KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Beschrijving Huidige Situatie
2.3 Beschrijving Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.6 Lokaal Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Milieu-aspecten
4.3 Archeologie
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Natuuronderzoek
4.6 Verkeer En Parkeren
4.7 Water
4.8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Planregels
5.3 Bestemmingen
5.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak
6.1 Uitkomsten Overleg
6.2 Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Bodemonderzoek Hessenlaan
Bijlage 2 Quickscan Geluid Teuge
Bijlage 3 Geluid Wegverkeer
Bijlage 4 Geluidsonderzoek Vliegveld
Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 6 Notitie Beoordeling Externe Veiligheid Teuge
Bijlage 7 Externe Veiligheid Luchthaven Teuge
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek Hessenlaan
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna Hessenlaan
Bijlage 10 Watertoets Hessenlaan
Bijlage 11 Beeldkwaliteitsplan Hessenlaan

Hessenlaan, Teuge

Bestemmingsplan - Gemeente Voorst

Vastgesteld op 03-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hessenlaan, Teuge met identificatienummer NL.IMRO.0285.10106-VS00 van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 ambulante handel:

de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;

1.9 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het erf per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;

1.14 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;

1.15 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaakd, waarmee rekening gehouden moet worden;

1.16 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 calamiteit:

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;

1.27 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlening:

het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidszoneringsplichtige inrichtingen:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.32 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.33 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.34 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.35 lessenaarsdak:

een dak met één hellend dakvlak met een helling van tenminste 15 graden;

1.36 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.37 maatvoeringsvlak:

een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.38 mantelzorg:

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;

1.39 openbaar gebied:

de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;

1.40 overige gebouwen:

al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;

1.41 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.42 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.43 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 stellinghoogte:

de hoogte van de stelling (stellage) welke om de romp van een stellingmolen zit;

1.45 stellingmolen:

een molen die een stuk boven de grond om de romp heen een houten stelling heeft om onder meer de wieken te bedienen;

1.46 vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.47 voorgevel:

de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel, of de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of -indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst- de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.48 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;

1.49 wonen:

het bewonen van een woning, door niet meer dan één huishouden.

1.50 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vvanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij overstekken tot 0,70 m niet meegerekend worden;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij overstekken tot 0,70 m niet meegerekend worden;

2.9 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. c. bed & breakfast, met dien verstande dat:
    1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'erf': erven;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'tuin': tuinen;
  6. f. openbare nutsvoorzieningen;
  7. g. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen hoofdgebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen maximaal het aangegeven aantal bedragen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte maximaal de aangegeven hoogte in meters bedragen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) en maximum goothoogte (m)' mag de bouwhoogte en goothoogte maximaal de aangegeven hoogten in meters bedragen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' geldt dat een gebouw wordt voorzien van een plat dak, met een borstwering;
  6. f. de oppervlakte van een woning mag maximaal 100 m2 bedragen;
  7. g. binnen het bouwvlak geldt dat maximaal 50% van het hoofdgebouw een kap mag hebben, met dien verstande dat:
    1. 1. de goothoogte van het volume met kap mag maximaal 3,6 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van het volume met kap mag maximaal 7,6 m bedragen.

Op deze gronden mogen overige gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. overige gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'erf' worden gebouwd;
  2. b. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte mag maximaal 5 m bedragen;
  4. d. de gezamenlijke oppervlakte van overige gebouwen mag per hoofdgebouw maximaal 50 m² bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van overige gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' maximaal 50% bedraagt;

Op deze gronden mogen overkappingen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'erf' worden gebouwd;
  2. b. Overkappingen worden minimaal 1 m voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'erf' mag per hoofdgebouw de oppervlakte van een overkapping maximaal 10 m² bedragen.

Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. andere bouwwerken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak', 'erf' en 'tuin' worden gebouwd;
  2. b. erf- en terreinafscheidingen zijn enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en 'erf', de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximaal 3 m bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van overige, andere bouwwerken, mag maximaal 3 m bedragen;
  5. e. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken mag per hoofdgebouw maximaal 10 m² bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2 onder a sub 1 en onder b sub 1 om ter plaatse van de aanduiding 'tuin' en/of 'erf' een hoofdgebouw te bouwen waarbij de bouwgrens met maximaal 1 m wordt overschreden, mits:
    1. 1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. er geen belemmeringen zijn vanuit milieutechnisch oogpunt.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van:

  1. a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
  2. b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2;

mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Vervangende bouwregel

Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages dan zijn de bestaande afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 luchtvaartverkeerzone-2

  1. a. Op deze gronden is de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a om de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten toe te staan indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijkingen

  1. a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
    1. 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
    3. 3. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
      • een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
      • aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
      • aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  2. b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

7.2 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie
    afgeweken worden voor de vestiging van bedrijven:
  1. a. welke niet zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of;
  2. b. bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie;
    mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 welke zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Hessenlaan, Teuge.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding tot het opstellen van voorliggend bestemmingsplan komt voort uit een heroverweging met betrekking tot de invulling van de kavels. De huidige functie van het plangebied is Gemengd. Deze functieaanduiding komt voort uit het oogpunt van functiemenging en laat twee bedrijfsgebouwen met een maximale bebouwing van 70% toe. Inmiddels is plan Teuge-Oost ontwikkeld en zijn er 85 woningen gerealiseerd met als gevolg dat het plangebied midden in een woonwijk is gelegen. Een bedrijfsgebouw van dergelijk formaat op deze locatie is niet wenselijk.

Tevens is er een concrete vraag naar woningbouw voor senioren in Teuge. Dit leidt vervolgens tot doorstroming in de woningmarkt. Vandaar dat er een plan ontwikkeld is voor de bouw van 5 a 6 levensloopbestendige woningen.

Om de woningbouwontwikkeling op dit perceel planologisch mogelijk te maken, is er een nieuw bestemmingsplan nodig. In paragraaf 1.3 wordt hier nader op ingegaan. Het plangebied valt momenteel onder het bestemmingsplan Teuge 2012.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in Teuge. In afbeelding 1 is een luchtfoto van de locatie opgenomen. Globaal gezien ligt het plangebied ten zuiden van luchthaven Teuge en ten noorden van de Rijksstraatweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0001.png"Afbeelding 1 - Situering plangebied in Teuge

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - Situering locaties in Teuge

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan Teuge 2012. Dit plan is door de gemeenteraad van Voorst vastgesteld op 25 maart 2013.

In afbeelding 3is een uitsnede van het bestemmingsplan voor het plangebied opgenomen waarbij het perceel met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan rood omlijnd is. Binnen het opgenomen bouwvlak (binnen de zwarte lijn) geldt een maximum bebouwingspercentage van 70% met een maximum bouwhoogte van 9 meter. Ten noorden, oosten en westen van het plangebied geldt het bestemmingsplan Teuge-Oost.

Tevens geldt de Gebiedsaanduiding Luchtvaartverkeerzone - 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - Uitsnede bestemmingsplan plangebied (rood omlijnd)

De bouw van meerdere levensloopbestendige woningen op de locatie past niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling beschreven aan de hand van randvoorwaarden zoals milieuaspecten en archeologie. In Hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de onderdelen in dit bestemmingsplan juridisch zijn vastgelegd. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In Hoofdstuk 6 wordt ten slotte op de procedure van (voor)overleg en zienswijzen ingegaan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de planlocatie. In paragraaf 2.2 wordt een korte beschrijving gegeven van de huidige situatie. Paragraaf 2.3 geeft een beschrijving van de met dit plan beoogde toekomstige situatie.

2.2 Beschrijving Huidige Situatie

Het plangebied bestaat uit twee kavels. Het noordelijke kavel is gelegen in sectie D en is kadastraal bekend onder perceelnummer 1450. De oppervlakte hiervan is 855 m² . Het zuidelijke kavel is ook gelegen in sectie D en is bekend onder perceelnummer 1449. De oppervlakte van dit kavel bedraagt 850 m² groot, tezamen zijn de kavels 1705 m². De locatie wordt aan de noord- oost- en westkant omgeven door de nieuwbouwwijk Park van Teuge, bestaande uit eengezinswoningen en valt onder de werking van het bestemmingsplan Teuge-Oost. Direct ten zuiden van van het plangebied zijn ook eengezinswoningen gelegen, echter behoren deze niet tot de nieuwbouwwijk Park van Teuge. Hier geldt dan ook een ander bestemmingsplan, namelijk Teuge 2012.

Op dit moment is het perceel een braakliggend terrein omringd door woningen. Voorgenomen initiatieven voor het perceel bleken de laatste jaren niet haalbaar. De ligging op korte afstand van woningen maakt veel bedrijvigheid niet haalbaar. Nu is besloten het perceel in te zetten voor woondoeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0004.png"Afbeelding 4 - Het plangebied in vogelvluchtperspectief

2.3 Beschrijving Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie worden 5 tot 6 woningen gerealiseerd aan de Hessenlaan. Qua gebruik sluit dit aan op de omliggende woningen. Ruimtelijk is dit voor de locatie meer passend dan een bedrijf op deze plek. Er is vraag naar seniorenwoningen in Teuge. De te realiseren woningen zullen voorzien in deze vraag.

