Hoek Stationsstraat - Veilingstraat, Twello
Bestemmingsplan - Gemeente Voorst
Vastgesteld op 16-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Hoek Stationsstraat - Veilingstraat, Twello met identificatienummer NL.IMRO.0285.171051-VS00 van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 ambulante handel:
de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;
1.9 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het erf per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;
1.14 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
1.15 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaakd, waarmee rekening gehouden moet worden;
1.16 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 calamiteit:
een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;
1.27 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidszoneringsplichtige inrichtingen:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.32 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.34 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.35 lessenaarsdak:
een dak met één hellend dakvlak met een helling van tenminste 15 graden;
1.36 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.37 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.38 mantelzorg:
langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.39 openbaar gebied:
de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;
1.40 overige gebouwen:
al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;
1.41 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.42 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.43 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 stellinghoogte:
de hoogte van de stelling (stellage) welke om de romp van een stellingmolen zit;
1.45 stellingmolen:
een molen die een stuk boven de grond om de romp heen een houten stelling heeft om onder meer de wieken te bedienen;
1.46 vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.47 voorgevel:
de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel, of de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of -indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst- de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.48 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;
1.49 wonen:
het bewonen van een woning, door niet meer dan één huishouden.
1.50 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vvanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij overstekken tot 0,70 m niet meegerekend worden;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij overstekken tot 0,70 m niet meegerekend worden;
2.9 peil:
- 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
ENKELBESTEMMINGEN
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- c. bed & breakfast, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers per woning mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.
3.2 Bouwregels
3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Teneinde tot een verantwoorde inrichting rondom de gebouwen te komen en te zorgen voor een goede aansluiting op het openbaar gebied mogen de bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat een door de gemeente goedgekeurd groen-/inrichtingsplan aanwezig is alsmede de uitvoering en het beheer conform dat plan is gegarandeerd.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van:
- a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
- b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de bij dit plan behorende 'Staatvan Bedrijfsactiviteiten';
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staatvan Bedrijfsactiviteiten'.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. speelvoorzieningen;
- d. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstobjecten mag maximaal 4 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van overige, andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van hogere erf- en terreinafscheidingen, onder de voorwaarden dat:
de erf- en terreinafscheiding onlosmakelijk onderdeel vormt van het architectonische ontwerp van het hoofdgebouw op het perceel;
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Vervangende bouwregel
Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages dan zijn de bestaande afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemene afwijkingen
- a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
- 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- 3. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
- b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de verkeersveiligheid.
7.2 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie
afgeweken worden voor de vestiging van bedrijven:
- a. welke niet zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of;
- b. bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie;
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 welke zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Hoek Stationsstraat - Veilingstraat, Twello.
Bijlagen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De eigenaar van de percelen in de hoek Stationsstraat - Veilingstraat in Twello is van plan om de locatie te herontwikkelen voor woningbouw. De huidige woning Stationsstraat 30 in Twello wordt gesloopt en zo ontstaat er ruimte voor 15 appartementen. Het gehele plangebied wordt opnieuw ingericht. In het huidige bestemmingsplan is het plangebied bestemd als Centrum - 2 en is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Er is dan ook een nieuw bestemmingsplan nodig om het plan planologisch mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de rand van het centrum in het dorp Twello. Het plangebied bevindt zich op de hoek van de Stationsstraat en de Veilingstraat. In afbeelding 1 en 2 is de ligging weergegeven.
afbeelding 1 ligging plangebied
afbeelding 2 luchtfoto plangebied
1.3 Het Geldende Bestemmingsplan
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan Twello-Centrum. Dit plan is door de gemeenteraad van Voorst vastgesteld op 1 juli 2013.
In afbeelding 3 is een uitsnede van het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is rood omlijnd. Voor het plangebied geldt de de bestemming Centrum-2. Deze bestemming staat verschillende functies toe binnen het bouwvlak (zwart omlijnde rechthoek binnen het plangebied). De bouw van de appartementen past niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
afbeelding 3 bestemmingsplan Twello -Centrum
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling beschreven aan de hand van randvoorwaarden zoals milieuaspecten en archeologie. In Hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de onderdelen in dit bestemmingsplan juridisch zijn vastgelegd. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In Hoofdstuk 6 wordt ten slotte op de procedure van (voor)overleg en zienswijzen ingegaan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de planlocatie. In paragraaf 2.2 volgt een korte beschrijving van de huidige situatie. Paragraaf 2.3 geeft een beschrijving van de met dit plan beoogde toekomstige situatie.
Boven: Situatie huidige situatie (bron; google maps)
2.2 Bestaande Situatie
Het plangebied is prominent op de hoek Veilingsstraat-Stationstraat gesitueerd en vormt vanuit het noorden samen met het monumentale Stationskoffiehuis Korderijnk de entree van het centrum van Twello. Deze entree tot het centrum ligt op een knooppunt van spoor en wegen vlakbij het trein- en busstation. Op het Stationsplein aan de overzijde van de Veilingstraat bevinden zich bushaltes met parkeren voor het Openbaar Vervoer. Aan de noordzijde kenmerkt het gebied zich door veel openbare ruimte en levendigheid. Aan deze zijde ligt relatief weinig bebouwing.
In de directe omgeving bevinden zich als onderdeel van het stationsgebied juist hogere bebouwing met appartementencomplexen zoals aan het de Hamerslag en het Raccordement. Ten zuiden van het plangebied staat een twee onder een kap woning als onderdeel van de kleinschalige bebouwing langs de Stationsstraat.
De locatie ligt tevens in het centrumgebied met een hoog voorzieningenniveau. Diverse functies zoals winkels, horeca en maatschappelijke voorzieningen zijn te voet bereikbaar. Naast de vele centrum functies in dit gebied komen er ook veel woningen voor.
Wat opvalt is dat recente woonbuurten in dit deel van het centrumgebied zich kenmerken door een relatief hoge bebouwingsdichtheid.
Deze diversiteit van bebouwing en functies past bij een een gebied in transitie en is kenmerkend voor een spoorzone.
2.3 Cultuurhistorie
Onderstaande kaart uitsnedes uit de periode 1850-1988 (Bron: Topotijdreis) laten de ontwikkeling van het terrein zien waarop de naam Hemelrijk staat gedrukt. In andere bronnen wordt het groen omzoomde perceel ten westen van de Domineestraat de Klokkenkamp genoemd. Een kamp is een door hagen en hakhout begrensde akker. De stip geeft de planlocatie van de voormalige sigarenwinkel met woonhuis Te Wechel, tegenover het station van Twello aan. Deze locatie behoort tot het oude deel van de bebouwde kom van Twello. Aan het begin van de 20e eeuw concentreerde de dorpsbebouwing van Twello zich onder andere langs de Kletterstraat (nu Stationsstraat). In de loop van de 20 e eeuw werden de tussen de straten en wegen gelegen weitjes, bosjes en terreinen geleidelijk opgevuld. Nog voor de tweede wereldoorlog vestigde zich op de planlocatie een sigarenwinkel direct tegenover het station en Stationskoffiehuis (Stationsstraat 31, gemeentelijk monument). In Twello stopte in 1947 de laatste trein; het station verdween maar de Stationsstraat bleef, in afwachting van betere tijden. In het vervolg van de 20 eeuw veranderde er veel in dit deel van het centrum. Deze veranderingen variëren van een wisseling van functies met behoud van de oorspronkelijke bebouwing, tot het vervangen van de oude bebouwing door nieuwe. Hierdoor ontstond een weinig samenhangend ruimtelijk beeld, maar wel een aantrekkelijke dorpse variatie met diverse bouwstijlen. Na decennia van afwezigheid werd in 2006 het nieuwe station van Twello, geopend. Daarmee kreeg het gebied weer zijn oorspronkelijke functie van knooppunt terug.
