KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Het Plangebied
Hoofdstuk 2 De Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 De Bestaande Situatie
2.2 De Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Flora En Fauna
4.4 Archeologie
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Civieltechnische Aspecten
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Ruimtelijke Afweging
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Planregels
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Woudweg 10

Bestemmingsplan - gemeente Voorst

Vastgesteld op 17-09-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woudweg 10 van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20159-VS00 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf

het door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 archeologisch deskundige:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie;

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.13 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;

1.14 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.17 (bedrijfs)woning:

een gebouw waarin wordt gewoond en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen;

1.18 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.22 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 bijgebouw:

al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de opslag en uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.32 mantelzorg:

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;

1.33 nevenfunctie:

een bedrijfs- of beroepsmatige functie die in ruimtelijk, functioneel en/of inkomensverwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming;

1.34 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.35 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van al dan niet natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;

1.36 paardenfokkerij:

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op het fokken van paarden met daaraan ondergeschikt de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;

1.37 paardenhouderij:

een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden, niet zijnde een manege;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

2.8 vloeroppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgen het Bouwbesluit.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij;

alsmede voor:

  1. b. nevenfuncties op het gebied van paardenfokkerij;
  2. c. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. d. bed & breakfast, uitsluitend in de bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen;
  5. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals paardenbakken, groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of een onbekende archeologische verwachting.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen of een archeologische verwachtingszone met hoge archeologische verwachting.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

7.2 Herbouw woningen

Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van bestaande funderingen, waarbij het vervangen van de bestaande funderingen is toegestaan.

7.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen en de oppervlaktemaat van gebouwen;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd;
  4. d. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 75 m2 van het vloeroppervlak in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de mantelzorg, met dien verstande dat ook bestaande bijgebouwen hiervoor mogen worden gebruikt;
    2. 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
    3. 3. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
    4. 4. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  5. e. De onder a, b, c en d bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

8.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van bedrijfswoningen buiten bestaande funderingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  3. c. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. d. door de herbouw de landschappelijke waarden van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  5. e. de geluidbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer de voorkeursgrenswaarde zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder mag in geval van geheel nieuw te bouwen woningen niet worden overschreden.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Woudweg 10.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer J.A.M. Boerkamp heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om een gebruiksgerichte paardenhouderij te kunnen exploiteren op het perceel Woudweg 10 in Teuge. Tot voor kort was hier een agrarisch bedrijf actief waar zowel varkens als opfokpaarden werden gehouden. Eind 2008 is als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf het stallen van pensionpaarden in een gedeelte van de bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. Mede naar aanleiding van het landelijke 'Actieplan Ammoniak Veehouderij' bestaat bij eigenaar de wens de varkenstak te beëindigen en het agrarische bedrijf om te zetten naar een (gebruiksgerichte) paardenhouderij.

Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" de bestemming "Agrarisch cultuurgebied, agrarisch bedrijf C". Pensionstalling tot 350 m2 is in het verleden mogelijk gemaakt met een ontheffing op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Een gebruiksgerichte paardenhouderij wordt gezien als niet-agrarisch bedrijf. Om dit gebruik planologisch mogelijk te kunnen maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Doel

Doel van voorliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een gebruiksgerichte paardenhouderij op het perceel Woudweg 10 in Teuge.

1.3 Het Plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in Figuur 1. De locatie ligt ten zuidwesten van de kern Teuge. Een luchtfoto van het plangebied is opgenomen in Figuur 2. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente TLO00, sectie C, perceelnummers 1372 en 1373.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20159-VS00_0002.png"

Figuur 1 - Situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20159-VS00_0003.png"

