De Schaker Twello
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 26-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het bestemmingsplan De Schaker Twello van de gemeente Voorst.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.171010-VS00 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden bedrijf
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.6 aan huis verbonden beroep
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.8 ander bouwwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing
een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.12 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken.
1.13 bed & breakfast
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten.
1.22 bouwvolume
een verzameling van aaneengebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde erfbebouwing.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.28 maatvoeringsvlak
een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering of gebruik.
1.29 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.30 openbaar gebied
de voor eenieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied.
1.31 overige gebouwen
al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen.
1.32 overkapping
een bouwwerk met maximaal twee wanden behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan.
1.33 paardenbak
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden.
1.34 particulier opdrachtgeverschap
een situatie waarin een burger of een groep van burgers - in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens overeenkomst - ten minste het economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning.
1.35 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.36 sociale huurwoning
huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder d van het Besluit ruimtelijke ordening zoals ook omschreven in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw.
1.37 sociale koopwoning
koopwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder e van het Besluit ruimtelijke ordening zoals ook omschreven in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw.
1.38 verordening doelgroepen sociale woningbouw
de verordening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder d en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening.
1.39 vloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke.
1.40 voorgevel
de op verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.41 wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 peil
- a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kleinschalig agrarisch gebruik in de vorm van weide en grasland;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- c. ecologische en groenvoorzieningen in de vorm van plantsoenen en groenstroken;
- d. water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m en een maximale oppervlakte van 20 m2.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik als los- of laadplaats, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden, is niet toegestaan;
- b. het in enigerlei vorm opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen van welke soort dan ook, waaronder begrepen puin en afvalstoffen, is niet toegestaan;
- c. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan, is niet toegestaan.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. opgaande houtopstanden;
- c. water;
- d. extensieve dagrecreatie;
- e. ontsluiting van bouwpercelen;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, kunstwerken en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, parkeervoorzieningen en kunstwerken.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer – Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding en groen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
Artikel 8 Wonen - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
- b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven, welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 100 m2;
- 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- c. bed & breakfast, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
- 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- d. verkeer-, verblijfs-, en parkeervoorzieningen;
- e. onverlichte reclameborden aan de gevel van ten hoogste 0,5 m bij 0,5 m;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, achterpaden, speelvoorzieningen, groen en water;
- g. openbare nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
8.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen omtrent de situering van hoofdgebouwen ten opzichte van de weg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2', teneinde te waarborgen dat er verschil in afstand van hoofdgebouwen tot de weg (verspringing van hoofdgebouwen) ontstaat, met dien verstande dat:
- a. de gebruikswaarde van het te bebouwen perceel niet onevenredig wordt geschaad;
- b. hierdoor een stedenbouwkundig beeld van een dorpse, organische ontwikkeling tot stand komt.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 8.1 voor de vestiging van:
- a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
- b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2;
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.
Artikel 9 Wonen - 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen en appartementen;
- b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven, welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- c. bed & breakfast, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
- 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- d. verkeer-, verblijfs-, en parkeervoorzieningen;
- e. onverlichte reclameborden aan de gevel van ten hoogste 0,5 m bij 0,5 m;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, achterpaden, speelvoorzieningen, groen en water;
- g. openbare nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 9.1 voor de vestiging van:
- a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
- b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2;
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidinggrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
12.2 Onderkeldering
Onderkeldering is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en in maximaal één bouwlaag waarvan de diepte niet meer dan 3 m mag bedragen.
12.3 Openbare nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan met dien verstande dat:
- 1. deze – indien het gebouwen betreft – per gebouw geen grotere inhoud hebben dan 60 m3 en geen grotere goothoogte dan 3 m;
- 2. deze – indien het andere bouwwerken betreft – per bouwwerk geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m2 en geen grotere bouwhoogte dan 3 m;
12.4 Paardenbak
Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik van gronden strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. het gebruik van gebouwen - niet zijnde woningen - als (zelfstandige)woning.
13.2 Gebruik van bijgebouwen
Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
- a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil ten opzichte van de op het moment van vaststelling van het plan bestaande situatie daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- e. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- 1. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabijgelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
- 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- 3. aan de afwijking wordt de voorwaarde verbonden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders en dan binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik de bewoning is beëindigd.
14.2 De onder lid 14.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
15.1 Waarde - Archeologie
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Woningdifferentiatie
Van de binnen het plangebied te realiseren woningen dient:
- a. ten minste 33 % en maximaal 40% te worden gebouwd als sociale huur- of koopwoning;
- b. ten minste 25 % en maximaal 33% te worden gebouwd bij wijze van particulier opdrachtgeverschap.
16.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan De Schaker Twello'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische regeling voor de bouw van een uniek landschappelijk woongebied 'De Schaker', dat een hybride ontwikkeling tussen het bestaande dorp Twello en de Fliertzone vormt. Het betreft hier de bouw van circa 320 woningen. Het plangebied grenst aan het Fliertdal.
Het behoud en de ontwikkeling van een recreatief en landschappelijk aantrekkelijk Fliertdal is een belangrijk uitgangspunt voor het realiseren van het woongebied. De nieuw te realiseren woningbouw heeft een grote invloed op de beleving van het Fliertdal. Niet alleen zal dit een visueel effect hebben, maar zal dit ook leiden tot het ontstaan van een uitloopgebied voor het oosten van het dorp Twello.
Versterking van het landschap door middel van een fijnmazige structuur van landschapselementen vormt een integraal onderdeel van de uitbreidingsopgave.
Bij de start van het ontwikkelingsproces zijn de volgende (ruimtelijke) ambities en uitgangspunten gedefinieerd:
- het plan is verankerd in het landschap;
- bebouwing en landschap versterken elkaar;
- duurzame planvorming;
- brede woningbouwopgave (vanuit regionaal niveau);
- landschap en natuur tot aan de woning;
- functiemenging;
- particulier en collectief opdrachtgeverschap.
Naast de opgave van de ruimte voor de woningbouw is de planvorming erop gericht om deze ambities te verwezenlijken. Voor het gebied vormen de gebiedsvisie, het landschapsplan en het stedenbouwkundig masterplan de basis voor dit bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 1996', aangezien het vigerende bestemmingsplan hoofdzakelijk voorziet in de bestemming 'Agrarisch cultuurgebied'. Het voorliggende bestemmingsplan dient de ontwikkeling van het plangebied mogelijk te maken. Op basis van de benodigde onderzoeken is een verantwoorde basis voor een bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de uitbreiding juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied valt uiteen in drie bebouwingsgebieden, waarvan één direct gelegen ten westen en twee ten oosten van het Schakerpad. Het noordoostelijke woongebied grenst aan de oostzijde van de woonwijk Holthuis, maar is van dit bestaande woongebied gescheiden door een bestaande weg ('Achter 't Holthuis'). Vanaf Achter 't Holthuis en vanaf het Schakerpad wordt plaatselijk doorzicht vrijgehouden naar het beekdal van de Fliert (zie figuur 1.1 ligging plangebied).
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen en hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt behandeld in hoofdstuk 7. De ambtshalve wijzigingen die zijn doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan zijn beschreven in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
Beleidskader en Wet ruimtelijke ordening (Wro)
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan. Het Rijk werkt momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels in de AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte is nog niet in werking getreden. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan het vigerende beleidskader. De provincie heeft de provinciale verordening reeds vastgesteld. Hieraan is dit bestemmingsplan ook getoetst.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nota Ruimte
Het ruimtelijk beleid is op rijksniveau vastgelegd in de Nota Ruimte. Hoofddoelstelling van deze Nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking staat maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het beleid zich onder andere op:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Het kabinet streeft naar basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de zogenaamde bundelingstrategie. In deze strategie wordt het draagvlak voor voorzieningen in steden en dorpen ondersteund. Het uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels in bestaand bebouwd gebied of direct aansluitend daarop tot stand komt. De beschikbare ruimte in het bestaande stedelijke gebied moet daarvoor optimaal worden gebruikt. Doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die van belang zijn voor het landelijk gebied (dat grenst aan het plangebied) zijn ontwikkeling van natuur- en cultuurhistorische waarde en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit.
De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.
2.2.2 AMvB Ruimte
Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte.
De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Op dit bestemmingsplan zijn geen directe rijksbelangen van toepassing.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Streekplan 2005
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wro per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Ook gemeenten krijgen een grotere eigen verantwoordelijkheid in het afhandelen van hun lokale zaken.
Bundeling van verstedelijking en infrastructuur in stedelijke netwerken
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen, zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'.
Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:
- het rode raamwerk;
- het groenblauwe raamwerk;
- het multifunctionele gebied.
Ligging plangebied in stedelijk netwerk Stedendriehoek
Verstedelijking vindt vooral plaats in het rode raamwerk. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
- stadsregio Arnhem-Nijmegen;
- de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer;
- Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal;
- de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.
Voor bovenstaande netwerken geldt dat ten minste handhaving van de bevolkingsomvang wordt nagestreefd. Het plangebied ligt in het stedelijke netwerk Stedendriehoek Apeldoorn, Zutphen en Deventer en is aangeduid als 'multifunctioneel platteland'. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Het plangebied is niet opgenomen als zoekzone voor stedelijke functies. De Ruimtelijke Verordening heeft het gebied echter wel als zoekzone voor wonen benoemd.
Stedelijke uitbreiding moet voldoen aan basiskwaliteitseisen
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en 'stedelijke uitbreiding'. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing, het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Mocht stedelijke uitbreiding aan de orde zijn, dan moeten deze passen in het bundelingsbeleid en zijn afgestemd op de uitgangspunten van infrastructuur, water en milieu (zie Hoofdstuk 4). Bij locatiekeuze en planuitwerking moet worden voldaan aan basiskwaliteitseisen van bodem (waaronder archeologie), water, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid (zie Hoofdstuk 4). Stedelijke uitbreidingen moeten aansluiten bij de ruimtelijke structuur/kenmerken van de regio, met aandacht voor de actuele marktvraag. Daarnaast moet rekening worden gehouden met gevolgen die stedelijke ontwikkeling heeft in relatie tot cultuurhistorische identiteiten.
In de hoofdstukken 3 en 4 van dit plan wordt beschreven hoe met deze kwaliteitseisen is en wordt omgegaan.
2.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011.
Met de verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn de bestemmingsplannen afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de Ruimtelijke Verordening zijn gebaseerd op de Provinciale Structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005).
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen uit de verordening van belang:
Artikel 2 Verstedelijking algemeen
'In een bestemmingsplan wordt nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken niet toegestaan buiten bestaand bebouwd gebied, buiten de woningbouwcontour van de stadsregio Arnhem-Nijmegen en buiten de zoekzones wonen en werken.'
Het plangebied ligt grotendeels in een zoekzone voor wonen. Echter, het noordelijke deel van het gebied Holthuis-Oost ligt buiten deze zoekzone. In overleg met de provincie is afgesproken dat hiervan mag worden afgeweken, daar het aantal woningen niet groter wordt en de zoekzone niet wordt uitgebreid, enkel verplaatst. Immers, aan de zuidzijde van de Voordersteeg wordt de zoekzone niet benut voor woningbouw.
Artikel 3 Wonen
'De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.' (Zie paragraaf 2.3.3)
2.3.3 Woonvisie Gelderland, Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)
Taakstelling voor regio
De provincie stelt de gemeenten verantwoordelijk voor het woonbeleid. De provincie wil bereiken dat gemeenten in een regio gezamenlijk de regionale indicatieve taakstelling uitvoeren. Daartoe is het nodig dat zij gezamenlijk tot een onderlinge verdeling komen van:
- 1. het aantal woningen dat per gemeente wordt gerealiseerd;
- 2. de differentiatie over de verschillende kwalitatieve thema's per gemeente (deze kan per gemeente verschillen);
- 3. de fasering.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van de provincie om aan gemeenten een star planningssysteem op te leggen. Het kwalitatieve woonbeleid is flexibel, want tussentijds is bijstelling mogelijk aan de hand van nieuwe basisdocumenten.
Afspraken met de regio
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP 2010-2019 beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte. Het KWP3 voor de regio Stedendriehoek houdt in het kort in:
- 1. de gemeenten, de woningcorporaties en de provincie spreken af dat in de periode 2010-2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De afspraak is dat in het najaar van 2010 de kwalitatieve en kwantitatieve verdeling over de gemeenten met bijbehorende fasering gereed is. De gemeenten en de regio nemen hiertoe het initiatief;
- 2. de regio handhaaft in 2010 en 2011 de huidige doelstelling om van de nieuwbouw 30% goedkope huur (< €511,50) te realiseren (sociaal programma);
- 3. gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42% van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen;
- 4. gemeenten en woningcorporaties streven ernaar om een groter aandeel nultredenwoningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie circa 66% van de opgave van 8.500 netto toe te voegen woningen.
Status proces regionale herprogrammering
De Stedendriehoek staat aan de vooravond om ten behoeve van het regionaal woningbouwprogramma een afsprakenkader vast te leggen met de provincie Gelderland. In de bestuurlijke carrousel van 26 mei 2011 staat het afsprakenkader geagendeerd voor instemming. Er vindt dan nog geen vaststelling plaats. Uitgangspunt is dat vooraf colleges van burgemeester en wethouders het afsprakenkader bespreken ter instemming, met het voorbehoud van consultatie van de gemeenteraden. Na 26 mei 2011 zullen dan alle gemeenteraden in de regio worden geconsulteerd. Pas na behandeling in de gemeenteraden zal het afsprakenkader definitief worden vastgesteld. De opgave is te komen tot een evenwichtig regionaal woningbouwprogramma dat recht doet aan het vastgesteld beleid (op alle schaalniveau's), aansluit bij vraag en aanbod op de woningmarkt en voldoende rekening houdt met financiële belangen en politieke ambities. Uiteindelijk leidt dit tot een kwalitatieve en kwantitatieve verdeling over de gemeenten met bijbehorende fasering, die past bij de behoeften van de individuele gemeenten en de regio als geheel. Dit proces vindt in nauwe samenwerking met de provincie en de corporaties plaats. De planning is dat begin 2012 de herprogrammering is afgerond.
2.3.4 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek
Samen streven naar hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling
De regio Stedendriehoek heeft in de Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vastgelegd voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De Structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van een Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de Structuurvisie richtinggevend is voor het handelen van de vaststellende overheden.
