Uitbreiding B.B.A. Pompen en Buizen
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 04-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Uitbreiding B.B.A. pompen en buizen van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20163-VS00 met de bijbehorende regels (en bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.6 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.9 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;
1.10 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.14 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de opslag en uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 landschappelijke waarde:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.19 normaal onderhoud of gebruik:
het onderhoud of gebruik dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.20 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.21 peil:
voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.22 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt;
1.23 Wgh-inrichting:
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.4 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot en met categorie 2 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vervaardigen van machines en apparaten', tevens bedrijfsactiviteiten ten behoeve van het vervaardigen van machines en apparaten':
alsmede voor:
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- b. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstobjecten bedraagt ten hoogste 6 m;
- c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 4 m;
- d. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- d. zelfstandige kantoren, detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
- e. buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:
- a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorie, zoals in lid 3.1 onder a genoemd;
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 onder a genoemd.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van groen met een natuur- en/of landschapsfunctie;
- b. afschermende beplanting;
- c. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van overige, andere bouwwerken mag maximaal 2 m bedragen;
- c. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of een onbekende archeologische verwachting.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
- c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelmatige archeologische verwachting.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
- c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Voor een bouwwerk dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstig van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat een windturbine tot een bouwhoogte van 15 m wordt gebouwd;
- e. De onder a, b, c en d bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de verkeersveiligheid.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor het gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Uitbreiding B.B.A. pompen en buizen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
B.B.A. Pompen en Buizen BV heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om medewerking aan het uitbreiden van het bedrijfsperceel aan de Zutphensestraat 242 in Apeldoorn. Het bedrijf is onderdeel van B.B.A. Group, dat als kernactiviteit het produceren en leveren van pompen en leidingsystemen heeft en daarnaast het complete onderhoud van pompinstallaties verzorgd. De locatie in Apeldoorn is, naast een locatie in Tsjechië, één van de twee productielocaties. Hier vindt een deel van de productie plaats, de ontwikkeling, het testen en de volledige uitleveringslogistiek naar klanten en vestigingen.
Om aan de marktvraag te kunnen voldoen en voor het verbeteren van de logistieke situatie van het bedrijf, is een uitbreiding van het bedrijfsperceel noodzakelijk. De uitbreiding is gepland aan de zuidkant (achterzijde) van het bestaande bedrijfsperceel. Een deel van de gevraagde uitbreiding is hier -in strijd met de geldende bestemming- al gerealiseerd. De gronden hebben zowel in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" als het in procedure zijnde ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied" een agrarische bestemming, waar bedrijfsactiviteiten ten behoeve van niet-agrarische bedrijvigheid niet zijn toegestaan. Om de uitbreiding planologisch mogelijk te kunnen maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
1.2 Doel
Doel van voorliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een uitbreiding van het buitenterrein van B.B.A. Pompen en Buizen aan de Zutphensestraat 242 in Apeldoorn.
1.3 Het Plangebied
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in Figuur 1. De bedrijfslocatie wordt doorsneden door de gemeentegrens tussen Voorst en Apeldoorn. Uitbreiding vindt volledig plaats op gronden in de gemeente Voorst. Een luchtfoto van het plangebied is opgenomen in Figuur 2, met onderscheid tussen het bestemde gedeelte en de in rood aangegeven gevraagde uitbreiding. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie A, nummers 22, 1819, 1937 en 1939.
Figuur 1 - Situering plangebied
Figuur 2 - Luchtfoto plangebied
Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie
2.1 De Aanwezige Functies
Het plangebied ligt op de grens van de gemeenten Voorst en Apeldoorn aan de Zutphensestraat, ten oosten van de afslag Voorst van de rijksweg A1. De directe omgeving kenmerkt zich door relatief veel bedrijvigheid, waaronder het grootschalige Bredenoord aan de noordzijde van de Zutphensestraat en Bedrijventerrein Ecofactorij aan de westzijde van genoemde rijksweg. Bedrijvigheid, agrarische bedrijven en (burger)woningen wisselen zich af in een omgeving met een afwisseling van open ruimten en met bomen omzoomde kavels.