Figuur 2.5 Linksboven een kaart uit 1830. De Klokkenkamp in ongeschonden staat. Midden tussen de Domineestraat en de Kletterstraat (nu: Stationsstraat loopt een kerkepad, de Klokkenkampsweg. Rechts een kaart uit 1928, de spoorweg snijdt de Klokkenkamp doormidden.
De bebouwing was voornamelijk gesitueerd aan de genoemde wegen en straten; de tussenliggende terreinen waren vooral agrarisch in gebruik.
De twee kaartjes uit 1976 en 1995 laten de verder groei en verdichting van Twello zien.
figuur 2.5 groei van de kern Twello
2.4 Beschrijving Toekomstige Situatie
De initiatiefnemer wil de locatie herontwikkelen door 15 luxe koopappartementen te realiseren. Om dat mogelijk te maken wordt de voormalige sigarenwinkel met woning Stationsstraat 30 gesloopt. Voor de mogelijke herontwikkeling is door de ontwikkelaar (OnzeBouwmeester V.O.F. uit Twello) nauw overleg gevoerd met de gemeentebouwmeester en collega's. Dit heeft geresulteerd in en schetsontwerp en randvoorwaarden.
Stedenbouwkundig plan
Het schetsontwerp voorziet in de realisatie van in totaal 15 appartementen verdeeld over 2 gebouwen en een ondergrondse parkeergarage. Op de hoek met de Veilingstraat verschijnt een prominent gebouw met 4 bouwlagen onder een kap. Richting het centrum langs de Stationsstraat komt het tweede gebouw met 3 bouwlagen onder een dubbele kap. Door de bouwmassa onder 3 kappen te situeren ontstaan visueel 3 gebouwen. De kenmerkende kappen architectuur rondom het stationsgebied reduceert de hoogte beleving naar 3 en 2 lagen met een kap waardoor een goede harmonie met de omgeving ontstaat. De vrije sector koopappartementen worden toegankelijk middels 2 portiekontsluitingen met inpandige trappenhuizen en een lift.
Uitsnede schetsontwerp Twello Stationsstraat Veilingstraat vogelvlucht vanaf NS station ( noordzijde)
Impressie Stationsstraat vanuit het zuid- westen
Situatie met impressie toekomstige bebouwing
Architectuur
De twee woongebouwen krijgen een herkenbare maar rustige dorpse uitstraling, waarmee wordt aangesloten bij de directe omgeving. Wat betreft architectuur is aansluiting gezocht bij zowel de bebouwing in de Stationsstraat als bij het Raccordement als hoofdader van het Stationskwartier. De architectuur zorgt door de markante positie van het plan voor een eigen identiteit en vormentaal. Ten slotte maakt de aansluiting bij de huidige voorgevelrooilijnen en de realisatie van groen het appartementencomplex passend in haar omgeving. De esthetische waarde van het plangebied en directe omgeving krijgt hiermee een impuls.
Groeninrichting en aansluiting openbare ruimte
Op afbeelding hierna is het eerste schets van het groenplan weergegeven. Het definitieve groen-/inrichtingsplan zal te zijner tijd definitief opgesteld worden door de initiatiefnemer in overleg ,met de eente. Het inrichtingsplan - zoals onder afgebeeld - is slechts een concept. De uiteindelijke aansluiting op het groen in de openbare ruimte komt in overleg met de gemeente tot stand. De gronden rondom de bebouwing en tussen de twee hoofdgebouwen worden ingericht met een stadstuin met blokhagen, enkele bomen, gazon en plantenvakken. Uitgangspunt daarbij is dat ruimte tussen de twee hoofgebouwen open blijft en daar laagblijvende beplanting is voorzien. Aan de zuidzijde wordt voor appartementen op de begane grond een beperkt terras gerealiseerd. Tussen de twee gebouwen ontstaat een onbebouwd aantrekkelijk binnenterrein door de afwisseling van verhadring, sedum en verhoogde plantenbakken omrand met cortenstaal. Bij de entree aan de stationsstraat is ruimte gereserveerd voor hulpdiensten. Van groot belang is een goede en verkeersveilige entree naar de parkeergarage. De uitwerking van die aansluiting zal eveneens in overleg met de gemeente worden vastgelged in het inrichtingsplan.
voorlopig groenplan
Vuilcontainers
Langs deVeilingstraat wordt ruimte gemaakt om vuilcontainers op te kunnen stellen. Bij de inrit van de Parkeergarage is ruimte voor het stallen van vuilcontainers. Deze opstelplek wordt meeontworpen met het ontwerp van de woningen.
Parkeren
Op het perceel zullen geen auto's zichtbaar zijn. De parkeergarage voorziet met met 24 parkeerplaatsen in de eigen parkeer behoefte.
Duurzaamheid en natuurinclusiviteit
Een duurzame en natuurinclusieve ontwikkeling is het uitgangspunt, zowel voor de bebouwing als voor de openbare ruimte. De beplanting in de borders draagt in grote mate bij aan biodiversiteit door de bloemrijke beplanting die voor nectar voor verschillende insecten en vlinders zorgt. Aan de voorzijde onder de plantenvlakken worden infiltratie kratten geplaatst voor iniltratie van het regenwater. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden en in aanvulling hierop worden nieuwe bomen aangeplant, zodat wordt bijgedragen aan het microklimaat (schaduw en verkoeling). Dakvlakken (horizontale liggende delen, niet zichtbaar vanaf de weg) worden benut voor de plaatsing van zonnepanelen en sedum. De benodigde verharding in de openbare ruimte wordt tot een minimum beperkt. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van halfverharding.
Buitenverlichting wordt geminimaliseerd (wel een veilig karakter) zodat de verstoring van de natuur minimaal is. De armaturen schijnen alleen naar beneden en niet naar de zij- of bovenkant. Gevels kunnen worden benut voor het plaatsen van nest- en verblijfskasten voor bijvoorbeeld vogels.
Bomenbeheer
Als beheerder van de eikenbomen aan de Afslag heeft gemeente haar voorwaarden aangegeven qua afstand en waterhuishouding voor deze kenmerkende bomenrij. Het plan is hierop aangepast.
Functioneel programma
Het functionele programma betreft 15 appartementen en een ondergrondse stallinggarage met bergingen. De appartementen hebben afmetingen van circa 84 tot 140 m2 (exclusief bakons) en worden verkocht vanaf ca. € 390.000,- inclusief een parkeerplaats in de onderliggende garage. Op het binnenterrein zal naast de entree bij de Stationsstraat een parkeervak voor hulpdiensten wordt aangelegd.
Impressie Stationsstraat vanuit het zuiden
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's zoals milieu, archeologie en water worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in Hoofdstuk 4.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van
Nederland; - verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plan voor Hoek Stationsstraat-Veilingstraat heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Een schematische weergave hiervan is opgenomen in Afbeelding 27.
Afbeelding 27 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).
Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking
De herontwikkeling bestaat is een samenhangende ontwikkeling van de realisatie van 15 appartementen verdeeld over twee gebouwen. Gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten, is daarmee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient toetsing aan de Ladder plaats te vinden.
