Binnenweg 29 en 31, Twello
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 15-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Binnenweg 29 en 31, Twello met identificatienummer NL.IMRO.0285.171026-VS00 van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde ;
1.12 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;
1.13 bed & breakfast:
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.16 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 calamiteit:
een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt
1.27 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten, caravans, keukens, badkamers, landbouwwerktuigen, tuincentra, grove bouwmaterialen, alsmede bouwmarkten;
1.30 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 landschapswaarden:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.34 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.35 mantelzorg:
llangdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.36 openbaar gebied:
de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;
1.37 overige gebouwen:
al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;
1.38 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.39 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.40 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.41 vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.42 voorgevel:
de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.43 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 peil:
- 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
ENKELBESTEMMINGEN
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein; - c. bed & breakfast, met dien verstande dat:
1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein; - d. ter plaatse van de aanduiding 'erf': erven;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'tuin': tuinen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad': zwembad;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen;
3.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen hoofdgebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- 2. per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gerealiseerd;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) ' mogen de goot- en bouwhoogte maximaal de aangegeven hoogten in meters bedragen;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag het bebouwingspercentage maximaal het aangegeven percentage bedragen;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage', mag het perceel
- 6. in afwijking van het bepaalde onder 3 mag de goothoogte waar de hoofdgebouwen niet aaneengebouwd zijn binnen 2,5 m van de bouwperceelgrens maximaal 3 m bedragen;
- 7. in afwijking van het bepaalde onder 3 mag de bouwhoogte waar de hoofdgebouwen niet aaneengebouwd zijn binnen 2,5 m van de bouwperceelgrens maximaal 5 m bedragen;
- b. Op deze gronden mogen overige gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. overige gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'erf' worden gebouwd;
- 2. overige gebouwen dienen minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat overkappingen minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd;
- 3. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
- 4. de bouwhoogte mag maximaal 5 m bedragen tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'erf' mag de gezamenlijke oppervlakte van overige gebouwen per hoofdgebouw maximaal 100 m² bedragen en het bebouwingspercentage van overige gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' maximaal 50%;
- 6. in afwijking van het bepaalde onder 1 is ter plaatse van de aanduiding 'tuin', vóór de voorgevel een erker en/of entreepartij toegestaan, met dien verstande dat:
1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m mag bedragen;
2. de gezamenlijke breedte maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
3. de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen;
4. de afstand van de voorzijde van de erker en/of entreepartij tot het openbare gebied niet minder dan 2,5 m mag bedragen.
- c. Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. andere bouwwerken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak', 'erf', en 'tuin' worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'tuin' niet is toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'tuin' mag maximaal 1 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en 'erf' mag maximaal 2 m bedragen;
- 4. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximaal 4,5 m bedragen;
- 5. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 m bedragen;
- 6. de bouwhoogte van een carport mag maximaal 3,5 m bedragen;
- 7. de bouwhoogte van overige, andere bouwwerken, mag maximaal 3 m bedragen;
- 8. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag per hoofdgebouw maximaal 30 m² bedragen;
- 9. in afwijking van het bepaalde onder 7 mag ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' een zwembad worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 60 m2.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van:
- a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
- b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2;
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of een onbekende archeologische verwachting.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld
- 2. ;de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
- c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Voor een (deel van een) bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
6.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemene afwijkingen
- a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
- 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd;
- 4. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
- b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
3. de sociale veiligheid;
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Binnenweg 29 en 31, Twello'.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Uitgangspunten Groenplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Eljans Vastgoed B.V. uit Twello heeft een aanvraag ingediend voor herontwikkeling van de locatie Binnenweg 31 in Twello. Voor deze locatie aan de Binnenweg in Twello is een plan gepresenteerd voor de realisatie van twee woningen (Binnenweg 29 en 31). De gemeente is akkoord met deze nieuwe invulling van het gebied, het verzoek past echter niet in het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarom ook in de verandering van de planologische mogelijkheden op dit perceel, waardoor het realiseren van twee woningen mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Doel
Het doel van dit bestemmingsplan is de bouw van twee woningen met bijbehorende tuinen, erven, bergingen en infrastructurele voorzieningen mogelijk te maken.
1.3 Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Binnenweg in Twello. Ten noorden loopt de spoorlijn Apeldoorn-Deventer. Ten westen loopt de Penninkslaan. Deze laan loopt ook achter de locatie langs, direct grenzend aan de spoorlijn. Op de navolgende kaart is het plangebied weergegeven. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Twello, sectie B, nummers 4421 en 5066.
Figuur 1: Ligging plangebied
1.4 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied valt onder het geldende bestemmingsplan Twello Noordoost dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2013. De locatie kent twee bestemmingen, te weten: Wonen en Waarde - Archeologie-3.
Op basis van de bestemming Wonen, mag er op het perceel maximaal 1 woning worden gerealiseerd. Het verzoek voorziet in het realiseren van 2 woningen. Hierdoor is het verzoek strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het verzoek moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
In de huidige situatie is op het perceel Binnenweg 31 één woning met bijgebouwen aanwezig. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 6.407 m2. Ten westen en ten noorden loopt de Penninkslaan, een voetpad dat uitkomt nabij de spoorwegovergang bij de Holthuizerstraat. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Pennikslaan met daar direct achter de spoorlijn Apeldoorn-Deventer.
Op het perceel staat een woning met bijgebouwen die in 1965 zijn gebouwd. De tuin is aan de wegzijde rijkelijk voorzien van voornamelijk coniferen. Er is sprake van veel variatie, maar het aanwezige groen heeft door achterstallig onderhoud een matige tot lage kwaliteit. De bomen achterop het perceel zijn wel als waardevol te kwalificeren.
Figuur 2: Luchtfotofragment van de huidige situatie aan de Binnenweg 31 in Twello
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten Van Het Plan
3.1 Stedenbouw
Zoals eerder al beschreven, zal de locatie aan de Binnenweg 31 in Twello worden herontwikkeld voor twee woningen. De oppervlakte van de locatie bedraagt ruim 6.400 m2.