Het bestemde bedrijfsperceel, dat een oppervlakte heeft van circa 1,3 hectare, is voor een groot deel bebouwd met bedrijfsgebouwen. Het achterterrein aan de zuidkant van het perceel is ingericht voor stalling/opslag en parkeren. Ter plekke van de uitbreiding was lange tijd grasland aanwezig; enige tijd geleden is een deel hiervan voorzien van verharding (stelconplaten en halfverharing), waarna stellingen geplaatst zijn voor opslag van slangen en buizen. Het terrein is omzoomd met een aarden wal. In zuidoostelijke hoek is in het verleden een houtsingel aangelegd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's, zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt in het volgende hoofdstuk aan de orde, waar wordt ingegaan op de verschillende ruimtelijke randvoorwaarden.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures.
Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken.
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet aangemerkt als nationaal belang. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Gelderland
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:
- Het rode raamwerk: hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
- 1. stadsregio Arnhem-Nijmegen
- 2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer
- 3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
- 4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.
Ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.
- Het groen-blauwe raamwerk: In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
- Het multifunctionele gebied: het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.
De locatie ligt in stedelijk netwerk Stedendriehoek en in het multifunctionele gebied ('multifunctioneel platteland'). Uitgangspunt is dat de meeste vormen van niet-agrarische bedrijvigheid thuishoren op een bedrijventerrein. Van oudsher hebben diverse bedrijven een plaats in het buitengebied ingenomen, maar veel van deze bedrijven zijn niet aan het buitengebied gebonden. Beleid is daardoor in principe gericht op het tegengaan van verdere toename en ontwikkeling van (bestaande) niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. Voor uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid geldt een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak per planperiode tot maximaal 375 m2.
3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld, op 27 juni 2012 gevolgd door een eerste herziening. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."
De locatie ligt niet in een zoekzone voor wonen en werken. Zoals ook in het streekplan weergegeven, is uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid mogelijk tot een maximum van 20% van het bebouwde oppervlak, met dien verstande dat de bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter is dan 375 m2. Een grotere uitbreiding kan slechts worden toegestaan als sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen specifiek aangewezen gebieden voor wonen en werken en indien de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De verordening spreekt zich niet concreet uit over uitbreiding van onbebouwde ruimte.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. In de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 is het gebied aangemerkt als landelijk gebied met verbrede ontwikkeling. Dit landschap biedt met name mogelijkheden als recreatief uitloopgebied van de regio, als een ontsluitend recreatief routenetwerk van wandel-, fiets- en ruiterpaden. Ten aanzien van (niet-agrarische) bedrijvigheid richt de regio Stedendriehoek zich met name op het ten volle benutten van de capaciteit van bestaande bedrijventerreinen en het ontwikkelen van een nieuw regionaal bedrijventerrein Beekbergen bij Apeldoorn ten zuiden van de snelweg A1 in combinatie met uitbreiding van de huidige Ecofacterij met de nieuwe werklocatie Biezematen in de oksel van de A1 en A50. Daarbuiten worden projecten met name lokaal uitgevoerd door de gemeenten. Het beleid van de Regio Stedendriehoek is dan ook niet specifiek van toepassing op dit plan.