Er ligt voor dit bestemmingsplan nog geen uitgewerkt bouwplan. Het ontwerp van de bebouwing ligt nog niet vast. Wel zijn er uitgangspunten opgesteld voor de bebouwing en verwerkt in een beeldkwaliteitsplan. Het toekomstige ontwerp wordt getoetst aan de criteria van dit beeldkwaliteitsplan. Als stedenbouwkundige verkenning zijn verschillende schetsen opgesteld. Deze schetsen zijn een indicatie van wat mogelijk is op de plek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0006.png"
Afbeelding 5 - verkennende schetsen varianten met 5 en 6 woningen

Algemene uitgangspunten

De te bouwen woningen sluiten aan op het dorpse karakter van de omgeving. De woningen worden in een rij gebouwd, waarbij de bebouwing 1 bouwlaag heeft met deels een kap aan de straatzijde. De woningen hebben aan de achterzijde een plat dak. Aan de straatzijde bepalen de kappen duidelijk het beeld. We gaan uit van een eigentijdse bouwstijl die passend is in de omgeving. Voor een eenduidig beeld is het een voorwaarde dat de bijgebouwen worden mee ontworpen met het hoofdgebouw. Het kleur-en materiaalgebruik moet passen bij het hoofdgebouw. Conform het moederplan is het aanplanten van een haag (acer campestre) een voorwaarde.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's zoals milieu, archeologie en water worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in Hoofdstuk 4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 De Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio´s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Onderhavig plan draagt bij aan het ontwikkelen van levensloopbestendige woningen. Dit past bij de behoefte van het dorp Teuge. Het plan is daarmee in lijn met de langetermijnvisie van de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van
    Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het plan voor de Hessenlaan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Een schematische weergave hiervan is opgenomen in afbeelding 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0007.png"

Afbeelding 6 - Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

Voorliggend plan beoogt de realisatie van 5-6 levensloopbestendige woningen mogelijk te maken. Gezien deze omvang is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waardoor toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Er wordt ingespeeld op de concrete woningvraag, namelijk levensloopbestendige woningen voor senioren. Tegelijkertijd biedt dit doorschuifmogelijkheden binnen de bestaande woningmarkt.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en Milieu, Erfgoed en Veilige Leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0008.png"

Afbeelding 7 - Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland

In afbeelding 7 is een uitsnede van de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen waaruit valt op te maken welke kaartlagen (met bijbehorende regels) van toepassing zijn op het plangebied. De locatie valt binnen de volgende thema's van het provinciale beleid: Glastuinbouwgebieden en intrekgebieden.

De locatie valt binnen een gebied met regels voor glastuinbouwbedrijven, waarvan in dit plan geen sprake is. Verdere toetsing aan deze regels hoeft dan ook niet plaats te vinden.

Intrekgebied

Ook is het plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Daarvan is met dit plan geen sprake.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan heeft geen (onevenredige) gevolgen voor het Nationaal landschap en/of het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. Het plan is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in provinciaal beleid.

De regionale visie zet vooral in op verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Enerzijds wordt een deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar tevens wordt een deel gerealiseerd in de bestaande dorpen en kernen. Daarbij gaat het om herontwikkeling, om afronding van bestaande bebouwingstructuren en om een intensivering van centrumdorpse woonmilieus. Hiernaast zijn (beperkt) ook specifieke dorpse uitbreidingen mogelijk om het inwonertal in sommige dorpen op peil te houden.

Voor de gemeente Voorst is de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente van belang. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'. Het wijzigen van de bestemming Gemengd naar de bestemming Wonen om zo de realisatie van levensloop bestendige woningen mogelijk te maken draagt bij aan de lokale behoefte, de vitaliteit van Teuge en vergroot het woonmilieu "landelijk en dorps wonen".

3.4.2 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De gemeente Voorst maakt deel uit van de Cleantech Regio waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Dit gebeurt onder meer op het gebied van woningbouw in de regionale woonagenda. In de onlangs (eind 2020) geëvalueerde en herijkte regionale woonagenda is de woningbehoefte voor de regio tot 2030 uiteengezet.

Met de woningbouwprogrammering in de regio wordt gestuurd op kwaliteit. Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarbij kan woningbouw niet los worden gezien van de lokale woningbehoefte, het bestaande woningaanbod, de specifieke plek en veranderende woningbehoefte. Daarvoor is bovenal maatwerk op lokaal niveau. Om vanuit de gezamenlijke ambitie op kwalitatieve groei te sturen zijn richtinggevende principes ontwikkeld voor het lokaal beoordelen van woningbouwplannen. Het gaat daarbij om drie speerpunten:

  • Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • De programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van het beleid en actuele marktontwikkelingen.

