Veilingterrein, Twello
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 14-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Veilingterrein, Twello met identificatienummer NL.IMRO.0285.171027-VS00 van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 ambulante handel:
de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;
1.9 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;
1.14 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veel kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van een (bedrijfs)woning waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/ bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.17 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risic0 c.q. een risicoafstand is bepaakd, waarmee rekening gehouden moet worden;
1.18 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 calamiteit:
een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt
1.29 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten, caravans, keukens, badkamers, landbouwwerktuigen, tuincentra, grove bouwmaterialen, alsmede bouwmarkten;
1.32 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.33 dove gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering -conform NEN 5077- die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), almede een bouwkundige constructie waarin allen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.34 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;
1.35 evenemententerrein:
terrein voor periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die gericht zijn op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders;
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.37 geluidszoneringsplichtige inrichtingen
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.38 geluidsgevoelige bestemming
een bestemming waaraan ingevolge de Wet geluidhinder bijzondere bescherming wordt geboden door middel van normstelling met betrekking tot de aanvaardbare geluidsbelasting.
1.39 kantine:
bij de sportvoorziening behorende horeca, niet zijnde zelfstandige horeca, uitsluitend ten dienste van de gebruikers van de sportvoorziening;
1.40 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.41 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.42 landschapswaarden:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.43 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.44 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.45 mantelzorg:
llangdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.46 openbaar gebied:
de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;
1.47 overige gebouwen:
al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;
1.48 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.49 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
1.50 recreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.51 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.52 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.53 vliesgevel:
Een geluidscherm die aan het gebouw is bevestigd met als doel de geluidbelasting op de daadwerkelijke gevel van het gebouw te verlagen tot onder de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
1.54 vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.55 voorgevel:
de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.56 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;
1.57 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.58 zorgwoning:
een woning voor de huisvesting van één of meer personen voor wie in het kader van de algemene dagelijkse levensverrichtingen professionele hulp of begeleiding nodig is van huishoudelijke, sociale, sociaal-medische of medische aard.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 peil:
- 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
ENKELBESTEMMINGEN
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dienstverlening, niet zijnde detailhandel;
- b. kantoren;
- c. maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde kinderdagverblijven en bejaardentehuizen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': wonen, uitsluitend op de verdieping;
- e. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein; - f. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein; - g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water;
3.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) ' mogen de goot- en bouwhoogte maximaal de aangegeven hoogten in meters bedragen;
3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag het bebouwingspercentage maximaal het aangegeven percentage bedragen; - b. Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
2. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstobjecten mag maximaal 6 m bedragen;
3. de bouwhoogte van solitaire vlaggenmasten mag maximaal 8 m bedragen;
4. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen;
5. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken gelegen buiten gronden met de aanduiding 'bouwvlak' mag maximaal 20 m² bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Bouwwerken mogen overeenkomstig de in lid 1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, nadat het definitieve terreininrichtingsplan (materialisering, beplanting en parkeren) schriftelijk is goedgekeurd door de gemeente, met als doel een goede landschappelijke inpassing te garanderen.
- b. Het gebruik van de in lid 3.1 bedoelde bouwwerken is uitsluitend toegestaan, indien het terrein binnen 2 jaar wordt ingericht conform het definitieve inrichtingsplan.
- c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid b genoemde termijn, waaraan het bevoegd gezag voorwaarden kan stellen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2 onder a sub 1 om gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak te bouwen, waarbij de bouwgrens met maximaal 1 m wordt overschreden, mits:
- 1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- 2. er geen belemmeringen zijn vanuit milieutechnisch oogpunt.
- b. het bepaalde in lid 3.2 onder a sub 3 om het maximum bebouwingspercentage te verhogen tot 65%, mits:
- 1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- 2. er geen belemmeringen zijn vanuit milieutechnisch oogpunt.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage archeologische verwachting.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
- c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
5.1 geluidzone - spoor
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen van het woon- en leefmilieu ten aanzien van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting en gelden de volgende regels:
- a. de realisatie van een geluidgevoelige bestemming die gedurende het gehele etmaal wordt gebruikt, is niet toegestaan zonder toepassing van een dove gevel of vliesgevel;
- b. een op grond van de hoofdbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het spoor van de gevels van dit geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende waarde of een reeds verkregen hogere grenswaarde.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Parkeren
- a. Gronden en bouwwerken overeenkomstig de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsomschrijvingen mogen uitsluitend gebruikt worden, wanneer is aangetoond dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
- b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning voor het afwjken van het bepaalde onder a indien op een andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
7.2 Gebruik in strijd met de bestemming
Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een risicovolle inrichting.
7.3 Strafbepaling
Overtreding van het in het tweede lid bepaalde is een strafbaar feit.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingen
- a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
3. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd;
4. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- - aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt. - b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
3. de sociale veiligheid;
4. de verkeersveiligheid.
8.2 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie
afgeweken worden voor de vestiging van bedrijven:
- a. welke niet zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of;
- b. bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie;
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot milieucategorie 1 welke zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. - b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Veilingterrein, Twello.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Een structureel dalend aantal leerlingen vormde de dreiging van een scenario van het verdwijnen van het voortgezet onderwijs aanbod van het Veluws College in Twello. Aanleiding voor partijen om een constructief overleg te starten om, rekening houdende met risico's en kansen voor partijen, naast uitbreiding van het bestaande onderwijsaanbod, vervangende nieuwbouw voor het Veluws College op een andere locatie in Twello te onderzoeken. Het veilingterrein, gelegen tussen de Veilingstraat, Domineestraat en de spoorlijn Apeldoorn-Deventer, kwam daarbij als meest geschikte locatie naar voren voor een nieuw schoolgebouw, mede vanwege de ligging nabij het station.
In september 2011 heeft de gemeente de notitie Stedenbouwkundige uitgangspunten voor herontwikkeling van het veilingterrein vastgesteld. Deze notitie is vrijgegeven voor inspraak door omwonenden en andere belangstellenden. In de Veilinghal is een inloop- en informatieavond gehouden. Naar aanleiding van de reacties is in het najaar 2011 een aanvullende studie gedaan naar de locatiekeuze voor de school op het oostelijk of westelijk terreindeel. De gemeente heeft in december 2012 gekozen voor situering van de school aan de westzijde (stationzijde) van het veilingterrein (Model A uit de notitie Stedenbouwkundige uitgangspunten) en dat als basis te hanteren voor het op te stellen bestemmingsplan. Het aspect verkeersveiligheid heeft bij deze keuze de doorslag gegeven. Het westelijke terreindeel is gunstiger gelegen ten opzichte van de spoorwegovergang en ook ten opzichte van het station.
Voor de invulling van het oostelijk terreingedeelte wordt gedacht aan een kantoorfunctie, dienstverlening of maatschappelijke voorzieningen in combinatie met wonen op de verdieping.
Om deze nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen tegen het centrumgebied van het dorp Twello. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het spoortraject Apeldoorn-Deventer, aan de oostkant door de Domineestraat, aan de zuid- en westzijde door de Veilingstraat. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven met daarop de contouren van het oude veilinggebouw. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Twello, sectie B, nummer 7580. Figuur 1.3 laat de ligging van het plangebied in het dorp Twello zien.
Figuur 1.2 Globale ligging plangebied met daarop de contouren van het voormalig veilinggebouw
Figuur 1.3 Ligging plangebied in de omgeving
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
In de huidige situatie is in het plangebied gelegen in het bestemmingsplan “Twello Centrum Veilingterrein”. Dit plan is vastgesteld op 24 oktober 1988 en onherroepelijk geworden bij Koninklijk Besluit van 19 juli 1990. In het vigerende bestemmingsplan ligt het plangebied in de bestemming “Kernfunctiegebied (uit te werken art. 11 WRO)". Binnnen deze bestemming zijn publieksvoorzieningen toegestaan (met uitzondering van winkels), kantoren, woningen en woongebouwen met bijbehorende infrastructuur zoals straten, pleinen en parkeervoorzieningen. De bebouwing mag uit maximaal 4 bouwlagen bestaan en de maximale bouwhoogte bedraagt 20m. Om de nieuwbouw op het veilingterrein mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan toegelicht. De uitvoerbaarheid van de plannen wordt beschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de planregels is te vinden in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 ten slotte wordt de doorlopen procedure van inspraak en overleg toegelicht.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 De Ruimtelijke Structuur
Het veilingterrein ligt op een beeldbepalende locatie in Twello. Het ligt langs twee belangrijke verkeersroutes. Met de lange zijde grenst het terrein aan de spoorlijn Apeldoorn-Twello. Het ligt op korte afstand van het station. De korte zijde van het terrein ligt aan de Domineestraat, die samen met de in het verlengde liggende H.W. Iordensweg een hoofdverbinding vormt met de Rijksstraatweg. Bij het veilingterrein sluit de verkeersring van het centrum aan op deze hoofdverbinding. Gevoelsmatig hoort het terrein nog bij de dorpskern, die aan deze zijde opvallend groen oogt door de hoge bomen van het Domineesbosje. Het veilingterrein verenigt de drukste en de meer rustieke kanten van het dorp. De centrumring heeft zich ontwikkeld tot een vestigingsplaats voor publieksaantrekkende functies zoals een station, medisch centrum, grotere winkels en kantoren.