Van te voren zijn er weinig randvoorwaarden meegegeven waaraan voldaan moet worden. De woningen moeten passen in de omgeving. Bijzondere vormgeving is gewenst, maar moet wel passen in het straatbeeld. Er is voor gekozen om beide woningen onder architectuur te laten ontwerpen.
De afstand tussen de hoofdgebouwen van de woningen onderling is minimaal 10 meter. Daarnaast zullen de woningen op ruime afstand van de Binnenweg worden geplaatst. Achter de woningen zullen de waardevolle bomen behouden blijven (zie ook volgende paragraaf). De tuinen zullen zodanig worden aangelegd dat voldoende privacy ontstaat voor de toekomstige bewoners. De Penninkslaan zal blijven bestaan.
3.2 Waardestelling Groen
3.2.1 Groeninventarisatie
Op 21 oktober 2011 is door te Kiefte architecten afdeling tuin en landschap het groen op de planlocatie geïnventariseerd. De groeninventarisatie is weergegeven op onderstaande afbeelding. Geïnventariseerd zijn de aanwezige soorten, de doorsnede van de bomen op 1,30 m boven maaiveld, de conditie van het groen, eventuele aantastingen of beschadigingen, en de staat van het onderhoud.
3.2.2 Waardestelling groen
Behalve een technische waardering op basis van de geïnventariseerde kenmerken kan groen ook gewaardeerd worden op basis van natuur- en milieuwaarde, landschappelijke waarde, dendrologische waarde, cultuurhistorische waarde, waarden voor stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid. Op basis van deze waarden en de gedane visuele groeninventarisatie is de waardestelling op onderstaande afbeelding opgesteld.
Over het algemeen is enige natuur- en milieuwaarde aanwezig door de grote afmeting van het groen. Hierdoor vormt het groen, broed- en schuilgelegenheid voor vogels. Het gaat echter niet om het huisvesten van bijzondere flora en fauna. Opvallend is dat het aanwezige groen o.a. door achterstallig onderhoud een matige tot lage kwaliteit heeft. De dendrologische waarde van het groen is matig tot laag; er zijn veel coniferen aanwezig, het betreft geen zeldzame soorten. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de waarden van de aanwezige soorten matig tot laag zijn.
Het groen draagt door zijn omvang en ligging aan de straat- en spoorzijde wel bij aan het groene karakter van Twello, dit kan als positief gewaardeerd worden. De Lindebomen en Es aan de spoorzijde en de Iep aan de westzijde worden wel als waardevol aangemerkt.
3.2.3 Beeldkwaliteit toekomstig groen
Bij verdere planvorming mag het groen met een matige tot lage kwaliteit wijken. Geadviseerd wordt het als waardevol aangemerkte groen in de toekomst te handhaven. Aangezien ook het matig tot lage kwalitatieve groen door zijn omvang bijdraagt aan het groene karakter van Twello is compensatie bij het kappen gewenst. De voorkeur gaat bij herplant uit naar loofbomen van enig formaat, 1e of 2e grootte. Op bijgaande referentiebeelden zijn enkele mogelijke soorten aangegeven; Eik (Quercus robur), Kastanje (Aesculus carnea 'Briotti'), Tillia (Linde).
Een toevoeging van een aantal soorten, die huisvesting voor vogels bieden is tevens gewenst. Wintergroene soorten als Hulst (Ilex aquifolium) en Taxus (Taxus baccata) zijn streekeigen en passen in dit beeld.
3.3 Uitgangspunten Groenplannen
Voor de nieuwe woningen aan de Binnenweg 29 en 31 stelt de gemeente worden extra eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing. Deze eisen stelt de gemeente omdat een tweede nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Het is bij deze ontwikkeling van belang dat wordt gekeken naar wat landschappelijk bijdraagt aan deze locatie en deze ruimtelijk versterkt. Dit hoeft niet automatisch te betekenen herstel van de oude situatie of een inrichting zoals tuinen in de omgeving. De volgende uitgangspunten zijn op basis hiervan geformuleerd:
- Duurzaam in stand houden van de bomen die in de 'Waardestelling groen' (Te Kiefte architecten) als waardevol zijn aangemerkt. Het betreffen een iep (nummer 10) in de zuidwest hoek van het terrein en een rij bomen aan de noordzijde van het perceel (nummer 19 t/m 24).
- Waar mogelijk tevens de esdoorn (nummer 17) en de walnoot (nummer 12) behouden. Ze geven al een monumentaal groen karakter aan de tuinen. De esdoorn is bij gemeentelijke inventarisatie (30 juli 2013) bovendien als waardevol aangemerkt, in tegenstelling tot de waardestelling van Te Kiefte.
- Voor elke boom die gekapt wordt (zoals vastgelegd in de waardestelling groen) dient één nieuwe boom (minimum maat 16-18) te worden herplant.
- Realiseren van groene randen (noord-zuid) langs en tussen de twee bouwkavels, door aanleg van nieuwe gemengde houtsingels. De singels zijn minimaal 3 beplantingsrijen dik (minimaal 4-4.50 meter breed). Ze bestaan uit inheemse struiken (min. 2 meter hoogte) en bomen (minimaal 3 per zijde). (Minimaal 3 rijen beplanting is nodig om een structuurrijke singel te kunnen vormen. 5 rijen is beter. Langs de Binnenweg zorgen de groene randen van de diverse particuliere tuinen voor een herkenbare kamerstructuur. En dragen bij aan het kleinschalig dorpskarakter. Door het verwijderen van de huidige coniferen zal anders de karakteristieke kamerstructuur op deze locatie verdwijnen.)
- Aan de voorzijde van de tuinen aan de Binnenweg enkele bomen aanplanten, die vanwege hun grootte (1e grootte/orde) en uitstraling bij gaan dragen aan het groene karakter van de Binnenweg. Gezien de nabijgelegen landgoederen zijn beuk, eik, linde en paardenkastanje geschikte soorten.
