "industriële uitstraling", passend bij de bestaande molenstomp. De woningen staan samen met de molenstomp gesitueerd rondom een dorpspleintje. De architectuur rond het molenplein heeft een ingetogen karakter met simpele hoofdvormen, waardoor de molenstomp extra markant wordt in het beeld. De woningen bestaan uit maximaal twee lagen met een (langs)kap. Voor de molenstomp geldt het credo ‘behoud door ontwikkeling’; eigentijdse ingrepen zijn toegestaan, mits het industriële karakter van de molenstomp niet wordt aangetast. Het pleintje waaraan de woningen zijn beoogd is toegankelijk vanaf de Rijksstraatweg en is uitgevoerd in klinkers. Ten slotte is aandacht voor duurzaamheid dankzij de toepassing van mee-ontworpen zonnepanelen in het dakvlak, groen(zones), ecologisch waardevolle hagen als erfafscheiding en waterdoorlatende parkeervakken
Deelgebied C,wonen aan de Rijksstraatweg
Nieuwe woningen aan de Rijksstraatweg dienen aan te sluiten bij het 'formele' karakter van deze laan. De bebouwing vormt de schakel tussen de woningen ten noorden van het plangebied en de woningen ten zuiden van het plangebied. Karakteristiek voor de bestaande woningen is de individuele verschijningsvorm van de woningen, er is veel variatie. De nieuwe woningen worden onder architectuur gebouwd. De woningen worden voorzien van twee lagen met kap en hebben een royale voortuin. De detaillering is zorgvuldig en kent dorpse details. Wederom is nadrukkelijk aandacht voor een groene uitstraling, duurzame erfafscheidingen en de toepassing van zonnepanelen;
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 De Nationale Omgevingsvisie
De NOVI Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
Het Rijk zet in de NOVI onder andere in op de energietransitie, duurzaam groeipotentieel, sterke en gezonde steden, combinaties van functies en identiteit. Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een duurzame en toekomstbestendige inrichting, waarbij de bestaande kwaliteiten en kenmerken centraal staan, wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de Rijksprioriteiten uit de NOVI.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie afbeelding 4).
Afbeelding 4 - schema ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving. Wel blijkt uit jurisprudentie dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.
Met voorliggend wijzigingsplan worden maximaal 15 nieuwe woningen gerealiseerd. Hiermee is de toets aan de Ladder voor duurzame ontwikkeling noodzakelijk. Echter heeft in het moederplan "Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg 2, Wilp" toetsing reeds plaats gevonden. Hierbij is uitgegaan van de ontwikkeling van de totale 44 woningen, wat betekent dat fase twee al is meegenomen in deze toets. Geconcludeerd werd dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Tevens wordt de gehele ontwikkeling binnen bestaand gebied gerealiseerd. Dit maakt dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en niet in strijd is met het Rijksbeleid.
De volledige toets en toelichting is terug te vinden in het moederplan.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat Gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft Gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Met de te realiseren woningen wordt bijgedragen aan een Gaaf Gelderland. Er is namelijk op zowel grote als kleine schaal aandacht voor duurzaamheid en ecologie. Zo is er sprake van mee-ontworpen zonnepanelen in het dakvlak van de woningen, de aanleg van groen(zones) met ecologisch waardevolle hagen en het behoud van bestaande bomen en de aanplant van nieuwe. In de openbare ruimt wordt verharding geminimaliseerd, de parkeervakken worden waterdoorlatend. Kortom: een gezond, veilig én schoon Gelderland.
3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.
Afbeelding 5 – uitsnede Omgevingsverordening Gelderland
Afbeelding 5 laat zien dat er provinciaal beleid van invloed is op het plangebied. Het plangebied is aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft er in deze gebieden naar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.
Ook kent het gebied beperkingen met betrekking tot glastuinbouw. Zo is nieuwvestiging en uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf met een glasopstand vanaf twee hectare alleen toegestaan binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in strijd met boven genoemd beleid gezien het de realisatie van maximaal 15 woningen betreft.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
Onderhavig plan past binnen de kaders van de regionale structuurvisie. Het plan voorziet in de bouw van een gedifferentieerd aanbod aan woningen, waarbij duurzaamheids-, water- en natuuraspecten leidend zijn en worden versterkt en waarbij verschillende doelgroepen worden aangesproken in een landelijk en dorps woonmilieu.