De aangrenzende hoofdweg Domineestraat- H.W.Iordensweg valt op door zijn groene karakter. Dat is niet alleen te danken aan de landgoederen en de laanbeplanting die nog over is. Er is veelal sprake van vrijstaande bebouwing met relatief diepe voortuinen. Slechts bij enkele grotere panden is het voorerf geheel verhard. Bij basisschool De Wingerd dient het als speelplaats, bij bedrijfspanden als parkeerterrein. Juist tegenover het veilingterrein zijn bij enkele bedrijfspanden de voortuinen omgezet in parkeerplaatsen. Het groene voorerf leent zich vooral voor villa's en woonhuizen, minder voor publieksaantrekkende functies.
2.2 Aanwezige Bebouwing
Op het veilingterrein was zoals al eerder genoemd, een veilingcomplex aanwezig, bestaande uit een veilinghal en bijbehorende bebouwing. Dit veilingcomplex stond geruime tijd leeg en is in april-mei 2014 gesloopt. Figuur 2.1 tot en met 2.4 geven een beeld van de locatie voordat de sloop plaatsvond. In de huidige situatie is geen bebouwing op het terrein meer aanwezig.
Figuur 2.1 Zijaanzicht voormalig Veilinggebouw vanaf de Veilingstraat
Figuur 2.2 Vooraanzicht voormalig Veilinggebouw vanaf de Domineestraat
Figuur 2.3 Zicht vanaf de Veilingstraat op het voormalig Veilingcomplex
Figuur 2.4 Zicht vanaf de Domineestraat op de parkeerplaats met op de achtergrond de kantoorruimte
2.3 Cultuurhistorie
Onderstaande kaartuitsnedes uit de perode 1850-1988 (Bron: stedenbouwkundige uitgangspunten veilingterrein Twello, 2011) laten de ontwikkeling van het terrein zien waarop de naam Hemelrijk staat gedrukt. In andere bronnen wordt het groenomzoomde perceel ten westen van de Domineestraat de Klokkenkamp genoemd. Een kamp is een door hagen en hakhout begrensde akker. De stip geeft de locatie van het voormalig veilinggebouw aan. De Klokkenkamp is vanaf 1967 tot in de jaren '90 zetel geweest van de openbare Mavo. Het groen in de omgeving van het veilingterrein blijkt een lange geschiedenis te hebben.
Figuur 2.5 Links een kaart uit 1850. De Klokkenkamp in ongeschonden staat. Midden tussen de Domineestraat en de Kletterstraat (nu: Stationsstraat loopt een kerkplad, de Klokkenkampsweg. Rechts een kaart uit 1905, de spoorweg snijdt de Kokkenkamp doormidden.
Figuur 2.6 Links een kaart uit 1957. Op het terrein van Villa Nova is een nieuw veilinggebouw gebouwd. Rechts een kaart uit 1988, het veilingcomplex heeft zijn maximale omvang bereikt (Bron: Stedenbouwkundig uitgangspunten, A. Habets, sept. 2011).
Het veilingcomplex bestond uit een samenstel van gebouwen van verschillend bouwjaar. De Coöperatieve Veilingvereniging Deventer en Omstreken werd in 1907 opgericht en startte in een houten loods aan het spoor. In 1927 werd de veiling uitgebreid met een stenen loods en in 1935 nogmaals. Het kantoor aan de oostzijde dateert van 1939. Tussen hal en kantoor bevond zich de mijnzaal. De veiling kreeg een eigen aansluiting op de spoorlijn. Haar grootste omvang bereikte de veiling na de Tweede Wereldoorlog. Op het nabijgelegen terrein van landgoed Villa Nova werden diverse hallen gebouwd, die al weer zijn verdwenen.
Er viel wat af te dingen op de situering van het gebouw. De houten loods uit de begintijd verbrak het visuele verband tussen kerkpad en kerk. Dat gebeurde al decennia voor de opheffing van de spoorwegovergang. In het Twello van honderd jaar geleden was cultuurhistorie bij de dorpsontwikkeling nog geen punt van overweging.
De aanleg van de Veilingstraat in de jaren '90 bracht het gebouw in een nieuwe positie. Niet langer was er een voorkant en een achterkant, het werd een gebouw waar je omheenrijdt. Drie zijden waren blootgesteld aan het zicht vanaf de straat. Daarop was het gebouw niet ingesteld. De Veilingstraat werd aangelegd als bypass voor de dorpskern. Hij was nodig om de kern te ontlasten van het vrachtverkeer van en naar slachterij Dumeco. Zijn zwalkend verloop heeft de weg te danken aan het veilinggebouw waar hij omheen moest. De functie voor het slachthuisverkeer heeft de weg echter niet lang gehad. In 2002 vertrok Dumeco uit Twello. De spoorzijde van Twello Centrum is sinds de jaren '90 behoorlijk veranderd. De veilinggebouwen op het Villa Nova-terrein zijn vervangen door een woonbuurt en een supermarkt. Langs het spoor zijn drie bedrijfsunits gebouwd. De slachterij van Dumeco is vervangen door een nieuwe woonwijk Dumeco en er zijn zowel een treinstation als een busplein gerealiseerd.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Programma
Het plangebied bestaat in feite uit twee delen, het oostelijk en westelijk deel van het veilingterrein. Er is sprake van een beeldbepalende locatie in Twello, daarom is het van belang dat de inrichting van beide plandelen op elkaar wordt afgestemd.
Het westelijke deel: Veluws College
Het gebouw
Op het westelijke deel van het terrein wordt een nieuwe vestiging van het Veluws College gerealiseerd. Het gaat om een middelbare school voor ca. 375 leerlingen. De nieuw te bouwen school heeft een oppervlakten van ca. 2.880m2, verdeeld over twee bouwlagen. Het gebouw sluit qua schaal en omvang aan bij het dorpse karakter van Twello en de omliggende panden. Bij de situering van de school, de fietsenstalling en het parkeren is rekening gehouden met de geluidseisen en beperkingen ten aanzien van de afstand tot het spoor, de Veilingstraat en Domineestraat en de afstand ten opzichte van de bestaande woningen. De school is ontworpen door SP Architecten en Architecten aan de Maas.
Figuur 3.1 en figuur 3.2 geven een impressie van de nieuwe school. De school is georiënteerd op de Veilingstraat. De hoofdentree van de school bevindt zich aan deze zijde.
Figuur 3.1: Impressie school vanaf de Veilingstraat
Figuur 3.2 Impressie school vanaf de stationzijde (Veilingstraat)
Verkeer en parkeren
Op het terrein van het Veluws College worden een 20-tal parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van de school. Hiermee wordt voldaan aan de geldende CROW parkeernormen voor scholen van deze omvang. De verkeersontsluiting van de school voor autoverkeer vindt plaats vanaf de Veilingstraat. Vanaf deze zijde kan het autoverkeer de school op een veilige manier bereiken en is de verkeerssituatie aan de Veilingstraat overzichtelijk. Bevoorrading van de school vindt ook aan deze zijde plaats. Figuur 3.3 en figuur 3.4 geven een impressie van de school vanaf de parkeerplaats op het middenterrein.
Vanuit het aspect van verkeersveiligheid is het van belang dat het fiets- en autoverkeer via gescheiden entrees de school kan bereiken. Achter de school aan de spoorzijde is de mogelijkheid om ruim 350 fietsen en 20 scooters te plaatsen. Deze stalling ligt achter de school aan de spoorzijde om eventuele hinder voor de woningen te vermijden. Er is een langzaam verkeersroute via de westzijde van het terrein naar de fietsenstalling. Een langzaamverkeersroute langs het spoor richting de Domineestraat is qua verkeersveiligheid geen optie. Auto- en fietsverkeer maken gebruik van verschillende toegangen.