In het onderstaande schema zijn deze speerpunten nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0009.png"

Afbeelding 8 - Principes woonagenda Cleantech regio

Naast de kwalitatieve afspraken, zijn in regionaal verband ook kwantitatieve afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. In de regionale woonagenda is per gemeente een bandbreedte opgenomen tussen de behoefte op basis van huishoudensgroei (lage bandbreedte) en het inlopen van een theoretisch woningtekort (hoge bandbreedte). In de regio wordt per gemeente gekoerst op een realistisch woningbouwprogramma waarbij vraag een aanbod goed op elkaar aansluiten. Binnen de kwantitatieve afspraken continueert de gemeente Voorst haar koers om gemiddeld 80 woningen per jaar toe te voegen. De gemeente Voorst zet in op een realistische prognosticering waarbij het belangrijk is dat woningbouw aansluit op de korte- en langetermijnbehoefte en het dorpse karakter.

De levensloopbestendige seniorenwoningen dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Teuge. Een braakliggend perceel krijgt een ruimtelijk passende invulling. Ten opzichte van een blok bedrijfsbebouwing is een rij woningen ook ruimtelijk een plus.

De voorliggende plannen spelen in op de lokale vraag door te voorzien in behoefte naar levensloopbestendige woningen voor senioren. Dit creëert doorschuifmogelijkheden in de bestaande woningmarkt waarmee voorliggende plannen een strategische aanvulling zijn op het bestaande woningaanbod. De ontwikkeling is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt binnen de kwantitatieve afspraken. Het plan past dan ook binnen de kaders van de Woonagenda Cleantech Regio 2018.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2024 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds dynamiek en anderszijds zekerheid. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen. De doelen worden uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Ruimtelijke Toekomstvisie. In de uitvoeringsagenda wordt gespecificeerd wat, met wie en op welke termijn de uitvoering plaatsvindt. De uitvoeringsagenda heeft, net zoals de samenleving, een dynamisch karakter. Beiden zijn continu onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen en daarom wordt het document met enige regelmaat vernieuwd, aangevuld en geactualiseerd.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Uitgangspunten die bij nieuwe woningbouwontwikkelingen gelden, zijn onder meer bouwen naar behoefte, gericht op kwaliteit en (in)passend in de omgeving. Er is een geschikt aanbod van woningen voor alle doelgroepen. In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt daarbij gestreefd naar vergroting van het woningbestand door inbreiding in de bestaande kernen. Voorliggend plan past binnen deze uitgangspunten.

3.5.2 Woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025

In de in 2017 vastgestelde Woonvisie ‘Aantrekkelijk Voorst 2025’ is de gemeentelijke visie gegeven op het wonen in de gemeente Voorst. De gemeente Voorst is een aantrekkelijke plek om te wonen, gelegen in de groene zone tussen de steden Deventer, Zutphen en Apeldoorn. De gemeente is goed bereikbaar en heeft een goed voorzieningenniveau. Van belang is dit zo te behouden en dit te versterken. De vraag naar woningen neemt toe, waarbij jaarlijks circa 80 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De meeste van deze woningen maken onderdeel uit van bestaande plannen. Het gros hiervan richt zich op Twello, omdat hier de vraag het grootst is.

Om de gemeente Voorst aantrekkelijk te houden kent de Woonvisie vier pijlers van woonbeleid die richtinggevend zijn voor het gemeentelijke woonbeleid tot 2025. Het gaat om de volgende vier pijlers:

  1. 1. Aantrekkelijke woongemeente. Bij nieuwbouw vindt kwalitatieve sturing plaats waarbij gebouwd wordt voor de behoefte van nu, maar ook voor langere termijn. Hierbij wordt ingezet op een divers woningaanbod dat aansluit bij woonwensen van verschillende doelgroepen. Leefbaarheid wordt gestimuleerd;
  2. 2. Beschikbaarheid en betaalbaarheid. Voor lagere en middeninkomens moet de woonvraag bediend worden, door te zorgen voor voldoende aanbod sociale huurwoningen en bereikbare koopwoningen;
  3. 3. Kwaliteit van de woningvoorraad. Deze pijler richt zich vooral op het verbeteren van de duurzaamheid van de woningen in de gemeente.
  4. 4. Vergrijzing en wonen met zorg. De vergrijzing heeft gevolgen voor het wonen en de zorg. Langer zelfstandig wonen is het uitgangspunt. Zowel bij nieuwbouw als het aanpassen van bestaande bouw is het van belang hierin te faciliteren.