Figuur 2 - Luchtfoto plangebied

Hoofdstuk 2 De Bestaande En Toekomstige Situatie

2.1 De Bestaande Situatie

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Teuge in het buitengebied, op korte afstand van de gemeentegrens met Apeldoorn. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig met enkele agrarische bedrijfsgebouwen en een grote betonnen mestsilo. Achter de bebouwing liggen twee paardenbakken. Op het perceel rust een milieuvergunning voor het houden van varkens en paarden/pony's. In de praktijk wordt hieraan geen volledige invulling meer gegeven. Een gedeelte van de bestaande bebouwing (350 m²) wordt gebruikt voor pensionstalling. Rondom de bedrijfskavel beschikt aanvrager over circa 8,5 hectare grasland. Aan de noordzijde van de locatie ligt een glastuinbouwbedrijf, met daaraan grenzend een burgerwoning. Aan de oostzijde grenst het perceel aan een slachterij. De gronden van de familie Boerkamp worden aan de westzijde begrensd door een A-watergang.

2.2 De Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wordt het perceel in gebruik genomen als paardenhouderij. Het gaat hierbij voornamelijk om een gebruiksgerichte paardenhouderij, met pensionstalling en een tweetal paardenbakken. Ondergeschikt aan de pensionstalling zal opfok van paarden blijven plaatsvinden. De inrichting van het perceel verandert met het plan in principe niet. Voor de pensionstalling wordt gebruik gemaakt van bestaande bebouwing. Ook zal de betonnen mestsilo geschikt gemaakt worden voor nieuw gebruik (paardenboxen). De wens bestaat om in de toekomst eventueel een rijhal op het perceel te realiseren. Vooralsnog zijn deze plannen niet concreet. In parkeerruimte wordt voorzien op het erf, voornamelijk geconcentreerd rondom de mestsilo. Het in eigendom zijnde grasland rondom de paardenhouderij blijft grasland en wordt voornamelijk als weide voor de paarden gebruikt. Zowel rond het erf als op het aangrenzende grasland wordt beplanting aangebracht om de landschappelijke situatie te versterken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's, zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt in het volgende hoofdstuk aan de orde, waar wordt ingegaan op de verschillende ruimtelijke randvoorwaarden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures.

Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken.

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet aangemerkt als nationaal belang. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:

  • Het rode raamwerk: hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
    1. 1. stadsregio Arnhem-Nijmegen
    2. 2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer
    3. 3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
    4. 4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.
      Ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.
  • Het groen-blauwe raamwerk: In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
  • Het multifunctionele gebied: het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.

De locatie ligt in stedelijk netwerk Stedendriehoek en in het multifunctionele gebied ('multifunctioneel platteland').

De meeste vormen van niet-agrarische bedrijvigheid horen thuis op bedrijventerreinen. Daarnaast bestaan mogelijkheden voor vestiging van bedrijven in vrijgekomen gebouwen in het buitengebied, waarbij het functieveranderingsbeleid van toepassing is. Gebiedsfuncties zijn medebepalend voor vestigingsmogelijkheden. Met name functies die verwant zijn aan landbouw, bosbouw, natuurbeheer en recreatie kunnen passende vervolgfuncties zijn. Paardenstalling valt hier ook onder. Uit ambtelijk vooroverleg blijkt dat de provincie Gelderland een grote ruimtelijke gelijkenis ziet tussen paardenhouderijen en agrarische bedrijven. Functieveranderingsbeleid is daarom niet van toepassing. Het plan is om deze reden en ligging in multifunctioneel gebied niet van provinciaal ruimtelijk belang. Formeel vooroverleg is niet noodzakelijk.

3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."