Figuur 3.3 Impressie school vanaf de parkeerplaats op het middenterrein
Figuur 3.4 Impressie school vanaf de Domineestraat/ spoorzijde
Terreininrichting
De terreininrichting is gebaseeerd op een ontwerp van Tim van Oosterbos in samenwerking met Rob Aben landschapsarchitectuur. Het schetsontwerp van het schoolterrein gaat uit van een groene setting in de omgeving. De smalle, gebogen paden met boomgroepen in gras aan de Domineestraat stralen een parkssfeer uit. De parksfeer gaat op het schoolterrein over in een sfeer van een groene pleinruimte: boomgroepen aan pleinvormige ruimtes, die met elkaar verbonden zijn. Waar oorspronkelijk de verbinding was tussen het Spiegelbosje en het Domineesbosje, worden de boomgroepen in een hogere dichtheid aangeplant met boomsoorten als berk, eik en beuk. Dichter naar de hoofdentree van de school worden de boomgroepen minder dicht aangeplant en met meer cultuurlijke soorten en/ of meerstammig gekweekte bomen.
Het groene plein krijgt een verharding wat als een tapijt uitgerold is over het schoolplein; een mix van materialen, bij voorkeur restpartijen van leveranciers, fabrikanten en hoveniers, wordt in een uitgedacht lijnenspel aangebracht. Betonstraatstenen en -tegels, straatbakstenen en vlakken van halfverharding wisselen elkaar af.
Het gebouw wordt uitgelijnd op de as van de Veilingstraat. Parkeren is gesitueerd naast de school, uit het zicht en zo ver mogelijk van de Veilingstraat af. In de toekomst kan de parkeervoorziening eenvoudig uitgebreid worden met extra parkeervakken. Wanneer de extra parkeerbehoefte relatief laag is, kan een andere compositie gemaakt worden met meer groen tussen de bestaande parkeerplaatsen, door uitruil van parkeerplaatsen, waardoor de groene pleinruimte gecontinueerd kan worden en weer kan aansluiten op de parksfeer.
Figuur 3.5 Impressie terreininrichting Veluws College
Figuur 3.6 Voorbeeldmaterialisering en beplanting voor het terrein van het Veluws College
Figuur 3.7 Voorbeelden van verblijfsplekken en fietsenstalling in hagen
Het oostelijk terreindeel
Het gebouw
Qua functie is sprake van een gemengde bestemming. Dit houdt in dat zowel dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en wonen (uitsluitend op de verdieping) is toegestaan. Het bouwvlak is wat ruimer neergelegd om enige flexibiliteit te behouden voor de toekomst. Slechts een deel van het bouwvlak mag worden bebouwd, er is een bebouwingspercentage opgenomen. De totale grondoppervlakte bedraagt maximaal 820 m2. Er is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om deze oppervlakte vergroten, mits dit stedenbouwkundig geen bezwaar oplevert. De architectonische en stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn opgenomen in paragraaf 3.2 en in het beeldkwaliteitsplan. Voor geluidsgevoelige functies die gedurende het gehele etmaal worden gebruikt, zoals woningen, geldt dat deze alleen mogen worden gerealiseerd binnen de geluidzone-spoor als dove gevels of vliesgevels worden toegepast. Bij de situering van het bouwvlak is de gevellijn van de bebouwing aan de Domineestraat aangehouden evenals de gevellijn van de school. Ook is rekening gehouden met de beperkingen die gelden ten aanzien van geluid vanaf de Domineestraat, de Veilingstraat en het spoor.
Verkeer en parkeren
Voor het oostelijk terreindeel geldt dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden. Het aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd moet worden is afhankelijk van de functie. In de regels van het bestemmingsplan is dit als voorwaarde opgenomen. Er is voldoende ruimte op het terrein om dit op een goede manier te realiseren.
Terreinrichting
Er is voldoende ruimte tussen de school en het gebouw aan de oostzijde. De ruimte tussen deze gebouwen is bepalend voor de goede ruimtelijke inpassing. Qua terreininrichting moet aansluiting worden gezocht bij de terreininrichting van de school. Dit betreft onder meer de situering van de parkeerplaatsen als ook de groenstructuur van het terein. Gezien de situering van het bouwvlak en vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid ligt het voor de hand dat de entree van het oostelijk terreindeel vanuit de Veilingstraat plaatsvindt. Het terreingedeelte aan de school- en spoorzijde leent zich het meest voor het parkeren. Van belang is dat een groene uitstraling wordt gecreëerd vanaf de Veilingstraat en Domineestraat.
3.2 Stedenbouwkundige Uitwerking
Notitie Veilingterrein Twello: stedenbouwkundige uitgangspunten voor herontwikkeling voormalig veilingterrein Twello (2011)
Op de betreffende locatie stond het veilinggebouw, bestaande uit kantoor met mijnzaal, één grote en enkele kleinere hallen. In dit bestemmingsplan wordt de bouw van het Veluws College op de westelijke helft van het perceel en een andere, nog nader in te vullen bestemming op de oostelijk helft van het perceel mogelijk gemaakt.
In september 2011 zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten vastgesteld door de gemeente. In deze uitgangspunten die zijn opgesteld in opdracht van de gemeente Voorst, zijn drie verschillende modellen (A,B, en C) beschreven. Daarbij is uiteindelijk gekozen voor model A waarbij sprake is van twee gebouwen, een school en kantoor. De notitie geeft de vertrekpunten voor de herontwikkeling weer, inclusief bijkomende voorzieningen zoals parkeren, groen en verkeersontsluiting voor het voormalig veilingterrein. De notitie is uitgangspunt geweest bij de verdere stedenbouwkundige en architectonische uitwerking van de locatie. Op basis daarvan is gewerkt aan een ontwerp voor de school.
Op enkele punten wijkt het ontwerp van de school af van de stedenbouwkundige uitgangspunten. Zo is het toepassen van kappen op de school niet haalbaar gebleken. Ondertussen blijkt hier een plat afgedekt schoolgebouw ook uitstekend op de plek inpasbaar te maken. De beelden (schetsen J. Metz) in de uitgangspunten van september 2011 en het verzoek om te onderzoeken of gedeelten van het gebouw in de nieuwbouw verwerkt kunnen worden, zijn grotendeels achterhaald. Het veilinggebouw is ondertussen gesloopt. Alleen de veilingklok uit de mijnzaal en een oude steen die bij de Villa Nova hoorde zijn bewaard.
Verder wordt het kantoorgebouw niet meer betrokken door de woningbouwcorporatie: Goed Wonen is ondertussen gefuseerd en opgegaan in IJsseldal Wonen. Voor het oostelijk terreindeel is daarom enige flexibiliteit in het plan opgenomen qua bestemming en bouwvlak om maatwerk te kunnen leveren wanneer een passende gebruiker gevonden is.
Aanvullende stedenbouwkundige uitgangspunten
Naast de stedenbouwkundige uitgangspunten uit de Notitie Veilingterrein Twello (blz. 20 t/m 22) gelden voor de stedenbouwkundige inpassing en architectuuropgave de volgende aanvullende uitgangspunten:
Westelijk plandeel: Veluws College
- De architectuur geeft vorm aan het profiel van de school, waarbij qua gebouw zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de omgeving. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen. Een kapvorm is wenselijk, maar niet noodzakelijk. In de directe omgeving komen meer plat afgedekte gebouwen voor.
- De school past qua beeld en materialen op de plek en in de omgeving. Er is sprake van een rustige kleurstelling: aardetinten (geen felle, schreeuwende gevels) met enkele accenten (bij voorkeur wit). Om aan te sluiten bij de schaal van de directe omgeving heeft het gebouw een samengestelde massaopbouw.
- Het gebouw heeft rondom betekenisvolle gevels, welke een relatie aangaan met de aangrenzende plek, zonder dat de eenheid van het gebouw verloren gaat. Er is speciale aandacht voor de entreegevel. Hoewel het gebouw in beginsel “onschools” dient te zijn, is het wel als onderwijsgebouw herkenbaar.