De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. Gezien de kleinschalige aard en omvang van het plan is het wijzigen in een woonbestemming niet in strijd met regionaal beleid.
3.4.2 Woonagenda Cleantech Regio 2018
De gemeente Voorst maakt deel uit van de Cleantech Regio waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Dit gebeurt onder meer op het gebied van woningbouw in de regionale woonagenda. In de onlangs (eind 2020) geëvalueerde en herijkte regionale woonagenda is de woningbehoefte voor de regio tot 2030 uiteengezet.
Met de woningbouwprogrammering in de regio wordt gestuurd op kwaliteit. Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarbij kan woningbouw niet los worden gezien van de lokale woningbehoefte, het bestaande woningaanbod, de specifieke plek en veranderende woningbehoefte. Daarvoor is bovenal maatwerk op lokaal niveau.
Om vanuit de gezamenlijke ambitie op kwalitatieve groei te sturen zijn richtinggevende principes ontwikkeld voor het lokaal beoordelen van woningbouwplannen. Het gaat daarbij om drie speerpunten:
- Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
- Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
- De programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.
In het onderstaande schema zijn deze speerpunten nader uitgewerkt.
Naast de kwalitatieve afspraken, zijn in regionaal verband ook kwantitatieve afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. In de regionale woonagenda is per gemeente een bandbreedte opgenomen tussen de behoefte op basis van huishoudensgroei (lage bandbreedte) en het inlopen van een theoretisch woningtekort (hoge bandbreedte). In de regio wordt per gemeente gekoerst op een realistisch woningbouwprogramma waarbij vraag een aanbod goed op elkaar aansluiten.
Binnen de kwantitatieve afspraken continueert de gemeente Voorst haar koers om gemiddeld 80 woningen per jaar toe te voegen. De gemeente Voorst zet in op een realistische prognosticering waarbij het belangrijk is dat woningbouw aansluit op de korte- en lange termijn behoefte, alsmede het dorpse karakter. Met voorliggend plan wordt voorzien in een gevarieerd woningbouwprogramma, waarmee vrijwel iedere doelgroep wordt aangesproken. Zo wordt 33,3% van de woningen in het betaalbare segment gebouwd, 26,7% in het middensegment en 40% van de woningen komt in het vrije segment. Voorliggend plan is in lijn met het gestelde in de Woonagenda Cleantech Regio.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
De gemeenteraad heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" als structuurvisie vastgesteld. De visie volgt de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst uit 2005 op. De visie zet ambities neer, maar geldt ook als kader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Leidend is onze identiteit: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in onze gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente. Duurzaamheid is daar in de visie als vijfde element aan toegevoegd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij deze identiteit en die -waar mogelijk- versterken.
Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen.
De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is.
Op het aspect wonen worden in de ruimtelijke toekomstvisie vier pijlers onderscheiden (gedestilleerd uit de Woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025, die verderop in deze paragraaf aan bod komt), namelijk: aantrekkelijke woongemeente, betaalbaarheid en beschikbaarheid, kwaliteit van de woningvoorraad en vergrijzing en wonen met zorg. Met voorliggend plan wordt nadrukkelijk beantwoord aan deze pijlers op het gebied van wonen. Zo is sprake van een divers woonprogramma, met kansen voor betaalbare en levensloopbestendige woningen. Dit betekent huisvestigingsmogelijkheden voor starters, gezinnen én senioren. Tevens zet de gemeente Voorst in op inbreiding voor uitbreiding met betrekking tot woningbouwontwikkeling, waar eveneens aan wordt voldaan. Ten slotte doen zich kansen voor om klimaatadaptie, leefbaarheid en duurzaamheid een meer prominente rol te geven. De voorgenomen ontwikkeling kent immers vele en hoge duurzaamheidsambities, alsmede maatregelen waarmee hittestress en wateroverlast worden voorkomen en de mogelijk voor biodiversiteit om te floreren wordt versterkt. Dit tezamen maakt dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling nadrukkelijk beantwoord aan de visie van de gemeente Voorst.