Ten aanzien van uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid stelt de verordening voorwaarden. Hiervan is in dit plan geen sprake; het betreft hier functieverandering van bestaande gebouwen. Nieuwbouw en/of uitbreiding is niet aan de orde. Zoals ook aangegeven onder 3.3.1 is geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van functieveranderingsbeleid zoals de provincie dit hanteert. Met het plan is geen provinciaal belang in het geding.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. In de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 is het gebied aangemerkt als landelijk gebied met verbrede ontwikkeling. Dit landschap biedt met name mogelijkheden als recreatief uitloopgebied van de regio, als een ontsluitend recreatief routenetwerk van wandel-, fiets- en ruiterpaden. Ten aanzien van (niet-agrarische) bedrijvigheid richt de regio Stedendriehoek zich met name op het ten volle benutten van de capaciteit van bestaande bedrijventerreinen en het ontwikkelen van een nieuw regionaal bedrijventerrein Beekbergen bij Apeldoorn ten zuiden van de snelweg A1 in combinatie met uitbreiding van de huidige Ecofacterij met de nieuwe werklocatie Biezematen in de oksel van de A1 en A50. Daarbuiten worden projecten met name lokaal uitgevoerd door de gemeenten.

Over gebruiksgerichte paardenhouderijen is geen specifiek beleid opgenomen. Wel wordt in algemene zin ruimte geboden voor ontwikkeling van voorzieningen op gebied van sport en recreatie, in samenhang met genoemde ontwikkeling als stedelijk uitloopgebied. Pensionstalling kan een bijdrage leveren aan deze visie.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe Tot IJssel

De gemeenten Voorst, Heerde en Epe hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). Doel van het LOP is het sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang bij de autonome ontwikkeling van het landschap en het inbrengen van landschapsbelangen bij ruimtelijke plannen in het gebied. Het ontwikkelingsplan en toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie. De planlocatie ligt in de landschapseenheid kampenontginningen. Deze landschapseenheid bestaat uit een gebied ten oosten van het Apeldoorns Kanaal, dat als het ware in een band ligt tussen Twello, Wilp Achterhoek, Teuge en De Vecht. De kampenontginningen bestaan uit een afwisselend patroon van hoge zandopduikingen en de ertussen gelegen lage delen. Het LOP schrijft als doelstelling; de uit zandopduikingen bestaande kampen worden beter herkenbaar gemaakt, door ze te verdichten met weg-, erf- en randbeplantingen. Hiermee vormen de kampen een contrast met de lage delen van het kampenlandschap, die gekenmerkt worden door openheid. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden afgestemd op deze uitgangspunten.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Het plangebied ligt in het Groene Carré. Het Groene Carré is centraal gelegen in de gemeente Voorst. Het versterken van de waarde van het landschap staat hier centraal. Een landschap met een aaneenschakeling van buitenplaatsen en landgoederen. De afwisseling tussen besloten, halfbesloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte aan een divers scala aan functies, mits passend in het landschap. Nieuwe woon- of werklocaties in of grenzend aan het Groene Carré vanuit de kernen, worden zodanig ruimtelijk vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied.

3.5.2 (voorontwerp) Bestemmingsplan Buitengebied

In de toelichting van het in procedure zijnde bestemmingsplan "Buitengebied", het actualisatieplan voor het nu geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996", zijn de beleidsuitgangspunten opgenomen zoals de gemeente Voorst die in het buitengebied hanteert. Hoewel in deze uitgangspunten nog veranderingen kunnen plaatsvinden, staat het op hoofdlijnen vast. Hierin zijn onder meer criteria opgenomen die gelden bij de beoordeling van vestiging van nieuwe gebruiksgerichte paardenhouderijen. Hierbij worden in ieder geval de volgende criteria betrokken:

  • de locatie beschikt over een agrarische bestemming;
  • het beschikbare bouwvlak heeft een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare;
  • uit een bedrijfsplan moet blijken dat het gaat om een bedrijf met een economische duurzame functie paardenhouderij;
  • de bestaande wegenstructuur moet de extra verkeersaantrekkende werking kunnen verwerken;
  • het bedrijf moet voorzien worden van een goede landschappelijke inpassing, gebaseerd op het Landschapsontwikkelingsplan;
  • de bebouwing dient aan te sluiten bij de Welstandsnota van de gemeente Voorst;
  • indien een gebruiksgerichte paardenhouderij gevestigd wordt binnen een straal van 250 meter van een gemeentelijk of rijksmonument is tevens een advies van de Rijksdienst voor Monumentenzorg en/of de gemeentelijke monumentencommissie vereist.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit met name het aspect milieu beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de aspecten flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie en civieltechnische aspecten. Ook wordt nader ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Een paardenhouderij wordt niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. De bedrijfswoning op het perceel blijft ongewijzigd. Pas bij eventuele herbouw van de woning speelt de Wgh een rol. Akoestisch onderzoek kan om deze redenen achterwege gelaten worden.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. Bij planontwikkeling wordt met behulp van de systematiek uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke aspecten (zoals o.a. geluid en geur) rekening gehouden moet worden. Deze zogenaamde milieuzones zijn bepaald ten opzichte van gevoelige functies, uitgaande van het referentie omgevingstype 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied'.

Met verwijzing naar de VNG-publicatie worden niet concreet de gebruiksgerichte paardenhouderijen vermeld, mede doordat dit afhankelijk is van de opzet en omvang van de betreffende paardenhouderij. Ter indicatie kunnen richtafstanden worden gehanteerd die gelden voor maneges en paardenfokkerijen.

Sbi-code 1993 Sbi-code 2008 Categorie Omschrijving Geur Stof Geluid Veiligheid
926 931 3.1 Maneges 50 30 30 0
0122 0146 3.1 Paardenfokkerijen 50 30 30 0

Afgaande op bovenstaande geldt voor de paardenhouderij een richtafstand van 50 meter vanaf de terreingrens. Deze afstand is ingegeven vanuit het aspect geur en was in het geval van de agrarische bedrijfsvoering (varkens en opfokpaarden) aan de Woudweg 10 ook al relevant. Aan de noordoostzijde bevindt zich op het perceel Holthoevensestraat 27 op circa 40 meter van het bedrijf een woning van derden (afstand tot bestemmingsvlak circa 25 meter). Voor zover de afstand van de mestopslag ten minste 50 meter bedraagt (eis op basis van te verlenen omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu voor de nieuwe situatie) behoeft voor geurhinder niet te worden gevreesd in geval van een gebruiksgerichte paardenhouderij (met ondergeschikt opfok van paarden). De paardenstallen liggen op grotere afstand van de genoemde woning. De naastgelegen slachterij wordt niet gezien als geurgevoelig object. De situatie ten opzichte van de slachterij verandert niet ten opzichte van een bedrijfsvoering met varkens en opfokpaarden. Andersom geredeneert vormt de functiewijziging voor de slachterij ook geen belemmering. Een gebruiksgerichte paardenhouderij wordt niet getypeerd als een inrichting voor dag- en/of verblijfsrecreatie, met bijbehorende bescherming. Initiatiefnemer dient zich wel bewust te zijn van eventuele geurhinder die bezoekers/gebruikers van de paardenhouderij kunnen ervaren van de slachterij.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met deze wet wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe wet en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Er is sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" indien één van de volgende ontwikkelingen zich voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg of 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg; 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan heeft niet één van deze ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat door de functieverandering de luchtkwaliteit niet “in overwegende mate” zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.4 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

De functiewijziging waarvan in dit geval sprake is, heeft geen betrekking op een gevoelige functie. Een bodemonderzoek hoeft voor daarom niet te worden uitgevoerd.

4.2.5 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (bijvoorbeeld een lpg tankstation);
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
  • propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Uit een inventarisatie van de omgeving blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op de planvorming. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Flora En Fauna

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een gebied met een directe planologische bescherming. De locatie ligt bijvoorbeeld niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of in een Vogel- of Habitatrichtlijngebied. Binnen het plangebied zijn geen belangrijke ecologische waarden bekend die om bescherming in het kader van de Flora- en faunawet vragen en die verstoord kunnen worden. De inrichting van het perceel verandert met de planvorming niet. Wel gaat het plan gepaard met aanleg van enkele groensingels en landschapselementen. Verplaatsingsmogelijkheden van eventueel aanwezige diersoorten worden daarmee vergroot. Gezien de aard en omvang van het plan is nader ecologisch onderzoek achterwege gebleven. Wel dient altijd de algemene zorgplicht (art. 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle (beschermde) soorten die aanwezig zijn.