- De Veilingklok en bij voorkeur ook de steen van Villa Nova dienen, ter referentie aan de historie van de plek, een betekenisvolle plaats te krijgen in het gebouw.
Oostelijk plandeel
- Het gebouw heeft een rustig karakter en een heldere massaopbouw.
- De stedenbouwkundige korrel, de opzet en het karakter van het gebouw sluit aan op de karakteristieken van de H.W. Iordensweg/ Domineestraat.
- Het gebouw is in hoofdzaak opgebouwd uit 2 herkenbare, eenduidige volumes met forse zadeldaken. Beide volumes hebben maximaal 2 bouwlagen plus kap van 30 à 42 graden en worden gekoppeld door een ondergeschikt, plat afgedekt bouwdeel, zodat een op de omgeving afgestemde geleding ontstaat. Nokrichting evenwijdig aan de Domineestraat.
- Een samengesteld volume is mogelijk, waarbij dit niet ten koste mag gaan van een voor deze plek passende kloekheid (de hoofdopzet in 2 bouwlagen met zadeldak blijft het beeld bepalen).
- Het ontwerp is niet letterlijk historiserend maar is wel traditioneel van hoofdopzet. Het geeft uitdrukking aan de hiërarchie van de begane grondlaag (hoge begane grond) ten opzichte van de verdieping.
- Geborgenheid gaat voor openheid, tot uiting komend in metselwerk architectuur in een rustige kleurstelling, met overwegend gevelopeningen als gaten in het muurvlak.
- Het gebouw overtreft de schaal van het oude postkantoor aan de overzijde van de Domineestraat niet: de goot- en nokhoogte blijven onder die van het voormalig postkantoor
Buitenruimte gehele plangebied
- Bijzondere aandacht wordt besteed aan de buitenruimte, waarbij een diversiteit van verblijfsplekken/sferen in een eenvoudige en streekeigen hoofdopzet plaatsvinden.
- De buitenruimte vóór en tussen beide gebouwen wordt ontworpen als één doorlopend gebied. Het parkeren wordt daarbij opgenomen in het totale groenplan.
- Bij voorkeur worden beide parkeerplaatsen ontsloten door middel van één inrit vanaf de Veilingstraat.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's zoals milieu, archeologie of water worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 5.
4.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in maart 2012 een nieuwe structuurvisie opgesteld: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / AmvB Ruimte) opgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn
De SVIR en AmvB ruimte hebben geen directe betrekking op onderhavige ontwikkeling. Ten aanzien van het bevorderen van krachtige steden/dorpen en een vitaal platteland wordt gestreefd naar een basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. Hierbij staat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten voorop. In onderliggend plan wordt hiervoor gezorgd door nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd te lokaliseren, dat wil zeggen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied. Daarbij wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke structuren. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is.
4.3 Provinciaal Beleid
Onderhavige ontwikkeling op het voormalig veilingterrein betreft een herstructureringslocatie. De aanpak van dit gebied sluit aan bij het beleid zoals dat gesteld is in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
4.3.1 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Een duurzame economische structuur
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:
- kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
- het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
- het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
- het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
- een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
- een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.
Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
- een gezonde en veilige leefomgeving;
- een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.
Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
- past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
- hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De ladder voor duurzame verstedelijking is hierna verder uitgewerkt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:
- 1. als die stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. als in die actuele regionale behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden;
- 3. als in die behoefte wordt voorzien op een locatie die met gebruik van verschillende manieren van vervoer passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
- stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
- bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Om te bepalen of de voorliggende locatie voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking moet eerst de vraag beantwoord worden of er nog sprake is van een regionale behoefte. Het huidige schoolgebouw van het Veluws College is verouderd en het onderwijskundig concept past daar niet in. Om dit onderwijs voor de gemeente Voorst te behouden heeft de school een minimum aantal leerlingen nodig. Dit is haalbaar door de school op een centrale en goed bereikbare locatie bij het station in Twello te vestigen. Het gaat om een verplaatsing van een bestaande functie naar een betere plek als basisvoorziening voor een goed vestigingsklimaat in de gemeente Voorst. De ruimte die het bestemmingsplan biedt voor overige voorzieningen zoals kantoorruimte, maatschappelijke voorzieningen en woningbouw is afkomstig uit het geldende bestemmingsplan en geen toevoeging ten opzichte van de bestaande situatie. Er wordt voldaan aan de eerste trede.
De tweede trede betreft de vraag of het binnen bestaand stedelijk gebied is op te vangen.
De voorgenomen ontwikkeling kan in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. De derde trede is dan ook niet meer aan de orde.
Uit bovenstaande toets blijkt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan niet strijdig is met de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening Gelderland is de uitwerking van de Omgevingsvisie Gelderland. In de verordening is de visie in regels vertaald, waardoor het een toetsdocument wordt voor onder andere gemeenten. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september vastgesteld en vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Voorliggend plan past binnen de kaders van de Omgevingsverordening Gelderland.
4.4 Regionaal Beleid
Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het Streekplan.
De regionale visie zet vooral in op verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Enerzijds wordt een deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar tevens wordt een deel gerealiseerd in de bestaande dorpen en kernen. Daarbij gaat het om herontwikkeling, om afronding van bestaande bebouwingstructuren en om een intensivering van centrumdorpse woonmilieus. Hiernaast zijn (beperkt) ook specifieke dorpse uitbreidingen mogelijk om het inwonertal in sommige dorpen op peil te houden.
Voor de gemeente Voorst is de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente van belang. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'. De herontwikkeling van de locatie van het voormalig veilingterrein is vooral aan te merken als een intensivering van een centrumdorps woonmilieu en past daarmee binnen regionaal beleid.
4.5 Gemeentelijk Beleid
Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is een belangrijk uitgangspunt voor onderliggend bestemmingsplan. Er wordt een visie gegeven op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Ingezet wordt op inbreiding binnen de kern en uitbreiding ten zuiden en oosten van Twello. Met dit bestemmingsplan is sprake van inbreiding en herstructurering van het voormalige veilingterrein. Het plan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
Leidraad Spoorzone Twello 2030+
De Leidraad Spoorzone Twello 2030+ vormt een stedenbouwkundig kader voor de beoordeling van nieuwe initiatieven in de spoorzone van Twello, waar het spoor een scheiding tussen het landelijke milieu aan de noordzijde en het dorpse milieu aan de zuidzijde vormt. De leidraad heeft een inspirerende en voorwaardenscheppende rol bij nieuwe ontwikkelingen in dit gebied, om de samenhang en ordening te versterken.
Het plangebied ligt ten zuiden van de spoorlijn. Ontwikkelingen aan de zuidzijde van de spoorlijn moeten geïnspireerd zijn op het dorpse milieu. Er is ruimte voor verdichting binnen het bestaande weefsel, met behoud van de aanwezige wijkstructuur en karakteristiek. Onderhavig plan voldoet aan de uitgangspunten zoals genoemd in de Leidraad Spoorzone Twello 2030+.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en de economische uitvoerbaarheid van het plan.
5.2 Milieu
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch beschouwing vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Zowel scholen als woningen zijn geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder.
5.2.1 Geluid
Onderzoek
Adviesbureau Tauw heeft de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen berekend en getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (R003-1216146HUI-mfv-V05-NL, september 2015). Daarnaast is ook de gecumuleerde geluidsbelasting op de gevels ten gevolge van het weg- en railverkeer berekend en de invloed van de gewijzigde bouwvolumes op de geluidssituatie ter plaatse van de woningen in de omgeving. Het onderzoek is te vinden in de bijlagen bij dit plan.
Schoolgebouw
De geluidsbelasting op de gevels van het nieuwe schoolgebouw is conform de hiervoor geldende wetgeving alleen gedurende de dagperiode berekend. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Veilingstraat is hoger dan de voorkeurswaarde maar lager dan de maximale toegestane geluidsbelasting van 63 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Domineestraat is op het nieuwe schoolgebouw lager dan de voorkeursgrenswaarde.
De geluidsbelasting op de gevel van het schoolgebouw als gevolg van het spoorweglawaai is hoger dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximaal toegestane geluidsbelasting.
Aangezien de geluidsbelasting afkomstig van de Veilingstraat en de spoorweg Apeldoorn – Deventer hoger is dan de voorkeurswaarde wordt hiervoor een hogere waarde aangevraagd. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moet daarom rekening worden gehouden met voldoende geluidwering van de gevels, zodat aan de eisen uit het Bouwbesluit met betrekking tot het binnenniveau kan worden voldaan. Dit betekent ook dat de nieuwbouw van een schoolgebouw mogelijk is zonder het toepassen van dove- of vliesgevels indien het alleen gedurende de dagperiode in gebruik is.