- In de voortuin is het wenselijk aan te sluiten bij het landgoederenkarakter, door bijvoorbeeld de aanplant van rhododendron, taxus(hagen). En het realiseren van wat doorkijkjes van de Binnenweg naar de bebouwing.
- De achtertuinen richting het spoor kunnen dan meer aansluiten bij het landschappelijk karakter. De lindes of esdoorns passen hierbij. Deze zone hoeft niet geheel gesloten te zijn, maar is misschien voor de bewoners wel wenselijk.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Streekplan Gelderland 2005 (Structuurvisie Gelderland)
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Gelderland kiest in haar beleid voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dit gebeurt door te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: water, natuur en landschap (het 'groenblauwe raamwerk') en de ontwikkeling van stedelijke functies en infrastructuur (het 'rode raamwerk'). Gebieden daarbuiten vallen onder het zogenaamde 'multifunctionele gebied'. Voor elk van deze gebieden geldt een ander beleid.
Het groenblauwe raamwerk
In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Het belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groenblauwe raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
Het rode raamwerk
Hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
- 1. stadsregio Arnhem-Nijmegen;
- 2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer;
- 3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal;
- 4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.
Ook de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend, vanwege het provinciale belang daarvan.
Het multifunctionele gebied
Het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.
Figuur 4.1 uitsnede Streekplan Gelderland 2005 (structuurvisie Gelderland) met deel van de bijbehorende legenda/
Het plangebied
Het plangebied ligt binnen het Rode Raamwerk, Stedelijk netwerk Stedendriehoek/WERV met bebouwd gebied 2000. Binnen dit raamwerk is nieuwe woningbouw mogelijk. Wel geldt hierbij het Gelders kwalitatief woonbeleid. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten, – samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio’s, voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Het betreft hier een inbreidingslocatie. In paragraaf 4.3.2 wordt verder in gegaan op het kwalitatief Woonprogramma.
4.3.2 Woonvisie Gelderland: Kwalitatief woningbouwprogramma 2010-2019
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 - als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0% te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.
Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.
Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.
Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.
Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:
a. aantal nieuw te bouwen woningen
Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.
b. verhouding huur-koop
Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen.
c. betaalbare segmenten
Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen.
d. aandeel nultreden
Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet.
e. woningbouw korte termijn
De gemeenten en de in de regio werkzame woningcorporaties spannen zich gezamenlijk in met de provincie om een lijst van uit te voeren projecten op te stellen, die als basis zal dienen voor de minimaal te realiseren woningbouw voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Deze lijst zal als bijlage aan het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 worden toegevoegd.
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten. Dit traject, dat moet leiden tot een regionaal woninbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt, is nog niet afgerond.
4.3.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een gewijzigd stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Op het provinciaal niveau betekent de invoering van de nieuwe Wet dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro.
Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De volgende onderwerpen zijn hierin opgenomen:
- verstedelijking;
- wonen;
- detailhandel;
- recreatiewoningen en -parken;
- glastuinbouw;
- waterwingebied;
- grondwaterbeschermingsgebied;
- oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
- (herbegrenzing) Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
- waardevol open gebied;
- Nationale landschappen.
figuur 4.1 uitsnede kaart verstedelijking Ruimtelijke Verordening Gelderland
Het plangebied is op basis van deze verordening gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het realiseren van nieuwe woningen is in dit gebied toegestaan. Middels het kwalitatief woningbouwprogramma en regionale afspraken wordt er voor gezorgd dat er niet te veel woningen gerealiseerd worden.
De toevoeging van 1 extra woning doet geen afbreuk aan de op regionaal niveau gemaakte afspraken met betrekking tot de woningbouwaantallen. Deze extra woning past namelijk binnen de aantal woningen die de gemeente Voorst mag bouwen binnen het regionale verband.
4.3.4 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie Gelderland is door het college van Gedeputeerde Staten vastgesteld op 14 januari 2014.
De nieuwe omgevingsvisie bevat op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
- 1. Nieuwe aandacht voor de steden, meer ruimte voor economie en een extra stap voor duurzame ontwikkeling en een leefbaar platteland. Via co-creatie en uitnodigingsplanologie komen we sneller uit de crisis. Niet de regels maar de mogelijkheden staan voorop!
- 2. Structuurversterking en partnerschap als uitgangspunt. Gelderland is mooi, dynamisch en divers.
- 3. Van tien jaar 'vast' naar flexibel en toekomstgericht.
- 4. Van vijf plannen en vijf verordeningen naar één plan en één verordening op hoofdlijnen.
- 5. Samen afwegen en aan de slag met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Kwaliteiten en doelen staan centraal, niet de regels.
- 6. Van Ecologische Hoofdstructuur (EHS) naar het Gelderse Natuurnetwerk en een Groene Ontwikkelingszone, met meer uitnodiging om bij te dragen aan het realiseren van natuurdoelen.
- 7. Regionale afspraken voorop. Niet alleen woningbouw en bedrijventerreinen, ook kantoren en detailhandel.
- 8. Minder overheid, meer samenleving. Een samenleving waarin iedereen tot zijn recht kan komen. De provincie verbindt!
- 9. Lokaal maatwerk.
Voor nieuwbouw is met name het vijfde punt aan de orde. Een goede motivering van locatiekeuzes wordt mogelijk met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is opgenomen in de verordening en ziet er op hoofdlijnen als volgt uit.
- 1. Voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met beleidskaders en -programma's?
- 2. Kan de aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
- 3. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a. stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
- 4. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
- 5. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
- 6. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Voor dit plan is een afweging gemaakt aan de hand van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hieronder worden de stappen van de Gelderse ladder puntsgewijs toegelicht.
Ad. 1. Het gaat hier om de toevoeging van één woning. Het toevoegen van één extra woning doet geen afbreuk aan de op regionaal niveau gemaakte afspraken met betrekking tot de woningbouwaantallen. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het voorliggende bestemmingsplan opgesteld wordt naar aanleiding van een concreet verzoek van twee kopers van de gronden. Er is dus vraag is naar deze woningen.