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe Tot IJssel
De gemeenten Voorst, Heerde en Epe hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). Doel van het LOP is het sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang bij de autonome ontwikkeling van het landschap en het inbrengen van landschapsbelangen bij ruimtelijke plannen in het gebied. Het ontwikkelingsplan en toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie. De planlocatie ligt in het natte heideontginningen landschap. Veel natte heideontginningen zijn kleinere, geïsoleerde gebieden, meestal gelegen tussen de lager gelegen beekdalen en hoger gelegen oude bouwlanden en dekzandruggen. Deze gebieden waren door kwel en afstromend water erg nat en de zandbodem zeer arm. Pas toen verbeterde ontwatering en bemesting in de 19de eeuw mogelijk werd, zijn de gebieden ontgonnen. Het LOP streeft in de meer bebouwde en verrommelde gebieden naar een groene verdichting van het landschap door de vorming van een robuust groen casco. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gestreefd naar het sterk vergroenen van het landschap met behulp van wegbeplantingen, erfbeplanting, kavelbeplanting en bosjes.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
Het plangebied ligt in het Groene Carré. Het Groene Carré is centraal gelegen in de gemeente Voorst. Het versterken van de waarde van het landschap staat hier centraal. Een landschap met een aaneenschakeling van buitenplaatsen en landgoederen. De afwisseling tussen besloten, halfbesloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte aan een divers scala aan functies, mits passend in het landschap. Nieuwe woon- of werklocaties in of grenzend aan het Groene Carré vanuit de kernen, worden zodanig ruimtelijk vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied.
3.5.2 (ontwerp) Bestemmingsplan Buitengebied
In de toelichting van het in procedure zijnde bestemmingsplan "Buitengebied", het actualisatieplan voor het nu geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996", zijn de beleidsuitgangspunten opgenomen zoals de gemeente Voorst die in het buitengebied hanteert ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid. Hierbij wordt aangesloten op het provinciale beleid, dat stelt dat uitbreiding in principe mogelijk is met een maximum van 20% van het bestaande oppervlak, tot een maximale totale oppervlakte van 375 m2. Voor het overige heeft het plan een consoliderend karakter: bestaande oppervlakten worden vastgelegd als maximaal toegestane oppervlakte indien deze al groter is dan genoemd maximum. Voor deze bedrijven worden geen verdere uitbreidingsmogelijkheden geboden.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit met name het aspect milieu beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de aspecten flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie en civieltechnische aspecten. Ook wordt nader ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 Milieu
4.2.1 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De uitbreiding die met dit plan mogelijk wordt gemaakt voorziet in opslagterrein en parkeer- / manoeuvreerruimte en wordt niet als geluidgevoelige bestemming aangemerkt. Akoestisch onderzoek kan om deze redenen achterwege gelaten worden.
4.2.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. Bij planontwikkeling wordt met behulp van de systematiek uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke aspecten (zoals o.a. geluid en geur) rekening gehouden moet worden. Deze zogenaamde milieuzones zijn bepaald ten opzichte van gevoelige functies, uitgaande van het referentie omgevingstype 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied'.
Het bedrijf is gericht op het vervaardigen van machines en apparaten en valt gezien omvang aan te merken als bedrijf uit categorie 3.2, waarvoor op grond van geluidhinder een richtafstand geldt van 100 meter ten opzichte van gevoelige functies. Deze richtafstand is ingegeven vanuit het aspect geluid en betreft een zone die in de bestaande situatie al van toepassing is. Binnen de 100 meter-contour van de grens van de bestaande situatie bevinden zich reeds woningen van derden, zowel aan de west-, noord- als oostzijde van de bedrijfslocatie. De geplande uitbreiding vindt plaats in zuidelijke richting, wat in die zin een gunstige ontwikkelingsrichting is. De bedrijfsactiviteiten veranderen met de ontwikkeling niet en vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. Hierin zijn algemene regels opgenomen, waaronder ook geluidgrenswaarden ten opzichte van woningen van derden. In de huidige situatie moet al aan deze waarden voldaan worden. De uiteindelijke inrichting van het terrein en de tijden waarop activiteiten plaatsvinden is bij het voldoen aan de grenswaarden bepalend.