Openheid landschap en bouwen aan bestaande randen
In de Regionale Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'uitbreiding dorpen' en 'landgoederenzone'. De regio zet hiermee in op behoud en versterking van de openheid en het grootschalige karakter van het landschap en bouwen 'in en aan de stad/dorp'. De Schaker is een goed voorbeeld van een gedeeltelijke inbreiding (Oost 2) en gedeeltelijke uitbreiding van het dorp en kan door het bieden van een aantal specifieke woonmilieu's, centraal gelegen in het bundelingsgebied, optimaal inspelen op de vragen uit de markt.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is in januari 2005 door de raad vastgesteld. De toekomstvisie vormt het visievormende beleidskader voor het lokale ruimtelijke beleid van de gemeente Voorst. Op hoofdlijnen zet de visie in op:
- het versterken van de Voorster identiteit;
- het benutten van de potenties die Voorst karakteriseren en doen verschillen van omliggende steden;
- het komen tot een voor de bewoners herkenbare en gedragen ruimtelijke ontwikkeling;
- het leveren van een bijdrage aan de leefbaarheid van kern en platteland.
2.4.2 Twello 'De Schaker' (gebiedsvisie, landschapsplan, stedenbouwkundig masterplan)
Voor het gebied 'De Schaker' staat in de beleidsplannen van de gemeente Voorst een forse woningbouwopgave gedefinieerd, voortkomend uit regionaal en gemeentelijk beleid. In de aanloop naar de planvorming is een landschappelijke onderlegger vervaardigd. Deze benoemt de kwaliteiten van het landschap en definieert de uitgangspunten voor de verdere planvorming. Hieruit voortvloeiend is een landschaps- en stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit alles gecombineerd, heeft geresulteerd in het masterplan. Hoofdstuk 3 gaat nader in op het masterplan.
2.4.3 Visie op wonen 'een kwalitatief woonprogramma'
De visie op wonen 'een kwalitatief woonprogramma' is op 26 januari 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. De woonvisie vormt het beleidskader voor het lokale beleid op wonen en de woonomgeving van de gemeente Voorst. De doelen zijn:
- kansen bieden voor kwetsbare groepen met te beperkte keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
- te zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan woningbouw;
- sturing te geven aan de gewenste bestaande voorraad en nieuwbouw.
Belangrijke maatregelen zijn:
- bij nieuwbouw ruimte ontwikkelen voor gezinnen en senioren;
- voor starters en midden-inkomens mogelijkheden in bestaande voorraad benutten;
- regie nemen bij ontwikkelingen voor wonen en zorg;
- concentratie ontwikkelingen in middelgrote kernen en Twello;
- uitwerking naar een KWP-programma: maatwerk in planning;
- solidariteit bij particuliere ontwikkelingen.
De uitgangspunten voor het KWP2011 zijn:
- in Twello gaat de gemeente als minimaal aandeel sociale woningbouw uit van 40% per locatie;
- in de middelgrote kernen (Voorst, Terwolde, Wilp en Klarenbeek) kiest de gemeente voor minimaal 30% sociale woningbouw;
- in de kleine kernen is de behoefte aan sociale woningbouw minder. Hier zal vooral door zelfbouw in de lokale vraag worden voorzien, waarbij maatwerk uitgangspunt is;
- de gemeente past verevening toe op kleine locaties waar geen sociale woningbouw gerealiseerd wordt.
De belangrijkste maatregelen zijn:
- toevoegen van tweekappers tussen de €200.000,- en €300.000,- door nieuwbouw, met een passende prijs-kwaliteitverhouding;
- toevoegen van een aantal koopappartementen tussen de €200.000,- en €300.000,- en grondgebonden nultredewoningen in de sociale en bereikbare huursector in de buurt van het centrum van Twello;
- aanpassen van de bestaande voorraad in de middelgrote en kleine kernen stimuleren;
- in kleine kernen ruimte bieden voor (koop)starters door (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
Ter indicatie de grensbedragen uit het KWP2011 (prijspeil januari 2011):
Een woning uit de sociale categorie kent stichtingskosten van maximaal €200.000,- vrij op naam.
Eind 2011 zal de gemeenteraad van de gemeente Voorst gevraagd worden een nieuwe woonvisie vast te stellen. Deze nieuwe woonvisie biedt de gemeente een handvat om de ruimtelijke ontwikkeling mee te sturen. Voor de totstandkoming van deze nieuwe woonvisie is in juni-september 2010 een woonwensen-/woningbehoefte-onderzoek uitgevoerd. Dit is gelijktijdig gebeurd met een regiobreed woonwensenonderzoek. De resultaten uit het onderzoek sterken de gemeente Voorst in de overtuiging dat Twello een dermate aantrekkelijk en centraal gelegen woonmilieu kan bieden dat het realiseren van circa 320 woningen in een planperiode van tien jaar geen enkel probleem is.
Het resultaat van het onderzoek is ondermeer dat er een woningbehoefte voor de autonome groei is geformuleerd van circa 600 woningen netto tot 2020 (circa 800 inclusief 30% overplanning). Dit aantal is een resultante van de provinciale prognose, een migratiesaldo 0, het willen inlopen van een aanwezig woningtekort en het willen voorkomen van gedwongen vertrek. Overigens moet worden aangegeven dat wanneer vijf jaar teruggekeken wordt, de gemeente Voorst beschikt over een positief migratiesaldo van ongeveer 240.
Het gehele plan wordt gefaseerd uitgegeven, binnen een planperiode van tien jaar. Dit komt neer op een productie van circa 32 woningen per jaar. De totale opgave voor de gemeente Voorst zou betekenen dat er zo'n 80 tot 85 woningen per jaar opgeleverd moeten worden. Opnieuw terugkijkend in de afgelopen vijf jaar is de conclusie dat een resultaat van 75 woningen per jaar ongeveer het gemiddelde was.
Het plan 'De Schaker' voldoet, zoals al eerder gesteld, aan het nog altijd geldende kwalitatief woningbouwprogramma. Van de totale opgave bevindt 40 procent zich in de bereikbare sfeer, 35 procent in de middendure sfeer en 25 procent in de vrije sector. Met de ervaringen van kaveluitgifte in het plan Achter 't Holthuis en het aanbod van bereikbare en middendure woningen in bijvoorbeeld de kernen Nijbroek en De Vecht is de gemeente Voorst er van overtuigd dat het plan 'De Schaker' een waardevolle bijdrage kan leveren aan de huisvesting van verschillende doelgroepen. Aan de vraag van starters, (grondgebonden woningen voor) senioren, nieuwe woonvormen maar ook traditionele woonvormen voor gezinnen, kan door de vergaande flexibiliteit van het plan worden voorzien.
Een laatste onderwerp dat in de lijn van de flexibiliteit benoemd moet worden is de ruime mogelijkheid om Collectief Particulier Opdrachtgeverschap toe te passen binnen De Schaker. De woningmarkt is zich aan het ontwikkelen van een aanbodgestuurde markt naar een vraaggestuurde markt. In die vraaggestuurde markt is het veel meer de woonconsument zelf die aan de knoppen draait. Zowel in de gronduitgifte door de gemeente als in het meer projectmatig te ontwikkelen deel zijn deelgebieden geschikt gemaakt om in een collectieve aanpak ontwikkelt te worden.
2.5 Conclusie
Het bestemmingsplan zet in op het behoud en versterking van de openheid, het grootschalige karakter van het landschap en het bouwen in en aan het dorp. De ruimtelijke vormgeving van woningen en de goede landschappelijke inbedding dragen bij aan de landschappelijke karakteristiek van het gebied. Aan het kwalitatief woningbouwprogramma wordt middels het voornemen invulling gegeven, hetgeen in overeenstemming is met de afspraken in regionaal verband.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie en gemeente voor het plangebied.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
3.1 Gebiedsvisie
Het plangebied dat voor De Schaker is gedefinieerd, is grofweg begrensd tussen de Voordersteeg in het zuiden, de Fliert in het oosten, de Burg. van der Feltzweg in het noorden en de H.W. Iordensweg in het westen. Dit kwadrant is in zijn geheel bekeken om na te gaan waar de mogelijkheden zich voordoen om woningbouw toe te voegen aan Twello.
Om tot een totale afweging te kunnen komen, is een nog veel groter gebied onder de loep genomen om de ontwikkeling in een totaalcontext te kunnen plaatsen.
Figuur 3.1 geeft inzicht in de verhouding tussen het studiegebied en het zoekgebied.
Om de kwaliteiten van een gebied goed te kunnen benoemen, is het van belang een grondige landschapsanalyse uit te voeren. Gegevens uit veld- en literatuuronderzoek worden vertaald in vele kaartlagen, die letterlijk (digitaal) over elkaar heen zijn gelegd teneinde kruis- en dwarsverbanden te ontdekken. Deze onderlinge relaties brengen de complexiteit van het landschap aan het licht en vormen belangrijke leidraden en inspiratiebronnen voor verdere planvorming.
Het plangebied De Schaker is grotendeels gelegen op de hoger gelegen kampen aan de oostzijde van Twello. Deze kampontginningen bestaan uit een afwisselend patroon van hoge dekzandruggen en ertussen de lager gelegen delen. De hoge delen bestaan uit 'kampen' die liggen op vaak kleine zandopduikingen te midden van een relatief vlak landschap van de IJsselvallei. De lager gelegen delen werden vaak beïnvloed door regenwater of lokale kwel. De bruikbaarheid van de grond bepaalde vervolgens het gebruik.
Nog verder richting de IJssel ligt de hoger gelegen oeverwal die vooral door toedoen van de IJssel is ontstaan. De noord-zuidgerichte oeverwal bestaat uit zandige afzettingen van de IJssel en vormt de overgang tussen het licht glooiende dekzandgebied van Twello en de uiterwaarden van de IJssel. Te midden van beide hoger gelegen landschapstypen komt het dal van de Fliert in beeld. Dit laaggelegen Fliertdal wordt gekenmerkt door een grote 'open' ruimte. Ecologisch is de beek tot nu toe niet zo waardevol. De door regen- en kwelwater gevoede Fliert heeft dikwijls te weinig water om ecologisch van groot belang te zijn, om vooral ook in droge perioden de blauwe schakel te vormen tussen de landgoederen oostelijk van Twello.
Bepalend voor de landschappelijke structuur aan de oostzijde van Twello is:
- de landgoederenzone rondom Twello; het Hackfort Veenhuis, 't Holthuis, de Lathmer en de Noordijken;
- de groene dooradering tussen De Schaker, Hackfort Veenhuis en de robuuste groengebieden van Twello (Maarten Tromplaan);
- het landschap van de Fliert (Fliert is Ecologische Hoofdstructuur);
- de groene dooradering van De Schaker met het dal van de Fliert en vervolgens de uiterwaarden van de IJssel;
- de beeldbepalende boerderijen, vrijstaande woningen en de erven;
- aanwezigheid van monumentale bomen en relicten van landschapselementen.
De huidige verschijningsvorm van het landschap is bestudeerd vanuit de historische ontwikkeling van het gebied en de wetmatigheden die daaruit naar voren kunnen komen. Het is niet beschouwd als een onbeschreven blad, maar als een gebied waaraan door mens en natuur steeds nieuwe lagen zijn toegevoegd, als een vervolg op het bestaande. Het huidige landschapsbeeld is vanaf de naoorlogse periode monofunctioneler geworden met de nadruk op de economische component. De cultuurhistorische, bodemkundige, sociale en ecologische componenten zijn daarbij vaak in de verdrukking geraakt. Eerdere tijdsbeelden laten meestal een rijker en gevarieerder landschap zien, met een evenwichtiger balans tussen de verschillende componenten. Deze tijdsbeelden bieden, in het licht van de woningbouwopgave, een interessante inspiratiebron.
Om de landschappelijke karakteristieken te kunnen herleiden, zijn kaarten uit de perioden 1850, 1910 en 2007 bestudeerd. Verder zijn kaarten uit 1668, 1886, 1945 en 1980 geraadpleegd, alsmede diverse cultuurhistorische, ecologische en beleidsmatige rapportages en visueel veldonderzoek. Daarnaast zijn de niet direct zichtbare lagen als watertrappen, bodem, geologie en archeologie een belangrijke basis in de analyse. Ten slotte is de in gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsstukken geformuleerde toekomst een belangrijk kader voor de planontwikkeling. Dit onderzoek met de conclusies is opgenomen in het landschapsplan over het Fliertdal Twello1.
Op oude kaarten heeft het studiegebied tot rond 1940 nog de kenmerkende uitstraling van een kleinschalig beekdal. Op de hogere gronden liggen de dorpskernen en de boerderijen, de weidegronden op de lager gelegen gronden worden omzoomd door heggen en de natte hooilanden liggen langs de beek. Naast de Fliert bepalen de landgoederen tot ver in de 20e eeuw duidelijk de sfeer van het landschap.
In het huidige landschap zijn de beek en de landgoederen nog steeds belangrijk, maar heeft de van oudsher kenmerkende beslotenheid de laatste decennia plaatsgemaakt voor een open landschap. Het agrarisch gebruik heeft een schaalvergroting ondergaan, waardoor andere landschappelijke kwaliteiten in de verdrukking zijn geraakt. De landgoederen zijn gereduceerd tot compacte beboste percelen waarin landhuizen zich verschuilen. De waterafvoer door de koppelleiding heeft de Fliert gereduceerd tot nauwelijks meer dan een greppel, en de zonering van hoge akkers naar laag hooiland is verdwenen. Het Fliertdal en de landgoederen hebben de potentie om ook in de toekomst de ruimtelijke dragers van het gebied te blijven. Onderzocht is hoe zij het gebied weer meer karakter en een sterkere identiteit kunnen geven.
- 1. DS, Landschapsplan Fliertdal, april 2009
3.2 Duurzaamheid
Voordat het ontwerpproces verder vorm heeft gekregen, is er nadrukkelijk nagedacht over een aantal uitgangspunten op duurzaamheidgebied. Ontwerpen met respect voor het landschap (en daarmee zelf het landschap verder versterken) is al een heel duurzame wijze van het bedrijven van stedenbouw. Er zijn echter een aantal andere zaken die wat nadere aandacht verdienen.
Concreet gericht op het plangebied is het streven om een fors deel van de woningen zo goed mogelijk op de zon te verkavelen, zodat het mogelijk wordt passieve dan wel actieve zonne-energie toe te passen.
In de landschappelijke visie moet rekening worden gehouden met de toepassing van klimaatadaptie. Dit komt er kort gezegd op neer dat er veel openbaar groen aanwezig moet zijn voor het 'afkoelen' van de omgeving, daarnaast zo min mogelijk verharding aangezien dat eerder voor opwarming zorgt.
Uiteraard moet het plangebied voorzien in voldoende waterberging. Het specifieke watersysteem komt aan de orde Hoofdstuk 4. Voorop staat de trits vasthouden, bergen en dan pas afvoeren van hemelwater.
Het plan moet de ruimte bieden om duurzame energie-installaties te gebruiken, bij voorkeur op een gezamenlijk niveau. Een gezamenlijke energie-infrastructuur kan een duidelijke besparing opleveren in de kostensfeer. Voor sommige delen van de nieuwe wijk kan dit energiethema verder worden uitgewerkt waarbij er vooral een opgave zal liggen in de projectmatig te realiseren woningbouwdelen. Voor die delen kan bijvoorbeeld met een Energie Prestatie op Locatie (EPL) worden gewerkt. Deze EPL is gekoppeld aan bijvoorbeeld de EPC en zegt iets over de energie-efficiency van een wijk. Het streven is om in die efficiency een 10% betere score te halen dan de norm.