Oostelijk deel plangebied
De geluidsbelasting op het oostelijk deel van het plangebied is zowel voor alleen de dagperiode berekend als ook voor het gehele etmaal.
Voor het wegverkeer op de Veilingstraat en de Domineestraat is de geluidsbelasting over het gehele etmaal hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar lager dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. Dit geldt voor de dagperiode als ook voor het gehele etmaal. Hiervoor wordt een hogere waarde aangevraagd.
De geluidsbelasting van het railverkeer is over het gehele etmaal hoger dan de voorkeurswaarde en ook hoger dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. In de dagperiode is de geluidsbelasting op de gevel van een geluidsgevoelige functie aan de spoorzijde gelijk aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting. Dit betekent dat nieuwbouw van een geluidsgevoelige functie, dat alleen gedurende de dagperiode mag worden gebruikt zonder het toepassen van een dove gevel of vliesgevel is toegestaan. Wel wordt hiervoor een hogere grenswaarden aangevraagd. Bij realisatie van een geluidsgevoelige bestemming die relevant is voor het gehele etmaal zijn bij de invulling in de geluidzone-spoor dove- of vliesgevels noodzakelijk. Als alternatief kan de afstand tussen het spoor en de gevels vergroot worden. Wanneer gebouwd wordt buiten de geluidzone-spoor, zoals deze op de verbeelding is weergegeven, is bouwen zonder dove- of vliesgevel toegestaan. Ook voor deze situatie wordt een hogere waarden aangevraagd.
In alle gevallen waar hogere grenswaarden aangevraagd moeten worden zijn ook aanvullende eisen ten aanzien van geluidwering van gevels van toepassing. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat aan de eisen die het Bouwbesluit hiervoor stelt voldaan kan worden. Dit geldt ook voor het toepassen van dove gevels of vliesgevels.
De aangevraagde hogere waarden worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Geluidsbelasting op bestaande geluidsgevoelige bebouwing
De gewenste planontwikkeling heeft mogelijk een afschermende of reflecterende werking op de bestaande geluidsgevoelige objecten in de nabijheid van de planlocatie. Het effect op de geluidsbelasting als gevolg van de nieuwbouw is inzichtelijk gemaakt door de geluidsbelasting in de autonome situatie te vergelijken met de geluidsbelasting na planontwikkeling. De conclusie is dat de toekomstige geluidsbelasting op de omgeving geen relevant effect heeft op het huidig woon- en leefklimaat.
5.2.2 Luchtkwaliteit
De Wet milieubeheer stelt eisen aan de kwaliteit van lucht. Wanneer ruimtelijke plannen een verslechtering mogelijk maken waardoor de concentraties van verschillende, in de wet genoemde stoffen, de normen van deze wet overschrijden is dit niet (zonder meer) toegestaan. Om te voorkomen dat alle kleine plannen aan de wet moeten worden getoetst, is op 9 november 2007 de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen" gepubliceerd in de Staatscourant. In deze regeling is aangegeven in wekle situaties de bijdrage van het plan in ieder geval niet meer dan 1% in negatieve zin zal bijdragen ("niet in betekenende mate"). Plannen die onder deze 1% grens vallen zijn verder vrijgesteld van toetsing. Voor woningen is bijvoorbeeld een ondergrens van 500 woningen in de regeling opgenomen. Verder is sinds 1 augustus 2009 het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Sinds die datum geldt een percentage van 3% (in plaats van 1%).
De beoogde nieuwbouw op het veilingterrein kan als een plan in "niet in betekenende mate" worden beschouwd. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op.
5.2.3 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In juni 2010 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op bedrijventerreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de bedrijventerreinen. Het invloedsgebied mag niet over een woongebied of gemengd gebied komen te liggen. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Het Projectbureau externe veiligheid van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de ontwikkeling van de planlocatie. In de bijlage van de Toelichting op het bestemmingsplan is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. Het betreft de “Notitie – Beoordeling externe veiligheid bestemmingsplan Veilingterrein, Twellot”.
Onderzoeksresultaten
Figuur 5.1 geeft een overzicht van de planlocatie in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij de planlocatie.
Figuur 5.1: overzicht risicobronnen omgeving planlocatie (bron provinciale risicokaart)
Plaatsgebonden risico spoorlijn Amersfoort-Deventer
In de regeling van het Basisnet spoor staat dat voor het spoortraject Amersfoort-Deventer geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 aanwezig is. Dit blijkt ook uit de uitgevoerde risicoanalyse (Rapportage onderzoek externe veiligheid, Transport gevaarlijke stoffen spoorzone Twello, Oranjewoud, projectnr. 2172-198216, 28 oktober 2010). Daarnaast is voor dit tracé geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig waarmee bij de planontwikkeling rekening gehouden moet worden.
Groepsrisico
Uit de groepsrisicoberekening komt naar voren dat ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Amersfoort - Deventer geen groepsrisico aanwezig is, hierdoor kan worden volstaan met een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.
'Beperkte' verantwoording groepsrisico
In het kader van de rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen is advies ingewonnen bij de commandant van de regionale brandweer. Het advies van de Veilingheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) is in onderstaaande paragraaf weergegeven.
Advies over Bevi
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de huidige wet- en regelgeving van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. Het betreffende bestemmingsplan heeft te maken met de volgende relevante risicobron:
- Spoorlijn Apeldoorn – Deventer
Door de komst van het schoolgebouw neemt de personendichtheid toe met meer dan 300 personen. De VNOG verwacht dat door de stijging het groepsrisico toeneemt, maar onder de oriënterende waarde blijft. De VNOG ondersteunt daarmee de verantwoording van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel in deze.
Advies over de mogelijkheden tot voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing
Basisnet spoor geeft aan dat voor het traject 30150 Amersfoort Oost - Deventer West de volgende aantallen ketelwagens over het spoor gaan:
- Brandbare gassen 10
- Zeer brandbare vloeistoffen 400
Het relevante scenario waar het plangebied mee te maken zou kunnen krijgen is:
- Plasbrand brandbare vloeistof (spoor)
Echter, het aantal van 400 ketelwagons valt niet binnen range van aanwijzing als plasbrandaandachtsgebied. De VNOG voorziet daarom vanuit de voorbereiding op rampenbestrijding en crisisbeheersing geen beperkende aspecten voor uitvoering van de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied Veilingterrein Twello.
In het geval van een (dreigende) plasbrand benzine als gevolg van een ongeval met een ketelwagon, is de taak van de brandweer:
- Redden van slachtoffers
- Bepalen van het gevarengebied
- Waarschuwen van aanwezige personen in het gevarengebied
- Koelen van ketelwagens
- Afschermen van de omgeving
De VNOG is voldoende voorbereid om de bovenstaande nadelige effecten tijdige te kunnen bestrijden.
Advies over de algemene veiligheid
Betrek brandweercluster EVA in de omgevingsvergunning deelactiviteit bouwen met betrekking op het aspect brandveiligheid. Daarmee kan worden geborgd dat er voldoende ontvluchtingsmogelijkheden worden gecreëerd van het spoor af. Hiermee wordt proactief ingespeeld op een mogelijk scenario plasbrand benzine, mocht zich dat onverhoopt toch voordoen in de buurt van het plangebied.
Vanuit het onderdeel GHOR komende de volgende adviezen t.a.v. de voorgenomen ontwikkeling van het schoolgebouw in relatie tot de risicobron:
- Bij een incident met gewonden is het voor een adequate hulpverlening van belang dat een ambulance zo dicht mogelijk bij een slachtoffer kan komen. Ambulancepersoneel heeft bijvoorbeeld veel materiaal nodig uit een ambulance, wat het zeer wenselijk maakt dat de ambulance dichtbij kan worden geparkeerd. Het advies is dan ook om de locatie (het schoolplein) toegankelijk te houden voor ambulances en daar bij het plaatsen van paaltjes/poortjes rekening mee te houden.
- Naast de toegankelijkheid van de locatie, is voor een ambulance ook de uitgankelijkheid van belang. Het is zeer wenselijk dat de locatie 2 toe-/uitgangswegen heeft. Zo kan een ambulance niet alleen zo snel mogelijk het terrein bereiken, maar ook zo snel mogelijk het terrein verlaten. Dit is voor een adequate geneeskundige hulpverlening van levensbelang.