4.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De locatie ligt grotendeels in een zone met een hoge archeologische verwachting. Hier wordt gestreefd naar behoud in huidige staat. Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht (IVO-Protocol 1) als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 100 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter. Een klein gedeelte valt binnen een zone met een lage archeologische verwachting, waarbij inventariserend archeologisch onderzoek vereist is (IVO-Protocol 2) bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 30 cm.

Met de functiewijziging vinden in principe geen ingrepen plaats. Archeologisch onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.

4.5 Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Voorst valt de locatie onder het landschapstype jonge heide- en broekontginningen. Het plan brengt ruimtelijk nagenoeg geen veranderingen met zich mee. Cultuurhistorische aspecten zijn dan ook niet in het geding.

4.6 Civieltechnische Aspecten

4.6.1 Parkeren

Voor de ontwikkeling moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen perceel. Op het erf wordt rondom de bestaande mestsilo voorzien in 32 parkeerplekken. Als globaal uitgangspunt hanteert de gemeente dat per paardenbox 0,5 parkeerplaats aanwezig is. Doelstelling is circa 80 paarden/pony's op het perceel te houden, waarvan circa 20 dieren in opfok. Met 32 plaatsen voor 60 paardenboxen voor pensionstalling wordt aan gestelde norm voldaan. Op eigen terrein is naast parkeergelegenheid voldoende keermogelijkheid voor bezoekers.

4.6.2 Ontsluiting plangebied

Ontsluiting van het perceel vindt via de bestaande inrit plaats op de Woudweg. In het verleden werd deze al gebruikt voor het agrarische bedrijf en later ook voor de nevenactiviteit pensionstalling. De bedrijfswoning kent een eigen ontsluiting. De inrit ligt in een bocht. In principe is hier voldoende zicht. Eigenaar dient ervoor zorg te dragen dat door onderhoud van groen zicht vanaf de inrit op de weg en vice versa behouden blijft. De maximaal toegestane snelheid op de Woudweg is enige tijd geleden verlaagd van 80 km/uur naar 60 km/uur. Voor ontsluiting van verkeer van en naar de locatie is dit met oog op verkeersveiligheid een gunstige ontwikkeling. Via de Woudweg wordt verkeer ontsloten via de Holthoevensestraat.

4.6.3 Leidingen

Rond het plangebied zijn geen kabelleidingen, brandstoftransportleidingen of straalpaden aanwezig die enige invloed op het plan hebben.

4.6.4 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Onderliggend plan heeft slechts een wijziging van de functie van de bestaande bebouwing en het bestaande erf tot doel. De feitelijke bebouwde en verharde situatie verandert niet. Om deze redenen zijn geen nadelige effecten te verwachten op de waterhuishouding. Er worden met het plan geen waterhuishoudkundige maatregelen genomen. Het wateradvies bij deze procedure luidt: 'geen belang'.

Mocht in de toekomst eventuele vervangende nieuwbouw plaatsvinden op het perceel, dan dient regenwater van dakvlakken en verhardingen afgekoppeld te worden van de riolering en op eigen terrein geborgen te worden.

