KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Groenplan Rioolgemaal Kruisakkerweg 5
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Milieu-onderzoeken
4.3 Ecologie
4.4 Archeologie
4.5 Water
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Planregels
5.3 Bestemmingen
5.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak
6.1 Uitkomsten Overleg
6.2 Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Flora En Fauna Onderzoek
Bijlage 2 Groenplan Rioolgemaal Kruisakkerweg 5
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Zienswijzennotitie

Rioolgemaal Kruisakkerweg 5, Twello

Bestemmingsplan - Gemeente Voorst

Vastgesteld op 20-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Rioolgemaal Kruisakkerweg 5, Twello met identificatienummer NL.IMRO.0285.171047-VS00 van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf

1.10 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 landschapswaarden:

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.22 maatvoeringsvlak:

een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.23 openbaar gebied:

de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;

1.24 overige gebouwen:

al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;

1.25 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.26 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.27 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.28 vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.29 voorgevel:

de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.30 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine

2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

ENKELBESTEMMINGEN

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. openbare nutsvoorzieningen;
  2. b. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.3.1 indien in plaats van erfinrichtings- of landschapsmaatregelen uit bijlage 1 andere erfinrichtings- of landschapsmaatregelen worden getroffen, die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 1 genoemde erfinrichtings- en landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke en/of natuurwaarden kunnen aan deze afwijking voorwaarden worden verbonden;
  2. b. lid 3.3.1 ten behoeve van uitstel van de termijn, waarbij het bevoegd gezag voorwaarden kan stellen.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van de aanduiding genoemd onder 3.1 onder a, indien de desbetreffende bedrijfsactiviteit ter plaatse duurzaam is beëindigd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen of een archeologische verwachtingszone met hoge archeologische verwachting.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Parkeren

  1. a. Gronden en bouwwerken overeenkomstig de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsomschrijvingen mogen uitsluitend gebruikt worden, wanneer is aangetoond dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
  2. b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde onder a indien op een andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

6.2 Gebruik in strijd met de bestemming

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een risicovolle inrichting.

6.3 Strafbepaling

Overtreding van het in het tweede lid bepaalde is een strafbaar feit.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijkingen

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

  1. a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd.
  4. d. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de verkeersveiligheid.

7.2 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie
afgeweken worden voor de vestiging van bedrijven:

  1. a. welke niet zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of;
  2. b. bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie;
    mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot milieucategorie 1 welke zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Rioolgemaal Kruisakkerweg 5, Twello.

Bijlagen

Bijlage 1 Groenplan Rioolgemaal Kruisakkerweg 5

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Kruisakkerweg 5 in Twello is een rioolgemaal van het waterschap Vallei en Veluwe gevestigd. Het gemaal is de aandrijvende kracht van het afvalwatertransportsysteem. Het gemaal bestaat uit een pompinstallatie en een ontvangstkelder. Dit gemaal pompt het rioolwater naar de rioolwaterzuivering in Terwolde. Het gemaal is verantwoordelijk voor de kernen Twello, Teuge en De Vecht. Het gemaal is nu aan vervanging toe. Een belangrijke reden hiertoe is het vergroten van de capaciteit van het gemaal en het bereiken van het einde van zijn (technische) levensduur.

In 2018 is een bestemmingswijziging ingediend om nieuwbouw van het gemaal elders op het perceel mogelijk te maken. Na nieuwbouw van het gemaal zou het huidige gemaal worden gesloopt. Op 10 juli 2018 is het bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan is bekend onder ID-nummer NL.IMRO.0285.171044-VS00.

Ontwikkelingen op het gebied van circulair bouwen en nieuwe inzichten hebben geleid tot een heroverweging. In plaats van sloop en nieuwbouw is gekozen voor renovatie. Dit heeft als voordeel dat de omgeving minder overlast heeft in de bouwfase. De huidige bovenbouw van het gemaal wordt gesloopt en wordt opnieuw gebouwd naast de kelder. Deze wijze van renovatie zorgt voor aanzienlijk minder omgevingshinder en een kortere bouwtijd dan de eerder voorgenomen sloop en nieuwbouw. Ook draagt deze wijze beter bij aan de duurzaamheids- en circulariteitsdoelstellingen van Waterschap Vallei en Veluwe. Binnen het huidige bestemmingsplan is dit niet mogelijk.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het noorden van het dorp Twello. Het plangebied ligt te midden van de straten Rijksstraatweg, Parkelerweg, Kruisweg en Kruisakkerweg. Via de Kruisakkerweg is het perceel ontsloten. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Twello, sectie A, nummer 2115.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Ligging plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - Luchtfoto van het plangebied.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. De uitvoerbaarheid van de plannen wordt beschreven in hoofdstuk 4. Een toelichting op de planregels is te vinden in hoofdstuk 5. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de procedure van inspraak en overleg toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

