KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlage
Bijlage 1 Beplantingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Geldende Bestemmingsplannen
1.3 Doel
1.4 Het Plangebied
Hoofdstuk 2 De Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 De Bestaande Situatie
2.2 De Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Flora En Fauna
4.4 Archeologie
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Civieltechnische Aspecten
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Ruimtelijke Afweging
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Planregels
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Quickscan Tijdelijke Huisvesting Aoc Oost
Bijlage 2 Quickscan En Nader Onderzoek Vleermuizen Locatie Aoc Oost
Bijlage 3 Terreininrichting Aoc Oost
Bijlage 4 Zienswijzennotitie En Ambtshalve Wijzigingen

Meester Zwiersweg, parkeerplaats AOC Oost

Bestemmingsplan - gemeente Voorst

Vastgesteld op 07-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Meester Zwiersweg, parkeerplaats AOC Oost van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.171023-VS01 met de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte, productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert;

1.6 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.10 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;

1.11 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 calamiteit:

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de opslag en uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.25 landschapswaarden:

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.26 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.27 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;

1.28 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.29 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;

1.30 recreatief medegebruik:

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de toegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, alsmede hobbymatig agrarisch gebruik;
  2. b. bescherming, behoud en ontwikkeling van aanwezige landschapswaarden, waaronder begrepen de aanleg van landschappelijke groenvoorzieningen, zoals bosranden, boomgroepen, heestergroepen en hagen;
  3. c. recreatief medegebruik, met uitzondering van paardenbakken;
  4. d. educatief medegebruik;
  5. e. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. openbare nutsvoorzieningen;
  7. g. bij deze bestemmingen horende voorzieningen zoals groen, (fiets)paden, verhardingen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,2 m bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van overige, andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. openbare nutsvoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, water en speelvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  1. a. Gronden en bouwwerken mogen overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder de voorwaarde dat binnen 6 maanden na deze ingebruikname van de gronden uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van het beplantingsplan d.d. 4 juli 2014, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3, indien:

  1. a. in plaats van het beplantingsplan uit Bijlage 1, een ander beplantingsplan wordt opgesteld, dat voorziet in minimaal een gelijkwaardige mate van landschappelijke inpassing en bescherming voor de omgeving. Aan deze afwijking kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen, voet- en fietspaden, bermen en dergelijke;
  2. b. parkeerplaatsen;
  3. c. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, water en speelvoorzieningen;

met dien verstande dat de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel dan wel vermeerdering van het aantal rijstroken voorziet.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en geldt de volgende regel:

  1. a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 6 m bedragen, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming andere bouwwerken worden gebouwd en geldt de volgende regel:
    1. 1. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek conform IVO-protocol 1 heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met middelmatige archeologische verwachting.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming andere bouwwerken worden gebouwd en geldt de volgende regel:
    1. 1. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek conform IVO-protocol 2 heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Vervangende bouwregel

Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages dan zijn de bestaande afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingen

  1. a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
    1. 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
    3. 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd.
  2. b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Meester Zwiersweg, parkeerplaats AOC Oost.

Bijlage

Bijlage 1 Beplantingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie van AOC Oost aan de IJsbaanweg/Meester Zwiersweg in Twello, vindt herontwikkeling plaats van de school en de bijbehorende buitenruimte. Het oude schoolgebouw is gesloopt en inmiddels is de bouw van het nieuwe schoolgebouw gerealiseerd. Ook wordt het buitenterrein bij de school opnieuw ingericht. Enkele onderdelen van de herontwikkeling passen niet binnen de kaders van de geldende bestemmingsplannen "Raadhuis e.o." en "De Vijfhoek". Het gaat hierbij om de aanleg van (een deel van) het nieuwe parkeerterrein bij de school en realisatie van een nieuwe kapschuur voor opslag van materialen. Ten behoeve van de plannen dient ook een deel van het fiets- / wandelpad tussen gemeentehuis en Meester Zwiersweg verlegd te worden. Om de plannen planologisch mogelijk te kunnen maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Geldende Bestemmingsplannen