Ook in de discussie over beeldkwaliteit moet in een vroeg stadium rekening worden gehouden met de uitwerking van duurzaamheidthema's. Zonnepanelen, daglichttoetreding, zongericht verkavelen, het gebruik van groene (vegetatie)daken en het gebruik van natuurlijke materialen hebben allemaal een duurzaamheiddoel, maar het gebruik ervan moet ondervangen zijn in bijvoorbeeld het beeldkwaliteitplan.
3.3 Landschappelijke Onderlegger
De landschappelijke onderlegger benoemt de kwaliteiten van het landschap en definieert de uitgangspunten voor de verdere planvorming.
Uit de analyse komt de Fliert als de belangrijkste landschappelijke drager naar voren. Het landschap wordt daarom opgebouwd en beredeneerd vanuit het Fliertdal. De randen van het dal zijn afgeleid uit de kaartlagen bodem, waterstanden en hoogteligging.
De tweede belangrijke landschappelijke drager is de (overigens sterk aan de Fliert gerelateerde) landgoederenstructuur. De landschappelijke onderlegger is er hoofdzakelijk op gericht deze twee structuren te versterken en te komen tot een rijk, afwisselend landschap van beken, landgoederen, weilanden en akkers.
Door vanuit het studiegebied in te zoomen op het plangebied komen verdere uitgangspunten voor de planvorming aan het licht.
Het studiegebied is ontleed in 5 hoofdgebieden (zie figuur 3.2):
- 1. de Fliertzone: hierin krijgen ecologie en watermaatregelen voorrang, gecombineerd met (ondergeschikt) recreatief medegebruik;
- 2. de landbouwzone: de landbouw geeft de open ruimte een functie en houdt haar daarmee in stand. Het is de verbindende schakel tussen alle zones;
- 3. de verwevingszone: hier ontmoeten landschap en dorp elkaar in kleinere, groene, afgeronde eenheden. Belangrijke opgave is het ontwerpen van de randen van deze gebieden. Daarnaast is de aanwezigheid van andersoortige functies dan wonen essentieel voor een levendig, dorps woonmilieu. Deze functies zullen worden behouden en indien mogelijk zelfs worden uitgebouwd;
- 4. de dorpszone: de grens tussen dorp en landschap is de H.W. Iordensweg; de dorpse dichtheid blijft ten westen van deze weg geconcentreerd. Aan de oostzijde begint het landschap, dit kan versterkt worden door de oostzijde van de weg zoveel mogelijk te vergroenen;
- 5. de landgoederen: teneinde de kwaliteit van de landgoederen optimaal te benutten, is het noodzakelijk een respectabele afstand in acht te nemen. Deze hebben daarom een begrenzing toegewezen gekregen die veelal groter is dan het eigendom. De landbouwzone speelt een belangrijke rol in het openhouden van de benodigde ruimte rond de landgoederen en is daarmee van essentieel belang voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van de landgoederen.
De bovenstaande zones worden verbonden door de wegen- en padenstructuren en de ecologische verbindingszones. Bestaande wegen- en padenstructuren worden zoveel mogelijk doorgetrokken tot in het plangebied. Intensivering van het wandelpadennetwerk maakt de oostkant van Twello (en het Fliertdal in het bijzonder) beter toegankelijk.
Uit de landschapsanalyse komt een heldere grens van het Fliertdal naar voren. Deze lijn definieert de ruimtelijke begrenzing van het dal; bebouwing binnen deze grens past niet binnen de gestelde randvoorwaarden. De randen van het dal zullen worden opgespannen langs deze lijn, die daarmee leidend is voor het opstellen van het landschaps- en stedenbouwkundig plan.
3.4 Landschapsplan
Het landschapsplan bouwt voort op de hiervoor benoemde hoofdlijnen en verfijnt deze tot een ontwerp voor de oostzijde van Twello. Het verhoogt de landschappelijke kwaliteit en is de basis voor de lokalisering van de woningbouwopgave. De woningbouw wordt hierbij gezien als de (financiële) motor voor het bouwen aan het landschap.
De basis van het landschapsplan, het Fliertdal, ondergaat een transformatie van open weidegebied naar een echt dal met stevige bosmassa's als randen. De richting en plaatsing van de bosmassa's is gebaseerd op de huidige eigendomsverhoudingen én de historische kavelgrenzen zoals die af te lezen zijn uit de kadasterkaart van 1832. De open ruimtes tussen de bosmassa's hebben een schaal, passend bij de schaal van het Fliertdal. Behalve deze bosmassa's, worden ook kleinere nieuwe landschapselementen voorgesteld om het dal ecologisch en hydrologisch te optimaliseren en recreatief aantrekkelijker te maken. Hiermee wordt een verkleining van de schaal van de ruimte teweeggebracht, met name door het aanplanten van lijnvormige kleine landschapselementen, zoals men die veelal aantrof in dergelijke beekdalen. Deze elementen verhogen de ruimtelijke kwaliteit en kunnen benut worden als migratieroutes voor flora en fauna en als markering en begeleiding van nieuwe wandelpaden.
Bij het ontwerpen van lanen en bosstroken is gezocht naar continuïteit. Daarom wordt zo veel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren, zoals die bijvoorbeeld in Achter 't Holthuis of Oost 1 al zijn ingezet. De belangrijke landschapsdragers worden zoveel mogelijk vrijgezet van andere ontwikkelingen. Nieuwe massa's nemen bijvoorbeeld altijd een respectabele afstand in acht tot het Schakerpad en de landgoederen, waarmee het voor Twello zo kenmerkende spel van massa en ruimte verder versterkt wordt.
Het gebied tussen de Voordersteeg en Oost 1 wint aan kracht door het introduceren van robuuste bosstroken, en een bijzondere verkavelingswijze van de Voordersteeg. De verkavelingswijze is gebaseerd op het agrarische karakter van de Voordersteeg: grote kavels met veel ruimte, omzoomd door een haag of heg. In de bestaande situatie liggen reeds enkele van deze kavels langs de Voordersteeg; het landschapsplan stelt voor deze structuur te versterken door een aantal nieuwe kavels toe te voegen. In het landschapsplan wordt tevens de aanbeveling gedaan om dit eveneens langs de Doornweerdersteeg én aan de oostzijde van het Fliertdal door te zetten, zodat de Voordersteeg zijn belangrijke positie aan de zuidoostzijde van Twello kan herwinnen. Deze aanbeveling maakt overigens geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Naast versterking van de condities voor algemene ecologische waarden, wordt er ook aandacht besteed aan verbetering van de leefomgeving voor meer kritische soorten. Een voorbeeld hiervan is vooral de kamsalamander, een soort die op korte afstand van het plangebied voorkomt en waar de woningbouwlocatie Achter 't Holthuis min of meer op geënt is. De nu nog intensief beheerde landbouwgronden worden waar mogelijk deels omgevormd naar meer extensief beheerde weiden, dooradert met landschapselementen zoals meidoornhagen, bosschages, solitaire bomen en struwelen. De laaglandbeek de Fliert wordt zowel ten westen landschappelijk verbonden met de landgoederenzone én de robuuste groenstructuren van Twello. Oostelijk vindt ontwikkeling van nieuwe natuur plaats door ontwikkeling van nieuwe landgoederen, deze worden vervolgens dooraderd met nieuwe fiets- en wandelverbindingen.
Op de lager gelegen delen van het plangebied worden poelen aangelegd die tevens als retentie dienen voor overtollig kwel- en regenwater. De gronden die nu als open velden het gebied een robuust uiterlijk geven, worden met elkaar verbonden. Hierdoor ontstaat een landschap waarin dieren zoals haas, konijn, egel en vele andere soorten hun leefgebied behouden en zelfs versterkt wordt.
Extensieve wandel- en wellicht fietspaden maken het mogelijk om als bewoner van Twello dit gebied op een uitzonderlijke wijze te ontdekken.
Integratie dorp en landschap
Een uitgangspunt bij herontwikkeling van bestaand, veelal agrarisch gebied is om de waardevolle, bestaande en vooral landschapsbepalende elementen te integreren in nieuwe ontwikkelingen. Bestaande hagenstructuren, waardevolle bomen en beeldbepalende singels worden zoveel als mogelijk gehandhaafd binnen de te ontwikkelen woonomgeving. Al deze bestaande elementen vormen de inspiratie en bouwstenen voor de nieuw te ontwikkelen woonomgeving.
Veel elementen zijn in de loop der jaren verdwenen, het is een uitdaging om binnen de nieuw aan te leggen woonvelden verdwenen landschapselementen een prominente rol te geven binnen de toekomstige openbare ruimte.
Hiermee wordt een bestaand dorp of een nieuwe ontwikkeling onderdeel van het omliggende landschap, andersom is het dan dat het landschap als het ware onderdeel wordt van het dorp.
Het groenbeheer
Voor het dorpsgroen is in 2006 een rapportage Optimalisatie Groenbeheer gemeente Voorst opgesteld. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van deze visie is om meer streekeigen- en cultuurhistorisch waardevolle beplantingen te introduceren binnen de openbare ruimte. Dit levert naast een 'eigentijds' dorpsbeeld tevens een bezuiniging op voor het onderhoud. Daarnaast vinden veel insecten, vogels en zoogdieren een broed- en leefgebied in deze groenstructuren. In dit kader zijn de laatste jaren een groot aantal stukken intensief openbaar groen omgevormd. Hierdoor is het beeld binnen de openbare ruimte de laatste jaren sterk veranderd. De bolbomen en veelsoortige beplantingen hebben ruimte gemaakt voor toekomstige monumentale bomen, hoogstamfruitbomen, gazons, bosschages en blokvormige beplantingen veelal in de vorm van geleidende hagen.
Voor de ontwikkeling van De Schaker betekent dit (her)introductie van:
- karakteristieke bossingels van formaat bestaand uit inheems plantmateriaal, eventueel met greppels;
- (toekomstige) monumentale bomen van de eerste orde op karakteristieke plekken;
- hoogstamfruitbomen, oude rassen omzoomd door hagen;
- vorming van burgererven langs de Voordersteeg, omzoomd door hagen;
- bomenrijen langs wegen en paden, vooral noord-zuidgericht in relatie met en aansluitend op versterking van de landgoederenzone;
- openhouden van karakteristieke open ruimten;
- zoeken naar een waardevolle en duurzame invulling van de diverse open ruimten die in het gebied rondom Hackfort, Veenhuis, Achter 't Holthuis, het gemeentehuis en De Schaker liggen. Voorkeur heeft begrazing door inheemse koeienrassen. Daarnaast is het goed mogelijk om deze gebieden speciaal te dooraderen met extensieve wandelpaden en landschapselementen.
3.5 Masterplan
In de gelede ruimtes die het landschapsplan daarvoor laat, kan het kwalitatieve woningbouwprogramma van circa 320 woningen gerealiseerd worden. De bouwopgave, de dooradering met groen en ruimte, de ecologische en hydrologische netwerken, het verkeer- en padennetwerk en de afmetingen van bosstroken, wegprofielen en kaveldieptes zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd, en samengesmeed tot het in paragraaf 3.4 afgebeelde Masterplan; oftewel het gecombineerde landschaps- en stedenbouwkundig plan.
Algemeen
De ingetekende woningen op de kaart moeten gelezen worden als een mogelijke invulling van het uitgeefbaar gebied. Hiermee wordt aangetoond dat het kwalitatief woningbouwprogramma (KWP) van 40% bereikbare bouw, 35% middendure bouw en 25% bouw voor de vrije sector binnen het uitgeefbaar gebied gerealiseerd kunnen worden.
De Voordersteeg
De Voordersteeg verdient een nieuwe kwaliteit en samenhang, waarmee zij de toekomst weer tegemoet kan. De agrarische, dun bebouwde uitstraling van de route wordt gehandhaafd, door alleen grote, diepe kavels toe te staan, waarop de bebouwing en de ontsluiting aan de achterzijde is gelegen, geen nieuwe adressen aan de Voordersteeg dus. De bestaande, soms monumentale bebouwing direct langs de weg krijgt op deze wijze geen directe buren, en behoudt de maat en schaal van een oude landelijke route.
De nieuwe woningen hebben met opzet 'een grote jas' gekregen. De kavel is zo groot, dat er rond het huis volwassen bomen kunnen groeien en plek is voor niet alleen een tuin, maar ook een moestuin, erf, boomgaard en schapenweide. Het diverse grondgebruik van de kavels versterkt zo het landelijke, ontspannen karakter van de Voordersteeg. Beroepen aan huis kunnen hier op een wat grotere schaal een plaats krijgen. De bijgebouwen regeling voorziet in forse bijgebouwen waarin beginnende ondernemers, praktijkruimten en kantoren een plaats kunnen krijgen. Deze bedrijvigheid mag gaan milieubelastend effect hebben. De variatie aan beperkte bedrijvigheid geen een extra dimensie aan het wonen aan de Voordersteeg.
Door de ontsluiting van de twee nieuwe buurten (Oost 2 en Fliertbuurt) op de Voordersteeg aan te takken herovert de weg haar functie als centrale ontsluiting en bediener van het achterland.
Een bijzondere plek aan de Voordersteeg is de kruising met het Schakerpad. Teneinde het gevoel van ruimte en landschap hier te maximaliseren en (net als in de Fliertbuurt) respectabele afstand in acht te nemen tot het Schakerpad, is de kruising aan alle zijden vrij gehouden van ontwikkelingen. Aan de westzijde wordt de beschikbare ruimte ingezet voor waterretentie en -berging.
Oost 2 is het sluitstuk
Oost 2 smeedt zijn omgeving aaneen tot een krachtig geheel. Het geeft 'achterkanten' een nieuw gezicht: de rommelige achterzijde van de H.W. Iordensweg en de Voordersteeg, de fragmentarische rand van Oost 1 en de onderbroken laan langs het zwembad (Veenhuislaan). De voorgestelde ingrepen verbinden al deze gebieden door het aanhelen van bestaande structuren en het introduceren van nieuwe lange lijnen. De ingrepen verbeteren daarmee de woonsituatie van de bestaande bebouwing; ze plaatsen deze buurten in een grotere context.
Oost 2 rondt het oude Oost 1 af, en verbindt door de nieuwe lange lijnen (lanen en bosstroken) de buurt met het grotere geheel van landgoederen (Hackfort, Schadewijk) en openbare functies (tennisbanen, zwembad). Het beoogde wooncomplex' vormt in het bijzonder het sluitstuk, want het rondt de middenzone af, creëert de overgang naar de Voordersteeg en legt de verbinding met de oostzijde van het Schakerpad.