Elk van de pijlers kent verschillende speerpunten. In afbeelding 9is een overzicht van de verschillende pijlers en speerpunten schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0010.png"

Afbeelding 9 - Pijlers en speerpunten Woonvisie

Voorliggend plan speelt in op de behoefte, er is namelijk een concrete vraag naar woningbouw voor senioren. Met de realisatie van levensloopbestendige woningen wordt er een geschikt woningaanbod voor verschillende doelgroepen, waaronder senioren, gerealiseerd.

3.5.3 Welstandsnota

Om de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving te bewaken, heeft de gemeente enkele mogelijkheden tot haar beschikking om de kwaliteit van de omgeving te stimuleren. De Welstandsnota is hiervoor een belangrijk kader. In de Welstandsnota worden randvoorwaarden omschreven waaraan bouwplannen moeten voldoen. De randvoorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat er wel enige beleidsvrijheid voor de ontwikkelaar is en de regels niet té sturend zijn. Naast de kaders is er ook een motivatie voor de ruimtelijke kwaliteit in de nota opgenomen met kwaliteitsnormen per deelgebied in de gemeente.

In de Welstandsnota geldt in algemene zin dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt is voor nieuwe bouwwerken. Een plan dient te voldoen aan de 'redelijke eisen van welstand'. Voor deze locatie wordt ingestoken op een hoogwaardige beeldkwaliteit die in enkele gevallen kan afwijken van de ambities die in de Welstandsnota zijn opgenomen voor de Naoorlogse woongebieden in Teuge. Om te borgen dat het vooraf beoogde ambitieniveau behaald wordt, is voor de ontwikkeling een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 11). Dit beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht en vastgesteld. Na vaststelling vervangt het beeldkwaliteitsplan de Welstandsnota en wordt daarmee het toetsingsinstrument voor welstand bij de uiteindelijke uitwerking van de bouwplannen.

3.6 Lokaal Beleid

3.6.1 Kanskaart Teuge

In opdracht van de gemeente Voorst en in samenspraak met het dorpsbelang van Teuge en haar inwoners is er in 2017 een kanskaart voor Teuge ontwikkeld. Aanleiding hiervoor waren de ontwikkelingen in en ronodom Teuge. Het dorp kent een rijke ontstaansgeschiedenis en een erg sterk sociaal dorpsleven met veel verenigingen en een groot gevoel van naburschap. Ruimtelijk mist het echter verbindende structuren die het dorp meer tot één maakt waardoor het weinig samenhang kent. In de kanskaart worden de kwaliteiten, maar ook de opgaven van Teuge in kaart gebracht.

Teuge's kernkwaliteiten zijn als volgt geformuleerd:

  • Sterke sociale samenhang met een actief dorpsleven
  • Zeer rijke, gelaagde geschiedenis met de luchthaven en MOB-complexen als bijzondere identiteit
  • Strategische ligging in het buitengebied tussen Apeldoorn, Deventer en Twello

Echter staat Teuge ook voor een aantal (ruimtelijke) opgaven: zo dient er meer ruimte voor het dorpsleven gerealiseerd te worden, dient de oversteekbaarheid van de Rijksstraatweg verbeterd te worden en de weg de Zanden veiliger en aantrekkelijker gemaakt te worden. Ook moeten de belevingsaspecten van de luchthaven versterkt worden en dient de zuidrand van de luchthaven beter ingepast te worden richting het dorp. Daarnaast wordt de herontwikkeling van het zuidelijk MOB-complex en het versterken van recreatieve verbinding met de omgeving aangemerkt als ruimtelijke opgaven. De kanskaart biedt hier handvatten voor.

Voorliggende plannen spelen hier op in doordat het een inbreidingslocatie betreft welke bijdraagt aan de leefbaarheid van het dorp.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's als archeologie, natuuronderzoek, verkeersaspecten, water en de economische uitvoerbaarheid.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Echter is bodemonderzoek al uitgevoerd in 2012 (Bijlage 1). De conclusie van dit bodemonderzoek is dat er geen belemmeringen zijn voor het gebruik Wonen met Tuin.

Sindsdien is de locatie ongebruikt geweest. Het is een grasveld. Af en toe is er enige opslag van bouwmaterialen geweest, omdat de omliggende percelen intussen bebouwd zijn. Dumping van afval en dergelijke wordt op deze locatie niet verwacht.

Er is geen aanleiding om te verwachten dat de bodemkwaliteit veranderd is sinds 2012.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies, zoals woningen, anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam en onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en gemengd gebied.