De gemeente Voorst maakt deel uit van de Cleantech Regio waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Wat betreft woningbehoefte is in regionaal verband onderzoek uitgevoerd. Per gemeente is de woningbehoefte daarbij in beeld gebracht. In algemene zin bestaat in de regio Stedendriehoek een oplopende druk op de woningmarkt. De behoefte ligt in de gemeente Voorst op circa 775-975 nieuwe woningen binnen de periode 2018-2027, waarvoor de regionale woonagenda is samengesteld (zie hiervoor ook subparagraaf 3.4.2). Dit komt neer op een behoefte van circa 80 woningen per jaar. Hierbij is de grootste vraag -en daarmee opgave- voorzien in Twello. Deze kern is vitaal en beschikt over voldoende voorzieningen. 1.1 Het initiatief sluit aan op de uitgangspunten uit de woonvisie
Aantrekkelijk Voorst 2025
Een van de uitgangspunten uit onze woonvisie is dat we nieuwbouwlocaties in en om het centrum van Twello inzetten op de realisatie van woningen die geschikt zijn voor senioren. Daarnaast blijkt uit het gemeentelijk woningmarktonderzoek dat er in en rond het centrum van Twello een behoefte is aan luxere appartementen. De ligging nabij het centrum, station en centrumvoorzieningen zorgt voor een aantrekkelijke vestigingslocatie. De geïnteresseerden zijn voornamelijk senioren die veelal een (ruime) eengezinswoning achterlaten. De toevoeging van deze appartementen zorgt naar verwachting voor doorstroming op de woningmarkt. De ontwikkeling van 15 appartementen op de locatie Stationsstraat 30 in Twello wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het aantonen van de behoefte is dan een vereiste. Zoals toegelicht en de resultaten uit het gemeentelijk woningmarktonderzoek (2019) voorzien de appartementen in de behoefte. Daarnaast gaat het om een inbreidingslocatie waardoor de conclusie luidt dat de ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In kwalitatieve zin dient sprake te zijn van een gevarieerd woningaanbod, zodat voor verschillende doelgroepen nieuwe woningen beschikbaar komen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier niet helemaal omdat uitsluitend luxe appartementen worden gebouwd. Daarom zal de ontwikkelaar een bijdrage storten om dit kwalitatieve gebrek elders binnen de gemeente te kunnen compenseren. In paragraaf 3.5.2 wordt hier uitgebreider op ingegaan. Behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit is ook een uitgangspunt bij nieuwe woningbouwplannen. Dit is bij de keuze voor en uitwerking van onderliggend plan een belangrijk toetsingskader geweest. Naast de kwantitatieve opgave, voorzien de plannen in kwalitatieve zin daarmee ook in de (regionale) behoefte.
Samengevat past de ontwikkeling binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland
Het doel van de provincie Gelderland is om samen te werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De natuur en het water hebben het landschap van Gelderland gevormd. Wereldwijde ontwikkelingen - zoals het energievraagstuk, de klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking en de toenemende mobiliteit - vragen om balans. De Gelderse leefomgeving is in omvang beperkt. Er moeten keuzes worden gemaakt. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie Gelderland wil hierbij in gesprek gaan en samen keuzes maken over de vraagstukken die voorliggen en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. Hierbij wordt gezocht naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden.
Gezond en veilig
Dit is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend
Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Afbeelding 28 - Schematische weergave Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie Gelderland gaat uit van het toevoegen van waarde door vanuit een brede blik te focussen. Vertrekkend vanuit de unieke kwaliteiten van de Gelderse streken en steeds weer verschillende belangen en bovenregionale mogelijkheden afwegen. De focus ligt op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:
- Energietransitie;
- Klimaatadaptatie;
- Circulaire economie;
- Biodiversiteit;
- Bereikbaarheid;
- Economisch vestigingsklimaat;
- Woon- en leefklimaat.
Hoewel de ontwikkeling meerdere van de onderwerpen raakt, is met name het 'woon- en leefklimaat' op het plan van toepassing. Het uitgangspunt van de provincie Gelderland is een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Hierbij luidt de ambitie van de provincie Gelderland om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben dat past bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende duurzame woning. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. De provincie gaat hierbij voor een concentratie van bebouwing, tenzij er geen andere goede maatregelen zijn. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas, de woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
De woningbouwplannen voor de Hoek Stationsstraat-Veilingstraat passen binnen de uitgangspunten zoals die verwoord zijn in in de Omgevingsvisie. Er wordt ingespeeld op concentratie van bebouwing en optimaal benutten van bestaand stedelijk gebied. Ook wordt met de realisatie bijgedragen aan diversiteit aan woningvraag, door voor ouderen te bouwen komen elders in het stedelijk gebied gezinswoningen vrij waarmee (in)direct voor verschillende verschillende doelgroepen en in verschillende prijsklassen woning vrij komen. Duurzaamheid is een uitgangspunt bij de uitwerking van de plannen. In de tuin wordt met verschillende plantsoorten gewerkt, om zo ook een verbetering van de biodiversiteit te stimuleren.
3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor moeten zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning (Wabo).
Voor nieuwe woonlocaties stelt de Omgevingsverordening Gelderland (artikel 2.1 en 2.2) dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in de regionale woonagenda. De onderliggende woningbouwontwikkeling sluit aan bij woonvisie. Aantrekkelijk Voorst 2025 gemeentelijke woningbouwprogrammering en maakt onderdeel uit van de plannen die zijn opgenomen in de regionale woonagenda. Zie hiervoor ook subparagraaf 3.4.2 en 3.5.2.
Daarnaast kent de verordening verschillende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Voor zover van toepassing, wordt daar hieronder op ingegaan.
De locatie is aangeduid als 'intrekgebied'. Gebieden met deze aanduiding mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Daarnaast gelden er beperkingen voor vestiging van glastuinbouwbedrijven. Van dergelijke ontwikkelingen is met het plan geen sprake.
Actualisatie Omgevingsverordening
Op 22 september 2020 hebben Gedeputeerde Staten het ontwerp voor een actualisatie van de Omgevingsverordening vastgesteld. Dit ontwerp heet ook wel Actualisatieplan 7 is 31 maart 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Inhoudelijk hebben hierin geen wijzigingen plaatsgevonden ten opzichte van het provinciale beleid dat hiervoor is beschreven. Op 15 april 2021 heeft Gedeputeerde Staten een ontwerp en ontwerp voor een 8e actualisatie van de Omgevingsverordening vastgesteld. Beide actualisaties van de omgevingsverordening hebben geen invloed op voorliggend bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in provinciaal beleid.
De regionale visie zet vooral in op verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Enerzijds wordt een deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar tevens wordt een deel gerealiseerd in de bestaande dorpen en kernen. Daarbij gaat het om herontwikkeling, om afronding van bestaande bebouwingstructuren en om een intensivering van centrumdorpse woonmilieus. Hiernaast zijn (beperkt) ook specifieke dorpse uitbreidingen mogelijk om het inwonertal in sommige dorpen op peil te houden.
Voor de gemeente Voorst is de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente van belang. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'. De ontwikkeling van de Hoek Stationsstraat-Veilingsstraat is vooral aan te merken als herontwikkeling en een intensivering van een (centrum)dorps woonmilieu en past daarmee binnen de visie.
3.4.2 Woonagenda Cleantech Regio 2018
De gemeente Voorst maakt deel uit van de Cleantech Regio waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Dit gebeurt onder meer op het gebied van woningbouw in de regionale woonagenda. In de onlangs (eind 2020) geëvalueerde en herijkte regionale woonagenda is de woningbehoefte voor de regio tot 2030 uiteengezet.