Voor robuuste kwaliteit zorgen de bosstroken die de buurt met het nieuwe wooncomplex verbinden en de brede nattere zone die zich uitstrekt van de woningen aan de Veenhuisweg tot de Voordersteeg.
De Fliertbuurt maakt landschap!
Stevige bosranden bouwen de nieuwe rand van het Fliertdal én de woonkwaliteit van de nieuwe woningen. De langgerekte oost-weststructuur sluit aan bij de historische verkaveling en geeft een groot gevoel van ruimte binnen de buurt. De evenwijdige straten krijgen een ruim profiel met veel groen en worden beëindigd door bijzondere nieuwe landhuizen, die de overgang van buurt naar dal manifest maken. De woningen worden zodanig geplaatst en ontworpen dat ze (afhankelijk van het standpunt) soms geheel, soms gedeeltelijk en soms niet te zien zullen zijn vanuit het dal; analoog aan de oude landhuizen 't Hackfort en 't Holthuis.
De Fliertbuurt houdt respectvol afstand van het Schakerpad, waarmee de bestaande boerderijen niet ingesloten worden; en de route zijn landschappelijke kwaliteit kan behouden. Ter plaatse van de monumentale boerderij wijkt de bebouwing terug om dit gebouw extra ruimte te geven. Aan de oostzijde van de buurt gebeurt hetzelfde; daar wordt het dal als het ware de buurt ingetrokken om de nabijheid van de Fliert nog beter beleefbaar te maken.
Holthuis-Oost is de schakel
Holthuis-Oost is het schakelpunt tussen de landgoederen op de hoge gronden en het lage, natte Fliertdal.
De lanen van Achter 't Holthuis worden doorgezet in de nieuwe buurt, maar worden beëindigd in de bosstroken die de rand van het dal markeren. Half zichtbaar zijn hierin, net als bij de Fliertbuurt, nieuwe landhuizen opgenomen. Binnen in de buurt wordt de eeuwenoude draaiing in verkavelingrichting zichtbaar gemaakt. De hogere gronden hebben een noord-zuidstructuur (zoals in Achter 't Holthuis), maar op de overgang naar de lagere gronden draait dit naar een oost-weststructuur. Exact op deze overgang lag ooit een boomgaard, die in het plan terug komt als nieuwe openbare ruimte; opgespannen tussen het bestaande woonhuis aan de noordzijde en een nieuw landhuis aan de zuidzijde. Het vormt het interne hart van de buurt, waarmee ook de kavels die niet direct aan de rand liggen, een hoge woonkwaliteit krijgen.
3.6 Beeldkwaliteit
Binnen het project de 'De Schaker' vormt het landschap, en niet de bebouwing, de kwalitatieve, ruimtelijke drager van het plan. De ligging in, en de interactie met het landschap zijn bepalend voor het architectonisch beeld van de bebouwing. Het beeld van de gebouwen in het gehele project 'De Schaker' is ingetogen van aard.
'De Schaker' heeft drie verschillende woonbuurten, elk met een eigen karakter, te weten Holthuis-Oost, Fliertbuurt en Oost 2. Naast de algemene richtlijnen zijn voor de volgende te onderscheiden eenheden binnen de buurten aanvullende richtlijnen vastgelegd:
- 1. de landhuizen aan het Fliertdal;
- 2. de woningen aan de Voordersteeg;
- 3. de Erven;
- 4. de bijzondere locaties.
Algemene richtlijnen
Het plangebied maakt onderdeel uit van de noord-zuid gerichte landgoederenzone in het IJsseldal en heeft mede daardoor een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het plan De Schaker ligt in de invloedsfeer van het Fliertdal en de historische buitenplaatsen waaronder het Hackfort Veenhuis. Met de ontwikkeling van De Schaker wordt aan het landschap gebouwd. Om zorgvuldig om te gaan met aanwezige waarden en het beschikbare landschappelijke potentieel is gekozen voor individuele woonbuurten in het landschap. Ook de transformatie en ontsluiting van het Fliertdal maakt onderdeel uit van het plan.
De gewenste uitstraling voor De Schaker kan omschreven worden met de termen 'landelijk', 'informeel' en 'vanzelfsprekend': ingetogen woonbuurten in het landschap langs het Fliertdal. De openheid rond de woonbuurten dient zo veel mogelijk het bestaande agrarische karakter te behouden. Bosstroken en Lanen vormen de voornaamste bouwstenen van het openbaar gebied in de woonbuurten. De woonbuurten krijgen een zo gevarieerd mogelijk woningbouwprogramma. Woningbouwcategorieën worden gemengd en bestaande functies worden waar mogelijk opgenomen in de nieuwe woonomgeving.
Basis van ruimtelijke kwaliteit
In deze beeldkwaliteitparagraaf worden uitgangspunten geformuleerd voor ruimtelijke kwaliteit. Daarbij wordt uitgegaan van een minimum basisniveau van vakkundigheid en zorg waarmee de plannen worden gemaakt. De criteria hiervoor komen overeen met de Algemene criteria zoals opgenomen in paragraaf 4.4. van de Welstandsnota van de gemeente Voorst. Wanneer een plan niet aan de criteria voldoet, maar toch een hoge (beeld)kwaliteit vertoont, kan het op grond van deze algemene criteria positief beoordeeld worden.
Duurzaamheid in relatie tot beeldkwaliteit
Bij de ontwikkeling van De Schaker is duurzaamheid uitgangspunt. Duurzaamheid is gericht op het efficiënt en verantwoord gebruik van ruimte, water, energie en grondstoffen. Een ruimtelijk plan is duurzaam als het lang mee gaat. Het geeft niet alleen een economisch antwoord op huidige eisen aan functionaliteit, maar toont zich ook verantwoordelijk voor de ruimere omgeving. Een aantrekkelijke en robuuste leef- en werkomgeving ontlokt minder behoefte om te worden gewijzigd. Naast juiste verhoudingen tussen bouwwerken, groen en water is beeldkwaliteit daarbij van belang. Een 'mooie' omgeving is ook economisch 'waardevast'. De verbinding met het verleden, door aandacht voor cultuurhistorie, en de doorkijk naar de toekomst, door flexibiliteit en beheer, horen bij een duurzame aanpak. Ook reductie van energieverbruik en CO2-uitstoot zijn duurzame ambities, maar technische middelen dienen niet op zich te staan. Voor dit gebied wordt gestreefd naar klimaatadaptie door groene daken en/of zonnepanelen. Daarbij zij opgemerkt dat groene daken bijna per definitie beeldkwaliteitverhogend werken. Zonnepanelen, daarentegen, zijn eerder beeldverstorend dan beeldversterkend en dienen dan ook zo goed mogelijk in het ontwerp te worden geïntegreerd.
Net als bij ruimtelijke kwaliteit, gaat het bij duurzaamheid niet om absolute waarheden, maar om de samenhang en balans der dingen. In een situatie waarin geconstateerd kan worden dat een woningontwerp “duurzaamheid” in de breedste zin als vertrekpunt heeft genomen, waardoor mogelijk aan een aantal beeldkwaliteitseisen niet voldaan kan worden, zal de welstandscommissie maatwerk moeten betrachten in haar advisering. Duurzaamheid gaat niet boven de “redelijke eisen van welstand” maar andersom evenmin. Hieruit blijkt de waarde die de gemeente Voorst hecht aan de toepassing van duurzame ontwerpprincipes en het gebruik van duurzame materialen en technieken. Zonder echter limitatief voor te willen schrijven wat wel en wat niet kan.
Richtlijnen voor de gebouwde omgeving
Om het beoogde ingetogen beeld van de woonbuurten te realiseren dient het kleurgebruik terughoudend te zijn. Bij traditionele bouw in baksteen en een pannendak gelden als richtlijn voor het kleurgebruik de tinten van de gevelsteen en het dak van de dorpskerk van Twello. Onderschikte architectonische elementen zoals boeiboorden, daklijsten, kozijnen, waterslagen en dergelijke kunnen in een contrasterende, lichtere kleur worden uitgevoerd.
Bij een moderne benadering van woningbouw passen ook moderne materialen als beton, glas, metaal en natuursteen. Voorop blijft staan dat ook hierbij een ingetogen, genuanceerd kleurgebruik uitgangspunt is. Overheersende lichte tinten worden niet toegestaan. Ook in de combinatie met moderne materialen zijn de kleuren van de dorpskerk het vertrekpunt. Ook hier geen glimmende materialen (uitzondering glas) en kleuren.
Een verscheidenheid in bebouwingstypen, bouwstijlen en dakvormen wordt nagestreefd. Variatie in bouwvolume door middel van verspringingen, het schakelen van hogere en lagere bebouwing naast elkaar en het toepassen van loggia's, erkers, dakterrassen, balkons en veranda's wordt gestimuleerd. Om de gewenste diversiteit in de gebouwde omgeving te bereiken wordt een grotere verdiepingshoogte van de begane grond (circa 3,5 m) aanbevolen. Waar het stedenbouwkundig plan van variëteit uitgaat, dienen afzonderlijke bouwplannen in zichzelf wel samenhangend en evenwichtig te worden ontworpen.
Voor alle woningen is aandacht voor de "vijfde gevel" of wel het dakvlak. Platte daken zijn toegestaan. Hierbij is echter bijzondere aandacht voor de hoogte van de dakopstand (in verband met eventueel later aan te brengen zonnecollectoren) en de uitwerking van eventuele boeiboorden vereist. Voorzieningen op platte daken steken niet boven de dakopstand uit, hemelwaterafvoeren liggen waar mogelijk aan de 'achterzijde' en worden geïntegreerd in het gevelontwerp. Bij hellende daken zijn kapvormen en dakvlakken karakteristiek, zij hebben een duidelijke noklijn en nokrichting. In het dak moeten alle doorvoeren en voorzieningen geclusterd aan de 'achterzijde' van de woningen liggen. De voorkeur heeft een traditionele schoorsteen op het dak waarin alle doorvoeren zijn samengebracht. Goten en hemelwaterafvoeren vormen een integraal onderdeel van het ontwerp. Bijzondere aandacht is vereist bij het inpassen van zonnecollectoren en andere duurzame voorzieningen.
In alle ontwerpen moeten eventuele uitbreidingsopties zoals dakkapellen, dakopbouwen, aanbouwen, uitbouwen, erkers etc. mee-ontworpen zijn en deel uitmaken van de primaire bouwaanvraag.
De overgang van openbaar gebied naar privédomein wordt aan de voorzijde van percelen vormgegeven met hagen met een hoogte van 1 m. Daar waar zijkanten van percelen grenzen aan het openbaar gebied worden deze tevens door middel van 1 m hoge hagen begrensd. Deze systematiek wordt nu reeds voor het plan 'Achter 't Holthuis' toegepast.
Alle erfafscheidingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare wegen en paden dienen te worden mee-ontworpen met de woningen. Het materiaal- en kleurgebruik dient overeenkomstig het gebruik aan de woning ingetogen en genuanceerd te zijn. Houten erfafscheidingen hebben een donkere kleur. Gemetselde tuinmuren hebben een duidelijke verwantschap met de architectuur van de woningen in materiaaltoepassing, kleurgebruik en detaillering.
De aanvullende richtlijnen voor specifieke onderdelen:
1. Landhuizen
Landhuizen, zichtbaar vanuit het Fliertdal zijn statig (rijzig, kloek, éénduidig volume, niet 'samengesteld'). De landhuizen dienen zich te presenteren naar het Fliertdal. In afwijking van de algemene richtlijnen kunnen de gevelmaterialen iets lichter van tint zijn. Witte of zeer lichte kleuren zijn evenwel uitgesloten. De woning met bijgebouwen vormen een architectonische eenheid. De expressie van het volume staat voorop (de gebouwen zijn van grote afstand zichtbaar). Ondergeschikte elementen, zoals boeiboorden, kozijnen, daklijsten, dakkapellen, erkers, etc. mogen niet domineren in het beeld en geen contrast aangaan met het hoofdgebouw.
De gebouwen op deze locaties mogen alleen ontworpen worden door, in het architectenregister, geregistreerde architecten. Standaard bouwvolumes uit de catalogi van bouwbedrijven zijn hier niet toegestaan, ook niet wanneer deze slechts als vertrekpunt zijn genomen in het ontwerpproces.
Figuur 3.4 Landhuizen
2. Voordersteeg
Voor de woningen zichtbaar langs de Voordersteeg is een agrarisch karakter en de daarmee samenhangende variatie vereist. Uitgegaan wordt van zadeldaken, mansardekappen of wolfskappen. Schilddaken zijn niet toegestaan. Bijgebouwen wijken in afmetingen van het hoofdgebouw en elkaar af en zijn in architectuur en vormgeving ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Per perceel worden kapvormen enigszins op elkaar afgestemd, maar nokrichtingen mogen naar believen variëren. Bijgebouwen wijken sterk af van het hoofdgebouw door soberder vormgeving en kleur- en materiaalgebruik (donkerder kleuren). Hier wordt een gevarieerd beeld nagestreefd met verschillen tussen de percelen en 'losse' samenhang op ieder perceel. In aanvulling op de algemene richtlijnen wordt hier een maximaal contrast tussen hoofd- en bijgebouwen nagestreefd, zowel in materiaalgebruik, schaal en nokrichtingen. De grotere bijgebouwen mogen domineren over de hoofdgebouwen.
Figuur 3.5 Voordersteeg
3. Erven
Centraal bij de erven staat een ensemble van gebouwen op een collectief grondgebied waarbij een informele inrichting, gekoppeld aan een mate van improviserend gebruik, het woonmilieu bepaald. Alle volumes op één erf hebben eenzelfde hoofdvorm en karakter. Ze variëren in afmetingen en zijn geclusterd om het erf (geen rijtjes of herhalingen, geen hofje).
Figuur 3.6 Erven
In het ensemble kunnen de gebouwen onderling in volume verschillen, er kan sprake zijn van hiërarchie. De verschillende gebouwen zijn duidelijk te onderscheiden; er is voldoende ruimte tussen de gebouwen. De gebouwen vormen een architectonische eenheid waarbij de individuele uitstraling van de woningen ondergeschikt is aan het totale beeld van het gebouw. Bij de erven is sprake van een totaal ontwerp. Bijgebouwen, bergingen, parkeervoorzieningen en dergelijke zijn deel van het architectonische ontwerp. Maar ook de inrichting van het erf, het parkeren, de toegang en post- en nutsvoorzieningen worden meeontworpen. Toegangen naar de individuele woningen liggen aan het collectieve erf. Naar het erf is minimaal één toegang voor auto's en de parkeerplaatsen dienen gegroepeerd te zijn. Bij de grotere erven zijn maximaal twee ontsluitingen voor de auto wenselijk.
Het erf, de gemeenschappelijke ruimte, dient zowel in maat als in beeld dominant te zijn ten opzichte van de eventuele privétuinen, terassen of veranda's. In kleur en materiaal volgen de erven de algemene richtlijnen.