3.5.2 Dorpsvisie Wilp
In de Dorpsvisie Wilp (2008) is het ruimtelijke programma voor Wilp nader uitgewerkt. Dit betekent concreet dat een aantal locaties zijn aangewezen voor nieuwbouw. Behalve de locatie van de voormalige Rabobank, bevinden deze zich allemaal ten zuiden van de Dorpsstraat, tussen de Rijksstraatweg en Binnenweg in. De gehele ontwikkellocatie waar voorliggend plangebied onderdeel van uitmaakt wordt hierin specifiek genoemd als inbreidingslocatie (Kruitbos/molenstomp). Er dient in de kernen van Wilp ‘dorps’ te worden gebouwd in aansluiting op de bestaande woonmilieus. Voor een kern als Wilp betekent dit dat er in dichtheden van 10 tot maximaal 25 woningen per hectare kan worden gebouwd. Dit betreft dichtheden inclusief wegen en verblijfsruimten.
Voor het plangebied dat nu bij recht mogelijk gemaakt wordt is sprake van een dichtheid van circa 28 woningen per hectare (27,6). Daarbij is de Binnenweg niet meegerekend, terwijl deze wel van belang is voor de ontsluiting, het woonmilieu en het bepalen van de dichtheid. Indien de Binnenweg wel wordt meegerekend dan komt de dichtheid op circa 22 woningen per hectare. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plan wel degelijk een dorps woonmilieu nastreeft. De woningmarkt is sinds de dorpsvisie Wilp van 2007 enorm veranderd. Er is een grote behoefte aan betaalbare woningen voor onder meer starters. Betaalbare woningen hebben doorgaans een wat kleinere omvang, waardoor de gemiddelde dichtheid hoger wordt. Met het plan kan invulling worden gegeven aan deze behoefte en tevens een inbreidingslocatie met een dorps karakter worden ingevuld. Het streven naar realistische plannen die aansluiten bij de behoefte is een belangrijke pijler in de dorpsvisie. Het plan past dan ook binnen de ambities van de dorpsvisie, maar voldoet tevens aan de huidige kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte zoals verwoord in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek
4.1 Inleiding
Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
4.2 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.2.1 Bodem
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling als geheel (fase 1 en 2) is er reeds bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het geldende bestemmingsplan. Dit onderzoek omvatte ook het plangebied van dit wijzigingsplan. Hieruit bleek dat het aspect "bodem" geen belemmering vormde voor de vaststelling van het bestemmingsplan en de hierin beoogde ontwikkelingen. Het bedoelde bodemonderzoek is voor de volledigheid als Bijlage 1 opgenomen bij dit wijzigingsplan.
Er hebben in de tussenliggende periode geen relevante wijzigingen/ontwikkelingen plaatsgevonden binnen het plangebied en/of de omgeving die mogelijkerwijs invloed zouden kunnen hebben op de bodemkwaliteit. De conclusie van het bedoelde bodemonderzoek wordt dan ook nog representatief geacht voor dit wijzigingsplan.
4.2.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Een woning wordt aangemerkt als een milieugevoelig- en geurgevoelig object. Daarom moet beoordeeld worden of er door de wijziging geen (agrarische) bedrijven in de omgeving worden belemmerd en of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling als geheel (fase 1 en 2) is er reeds een quickscan milieuzonering uitgevoerd ten behoeve van het geldende bestemmingsplan. Dit onderzoek omvatte ook het plangebied van dit wijzigingsplan. De bedoelde quickscan is voor de volledigheid als Bijlage 2 opgenomen bij dit wijzigingsplan.
Hieruit bleek dat ten aanzien van de omliggende gronden/functies niet voor alles fases van het plan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure voor het aspect geluid werd voldaan. Het ging hier om fase 1, die geen onderdeel uitmaakt van dit wijzigingsplan.
Voor fase 1 is vervolgens een akoestisch onderzoek inrichtingslawaai uitgevoerd waaruit bleek dat de richtwaarden overschreden werden. Maatregelen om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening voor fase 1 hebben echter geen betrekking op voorliggend plangebied. Zodoende vormt milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig wijzigingsplan.
Er hebben in de tussenliggende periode ook geen relevante wijzigingen/ontwikkelingen plaatsgevonden binnen en/of buiten het plangebied in relatie tot milieubelastende functies. De conclusie van de bedoelde quickscan wordt dan ook nog representatief geacht voor dit wijzigingsplan.