Het plangebied valt onder de werking van twee bestemmingsplannen. De westzijde van het gebied, waar onder meer de kapschuur gerealiseerd dient te worden, is in bestemmingsplan "Raadhuis e.o." bestemd voor "Openbare en bijzondere doeleinden". Ter plekke is geen bouwvlak aanwezig, waardoor het oprichten van de schuur niet mogelijk is. Het oostelijke gedeelte van het plangebied ligt binnen bestemmingplan "De Vijfhoek" en is bestemd voor "Agrarische doeleinden". Het aanleggen van parkeerplaatsen -en in samenhang daarmee het verleggen van het bestaande fiets-/wandelpad tussen gemeentehuis en Meester Zwiersweg- is binnen deze bestemming niet mogelijk.

1.3 Doel

Doel van voorliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de aanleg van het parkeerterrein, de bouw van een kapschuur en het verleggen van het pad bij het schoolgebouw van AOC Oost aan de Meester Zwiersweg in Twello.

1.4 Het Plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in Figuur 1. De locatie ligt aan de oostzijde van de kern Twello. Een luchtfoto van het plangebied voorafgaand aan de sloop van het oude schoolgebouw is opgenomen in Figuur 2. De gronden zijn kadastraal bekend als (delen van) gemeente TLO00, sectie B, perceelnummers 213, 2405 en 9139.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171023-VS01_0002.png"

Figuur 1 - Situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171023-VS01_0003.png"

Figuur 2 - Luchtfoto plangebied

Hoofdstuk 2 De Bestaande En Toekomstige Situatie

2.1 De Bestaande Situatie

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Twello, ten westen van de nieuw gerealiseerde woonwijk Achter 't Holthuis. De locatie grenst aan het complex van het AOC Oost en ligt tussen het bosgebiedje 'Perlette' en landgoed Hackfort Veenhuis. Het westelijke gedeelte van de planlocatie was tot aan de herontwikkeling ingericht als parkeerterrein en kweekveld. Het oostelijke gedeelte is ingericht als parkeervoorziening bij de tijdelijke huisvesting van AOC Oost aan de Meester Zwiersweg. Ten zuiden hiervan is grasland aanwezig. Voordat de de parkeervoorziening bij de tijdelijke huisvesting is aangelegd, was ook deze grond in gebruik als grasland. Het oostelijke en westelijke deel van het plangebied worden van elkaar gescheiden door het fiets-/wandelpad dat doorloopt richting landgoed Hackfort Veenhuis en het gemeentehuis.

2.2 De Toekomstige Situatie

De gronden worden ingericht voor parkeren bij de school, het oprichten van een kapschuur en ontsluiting voor verkeer ter bevoorrading van de school. Tussen het hiervoor ingerichte terrein en het aan de zuidkant gelegen landgoed, wordt een groene buffer gerealiseerd, bestaande uit gebiedseigen beplantingen. Aan de oost- en zuidzijde van het plangebied wordt binnen deze groenzone een nieuw voet-/fietspad aangelegd. Ook wordt hier een inundatieveld (wadi) met wilgenhakhout gerealiseerd. Aanvankelijk waren ook een kwekerij en examen- en showtuinen binnen het plangebied voorzien en zou tussen het landgoed en schoolterrein een open zone gerealiseerd worden, gericht op agrarisch gebruik. Na aanpassingen van de plannen na de ontwerpfase van het bestemmingsplan, zijn deze onderdelen komen te vervallen. In hoofdstuk 5 onder de planbeschrijving wordt nader op de inrichting van het plangebied ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's, zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt in het volgende hoofdstuk aan de orde, waar wordt ingegaan op de verschillende ruimtelijke randvoorwaarden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures.

Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken.

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet aangemerkt als nationaal belang. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:

  • Het rode raamwerk: hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
    1. 1. stadsregio Arnhem-Nijmegen
    2. 2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer
    3. 3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
    4. 4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.
      Ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.
  • Het groen-blauwe raamwerk: In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
  • Het multifunctionele gebied: het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.