Met de toekomstige bouwers (particuliere collectieven en/of projectontwikkelaars) wordt, samen met de gemeente Voorst, een architectenselectie doorlopen.
4. Bijzondere locaties
In het plangebied zijn twee bijzondere locaties opgenomen: de Boomgaard in Holthuis-Oost en het woongebouw in Oost 2. Voor beide locaties geldt dat een groep woningen samen een architectonische eenheid vormt die een grotere maat en schaal aanbrengt in het plan. Hierdoor ontstaan twee herkenbare eenheden die tevens een oriënterende betekenis hebben. Beide locaties dienen elk door één architect ontworpen te worden. In afwijking tot het algemeen geldende gebruik van donkere kleurtinten mogen deze twee locaties meer zichtbaar worden door gebruik van lichtere kleurtinten voor vlakken of door gebruik van bijzondere materialen.
Het ontwerp moet in zichzelf samenhangend worden vormgegeven en duidelijk uitdrukking geven aan zijn relatie met de omgeving. Met de toekomstige bouwers (particuliere collectieven en/of projectontwikkelaars) wordt, samen met de gemeente Voorst, een architectenselectie doorlopen.
Figuur 3.7 Bijzondere locaties
Boomgaard
Voor de Boomgaard geldt dat de woningen aan de boomgaardzijde hun formele ingang en adres hebben. Door de ontsluiting voor de auto aan de achterzijde te leggen verdient ook de achterzijde aandacht. Bij de Boomgaard is sprake van het in elkaar grijpen van verschillende schaalniveaus. Het cluster van gebouwen als geheel, de rijtjes van 4 of 5 woningen en de individuele woningen. In het ontwerp moeten deze verschillende schaalniveau's tot uitdrukking komen. De beide woonstroken van de Boomgaard mogen wat betreft rooilijn asymmetrisch zijn ten opzichte van de in het midden gelegen openbare ruimte, dit in verband met optimale bezonning. De erfafscheidingen, eventuele bergingen en doorgaande gebouwde parkeervoorziening aan de achterzijde worden als onlosmakelijke onderdelen gezien van de Boomgaard en dienen te worden meeontworpen. Ze hebben een duidelijke verwantschap met de architectuur van de woningen in materiaaltoepassing, kleurgebruik en detaillering. Ze maken deel uit van de bouwaanvraag voor de woningen.
Woongebouw
Het woongebouw vormt de beëindiging van de lommerrijke laan. Het noordelijke eind van de laan wordt door het Hackfort Veenhuis gevormd; het woongebouw vormt het eigentijdse contrapunt; het mag de aandacht trekken. Een lichter materiaalgebuik kan hier aan bijdragen. De plaatsing op de kavel, de volumeopzet en (diverse) bouwhoogtes dienen niet alleen de eigen samenhang van het complex te ondersteunen, maar tevens een afleesbare relatie met de omgeving aan te gaan.
Het woongebouw oriënteert zich rondom. Het is alzijdig; er zijn geen achtergevels. Het parkeren, de bergingen en de fietsenstalling worden in of (half)onder het gebouw gerealiseerd. Auto's staan niet in het uitzicht van de woningen op het omringende landschap. Het woongebouw en het kavel zijn als eenheid ontworpen. Privé-tuinen aan de binnenzijde zijn mogelijk. Aan de buitenzijde is sprake van een ondiepe tuin, een balkon of veranda en een ruime collectieve zone die de overgang naar het landschap vormgeeft. Er is één toegang voor auto's. Het woongebouw moet als gebouw herkenbaar zijn; het is geen optelling of schakeling van individuele (rij)huizen.
Ten slotte
Deze beeldkwaliteitsparagraaf geeft richtlijnen die toekomstige particuliere bouwers, ontwerpers, toetsende bouwinspecteurs en welstandarchitecten kunnen helpen en inspireren de juiste keuzes te maken. Er is bewust niet gekozen voor een uitgebreide lijst met harde toetsingscriteria.
Toekomstige gebruikers en ontwerpers krijgen veel vrijheid, binnen een beperkt aantal kaders. Een enkele in het oog springende locatie krijgt wat meer richtlijnen mee om de gewenste beeldkwaliteit en diversiteit nog beter te stimuleren.
3.7 Conclusie
Met de hiervoor beschreven planinvulling kan de gemeente Voorst invulling geven aan haar ambitie het dorp Twello op een 'dorpse' wijze, met respect voor het omliggende landschap, verder te laten groeien. Het mag duidelijk zijn dat de verankering met het landschap en de sterke relatie met de Fliert het plan naar een hoger niveau tillen.
Tegelijk kan de gemeente voldoen aan de woningbouwafspraken die met de regio zijn gemaakt.
Aan de elementaire eisen die de provincie stelt aan een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan. De locatie ligt in het bundelinggebied dat is gedefinieerd in het streekplan Gelderland en de uitbreiding sluit aan bij de ruimtelijke structuur van dit deel van de regio waarbij er nu en in het vervolg ruim aandacht is voor de concrete marktvraag. In de ontwerpopgave is in ruime mate rekening gehouden met cultuurhistorische identiteiten.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Onderstaand worden voor dit bestemmingsplan relevante sectorale aspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies. De sectorale onderzoeken zijn samengevat en de belangrijkste conclusies voor het bestemmingsplan worden weergegeven. Voor een uitgebreide weergave van de onderzoeken wordt in een aantal gevallen verwezen naar de bijlagen.
4.2 Verkeer En Parkeren
Ontsluiting en inrichting
Voor het plangebied komt een evenwichtige en veilige ontsluiting, gebruikmakend van de bestaande infrastructuur, waarbij de nieuwe woonlocaties worden aangesloten op de bestaande wegen. Hierbij worden de woongebieden, waaronder het Schakerpad, opgenomen in de bestaande verblijfsgebieden met een 30 km/h-regime en krijgen de aansluitingen op de 50 km/h-wegen een duidelijke herkenning. Binnen de gebieden worden snelheidsremmers toegepast op de kruispunten en op wegvakken. De wegen worden zodanig ingericht, dat deze voor de weggebruiker herkenbaar zijn als woonstraten (erftoegangsweg B conform het verkeersbeleidsplan).
In de woonwijken wordt zo min mogelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende wegen. Een gelijkwaardige opbouw zal ervoor zorgen dat het verkeer zich gelijkmatig verdeelt. In principe komen er geen doodlopende wegen in het plan. De wegen worden ingericht met een smal profiel van 4,5 tot 5 m. Het parkeren vindt hierbuiten plaats. De Voordersteeg wordt een ontsluitingweg met 50 km/h (erftoegangsweg A conform het verkeersbeleidsplan) met behoud van haar landschappelijke karakter. Het Schakerpad behoudt eveneens haar karakter dat waar mogelijk wordt versterkt. Dit pad wordt minder aantrekkelijk gemaakt voor doorgaand gemotoriseerd verkeer.
Deelgebieden (conform verbeelding)
- Deelgebied 1: 'Holthuis-Oost'; ontsluiting via Achter 't Holthuis naar de Stinzenlaan. Fietsverbinding door groen richting Fliert.
- Deelgebied 2: 'Fliertbuurt'; ontsluiting richting zuid, rechtstreeks op Voordersteeg. Fietsverbinding naar Schakerpad.
- Deelgebied 3: 'Oost 2'; ontsluiting op Voordersteeg en Veenhuisweg. Fietsverbinding door groen aansluitend op Middelste Hoeven.
Langzaam verkeer
Voor het langzaam verkeer (fiets en voetganger) zijn 4 noord-zuidrelaties van belang: de H.W. Iordensweg, het Schakerpad, de Fliert en het Buddezand. Hiertussen komen 2 oost-westverbindingen voor recreatief gebruik. Op de aansluitingen van deze verbindingen op de bestaande wegen komen veilige oversteekmogelijkheden.
Parkeernorm
De parkeernorm is gesteld op 2 parkeerplaatsen voor dure woningen en 1,8 voor goedkope en middeldure woningen. Bij de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen wordt geparkeerd op eigen erf. Voor de norm wordt uitgegaan van maximaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Bij rijwoningen wordt waar mogelijk voorzien in een parkeerplaats op eigen terrein. Een tweede parkeerplaats wordt in het wegprofiel opgenomen. Per deelgebied wordt de parkeernorm behaald.
Toekomstige verkeersafwikkeling Schakerpad en Mr. Zwiersweg
Ten tijde van de presentatie van het voorontwerpbestemmingsplan De Schaker is aangegeven dat er nadere studie zou worden verricht naar de gevolgen voor het verkeer op onder andere het Schakerpad en de Mr. Zwiersweg. Deze nadere studie zou tot gevolg hebben dat bij de presentatie van het ontwerpbestemmingsplan een concrete keuze voor de verkeersafwikkeling van deze wegen gemaakt zou zijn. De keuzemogelijkheden bewegen zich tussen “niets doen” en het verkeer haar eigen weg laten zoeken of tot het afsluiten van het Schakerpad en de Mr. Zwiersweg voor doorgaand verkeer. Het effect van het laatste model is dat het verkeer uit het Holthuis en het toekomstige Holthuis wordt afgewikkeld via de Stinzenlaan en Derk Brouwerstraat naar de Binnenweg. Dit betekent een ontlasting voor AOC, IJsbaanbuurt en de Wingerd, maar een wat zwaardere belasting voor de Binnenweg. Die overigens nog ruim voldoende capaciteit heeft. De Fliertbuurt en Oost 2 worden vervolgens afgewikkeld via de Voordersteeg.
Het benodigde verkeersbesluit om een eventuele maatregel te effectueren wordt nog niet in het kader van dit bestemmingsplan genomen. In juni van 2010 zijn er twee weken lang verkeerstellingen uitgevoerd die inmiddels in verschillende groeimodellen zijn ingevoerd. Om de discussie zo helder mogelijk te krijgen is meer tijd nodig. In het voorjaar van 2012 wordt een concreet voorstel aan het bestuur van de gemeente Voorst voorgelegd.
4.3 Wegverkeerslawaai
Beoogde ontwikkeling
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan, dat de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige bestemming (in de vorm van woningen) mogelijk maakt, is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de mogelijke geluidshinder.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel (dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen). De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden.
Onderzoek
De geluidsbelasting tengevolge van wegverkeerslawaai is berekend op basis van verkeersgegevens van de gemeente Voorst (tellingen uit het jaar 2010 en prognoses voor het jaar 2021), op de voor het plangebied relevante gezoneerde en niet-gezoneerde wegen (nieuwe interne ontsluitingswegen). De geluidsberekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting (onderzoek wegverkeerslawaai). Hierin zijn de verkeersgegevens uitgewerkt. Alle geluidbelastingen zijn berekend op een waarneemhoogte van 5 meter boven het plaatselijke maaiveld. In dit onderzoek zijn de geluidbelastingen berekend op de eerstelijns bebouwing. In het onderzoek zijn tevens de berekeningen van de 48 dB geluidcontour weergegeven.
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de geluidsbelasting op de woningen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt als gevolg van de relevante gezoneerde en niet-gezoneerde wegen. Echter indien de Fliertbuurtweg uitgevoerd wordt met gewone klinkers zal, alleen ten gevolge van deze weg, de geluidbelasting bij één nieuwe woning hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde, te weten 51 dB. De uiterste grenswaarde (53 dB) zal in geen geval worden overschreden. Deze geluidsbelasting als gevolg van verkeer op de 30 km/h-weg wordt in het algemeen als aanvaardbaar beschouwd onder de voorwaarde dat conform het bouwbesluit een binnenwaarde van 33 dB wordt gegarandeerd (met gevelmaatregelen) in de nieuwe woning. Bij de realisatie van de nieuwe woning kan een binnenwaarde van 33 dB (conform het bouwbesluit) worden bereikt zodat de akoestische situatie als aanvaardbaar kan worden beschouwd langs de 30 km/h-wegen.
Conclusie
Bovenstaande berekeningsresultaten impliceren dat de Wet geluidhinder en de akoestische situatie langs de gezoneerde en niet-gezoneerde wegen, de ontwikkeling niet in de weg staan.
4.4 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg / m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg / m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit Niet in betekenende mate (NIBM)
In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling in het plangebied bestaat in totaal uit circa 320 woningen verspreid over drie deelgebieden met twee ontsluitingswegen. Gezien de omvang van de ontwikkeling valt het plan onder één van de aangewezen categorieën zoals opgenomen in de Regeling NIBM waarvoor is bepaald dat de bijdrage aan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate is. De extra bijdrage als gevolg van de ontwikkelingen in het plan aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen zal namelijk minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden bedragen. Op grond van het Besluit NIBM kan daarom toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Op een ruime afstand van het plangebied is de snelweg A1/E30 gelegen. Deze weg vormt een maatgevende weg voor luchtkwaliteit. In de directe omgeving van het plangebied zijn alleen wegen gelegen met een lage verkeersintensiteit. Wanneer concentraties in de directe omgeving van de A1/E30 voldoen aan de grenswaarden zal er in het plangebied ook aan voldaan worden, aangezien de concentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate de afstand tot de weg toeneemt.
Uit de saneringstool (www.saneringstool.nl) die onderdeel uitmaakt van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide langs de A1 maximaal 24,1 µg /m³ bedraagt in 2011. Voor fijn stof gaat het voor datzelfde jaar om een jaargemiddelde concentratie van maximaal 24,2 µg /m³. De concentraties voldoen hiermee ruimschoots aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wlk.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat de Wlk de realisatie van het project niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefmilieu.
4.5 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
Ten aanzien van de ontwikkelingen in het plan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Op de mogelijke geurhinder vanwege de intensieve veehouderijen in de omgeving van het plangebied wordt ingegaan in paragraaf 4.6.
Onderzoek
Het gehele plangebied wordt ontwikkeld tot woongebied. Voor het voorliggende plan geldt daarom dat rekening moet worden gehouden met bestaande bedrijven en inrichtingen in de omgeving van het plangebied.
Zwembad
Aan de Veenhuisweg bevindt zich een zwembad met buitenbad. Voor een dergelijk zwembad geldt op basis van de genoemde VNG-publicatie een richtafstand van 200 meter ten opzichte van 'een rustige woonwijk', waarbij geluid (vanwege recreatie in en rond het buitenbad) het maatgevende aspect is. Het voorliggende bestemmingsplan maakt woningen mogelijk binnen deze richtafstand. In de bestaande situatie liggen er reeds bestaande woningen op korte afstand van het zwembad. De minimale afstand tussen het zwembad en de meest nabijgelegen woningen wordt door de uitvoering van het bestemmingsplan niet kleiner. Om deze reden ontstaan er naar verwachting geen knelpunten in de afstemming tussen zwembad en omliggende gevoelige functies.
Opslag chloor
Voor chlooropslag geldt een richtafstand van 10 meter. Dit geldt ook voor de opslag van natriumhypochloriet, het 'chloor' bij het zwembad. Deze afstand wordt overal ruimschoots gehaald en vormt daarom geen belemmering voor woningbouw in de omgeving.
Geluidsinstallaties
Voor geluid, vanwege aanwezige installaties zoals pompen, wordt in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor zwembaden een afstand van 30 meter aangehouden. Deze afstand met betrekking tot de installaties, geldt ook voor de pompen van een buitenbad. De afstand van de perceelgrens van het zwembad tot het dichtstbijzijnde deel van het plangebied is 35 meter. Deze afstand is daarmee voldoende.
Overige bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich nog verschillende andere bedrijven. Het gaat om een beperkt aantal bedrijven met relatief kleinschalige bedrijvigheid, waarbij in veel gevallen reeds bestaande woningen op korte afstand van het bedrijf zijn gelegen. Gezien de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten worden de bedrijven door het voorliggende bestemmingsplan niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Conclusie
Bestaande bedrijven en inrichtingen worden door de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.6 Geur
Beleid en normstelling
In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) staan standaard (landelijke) normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Voor dieren waarvan de geuremissie niet bekend is, kan geen geurbelasting worden berekend en schrijft de wet minimaal aan te houden afstanden voor. Bestemmingsplanwijzigingen kunnen plaatsvinden buiten de geur- en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd. Hierbij moet worden uitgegaan van de ruimtelijke mogelijkheden die het bestemmingsplan de veehouderijen biedt.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied is een aantal veehouderijen aanwezig die mogelijk relevant zijn in het kader van het voorliggende bestemmingsplan. Het gaat om de veehouderijen op de percelen: Voordersteeg 20, Achter 't Holthuis 3 en Holtweg 2. Er is geuronderzoek2 uitgevoerd om te bekijken of deze veehouderijen door de uitvoering van het bestemmingsplan in hun bedrijfsvoering worden beperkt en om te bepalen of ter plaatse van de geprojecteerde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Zie geurcontourkaarten in Bijlage 2. Daarbij is in eerste instantie de geurbelasting als gevolg van de huidige bedrijfsactiviteiten inzichtelijk gemaakt. Uit de resultaten blijkt dat in de huidige (vergunde) situatie ter plaatse van de geprojecteerde woningen wordt voldaan aan de normen uit de Wgv.
Daarnaast is onderzocht of de bouwmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan de veehouderijen biedt bij een eventuele toekomstige bedrijfsuitbreiding kunnen leiden tot overschrijdingssituaties ter plaatse van de geprojecteerde woningen. Uit de resultaten blijkt dat wanneer de stallen op de meest ongunstige locatie (die het bestemmingsplan toelaat) worden gerealiseerd, de veehouderijen op de percelen Voordersteeg 20 en Achter 't Holthuis 3 door de realisatie van de woningen in hun uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het gaat om een theoretische (niet aannemelijke) onderzoekssituatie, waarbij de nieuwe stallen op grote afstand van de bestaande stallen en bedrijfswoning worden gerealiseerd. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied dat momenteel in voorbereiding is, zullen de bouwmogelijkheden voor de veehouderijen worden aangepast ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De agrariërs hebben de mogelijkheid gekregen om hun ideeën over eventuele toekomstige uitbreidingsplannen kenbaar te maken bij de tafeltjesoverleggen die gehouden zijn. Het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied dat momenteel wordt opgesteld, houdt hiermee zo veel mogelijk rekening. Daarbij worden in alle gevallen de bouwmogelijkheden geconcentreerd aansluitend op het bestaande bedrijfsperceel, waardoor geen knelpunten ontstaan ter plaatse van de geprojecteerde woningen.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de veehouderijen in de omgeving van het plangebied door het voorliggende bestemmingsplan niet in hun huidige bedrijfsvoering worden beperkt. Ook houden de bedrijven voldoende uitbreidingsmogelijkheden, maar wel op locaties aansluitend op de bestaande bedrijfbebouwing. Vanuit landschappelijk oogpunt is dit ook zeer gewenst.
Verder blijkt uit de onderzoeksresultaten dat de achtergrondbelasting binnen het plangebied beperkt is. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- 2. De Roever Milieuadvisering, 23 november 2009
4.7 Munitie
Analyse
In het plangebied zijn geen inslagen bekend die wijzen op bombardementen of lozen van bommen. Wel was er sprake van beschietingen met raketten. Van deze raketten waren er vrijwel geen blindgangers. Voor zover deze blindgangers aanwezig waren, zijn deze ongevaarlijk en opgeruimd.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat er geen munitie aanwezig is in het plangebied en dit aspect staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.8 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht3. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek en conclusie
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die propaan opslaan. De route van eventueel transport van propaan gaat van rijksweg A1, via de H.W. Iordensweg naar de Rijksstraatweg in Twello. Deze weg ligt op circa 100 meter van het gebied ten oosten van de Schakerpad. Over de Voordersteeg en de overige wegen in en door het plangebied vindt geen transport van propaan plaats.
- 3. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
4.9 Planologisch Relevante Leidingen
In deelgebied Holthuis-Oost ligt een gastransportleiding die echter niet planologisch relevant is. De betreffende gasleiding is een stalen leiding met een inwendige diameter van DIN 150 mm en heeft een druk van 8 bar. Deze zal verlegd moeten worden om de geplande woningbouw mogelijk te maken. In overleg met leidingbeheerder Nuon zal de nieuwe ligging van de leiding bepaald worden. Het aspect leidingen staat de vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
4.10 Bodem
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij de beoordeling van ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bij functiewijziging dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek
Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden (conform verbeelding), te noemen:
- Holthuis-Oost;
- Fliertbuurt;
- Oost 2.
In Holthuis-Oost en Fliertbuurt is op nagenoeg het gehele gebied verkennend bodemonderzoek verricht4. Voor Oost 2 geldt eveneens dat voor het grootste deel een verkennend bodemonderzoek5 of historisch bodemonderzoek6 is uitgevoerd. In Bijlage 3is een figuur opgenomen waarop de onderzochte terreindelen zijn aangegeven. Enkele delen van het plangebied zijn niet opgenomen in de verkennende bodemonderzoeken. Dit betreft het zuidelijke deel van Fliertbuurt, het noordwestelijke deel van Oost 2 en een kavel aan het Schakerpad (Oost 2). Voor deze percelen geldt dat voorafgaand aan de vergunningenfase een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Op deze terreinen is in het verleden sprake geweest van gelijksoortige activiteiten als op de terreinen die al wel zijn onderzocht (agrarisch gebruik). Op basis van de resultaten van de verkennende bodemonderzoeken worden daarom geen ernstige verontreinigingen verwacht. Voor een verkennend bodemonderzoek dat is uitgevoerd voor 2008 geldt dat de rapportage niet direct geschikt is voor een omgevingsvergunningaanvraag. Mogelijk is in de vergunningenfase een aanvullend onderzoek of een actualisatie nodig. Voor de betreffende percelen geldt dat voor de vergunningen voor het bouwen actuele verkennende bodemonderzoeken moeten worden uitgevoerd. De rapportages bieden echter wel voldoende informatie voor de onderbouwing van het bestemmingsplan. Verder geldt dat in de vergunningenfase moet worden beoordeeld of een verkennend asbestonderzoek moet worden uitgevoerd.
Conclusie
- In het deelgebied Holthuis-Oost is in de ondergrond een licht verhoogd gehalte PAK aangetroffen. In de boven- en ondergrond is voor de overige onderzochte stoffen geen concentratie aangetroffen boven de streefwaarde of de detectiegrens. Het grondwater is over het algemeen licht verontreinigd met barium. De resultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek. Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat. De grond voldoet aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde en is multifunctioneel toepasbaar (2009-4407).
- In het deelgebied Fliertbuurt zijn van de onderzochte stoffen in de boven- en ondergrond geen concentraties aangetroffen boven de streefwaarde of de detectiegrens. Op één locatie is een matige verontreiniging met nikkel en een lichte verontreiniging met barium en cadmium aangetroffen. Het grondwater is op één locatie matig verontreinigd met nikkel en evenals op de andere locaties licht verontreinigd met barium. De verhoogde concentraties zware metalen zijn waarschijnlijk te wijten aan verhoogde achtergrondconcentraties. Formeel is op basis van de aangetroffen concentratie nikkel een nader onderzoek noodzakelijk. In de vergunningenfase moet worden beoordeeld of en op welke wijze nader onderzoek moet plaatsvinden naar de matige verontreiniging met nikkel. Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat. De grond voldoet aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde en is multifunctioneel toepasbaar (2009-4406).
- Voor de gronden in Oost 2 wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
- 4. Achter 't-Holthuis, De Klinker 209106VT1.1, d.d. 5 juni 2009/ Schakerpad, De Klinker 209055-ST1.1, d.d. 2 maart 2009/rapport Voordersteeg, De Klinker 209107VT1.1, d.d. 5 juni 2009.
- 5. Centraal Bodemkundig Bureau Deventer-Breda BV, rapport verkennend onderzoek perceel Voordersteeg/ Schakerpad te Twello, rapportnummer 1236604, 13 juli 2005.
- 6. Oranjewoud BV, Historisch onderzoek perceel B6793, 152103-34, 3 augustus 2005.
4.11 Watertoets
Watertoets en waterbeheer
De watertoets is een procedure waarbij de initiatiefnemer van de voorziene ontwikkeling in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Waterschap Veluwe. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met de waterbeheerder, in het kader van het wettelijk vooroverleg, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid waterbeheerder
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in de Strategienota 2006-2009 (2006) met als belangrijkste beleidspunten een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het waterschap minimaal naar het stand still-beginsel. Dit houdt in dat de beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een verslechtering van de waterhuishouding.
Met ingang van 2010 treedt het Waterbeheerplan voor de periode 2010-2015 in werking.
Onderzoek
Oppervlaktewater
Oostelijk van het plangebied loopt een A-watergang (de Fliert), deze watert via de Terwoldse Wetering en het Toevoerkanaal af in de IJssel. Genoemde watergang is in beheer bij Waterschap Veluwe.
Verder is er een bermsloot met beperkte capaciteit aanwezig aan de zuidkant van de ruimtelijke ontwikkeling (aan de noordkant van de Voordersteeg), welke in westelijke richting afwatert op de Terwoldse Wetering/Twellose Beek. Deze watergang zal opgewaardeerd moeten worden.
Op een afstand van circa 2,5 km oostelijk van het plangebied bevindt zich de IJssel.
Grondwater
Hoewel het gebied in een infiltratiezone ligt, wordt de grondwaterstand ter plekke wel degelijk sterk beïnvloed door kwel. Zowel lokale kwel, kwel van de Veluwe als de periodieke kwel van de IJssel. Zeker de lager gelegen delen nabij de Fliert zijn hier gevoelig voor.
In juli 2009 is voor het plangebied De Schaker een gedetailleerd geohydrologisch onderzoek7 uitgevoerd.
Het plangebied is te verdelen in drie deelgebieden, te weten: Holthuis-Oost, Fliertbuurt en Oost 2.
De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand ligt voor deze gebieden op respectievelijk + 4,2 m NAP, + 4,65 m NAP en + 4,3 m NAP. De hoge grondwaterstanden die gemeten zijn, zijn met name het gevolg van hoge waterpeilen in de IJssel.
De maaiveldhoogte van Holthuis-Oost varieert van + 4,3 m NAP tot + 7 m NAP, de Fliertbuurt van + 4,7 m NAP tot + 6,3 m NAP, en Oost 2 van + 5,2 m NAP tot + 7,7 m NAP.
Om de gewenste ontwatering te bereiken, is een aanleghoogte benodigd van + 5,2 m NAP. Om dit te realiseren worden de gronden waarnodig opgehoogd.
Regenwater
Conform het beleid van de gemeente en Waterschap Veluwe, wordt de afvoer van hemelwater via de vuilwaterriolering niet toegestaan. Het hemelwater van de wijken dient gescheiden van het vuilwater ingezameld te worden. Gezien de verschillen in de ondergrond wordt de berging in het openbare gebied gerealiseerd. De particulieren hoeven niet op eigen terrein te infiltreren en dienen hun regenwater bovengronds aan te bieden.
Het regenwater moet volgens het principe 'vasthouden-bergen-afvoeren' beheerd worden. Een eventuele lozing op oppervlaktewater mag niet meer bedragen dan de afvoernorm voor landelijk gebied (circa 1,5 l/s/ha).
Middels infiltratie- en retentievoorzieningen kan hieraan worden voldaan. De infiltratiemogelijkheden zijn in het algemeen voor het plangebied als redelijk te beschouwen, echter plaatselijk komen slecht doorlatende lagen voor in de ondergrond. Met name in het zuidelijke deel van deelgebied de Fliertbuurt zijn de omstandigheden om te infiltreren minder gunstig.
Afvoer naar open water garanderen en plaatselijk opwaarderen.
- Holthuis-Oost: vormgeving als Achter 't Holthuis met greppels, hoofdafvoer naar Fliert;
- Fliertbuurt: principe afvoer via west-oostgelegen watergangen, naar wadi's in noord-zuidrichting, hoofdafvoer naar Fliert;
- Oost 2: bergen in oost-westgerichte groenstroken. Afvoer en rest berging naar watergang in noord-zuidrichting, hoofdafvoer naar Twellose Beek, afvoer langs Voordersteeg en eventueel duikers opwaarderen.
De Fliert in relatie tot watersysteem
Het project "De Schaker" is op het gebied van water onlosmakelijk verbonden met de Fliert.
Hemelwater wordt gescheiden van het rioolstelsel. De verschillende woonwijkjes binnen het geheel voorzien voor het grootste deel in hun eigen behoefte aan waterberging. Deze bergingsgebieden vertragen de afstroom van het oppervlakte/hemelwater naar de uiteindelijke bestemming, de Fliert.
De ingrepen aan de Fliert, (poelen graven, meer meandering, herinrichting van oevers etc.) hebben een directe relatie met De Schaker en dienen een dubbel doel. Enerzijds maken ze van het laaglandbeekdal van de Fliert een aantrekkelijk landschap dat een meerwaarde vormt voor het wonen aan de oostzijde van Twello. Anderzijds wordt de Fliert robuuster en kan deze de koppeling aan de oppervlaktewatersystemen van De Schaker beter aan. Deze koppeling is noodzakelijk om op momenten van piekafvoer de Fliert in de gelegenheid te stellen het water uit de infiltratiegebieden in De Schaker op te kunnen vangen en af te kunnen voeren.
In de gehele planvorming leunen beide ontwikkelingen zwaar op elkaar. Zonder de Fliert geen Schaker, en zonder Schaker geen robuuste Fliert.
Vuilwater
Het vuilwater van de wijken dient gescheiden van het hemelwater ingezameld te worden. Hiervoor dient een vrij vervalstelsel aangelegd te worden. Dit stelsel moet zo veel mogelijk onder vrij verval aangesloten worden op de bestaande vuilwater- of gemengde stelsels. Indien dit qua hoogtes niet mogelijk is, dan zal een onderbemalingsgebied gemaakt moeten worden waarbij de afvoer via een gemaal loost op een nader te bepalen punt:
- Holthuis-Oost - aansluiting onder vrijverval onderzoeken, afvoer via gemaal Stinzenlaan;
- Fliertbuurt - apart opjaaggemaal, lozing via gemaal Stinzenlaan;
- Oost 2 - aansluiting onder vrij verval onderzoeken, afvoer op Voorderpad en/of H.W. Iordensweg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
- 7. Grontmij NL b.v., geohydrologisch onderzoek De Schaker Twello, 08 oktober 2009, nr. 278969/9905109.
4.12 Flora En Fauna
In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is het uitgebreide onderzoek beschreven in Bijlage 5.
Toetsing
Gebiedsbescherming
De deelplanlocaties vormen geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, maar zijn op ruim 1 km afstand van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel' gelegen. Wel kan een aangewezen (habitat)soort als de kamsalamander gebruikmaken van de deelplangebieden, zie verder onder soortenbescherming.
De deelplanlocaties maken ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, maar zijn beide wel op ruim 140 m afstand gelegen van de ecologische verbindingszone (EVZ) 'de Fliert'.
Gezien het intensieve beheer van het huidige plangebied en de realisatie van het toekomstige gebied met de nieuwe groeninrichting (die begeleidend zal zijn van andere belangrijke groengebieden naar de EVZ 'de Fliert', is de verwachting dat er geen negatieve effecten uitgaan van het plangebied naar de ecologische verbindingszone en het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel'. Met de realisatie van de nieuwe groeninrichting is juist de verwachting dat dit een positiever effect zal hebben op de uitwisseling van amfibieën (waaronder de kamsalamander en knoflookpad), zoogdieren en insecten8.
Soortenbescherming
Door middel van het bestemmingsplan worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kan zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
- De aantasting en verstoring van broedende vogels dient te worden voorkomen. Dit kan door in ieder geval de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten. Voorafgaand aan de start van de werkzaamheden dient altijd gecontroleerd te worden of er geen broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
- Vaste rust- of verblijfplaatsen van vogels zijn niet aanwezig in het plangebied. Voor een klein deel van deelgebied 2 is dit nog niet onderzocht. Dit dient voor de aanvang van de werkzaamheden onderzocht te zijn. Indien vogels van categorie 1 t/m 4 aangetroffen worden, zullen maatregelen genomen moeten worden om overtreding van de Ffw te voorkomen.
- Vaste rust- verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen worden gezien het ontbreken van bebouwing en geschikte bomen niet verwacht in het plangebied.
- Vaste rust- of verblijfplaatsen van kamsalamander en knoflookpad zijn niet aanwezig in het plangebied. Voor een klein deel van deelgebied 2 is dit nog niet onderzocht. Dit dient voor de aanvang van de werkzaamheden onderzocht te zijn. Indien één of beide soorten worden aangetroffen, zullen maatregelen genomen moeten worden om overtreding van de Ffw te voorkomen. Naar verwachting draagt de nieuwe groeninrichting van het plangebied bij aan een vergroting van het leefgebied van deze soorten en daarmee aan de gunstige staat van instandhouding. De Ffw zal de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg staan.
- 8. Zie landschapsontwerp (DS Landschapsarchitecten, 2002) en Stichting Landschapsbeheer Gelderland, quickscan ecologie Fliertdal A1-Rijksstraatweg (2009).
4.13 Cultuurhistorie
Het planproces tot nu toe laat een plan zien dat is ontstaan door een grondige historische analyse van het gebied. De rol van oude landschapstructuren, netwerken van paden en de aanwezige landgoederen is nadrukkelijk aan de orde geweest. In de uiteindelijke definitieve vorm zal het plan op een zorgvuldige wijze invulling moeten geven aan een aantal zaken.
De bebouwing in dit deel van Twello was vanouds overwegend gesitueerd op de hogere gronden tussen de Veenhuisweg (het huidige noord-zuidgerichte deel) en het Schakerpad. Van noord naar zuid lagen daar 't Holthuis, Het (Hackforts) Veenhuis, de Heurne, Klein Schadewijk en Groot Schadewijk en De Belt. Oostelijk van het Schakerpad was in 1832 nog geen bebouwing afgezien van een tweetal meer noordoostwaarts gesitueerde erven. Van latere vestigingen westelijk van het Schakerpad is boerderij De Belte uit 1926 (Schakerpad 11) een beschermd gemeentelijk monument.
Sterk medebepalend voor de inrichting van het landschap was/is het landgoed Het Hackforts Veenhuis met zijn oprijlaan naar de huidige H.W. Iordensweg. Een tweede laan liep oudtijds van het Veenhuis in zuidelijke richting door tot aan de Voordersteeg zoals op de kaart van De Man (circa 1805) nog goed is te zien. Het huidige noord-zuidgerichte deel van de Veenhuisweg is daar nog een restant van; het meest zuidelijke deel bij de Voordersteeg is al op de kadastrale minuut van 1832 niet meer ingetekend.
Het Schakerpad lag in 1832 nog vrijwel geheel tussen stroken hakhout die de aangrenzende akkers en met hakhout ingeplante percelen omgaven. Het dal van de Fliert had een open karakter; er lagen voornamelijk weilanden en op de hogere gronden verder noordoostwaarts ook enkele percelen bouwland die zelfs direct aan de Fliert grensden. Benamingen als 'De Meenen' en 'Holthuis Meenen' (kadastrale legger 1832) wijzen vermoedelijk nog op het gemeenschappelijk bezit van deze gronden in een verder verleden. Er was geen strakke overgang tussen de hoger gelegen percelen bouwland met hun hakhoutwallen en de weilanden in het dal van de Fliert; de rand was rafelig.
De Voordersteeg was onderdeel van een belangrijke oost-westverbinding die westwaarts voerde richting Duistervoorde. Door de aangrenzende hakhoutstroken lag ook de Voordersteeg - met uitzondering van het meest oostelijke deel bij de Fliert - veel minder kaal in het landschap dan tegenwoordig.
Opmerkelijk zijn nog de (vroegere) verschillen in het verkavelingspatroon:
- in het zuidelijke deel: oost-westgerichte langgerekte stroken die doorlopen over het Schakerpad en deels zelfs over de H.W. Iordensweg;
- in het noordelijke deel: een veel onregelmatiger en vermoedelijk ouder patroon met oostelijk van het Schakerpad juist enkele meer noord-zuidgerichte stroken bouwland;
- in het dal van de Fliert: een onregelmatige blokvormige verkaveling met relatief grote percelen.
Van oudsher profileert het dorp Twello zicht slechts heel beperkt aan het Fliertdal. Met het dit nieuwe plan komt het dorp veel meer in het zicht van de Fliert te liggen. Dit is juist een middel om het dal meer betekenis te geven (zie Hoofdstuk 3), maar er moet gewaakt worden voor een al te nadrukkelijke invloed van het wonen in het Fliertdal. De noord-zuidgerichte landschapselementen gecombineerd met enkele eenvoudige, maar doeltreffende beeldkwaliteitseisen voor de bebouwing aan de oostelijke rand van het plan kunnen deze waarborg geven.
Het Schakerpad als oude begroeide laan is een van de weinige oude laanstructuren die in Twello bewaard is gebleven. Het bijzondere karakter van deze laan wordt versterkt door de woningbouwontwikkelingen niet tot aan het Schakerpad doorgang te laten vinden, maar deze op gepaste afstand te leggen. Een ontwikkeling die al is ingezet met de ontwikkeling van de wijk Achter 't Holthuis.
Op deze wijze wordt recht gedaan aan het cultuurhistorische karakter van de laan en de aan de laan aanwezige bestaande bebouwing.
Aandachtspunten bij verdere ontwikkeling
Voor de verdere inhoudelijke ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan worden vanuit de cultuurhistorie nog de volgende aandachtspunten meegegeven: Het afleesbaar houden - en zo mogelijk beter herkenbaar maken - van de ontwikkelingsgeschiedenis door:
- behoud/herstel van de geleidelijke (rafelige) overgang van het beekdal naar het (vroeger) meer gesloten landschap verder westwaarts;
- behoud/herstel van de ligging en karakter van het Schakerpad dat óók in het zuidelijke deel grenzend aan de Voordersteeg vrijwel geheel door hakhoutwallen en/of -percelen was omgeven; het was echter geen laan met monumentale opgaande bomen en dat moet het in de toekomst wellicht ook niet worden;
- behoud/herstel herkenbaarheid van de oost-westverbindingen (wegen en paden) in het plangebied waarvan de Voordersteeg oudtijds onderdeel was van een belangrijke doorgaande route;
- herkenbaar houden van de belangrijkste verschillen in het verkavelingspatroon;
- herstel van het verschraalde landschap (verdwenen houtwallen, kavelgrensbeplanting en hakhoutbosjes). Wellicht tevens een middel om nieuwe woongebieden te verankeren in het landschap;
- aandacht voor het gebied als schakel in het landgoederenlandschap rondom Twello. Zo mogelijk herstel laankarakter (monumentale laanbeplanting) van het noord-zuidgerichte deel van de Veenhuisweg als voormalige laan van het Hackforts Veenhuis; deze laan zo mogelijk weer doortrekken tot aan de Voordersteeg;
- behoud van boerderij en erf De Belte uit 1926 (Schakerpad 11) met een deel van het direct omringende gebied als historisch-landschappelijke context.
4.14 Archeologie
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Onderzoek
Het gehele plangebied valt onder de categorie 4 en 5 van de archeologische waardenkaart van de gemeente Voorst (zie figuur 4.1 archeologische waarden). Dit impliceert dat, alvorens bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, de archeologische waarden getoetst dienen te worden. De meest geschikte methode hiervoor is het opstellen van een bureauonderzoek waarbij een archeologisch verwachtingsmodel voor de specifieke deelgebieden wordt opgesteld. Aansluitend dient het verwachtingsmodel te worden getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. Geadviseerd wordt een karterend booronderzoek te laten uitvoeren met de mogelijkheid om bij het aantreffen van vindplaatsen deze aansluitend, door middel van waarderende boringen, te onderzoeken om de aard, datering en eventuele omvang vast te stellen. De uitkomsten van het inventariserende veldonderzoek(en) zullen aansluitend dienen voor het nemen van een gericht selectiebesluit door de bevoegde overheid, gemeente Voorst, aangaande eventuele vervolgonderzoeken.
Binnen de Fliertbuurt en Holthuis-Oost zijn geen concrete onderzoeken uitgevoerd. Op grond van de bodemgesteldheid, landschappelijke ligging en de omringende archeologische waarden valt dit deel binnen categorie 5. Conform het archeologiebeleid van de gemeente Voorst is archeologisch onderzoek verplicht. Geadviseerd wordt een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (karterende en waarderende fase, IVO-K en W) te laten uitvoeren.
Binnen Oost 2 is één concreet onderzoek uitgevoerd (12454). Dit terrein is na onderzoek in 2005 vrijgegeven. Op grond van de bodemgesteldheid, landschappelijke ligging en de omringende archeologische waarden valt dit deel binnen categorie 5. Conform het archeologiebeleid van de gemeente Voorst is archeologisch onderzoek verplicht. Geadviseerd wordt een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (karterende en waarderende fase, IVO-K en W) te laten uitvoeren.
Het onderzoek dient conform KNA 3.1 uitgevoerd te worden door een daartoe gecertificeerd archeologisch onderzoeksbureau en op basis van de uitvoeringsvoorwaarden van de gemeente Voorst. De uitvoering van het onderzoek dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid getoetst en geaccordeerd Plan van Aanpak. De uitkomsten van het onderzoek zullen door de gemeente Voorst worden getoetst waarna een selectiebesluit zal worden genomen.
Conclusie
Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, conform de archeologische waardenkaart van de gemeente Voorst (figuur 4.1).
4.15 Eindconclusie Onderzoeken
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de ontwikkeling van het plangebied ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze is vormgegeven.
5.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een getailleerd eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere juridisch-planologische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheers- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkingsbevoegdheden.
Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde ontwikkeling en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Wro
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden geregeld.
Agrarisch
Om het open karakter aan de noordzijde van de Voordersteeg te kunnen garanderen is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' toegekend. Op de gronden is kleinschalig agrarisch gebruik in de vorm van weide en grasland toegestaan, alsmede behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, ecologische en groenvoorzieningen in de vorm van plantsoenen en groenstroken en water. Op de bij de woningen behorende percelen mogen, binnen deze bestemming, enkel bouwwerken worden opgericht met een hoogte van 1 meter.
Groen
De voor het plangebied kenmerkende robuuste groenstructuren zijn opgenomen binnen de bestemming 'Groen'. Deze bestemming legt de ruimte voor groen, opgaande houtopstanden en water vast. De bestemming laat tevens speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en kunstwerken toe.
Verkeer
Voor de Voordersteeg (met een snelheidsregime van 50 km/h of meer) met bijbehorende bermen is de bestemming ´Verkeer´ opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nuts-, speel- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Deze bestemming richt zich op een groot deel van het openbaar gebied. De bestemming is globaal geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, watervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat een bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept.
Verkeer - Verblijfsgebied
De in het plangebied aanwezige ontsluitingswegen met een 30 km/h regime zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn tevens de in het openbaar gebied geplande parkeervoorzieningen opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nuts-, speel- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Deze bestemming richt zich op een groot deel van het openbaar gebied. De bestemming is globaal geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat een bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept.
Water
De solitaire watergangen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan.
Wonen - 1
Hieronder vallen de gronden ten behoeve van het wonen. Binnen deze bestemming zijn aaneengeschakelde woningen toegestaan, mist anders aangeduid op de verbeelding. De meer bijzondere woningtypen zijn middels aanduidingen onderscheiden. Hierbij is ter plaatse van gebieden waar vrijstaande en twee-onder-een kap woningen gewenst zijn de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' toegekend. De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' is toegekend aan de gronden waar uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd. De eerder in het plan genoemde 'landhuizen' zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3'. Om voldoende flexibiliteit te garanderen zijn ruime bouwvlakken opgenomen. Ten aanzien van de situering van overige gebouwen en andere bouwwerken zijn regels opgenomen. Binnen deze bestemming is het gebruik van een deel van de woning ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven toegestaan. Hiertoe dient echter wel de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd te blijven. Om dit te bewerkstelligen mag het gedeelte dat in gebruik is ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven niet groter zijn dan 40% van het vloeroppervlak van de hoofdgebouwen.
Wonen - 2
De projectmatig opgezette woonblokken en de zogenoemde 'Erven' zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - 2'. De bestemmingsvlakken zijn voorzien van een ruim bouwvlak om enige flexibiliteit in de bebouwingsmogelijkheden te bewerkstelligen. Het maximaal aantal wooneenheden, bouwvolumes en maximaal te bebouwen oppervlak zijn middels aanduidingen op de verbeelding begrensd.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is voorzien in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het project De Schaker hangt samen met de geplande investeringen in de Fliert. De woningbouw op de ene locatie maakt investeringen in de Fliert mogelijk, teneinde de ecologische verbindingszone te maken die het eigenlijk is. Voor de totale ontwikkeling is in het kader van de Wro een exploitatieopzet opgesteld waaruit blijkt dat het plan financieel haalbaar is. De gronden zijn voor een groot deel in eigendom van de gemeente Voorst en deels in bezit van private partijen. Met betrekking tot deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de ontwikkelende partijen en de gemeente Voorst. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Hiertoe is ook afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En (Voor)overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'De Schaker Twello' heeft gedurende zes weken, van 4 maart tot en met 14 april 2010, ter inzage gelegen ten behoeve van inspraak onder de bevolking en de in de gemeente belanghebbende instanties. Tevens is het plan tegelijkertijd toegestuurd aan het Waterschap Veluwe, de Provincie Gelderland en de VROM Inspectie in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Op 8 maart 2010 is een informatieavond gehouden in de raadzaal van het gemeentehuis. Deze is door circa 120 personen bijgewoond.
De ingediende inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak en overleg (zie Bijlage 6).
7.2 Zienswijzen
De gemeente Voorst heeft het ontwerpbestemmingsplan 'De Schaker Twello' met ingang van 18 november 2010 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder heeft tijdens deze periode zienswijzen naar voren kunnen brengen. In totaal zijn vier zienswijzen ingediend.
De ingediende zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen (zie Bijlage 7).
Hoofdstuk 8 Ambtshalve Wijzigingen
Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn, naast enkele redactionele wijzigingen in de toelichting, ook wijzigingen op de verbeelding aangebracht. In onderstaand overzicht zijn de wijzigingen op de verbeelding opgesomd.
- 1. De groenstrook ter plaatse van Schakerpad 9 is geschrapt en verplaatst van de zuid- naar de noordzijde. Het resterende deel van de zuidelijke groenstrook volgt niet exact de kadastrale grens. Dit is aangepast;
- 2. De plangrens aan de oostzijde van Schakerpad 11 is teruggebracht waardoor het plangebied is verkleind ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Hiermee is ook de hier aanwezige groenstrook teruggebracht naar een breedte van 16 m;
- 3. De situatie aan de achterzijde van de bestaande kavel aan de oostzijde van de Aronskelk is gewijzigd. De straat is loodrecht op het karrespoor gekomen, waardoor het uitgeefbare gebied iets verschoven is.
In de regels zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
Artikel 8 Wonen - 1:
- 8.2.1 onder b: de zinsnede 'de maatvoeringsaanduiding aangegeven' is vervangen door 'de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven';
- 8.2.1 onder d: 'goot-/bouwhoogte' is vervangen door 'goot- en bouwhoogte';
Artikel 9 Wonen - 2:
- 9.2.1 onder b: de zinsnede 'de maatvoeringsaanduiding aangegeven' is vervangen door 'de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven';
- 9.2.1 onder d: 'maximum bebouwingspercentage' is vervangen door 'maximum bebouwingspercentage (%)';
- 9.2.1 onder e: 'maximaal aantal bouwvolumes' is vervangen door 'maximum aantal bouwvolumes'.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Geurcontourkaarten
Bijlage 3 Overzichtkaart Bodemonderzoeken
Bijlage 3 Overzichtkaart bodemonderzoeken
Bijlage 4 Bodemonderzoeken
Bijlage 5 Onderzoek Flora En Fauna
In deze bijlage is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk en provincie.
Huidige situatie
Het plangebied ligt op de overgang van de dorpskern van Twello en de open IJsselvallei. Het plangebied bestaat uit drie deelplangebieden en bestaan uit intensief beheerd grasland met aan de rand greppels met enkele bomen en struiken als: paardenkastanje, eik (opslag), gewone braam en haagbeuk.
Beoogde ontwikkelingen
Op de deelplanlocaties zal woningbouw worden gerealiseerd. Voor de planontwikkeling zullen de onderstaande werkzaamheden uitgevoerd worden:
- kappen van bomen en struiken;
- grondwerkzaamheden;
- bouwwerkzaamheden;
- aanleg nieuwe groeninrichting.
Toetsingskader
Beleid
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw door maatregelen te worden voorkomen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De deelplanlocaties vormen geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000, maar zijn op ruim 1 km afstand van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel' gelegen.
Figuur B3.1 Ligging deelplangebieden (zwarte cirkels) ten opzichtte van de beschermde natuurgebieden
Uiterwaarden IJssel
De uiterwaarden IJssel omvatten het merendeel van de buitendijkse delen van het rivierengebieden van de IJssel; de hoofdstroom zelf is niet in het richtlijngebied meebegrensd. Een beperkt deel hiervan is aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Een aantal vrijwel onvergraven en reliëfrijke uiterwaarden zoals Cortenoever, Rammelwaard, Ravenswaard en Scherenwelle, vormt hier een kleinschalig oud cultuurlandschap met daarin stroomdalgraslanden, kievitsbloemhooilanden en glanshaverhooilanden. Andere reliëfrijke delen en gebieden die aansluiten op de zandgronden zijn van belang vanwege hardhoutooibos. De IJsselmonding is van belang voor rivierfonteinkruid. De uiterwaarden IJssel is een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden (porseleinhoen, kwartelkoning) en drijvende waterplantenvegetaties (zwarte stern). En is daarnaast van enig belang voor soorten van bosrijke watergebieden met voldoende vis (aalscholver, ijsvogel). Ook is het gebied belangrijk als rust- en foerageergebied voor aalscholver, kleine zwaan, wilde zwaan, kolgans, smient, slobeend, tafeleend, nonnetje, grote zaagbek, meerkoet, kievit, grutto en reuzenstern en van belang voor fuut, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, kuifeend, visarend, slechtvalk, scholekster en tureluur. Voor de wilde zwaan, kolgans, kievit en de grutto is het één van de belangrijkste gebieden in Nederland.
De deelplanlocaties maken ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, maar zijn beide wel op ruim 140 m afstand gelegen van de ecologische verbindingszone 'de Fliert'. De Fliert is binnen de Ecologische Hoofdstructuur opgenomen als ecologische verbindingszone (EVZ). Doelsoort van deze EVZ zijn de kamsalamander en knoflookpad. De EVZ loopt in zuidelijke richting door tot onder de A1 en sluit aan op de Nijenbeker Klei langs de IJssel. In noordelijke richting loopt de EVZ om Twello in westelijke richting en buigt vervolgens af naar de Groote Wetering en Groote Leijgraaf ten zuiden van de A1. De EVZ is hiermee geprojecteerd langs de doorgaande watergangen in halfopen bosrijk landschap.
Figuur B3.2 Ligging deelplangebieden (zwarte cirkels) ten opzichtte van de Ecologische Hoofdstructuur
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een veldbezoek (RBOI, 2009), algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002 en www.waarnemingen.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Tevens zijn de volgende rapportages: Bureau Waardenburg bv, november 2002 (rapport nr. 02-153), Limes Divergens Adviesbureau voor Natuur en Landschap, Vindplaatsen van de Kamsalamander tussen de Veluwe en de IJssel, december 1996 en Limes Divergens Adviesbureau voor Natuur en Landschap, De knoflookpad in het IJsseldal, november 1995 meegenomen, gezien de relevante verspreidingsgegevens binnen de relevante kilometerhokken. In 2010 is door Foreest Groen Consult veldonderzoek naar vogels, kamsalamander en knoflookpad uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder verwerkt.
Planten
Volgens het Natuurloket zijn vaatplanten goed onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken waarvan de planlocatie deel uitmaakt. Uit het veldbezoek (RBOI, 2009) blijkt dat de waarde van de intensief beheerde graslanden voor planten naar verwachting beperkt is. Er worden hier geen beschermde soorten verwacht.
Vogels
Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Naar aanleiding van het veldbezoek (RBOI, 2009), gezien de voorkomende biotopen en het intensieve beheer zijn alleen in de bomen en struiken vogelsoorten als grasmus, roodborst, grote lijster, groenling en zwarte kraai te verwachten. Vaste rust- of verblijfplaatsen van vogels zijn tijdens het veldonderzoek in 2010 in het plangebied niet aangetroffen. De waargenomen huismussen en zwaluwen maken gebruik van de bebouwing aan de randen van het plangebied. Het plangebied zelf wordt gebruikt door eigenlijk alle soorten van open weiden. In het broedseizoen zijn broedende weidevogels aan te treffen.
Zoogdieren
Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken.
Er zijn drie licht en vier zwaar beschermde soorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Concrete inventarisatiegegevens van zoogdieren zijn niet beschikbaar. Naar aanleiding van het veldbezoek (RBOI, 2009) zijn naar verwachting alleen algemene soorten als egel, mol, konijn, haas, veldmuis, huisspitsmuis, wezel en bosmuis aanwezig op de deelplanlocaties.
Er zijn geen geschikte bomen of (gebouwen) aanwezig waar vleermuizen vaste verblijfplaatsen, primaire vliegroutes of primair foerageergebied zouden kunnen hebben, binnen het plangebied. Mogelijk maken vleermuizen wel incidenteel gebruik van de gewone braam en paardenkastanje als onderdeel van hun foerageergebied (het gaat hier niet om primair foerageergebied), alhoewel de kans klein lijkt gezien de openheid van het terrein. Vaste rust- verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen worden hier niet verwacht.
Amfibieën
Het Natuurloket geeft aan dat amfibieën matig onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn twee licht en een zwaar beschermde soort aangetroffen (waarvan een Habitatrichtlijnsoort en een Rode Lijstsoort). Naar verwachting gaat het hier om de zwaar beschermde kamsalamander en/of de knoflookpad. Volgens de verspreidingsgegevens uit de Quick scan ecologie Fliertdal A1-Rijksstraatweg van Stichting Landschapsbeheer Gelderland (2009), is een waarschijnlijk zeer kleine kwetsbare populatie kamsalamanders op de locatie Hackfort Veenhuis aanwezig. Bij een inventarisatie (Stichting Landschapsbeheer Gelderland, 2006) is hier bij een vijver een kamsalamander aangetroffen. Tevens zijn tegen het deelplangebied Achter 't Holthuis de knoflookpad en de kamsalamander aangetroffen (Bureau Waardenburg bv, 2002). De knoflookpad werd in 1995 (Adviesbureau Natuurbalans en Limes Divergens) aangetroffen nabij de deelplanlocaties aan de Voordersteeg.
Naar aanleiding van het veldbezoek (RBOI, 2009) worden verder de volgende algemene amfibieën als bruine kikker en middelste groene kikker binnen beide deelplanlocaties verwacht. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid.
Uit het veldonderzoek van 2010 blijkt dat plangebied zelf geen onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de kamsalamander. Een geschikt voortplantingsbiotoop ontbreekt. Sloten vallen of vroegtijdig droog en zijn niet voorzien van een rijke onderwatervegetatie. De sloten worden bovendien gebruikt als 'afvalputje' voor bermengras/riet. Hierdoor zal de waterkwaliteit tijdelijk sterk dalen. Het gebied bezit vrijwel geen bossages, heggen of andere ruigten die voor de salamanders kunnen dienen als zomer- of winterverblijf. Incidenteel kan een kamsalamander als passant gebruik maken van het gebied. Van een vaste rust- of verblijfplaats van deze soort is geen sprake.
Ook voor de knoflookpad geldt dat het plangebied geen leefgebied vormt voor deze soort. Hiervoor ontbreken geschikte voortplantingswateren. Sloten vallen voortijdig droog en zijn niet voorzien van een onderwatervegetatie. Bovendien bevatten de sloten vis. Door het laten liggen van het bermenmaaisel in de sloten zal ook de waterkwaliteit tijdelijk sterk afnemen. Daarnaast zijn er onvoldoende of kwalitatief slecht gestructureerde, zandige plaatsen aanwezig waarin deze pad zich overdag kan ingraven. Incidenteel kan een knoflook als passant tijdelijk gebruik maken van het gebied. Van een vaste rust- of verblijfplaats van deze soort is geen sprake.
Overige soorten
Volgens het Natuurloket zijn overige soorten slecht of niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; de deelplanlocaties voldoen hier niet aan.
In tabel B3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B3.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Toetsing
Gebiedsbescherming
De deelplanlocaties vormen geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, maar zijn op ruim 1 km afstand van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel' gelegen. Wel kan een aangewezen (habitat)soort als de kamsalamander gebruikmaken van de deelplangebieden, zie verder onder soortenbescherming.
De deelplanlocaties maken ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, maar zijn beide wel op ruim 140 m afstand gelegen van de ecologische verbindingszone 'de Fliert'.
Gezien het intensieve beheer van het huidige plangebied en de realisatie van het toekomstige gebied met de nieuwe groeninrichting die begeleidend zal zijn van andere belangrijke groengebieden naar de EVZ 'de Fliert', is de verwachting dat er geen negatieve effecten uitgaan van het plangebied naar de ecologische verbindingszone en het Natura 2000-gebied 'de IJssel'. Met de realisatie van de nieuwe groeninrichting is juist de verwachting dat dit een positiever effect zal hebben op de uitwisseling van amfibieën (waaronder de kamsalamander en knoflookpad), zoogdieren en insecten.
Soortenbescherming
Door middel van het bestemmingsplan worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kan zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
- De aantasting en verstoring van broedende vogels dient te worden voorkomen. Dit kan door in ieder geval de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten. Voorafgaand aan de start van de werkzaamheden dient altijd gecontroleerd te worden of er geen broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
- Vaste rust- of verblijfplaatsen van vogels zijn niet aanwezig in het plangebied. Voor een klein deel van deelgebied 2 is dit nog niet onderzocht. Dit dient voor de aanvang van de werkzaamheden onderzocht te zijn. Indien vogels van categorie 1 t/m 4 aangetroffen worden, zullen maatregelen genomen moeten worden om overtreding van de Ffw te voorkomen.
- Vaste rust- verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen worden gezien het ontbreken van bebouwing en geschikte bomen niet verwacht in het plangebied.
- Vaste rust- of verblijfplaatsen van kamsalamander en knoflookpad zijn niet aanwezig in het plangebied. Voor een klein deel van deelgebied 2 is dit nog niet onderzocht. Dit dient voor de aanvang van de werkzaamheden onderzocht te zijn. Indien één of beide soorten worden aangetroffen, zullen maatregelen genomen moeten worden om overtreding van de Ffw te voorkomen. Naar verwachting draagt de nieuwe groeninrichting van het plangebied bij aan een vergroting van het leefgebied van deze soorten en daarmee aan de gunstige staat van instandhouding. De Ffw zal de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg staan.
Bijlage 6 Inspraak- En Overlegnotitie
Bijlage 6 Inspraak- en overlegnotitie