Met de woningbouwprogrammering in de regio wordt gestuurd op kwaliteit. Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarbij kan woningbouw niet los worden gezien van de lokale woningbehoefte, het bestaande woningaanbod, de specifieke plek en veranderende woningbehoefte. Daarvoor is bovenal maatwerk op lokaal niveau. Om vanuit de gezamenlijke ambitie op kwalitatieve groei te sturen zijn richtinggevende principes ontwikkeld voor het lokaal beoordelen van woningbouwplannen. Het gaat daarbij om drie speerpunten:
- Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
- Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
- De programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van het beleid en actuele marktontwikkelingen.
In het onderstaande schema zijn deze speerpunten nader uitgewerkt.
Afbeelding 29 - Speerpunten regionale woonagenda
Naast de kwalitatieve afspraken, zijn in regionaal verband ook kwantitatieve afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. In de regionale woonagenda is per gemeente een bandbreedte opgenomen tussen de behoefte op basis van huishoudensgroei (lage bandbreedte) en het inlopen van een theoretisch woningtekort (hoge bandbreedte). In de regio wordt per gemeente gekoerst op een realistisch woningbouwprogramma waarbij vraag een aanbod goed op elkaar aansluiten. Binnen de kwantitatieve afspraken continueert de gemeente Voorst haar koers om gemiddeld 80 woningen per jaar toe te voegen. De gemeente Voorst zet in op realistisch prognosticeren waarbij het belangrijk is dat woningbouw aansluit op de korte- en langetermijnbehoefte en het dorpse karakter.
Het voorliggende plan voorziet in de herontwikkeling van een bestaande locatie. Met het plan wordt ingestoken op een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit. Bij uitwerking van de plannen wordt veel aandacht geschonken aan duurzaamheidsambities.
De ontwikkeling is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt binnen de kwantitatieve afspraken. Het plan past dan ook binnen de kaders van de Woonagenda Cleantech Regio 2018.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds dynamiek en anderszijds zekerheid. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen. De doelen worden uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Ruimtelijke Toekomstvisie. In de uitvoeringsagenda wordt gespecificeerd wat, met wie en op welke termijn de uitvoering plaatsvindt. De uitvoeringsagenda heeft, net zoals de samenleving, een dynamisch karakter. Beiden zijn continu onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen en daarom wordt het document met enige regelmaat vernieuwd, aangevuld en geactualiseerd.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
- Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
- Werken, innovatie en recreatie;
- Omgeving en landschap;
- Energie en klimaat.
Uitgangspunten die bij nieuwe woningbouwontwikkelingen gelden, zijn onder meer bouwen naar behoefte, gericht op kwaliteit en (in)passend in de omgeving. Er is een geschikt aanbod van woningen voor alle doelgroepen. In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt daarbij gestreefd naar vergroting van het woningbestand door inbreiding in de bestaande kernen. Het plan Hoek Stationsstraat-Veilingstraat past binnen deze uitgangspunten.
3.5.2 Woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025
In de in 2017 vastgestelde Woonvisie ‘Aantrekkelijk Voorst 2025’ is de gemeentelijke visie gegeven op het wonen in de gemeente Voorst. De gemeente Voorst is een aantrekkelijke plek om te wonen, gelegen in de groene zone tussen de steden Deventer, Zutphen en Apeldoorn. De gemeente is goed bereikbaar en heeft een goed voorzieningenniveau. Van belang is dit zo te behouden en dit te versterken. De vraag naar woningen neemt toe, waarbij jaarlijks circa 80 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De meeste van deze woningen maken onderdeel uit van bestaande plannen. Het gros hiervan richt zich op Twello, omdat hier de vraag het grootst is.
Om de gemeente Voorst aantrekkelijk te houden kent de Woonvisie vier pijlers van woonbeleid die richtinggevend zijn voor het gemeentelijke woonbeleid tot 2025. Het gaat om de volgende vier pijlers:
- 1. Aantrekkelijke woongemeente. Bij nieuwbouw vindt kwalitatieve sturing plaats waarbij gebouwd wordt voor de behoefte van nu, maar ook voor langere termijn. Hierbij wordt ingezet op een divers woningaanbod dat aansluit bij woonwensen van verschillende doelgroepen. Leefbaarheid wordt gestimuleerd;
- 2. Beschikbaarheid en betaalbaarheid. Voor lagere en middeninkomens moet de woonvraag bediend worden, door te zorgen voor voldoende aanbod sociale huurwoningen en bereikbare koopwoningen;
- 3. Kwaliteit van de woningvoorraad. Deze pijler richt zich vooral op het verbeteren van de duurzaamheid van de woningen in de gemeente.
- 4. Vergrijzing en wonen met zorg. De vergrijzing heeft gevolgen voor het wonen en de zorg. Langer zelfstandig wonen is het uitgangspunt. Zowel bij nieuwbouw als het aanpassen van bestaande bouw is het van belang hierin te faciliteren.
Elk van de pijlers kent verschillende speerpunten. In Afbeelding 30 is een overzicht van de verschillende pijlers en speerpunten schematisch weergegeven.
Afbeelding 30 - Pijlers en speerpunten van de Woonvisie
Aantrekkelijke woongemeente Voorst
Hoewel geen sprake is van een gevarieerd aanbod draagt de het plan Hoek Stationsstraat-Veilingstraat bij aan een aantrekkelijke woongemeente. De nieuwe oudere bewoners van de luxe appartementen zullen gebruik maken en bijdragen aan het behoud van de voorzieningen dichtbij de woning. Op die manier bevordert deze groep bewoners de leefbaarheid van het centrum. Bij uitwerking van de plannen wordt daarbij naast architectonische kwaliteit ook veel aandacht besteed aan de verblijfskwaliteit. Conform uitgangspunten van de visie vindt dit alles plaats door herontwikkeling van locaties in de kern.
Betaalbaarheid en beschikbaarheid
In een relatief dure woningmarkt als Voorst, grotendeels bestaande uit koopwoningen, kunnen huishoudens met lagere inkomens en middeninkomens moeilijk een woning vinden. Om het aanbod aan goedkope/bereikbare koopwoningen (V.O.N.-prijs onder € 200.000) en sociale huurwoningen te vergroten, zijn in de Woonvisie uitgangspunten opgenomen voor het aandeel woningen in het betaalbare segment bij nieuwe ontwikkelingen. Voor Twello gaat het om 40% van de nieuwbouwproductie.
Deze herontwikkeling gaat uit van (in totaal) 15 nieuwe woningen waarvan geen in het bereikbare segment. Op basis van de woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025 geldt het uitgangspunt dat bij nieuwbouwontwikkelingen in Twello 40% van de woningen in de categorie bereikbaar (koop tot € 200.000 of sociale huur) wordt gebouwd. Als het sociale woningbouwprogramma niet op een locatie kan worden gerealiseerd, geldt een vaste vereveningsbijdrage per type woning. Deze vereveningsystematiek is ook opgenomen in de Nota Grondbeleid 2020 (verevening sociale woningbouw). Voor deze
specifieke ontwikkeling geldt dat voor 6 appartementen (40% van 15) verevend moet worden. Per
niet-grondgebonden woning in Twello geldt een vereveningsbijdrage van € 25.000. De totale vereveningsbijdrage is € 150.000. De vereveningsbijdrage wordt vastgelegd in de te sluiten anterieure
overeenkomst.