De locatie ligt in het stedelijk netwerk Stedendriehoek en in het multifunctionele gebied ('multifunctioneel platteland'). In de streekplanuitwerking 'Zoekzones wonen, werken en landschap' valt het plangebied gedeeltelijk in 'Bebouwing wonen en werken 2000-2005' en gedeeltelijk in de 'Zoekzone wonen'. Gezien aard, omvang en ligging kan gesteld worden dat het plan voor de provincie Gelderland niet van ruimtelijk belang is en vooroverleg niet noodzakelijk is.

3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."

Nieuwe verstedelijking dient bij voorkeur plaats te vinden binnen bestaand bebouwd gebied en in de verordening aangewezen zoekzones. Het plangebied ligt voor de helft in bestaand bebouwd gebied. De andere helft ligt in de zoekzone wonen en werken. Het plan past daarmee in principe binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. In de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 is geen beleid opgenomen dat specifiek van toepassing is op dit plan. Het plangebied ligt volgens de structuurvisie in landelijk gebied met verbrede ontwikkeling. Ter plekke geldt een zone 'ontwikkeling dorpen' voor in- en uitbreiding in de periode 2005-2030. Voor voorzieningen, waaronder onderwijs, wordt ingezet op goede afstemming tussen de voorziening en woonomgeving. Het plan past in principe binnen de uitgangspunten uit de visie.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Het plangebied ligt in het Groene Carré. Het Groene Carré is centraal gelegen in de gemeente Voorst. Het versterken van de waarde van het landschap staat hier centraal. Een landschap met een aaneenschakeling van buitenplaatsen en landgoederen. De afwisseling tussen besloten, halfbesloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte aan een divers scala aan functies, mits passend in het landschap. Nieuwe woon- of werklocaties in of grenzend aan het Groene Carré vanuit de kernen, worden zodanig ruimtelijk vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit met name het aspect milieu beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de aspecten flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie en civieltechnische aspecten. Ook wordt nader ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied ligt aan de Meester Zwiersweg. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km per uur. Dergelijke wegen hebben geen geluidszone. Daarbij bevat de invulling van het plangebied geen geluidgevoelige objecten. Akoestisch onderzoek is om deze redenen niet nodig.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. Bij planontwikkeling wordt met behulp van de systematiek uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke aspecten (zoals o.a. geluid en geur) rekening gehouden moet worden. Deze zogenaamde milieuzones zijn bepaald ten opzichte van gevoelige functies, uitgaande van het referentie omgevingstype 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied'.

Volgens de VNG-publicatie gelden voor onderwijsinstellingen (met daarbij behorende voorzieningen) de volgende afstanden (in meters):

Sbi-code 1993 Sbi-code 2008 Categorie Omschrijving Geur Stof Geluid Gevaar
803, 804 8532, 854, 855 2 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs 10 0 30 10

De afstand tot het bouwvlak van de dichtsbijzijnde woning ligt in dit geval op circa 20 meter. Aan de richtafstand van 30 meter wordt dan ook niet voldaan. In dit geval kan door aanwezigheid van de school, maar in de nabijheid ook een verzorgingshuis, basisschool en kantoorvoorziening aan de IJsbaanweg, gesproken worden van een gemengd gebied in plaats van een 'rustige woonwijk'. In dergelijke gebieden kan voor het aspect geluid in principe een kortere afstand worden aangehouden. De woning ligt tegenover de inrit naar het parkeerterrein van het oude schoolgebouw. Herinrichting van het terrein en uitbreiding hiervan in oostelijke richting, op ruimere afstand van de woning, leidt op voorhand niet tot extra hinder. De school moet -net als in de oude situatie- voldoen aan het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, het zogenaamde Activiteitenbesluit. Op voorhand bestaan in dit kader geen belemmeringen voor de planvorming.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met deze wet wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe wet en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Er is sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" indien één van de volgende ontwikkelingen zich voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg of 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg; 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan heeft niet één van deze ontwikkelingen tot gevolg. Door gestage groei van de school na nieuwbouw, zal toename van verkeersbewegingen plaatsvinden, met name van en naar het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. De luchtkwaliteit zal hierdoor echter niet “in overwegende mate” verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.4 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Bij dit plan is geen sprake van een gevoelige bestemming. Hoewel de onderwijsinstelling zelf als kwetsbaar object aangemerkt wordt, geldt dit voor het beoogde gebruik (parkeren en kapschuur voor stalling/opslag materialen) van het plangebied niet. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid is om die reden achterwege gelaten.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaats vindt (bijvoorbeeld een lpg tankstation);
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
  • propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving.