Ad. 2. Het voorliggende plangebied is volledig in gelegen in binnen stedelijk gebied. Het betreft een bestaand woonkavel dat gesplitst wordt, waardoor twee woningen op dit perceel gerealiseerd kunnen worden. Met de herontwikkeling wordt de kwaliteit van het gebied verbeterd. Het perceel blijft een groene uitstraling behouden, maar de kwaliteit van het groen wordt verbeterd.
4.4 Regionaal Beleid
Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek hebben in 2005 gezamenlijk een regiovisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig al grotendeels verwoord bij de beschrijving van het streekplan. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor de gemeente Voorst is verder van belang de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'.
4.5 Lokaal Beleid
Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) staat aan de basis van dit bestemmingsplan. Er wordt een visie gegeven op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst.
Visie op wonen
De Visie op wonen is een integrale woonvisie die een kwalitatieve vertaling geeft van het in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst gegeven woningbouwprogramma. De belangrijkste ambities van de visie zijn: het instandhouden van het landelijke karakter, het streven naar leefbare wijken en kernen met een goede ruimtelijke kwaliteit, het bevorderen van een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling, het zo lang mogelijk optimaal functioneren van iedere burger in een zelfgekozen woning en woonomgeving en het betrekken en betrokken zijn bij de volkshuisvesting.
Van het totale woningbouwprogramma van de gemeente Voorst wordt ingezet op een aandeel van 40% bereikbare, 35% middeldure en 25% dure woningen. Deze aandelen gelden voor het gehele programma en niet per project of complex. Dit bestemmingsplan past binnen de kaders van de Visie op wonen.
De huidige woning aan de Binnenweg 31 in Twello behoort tot het dure segment. Deze woning zal worden gesloopt. Daarvoor in de plaats komen twee nieuwe woningen, beide in het dure segment. Per saldo wordt dus één woning in het dure segment aan de woningvoorraad toegevoegd. Met de initiatiefnemer is overeengekomen dat hij hiervoor een vereveningsbijdrage levert. Hierdoor voldoet het gehele plan aan het KWP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Binnenweg 29
De Binnenweg 29 is het linker/westelijk deel van de oorspronkelijke kavel. In lijn met de naastgelegen woningen, ligt de woning net als de andere vrijstaande woningen op enige afstand van de weg en op een kleine terp. Deze herhaling zorgt voor eenheid in de straat. Het tuinontwerp en de eenvoud van het ontwerp waarborgen het rustieke, groene karakter van het kavel.
De woning heeft zijn hoofdverblijfruimtes in een paviljoensdeel. Dit paviljoensdeel is zo gepositioneerd op de kavel, dat vanaf het eind van de ochtend tot zonsondergang, wanneer de woning het zwaartepunt van zijn bewoning kent, de zon optimaal zijn licht en warmte kan afgeven. Hierdoor kan zo goed als energieneutraal gebouwd worden. Ook de tuinbeleving wordt versterkt door deze positionering.
Naast de keuze voor een oostelijke positionering op de kavel, zorgen ook de bomenlijn aan de zuidwestkant van de kavel samen met het wandelpad voor een natuurlijke scheiding tussen de traditionele arbeiderswoningen en de moderne villa’s, waardoor deze makkelijker naast elkaar gepositioneerd worden. Doordat slechts een klein deel van de woning de hoogte ingaat, blijft gevoelsmatig en visueel voldoende ruimte tussen de woningen aanwezig en wordt het solistische karakter van de vrijstaande villa’s aan de Binnenweg gewaarborgd.
De horizontale lijn van het paviljoensdeel creëert een visuele horizon, die optisch de breedte van de kavel versterkt. De woning wordt luchtig gehouden door veelvuldig gebruik van grotere glasoppervlakken.
De moderne villa wordt gebouwd met massief hout, en er zal zoveel veel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame materialen.
Het kleurgebruik is gestoeld op grijstinten uit de natuur, zoals vergrijst hout. Om het huis niet geheel weg te laten vallen in de omgeving en meer aan te sluiten bij de woningen in de straat zullen bepaalde delen worden benadrukt door het gebruik van een contrasterende kleur, bijvoorbeeld houtskoolzwart, roestbruin of helder wit.
Hieronder wordt een impressie van de woning weergegeven.
5.2 Binnenweg 31
De Binnenweg 31 is het rechter/oostelijk deel van de oorspronkelijke kavel. De afmetingen van het perceel zijn ca. 35.5 x 90.0 m. en wordt aan de voorzijde ontsloten aan de Binnenweg, Een straat met een “laanachtig” karakter. Het perceel is gelegen in een serie van ruime kavels met vrijstaande bebouwing. De Binnenweg wordt aan de zuidzijde begeleid door een bomenrij.
Een opvallend kenmerk van deze plek is, dat het maaiveld vanaf het midden van het perceel, in westelijk richting oploopt, ca. 0.60 m. Aan de achterzijde is er de mogelijkheid om de kavel via het Penninkslaantje te bereiken. De achterzijde van de kavel, welke op het noorden is georiënteerd wordt direct begrensd door een spoorlijn.
Ontwerp
Het licht geaccidenteerde maaiveld is in de woning terug te vinden. Er zijn verschillende niveaus te onderscheiden, die op maaiveld niveau met elkaar in open verbinding staan en op een natuurlijk wijze het maaiveld volgen.
De woning is afgedekt met een platdak, echter door een losse positionering van de verschillende programma onderdelen, met name ook in de hoogte, ontstaat er een interessante plastiek, die de afmetingen van het totale volume relativeert en het ontwerp daarmee verankerd, in schaal/korrelgrootte, in zijn omgeving.
De entree is vormgegeven als een dubbel hoge ruimte, waardoor contact met de overloop mogelijk is. Vanaf deze ruimte kan op hetzelfde niveau de werkkamer en bijkeuken berging worden bereikt.