Voor het plangebied geldt dat deze in een woonbuurt liggen, waarbij in de directe omgeving geen bedrijfsmatige functies voorkomen. Hooguit is sprake van eventuele beroepen of bedrijven aan huis, die als passend binnen de woonbestemming worden gezien.

Uit oogpunt van milieuzonering bestaan geen bezwaren voor de bouw van de woningen in relatie tot bestaande functies in de omgeving. Andersom geredeneerd staan de nieuwbouwplannen alleen woningen toe, met eventueel aan huis verbonden bedrijven of beroepen. Voor de omliggende woningen vormt deze ontwikkeling op het gebied van milieuzonering dan ook geen belemmeringen.

4.2.3 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen vanwege wegverkeer, railverkeer of gezoneerde industrieterreinen. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de Wgh. Ten behoeve van de ontwikkeling van de nieuwbouw in bestemmingsplan Teuge-Oost zijn door Tauw onderzoeken naar de geluidsbelasting uitgevoerd. Deze onderzoeken omslaan ook voorliggend plangebied en de resultaten hiervan worden zodoende overgenomen in dit bestemmingsplan. De onderzoeken zijn te vinden als bijlage bij deze toelichting.

Geluid railverkeer

Een quicksan heeft de geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer in kaart gebracht. Hiervoor geldt een voorkeurswaarde van maximaal 55 dB. Deze wordt niet overschreden en het railverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor woningbouw in voorliggend plangebied.

Geluid wegverkeer

In samenhang met het akoestisch onderzoek voor het railverkeer, is door Tauw ook het effect van het wegverkeer op de te realiseren woningen in kaart gebracht. Hiervoor geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale toegestane waarde van 63 dB. De geluidsbelasting op een deel van voorliggend plangebied is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale toegestane grenswaarden. Gezien maatregelen niet doeltreffend bleken, is er een besluit voor een hogere grenswaarde genomen door het college van B&W.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10106-VS00_0011.png"

Afbeelding 10 - geluidscontour wegen

Geluid vliegveld

Ten noorden van het plangebied bevindt zich Luchthaven Teuge. In het onderzoek van Tauw is ook het geluid afkomstig van het vliegveld meegenomen. Dit levert geen belemmeringen op voor het plan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen nieuwe woningbouwlocaties in ieder geval NIBM bijdragen. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2) luidt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Situatie woningbouwlocaties

Gelet op de aard en omvang van dit project (5-6 woningen) kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. De locaties liggen niet in de binnen 50 meter van rijkswegen of provinciale wegen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

De gemeente Voorst wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen is het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel hiervan is duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Voorst aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risicote overwegen bij het nemen van besluiten. Bij nieuwe plannen wordt in de uitwerking rekening gehouden met rampenbestrijding en zelfredzaamheid, waarbij bijvoorbeeld nieuwe ontwikkelingen voor kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen (zoals kinderopvang, basisscholen en ziekenhuizen) niet op korte afstand van het spoor worden gerealiseerd.

Ten behoeve van de realisatie van de 82 woningen, onderdeel van bestemmingsplan Teuge-Oost is de externe veiligheid al in ogenschouw genomen. Voorliggend plangebied is gelegen binnen het onderzoeksgebied van deze onderzoeken waardoor deze resultaten zijn overgenomen. Door Tauw is een quickscan naar de externe veiligheid uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, spoor, door buisleidingen en voor bedrijven met gevaarlijke stoffen geen belemmering vormen voor de externe veiligheid. Echter werd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vervolg onderzoek noodzakelijk geacht.

Tevens is er door NLR onderzoek gedaan naar de externe veiligheidsrisico's rond luchthaven Teuge door vliegverkeer. Vervolgens heeft het projectbureau Externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek de consequenteies voor de externe veiligheid op basis hiervan inzichtelijk gemaakt. Hieruit wordt geconcludeerd dat Vliegveld Teuge geen belemmering oplevert voor het planproces. De onderzoeken zijn te vinden in de bijlagen.

4.2.6 Trillingen

Treinverkeer kan leiden tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen vervolgens leiden tot verstoring van gevoelige apparatuur, hinder voor personen in de gebouwen of schade. In Nederland bestaat tot nu toe geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen niettemin een aandachtspunt in de afwegingen, omdat op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Vanwege het ontbreken van specifieke wetgeving, wordt voor trillingen veelal teruggevallen op de SBR-richtlijn Trillingen, deel B “Hinder voor personen in gebouwen” (SBR-B).