Uit een inventarisatie van de omgeving blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Flora En Fauna

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

Zowel ten behoeve van sloop- en nieuwbouw van het schoolgebouw als voor de tijdelijke huisvesting is door Foreest Groen Consult onderzoek uitgevoerd in het plangebied om te bezien of met uitvoering van de plannen beschermde natuurwaarden in het gedrang komen.

Uit het onderzoek voor de tijdelijke huisvesting (d.d. 19 oktober 2010) komen geen belemmeringen ten aanzien van flora en fauna in het gebied naar voren. Alleen als plannen de randen van het gebied sterk van karakter doen veranderen, ontstaat de kans dat overtreding van de Flora- en faunawet voor de soortgroep vleermuizen plaatsvindt. Bij het onderzoek op de huidige locatie van het AOC Oost, is behalve een algemene quickscan ook een onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (d.d. 18 mei 2011). Rondom de school zijn enkele jagende vleermuizen aangetroffen. De beplantingsstrook langs het te verleggen pad kan daarbij fungeren als vliegroute tussen foerangeergebieden en verblijfplaatsen. Ten behoeve van de planvorming zal een deel hiervan verdwijnen. Bij de inrichting van het parkeerterrein worden nieuwe bomen en singels aangeplant. Ook in het gebied ten zuiden van het parkeerterrein, worden veel nieuwe bomen aangeplant, waar de oostzijde van het plangebied richting het open weiland wordt begrensd met een nieuwe bomenrij (eiken). Indien zich vliegroutes in het plangebied zouden bevinden, wordt met de nieuwe plannen voorzien in voldoende mitigerende maatregelen, die samen met het resterende gedeelte van de bestaande beplanting zorgdraagt voor instandhouding van vliegroutes. Om die redenen bestaan geen belemmeringen ten aanzien van het plan.

Bij uitvoering van de werkzaamheden op het terrein dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) voor alle aanwezige (beschermde) soorten in acht te worden genomen. Vogelnesten zijn gedurende het broedseizoen beschermd. Indien nesten aanwezig in in/rondom het plangebied, dienen werkzaamheden hierop te worden afgestemd.

De ecologische quickscan ter plekke van de tijdelijke huisvesting (d.d. 19 oktober 2010) en de ecologische quickscan met nader onderzoek naar vleermuizen op de locatie AOC Oost (d.d. 18 mei 2011) zijn bij dit plan opgenomen (Bijlage 1 en 2).

4.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. Het plangebied ligt gedeeltelijk in een zone met een hoge archeologische verwachting en gedeeltelijk in een zone met een middelmatige archeologische verwachting. Voor beide zones geldt een onderzoeksverplichting indien ingrepen plaatsvinden en deze een omvang hebben van ten minste 100 m2 én deze dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld. Door het plaatsen van de kapschuur en aanleg van een infiltratiesysteem voor hemelwater, wordt gezamenlijk meer dan 100 m2 tot dieper van 30 cm verstoord en geldt in dit geval een onderzoeksverplichting. Voor het plangebied wordt om die reden een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Specifieke verstorende werkzaamheden kunnen niet worden uitgevoerd zonder dat vooraf onderzoek naar archeologische waarden heeft plaatsgevonden en bevoegd gezag naar aanleiding van dit onderzoek (en eventueel vervolgonderzoek) de gronden heeft vrijgegeven voor de werkzaamheden.