Kwaliteit van de woningvoorraad
De visie zet vooral in op verduurzamen van de bestaande woningvoorraad, maar uiteraard ook bij nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunten hiervoor zijn vastgelegd in de nota Duurzaamheid en het daarbij behorende Addendum Duurzaamheid. Ook gaat duurzaamheid over kwaliteit van de woonomgeving, waarin mensen gezond, veilig en prettig kunnen wonen en een woningvoorraad die lang meegaat en snel is aan te passen aan de woonwensen van bewoners. Basisgedachte bij de uitwerking van het plan Hoek Stationsstraat-Veilingsstraat is bij te dragen aan een verbetering van de leefkwaliteit in Twello. Naast energie wordt gekeken naar klimaat, grondstoffen, bewustwording en sociale duurzaamheid. In de ontwikkeling wordt gebruik van fossiele brandstoffen beperkt c.q. voorkomen (inzet is woningen die voldoen aan BENG), de uitstoot van CO2 wordt beperkt en er worden zo min mogelijk schadelijke stoffen toegepast in de binnenruimtes van de nieuwe woningen. Bij de bouw worden in dit plan diverse duurzaamheidsprincipes toegepast. Zo krijgen de appartementen eigen zonnepanelen en wordt er een eigen water-water warmtepomp geplaatst.
Vergrijzing en wonen met zorg
Zoals hiervoor aangegeven worden in de herontwikkeling 15 seniorenwoningen gerealiseerd. Hiermee wordt een aandeel geleverd aan een geschikt woningaanbod voor ouderen. De ligging in het centrum van Twello op korte afstand van voorzieningen maakt de locatie uitermate geschikt voor de oudere doelgroep. Verder is het de verwachting dat de nieuwe bewoners woningen achterlaten (mogelijk eensgezinswoningen) die dan beschikbaar komen voor bijvoorbeeld huishoudens.
3.5.3 Welstandsnota
Om de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving te bewaken, heeft de gemeente enkele mogelijkheden tot haar beschikking om de kwaliteit van de omgeving te stimuleren. De Welstandsnota is hiervoor een belangrijk kader. In de Welstandsnota worden randvoorwaarden omschreven waaraan bouwplannen moeten voldoen. De randvoorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat er wel enige beleidsvrijheid voor de ontwikkelaar is en de regels niet té sturend zijn. Naast de kaders is er ook een motivatie voor de ruimtelijke kwaliteit in de nota opgenomen met kwaliteitsnormen per deelgebied in de gemeente. De planlocatie is aangemerkt als Dorpscentrum.
In de Welstandsnota geldt in algemene zin dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt is voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en detaillering, kleur en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen. Een plan dient te voldoen aan de 'redelijke eisen van welstand'. Voor de planlocatie wordt ingestoken op een hoogwaardige beeldkwaliteit die in enkele gevallen kan afwijken van de ambities die in de Welstandsnota zijn opgenomen voor het dorpscentrum van Twello. Om te borgen dat het vooraf beoogde ambitieniveau behaald wordt en/of geen strijdigheden ontstaan met het geldende beleid, is voor de ontwikkeling een beeldkwaliteitplan opgesteld (Bijlage 1). Dit beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht en vastgesteld. Na vastelling is dit beeldkwaliteitplan een aanvulling op de Welstandsnotaen en daarmee het toetsingsinstrument voor welstand bij de uiteindelijke uitwerking van de bouwplannen..
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's als archeologie, natuuronderzoek, verkeersaspecten, water en de economische uitvoerbaarheid.
4.2 Milieu-aspecten
4.2.1 Bodem
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Om de bodemkwaliteit aan te tonen, is op de planlocatie verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de herontwikkeling van de locatie.
Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen Bijlage 8 Er is geen nader onderzoek nodig gebleken.
De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de herontwikkeling van de locatie. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de gronden geschikt zijn voor het gebruik voor wonen met tuin.
Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is toegestaan. Eventueel vrijkomende grond mag niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is toegestaan.
Eventueel vrijkomende grond mag niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
4.2.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies, zoals woningen, anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam en onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Milieuzonering is erop gericht een ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en gemengd gebied.
Voor de locatie geldt dat deze in een gemengd gebied ligt met wonen en bedrijfsmatige functies.5.2.5 Bedrijven en milieuzonering. In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen knelpunten die de herontwikkeling van de locatie in de weg staan.
4.2.3 Geluid
Het aspect 'geluid' gaat over de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen vanwege wegverkeer, railverkeer of gezoneerde industrieterreinen. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de Wgh. Voor geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer geldt een voorkeurswaarde van 55 dB en een maximaal toegestane waarde van 68 dB. Voor wegverkeer in een binnenstedelijke situatie geldt een voorkeurswaarde van 48 dB en een maximaal toegestane waarde van 68 dB.
geluidcontouren wegverekeer
Geluid Railverkeer en wegverkeer
Door Alcedo is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor zowel het railverkeer als wegverkeer. Het rapport is opgenomen als Bijlage 2bij deze toelichting.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat niet voldaan wordt aan de voorkeurswaarde, maar dat de maximale grenswaarde niet wordt overschreden. Voor alle appartementen moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Wij stellen een hogere grenswaarde vast, omdat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk en wenselijk is. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau. Ieder appartement beschikt over een geluidsluwe gevel of een geluidsluw geveldeel waar de geluidsbelasting minder dan 48 dB bedraagt. Per appartement is tenminste één verblijfsruimte aan deze gevel of aan dit geveldeel gesitueerd.
In samenhang met het bestemmingsplan wordt een procedure tot het vaststellen van hogere waarden doorlopen.
Gezoneerd industrieterrein
Van een gezoneerd industrieterrein c.q. aangewezen bedrijven(terrein) is geen sprake in de omgeving van deze locatie. Geluidsaspecten vormen op dit punt dan ook geen belemmering voor de planvorming.
Geluidseisen warmtepompen en airco’s worden aangescherpt
Per 1 april 2021 worden nieuwe geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco’s die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren. Met deze landelijke geluidsnorm worden buren beter beschermd tegen geluid van warmtepompen en wordt de ontwikkeling van stillere warmtepompen bevorderd.
De warmtepompmarkt vertoont een blijvend sterke groei in aantallen en in warmteproductie. Deze geluidseis zal de warmtepomp helpen in zijn verdere opmars, en ook de ontwikkeling van nieuwe stillere warmtepompen versnellen. De verwachting is dat de verkoop ook de komende tijd verder doorgroeit.
De bepalingsmethode voor de nieuwe geluidseisen is vastgelegd in de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant 2020, 62676) die gelijktijdig inwerking zal treden. Deze bepalingsmethode is een geluidsmeting op locatie. Op basis van akoestische berekeningen kan men echter vooraf aannemelijk maken dat voldaan wordt aan de geluidseis. Voor deze berekeningen heeft het ministerie van BZK een rekentool (ODS-bestand) laten opstellen en een daarbij behorende handleiding. De geluideisen gelden niet voor de warmtepomp zelf (uit de fabriek), maar voor een bij een woning geplaatste installatie. De warmtepomp zelf voldoet in het algemeen niet aan de 40 dB eis. Dit betekent dat de installatie op voldoende afstand van de buren moet worden geplaatst of moeten worden afgeschermd zodat de 40dB niet worden overschreden.
Isolatie
Als men een warmtepomp gaat installeren is het verder van belang dat de eigen woning voldoende is geisoleerd. De 'standaard voor woningisolatie' helpt daarbij. Deze standaard geeft aan wanneer de woning goed genoeg geïsoleerd is om over te stappen op een andere warmtebron, zoals warmtepompen. Daarnaast geeft de standaard inzicht in de mate van ventilatie, die nog nodig is in de woning. Met de standaard kunnen woningeigenaren en verhuurders hun woningen voorbereiden op de toekomst, waarin woningen zonder aardgas verwarmd worden.
4.2.4 Luchtkwaliteit
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen nieuwe woningbouwlocaties in ieder geval NIBM bijdragen. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2) luidt:
- 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Situatie planlocatie
Gelet op de aard en omvang van dit project (15 woningen) kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. De locatie ligt niet in de nabijheid van rijkswegen of provinciale wegen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
4.2.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Voor de plannen is door adviesbureau BK Bouw- en Milieuadvies B.V. een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Het rapport is alsBijlage 9 opgenomen bij dit bestemmingsplan. In het rapport worden de potentiële risicobronnen weergegeven en beschouwd. Uit de inventarisatie blijkt dat de ontwikkellocaties zich niet bevinden binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen, water of wegen. Vanwege de ligging op korte afstand van het spoortraject 30: Apeldoorn - Deventer West is een nader onderzoek en verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Conform artikel 7 van het Bevt is een beperkte groeprisicoverantwoording opgesteld. Daarbij moet ingegaan worden op:
- mogelijkheden tot bestrijding en beperking van de omvang van een ramp;
- zelfredzaamheid van de aanwezige personen.
Voor de bestrijding en de beperking van de omvang van een ramp, is de opkomsttijd van de brandweer relevant. Voor deze locatie geldt dat er een goede opkomsttijd aanwezig is. Een eventueel incident kan dan ook direct en snel worden bestreden. Daarnaast geldt dat de locatie goed bereikbaar is en snel te benaderen is bij een incident.
Binnen het project worden alleen woningen gerealiseerd, waarvan de bewoners voldoende zelfredzaam zijn. Bij eventuele incidenten met brandbare stoffen op de spoorlijn, kunnen de bewoners vluchten haaks op de spoorlijn. Het terrein is van meerdere kanten te ontvluchten. Onder andere in zuidoostelijke richting over de Stationsstraat. Hierdoor ontstaat een afschermende werking van de gebouwen ten opzichte van een eventueel incident op de spoorlijn.
Uit bovenstaande blijkt, dat op het gebied van bestrijding, beperking van een ramp en de zelfredzaamheid geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.
Om bovenstaande redenen is beoordeeld dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Er wordt geconcludeerd dat de externe veiligheid geen consequenties heeft op onderliggend plan.
afstand plangebied tot spoor
4.2.6 Trillingen
De locatie ligt op relatief korte afstand van de spoorlijn Deventer-Apeldoorn. Treinverkeer kan leiden tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen vervolgens leiden tot verstoring van gevoelige apparatuur, hinder voor personen in de gebouwen of schade. In Nederland bestaat tot nu toe geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen niettemin een aandachtspunt in de afwegingen, omdat op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Vanwege het ontbreken van specifieke wetgeving, wordt voor trillingen veelal teruggevallen op de SBR-richtlijn Trillingen, deel B “Hinder voor personen in gebouwen”.
De beoogde woningbouw ligt binnen de regulier aangehouden onderzoeksafstand van het spoor van 100 meter. De beide appartementencomplexen liggen op een afstand tussen 50-85 meter van het spoor. Gelet op deze afstanden blijkt uit eerste verkenning (Bijlage 4) dat er een reële kans bestaat op een zekere mate van trillingshinder als gevolg van het spoor. In de basis kan gesteld worden dat aan beide zijden van het spoor op gelijke afstand al bestaande woningen aanwezig zijn. In de praktijk zijn weinig concrete klachten van trillingshinder bekend die maken dat hier twijfel bestaat over een goed woon- en leefklimaat ter plekke. Klachten van schade door trillingen zijn niet bekend. Daarmee mag worden aangenomen dat de ontwikkeling op voorhand ook geen strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening hoeft op te leveren. Dit laat niet weg dat de SBR-B voor nieuwbouw andere streefwaarden hanteert wat betreft trillingshinder dan voor bestaande bouw. Om die reden is nader onderzoek uitgevoerd om vast te stellen wat de trillingsbelasting op beide percelen is en wat de verwachte trillingssterkten zullen zijn in de te realiseren woningen. In de regels is voor het bouwen een verplichting opgenomen om de maatregelen te treffen die nodig zijn om te kunnen voldoen aan de streefwaarden voor nieuwbouw. Gestreefd wordt naar een trillingsarm ontwerp, waarbij de daadwerkelijke maatregelen uiteindelijk bepaald worden door een doelmatigsheidsafweging.
Gelet op voorgaande mag verondersteld worden dat de plannen niet leiden tot onevenredige trillingshinder en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.2.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten. Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor de ontwerpbestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Onderliggend plan gaat over het slopen van een voormalige winkel met woning en de nieuwbouw van 15 appartementen. Qua aard en omvang kan het project niet worden aangemerkt als stedelijke ontwikkelingsproject. Daarnaast tonen de milieuonderzoeken geen nadelige gevolgen. De locatie ligt hierbij niet nabij een natuurgebied. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.
Conclusie is dan ook dat de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt en daarmee er geen noodzaak is om een reguliere of vormvrije m.e.r.-(beoordelings-) procedure te volgen.
4.3 Archeologie
Wettelijk kader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Onderzoek
Op basis van de Gemeentelijke archeologischebeleidskaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Daarnaast ligt het binnen de 25-meter bufferzone van een bekende archeologische vindplaats.
De grootte van het plangebied bedraagt ca 1790 m2, waarbij de oppervlakte van de beoogde bebouwing 1030 m2 is en tot een diepte gaat van 260 cm beneden maaiveld. Naast bebouwing wordt de rest van het plangebied ingedeeld met parkeerplaatsen en begroeiing. De bodem zal waarschijnlijk tot ver in het archeologische niveau worden verstoord. Eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen daarbij verloren gaan. Het beleid voor gebieden met deze verwachtingswaarde schrijft voor dat bij bodemingrepen onder maaiveld een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Om die reden is voor deze locatie door archeologisch adviesbureau Synthegra een archeologisch bureau- en Inventariserend veldonderzoek, karterend booronderzoekooronderzoek uitgevoerd (Bijlage 7)
Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied gold op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd gold ook een hoge verwachting. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen van deze verwachting.
Uit het veldonderzoek is gebleken dat tot 1,5 meter beneden maaiveld (4,6 meter +NAP) dekzand is aangetroffen behorende tot de Formatie van Boxtel, laagpakket van Wierden. Tot gemiddeld 1,1 meter beneden maaiveld is een verstoord pakket aangetroffen. Hierin zijn sporen van recente fragmenten baksteenpuin aangetroffen. Het originele bodemprofiel is niet meer intact, ook is er geen spoor meer van een verwacht esdek aangetroffen.
In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, ook het originele bodemprofiel is niet meer aanwezig. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
Op basis van deze resultaten is er geen aanleiding voor onderzoek naar de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden. We komen ook niet toe aan de onderzoeksvraag naar de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten. De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.
De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat- paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek wordt de locatie vrijgegeven voor de nieuwe ontwikkelingen en de archeologische dubbelbestemming van het perceel verwijderd.
4.4 Cultuurhistorie
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
De planlocatie bevat geen elementen die een hoge cultuurhistorische waarde hebben. Op of direct aansluitend op de locaties zijn geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig die nadelige invloed ondervinden van de ontwikkeling. Wel bevindt zich aan de overzijde het Stationskoffiehuis (Stationsstraat 31, gemeentelijk monument). De realisatie van de woongebouwen heeft geen negatieve gevolgen voor dit uit cultuurhistorisch oogpunt waardevolle object.
Gelet op voorgaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.5 Natuuronderzoek
4.5.1 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- 3. vereenvoudiging van de regels.
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Quickscans natuuronderzoek
Voor deze locatie is door Bureau Blijerveld een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd. De quickscan voor de locatie Stationsstraat 30 is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.
Zoogdieren & amfibieën (nationale soorten Wnb)
Door de reconstructie van het terrein kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van dieren. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In provincie Gelderland geldt deze vrijstelling voor alle te verwachte soorten. Aanvullende maatregelen zijn voor deze soorten niet noodzakelijk.
Vleermuizen (Wnb-Habitatrichtlijn)
De woning is marginaal geschikt voor kleine vleermuissoorten maar de kans hierop wordt klein geacht. Door de sloop gaan eventuele verblijfplaatsen verloren en kan verstoring en sterfte optreden van individuen. Dit is verboden volgens de Wnb. Om deze effecten uit te sluiten is nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Vanwege de beperkte toegankelijkheid van de woning wordt een sporenonderzoek onder de pannen rond de schoorsteen als goed alternatief gezien voor een regulier vleermuisonderzoek.
Broedvogels zonder vaste nestplaatsen (Wnb-Vogelrichtlijn)
In de gebouwen is de aanwezigheid van broedvogels niet geheel uit te sluiten. Wanneer de sloop tijdens het broedseizoen plaatsvindt kan verstoring van broedsels en sterfte optreden. Daarom dient de sloop buiten het broedseizoen plaats te vinden. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk.
Broedvogels met vaste nestplaatsen (Wnb-Vogelrichtlijn)
In de woning zijn nestplaatsen van huismus niet uit te sluiten. Door de sloop gaan de nestplaatsen verloren. Dit is verboden volgens de Wnb. Om deze effecten uit te sluiten is nader onderzoek naar nestplaatsen van huismus noodzakelijk.
Door de eigenaar van de locatie zal voor de sloop van bestaande bebouwing conform de quickscan de volgende maatregelen worden uitgevoerd.
De sloop en bouw kan dan ook pas plaatsvinden als dat uit de nadere onderzoeken en maatregelen opportuun wordt geacht.
Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op ruime afstand tot deze gebieden. Van een externe werking zal geen sprake zijn. Ondanks de grote afstand tot Natura 2000 gebieden, is een berekening nodig om aan te tonen dat geen verhoging ontstaat van stikstofdepositie op deze gebieden. In paragraaf 4.5.2 wordt hier nader op ingegaan. De locaties liggen niet in of in de nabijheid van Gelders Natuur Netwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten van deze gebieden zijn niet van toepassing op de planlocaties.
Samengevat bestaan vanuit de Wet natuurbescherming geen beletselen de plannen te realiseren, mits sloopwerkzaamheden en het verwijderen van beplantingen plaatsvinden buiten het broedseizoen van vogels, sporenonderzoek naar vleermuizen en nader onderzoek naar vogels met een vaste verblijfsplaats realisatie van de plannen niet in de weg staan. Voor de planlocatie dient een werkprotocol te worden opgesteld hoe in de realisatiefase rekening wordt gehouden met uitkomsten van de onderzoeken.
4.5.2 Stikstofdepositie
In aanvulling op de quickscans natuuronderzoek is door adviesbureau BJZ een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd (zie Bijlage 5 bij deze toelichting). Aanleiding voor dit onderzoek is de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 aangaande de landelijke stikstofwetgeving en de mogelijke effecten van ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden.
Voor zowel de realisatie als het gebruik van de woningbouwontwikkeling moet de stikstofuitstoot inzichtelijk gemaakt worden. In Natura 2000-gebieden zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stifstofdepositie. Om in het kader van een mogelijke vergunningaanvraag Wet natuurbescherming te onderzoeken wat de stofstofdepositie is tijdens de bouw- en gebruiksfase, is een berekening nodig. Deze is uitgevoerd met het programma Aerius Calculator 2020 (release 15 oktober 2020).
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Op basis van deze uitkomsten kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming voor het aspect stikstof.
4.6 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De nieuwe woningbouwlocatie trekt extra verkeer aan. De hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd door de bouw van woningen kan worden ingeschat met CROW-publicatie 381 (december 2018). De ligging van de planlocatie in het centrum nabij het station maakt dat gelet op de huidige inrichting en gebruik het bestaande wegennet deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het woongebouw relatief eenvoudig kunnen verwerken. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een onacceptabele verkeerstoename en daarmee voor problemen voor de doorstroming en veiligheid.
Parkeren
De gemeente Voorst hanteert bij nieuwbouwplannen verschillende parkeernormen. Bij dure woningen (boven €300.000,-) geldt een norm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, voor gestapelde woningen geldt een norm van 1,4 per woning, bij middeldure en goedkopere woningen geldt een norm van 1,8. Voor zover parkeren op eigen terrein plaatsvindt, telt dit in de normering in beginsel maximaal voor 1 mee, ook als meerdere plekken op een kavel aanwezig zijn. Afhankelijk van type woning en doelgroep kan overwogen worden maatwerk toe te passen.
In dit plan worden 15 appartementen gebouwd. De locatie ligt op zeer korte afstand van het station, waardoor deze goed ontsloten wordt via openbaar vervoer. Er worden in totaal 24 parkeerplaatsen in de ondergrondse parkeergarage gerealiseerd. Dat komt neer 1,6 per gestapelde woning, 0,2 boven de norm van 1,4. parkeerplaats per gestapelde woning. Verwacht wordt dat hiermee voldoende voorzien wordt in de benodigde parkeerbehoefte op deze locatie.
Verder wordt exclusief voor dokters- en verpleegbezoek aan de zijde van de Stationsstraat een parkeerplaats gerealiseerd.
Voorwaardelijk is dat een goede en verkeersveilige entree tot de parkeergarage wordt gerealiseerd. Daarom zal dit worden meegenomen in het inrichtingsplan dat vooraf is afgestemd met de gemeente.
4.7 Water
4.7.1 Watertoets
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.
Beoordeling
De toets is juli 2021 voor de locatie uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn in Bijlage 3 opgenomen. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft beoordeeld dat in het plangebied geen belangrijke oppervlakte wateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering en het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heerstende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.
4.7.2 Wateraspecten in het plan
Binnen het plangebied dient vanuit de gemeentelijke regelgeving een hemelwaterberging van 36 mm/m2 verhard (dak- en terrein)oppervlak aangebracht te worden met een overloop naar een openbaar hemelwaterriool of -indien deze niet aanwezig is- het gemengde stelsel. De hemelwaterberging mag op particulier terrein of collectief op openbaar terrein gerealiseerd worden. Bij groene daken vervalt voor die vierkante meters de gemeentelijke bergingsplicht. Op de locatie vindt de overloop plaats op het gemengde systeem.Voor de overloop van de kratten moet een leiding aangelegd worden naar de Veilingstraat en hier gekoppeld worden op de erfgrens met de vuilwater riolering. Op termijn, als de Veilingstraat wordt afgekoppeld ontkoppelen wij deze aansluitingen.
Indien de toename van verhard oppervlak (per planlocatie) groter zou zijn dan 1.500 m2 dan gelden ook de regels van het waterschap en dient er een berging van 60 mm/m2 gerealiseerd te worden. In tegenstelling tot de gemeentelijke norm mag hier wel een infiltratiecomponent vanaf getrokken worden. Binnen dit plangebied is hiervan geen sprake.
4.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden
In en rond de planlocatie is geen kabelleidingen, brandstoftransportleidingen of straalpaden aanwezig die een belemmering vormen voor de woningbouwplannen. In samenspraak met de leidingbeheerder wordt deze verlegd tot buiten het plangebied, waarmee de plannen uitvoerbaar zijn.
4.9 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een
- fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan) niet noodzakelijk is.
In voorliggend geval is sprake van een aangewezen bouwplan. Voor de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst (realisatieovereenkomst) gesloten met de ontwikkelende partij. Hierin zijn afspraken gemaakt over kosten, fasering en wijze van uitvoering van de plannen. De kosten voor het mogelijk maken van de ontwikkeling, evenals eventuele planschadekosten, zijn met deze overeenkomst anderszins verzekerd. Het plan wordt daarmee economisch uitvoerbaar geacht.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
5.2 Planregels
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
5.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Groen;
- Wonen;
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld bij de aanwezigheid van een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
5.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Wonen
Bestemmingsomschrijving
Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen. Ook ondergeschikte voorzieningen als entreepartij en ondergrondse parkeergarage, zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Voor de bestemmingsregeling is wat gebruiksmogelijkheden betreft aansluiting gezocht bij de algemene regeling die in de kernen binnen de gemeente Voorst voor Wonen wordt gebruikt. Hiermee ontstaat zowel een enigszins flexibele als eenduidige regeling. Hierbij wordt aangesloten bij de actuele wensen van de bewoners. Daarbij is vanzelfsprekend wel de nodige rechtszekerheid in ogenschouw genomen, zeker nu sprake is van nieuwbouw. Om die reden is wat betreft de bouwmogelijkheden in dit plan maatwerk geleverd ten opzichte van de algemene regeling.
Bouwregels
Binnen deze bestemming is op de verbeelding (kaart) twee bouwvlakken aangegeven. Deze indeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouwen (de twee appartementengebouwen), de overige gebouwen en de andere bouwwerken. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan. Het aantal toegestane gestapelde woningen is op de verbeelding van het bestemmingsplan in het bouwvlak aangegeven.
Bouwvlak
Om de rechtszekerheid voor omwonenden zoveel mogelijk te borgen, is gekozen voor een systematiek waarbij het bouwvlak strak om de te bouwen hoofdgebouwen heen ligt. Voor zover ruimte binnen het bouwvlak over is, kunnen hier ook overige gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd. Daarbij is van belang dat voldaan wordt aan de maximale aangegeven maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.
Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak
Voor de twee hoofgebouwen zijn twee bouwvlakken ogenomen. Daar komende de twee hoofgebouwen te staan. De bouw- en goothoogte van deze gestapelde gebouwen zijn binnen de bouwaanduiding aangegeven en de hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen. Hierbij zijn de hoogtes uit schetsplan voor de locatie gehanteerd en afgerond op halve meters.
Bouwen buiten bouwvlak
Onder de twee woongebouwen wordt een ondergrondse parkeergarage gebouwd. Een deel van deze garage ligt buiten het bouwvlak maar binnen de specifieke bouwaanduiding " ondergronds bouwen toegestaan'. De parkeergarage kan gedeeltelijk buiten het bouwvlak binnen deze aanduiding beneden peil gebouwd worden tot maximaal 4 meter beneden peil.
Verder zijn buiten het bouwvlak uitsluitend andere bouwwerken toegestaan. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht. In verband met de gewenste openheid tussen de twee hoofdgebouwen zijn daar gebouwen en/of hoge erf- en terreinafscheidingen uitgesloten.
Andere bouwwerken
Op de gronden met de aanduiding bouwvlak en tuin mogen (ook) andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter. Speeltoestellen mogen maximaal 4,5 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en zijn slechts toegestaan als entree van de twee hoofgebouwen. Met een afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 3 meter te realiseren, als deze architectonisch zijn meeontworpen met het hoofdgebouw en/of de overige gebouwen.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
- er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
- er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
- het beroep en/of het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
- de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Parkeren
In de regels is een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van bestemming ‘Wonen’ wordt gebouwd, dient voorzien te worden in de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid. Daarbij moet voldaan worden aan de in de regels genoemde parkeernormen.
Groen- /Inrichtingsplan
Om een verantwoorde inrichting rondom het gebouw en van de entree van de parkeergarage is als voorwaarde opgenomen dat bij het indienen van de omgevingsvergunning met de gemeente overeenstemming is bereikt over het groen- /inrichtingsplan. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de aansluiting op het openbaaar gebied en in het bijzonder de entree tot de paarkeergarage teneinde een goede en veilige situatie te realiseren.
5.3.2 Groen
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele gemeenschappelijk groen, te bestemmen. Het beeldbepalende groen rond de hoofdgebouwen krijgen deze bestemming. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals verhardingen, bankjes, prullenbakken, enz. Daar waar het specifiek is aangeduid is tevens een tuin behorend bij de woningen op de begane grond toegestaan.
Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.
5.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
5.4.2 Afwijking
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- bestemming 'Groen': ten behoeve van een afwijkende hoogte voor erf- en terreinafscheidingen, voor zover deze zijn meeontworpen met het hoofdgebouw en/of overige gebouwen en hier architectonisch onlosmakelijk mee verbonden zijn;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak
6.1 Uitkomsten Overleg
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. De plannen passen binnen de afspraken uit de Woonagenda Cleantech Regio 2018 en daarmee ook binnen provinciaal beleid. Tegen het plan bestaan geen bezwaren. Op grond van de digitale watertoets heeft waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven. Ook hier heeft aanvullend informeel vooroverleg plaatsgegeven. Vanuit het Waterschap bestaan geen bezwaren tegen de plannen.
Draagvlak in de omgeving is erg belangrijk. De initiatiefnemers zijn participatief in gesprek gegaan met de directe omgeving. Zo hebben zij gesproken met de VVE van de Pappillon, Brasserie-Restaurant Korderijnk en de eigenaren van de dubbele woning ten zuiden van het plangebied.
Uit de gespreksverslagen maken wij op dat er overwegend positief wordt gereageerd op de plannen. Ook zijn er onderling wat suggesties gedaan/afspraken gemaakt over bepaalde zaken (denk aan het verwijderen van het groen, toekomstige erfafscheiding tussen de appartementen en de bestaande woningen). Vooralsnog blijken de plannen op een positieve manier te zijn ontvangen. Wel zijn er ook enkele vragen gesteld. De plannen zijn naar aanleiding van ingebrachte reacties op onderdelen nog aangepast.
Op 13 september 2021 is door de ontwikkelaar een drukbezochte informatieavond georganiseerd. Ook de gemeente was aanwezig en heeft vooral veel positieve signalen gekregen. Er is veel interesse voor de 15 appartementen.
Het ontwerp bestemmingsplan en ontwerpbeeldkwaliteitsplan hebben met de bijbehorende stuk-ken van 2 december 2021 tot en met 12 januari 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend tegen het ontwerp bestemmingsplan. Op maandag 20 en dinsdag 21 december is gelegenheid geboden om deel te nemen aan een digitaal spreekuur waarvan door een geïnteresseerde in één van de appartementen gebruik gemaakt.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Hoek Stationsstraat - Veilingstraat, Twello heeft vanaf 2 december 2021 voor een periode van zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen over het plan naar voren te brengen. Van deze mogelijkkheid is door een belanghedden gebruik gemaakt.
6.3 Aanpassingen Naar Aanleiding Van Zienswijzen
De zienswijze gaf aanleiding de regels te wijzigen. Na ontvangst van de zienswijze hebben wij een aanvullend onderzoek gedaan waarmee eerdere aannames in het plan over veiligheid zijn bevestigd. In het plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de maatregelen om trillinghinder in de nieuwbouw te voorkomen. De voorgestelde wijzigingen zijn minimaal en hebben geen invloed op het plan, maar zijn wel noodzakelijk voor de indiener van de zienswijze. De initiatiefnemer kan ook uit de voeten met deze wijzigingen. Om deze redenen is de zienswijze overgenomen en is plan gewijzigd.