Door verbetering van de logistiek en opslagcapaciteit, verwacht het bedrijf het aantal bewegingen door heftrucks en manoeuvres van aan- en afleverend verkeer terug te dringen. Deelleveringen kunnen gebundeld worden en doordat productie meer voorraad gestuurd kan worden, wordt werken buiten normale werktijden tot een minimum gereduceerd. Het bedrijf heeft de intentie de huidige stelconplaten op het terrein te vervangen door een gladde betonnen vloer, zodat hobbels verdwijnen en hiermee geluidreductie plaatsvindt tijdens vervoer van (met name stalen) delen. Ook is geïnvesteerd in electrische heftrucks in plaats van dieselgedreven heftrucks. Doordat uitbreiding 'van de woningen af' plaatsvindt, het aantal verkeers- en logistieke bewegingen afneemt en diverse geluidreducerende maatregelen worden getroffen, mag verondersteld worden dat de planvorming geen nadelige invloed op belasting van de woningen heeft. Deze blijven net als in de huidige situatie bescherming genieten volgens de milieuwetgeving. Zogenaamde indirecte hinder van aan- en afrijdend verkeer wordt hierin niet geregeld. De parkeerruimte aan de zuidzijde van het terrein wordt in de toekomstige situatie net als in de huidige situatie ontsloten via het weggetje aan de oostzijde van het terrein, gedurende de dagperiode. Het gaat hierbij om een beperkt aantal verkeersbewegingen. Vrachtwagens zullen tussen de bedrijfshallen door naar het achterterrein rijden, eveneens gedurende de dagperiode. Gesteld kan worden dat de hinder hiervan op de meest nabijgelegen woning (oostzijde) minder zal zijn dan wanneer manoeuvreerbewegingen aan de voorzijde van het perceel op en aan de parallelweg plaatsvinden, op relatief korte afstand van deze woning. Ten behoeve van de uitbreiding dient te zijner tijd een nieuwe melding op grond van het Activiteitenbesluit plaats te vinden bij het bevoegde gezag.
4.2.3 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met deze wet wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe wet en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Er is sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" indien één van de volgende ontwikkelingen zich voordoet:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg of 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg; 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan heeft niet één van deze ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat door de functieverandering de luchtkwaliteit niet “in overwegende mate” zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
4.2.4 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
De functiewijziging waarvan in dit geval sprake is, heeft geen betrekking op een gevoelige functie. Een bodemonderzoek hoeft daarom niet te worden uitgevoerd.
4.2.5 Externe veiligheid
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (bijvoorbeeld een lpg tankstation);
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
- vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
- propaantanks bij particulieren.
Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Uit een inventarisatie van de omgeving blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op de planvorming. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
4.3 Flora En Fauna
Ontwikkelingen kunnen invloed hebben op aanwezige flora- en faunasoorten op een locatie. In verband met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet op 1 april 2002 en de vigerende regeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is het noodzakelijk om voorafgaande aan planvorming te toetsen of geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden. Hiertoe is door Hamabest BV een quickscan uitgevoerd (R12.127-JMW-F01, d.d. 20 maart 2012).
De locatie ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Wel ligt het naast de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), met als functie 'verbindingszone'. De voorgenomen activiteiten zullen geen significant negatieve gevolgen hebben voor dit gebied. Tijdens het onderzoek zijn geen (streng en strikt) beschermde plant- en diersoorten aangetroffen. Voor de voorgenomen ontwikkeling bestaan geen belemmeringen uit oogpunt van flora en fauna. De quickscan geeft ook een doorkijk richting eventueel toekomstig rooien van enkele bestaande groenstructuren op het perceel. Mocht dit plaatsvinden, dan dient dit buiten het broedseizoen voor vogels te zijn. Op het perceel is een acacia aangetroffen die op enkele plekken gespleten is en daarmee kan dienen als potentiële verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Deze boom en omringende bomen dienen gespaard te blijven als hier op enig moment kap zou plaatsvinden. Indien dit niet mogelijk is, dient voor de kap onderzocht te worden of er vleermuizen aanwezig zijn.
De quickscan flora en fauna is als bijlage bij de toelichting opgenomen (Bijlage 1).
4.4 Archeologie
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De uitbreiding ligt grotendeels in een zone met een lage archeologische verwachting. Hier bestaat geen noodzaak tot streven naar behoud in huidige staat; inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 2500 m2 en deze dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld. Een klein gedeelte van de uitbreiding valt in een zone met een middelmatige archeologische verwachting. Hier wordt gestreefd naar behoud in huidige staat. Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 1000 m2 en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld. Deze verwachtingswaarde ligt in principe op gronden waar in de huidige situatie beplanting aanwezig is.