4.5 Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Voorst valt de locatie onder het landschapstype kampontginning. Het oostelijke gedeelte wordt daarnaast aangeduid als buitenplaats met parkbos. Geoordeeld is dat waarden van het landgoed Hackfort Veenhuis en omgeving met de voorgestelde inrichting van het schoolterrein en het creëren van een landschappelijke afscherming tussen school/parkeerterrein en het landgoed meer recht worden gedaan dan bij optimale benutting van de mogelijkheden uit het tot voor kort geldende bestemmingsplan voor de gronden bij de school in zuidelijke richting. Planvorming doet daarmee per saldo geen onevenredige afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van het gebied.

4.6 Civieltechnische Aspecten

4.6.1 Parkeren

Bij de nieuwbouw van de school is bepaald dat tussen de 86 en 97 parkeerplaatsen benodigd zijn bij de school. De bestaande parkeerplaats aan de IJsbaanweg (16 plaatsen) blijft in gebruik. In de nieuwe situatie worden 6 langsparkeerplekken gerealiseerd aan de Meester Zwiersweg nabij huisnummer 5, op de plek waar in de oude situatie 13 parkeerplaatsen aanwezig waren. Op het aan de leggen parkeerterrein binnen het plangebied is ruimte gereserveerd voor 75 auto's en 3 motoren. Het totale aantal beschikbare parkeerplaatsen bij de school komt hiermee op 97 voor (personen)auto's en 3 motoren. Hiermee wordt in de benodigde parkeerbehoefte voorzien.

4.6.2 Ontsluiting plangebied

In 2011 is door het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit genomen om de Meester Zwiersweg af te sluiten voor doorgaand verkeer. Dit ondermeer om bouwverkeer via de Derk Brouwerstraat en Binnenweg te geleiden en niet via de IJsbaanweg. Hiervoor is een tijdelijke afsluiting gerealiseerd nabij de woning Meester Zwiersweg 5. Na afronding van de bouwwerkzaamheden wordt een definitieve oplossing gerealiseerd om een goede ontsluiting te realiseren, waarbij overlast voor omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Op 15 oktober 2013 is een definitief ontwerp voor herinrichting van de IJsbaanweg en omgeving vastgesteld, waarin ook de definitieve situering van de afsluiting is opgenomen.

4.6.3 Leidingen

Rond het plangebied zijn geen kabelleidingen, brandstoftransportleidingen of straalpaden aanwezig die enige invloed op het plan hebben.

4.6.4 Watertoets

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Relevante waterthema's

Het plan is getoetst aan de volgende thema's:

  • Leggerwatergangen met beschermingszones;
  • Waterkeringen met beschermingszones;
  • Waterbergingsgebieden;
  • Ruimtelijke opgave KRW en NBW;
  • Wateren met HEN- en SED-functie;
  • Riooltransportleidingen;
  • Hinderzones rond RWZI en rioolgemalen;
  • Verdroogde natuur;
  • Natte landnatuur met beschermingsgebieden;
  • Natte ecologische verbindingszones;
  • Beschermingsgebieden t.b.v. drinkwater;
  • Grondwaterfluctuatiezone;
  • Weidevogelgebieden.

Het plangebied raakt geen van de bovengenoemde thema's.

Overige waterhuishoudkundige aandachtspunten

In dit plan zijn geen specifieke waterthema's relevant. Wel zijn er waterhuishoudkundige aandachtspunten waar in de verdere fase(n) rekening mee moet wordt gehouden.

Vasthouden - bergen - afvoeren (trits waterkwantiteit)

Het uitgangspunt van het waterschap is dat het hemelwater zo veel als mogelijk binnen het plangebied wordt vastgehouden en niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Om dit te bereiken moet voldoende ruimte in het plan gereserveerd worden voor de opvang van hemelwater. Het waterschap adviseert om minimaal 10% van het plangebied te reserveren voor oppervlaktewater / waterberging. De afvoer uit het gebied als gevolg van het ruimtelijke plan mag niet groter worden dan de huidige situatie. In dit geval zal een ondergrondse verzamelput voor hemelwater worden gerealiseerd nabij de locatie van de tijdelijke waterberging die tijdens de bouw van de school is gebruikt. Vanuit deze put wordt hemelwater in eerste instantie afgevoerd en geborgen in de eendenvijver ten zuiden van de school. Vervolgens vindt waterberging plaats in het nieuw aan te leggen inundatieveld (uitgevoerd met wilgenhakhout) ten zuidoosten van het plangebied. De totale bergingscapaciteit voldoet aan de gestelde eisen om hemelwater binnen het plangebied te bergen. Eventuele overloop naar oppervlaktewater vindt plaats op de bestaande sloot die langs het plangebied loopt.

Schoon houden - scheiden - schoon maken (trits waterkwaliteit)

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. In dit geval dienen niet-uitlogende materialen te worden gebruikt. Voor activiteiten die verontreiniging van het water met zich mee kunnen brengen, dienen voorzieningen te worden getroffen.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. In dit geval ligt de GHG circa een meter onder maaiveld.

4.7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk bouwplan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager. Ook eventuele kosten van planschade zijn voor kosten van de aanvrager. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

De beoogde nieuwe situatie zoals opgenomen bij het ontwerpbestemmingsplan, voorziet in parkeerruimte voor 75 auto's, ruimte voor stalling van fietsen en scooters, een kwekerij, examen- en showtuinen en ontsluiting richting achterzijde van het schoolgebouw voor bevoorrading. Voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied is voorzien in een gras- en weideveld om openheid te creëren tussen het schoolterrein en landgoed Hackfort Veenhuis, waarbij het oostelijke gedeelte dient als wadi. Bestaande waardevolle bomen worden zoveel mogelijk gespaard en in de nieuwe situatie ingepast. Met aanplant van nieuwe bomen, hagen en een (eco)singel wordt in dit plan voorzien in een groene aankleding van de schoolvoorzieningen. Het te verleggen pad wordt met hagen begrensd.

Naar aanleiding van een ingekomen (en later ingetrokken) zienswijze is bovengenoemde inrichting van het plangebied opnieuw beoordeeld. Daarbij is de relatie van het plan met het aangrenzende landgoed nadrukkelijker bekeken. De aanvankelijk beoogde openheid tussen schoolterrein en landgoed wordt gelet op de kwaliteiten van het landgoed niet als de juiste invulling gezien. Om zicht vanuit het landgoed op -met name- geparkeerde auto's te voorkomen, wordt de ruimte tussen parkeerterrein en landgoed als landschappelijke groene zone ingericht. In het document 'Terreininrichting AOC Oost, Twello' van 18 juni 2014 (Bijlage 3) is de aangepaste terreininrichting nader uitgewerkt, inclusief de wijze waarop dit beheerd gaat worden. De inrichting voorziet in de aanleg van een forse bosstrook, bestaande uit bomen met onderbegroeiing. De bosstrook wordt doorsneden door het te verleggen voet-/fietspad. Tussen dit pad en het parkeerterrein, wordt een deel van de bosstrook gerealiseerd op een grondwal van 1,20 m hoog, die aan de zijde van het parkeerterrein met een keerwand wordt beëindigd. Nabij deze keerwand wordt een scherm van (levende) wilgentenen geplaatst, zodat ook bij bladverlies van beplantingen in de winterperiode vanuit het landgoed geen direct zicht op het parkeerterrein bestaat. De kapschuur wordt in zuidelijke richting verplaatst en met de opening richting parkeerterrein gesitueerd, waarbij het dak wordt voorzien van beplanting. De schuur draagt op deze wijze bij aan de groene buffer tussen school en landgoed. Het inundatieveld ligt ten zuiden van het fietspad en wordt beplant met wilgenhakhout. Langs het pad worden enkele landschappelijke hagen aangelegd. De examen- en showtuinen binnen het plangebied komen te vervallen. Ook de kwekerij die in het oorspronkelijke plan tussen de parkeerstroken was opgenomen, komt te vervallen. Het plangebied wordt hierdoor in oostelijke richting verkleind en het parkeren wordt compacter opgelost. Aan de oostzijde van het plangebied wordt een nieuwe bomenrij (eiken) aangeplant, als landschappelijke begrenzing tussen het plangebied en het naastgelegen weiland.