Het geringe hoogteverschil in het terrein, wordt in de woning gevolgd. Vanuit de entree gaat men met een aantal treden naar de eetkamer, waar plek is voor een grote eettafel. De oostelijke gevel van de entree is zodanig uitgevoerd met een grote glaspartij, dat in de ochtend ook direct daglicht de eetkamer binnen kan vallen. Deze ruimte vormt het centrale plein van de woning.
Op de verdieping zijn wederom twee niveaus te onderscheiden. Op het eerste niveau bevindt zich de ouderslaapkamer met een eigen badkamer en inloopkast. Deze ruimtes zijn gelegen aan de achterzijde van de woning. Op het tweede niveau bevinden zich de kinderkamers, badkamer en techniekruimte.
De woning zal worden opgetrokken in wit stucwerk afgewisseld met grote raampartijen en houten vlakken, voor een maximale beleving van licht, lucht en ruimte. Hiermee krijgt het woonhuis een karakter passend in de serie van vrijstaande woningen aan de Binnenweg.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de woning.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie en verkeer en parkeren behandeld. Als er onderzoeken zijn uitgevoerd, dan worden de betreffende onderzoeksresultaten hieronder beknopt weergegeven.
6.2 Milieu
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem(verontreiniging) en milieuzonering.
6.2.1 Geluid railverkeer
In november 2011 is door Munsterhuis Geluidsadvies B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting berekend ten gevolge van het railverkeerslawaai van het traject Apeldoorn – Deventer ter plaatse van een nieuw te bouwen twee onder één kap woning en een vrijstaande woning gelegen aan de Binnenweg 29 en 31 in Twello. Het doel van het onderzoek was het bepalen van de geluidbelasting, als gevolg van het railverkeer, ter plaatse van de nieuwbouwlocatie.
Inmiddels zijn de plannen gewijzigd en worden er twee vrijstaande woningen gebouwd, in plaats van één vrijstaande woning en een twee onder één kap woning, maar de conclusies zijn hetzelfde:
- De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt ten gevolge van het railverkeer, ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen, overschreden. Hiervoor dient daarom, na afweging van maatregelen, een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden. De hogere grenswaarde die aangevraagd dient te worden bedraagt 57 dB;
- de grenswaarde van 53 dB voor de toetsing van het bouwbesluit ter plaatse van de twee woningen wordt overschreden. Daarom zijn er aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB ten gevolge van railverkeerslawaai in de verblijfsgebieden in de woningen te kunnen voldoen. Rekening zal moeten worden gehouden met het railverkeerslawaai spectrum.
De conclusie van het onderzoek is dus dat het plan akoestisch gezien mogelijk is, mits er hogere waarden verleend worden. Het onderzoek is te vinden in Bijlage 1.
6.2.2 Geluid wegverkeer
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km per uur.
De planlocatie is gelegen binnen de zone van de binnenweg, waardoor een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Door Bijvoets Bouw en Geluidsadvisering is op 6 mei 2014 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (werknummer 14.075). Het rapport is in bijlage 2 bijgevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een hogere waarden dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In onderstaande tabel staan voor beide woningen de meetgegevens.
Overzicht berekende geluidbelasting Lden Binnenweg | ||||||
Woningnr | puntnummer | verdieping | hoogte (Hw) | incl. aftrek | overschrijding | Ga;k |
29 | 1 en 2 | beg. gr | 1.5 | 51 | 3 | 23 |
29 | 2 | 1e verdieping | 4.5 | 51 | 3 | 23 |
31 | 5 | beg. gr | 1.5 | 48 | - | 20 |
31 | 5 | 1e verdieping | 4.5 | 49 | 1 | 21 |
De geluidbelasting bedraagt maximaal 51 en 49 dB op de woningen nrs. 29 respectievelijk 31 waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB in “binnenstedelijk gebied” wordt niet overschreden. Hogere waarden worden alleen verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen die voldoen aan zogenaamde ontheffingscriteria.
- De Wet geeft een aantal hoofdcriteria (overwegingen) voor het mogen toepassen van de hogere waarde, er moet onderzoek gedaan zijn waaruit blijkt dat de hogere waarde noodzakelijk is om het plan mogelijk te maken;
- Uit het onderzoek moet blijken dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard).
Bronmaatregelen
Het geluid door een voertuig wordt veroorzaakt door motor- en bandengeluid. In de loop der jaren zijn voertuigen, met name vrachtwagens veel stiller geworden, daar is in de rekenmethode al rekening mee gehouden. De verwachting is dat voertuigen in de toekomst nog stiller worden. Door toepassing van de zgn. tijdelijke aftrek wordt daar rekening mee gehouden. De initiatiefnemer van het bouwplan ten behoeve waarvan dit akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd heeft geen invloed op het reduceren van het motor- en bandengeluid aan het voertuig. Wel is het mogelijk een reductie te krijgen op het bandengeluid door aanpassing van het wegdektype. In de onderstaande tabel staan de reducties van een aantal stillere wegdekken bij snelheden van 50 km/uur t.o.v. DAB waar mee is gerekend.
Het aanbrengen van stil asfalt levert een reductie op van ruim 2 dB waar mee op nr. 29 nog een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats vindt. De kosten van het toepassen van stille wegdekken bedragen bij een prijs van ±€ 60,-/m2 excl. BTW en een oppervlakte van ca. (80 x 6 = 480 m2) € 29.000,- excl. BTW. De wegbeheerder zal niet instemmen voor de aanpak van een klein wegdeel omdat dit onderhoudstechnisch en bij de gladheidbestrijding tot problemen leidt. Stil asfalt over een korte lengte kan uit civieltechnisch oogpunt niet wordt verlangd.
Vergroten afstand
Door een grotere afstand tussen de gevels en de weg ontstaat een lagere geluidbelasting. Voor een significante afname van 2 dB moet de afstand ±50% worden vergroot. Het gaat dan om grote afstanden waar geen ruimte voor is. Kleine verschuivingen hebben geen significant effect.
Overdrachtsmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen (geluidschermen, wallen,) langs de weg(en) zijn niet reëel en/of effectief. Voor voldoende effect moet een scherm over een grote lengte zijn aangebracht en met voldoende hoogte (>5 m) om ook de bovenste bouwlaag af te schermen. Bovendien is een scherm uit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst en zijn de kosten onevenredig hoog.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het verlenen van een ontheffing voor de hogere waarden het meest logisch is. In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. Aan de voorwaarde dat moet worden gestreefd dat er tenminste één geluidluwe gevel aanwezig is wordt voldaan, de zijgevels liggen geluidluw zowel voor weg- als railverkeerslawaai.
6.2.3 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekent als de 'Wet luchtkwaliteit').
In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, stikstofoxiden worden voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen.
Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
De locatie is daarnaast niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit of fijnstof worden overschreden.
Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling. De notitie Luchtkwaliteit Binnenweg 31 (Lycens Milieu & Ruimte, nr. 2011.0268, datum 21-01-2011) is te vinden in Bijlage 3.
6.2.4 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Beleidsvisie externe veiligheid
In juni 2010 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op bedrijventerreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de bedrijventerreinen. Het invloedsgebied mag niet over een woongebied of gemengd gebied komen te liggen. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Voor de onderzoeksresultaten is gebruik gemaakt van de gegevens van de paragraaf externe veiligheid behorende bij het bestemmingsplan 'Twello Noordoost'. Onderhavig plangebied ligt midden in het plangebied van het bestemmingsplan 'Twello Noordoost'.
Binnen het plangebied zijn twee transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig die vallen onder de regelgeving van het RNVGS, te weten de N344 Rijksstraatweg en de spoorlijn Apeldoorn-Deventer.
Het Projectbureau externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de herziening van het bestemmingsplan Twello Noordoost in de risicobronnen. In de bijlage van de toelichting is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. Het betreft de Notitie toetsing Externe Veiligheid met kenmerk DOS-2012-525989, d.d. 16 november 2012.
Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat er in of nabij het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar die gelegen is over bestaande of geprojecteerde kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Het groepsrisico ten gevolge van de risicobronnen binnen het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van één extra woning. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan niet in betekenende mate toe.
Conclusie
De externe veiligheid heeft geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
6.2.5 Bodem
In verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of - en zo ja welke - kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Om dit goed te kunnen beoordelen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Door de resultaten uit het bodemonderzoek kan worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem overeen komt met de toekomstige functie: wonen. De gemeten licht verhoogde gehalten grond en het grondwater vormen geen belemmering voor de geplande nieuwbouw en geven geen aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek.
Conclusie
Er is geen bezwaar tegen de voorgenomen bouwactiviteiten op de locatie. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4.
6.2.6 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Omdat met het voorliggende bestemmingsplan de voor hinder gevoelige functie 'wonen' aan het plangebied wordt toegevoegd, heeft Lycens Milieu & Ruimte een QuickScan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd, om te onderzoeken of hiermee geen bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.
Conclusie
Het plangebied maakt deel uit van een woongebied. In de directe omgeving bevinden zich daardoor weinig bedrijven. De zwaarste bedrijven van Twello (categorie 4) zijn gesitueerd op het industrieterrein. Het plangebied is ver buiten de hindercontouren van deze bedrijven gelegen. De hinder contouren van alle categorieën lager dan 4 zijn maximaal 100 meter. Om die reden is een gebied van 100 meter rond het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van bedrijven. Geconstateerd is dat binnen deze straal enkel woonfuncties aanwezig zijn, waardoor met de bouw van de twee woningen geen omliggende bedrijvigheid in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. De planvorming zorgt dus ook op dit punt niet voor belemmeringen. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5.
6.3 Waterparagraaf
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Watertoets
Lycens Milieu & Ruimte B.V. heeft een watertoetsdocument opgesteld in het kader van de ruimtelijke procedure met betrekking tot het plan Binnenweg 31 in Twello. Vanwege het te realiseren dakoppervlak en verharding moeten voorzieningen worden gecreëerd voorhemelwaterberging voor beide woningen. Er is gebleken dat in het gebied de infiltratiecapaciteit van de bovengrond voldoet waardoor infiltratie in de bodem goed mogelijk wordt geacht. Zekerheidshalve wordt geadviseerd om een overstort op de riolering toe te passen zodat bij onverhoopt kortstondig ongewenst hoge grondwaterstanden overtollig grondwater op de riolering kan worden afgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De aanpassingen van de waterhuishouding voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer. Het plan heeft een positief effect op de waterkwantiteit. De beoordeling op het gebied van waterkwaliteit is eveneens positief. Op basis van de huidige bekende gegevens is er voldoende ruimte en zijn er voldoende mogelijkheden om de berging op eigen terrein te realiseren. Het watertoetsdocument is opgenomen in Bijlage 6.
6.4 Flora En Fauna
Op grond van de Flora- en Faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
Daarom is een QuickScan natuurwaardenonderzoek Flora- & Faunawet en voortoets natuurbeschermingswet uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. Hieronder is dit onderzoek samengevat, het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.
Samenvatting onderzoek
Om te kunnen bepalen of er sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’ en de voorgenomen sloop van de huidige woning in overeenstemming is met de geldende natuurbeschermingswetten dient onder andere onderzocht te worden of de voorgenomen activiteit past binnen de regels van de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. Om deze beoordeling mogelijk te maken dient er een onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren, alsmede nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten die door de realisatie van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Tevens dient onderzocht te worden of voorgenomen ingreep negatieve gevolgen heeft voor eventuele beschermde natuurgebieden.
Het plangebied is eenmaal onderzocht op 24 oktober 2011 om vast te stellen of er beschermde planten en dieren, nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten aanwezig zijn of dat deze zeer waarschijnlijk aanwezig zijn.
Voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren van soorten van tabel 1 van de Ff-wet geldt een algemene vrijstelling, idem voor soorten van tabel 2, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor alle beschermde soorten geldt de zogenaamde zorgplicht. In de zorgplicht is opgenomen dat alle planten en dieren een intrinsieke waarde hebben en onvervangbaar zijn. De zorgplicht is een fatsoenseis en houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht genomen wordt om in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te beschermen. Er hebben recent vogels in het plangebied gebroed en het is zeer aannemelijk dat deze ook in de komende broedseizoenen in het plangebied zullen gaan nestelen. Bezette vogelnesten zijn strikt beschermd. Om de voorgestelde werkzaamheden uit te voeren binnen de kaders van de Ff-wet dient de beplanting gesloopt te worden buiten de broedtijd. Indien de beplanting gesloopt wordt tijdens de broedtijd, dan is een broedvogelinspectie noodzakelijk om vast te stellen of er bezette vogelnesten in het plangebied voorkomen.
Er is een eekhoorn in het plangebied vastgesteld. Deze soort staat vermeld in tabel 2 van de Ff-wet. Uitvoering van de voorgenomen activiteit heeft echter geen negatief effect op deze soort omdat het leefgebied van deze soort niet wordt aangetast of verstoord door uitvoering van de voorgenomen activiteit (slopen bestaande woning en bouw nieuwe woning). Er zijn geen andere beschermde planten en diersoorten die vermeld staan in tabel 2-3 van de Ff-wet in het plangebied aangetroffen. Het gebouw lijkt op basis van een visuele inspectie ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Uitvoering van de werkzaamheden tast de functionaliteit van beschermde leefgebieden van bepaalde soorten niet aan.
Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Voor het uitvoeren van voorgenomen werkzaamheden hoeft geen ontheffingen of verklaring van geen bedenking te worden aangevraagd.
De onderzoeksresultaten komen grotendeels overeen met de verwachting die voorafgaand aan het veldonderzoek op basis van bronnenonderzoek en een landschappelijke analyse is opgesteld.
6.5 Archeologie
In oktober 2011 heeft MUG Ingenieursbureau in opdracht van Hamaland Advies een archeologisch booronderzoek uitgevoerd op een locatie aan de Binnenweg 31 te Twello, gemeente Voorst (GE). De aanleiding tot het onderzoek wordt gevormd door de toekomstige herinrichting van de onderzoekslocatie. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 9. Hieronder is het rapport kort samengevat.
Voorafgaand aan het inventariserend veldonderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten hiervan kent de onderzoekslocatie een brede archeologische verwachting. Er kunnen diverse vondstcomplexen worden aangetroffen (met name vuursteenvindplaatsen, nederzettingen en grafvelden) uit de periode laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. In de onderzoekslocatie is sprake van een esdek, dat is gevormd in de late middeleeuwen. Eventuele oudere vindplaatsen zijn onder dit esdek mogelijk goed bewaard gebleven. Vanwege de hoge verwachtingswaarde en trefkans is een vervolgonderzoek – karterende fase geadviseerd.
Het karterend booronderzoek is uitgevoerd op donderdag 9 november 2011. Het karterend veldonderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen. Verder dient de aan- of afwezigheid van vindplaatsen te worden vastgesteld. Hierbij dienen de volgende onderzoeksvragen te worden beantwoord.
Vraag 1. Wat is de lokale geomorfologische en bodemkundige opbouw?
Vraag 2. Is er sprake van een intact bodemprofiel? Zijn er in dit verband kansrijke en kansarme zones
aanwezig?
Vraag 3. Zijn er archeologische indicatoren aanwezig?
Vraag 4. Is er sprake van een (of meerdere) vindplaats(en)?
Vraag 5. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens?
In totaal zijn er elf boringen gezet. Tijdens het veldonderzoek zijn enkeerdgronden met daaronder een podzolprofiel aangetroffen. In de onderzoekslocatie is in verschillende mate sprake van bodemverstoring. In vier boringen is onder het esdek een restant van de oorspronkelijke podzolbodem aanwezig, in de vorm van de onderkant van de B-horizont (boring 1, 5, 10 en 11). De zone rondom deze boringen kan worden aangemerkt als kansrijk. In de overige boringen (2 t/m 4 en 7 t/m 9) is in het geheel geen podzolbodem meer aanwezig, en reikt de verstoring tot in de top van de C-horizont. In boring 6 is een demping aangetroffen. Hoewel de bodem in de gehele onderzoekslocatie is verstoord kunnen de boringen waarin de podzolbodems nog deels intact is worden aangemerkt als het meest kansrijk. In deze boringen kunnen vindplaatsen in de top van de C-horizont nog intact zijn.
Alle boorkernen zijn geïnspecteerd op de aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren door middel van het zeven van in een metalen zeef met een maaswijdte van 4 mm. Het opgeboorde materiaal is per afzonderlijke horizont gezeefd. In boring 1 zijn in de bovenste 150 cm van het bodemprofiel, in het esdek, twee fragmenten witbakkend industrieel aardewerk aangetroffen (datering na 1850 na Chr.). In boring 11 is in het esdek een fragment steenkool aangetroffen, die gerelateerd kan worden aan de nabijgelegen spoorlijn. Alle archeologische indicatoren betreffen zogenaamde losse vondsten, die niet te relateren zijn aan een vindplaats.
Conclusie
De onderzoekslocatie ligt in een dekzandgebied, op een dekzandrug met een esdek. Voorafgaand aan de vorming van het esdek zijn er in de top van het dekzand podzolbodems ontstaan. Op basis van de resultaten van het eerder uitgevoerde bureauonderzoek kent de onderzoekslocatie een brede archeologische verwachting. Er kunnen diverse vondstcomplexen worden aangetroffen (met name vuursteenvindplaatsen, nederzettingen en grafvelden) uit de periode laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Door middel van het onderhavige karterend onderzoek is de verwachting getoetst en is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen vastgesteld.