4.2.3 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling als geheel (fase 1 en 2) is er reeds akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van het geldende bestemmingsplan. Dit onderzoek omvatte ook het plangebied van dit wijzigingsplan. Hieruit bleek dat ter plaatse van de beoogde woningen in fase 2 de wettelijke voorkeurswaarde wordt overschreden als gevolg van de Rijksstraatweg. Hiertoe zijn dan ook hogere waarden vastgesteld. Het bedoelde akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en het Besluit hogere waarden zijn voor de volledigheid als respectievelijk Bijlage 3 en Bijlage 4 opgenomen bij dit wijzigingsplan.
Aanvullend op het destijds uitgevoerde akoestisch onderzoek is er nu ook onderzoek uitgevoerd naar de geluidseffecten van de binnen het plangebied te realiseren warmtepompen. Met dit onderzoek zijn zowel de effecten op de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied onderzocht, alsook de effecten op bestaande woningen in de directe omgeving. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste onderzoeksconclusies. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij dit wijzigingsplan.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van de woningen varieert van 21 tot 40 dB. De hoogste geluidsbelasting treedt op ter plaatse van een tweetal nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied. Hierbij wordt opgemerkt dat de eigen installatie van de betreffende woningen maatgevend is voor dit geluidsniveau. Als de eigen installatie buiten beschouwing wordt gelaten, bedraagt de geluidsbelasting ten gevolge van de overige omliggende installaties 34 tot 35 dB.
Ter plaatse van reeds aanwezige woningen is de gecumuleerde geluidsbelasting van de nieuw te plaatsen installaties ten hoogste 33 dB.
Geluidsniveaus van 21 tot 40 dB in de nacht worden als zeer stil tot rustig ervaren. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de geluidsniveaus ten gevolge van de warmtepompen niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
Het aspect 'geluid' vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.4 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg gezien het een woningbouwproject van 15 woningen betreft. Er is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit door de bestemmingswijziging in wonen 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er wordt daarom niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
4.2.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
In het geldende bestemmingsplan "Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg, Wilp" is de externe veiligheid van onder andere voorliggend plangebied al in kaart gebracht. Dit is gedaan middels een quickscan externe veiligheid. Hieruit is gebleken dat dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan vormt. Er hebben in de tussenliggende periode ook geen relevante wijzigingen plaatsgevonden in relatie tot de risicovolle inrichtingen/functies in de omgeving van het plangebied. De conclusie van de bedoelde quickscan wordt dan ook nog representatief geacht voor dit wijzigingsplan. De bedoelde quickscan is voor de volledigheid als Bijlage 6 opgenomen bij dit wijzigingsplan.
4.2.6 Luchtkwaliteit
Een onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit ter plaatse is niet aan de orde. Op basis van de Wet luchtkwaliteit mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen vooral fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Voor het vaststellen van het bestemmingsplan moet het bevoegd gezag aannemelijk maken dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen. Volgens het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit wordt de grens niet overschreden bij woningbouwprojecten kleiner dan 1500 woningen. Het aantal woningen dat met deze ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt is ruim minder dan 1500. Het project draagt zodoende niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
4.2.7 Stikstof
Ten behoeve van het geldende bestemmingpsplan (moederplan) is reeds een stikstofonderzoek uitgevoerd in 2020. Dit onderzoek is echter niet meer representatief in verband met wijzigingen aan en actualisaties van de AERIUS-calculator (rekentool) naar aanleiding van onder andere gerechtelijke uitspraken.
Ten behoeve van dit wijzigingsplan is dan ook een nieuw stikstofonderzoek uitgevoerd op basis van de laatste versie van de AERIUS-calculator. Hierna wordt beknopt ingegaan op de belangrijkste conclusies van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
4.2.8 Verkeer en parkeren
Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan is een memo verkeer en parkeren opgesteld. Op basis van deze memo is er voor het ontwikkelgebied, waaronder het plangebied van dit wijzigingsplan, voorzien in een aanvaardbare parkeeroplossing en ontsluitingsstructuur.
Het beeldkwaliteitsplan bij dit wijzigingsplan gaat, voor zover in dit kader relevant, nog steeds uit van dezelfde uitgangspunten. Deze memo en de hierin geformuleerde uitgangspunten zijn dan ook nog actueel. Hiermee vormen de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Voor de volledige memo wordt verwezen naar Bijlage 14 bij deze toelichting.
4.3 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:
- 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- 3. vereenvoudiging van de regels.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen. Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Ten behoeven van de realisatie van de eerste fase van Woningbouw Binnenweg-Rijkstraatweg, Wilp en het vigerende bestemmingsplan is een quickscan natuur en nader onderzoek naar specifieke soorten uitgevoerd. Met deze onderzoeken is onderzocht of er beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in het gehele plangebied (waaronder het plangebied van dit wijzigingsplan). De benodigde ontheffingen/mitigerende maatregelen zijn/worden reeds getroffen voor de eerste fase van het woningbouwproject. Voor voorliggende fase twee zijn geen aanvullende maatregelen nodig.
De bedoelde onderzoeken zijn voor de volledigheid als Bijlage 8 en Bijlage 9 opgenomen bij dit wijzigingsplan.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Wel geldt ten allen tijde de zorgplicht voor de aanwezige flora en fauna.
4.4 Archeologie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
- In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
- De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.
Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan Woningbouw Binnenweg-Rijksstraatweg vertaald naar een dubbelbestemming. Het plangebied kent de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Dit betekent dat voor het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde geldt.
Ten behoeve van de realisatie van Fase 1 is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is er nader onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologische onderzoek ter plaatse van voorliggend plangebied hebben ertoe geleidt dat de archeologische dubbelbestemming voor het plangebied niet meer van toepassing is. Dit is dan ook verwerkt in de verbeelding bij dit wijzigingsplan.
Voor de volledige onderzoeksrapportage en het daarop volgende evaluatierapport wordt verwezen naar Bijlage 10 en bij deze toelichting.
4.5 Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is voor het volledige ontwikkelgebied al uitgevoerd ten behoeve van het geldende bestemmingsplan. Het waterschap is hiermee al betrokken geweest bij de ontwikkeling van dit gebied. Met voorliggend wijzigingsplan wordt aangesloten bij het bestaande riolerings- en waterhuishoudkundig plan voor dit gebied. Het aspect water vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
De bedoelde digitale watertoets en het riolerings- en waterhuishoudkundig plan zijn voor de volledigheid als Bijlage 12 en Bijlage 13 opgenomen bij dit wijzigingsplan.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Conform de wijzigingsbevoegdheid is de enkelbestemming 'Agrarisch' gewijzigd naar de enkelbestemmingen 'Groen', 'Verkeer-Verblijfsgebied' en 'Wonen'. Een en ander overeenkomstig de systematiek die is gehanteerd in het geldende bestemmingsplan voor fase 1.
Voor de gebruiks- en bouwregels in dit wijzigingsplan is aangesloten bij de voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid. Bijvoorbeeld daar waar het de maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter betreft. Deze maximale goot- en bouwhoogte is echter slechts opgenomen ter plaatse van de woningen waar deze hoogtes ook daadwerkelijk benodigd zijn voor realisatie. Voor de woningen die conform het stedenbouwkundig plan kunnen worden gebouwd met een lagere goot- en bouwhoogte zijn lagere maximale goot- en bouwhoogten gehanteerd. Voor het overige is in de regels aangesloten bij de systematiek voor fase 1.
Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak
6.1 Uitkomsten overleg
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 14 december 2023 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 2 Quickscan bedrijven en milieuzonering
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 4 Besluit hogere waarden
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Buiten Opgestelde Installaties
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek buiten opgestelde installaties
Bijlage 6 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 6 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 7 Onderzoek Stikstof
Bijlage 8 Quick Scan Natuur
Bijlage 9 Nader Onderzoek Soorten
Bijlage 9 Nader onderzoek soorten
Bijlage 10 Archeologisch Verkennend Booronderzoek
Bijlage 10 Archeologisch verkennend booronderzoek
Bijlage 11 Archeologisch Evaluatierapport
Bijlage 11 Archeologisch evaluatierapport
Bijlage 12 Digitale Watertoets
Bijlage 12 Digitale watertoets
Bijlage 13 Riolerings- En Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 13 Riolerings- en waterhuishoudkundig plan