Een klein deel van het inrichtingsplan valt buiten het plangebied, maar kan binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Twello Noordoost" worden gerealiseerd. Het is om die reden niet nodig het plangebied te wijzigen om uitvoering van het inrichtingsplan mogelijk te maken.

5.2 Ruimtelijke Afweging

Met het plan wordt voorzien in de benodigde parkeerbehoefte bij AOC Oost. Gedeeltelijk was ter plekke al een parkeerterrein aanwezig. Uitbreiding richting achterzijde (in zuidelijke richting) zou binnen het huidige bestemmingsplan in principe mogelijk zijn. Hiermee zou echter een parkeerterrein ontstaan dat van de weg af gezien diep het landschap ingaat en ontsloten wordt via één inrit. In de huidige opzet, waarbij de parkeervoorziening in oostelijke richting wordt uitgebreid, wordt bewust afstand gecreëerd tussen het terrein van de school en het achterliggende landgoed Hackfort Veenhuis. Dit wordt in het uiteindelijke plan vormgegeven door het gebied tussen de school/het parkeerterrein als landschappelijke groenzone in te richten. Voor de inrichting van het parkeerterrein is ingezet op kwalitatief hoogwaardig materiaal en worden daarnaast diverse groenvoorzieningen aangelegd, waarbij veelal gebruik gemaakt wordt van gebiedseigen soorten. Het fiets- en wandelpad rondom het terrein wordt met hagen begeleid. De ontwikkeling wordt met de voorgestelde inrichting op een goede wijze ingepast in het omliggende landschap. De verkeersafwikkeling vanaf de parkeerplaats kan in de beoogde opzet beter georganiseerd worden dan wanneer sprake is van een langgerekt parkeervlak in noordzuidelijke richting met een enkele in-/uitrit. Dit geldt ook voor bevoorrading van de school door grotere (vracht)wagens.

Aan de achterzijde van het voormalige schoolgebouw was een ruime kapschuur aanwezig, die vanwege de nieuwbouw gesloopt diende te worden. Opslagruimte voor materieel en materialen is noodzakelijk en dient uit praktisch oogpunt aan de oostzijde van de locatie gesitueerd te worden. De nieuwe kapschuur wordt op korte afstand van het schoolgebouw gerealiseerd en wordt voorzien van een groendak, waardoor de schuur onderdeel vormt van de groene buffer die hier in de richting van het landgoed wordt aangelegd. Door groenaanplant bij fietsenstalling en rondom de parkeerplaatsen wordt de schuur vanaf de Meester Zwiersweg bezien gedeeltelijk aan het zicht onttrokken. Tegen realisatie van de kapschuur bestaan geen stedenbouwkundige bezwaren.

Uit voorgaande hoofdstukken is naar voren gekomen dat het plan past binnen de diverse ruimtelijke beleidskaders. Er zijn geen belemmeringen tegen het plan naar voren gekomen. Mede gezien bovenstaande, bestaan geen ruimtelijke bezwaren tegen het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

Het plangebied ligt in Twello. Ter plekke gelden momenteel de analoge bestemmingsplannen "Raadhuis e.o." en "De Vijfhoek". Deze bestemmingsplannen voldoen niet aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" en de "Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen". Het onderhavige bestemmingsplan zal wel aan deze richtlijnen voldoen. Dit betekent echter dat de regels van het vigerende bestemmingsplannen niet toepasbaar zijn op dit plan. In dit bestemmingsplan worden daarom regels opgenomen conform de nu geldende standaarden.

Uitgangspunten

Van groot belang is dat bestemmingsplannen en plankaarten goed (af-)leesbaar zijn voor zowel de gemeente zelf als de bewoners. Dit is des te belangrijker nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar komen. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder teveel te hoeven afwijken van het bestemmingsplan. Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie.

Inhoud bestemmingsplan

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in paragraaf 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De planregels moeten worden gelezen in samenhang met de plankaart. De plankaart geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de planregels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de planregels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de plankaart moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de planregels te bekijken in samenhang met de plankaart als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.