Samenvattend kunnen de vragen uit de inleiding als volgt worden beantwoord.
Vraag 1. Wat is de lokale geomorfologische en bodemkundige opbouw?
De onderzoekslocatie ligt op een dekzandrug met een oud bouwlanddek (esdek). Tijdens het veldonderzoek zijn enkeerdgronden met daaronder een podzolprofiel aangetroffen.
Vraag 2. Is er sprake van een intact bodemprofiel? Zijn er in dit verband kansrijke en kansarme zones aanwezig?
In de onderzoekslocatie is in verschillende mate sprake van bodemverstoring. In vier boringen is onder het esdek een restant van de oorspronkelijke podzolbodem aanwezig: de onderkant van de B-horizont (boring 1, 5, 10 en 11). De zone rondom deze boringen kan worden aangemerkt als kansrijk. In de overige boringen (2 t/m 4 en 7 t/m 9) is in het geheel geen podzolbodem meer aanwezig, en reikt de verstoring tot in de C-horizont. In boring 6 is een demping aangetroffen. Hoewel de bodem in de gehele onderzoekslocatie is verstoord kunnen de boringen waarin de podzolbodems nog deels intact is worden aangemerkt als het meest kansrijk. In deze boringen kunnen vondsten en sporen in de top van de C-horizont nog intact zijn.
Vraag 3. Zijn er archeologische indicatoren aanwezig?
In boring 1 en 11 zijn in het esdek archeologische indicatoren aangetroffen uit de periode nieuwe tijd C (aardewerk en steenkool).
Vraag 4. Is er sprake van een vindplaats?
Nee, er is geen vindplaats aangetroffen. De archeologische vondsten betreffen zogenaamde losse vondsten.
Vraag 5. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens?
Ja, zowel de geomorfologische als bodemkundige situatie komt overeen met het verwachtingsmodel. Er is echter sprake van een hoge mate van bodemverstoring. In vier boringen was de bodem nog enigszins intact. Er zijn in de intacte zones echter geen vindplaatsen aangetroffen
Aanbeveling
In de onderzoekslocatie is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen vastgesteld door middel van een karterend booronderzoek. In de zones waar een deels intact bodemprofiel aanwezig is, is geen vindplaats aangetroffen. Door middel van de gehanteerde onderzoeksmethode is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen in voldoende mate vastgesteld. De kans op het aantreffen van nog onontdekte vindplaatsen wordt als laag ingeschat. Er wordt daarom geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het college neemt de aanbevelingen uit dit rapport over.
6.6 Verkeer En Parkeren
De Binnenweg is uitgevoerd als een asfaltweg met fietsstrook aan de ene zijde en een vrijliggend fietspad aan de andere zijde. De Binnenweg ligt binnen de bebouwde kom van Twello. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige invloed hierop. De ontsluiting van de huidige woning vindt al plaats op de Binnenweg, door de nieuwe ontwikkeling komt hier één ontsluiting voor de tweede woning bij. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost.
6.7 Economische Uitvoerbaarheid
6.7.1 Grondexploitatie
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het voorliggende plan voorziet in een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.12 Bro
Voor de realisatie van dit plan hoeft door de gemeente Voorst geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. De gemeente Voorst sluiten met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin de gemeentelijke kosten worden vergoed. Hierbij dient vermeld te worden dat de gemeente Voorst alleen medewerking verleend aan het initiatief als de bijbehorende exploitatie voor de initiatiefnemer niet negatief is. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd
6.7.2 Planschade
Volgens vast beleid van de gemeente Voorst wordt ten aanzien van ruimtelijke projecten waaruit tegemoetkoming in schade (planschade) kan voortvloeien, altijd een overeenkomst in tegemoetkoming in schade afgesloten danwel wordt een passage in de anterieure overeenkomst opgenomen. In dit geval is in de anterieure overeenkomst een passage opgenomen. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eventuele tegemoetkoming in schade betaald wordt door de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
7.2 Planregels
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
7.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt enkel de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie' voor.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
7.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
7.2.4 Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
7.3 Bestemmingen
7.3.1 Wonen
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwregels
Binnen de bestemming 'Wonen' is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf, de aanduiding tuin en bij diepe percelen eventueel een gedeelte op het achtererf zonder aanduiding. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan. Het aantal woningen mag het aangegeven aantal per bouwperceel niet overschrijden.
Bouwvlak
De maat van de nieuwe woning wordt bepaald door de afmeting van het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte.
Binnen het bouwvlak van de nieuwe woning kunnen ook bijgebouwen opgericht worden, waarbij dezelfde goot- en bouwhoogte van toepassing zijn. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht.
Erf
De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen mits de bestaande hoogte niet meer is. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de kaart op te nemen.
De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 100 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de 50% niet overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.
Tuin
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.
Andere bouwwerken
Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 30 m² bedragen.
Zwembad
In het bestemmingsplan is een aparte regeling opgenomen voor het realiseren van een zwembad. Middels de aanduiding zwembad, wordt het mogelijk gemaakt een zwembad op de percelen te realiseren. De oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
- er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
- er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
- het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
- de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
voorwaardelijke verplichting
Binnen deze bestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bouwmogelijkheden die door dit bestemmingsplan ontstaan, zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. Binnen 3 jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor de nieuwe woningen, dient namelijk uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg van de tuinen. Hierbij moet rekening gehouden worden met de in de bijlage 2 van de regels opgenomen uitgangspunten voor het opstellen van een groenplan. Het groenplan moet tevens worden goedgekeurd door de gemeente.
Wordt aan deze voorwaardelijke verplichting niet voldaan, dan is het gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Wonen' in strijd met de bestemming.
7.3.2 Waarde - Archeologie
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er een archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
7.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
7.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
7.4.2 Afwijking
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Vooroverleg Artikel 3.3.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Het waterschap en de provincie Gelderland worden in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
8.2 Inspraak
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzen fase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf [dd-mm-jjjj] zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er wel/geen zienswijzen ingediend. PM