De beoogde woningbouw ligt buiten de regulier aangehouden onderzoeksafstand van het spoor van 100 meter. Hierdoor is inachtneming van trillingen niet noodzakelijk.

4.3 Archeologie

Wettelijk kader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Onderzoek

Direct ten noorden en oosten van het plangebied is het bestemmingsplan Teuge - Oost vigerend. Ten behoeve van de ontwikkeling hiervan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij voorliggend plangebied onderdeel uitmaakt van het onderzoeksgebied. De resultaten van dit archeologisch onderzoek worden dan ook overgenomen.

Er is een archeologisch bureauonderzoek, een inventariserend veldonderzoek en een inventariserend booronderzoek uitgevoerd.

Uit het bureauonderzoek kwam een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum naar voren. Voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen gold een lage verwachting. Eenzelfde lage verwachting gold voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. In het inventariserend veldonderzoek zijn deze verwachtingen getoetst.

Hieruit bleek dat het plangebied gekenmerkt wordt door grootschalige bodemverstoringen. De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

Op grond van deze resultaten wordt de lage verwachtingswaarde gehandhaafd en wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Het voorgaande archeologisch onderzoek is te vinden als Bijlage 8 bij deze toelichting.

4.4 Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

De planlocatie bevat geen elementen die een hoge cultuurhistorische waarde hebben. Op of direct aansluitend op de locaties zijn geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig die nadelige invloed ondervinden van de ontwikkeling.

Gelet op voorgaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5 Natuuronderzoek

4.5.1 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  1. 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  2. 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  3. 3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

Quickscans natuuronderzoek

Direct ten noorden en oosten van het plangebied is het bestemmingsplan Teuge - Oost vigerend. Ten behoeve van de ontwikkeling hiervan is onderzoek gedaan naar flora en fauna. Voorliggend plangebied maakt onderdeel uit van het onderzoeksgebied en de resultaten hiervan worden derhalve overgenomen. Aanvankelijk is er een quickscan Flora Fauna uitgevoerd door Tauw. Hieruit kwamen geen restricties voort. Vervolgens is dit rapport geactualiseerd. Hieruit kwam naar voren dat er sprake is van mogelijk negatieve effecten op vleermuizen en de rustreeppad waarvan het voorkomen niet kan worden uitgesloten. Het onderzoek is te vinden in Bijlage 9. Het uitvoeren van nader onderzoek, het treffen van eventuele mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een eventuele ontheffing van de Flora- en faunawet zijn gekoppeld aan de uitvoeringsfase.

4.5.2 Stikstofdepositie

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000-gebieden en op ruime afstand (6km) tot deze gebieden. Het betreft een kleinschalig bouwplan van zes woningen. Op basis van berekeningen en vergelijkbare plannen wordt geen stikstofdepositie verwacht. Stikstof vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.6 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De nieuwe woningen trekken extra verkeer aan. Een toevoeging van 5 to 6 woningen heeft echter geen significante invloed op de afwikkeling van verkeer.

Parkeren

De gemeente Voorst hanteert op grond van het gemeentelijke 'Programma van Eisen voor de inrichting van de openbare ruimte in de gemeente Voorst' (PvE) bij nieuwbouwplannen verschillende parkeernormen. Bij dure woningen (boven €300.000,-) geldt een norm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, bij middeldure en goedkopere woningen geldt een norm van 1,8. Het PvE biedt de ruimte om op basis van de parkeerkencijfers van het CROW de parkeernorm aan te passen op de situatie en omgevingsfactoren. Parkeren dient op eigen terrein opgelost te worden.

4.7 Water

4.7.1 Watertoets

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Beoordeling

De toets is medio september 2022 voor het plangebied uitgevoerd. Het resultaat hiervan is in Bijlage 10 opgenomen. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering en het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heerstende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.

4.8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een
  • fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan) niet noodzakelijk is.

In dit geval worden er 6 woningen aan de Hessenlaan in Teuge mogelijk gemaakt en is er dus sprake van een aangewezen bouwplan. De gemeenteraad moet daarom een exploitatieplan vaststellen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn (artikel 6.12, lid 2 Wro). Omdat het plangebied in eigendom is van de gemeente is het kostenverhaal verzekerd door verkoop van bouwrijpe grond. Uit de financiële haarbaarheidsberekening is gebleken dat het project financieel uitvoerbaar is. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet van toepassing.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

5.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt enkel de bestemming Wonen voor.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er gebruiksregels, aanduidingsregels, bouwregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Aanduidingsregels