6.2 Planregels

Het beschreven beleid is vertaald in bestemmingsregels. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Agrarisch

Voor de aanvankelijk beoogde inrichting van deze gronden, met grasland en landschapselementen, is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' toegekend. Op de gronden is agrarisch gebruik toegestaan, alsmede behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden. Nu het inrichtingsplan is aangepast en de gronden worden ingericht met landschappelijk groen, is de omschrijving ten aanzien van ontwikkeling van landschapswaarden uitgebreid om te benadrukken dat uitvoering van de voorgenomen landschappelijke inrichting conform het beplantingsplan binnen deze bestemming past. Daarnaast kan extensieve dagrecreatie plaatsvinden en zijn voorzieningen als voet- en fietspaden toegestaan, waarmee specifiek het verleggen van het bestaande pad mogelijk wordt gemaakt. Educatief medegebruik van de gronden ten behoeve van de school is toegestaan, evenals gebruik voor waterberging. Binnen de bestemming zijn alleen bouwmogelijkheden opgenomen voor andere bouwwerken, waaronder begrepen de te realiseren grondwal met keerwand en wilgentenenscherm.

Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen op de gronden die direct voor en door de school gebruikt worden. Het gaat hier om de parkeerplaatsen, verharding voor ontsluiting van het schoolgebouw via de parkeerplaats en de te realiseren kapschuur. Voor dit gebouw is een bouwvlak opgenomen, met bouwbepalingen waarbinnen het plan gerealiseerd moet worden. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals hekken en verlichting, groen en verhardingen.
In de bestemming is een specifieke gebruiksregel (voorwaardelijke verplichting) opgenomen, die regelt dat gronden en bouwwerken volgens de bestemmingsomschrijving mogen worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen zes maanden na deze ingebruikname uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen beplantingsplan. Onder ingebruikname wordt hierbij verstaan de ingebruikname van het nieuw aan te leggen (en definitieve) parkeerterrein. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het beplantingsplan, mits een aangepast plan voorziet in minimaal een gelijkwaardige mate van landschappelijke inpassing en bescherming voor de omgeving.

Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden tussen parkeerterrein en Meester Zwiersweg worden als openbaar gebied aangelegd, met trottoir, berm en groenaanplant. Deze gronden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen en kunnen andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden opgericht.

Waarde - Archeologie (1 en 2)

Om archeologisch waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van werkzaamheden. Ingrepen zijn uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Voor het uitvoeren van bepaalde verstorende werkzaamheden geldt een een omgevingsvergunningplicht. Per archeologische dubbelbestemming is een specifieke regeling opgenomen. Deze regeling is van toepassing op ingrepen groter dan een bepaald oppervlak en lager dan een bepaalde diepte.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Uitkomsten Overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Met het plan is geen sprake van een provinciaal belang. Voor het plan is om die reden geen formeel vooroverleg gevoerd met de provincie Gelderland. Vooroverleg met de VROM-Inspectie is ook niet noodzakelijk geacht. Naar aanleiding van de uitkomsten van de watertoets is nader vooroverleg met Waterschap Veluwe niet nodig.

Genoemde instanties zijn in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit heeft niet geleid tot reacties.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 april 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij iedereen in de gelegenheid is gesteld zienswijzen over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend. Nadien is één zienswijze weer ingetrokken. De resterende zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan. Wel zijn ambtshalve wijzigingen aangebracht. In de Zienswijzennotitie en ambtshalve wijzigingen (Bijlage 4) wordt ingegaan op de zienswijze en de wijzigingen die hebben plaatsgevonden ten opzichte van het ontwerp.

Bijlage 1 Quickscan Tijdelijke Huisvesting Aoc Oost

Bijlage 1 Quickscan tijdelijke huisvesting AOC Oost

Bijlage 2 Quickscan En Nader Onderzoek Vleermuizen Locatie Aoc Oost

Bijlage 2 Quickscan en nader onderzoek vleermuizen locatie AOC Oost

Bijlage 3 Terreininrichting Aoc Oost

Bijlage 3 Terreininrichting AOC Oost

Bijlage 4 Zienswijzennotitie En Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 4 Zienswijzennotitie en ambtshalve wijzigingen