- Tevens is het ten behoeve van de bereikbaarheid belangrijk dat er op de locatie zo min mogelijk obstakels aanwezig zijn: denk aan verhogingen, trappetjes in bestrating, paaltjes, et cetera. Hierdoor wordt het risico van een slechte bereikbaarheid verlaagd.
Adviezen t.b.v. de te bouwen school
- Voor een goede bereikbaarheid vanuit meerdere zijden is het van belang dat het pand minimaal 2 entrees heeft, zodat bij een calamiteit kan worden gekeken welke entree het beste is voor zowel patiënt als ambulance. Ook bij de tweede entree is het belangrijk dat deze bereikbaar is voor ambulances: houdt hier rekening mee bij het plaatsen van paaltjes bij de fietsentoegang.
- Zorg voor een juiste en goede huisnummering die vanaf de weg duidelijk zichtbaar is, en voor een duidelijke bewegwijzering op het terrein zelf. Bovendien: zorg, bij de melding van een calamiteit (via 112), dat het adres duidelijk wordt doorgegeven en niet alleen de naam van de school. De genoemde aspecten verlagen het risico dat bij hulpverleners onduidelijkheid ontstaat over de exacte locatie van een calamiteit.
- Indien er in de school praktijklokalen zijn waar gevaarlijke stoffen worden gebruikt, ontstaat er een groter risico op incidenten met slachtoffers. Het advies is dan ook om de eventuele praktijklokalen op de eerste bouwlaag te vestigen. Worden praktijklokalen op de tweede bouwlaag gevestigd, dan is het bij een incident (voor zowel ambulancepersoneel als een slachtoffer) een grote belasting om een brancard met slachtoffer de trap af te dragen.
Zelfredzaamheid
- In verband met de aanwezigheid van een grote groep personen, de verantwoordelijkheid van de instelling voor deze personen en de opkomsttijden van ambulances is het advies om een AED te installeren (Automatische Externe Defibrillator). In het geval van een levensbedreigende hartritmestoornis wordt, door vroegtijdig te defibrilleren, de overlevingskans vergroot.
5.2.4 Bodem
In het kader van de bestemmingsplanwijziging moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.
Onderzoek
Adviesbureau De Klinker heeft in september 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor deze locatie (210134-DT1.1). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik. Het onderzoek is te vinden in de bijlagen bij dit bestemmingsplan.
De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat uit matig fijn tot matig grof, zwak tot matig ziltig zand. De kleur van het zand varieert van bruin tot grijs. De bovengrond is veelal zwak humeus. Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen tussen de 210 en 230 cm-mv.
Zintuiglijk zijn er tijdens de veldwerkzaamheden in 3 van de 22 uitgevoerde boringen sporen puin of kolen aangetroffen.
Tijdens het veldonderzoek is op een deel van de aanwezige bebouwing asbestcement golfplaten waargenomen. In het opgeboorde materiaal van de uitgevoerde boringen is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Opgemerkt dient te worden dat op de locatie geen verkennend asbestonderzoek conform NEN-5707 "Monsterneming en analyse van asbest in bodem" of NEN-5897 "Monsterneming en analyse van asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat" heeft plaatsgevonden.
Conclusies
Uit de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat:
- het bovengrondmengmonster BG1 (sporen puin) licht verontreinigd is met kwik, lood en PAK (10 van VROM);
- het ondergrondmengmonster OG1 (sporen kolen) licht verontreinigd is met lood, zink en PAK (10 van VROM);
- het ondergrondmengmonster OG3 licht verontreinigd is met PAK (10 van VROM);
- in het bovengrondmengmonster BG2, BG3 en ondergrondmengmonster OG2 geen van de onderzochte stoffen zijn aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof;
- in de grondwatermonsters van peilbuis 7 en 22 geen van de onderzochte stoffen zijn aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof.
De lichte verontreiniging met kwik, lood en zink in de grond hangt smaen met de aangetroffen bijmengingen aan kolen en puin. Waarschijnlijk wordt het licht verhoogde PAK gehalte hierdoor ook veroorzaakt.
De bovengrond op de locatie voldoet aan de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde en de ondergrond aan de kwaliteitsklasse industire.
Door het aantreffen van lichte verontreinigingen aan kwik, lood, zink en PAK in de grond dient de hypothese "Onderzoekslocatie is onverdacht" verworpen te worden. Nader onderzoek naar de lichte verontreinigingen is niet noodzakelijk.
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
5.2.5 Bedrijven en milieuzonering
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Conclusie
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen knelpunten die de herinrichting van het veilingterrein in de weg staan.
5.3 Water
5.3.1 Waterbeleid
Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Nationaal Waterplan van de rijksoverheid, het Waterplan Gelderland van de provincie Gelderland en het Waterbeheerplan van Waterschap Vallei en Veluwe.
Op Europees, nationaal en stroomgebiedniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (geen verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën die zijn vastgelegd in het Nationaal Waterplan:
- Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
- Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.
Gemeentelijk waterplan
19 oktober 2009 heeft de raad van Voorst het Waterplan Voorst vastgesteld. Het Waterplan Voorst is opgesteld in samenwerking met Waterschap Vallei en Veluwe en gaat in op al het water in de gemeente, het water in de sloot, de regen, het rioolwater, het grondwater et cetera. Het Waterplan Voorst beschrijft het gezamenlijke beleid en visie die de gemeente en het waterschap de komende jaren ten aanzien van water gaan voeren. Het bestaande beleid, de regionale en gemeentelijke visies en de kansen en knelpunten vormen de basis voor de opgestelde watervisie.
Dit bestemmingsplan sluit aan bij het beleid uit het gemeentelijk Waterplan.
5.3.2 Uitgangspunten gemeente en Waterschap Valei en Veluwe
Bij de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied hanteren Gemeente Voorst en Waterschap Vallei en Veluwe een aantal uitgangspunten. Zo wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het hemelwater binnen het plangebied niet naar de riolering wordt afgevoerd. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater. Aangezien het hemelwater niet op de riolering aangekoppeld wordt, dient ter voorkoming van wateroverlast voldoende waterberging gecreëerd te worden.
De gemeente Voorst hanteert het uitgangspunt dat voor het totale verhard oppervlak minimaal 36 mm berging per m2 gerealiseerd moet worden.
Tevens hanteren gemeente Voorst en Waterschap Vallei en Veluwe het uitgangspunt dat het plan 'grondwaterneutraal' wordt ontwikkeld. Dit houdt in dat (grond)water niet structureel afgevoerd wordt in het plangebied en het grondwater geen overlast zal veroorzaken. Bij de ontwikkeling dient daarom rekening te worden gehouden met een voldoende grote ontwateringsdiepte.
5.3.3 Watertoets
Voor alle ruimtelijke plannen dient de watertoetsprocedure te worden doorlopen. In dit proces wordt de waterbeheerder in vroegtijdig stadium betrokken, waardoor water een volwaardige plaats krijgt in de planvorming. Bij de nadere uitwerking van de plannen zal het aspect water op zorgvuldige wijze worden meegenomen. Adviesbureau Tauw heeft hiervoor het document “Watertoets herontwikkeling veilingterrein Twello" opgesteld (N001-1216146BJQ-evp-V01-NL, 14 juni 2013). De watertoets is te vinden in de bijlagen bij dit plan.
Bodem, drooglegging en ontwateringsdiepte
In het peilgebied waarin het plangebied valt, wordt een vast waterpeil gehanteerd. Daarnaast heeft het plangebied in basis voldoende ontwateringsdiepte, zoals blijkt uit de gemiddeld hoogste- en laagste grondwaterstand (GHG en GLG) heeft het plangebied in de basis voldoende drooglegging. De maaiveldhoogte (straatpeil) binnen het plangebied ligt op circa NAP +6.38m. Bij de GHG levert dit een ontwateringsdiepte op van 1,95m, wat ruim voldoende is voor de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Waterkering
In of direct nabij het plangebied is geen primaire waterkering aanwezig. Hier hoeft bij de planontwikkeling dan ook geen rekening mee te worden gehouden.