Een bestemmingsplan kan ook aanduidingen bevatten om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot gebruik- of bouwmogelijkheden. De bestemmingen en aanduidingen hebben juridische betekenis en moeten altijd in de regels van het bestemmingsplan voorkomen. Er zijn zes soorten aanduidingen te onderscheiden:

  • bouwvlak;
  • functieaanduiding;
  • bouwaanduiding;
  • maatvoering;
  • figuur;
  • gebiedsaanduiding.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Parkeren

Alle gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan mogen uitsluitend gebruikt, of in gebruik genomen mogen worden, wanneer voorzien is in voldoende parkeergelegenheid. Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen en de geldende CROW normen die horen bij de specifieke functie.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Wonen

Bestemmingsomschrijving

Bij de bestemming 'Wonen' is gekozen voor één bestemming 'Wonen' inclusief de functieaanduidingen 'tuin' en 'erf'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Voor de bestemmingsregeling van woningen is gestreefd een zo flexibele en eenduidige regeling op te nemen.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming is op de verbeelding onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overkapping, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan. Wel dient het plangebied te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Per woning gaat het om 2,0 parkeerplaatsen, waarvan minimaal 1 op eigen terrein. Het maximaal aantal woningen is aangegeven op de verbeelding.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, overkappingen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat middels een bouwvlak aangegeven. Het bouwvlak is ruim opgezet om flexibiliteit te behouden in het plan. De bouwmogelijkheden worden ingeperkt met de specifieke bouwregels. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Binnen het bouwvlak is de toegestane bouwhoogte vermeld. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Voor zelfstandige (solitaire) vlaggenmasten geldt een bouwhoogte van 8 m. Dit betreft vlaggenmasten die geen onderdeel uitmaken van een gebouw maar op het terrein gesitueerd worden. Voor vlaggenmasten die onderdeel uitmaken van een gebouw geldt deze maximale bouwhoogte niet.

Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak

Het bouwvlak biedt ruimte aan minimaal 5 en maximaal 6 woningen. De oppervlakte van een woning bedraagt maximaal 100 m2. De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag respectievelijk maximaal 7,6 en 3,6 meter bedragen. Hierbij is uitgegaan van bebouwing van 1 laag met aan de voorzijde deels een kap. Met de aanduiding plat dak is vastgelegd dat het achterste deel van de woning geen kap krijgt. Dit platte gedeelte heeft een bouwhoogte van maximaal 3,3 meter.

Erf

De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. De aanduiding ligt in principe op 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de gebruikers. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de verbeelding op te nemen.

De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Per hoofdgebouw/woning mag maximaal 50 m2 aan overige gebouwen worden gebouwd, ongeacht of deze binnen de aanduiding 'bouwvlak' of 'erf' gesitueerd zijn. Daarbij geldt wel dat het bebouwingspercentage aan overige gebouwen op de gronden met de aanduiding 'erf' de 50% niet mag overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt de bewoners -naast de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen- voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.

Tuin

De aanduiding tuin is toegekend aan de ruimte voor het bouwvlak aan de straatzijde. Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is ten hoogste 1 meter.

Andere bouwwerken

Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erf- en tuinafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin en erf geldt een maximale hoogte van 1 meter respectievelijk 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 2 en respectievelijk 8 meter hoog zijn. De oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
  • Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

5.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

5.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van een afwijkende hoogte voor erf- en terreinafscheidingen, voor zover deze zijn meeontworpen met het hoofdgebouw en/of overige gebouwen en hier architectonisch onlosmakelijk mee verbonden zijn;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak

6.1 Uitkomsten Overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. De plannen passen binnen de afspraken uit de Woonagenda Cleantech Regio 2018 en daarmee ook binnen provinciaal beleid. Tegen het plan bestaan geen bezwaren. Op grond van de digitale watertoets heeft waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven. Ook hier heeft aanvullend informeel vooroverleg plaatsgegeven. Vanuit het Waterschap bestaan geen bezwaren tegen de plannen.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Hessenlaan, Teuge heeft vanaf 23 maart voor een periode van zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen over het plan naar voren te brengen.

Gedurende de inzagetermijn zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Bijlagen

Bijlage 1 Bodemonderzoek Hessenlaan

Bijlage 2 Quickscan Geluid Teuge

Bijlage 3 Geluid Wegverkeer

Bijlage 4 Geluidsonderzoek Vliegveld

Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid

Bijlage 6 Notitie Beoordeling Externe Veiligheid Teuge

Bijlage 7 Externe Veiligheid Luchthaven Teuge

Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek Hessenlaan

Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna Hessenlaan

Bijlage 10 Watertoets Hessenlaan

Bijlage 11 Beeldkwaliteitsplan Hessenlaan