Zoals aangegeven is een deel van de uitbreiding al gerealiseerd. Oppervlakte van deze ingreep bedroeg circa 1250 m2 en heeft plaatsgevonden in de zone met lage verwachtingswaarden. Om die reden is het niet noodzakelijk (alsnog) archeologisch onderzoek te laten plaatsvinden. Ter bescherming van de archeologische waarden bij eventuele toekomstige ingrepen wordt een dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen.
4.5 Cultuurhistorie
Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Voorst valt de locatie onder het landschapstype jonge heide- en broekontginningen. Het landschapsplan dat met de ontwikkeling gepaard gaat (zie hiervoor hoofdstuk 5), draagt bij aan versterking van vroegere landschapskenmerken. Cultuurhistorische aspecten zijn niet in het geding.
4.6 Civieltechnische Aspecten
4.6.1 Parkeren
Bij ontwikkelingen dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In dit geval draagt de ontwikkeling juist bij aan het creëren van meer parkeerruimte doordat hier door groei van het bedrijf extra behoefte aan is ontstaan. Parkeren zal in principe plaatsvinden in de zuidoostelijke hoek van het terrein.
4.6.2 Ontsluiting plangebied
Het achterterrein kan via bestaande routes ontsloten worden. In de huidige situatie moeten veel verkeersbewegingen en manoeuvres op of direct aan de openbare parallelweg aan de voorzijde van het bedrijf plaatsvinden. In de nieuwe situatie kan dit op eigen terrein plaatsvinden door een logischer inrichting, waarbij de vrachtwagens rechtstreeks tussen de bedrijfshallen door richting achterterrein rijden. De ontsluitingsweg voor de parkeerplaats aan de oostzijde van het plangebied ligt in de bestaande situatie aan de buitenzijde van de aanwezige groenstrook. In de nieuwe situatie wordt deze situatie omgekeerd, zodat deze verkeersbewegingen door personeel van buitenaf niet waarneerbaar zijn. Alleen een doorgaand pad (recht van overpad) richting achterliggende agrarische gronden blijft in het zicht liggen.
4.6.3 Leidingen
Rond het plangebied zijn geen kabelleidingen, brandstoftransportleidingen of straalpaden aanwezig die enige invloed op het plan hebben.
4.6.4 Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Bij ontwikkelingen die leiden tot toename van verhard oppervlak, en daardoor tot versnelde afvoer van hemelwater, dienen maatregelen te worden getroffen. Hierbij geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren, waarbij het water zoveel mogelijk binnen het gebied blijft en niet wordt afgewenteld op lager gelegen gebieden. Hierbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui van 36 mm (T=10), wat als bergingseis geldt. In het verleden is binnen het plangebied verharding aangebracht met een oppervlakte van circa 1250 m2, wat met dit bestemmingsplan wordt gelegaliseerd. Naast bestaande en gedeelde C-wateren aan de zuidzijde van het perceel, is gelijktijdig met de aanleg van de verharding aan de westzijde van het perceel over de gehele lengte van het plangebied een greppel gegraven voor waterberging en afwatering van het gebied.
Rondom de gerealiseerde verharding bestaat het perceel uit grasland. Een deel hiervan wordt met onderliggend plan ingericht met beplanting voor een goede landschappelijke inpassing van het geheel. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid het resterende grasland in de toekomst te verharden. Concreet bestaan hiertoe nog geen plannen. Indien hier in de toekomst alsnog verharding wordt aangelegd, geldt de hiervoor genoemde bergingseis van 36 mm/m2. Voor zover de bestaande greppel niet toereikend is om in deze bergingsvraag te voorzien, dienen extra voorzieningen te worden getroffen voor berging van hemelwater op het perceel, bijvoorbeeld door aanleg van een (extra) bergingsvijver.
Bij uitbreiding van het verharde oppervlak met meer dan 1500 m2 is vanuit Waterschap Veluwe een watervergunning vereist. Bij een oppervlakte tussen 250 m2 en 1500 m2 kan volstaan worden met een melding, mits voldoende berging wordt gerealiseerd. Voor de reeds gerealiseerde oppervlakte kan hiermee in beginsel worden volstaan. De greppel biedt in principe voldoende bergingsruimte. Overleg tussen initiatiefnemer en het waterschap moet uitwijzen of nadere maatregelen getroffen dienen te worden om afstroming naar aangrenzende watergangen te beperken (overloop) en water langer vast te houden. Bij eventuele verdergaande uitbreiding dient alsnog een watervergunning te worden aangevraagd door initiatiefnemer.
Op het terrein vindt opslag van materialen plaats. Het gaat hierbij met name om slangen en buizen, die niet zorgen voor verontreiniging van het hemelwater. Opslag van materialen die middels uitstroom kunnen leiden tot vervuiling van grondwater, moet worden voorkomen. Mocht hiervan in de toekomst alsnog sprake zijn, dan zullen voorzieningen getroffen moeten worden om nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving te voorkomen.
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de aanvrager. Ook eventuele kosten van planschade zijn voor kosten van de aanvrager. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Met de uitbreiding van het bedrijfsperceel worden enkele reeds gerealiseerde uitbreidingen conform het feitelijke gebruik bestemd. Het gaat hierbij om de in het westelijk gedeelte gelegen opslagruimte en in de zuidoosthoek gelegen parkeer- en opslagruimte. Met het plan wordt geen mogelijkheid geboden tot oprichten van extra bedrijfsgebouwen; het terrein dient alleen voor (buiten)opslag met een stapelhoogte tot maximaal 4 meter en ruimte voor parkeren en laden en lossen. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van de uitbreiding is door Landschapsbeheer Gelderland een inpassingsplan opgesteld (Projectcode PA11BRUIN, oktober 2011). De beoogde nieuwe situatie is weergegeven op de inrichtingsschets in Figuur 3. Het volledige landschappelijke inpassingsplan is als bijlage opgenomen bij de toelichting (Bijlage 2). Met het inpassingsplan wordt niet alleen voorzien in afscherming van de bedrijfsactiviteiten, maar ook in het versterken van het landschapsbeeld.
Figuur 3 - Inrichtingsschets landschappelijke inpassing
5.2 Ruimtelijke Afweging
Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied is op basis van diverse ruimtelijke beleidskaders beperkt tot uitbreiding met 20% van de bebouwde oppervlakte, met een maximale totale oppervlakte van 375 m2. Een grotere uitbreiding kan slechts worden toegestaan als sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen specifiek aangewezen gebieden voor wonen en werken en indien de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is geen sprake van toename van de bebouwde oppervlakte. Niettemin is sprake van een forse ingreep in het landschap voor een functie die geen directe binding heeft met het buitengebied. Voor een dergelijke uitbreiding geldt in beginsel een gelijke afweging.
Noodzaak
Een optimale beschikbaarheid van producten is voor B.B.A. Pompen en Buizen steeds meer een kritische succes factor geworden. De markten waarop het bedrijf zich begeeft kenmerkten zich altijd al als dynamisch met een verwachting van korte levertijden en het inspelen op weersinvloeden. Dit kenmerk is steeds meer bepalend geworden voor het slagen als onderneming in deze markten. Gevraagde en geëiste responstijden zijn gereduceerd van zes tot twaalf weken naar enkele dagen (pompen) tot enkele uren (leidingwerk en koppelingen). Dit vergt aanpassing van de gehele organisatie om met de markt mee te kunnen veranderen. Er is blijvend geïnvesteerd in de locatie om een optimale efficiency binnen bestaande gebouwen en terreinen te laten plaatsvinden. Ten behoeve van de efficiency is het voor het bedrijf noodzakelijk ook over extra opslag- en manoeuvreerruimte te beschikken. Aan- en afvoerbewegingen kunnen door herinrichting van het terrein in aantal worden teruggedrongen (de productie kan meer voorraad gestuurd worden en er kan meer ineens geleverd worden in plaats van deelleveringen) en plaatsvinden op eigen perceel. In de huidige situatie vinden manoeuvreerbewegingen veelal plaats op of direct grenzend aan de openbare ruimte, met kans op verkeersonveilige situaties. Door de extra ruimte wordt de bereikbaarheid van materialen bovendien beter, waardoor logistieke bewegingen op het perceel kunnen worden gereduceerd. Door groei van het bedrijf is noodzaak ontstaan tot realiseren van extra parkeerruimte. Mede gezien de al te beperkte ruimte op het bestaande terrein voor een goede stroomlijning van de bedrijfsactiviteiten, is deze extra ruimte niet aanwezig binnen de huidige bestemde oppervlakte.
Verplaatsingsmogelijkheden
Het bedrijf heeft op de huidige locatie een zodanig volume, dat verplaatsing naar een bedrijventerrein uit financieel oogpunt niet mogelijk is. Er is blijvend geïnvesteerd in de locatie en opstallen. Zeker in de huidige economische tijden is het niet realistisch volledige nieuwvestiging op een andere locatie te bewerkstelligen, waar uitbreiding met extra opslagterrein volgens onderliggend plan relatief weinig kosten met zich meebrengt. De huidige locatie is gezien de ligging nabij de op- en afrit van de rijksweg A1 goed bereikbaar. Een nieuwe locatie zal daarbij al snel een achteruitgang voor het bedrijf betekenen. Binnen de gemeente Voorst zijn geen (hervestigings)locaties aanwezig die kunnen voorzien in de benodigde ruimtevraag.
Ruimtelijke situatie
De directe omgeving van het bedrijfsperceel wordt gekenmerkt door een divers karakter. In de nabijheid bevindt zich rijksweg A1 en de afslag Voorst, waarbij sprake is van relatief veel bedrijvigheid, waaronder het grootschalige Bredenoord aan de noordzijde van de Zutphensestraat. Ook verderop wisselen bedrijven, agrarische percelen en woningen zich af. Dat in een omgeving met afwisseling van open ruimten en met bomen omzoomde kavels. Het opslagterrein wordt van de omgeving afgeschermd door de aanleg van houtsingels. Het gaat hier niet alleen om zogenaamd schaamgroen. De nieuwe singel aan de west- en zuidzijde heeft een breedte van 14 meter en is een lijnvorming element die de bestaande houtsingels verbindt met de beplanting ten oosten van het terrein bij 'De Kar'. Door deze verbinding wordt een robuuste groenstructuur gerealiseerd die bijdraagt aan de verdichting van het bebouwde en verrommelde landschap. De singel draagt zodoende bij aan een groen casco, zoals ook gewenst is vanuit het LOP. Met initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten over aanleg en beheer van de groenstrook, om zorg te dragen voor een juist onderhoud. Aan de oostzijde wordt de bestaande groensingel aangepast en worden verkeersbewegingen naar parkeerruimte aan de binnenzijde van de groenstructuur gelegd. Dit kan overigens plaatsvinden binnen de bestaande bestemmingen en valt daarmee buiten het plangebied. Wel bestaat ruimtelijke samenhang met het uitbreidingsplan. Het landschapsplan voorziet in aanplant van gebiedseigen en inheemse soorten en bestaat zowel uit boomvormers als onderbegroeiing voor een robuust geheel. In de regel geeft buitenopslag een rommelig aanzien. Gezien een beperkte stapelhoogte van 4 meter voor de buitenopslag, zal de opslag in dit geval volledig wegvallen achter de groenstrook. Ook het bestaande terrein wordt hiermee beter ingepast, gezien vanaf de zuidkant van het perceel. Het plan draagt gezien bovenstaande per saldo bij aan een verbetering van de landschappelijke situatie en de ruimtelijke kwaliteit.
Samengevat leidt het uitbreidingsplan, mede gezien de landschappelijke inpassing, de noodzaak tot uitbreiding, de onmogelijkheid tot bedrijfsverplaatsing en het gegeven dat geen sprake is van toename van het bebouwde oppervlak, niet tot strijdigheid met de diverse ruimtelijke beleidskaders. Uit voorgaande hoofdstukken zijn geen belemmeringen tegen het plan naar voren gekomen. Om deze redenen bestaan geen ruimtelijke bezwaren tegen het plan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Voorst. Ter plekke geldt momenteel het analoge bestemmingsplannen "Buitengebied 1996". Dit bestemmingsplan voldoet niet aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" en de "Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen". Het onderhavige bestemmingsplan zal wel aan deze richtlijnen voldoen. Dit betekent echter dat de regels van het vigerende bestemmingsplannen niet toepasbaar zijn op dit plan. In dit bestemmingsplan worden daarom regels opgenomen conform de nu geldende standaarden.
Uitgangspunten
Van groot belang is dat bestemmingsplannen en plankaarten goed (af-)leesbaar zijn voor zowel de gemeente zelf als de bewoners. Dit is des te belangrijker nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar komen. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder teveel te hoeven afwijken van het bestemmingsplan. Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie.
Inhoud bestemmingsplan
Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in paragraaf 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De planregels moeten worden gelezen in samenhang met de plankaart. De plankaart geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de planregels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de planregels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de plankaart moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de planregels te bekijken in samenhang met de plankaart als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.
6.2 Bestemmingsregels
Het beschreven beleid is vertaald in bestemmingsregels. Hiervoor is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels zoals die in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied zijn opgenomen, ten behoeve van een eenduidige aanpak. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
Bedrijf
De bestemming Bedrijf is toegekend aan het opslagterrein, inclusief parkeerruimte. Voor de bestemming is gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën). In zijn algemeenheid worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan, die als bijlage bij de regels is opgenomen. De bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie, in dit geval die van het bedrijf gericht op het vervaardigen van machines en apparaten, wordt met een aanduiding specifiek bestemd. Dit betekent dat na eventuele bedrijfsbeëeindiging in de toekomst uitsluitend een soortgelijk bedrijf is toegestaan of een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. Binnen het plangebied kunnen geen gebouwen worden opgericht. Bouwmogelijkheden zijn enkel gericht op andere bouwwerken.
Groen
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen, zowel de nieuw aan te planten singel aan de zuid- en westkant van de uitbreiding als de bestaande hakhoutsingel aan de zuid- en oostkant hiervan. De gronden zijn mede bestemd voor waterhuishoudkundige aspecten, zoals waterberging, openbare nutsvoorzieningen en bij de bestemming horende voorzieningen. Onder dit laatste wordt ook een kleine doorgang begrepen tussen de groensingels voor ontsluiting ten behoeve van beheer en onderhoud van de singels. Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd.
Waarde - Archeologie (1 en 2)
Om archeologisch waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van ontwikkelingen binnen de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Ingrepen zijn uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Er geldt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden. Per archeologische dubbelbestemming geldt een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op ingrepen groter dan een bepaald oppervlak en lager dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
Over het plan heeft ambtelijk vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland. Hierbij is aangegeven dat het plan in deze opzet geen strijdigheid bevat met provinciale belangen. Vooroverleg met de VROM-Inspectie is niet noodzakelijk geacht.
Met Waterschap Veluwe heeft overleg plaatsgevonden over de waterhuishoudkundige aspecten. Hieruit zijn op voorhand geen bezwaren naar voren gekomen. Initiatiefnemer dient afzonderlijk een melding in te dienen, dan wel watervergunning aan te vragen voor de ontwikkeling.
Genoemde instanties zijn in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Gezien de ligging ten opzichte van de gemeentegrens met Apeldoorn, is ook de gemeente Apeldoorn hiervan in kennis gesteld.
7.2 Inspraak
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 november 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij iedereen in de gelegenheid is gesteld zienswijzen over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 1 Quickscan flora en fauna