In samenhang met de planvorming is ook een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat betrekking heeft op gronden die ten westen en noorden van het plangebied liggen en vrijwel geheel buiten de contouren van dit bestemmingsplan vallen. Uitvoering van het inpassingsplan past binnen de geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 1996" (gemeente Voorst) en "Broekland Woudhuis" (gemeente Apeldoorn). Een deel van het landschapsplan dient uitgevoerd te worden binnen de Keurzone van de A-watergang die ten westen van het plangebied ligt. Voor uitvoering van de werkzaamheden binnen deze zone is een watergunning nodig van Waterschap Veluwe. Hierover is vroegtijdig overleg gevoerd met het waterschap. De watergang wordt middels een smalspoor onderhouden. De benodigde ruimte voor machines bedraagt 1,75 meter. In verband met groei van aan te planten bomen, dienen deze bomen op ten minste 3,75 meter uit de insteek van de watergang te worden geplant. In dat geval worden op voorhand geen belemmeringen verwacht tegen het verlenen van de vergunning. Initiatiefnemer zal de watervergunning afzonderlijk van de bestemmingsplanprocedure aanvragen bij Waterschap Veluwe.

4.7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk bouwplan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager. Ook eventuele kosten van planschade zijn voor kosten van de aanvrager. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

De bestaande agrarische bebouwing op het perceel wordt in de nieuwe situatie in gebruik genomen voor pensionstalling. In de huidige situatie wordt een gedeelte van de bebouwing al op die manier gebruikt. De voormalige mestsilo wordt omgebouwd om ook ten behoeve van pensionpaarden in gebruik te nemen. Deze zal in de toegestane oppervlakte aan gebouwen dan ook worden meegenomen, waar dit normaal gesproken niet als gebouw wordt aangemerkt, maar als ander bouwwerk. Aan de noordzijde van de bebouwing zijn op het erf twee paardenbakken aangelegd. Buiten het plangebied beschikt de familie Boerkamp over het nodige grasland, dat als uitloop en weidegrond gebruikt wordt bij het bedrijf. Hier kunnen geen bedrijfsgebouwen worden opgericht. Concentratie van activiteiten van de pensionstalling vindt plaats op het erf. Ook parkeren vindt hier plaats, met name rondom de voormalige mestsilo. Het plan gaat gepaard met een landschappelijk inrichtingsplan. In Figuur 3 is de inrichting van het erf met landschappelijke inpassing weergegeven. Het volledige landschappelijke inpassingsplan is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20159-VS00_0004.png"

Figuur 3 - Inrichtingsschets met landschappelijke inpassing

5.2 Ruimtelijke Afweging

De bebouwde situatie op het perceel wijzigt met het plan niet. In de toekomst bestaat de mogelijkheid om middels sloop en nieuwbouw nieuwe gebouwen op te richten, bijvoorbeeld een rijhal. Per saldo zal de oppervlakte van bebouwing hiermee echter niet toenemen, nieuwbouw moet passen binnen de bouwregels en het moet voldoen aan de Welstandsnota. Ruimtelijk bestaan hiertegen op voorhand dan ook geen bezwaren. Zoals gesteld wordt de oppervlakte van de voormalige mestsilo in dit specifieke geval meegerekend als oppervlakte voor gebouwen en niet als ander bouwwerk, wat het feitelijk is. Dit resulteert op korte termijn in het kunnen verbouwen van de silo tot paardenboxen. Bovendien kan dit als stimulans dienen om bij eventuele vervangende nieuwbouw de silo te slopen. Gezien de ruimtelijke uitstraling van de silo zal dit geen ongewenste ontwikkeling zijn. Mocht het gebruik als paardenhouderij in de toekomst onverhoopt beëindigd worden en het perceel conform het beleidskader 'Functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen' van de gemeente Voorst een vervolgfunctie krijgen (wonen en/of werken), dan wordt de oppervlakte van de silo (629 m²) niet meegerekend in de totale oppervlakte aan gebouwen en kan deze niet worden 'ingewisseld' voor een vervolgfunctie. Mestsilo's worden binnen dit beleidskader, net als onder meer sleufsilo's, kuilvoerplaten en overige erfverharding, buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de totale oppervlakte aan (voormalige) agrarische bebouwing.