Waterkwaliteit en Riolering
In de nieuwe bebouwing binnen het plangebied mogen geen uitlogende bouwmaterialen worden toegepast, dit om diffuse verontreiniging van het water en de waterbodem te voorkomen. Dit staat vermeld in het beleid van de provincie en het waterschap.
Voor de behandeling van hemelwater wijst het lokale waterschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater mogelijk wordt voorkomen.
Afvalwater dat afkomstig is van de woningen wordt afgevoerd naar de, afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) in de Veilingstraat en Domineestraat aanwezige, riolering. Op de noordoosthoek van het plangebied ligt een transportriool die daar met een zinker het spoor kruist. Deze zone moet vrij gehouden worden van bebouwing en bomen.
Verhard oppervlak
Het plangebied is in de huidige situatie nagenoeg verhard. Op basis van het stedenbouwkundige plan is er in de toekomst extra ruimte gereserveerd voor groenvoorzieningen en regenwaterberging.
Conclusie
Bezien vanuit het aspect water is het bestemmingsplan uitvoerbaar, mits de hierboven genoemde uitgangspunten gehanteerd worden.
5.4 Ecologie
In Nederland is de wetgeving omtrent de bescherming van natuurwaarden gesplitst in soortbescherming en gebiedsbescherming. De bescherming is geregeld in respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet en Wro.
Flora- en faunawet
De bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland is geregeld via de Flora- en faunawet. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan op grond van artikel 75 worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Een ontheffingsaanvraag wordt beoordeeld door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Natuurbeschermingswet en Wro
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Vanuit de Natuurbeschermingswet (NB-wet) zijn dat Natura 2000-gebieden. Daarnaast zijn er gebieden aangewezen die behoren tot de ecologische hoofdstructuur (EHS), deze zijn beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.
Onderzoek
Foreest Groen Consult heeft in mei 2013 een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is te vinden in de bijlagen bij dit plan.
Conclusies
De conclusies van dit onderzoek zijn:
Flora
De aangetroffen soorten zijn alle soorten van ruderale terreinen en bermen. Beschermde of strikt beschermde soorten zijn niet te verwachten op basis van de aangetroffen plantengemeenschap en de groeiplaatsomstandigheden.
Het herbestemmen van dit terrein leidt voor de flora niet tot een overtreding van de flora- en faunawet. Nader onderzoek naar de soortgroep flora is niet noodzakelijk.
Zoogdieren
Het terrein midden in Twello biedt weinig ruimte aan zoogdieren. De soorten die zijn aangetroffen behoren tot de lijst 1 van de Flora- en faunawet (konijn) of zijn niet beschermd. Sporen van de meer beschermde steenmarter zijn niet aangetroffen. De ruimten die aanwezig zijn, zijn niet echt geschikt voor deze soort. De ruimten zijn niet besloten genoeg. Naast de aangetroffen soorten kunnen incidenteel soorten als een egel en andere kleine roofdieren het terrein passeren. Vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde of strikt beschermde soorten zijn niet aanwezig en worden niet verwacht.
Het herbestemmen van dit terrein leidt voor de zoogdieren niet tot een overtreding van de flora- en faunawet. Nader onderzoek naar de soortgroep zoogdieren is niet noodzakelijk.
Amfibieën/ reptielen/ ongewervelden
Het terrein is voor amfibieën, reptielen en ongewervelden niet geschikt als vaste rust- en verblijfplaats. Open water ontbreekt waardoor er geen voortplantingswater is voor amfibieën en libellen. De grasberm wordt intensief gemaaid waardoor beschermde vlindersoorten niet aanwezig zullen zijn. Voor reptielen ligt de locatie te geïsoleerd en ontbreekt een geschikt jachtbiotoop in de directe omgeving.
Het herbestemmen van dit terrein leidt voor de amfibieën, reptielen en ongewervelden niet tot een overtreding van de flora- en faunawet. Nader onderzoek naar de soortgroepen amfibieën, reptielen en ongewervelden is niet noodzakelijk.
Broedvogels
Op het terrein zijn meerdere vogelsoorten aangetroffen. Het kantoor is ongeschikt voor vogels om er te broeden. Onder de holle pannen zijn vogelschroten aanwezig. Hierdoor kunnen vogels de ruimte onder de pannen niet bereiken.
Op en rond de veilinghallen zijn geen huismussen waargenomen. Alleen aan de overzijde van het spoor zijn huismussen gehoord die in de vegetatie aanwezig waren. De daken van de veilinghallen lenen zich ook niet goed voor de huismus om er te broeden. Veilinghal 2 en 3 zijn met een hele vlakke pan afgedekt. Dit type pan biedt geen ruimte aan de huismus om het nest te maken. Bovendien is de kap van veilinghal 3 niet beschoten. De kap van veilinghal 1 bestaat uit golfplaten met aan de onderzijde isolatieplaten. Hier ontbreken de panlatten waardoor de mussen het nest nite goed kunnen vastleggen. Gezien de wijze van bouw en het ontbreken van waarnemingen kan worden gesteld dat de gebouwen geen waarde bezitten voor broedvogels.
In de beplanting rondom de gebouwen zijn wel mogelijkheden voor broedvogels aanwezig. Het betreft hier allemaal soorten waarvan de nesten uitsluitend tijdens het broedseizoen beschermd zijn. Grote oude bomen met holten ontbreken. Het verwijderen van de beplanting dient buiten het broedseizoen plaats te vinden. Op deze wijze wordt voorkomen dat de Flora- en faunawet wordt overtreden.
Het herbestemmen van dit terrein leidt voor de vogels niet tot een overtreding van de flora- en faunawet mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Nader onderzoek naar de soortgroep vogels is niet noodzakelijk.
Vleermuizen
Het kantoor en de veilinghallen 2 en 3 bieden ruimte voor vleermuizen om te verblijven. Om vast te stellen of de bebouwing in het plangebied een functie vervult voor vleermuizen en welke functie(s) en vleermuissoorten die zijn, moet nader onderzoek naar vleermuizen worden uitgevoerd.
EHS Natura 2000
Het terrein ligt op ruime afstand tot zowel de EHS al het Natura 2000 gebied uiterwaarden IJssel. De herbestemming van het terrein leidt ten aanzien van de EHS niet tot een overtreding van de geldende regels. Ten aanzien van het Natura 2000 gebied zal eveneens niet snel een overtreding plaatsvinden zeker niet bij de huidige plannen voor de realisatie van een nieuwbouw voor een school. Bij de huidige plannen is een beoordeling van de externe werking niet noodzakelijk.
Nader vleermuisonderzoek
Forest Green Consult heeft naar aanleiding van de Quickscan Flora en Fauna een nader vleermuisonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is te vinden in de bijlagen bij dit plan.
Het plangebied wordt door twee soorten vleermuizen gebruikt om te jagen. Het betreft de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis. Beide soorten zijn gebouw bewonende soorten met een flexibel jachtgebied.
Ze maken gebruik van de op het terrein aanwezige beplanting om te jagen. Het aantal dieren dat tegelijk jaagt is beperkt. De veilinggebouwen worden niet door vleermuizen als vaste rust- en verblijfplaats gebruikt. De beplanting op het veilingterrein vormt geen vliegroute voor vleermuizen. Het plangebied is wel een foerageergebied voor vleermuizen. Foerageergebieden zijn beschermd indien deze een functionele eenheid vormen met een vaste rust- en verblijfplaats. Dit is in deze situatie niet het geval. Beide soorten hebben een zeer flexibel jachtgebied op meer of minder grote afstand tot de verblijfplats. Na sloop van de veilinggebouwen verdwijnt er voor beide soorten een marginaal deel van het jachtgebied. In de directe omgeving blijven zeer veel mogelijkheden over om te jagen. De gunstige staat van instandhouding voor beide soorten komt niet in gevaar. Het slopen van de veilinggebouwen en de omringende beplanting leidt niet tot een overtreding van de Flora- en faunawet.
Advies
Het onderzoek heeft aangetoond dat vleermuizen in het gebied aanwezig zijn. Bij de herinrichting van het plangebied kan hiermee rekening worden gehouden. Kleine aanpassingen kunnen de dieren helpen. Iets bredere stootvoegen en niet standaard voorzien van bijenbekjes zorgen ervoor dat dieren de spouwmuur kunnen bereiken. Bij de aanplant zou gekozen kunnen worden voor inheemse boomsoorten om een zo groot mogelijke insecten rijkdom te verkrijgen. De terreinverlichting kan worden beperkt tot ene goed basisniveau in plaats van maximaal verlicht. Deze maatregelen zijn niet verplicht maar kunnen worden geschaard onder een stukje maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De conclusie op basis van de uitgevoerde onderzoeken is dat er voor wat betreft het aspect Flora en Fauna geen belemmeringen zijn voor de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan.
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ)
- In ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden
- De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen
Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Sinds 1 januari 2012 is het tevens verplicht om in ruimtelijke plannen aandacht te besteden aan de invloed van ruimtelijke ontwikkelingen op cultuurhistorie.
Onderzoek
In opdracht van ingenieursbureau Tauw b.v. heeft Transect in mei 2013 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied op het veilingterrein aan de Domineestraat in Twello. Het onderzoek is te vinden in de bijlagen bij dit plan.
Conclusies
Op grond van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. De hoge verwachting is daarbij gebaseerd op de ligging van het plangebied op een relatief hoger gelegen dekzandrug en de nabije ligging van een historisch boerenerf, waarvan de oorsprong zelfs terug kan gaan tot in de Vroege Middeleeuwen.
Op basis van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied naar verwachting vanaf de Late Middeleeuwen altijd onbebouwd is geweest. Het oudst geraadpleegde kaartmateriaal van het plangebied uit het begin van de 19e eeuw laat ter plaatse van het plangebied grasland zien. Hierdoor geldt voor de (vroege) Nieuwe tijd een lage verwachting op het aantreffen van archeologische (nederzettings)resten (tot 1907). Daarna is in het plangebied het veilingterrein opgericht met behorende bebouwing.
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de oorspronkelijke bodem archeologisch gezien volledig verstoord is geraakt. Er hebben namelijk op het terrein van grootschalige graafwerkzaamheden plaatsgevonden, vermoedelijk ten behoeve van de aanleg van het veilingterrein.
Concluderend heeft het plangebied een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen voor de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen. Voor (het begin van de) Nieuwe tijd bestond op basis van het bureauonderzoek al een lage archeologische verwachting.
Advies
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Er hoeven daarmee ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Voorst).
Cultuurhistorie
De locatie ligt binnen de oude Klokkenkamp, waarvan het Spiegelbosje en het Domineesbosje restanten zijn. Het voormalig veilingcomplex is eigenlijk een samenstelling van gebouwen van verschillende bouwjaren. De Coöperatieve Veilingvereniging Deventer en Omstreken werd in 1907 opgericht en startte in een houten loods aan het spoor. In 1927 werd de veiling uitgebreid met een stenen loods en in 1935 nog een keer. Het kantoor aan de oostzijde dateert van 1939. Tussen de hal en het kantoor bevindt zich de mijnzaal. De veiling kreeg een eigen aansluiting op de spoorlijn. Zijn grootste omvang bereikte de veiling in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Op het nabijgelegen terrein van landgoed Villa Nova werden diverse hallen gebouwd. Tegenwoordig liggen daar de supermarkt Albert Heijn en een kleine woonbuurt. De veiling in Twello heeft ruim tachtig jaar zijn stempel gedrukt op de noordoosthoek van het dorp. De hallen zijn sobere baksteenconstructies, die geheel zijn afgestemd op hun functie van groothandelsmarkt.
5.6 Economische Uitvoerbaarheid
Volgens de Wro moeten de door de gemeente te maken kosten ten behoeve van de grondexploitatie in een bestemmingsplan gedekt zijn. Hiervoor kan de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen. Bij de ontwikkeling van het Veluws College en het aangrenzende terrein is het kostenverhaal anderszins verzekerd. De kapitaallasten van de ondergrond en de bouw van het Veluws College zijn opgenomen in de Onderwijsparagraaf van de gemeente Voorst. De kosten van de exploitatie van het aangrenzende terrein is verzekerd via de gronduitgifteprijs. Dit aangrenzende terrein zal op de markt worden gebracht en de gemaakte kosten kunnen zo worden gedekt door de verwachte verkoopopbrengsten.
Dit bestemmingsplan is daarmee financieel haalbaar en het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
6.2 Planregels
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
6.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan is slechts één enkelbestemming opgenomen, de bestemming Gemengd. Daarnaast is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
6.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Aanduidingsregels
In het plan is de de aanduiding 'geluidzone - spoor' opgenomen vanwege de beperkingen die gelden in dit gebied ten aanzien van geluid afkomstig van het spoor. Deze beperkingen gelden voor geluidsgevoelige bestemmingen die gedurende het gehele etmaal worden gebruikt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de woonbestemming binnen deze geluidzone. Deze kan binnen deze zone niet worden gerealiseerd zonder toepassing van een dove gevel of vliesgevel. Voor geluidsgevoelige bestemmingen die alleen overdag worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld een school, geldt deze beperking niet. Wel is voor de bouw van alle geluidsgevoelige gebouwen, of de uitbreiding daarvan, in deze zone een hogere grenswaarde noodzakelijk.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Parkeren
Alle gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan mogen uitsluitend gebruikt, of in gebruik genomen mogen worden, wanneer voorzien is in voldoende parkeergelegenheid.
Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen en de geldende CROW normen die horen bij de specifieke functie.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3 Bestemmingen
6.3.1 Gemengd
Bestemmingsomschrijving
De bestemming Gemengd wordt gebruikt voor gebieden of gebouwen waarbinnen een breed scala aan functies mogelijk is. Ten behoeve van de leefbaarheid van het dorp wordt hier een flexibel gebruik van de panden voorgestaan. In de bestemming Gemengd zijn meerdere functies toegestaan, waaronder dienstverlening (niet zijnde detailhandel), kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Ter plaatse van aanduiding wonen is tevens wonen (uitsluitend op de verdieping) toegestaan.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen de bestemming Gemengd is een onderscheid gemaakt tussen welke bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak en welke erbuiten. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat middels een bouwvlak aangegeven. Dit onderscheid maakt dat op de plankaart de grootte en ligging van het bouwvlak de bouwmogelijkheden bepalen. Binnen het bouwvlak staan de toegestane goot- en bouwhoogte en – indien van toepassing – een maximum bebouwingspercentage vermeld. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Voor zelfstandige (solitaire) vlaggenmasten geldt een bouwhoogte van 8m. Dit betreft vlaggenmasten die geen onderdeel uitmaken van een gebouw maar op het terrein gesitueerd worden. Voor vlaggenmasten die onderdeel uitmaken van een gebouw geldt deze maximale bouwhoogte niet.
Maatvoering bouwvlak
De maatvoering van het bouwvlak is maatwerk. Daarbij wordt gekeken naar het vigerende bestemmingsplan en de vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenste situatie. In principe wordt gekozen voor een zo groot mogelijk bouwvlak waarin eventueel een bebouwingspercentage wordt opgenomen. Binnen- en buitenplanse afwijkingen van het bestemmingsplan worden op deze manier zoveel mogelijk voorkomen. De zone langs de straatzijde wordt waar mogelijk vrijgehouden van bebouwing.
6.3.2 Waarde-Archeologie
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen vanaf een bepaalde omvang plaatsvinden, is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
6.4.2 Afwijking
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
- wijziging van de staat van bedrijfsactiviteiten voor wat betreft de categorie indeling van bedrijven.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In dit geval is sprake van een plan van lokaal belang. Voor dergelijke plannen achten de provincie Gelderland en de VROM-Inspectie vooroverleg niet noodzakelijk. Naar aanleiding van het wateradvies vindt nog nader overleg plaats met Waterschap Vallei en Veluwe.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 25 juni 2015 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend, waarvan er één is ingetrokken. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het plan.
7.3 Aanpassingen Ten Opzichte Van Het Ontwerpbestemmingsplan
Op de verbeelding is het bouwvlak van het oostelijk terreindeel verkleind en het bijbehorende bebouwingspercentage is gewijzigd van 45% naar 55%. Het aantal m2 bebouwing is gelijk gebleven. Daarnaast is het akoestisch onderzoek aangepast en de toelichting van het bestemmingsplan verduidelijkt voor het onderdeel externe veiligheid.
De volgende wijzigingen zijn in de regels opgenomen binnen de bestemming 'Gemengd':
- artikel 3.2b3: 'solitaire' toegevoegd.
- artikel 3.1c: toegevoegd 'niet zijnde kinderdagverblijven en bejaardentehuizen'
- artikel 3.4b: het bebouwingspercentage gewijzigd van 55% naar 65%.