2.1 Huidige Situatie

Ruimtelijke structuur

Het plangebied is bijna volledig omsloten door woningen en vormt daarmee geen beeldbepalende locatie in Twello. De functies in de directe omgeving worden dan ook gedomineerd door wonen. Daarnaast is aan de Rijksstraatweg 106 een bedrijfsmatige functie aanwezig (tankstation). Wat verder van het plangebied doen ook agrarische functies en natuurfuncties zich voor. Nabij de planlocatie liggen enkele landgoederen/buitenplaatsen zoals Bruggenbosch en De Parckelaer. Het gebied rondom Twello staat dan ook bekend als de landgoederenzone. Verder ligt het plangebied nabij de belangrijke verkeersroute tussen Apeldoorn en Deventer, de provinciale weg Rijksstraatweg.

Aanwezige bebouwing

Het aanwezige gebouw heeft een toegangsdeur en een glaspartij voor lichtinval en beslaat een oppervlakte van ongeveer 43 m2. Naast het gebouw staat een druktoren van 12 meter. Ruimtelijk gezien heeft deze druktoren een groter effect dan het gebouw. Het gemaal in het gebouw bestaat uit een pompinstallatie en een ontvangstkelder. Hierbij is er sprake van een verticale pompopstelling. Rondom de bebouwing is veel beplanting aanwezig. Hierdoor gaat het gebouw het merendeel van de tijd verscholen achter het groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0003.png"
Afbeelding 3 - Bestaande situatie.

Cultuurhistorie

Het plangebied is van oudsher agrarisch gebruikt en was hierbij niet bebouwd. De straat die nu bekend staat als de Parkelerweg stond eerder bekend als Alleezicht (of zigt). De bebouwing van het plangebied en de omgeving kreeg vorm in de loop van de 20e eeuw, omstreeks de jaren '70 kreeg de wijk de structuur en de bebouwing zoals die nu nog grotendeels aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Uitsnede kaart uit 1925.

2.2 Toekomstige Situatie

Het gerenoveerde gemaal past qua afmetingen en locatie niet in het huidige bestemmingsplan. In de toekomstige situatie blijft het gemaal vrijwel op dezelfde plek als in de huidige situatie. Het bouwvlak ligt, naar aanleiding van het vorige plan voor nieuwbouw, echter op een andere plek in het plangebied. De bestaande kelder wordt gerenoveerd. De huidige bovenbouw wordt gesloopt en wordt weer terug gebouwd op een andere locatie naast de kelder. De bouwhoogte blijft hetzelfde als in het vigerende bestemmingsplan (vastgesteld op 10 juli 2018). Om de bestaande afvoer te waarborgen wordt tijdens de renovatie gebruik gemaakt van een tijdelijke pompinstallatie.

De transformatorruimte wordt aan de westzijde van het perceel geplaatst. Het is namelijk noodzakelijk dat de transformatorruimte te allen tijde bereikbaar is voor de netbeheerder. Daarom wordt deze zoveel als mogelijk bij de perceelgrens geplaatst, zodat een zo groot mogelijk gedeelte van het terrein omheind kan worden.

In de nieuwe situatie beslaat het gebouw een oppervlakte van 37 m2. De kelder blijft in de nieuwe situatie qua oppervlakte gelijk aan de huidige situatie.


afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - Nieuwe situatie.

De nieuwe installatie heeft een verminderde hoeveelheid geur- en geluidbelasting op de omgeving. Voor het afkoppelen van het regenwater worden infiltratiekratten geplaatst. Ook wordt het dak voorzien van een vegetatiedak. De nieuwe situatie wordt ingepast door een haag van beuk (aanplant hoogte is 1 meter), een rij leilindes en de aanplant van een vogelbosje met inheemse struikvormers (meidoorn, Gelderse roos, lijsterbes).

Voor de groenvoorziening rondom het gerenoveerde gemaal is een groenplan opgesteld. Dit groenplan is besproken met de imkervereniging Voorst. In bijlage 2 is de sfeerimpressie en het beplantingsplan opgenomen.

Op dit moment is op de locatie een aantal bomen aanwezig. Nabij de erfgrens met de huizen aan de Kruisakkerweg 7, 7a, 9 en 9a wordt een beukenhaag geplant. Direct aansluitend aan de beukenhaag worden in de volledige lengte 14 leilindes geplaatst. Door het aanplanten van de beukenhaag en de leilindes wordt het zicht op het gemaal vanuit deze woningen, na bereiken van het eindpunt, zo goed als volledig ontnomen. Daarnaast wordt op de locatie van het bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan en aan de oostzijde van het toekomstige gemaal een vogelbosje met inheemse struikvormers geplaatst. Bij de aanplant wordt rekening gehouden met de aanwezige rioolleidingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's zoals milieu, archeologie of water worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit gaat over een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Voorliggend initiatief heeft relatie met één van de 13 nationale belangen, namelijk het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8).

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking.

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Gezien de kleinschalige aard en omvang én de effecten van onderliggend plan past deze wijziging van het bestemmingsplan binnen de kaders van de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland

Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Van toepassing op het plangebied is de kaart Milieu (intrekgebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - Uitsnede omgevingsverordening Gelderland.

Op voorhand bestaat er vanuit deze thema's geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Regionaal Beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In deze visie heeft de regio ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling hierbij is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

De visie doet geen uitspraken over de renovatie van een rioolgemaal op het perceel aan de Kruisakkerweg 5 in Twello.

3.5 Gemeentelijk Beleid

Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2018 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Onze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema’s (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap/ Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.

Met dit bestemmingsplan wordt de renovering van het rioolgemaal op het perceel aan de Kruisakkerweg 5 in Twello mogelijk gemaakt. Het plan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Milieu-onderzoeken

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Het plan voorziet in het renoveren van het rioolgemaal op het perceel aan de Kruisakkerweg 5 in Twello. Vanuit de milieuwetgeving is er geen sprake van een verblijf van personen en daarmee geen gevoelige bestemming. Voor dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek om die reden achterwege gebleven.

4.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet is bij een bestemmingsplan dan aandacht voor het aspect geluid noodzakelijk. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg of industrieterrein, om deze reden ondervindt de locatie dan ook geen hinder van railverkeer of van het industrieterrein. Daarnaast ligt het plangebied aan de Kruisakkerweg in Twello. Voor deze straat geldt een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur. De geluidseffecten van het gemaal op de omliggende functies blijft gelijk of wordt minder.

Om deze redenen bestaat er geen akoestisch bezwaar tegen de renovering van het rioolgemaal en hoeft er geen aanvullend akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  1. 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  2. 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.

Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de renovering van een rioolgemaal mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige plan.

4.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - Uitsnede risicokaart Gelderland.

Het plangebied is beschermd tegen de kans op een kleine overstroming. Daarnaast ligt in de omgeving de intercity spoorlijn Apeldoorn - Deventer. De afstand tot deze spoorlijn bedraagt ongeveer 350 meter. Zodoende levert zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering op voor onderliggend bestemmingsplan.

4.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het perceel komen met name woonfuncties voor. Het rioolgemaal wordt conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' geclassificeerd als een categorie-2 bedrijf. Voor de inrichting geldt een richtafstand van 30 meter. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur. Het meest dichtbij gelegen bouwvlak voor de bestemming Wonen - ten opzichte van de beoogde locatie - is de Kruisweg 7. Dit bouwvlak ligt op ruim 25 meter. De grens van het bouwvlak valt dus binnen de richtafstand van 30 meter. Het nieuwe gemaal zorgt echter voor een vermindering in geur en geluid. Het nieuwe gemaal levert een verbetering op voor het woon- en leefklimaat aan de Kruisweg 7. Om deze reden vormt de milieuzonering geen belemmering voor het voorliggend plan.

4.3 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied. Ook zijn binnen het plangebied geen belangrijke ecologische waarden bekend die om bescherming vragen. Er is wel een Flora en Fauna onderzoek (Bijlage 1) uitgevoerd om de negatieve effecten van het voorgenomen plan in kaart te brengen. Uit het onderzoek kan geconcludeerd dat er een tweetal negatieve effecten zit aan de voorgenomen ontwikkeling:

- Negatieve effecten op gewone dwergvleermuis zijn aan de orde doordat de uitvoering van de werkzaamheden leiden tot het verdwijnen van een paar- en winterverblijfplaats en negatieve effecten op het functioneren van essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes. Dit leidt tot een overtreding van artikel 3.5, lid 2 (opzettelijk verstoren) en lid 4 (vernielen voortplantingsplaats of rustplaats) van de Wet natuurbescherming. Hiertoe worden voorzorgs- en mitigerende maatregelen genomen.

- Negatieve effecten op laatvlieger zijn aan de orde doordat de uitvoering van de werkzaamheden leiden tot negatieve effecten op het functioneren van essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes. Dit leidt tot een overtreding van artikel 3.5, lid 2 (opzettelijk verstoren) en lid 4 (vernielen voortplantingsplaats of rustplaats) van de Wet natuurbescherming. Hiertoe worden voorzorgs- en mitigerende maatregelen genomen.

Naar aanleiding van het onderzoek is een ontheffing ontleend door de provincie Gelderland. Daarnaast dient te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht te worden genomen, die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

4.4 Archeologie

Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen. Vanaf 1 juli 2016 is een deel geregeld in de Erfgoedwet (de Monumentenwet trad uit werking). Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwacht) in 2021 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten. In 2017 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. Uit de beleidskaart blijkt dat het plangebied is geclassificeerd als een zone met een hoge archeologische verwachting. Bij deze waarde geldt een onderzoeksverplichting voor een bouwwerk groter dan 250 m2, en waarvan de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171047-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst.

De renovatie van het rioolgemaal valt niet onder de uitvoeringsvoorwaarde, zodoende is er geen inventariserend archeologisch onderzoek nodig.

4.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 15 maart 2018 is de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe ingevuld (zie Bijlage 3) . Beoordeeld is dat binnen het plangebied een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. Het belang dat wordt geraakt met de renovatie van het rioolgemaal, is een riooltransportleiding. Om de bestaande afvoer te garanderen tijdens de renovatie wordt gebruik gemaakt van een tijdelijke pompinstallatie.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van dit plan hoeft door de gemeente Voorst geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die verband houden met de planologische procedure en de uitvoering van de werkzaamheden zijn voor de initiatiefnemer van het plan. Verondersteld mag worden dat het plan hiermee uitvoerbaar is.

4.6.1 Planschade

Volgens vast beleid van de gemeente Voorst wordt ten aanzien van ruimtelijke projecten waaruit tegemoetkoming in schade (planschade) kan voortvloeien, altijd een overeenkomst in tegemoetkoming in schade afgesloten, dan wel wordt een passage in de anterieure overeenkomst opgenomen. In dit geval is er een planschade overeenkomst opgesteld. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eventuele tegemoetkoming in schade betaald wordt door de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

5.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan is slechts één enkelbestemming opgenomen, de bestemming Bedrijf-Nutsvoorziening. Daarnaast is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 opgenomen.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheden.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Parkeren

Alle gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan mogen uitsluitend gebruikt, of in gebruik genomen mogen worden, wanneer voorzien is in voldoende parkeergelegenheid.

Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen en de geldende CROW normen die horen bij de specifieke functie.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Bedrijf-Nutsvoorziening

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven, de bestemmingsomschrijving stelt dat uitsluitend openbare nutsvoorzieningen mogelijk zijn. Ook ondergeschikte voorzieningen zoals groen, water, verhardingen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen zijn toegestaan.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming Bedrijf-Nutsvoorziening is een onderscheid gemaakt tussen welke bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak en welke erbuiten. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat middels een bouwvlak aangegeven. Dit onderscheid maakt dat op de plankaart de grootte en ligging van het bouwvlak de bouwmogelijkheden bepalen. Binnen het bouwvlak staan de toegestane goot- en bouwhoogte en – indien van toepassing – een maximum oppervlak vermeld. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Daarnaast geldt dat er uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak ondergronds mag worden gebouwd, tot een maximale diepte van 6 meter onder het peil.

5.3.2 Waarde - Archeologie

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen vanaf een bepaalde omvang plaatsvinden, is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Voor het plangebied geldt daarbij een onderzoeksverplichting als er bodemingrepen plaatsvinden die dieper dan 30 cm onder maaiveld reiken en groter zijn dan 250 m2. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

5.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

5.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

- wijziging van de staat van bedrijfsactiviteiten voor wat betreft de categorie indeling van bedrijven.

Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak

6.1 Uitkomsten Overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Tevens is het voorliggende plan niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

6.2 Zienswijzen

Met ingang van 24 oktober heeft het ontwerpbestemmingsplan Rioolgemaal Kruisakkerweg 5, Twello gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode was het voor een ieder mogelijk een zienswijze in te dienen en daarmee te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. In de in Bijlage 4 opgenomen zienswijzenotitie is de zienswijze samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijze leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

Bijlagen

Bijlage 1 Flora En Fauna Onderzoek

Bijlage 2 Groenplan Rioolgemaal Kruisakkerweg 5

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Zienswijzennotitie