Zowel vanaf de Woudweg als Rijksstraatweg gezien wordt het erf op een gedegen wijze landschappelijk ingepast. Naast erfbeplanting wordt met overige landschapselementen ten westen en noorden van de locatie bijgedragen aan versterking van het landschap met hier kenmerkende beplantingen, conform het LOP. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie zal in de nieuwe situatie naar verwachting toenemen ten opzichte van verkeersbewegingen bij een actief agrarisch bedrijf. Dit zal echter niet tot een onevenredige aantasting van de verkeerssituatie leiden op de Woudweg en Holthoevensestraat. Parkeervoorzieningen worden op eigen perceel gerealiseerd, wat middels beplanting wordt afgeschermd van openbaar gebied.

Uit voorgaande hoofdstukken zijn geen belemmeringen tegen het plan naar voren gekomen. Gelet op voorgaande past het plan binnen de uitgangspunten die in de diverse ruimtelijke beleidskaders gesteld worden. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de uitvoering en instandhouding van het het landschappelijke inpassingsplan is vastgelegd. Om deze redenen bestaan geen ruimtelijke bezwaren tegen het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Voorst. Ter plekke geldt momenteel het analoge bestemmingsplan "Buitengebied 1996". Dit bestemmingsplan voldoet niet aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" en de "Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen". Het onderhavige bestemmingsplan zal wel aan deze richtlijnen voldoen. Dit betekent echter dat de regels van het vigerende bestemmingsplan niet toepasbaar zijn op dit plan. In dit bestemmingsplan worden daarom regels opgenomen conform de nu geldende standaarden.

Uitgangspunten

Van groot belang is dat bestemmingsplannen en plankaarten goed (af-)leesbaar zijn voor zowel de gemeente zelf als de bewoners. Dit is des te belangrijker nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar komen. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder teveel te hoeven afwijken van het bestemmingsplan. Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie.

Inhoud bestemmingsplan

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in paragraaf 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De planregels moeten worden gelezen in samenhang met de plankaart. De plankaart geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de planregels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de planregels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de plankaart moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de planregels te bekijken in samenhang met de plankaart als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.

6.2 Planregels

Het beschreven beleid is vertaald in bestemmingsregels. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de regels zoals die in het in procedure zijnde actualisatieplan voor het buitengebied zijn opgenomen, ten behoeve van een eenduidige aanpak. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Bedrijf

Het perceel heeft de bestemming Bedrijf met nadere aanduiding 'paardenhouderij', waarmee het specifieke gebruik voor pensionstalling wordt geregeld. Ondergeschikt fokken van paarden is ook in de regeling opgenomen. De maximaal toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen bedraagt 2325 m², gelijk aan de bestaande oppervlakte inclusief voormalige mestsilo. Bij het bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, met een maximum inhoudsmaat van 750 m3. Voor andere bouwwerken is een maximale oppervlakte aan overkappingen opgenomen, afgestemd op bestaande overkappingen op het perceel. Conform huidige standaarden binnen de gemeente Voorst bestaat de mogelijkheid tot aanbieden van bed & breakfast en de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Met algemene afwijkingsregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van aangegeven maatvoering (uitgezonderd oppervlakte bebouwing en inhoud van de bedrijfswoning), voor het oprichten van een windturbine en/of een antennemast en kan mantelzorg worden geboden. Paardenbakken ten behoeve van het bedrijf dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd.

Waarde - Archeologie (1 en 2)

Om archeologisch waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van bestaande fundamenten. In overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en lager dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Uitkomsten Overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Met het plan is geen sprake van een provinciaal belang. Uit ambtelijk vooroverleg zijn geen bezwaren naar voren gekomen. Vooroverleg met de VROM-Inspectie is niet noodzakelijk geacht.

Het plan is op grond van de watertoets aan te duiden als plan waarbij Waterschap Veluwe geen belang heeft. Over de met het plan samenhangende landschappelijke inpassingsplan heeft vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden. Onder voorwaarden zijn geen bezwaren naar voren gekomen.

Genoemde instanties worden in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 31 mei 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij iedereen in de gelegenheid is gesteld zienswijzen over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing