bestemmingsplan Leusvelderweg 4a
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 11-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Leusvelderweg 4a van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20164-VS00 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;
1.9 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt gevoerd door de bewoners(s) van de woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
1.14 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 bijgebouw
al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;
1.24 calamiteit:
een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt
1.25 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder d+e noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.26 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 geluidszoneringsplichtige inrichtingen
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.29 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.31 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.32 landschapswaarden:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.33 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.34 mantelzorg:
langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.35 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.36 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
1.37 peil:
- 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddelijjk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.38 recreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.39 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.40 voorgevel:
de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.41 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;
1.42 woning:
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.43 wooneenheid:
zie woning.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden;
- b. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden;
- c. agrarisch natuurbeheer;
- d. hobbymatig agrarisch gebruik;
- e. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
- f. extensief recreatief en/of educatief medegebruik.
met daarbijbehorende:
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn gebouwen en andere bouwwerken niet toegestaan uitgezonderd afrasteringen tot een hoogte van 1 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonfuncties.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 1m;
- b. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van het wonen;
- c. het herstel en de bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- d. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de in bijlage 1 bij regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt;
- 2. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
- 3. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 4. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- e. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen per woning;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak waarin de woning is gelegen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals erven, tuinen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 5.1 voor:
- a. de vestiging van aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
- b. de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
- c. de vestiging van aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven in een bijgebouw waarbij geldt dat per bouwperceel maximaal 100 m2 aan bebouwing hiervoor mag worden gebruikt en waarbij voor het overige de bij artikel 5.1.d 2 t/m 5 genoemde voorwaarden van toepassing zijn;
- d. het gebruik van het gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bakhuis' voor wonen door de bewoners van de aangrenzende woning waarbij het aantal huishoudens binnen de woning niet toeneemt.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen of een archeologische verwachtingszone met hoge archeologische verwachting.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
- c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Paardenbak
Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.
8.2 Vervangende bouwregel
Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van hoogten dan zijn de bestaande hoogten als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingen
- a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
- 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepasing is op de inhoudsmaat van woningen;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- 3. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift wordt verbonden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift wordt verbonden dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
- b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
3. de sociale veiligheid;
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. - b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Leusvelderweg 4a.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.1 Aanleiding
De familie Konijnenberg heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Leusvelderweg (naast nr. 4) te Voorst een vrijstaande woning te kunnen bouwen. De nieuwe woning dient ter vervanging van de woning die momenteel in het (uitgebouwde) voormalige bakhuisje op nr. 4a is gevestigd.
Momenteel woont mevrouw J.G. te Winkel-Kelder in het vergrote voormalige bakhuis op het perceel Leusvelderweg 4A. Dit perceel is in totaal 2 hectare groot. De naastgelegen voormalige boerderij op nummer 4 is niet meer in haar eigendom; deze is rond 2006 verkocht aan derden. Het bakhuis heeft een woonbestemming en zou in principe vervangen kunnen worden door een grotere woning.
De dochter en schoonzoon van mevrouw Te Winkel-Kelder hebben - met instemming van hun (schoon)moeder - het plan om het woningbouwrecht als het ware te verplaatsen van het bakhuisje naar de gronden waar nu de schuren staan.
Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied, artikel 30 herziening" de bestemming 'Wonen'. De bouw van een nieuwe burgerwoning op de locatie van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen is op grond van dat bestemmingsplan niet mogelijk. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingplan worden vastgesteld.
De eigenaren van de voormalige boerderij op nr. 4 hebben naar aanleiding van de plannen van de familie Konijnenberg de wens geuit nog een schuur te mogen bouwen. Ook dat is meegenomen in dit bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Leusvelderweg 4a ten zuidwesten van het dorp Voorst. De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1 - Plangebied in omgeving
1.3 Doel
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de bouw van een woning op het perceel Leusvelderweg 4a in Voorst door het woningbouwrecht dat nu nog op het bakhuis ligt, 'te verslepen' naar de locatie van de voormailige agrarische schuren. Daarnaast wordt de bouw van ene tweetal schuren mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 2 De Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied betreft een gedeelte van het voormalige boerenerf zoals dat rondom de boerderij op nr. 4 was gelegen. De achterzijde van de boerderij is aan de weg gelegen met aan de zuidzijde daarvan de voormalig agrarische bedrijfsgebouwen. Ten noorden van de boerderij staat het bakhuis dat enige tijd geleden verbouwd is tot woning. Het bakhuis is daarvoor zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde (wegkant) uitgebouwd.
De boerderij is enige jaren geleden aan mensen buiten de familie verkocht.
In het voor het plangebied geldende bestemmingsplan "Buitengebied, artikel 30 herziening" ligt het bakhuis in het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen', samen met de woning op nr. 2 en de woning op nr. 4. Binnen dat bestemmingsvlak zijn 3 vrijstaande woningen toegestaan. Dit betekent dat het nu relatief kleine bakhuis (met aanbouw) vervangen mag worden door een volwaardige woning met een inhoud van maximaal 600 m3 met een goothoogte van maximaal 3,5 m en een hoogte van maximaal 10 m. De breedte dient minimaal 5 m te bedragen. Voor woningen geldt geen minimaal aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen. Bij vervanging mag de afstand van de nieuwe woning tot de weg niet kleiner worden dan dat die nu is. Gelet op de ligging direct naast (deels aan) de boerderijwoning op nr. 4 is nieuwbouw op dezelfde locatie niet gewenst vanuit stedenbouwkundig oogpunt.
Het bouwvlak van de nieuw te bouwen woning is binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' gelegen, die van de nieuwe schuur past daar net niet helemaal binnen. Bovendien mogen bijgebouwen op grond van het geldende bestemmingsplan niet aan de wegzijde worden gebouwd. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken.
Figuur 2 - uitsnede uit bestemmingsplan "Buitengebied, artikel 30 herziening"
Figuur 3 - Luchtfoto bestaande situatie
Figuur 4 - Foto's huidige situatie
2.2 Toekomstige Situatie
De wens van initiatiefnemers om de bouwkavel als het ware 'te verslepen' naar de locatie van de schuren ten zuiden van de boerderij op nr. 4 levert duidelijk kwaliteitswinst op t.o.v. nieuwbouw op de huidige locatie. (Schoon)moeder van initiatiefnemers, mevrouw J.G. te Winkel-Kelder woont nu in het bakhuis. Zij wil graag in het bakhuis blijven wonen zolang dat voor haar mogelijk is. Gelet op het beleid van de gemeente (zoals in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied wordt opgenomen) om de mogelijkheden voor mantelzorg te vergroten, heeft de gemeente geen bezwaar tegen het voorzetten van de bewoning door mevr. Te Winkel-Kelder. Haar dochter en schoonzoon kunnen dan vanuit hun nieuwe woning de mantelzorg verlenen. Na beëindiging van de bewoning van het bakhuis door mevrouw Te Winkel-Kelder komt er een einde aan het wonen in het bakhuis. Mevrouw Te Winkel-Kelder heeft schriftelijk ingestemd met het verplaatsen van de woningbouwkavel en de beëindiging van het gebruik van het bakhuis ten behoeve van bewoning in het kader van mantelzorg na haar vertrek.
De gemeente stelt aanvullend de volgende voorwaarden: na beëindiging van de bewoning van het bakhuis door mevrouw Te Winkel-Kelder dient de aanbouw aan de wegzijde te worden verwijderd waarbij de situatie van de voorgevel van het bijgebouw wordt teruggebracht naar de situatie voor plaatsing van de aanbouw. Met de sloop van de aanbouw verdwijnt ook de badkamer zodat het bijgebouw niet meer geschikt is voor bewoning. De sloop van de aanbouw is met een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd.
Daarnaast heeft de gemeente als voorwaarde gesteld dat de nieuwe woning en bijbehorende schuur op een manier worden gesitueerd en ontworpen dat zij samen met de boerderij en bijgebouwen op nr. 4 een nieuw ruimtelijk geheel te vormen. De schetsen van de nieuwe woning en schuur maken onderdeel uit van de privaatrechtelijke overeenkomst die gemeente en initiatiefnemers met elkaar sluiten. Onderstaand zijn de schetsen met een korte beschrijving weergegeven.
Figuur 5 - Schetsen nieuwe woning
Figuur 6 - Schetsen nieuwe schuur
Het ontwerp van de nieuwe woning gaat uit van een eenvoudig hoofdvolume. De gevels worden voorzien van Douglashouten delen. De gevelplanken worden op dezelfde manier toegepast als de gevelplanken van de veldschuur en aangekapte hooiberg bij de woning op nr. 4. De detaillering van de nieuwe woning en schuur zal strak en eigentijds zijn. Zo worden er geen overstekken toegepast. Het dak van de nieuwe woning wordt voorzien van grijze golfplaten. De woning krijgt daarmee een landelijke uitstraling met het karakter van een schuur.
De nieuwe schuur heeft hoofdzakelijk dezelfde materialisering en detaillering als de woning: Douglashouten gevelplanken, verspringend in diepte en overlappend aangebracht en een dakbedekking van grijze golfplaten.
Zoals in de inleiding is aangegeven, gaan ook de buren op nr. 4 een nieuwe schuur bouwen. Deze schuur wordt in hout uitgevoerd met een dak met oudhollandse pannen (zwart gemengd met af en toe een rode pan). De hoofdvorm is eenvoudig: een rechthoekige plattegrond met een zadeldak. Onderstaande foto's geven een goede referentie van de te bouwen schuur wat betreft vormgeving en materiaalgebruik. De kleurstelling van de nieuwe schuur is echter naturel (houtkleur).
Figuur 7 - referenties nieuwe schuur behorende bij voormalige boerderij op Leusvelderweg 4
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's, zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 4, wanneer wordt ingegaan op de verschillende ruimtelijke randvoorwaarden.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures.
Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. De voorgenomen ontwikkeling zoals die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is niet van nationaal belang. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Gelderland
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend.
Het rode raamwerk: hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
1. stadsregio Arnhem-Nijmegen
2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer
3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk. Ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.
Het groen-blauwe raamwerk: In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
Het multifunctionele gebied: het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.
Het plangebied ligt in het multifunctionele gebied. Onderhavig bestemmingsplan is daardoor niet van provinciaal ruimtelijk belang.
3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."
Met het plan is geen provinciaal belang in het geding.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio. In de Regionale Structuurvisie zijn de keuzen geschetst voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek. De verschillende opgaven voor het gebied en het regionale programma voor wonen en werken tot 2030 zijn vertaald naar een hoogwaardige
inrichting van het gebied. De thema's voor de toekomst van de stedendriehoek overstijgen het doel van dit bestemmingsplan: het verplaatsen van een woningbouwkavel. Met dit bestemmingsplan zijn dan ook geen regionale belangen in het geding.
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe Tot IJssel
De gemeenten Voorst, Heerde en Epe hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). Doel van het LOP is het sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang bij de autonome ontwikkeling van het landschap en het inbrengen van landschapsbelangen bij ruimtelijke plannen in het gebied. Het ontwikkelingsplan en toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie.
Het plangebied ligt in een lager gelegen deel van de oeverwal. Deze gebieden werden in veel
gevallen als grasland in gebruik genomen. Er komt overwegend landbouw voor maar daarnaast ook wel hoogstamboomgaarden. De perceelsscheidingen bestaan
vaak uit meidoornhagen. Het beplantingspatroon bestaat verder uit houtsingels, weg- en erfbeplantingen, knotwilgenrijen en bosjes. Het landschap is kleinschalig.
In zgn. geriefhoutbosjes komen veelal soorten als hazelaar, els, gelderse roos en boswilg voor.
Voor bomenrijen worden meestal zwarte populier, gewone es, zwarte els en schietwilg gebruikt. Langs de percelen staan vaak meidoornhagen (soms gevlochten). In de hoogstamfruitboomgaarden staan appel (zoals Goudrenet, Notarisappel, Zoete Bloemée), peer (zoals Clapps favourite, Beurré Hardy) en pruim (zoals Reine Claude, D'Anthan, Reine Victoria). Daarnaast komen ook solitaire bomen op het erf voor zoals gewone es, linde, hoogstamfruitboom, paardekastanje en walnoot.
Initiatiefnemers zijn voornemens de landschappelijke waarden van het gebied te versterken door de aanplant van een hoogstamboomgaard, een erfbosje, heggen en een solitaire boom (noot) op het erf. Daarmee houden zij rekening met de uitgangspunten als verwoord in het LOP.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
Vanaf het najaar van 2002 is in de gemeente Voorst gewerkt aan het opstellen van deze Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV). Bewoners en maatschappelijke organisaties hebben op diverse momenten inbreng geleverd en waren steeds actief betrokken bij de totstandkoming van de RTV. Er is vooral gediscussieerd over het gewenste woningbouwprogramma, mogelijke woningbouwlocaties en andere ruimtelijke vraagstukken. De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is in januari 2005 door de Raad vastgesteld. Een belangrijke waarde van de RTV lag in het proces om gezamenlijk stappen te zetten en verder te komen. Het raamwerk van deze visie biedt houvast bij de verdere uitwerking van vraagstukken op het terrein van leefbaarheid en ruimtelijke bestemmingsplannen op dorpsniveau en is een van de peilers in de standpuntbepaling in het netwerk stedendriehoek.
In de RTV is ook de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van het buitengebied zijn de volgende 2 uitgangspunten van belang:
- de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
- waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling.
Zoals uit het plan is af te leiden en zoals te lezen is in het voorafgaande hoofdstuk, hebben deze uitgangspunten aan de basis gestaan van de planontwikkeling. Dit bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de RTV.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten flora en fauna, archeologie, milieu en water behandeld. In de laatste paragraaf komt de economische uitvoerbaarheid ana de orde.
4.2 Flora En Fauna
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Of uit te wijzen of op het perceel Leusvelderweg 4a beschermde natuurwaarden aanwezig of te verwachten zijn is een quick-scan natuurtoets uitgevoerd. De quick-scan is uitgevoerd in mei 2012.
Onderstaand worden de resultaten van de quickscan samengevat weergegeven.
In de oude kapschuur hangt een grote uilenkast. Deze is niet in gebruik en ook nooit in gebruik geweest. In de schuren zijn geen vogels waargenomen. Wel hangt er aan de buitenkant van de dichte schuur een vogelkastje dat ten tijde van de quickscan bewoond werd door pimpelmeesjes. In de buurt van de schuur zijn twee boerenzwaluwen gezien die, gezien hun vliegbewegingen, waarschijnlijk een nest hebben in een schuur aan de overzijde van de weg. In de houtwal aan de overzijde van de weg zijn nog andere vogels gezien.
Er zijn geen vleermuizen gesignaleerd.
Verder zijn geen (sporen van) andere zeldzame dieren gevonden.In de directe omgeving van de schuur bevinden zich ook geen - in meer of mindere mate - zeldzame plantensoorten. Aan de voorkant ligt steen, aan de zij- en achterkant bevindt zich een intensief gebruikt grasland.
In overleg met initiatiefnemers wordt bij de nieuwbouw van de open schuur rekening gehouden met de aanwezige boerenzwaluwen in de omgeving door in eerste instantie twee kunstnestjes (half open kommetjes) te bevestigen op twee verschillende balken in donkere hoeken van de schuur.
De conclusie van de quickscan is dat de nieuwe ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor (zeldzame) diersoorten.
De rapportage van de quickscan is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
4.3 Archeologie
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied. In dat kader heeft archeologisch adviesbureau Baac in juli 2012 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (projectnummer V-12.0238). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 3 van de toelichting.
Volgens het bureauonderzoek ligt het plangebied op een relatief hoog gelegen dekzandzandrug, waarop zich een bruine enkeerdgrond (plaggendek) heeft gevormd. Vanwege de dikte van het plaggendek zal een onderliggend bodemprofiel en eventueel archeolgisch niveau vrijwel ongeroerd kunnen zijn. In het noordoostelijk deel van het onderzoeksgebied kan de bodem door bebouwing uit de 20e eeuw verstoord zijn. Voor het onderzoeksgebied geldt een hoge verwachting op het aantreffen van vondsten en/of sporen vanaf de steentijd. De kand dat binnen het onderzoeksgebied eveneens sporen uit de ijzertijd voorkomen, is zeer hoog. Daarnaast bestaat een grote kans op het aantreffen van resten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd vanwege de ligging nabij een historisch erf.
Uit het verldonderzoek is gebleken dat de bodem in vrijwel het gehel onderzoeksgebied tot in de C-horizont is verstoord. De ondergrond bestaat bovendien niet uit dekzand maar uit fluviatiele afzettingen, waarvan de bewoningscondities minder aantrekkelijk zijn dan die van dekzand. Archeologische resten zijn niet aangetroffen. Een vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.
4.4 Milieu
4.4.1 Geluid
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg en ondervindt dan ook geen hinder van railverkeer.
De nieuwe woning ligt echter wel binnen de geluidszones van de Leusvelderweg en de Breestraat. Op beide wegen geldt een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur. De Breestraat is door middel van borden afgesloten voor doorgaand verkeer.
De 48 dB contour ten gevolge van de Breestraat ligt op ongeveer 11 m van de wegas. De 48 dB contour ten gevolge van de Leusvelderweg ligt op ongeveer 6 m van de wegas. De woning wordt op een afstand van ongeveer 15 m van de Leusvelderweg en ongeveer 50 m van de Breestraat gebouwd. De conclusie is dan ook dat de voorkeurswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er bestaat geen akoestisch bezwaar tegen de bouw van de woning.
4.4.2 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3.6 Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- 1. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 3. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.
Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. In het kader van onderliggend bestemmingsplan is ene onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig.
4.4.3 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke
stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Risico-inventarisatie
Op basis van het Registratiebesluit en de ministeriële regeling provinciale risicokaart moet het bevoegde gezag risicobronnen vermelden op de risicokaart met de daarbij horende relevante risicocontouren. Voor transportroutes geldt dat de geldende invloedsgebieden (nog) niet op de risicokaart staan vermeld. Figuur 1 geeft een overzicht van de planlocatie in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij de planlocatie.
Figuur 1 Risicobronnen binnen en nabij de planlocatie (bron provinciale risicokaart)
Uit figuur 1 blijkt dat een defensiebuisleiding als enige volgende relevante risicobron nabij de planlocatie is gelegen. Het LPG tankstation De Croon is op een te grote afstand gelegen en daarmee niet relevant.
Toetsingskader buisleidingen
Het toetsingskader voor externe veiligheid wat betreft buisleidingen is neergelegd in het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Hierin is opgenomen dat nieuwe plannen in de omgeving van een buisleiding moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico van de buisleiding en dat het groepsrisico van de buisleiding moet worden berekend en zonodig verantwoord.
Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet worden gerealiseerd binnen de contour van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. De risico's van hogedrukaardgastransportleidingen moeten worden berekend met het softwareprogramma Carola de risico's van buisleidingen voor het transport van aardolieproducten moet worden berekend met Safeti-nl.
Daarnaast moeten de risico's worden getoetst aan de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Voorst. De beleidsvisie externe veiligheid geeft voor buisleidingen geen aanvullend kader ten opzichte van hetgeen geregeld is in het Bevb.
Risicobeschouwing
De defensiebuisleiding wordt gebruikt voor het vervoer van brandbare vloeistoffen. Defensie heeft bij brief van 19 december 2011 met kenmerk 2011049677 de gemeente Voorst laten weten dat zij afstand doet van de mogelijkheid om door de buisleiding K1 vloeistoffen te transporteren. Dit betekent dat door de buisleiding alleen nog de minder brandbare vloeistoffen van de klasse K2 en K3 vervoerd mogen worden.
De methodiek voor de berekening van de risico's van transportleidingen brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie is vastgelegd in een RIVM rapport uit 2006 (Risicoanalyse voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen, RIVM rapport 620120001/2006) . Aanvullend op het RIVM-rapport is de faalfrequentie voor de kans op een leidingbreuk voor deze leidingen herzien. Dit is uitgewerkt in de RIVM-memo van april 2008, die als brief aan het toenmalige ministerie van VROM is aangeboden . De Handleiding risicoberekeningen Bevb (Module C) is gebaseerd op de genoemde documenten. Met de handleiding kunnen de risico's van leidingen met aardolieproducten specifiek worden berekend, zoals is voorgeschreven in de Revb. Op basis van het rapport van het RIVM uit 2006 heeft het RIVM in 2008 de memo 'Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3' opgesteld .
Hiermee is de laatstgenoemde memo van het RIVM een volwaardig product voor het beoordelen van de externe veiligheidsrisico's van buisleidingen met brandbare vloeistoffen conform het Bevb.
Plaatsgebonden risico
Uit de memo van het RIVM blijkt dat voor het transport van K2 en K3 vloeistoffen door een buisleiding geen contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 wordt berekend. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmering voor het bouwplan.
Wel moet rekening worden gehouden met een belemmerende strook van 5 m aan weerszijden van de leiding. Artikel 14 van het Bevb geeft aan welke gegevens opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan.
Artikel 14
1. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
2. Een bestemmingsplan waarbij aan gronden de bestemming wordt toegewezen die de aanwezigheid van een buisleiding toelaat, bevat in elk geval voor de belemmeringenstrook:
a. geen nieuwe bestemmingen die het oprichten van bouwwerken toestaan;
b. een vergunningenstelsel als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
3. Voor zover in een bestemmingsplan de bevoegdheid wordt opgenomen om in afwijking daarvan bij omgevingsvergunning het oprichten van bouwwerken in de belemmeringenstrook toe te staan, wordt daarbij bepaald dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.
Groepsrisico
Ten aanzien van het groepsrisico vermeld de memo van het RIVM dat tot een personendichtheid van 100 personen per hectare het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het invloedsgebied van de buisleiding (circa 25 meter) binnen het plangebied wordt gekenmerkt als buitengebied. Conform PGS 1 deel 6 (aanwezigheidsgegevens) wordt hiervoor een kental van 1 persoon per hectare gehanteerd. Dit betekent dat het huidige groepsrisico geen aandachtspunt oplevert.
Conform het Bevb zal in het kader van de verantwoording van het groepsrisico alleen aandacht besteed moeten worden aan de mogelijkheden voor de voorbereiden op en bestrijden van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Hiervoor moet advies ingewonnen worden bij de commandant van de regionale brandweer. Gezien het lage groepsrisico zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen. Mogelijk dat er wel organisatorische aanpassingen worden geadviseerd. In dit kader kan al wel het volgende worden opgemerkt:
Door het toevoegen van een enkele woonhuis ter plaatse verandert er niets aan het gegeven dat er sprake is van een buitengebied. De woning is vrij gelegen en er zijn geen belemmerende obstakels die een adequate rampbestrijding in de weg staat.
4.4.4 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. In de nabijheid van het plangebied zijn geen (agragische) bedrijfsfuncties die schade ondervinden door dit bestemmingsplan.
4.4.5 Bodem
Onderzocht is of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag namelijk pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
In juni 2012 heeft Lankelma Geotechniek Zuid BV een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (rapportnummer 65755) Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 3bij de toelichting.
Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
De bodem van de locatie is niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Echter gezien de aard en mate van verontreniging is nader onderzoek niet nodig. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
4.5 Water
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, bijvoorbeeld bij - zoals waar in het kader van dit bestemmingsplan sprake van is - de bouw van een woning. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten op een andere manier is geregeld. Over de grondexploitatie van de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
5.2 Planregels
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
5.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Agrarisch met waarden;
- Tuin;
- Wonen.
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:
- Waarde – Archeologie 3
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
5.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan.Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Agrarisch met waarden
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden hebben landschappelijke en ecologische waarden.De bestemmingsregeling is er op gericht om versterking van deze waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend afrasteringen tot een hoogte van 1 m toegestaan.
5.3.2 Tuin
De gronden ten noorden van de nieuwe woning en de gronden die achter het bakhuis zijn gelegen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.
5.3.3 Wonen
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen en ondergeschikte voorzieningen als erven, tuinen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel de woning als de bijgebouwen dienen te worden gebouwd. De maat van de nieuwe woning wordt bepaald door de afmeting van het bouwvlak, de goot- en bouwhoogte en een maximale inhoudsmaat van 750 m3. De maat van de bijgebouwen wordt bepaald door de afmetingen van de bouwvlakken en de toegestane goot- en bouwhoogten. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming mag maximaal 40% van de oppervlakte van de woning gebruikt worden ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
- er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
- er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
- de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning mag gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen per woning. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Daarmee is een afhankelijkheidsrelatie gecreëerd tussen een ruimtelijk relevante voorwaarde (bewoning bakhuis, sloop aanbouw bakhuis) en een bouw- of gebruikstoestemming (voor o.a. de bouw en het gebruik van de nieuwe woning en de nieuwe schuur). Als voorwaarden zijn opgenomen dat:
- bewoning van het bakhuis in het kader van mantelzorg uitsluitend is toegestaan door degene die ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de eigenaar en bewoner van dat bakhuis is, mevrouw J.G. te Winkel-Kelder. ;
- binnen zes maanden na beëindiging van de bewoning van het bakhuis de aanbouw aan de wegzijde van het bakhuis is gesloopt.
5.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
5.4.2 Afwijking
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van een aan huis verbonden beroep of bedrijf in een bijgebouw tot een maximale oppervlakte van die functie van 100 m2 per bouwperceel;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van het gebruik van het bijgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bakhuis' voor wonen door de bewoners van de aangrenzende woning waarbij het aantal huishoudens binnen de woning niet toeneemt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt niet voor de inhoudsmaat van woningen;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd en dient minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te zijn verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt. Hierbij geldt tevens dat de mantelzorg niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van: de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; het straat- en/of bebouwingsbeeld; de sociale veiligheid en de verkeersveiligheid.
5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
.
Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak
6.1 Uitkomsten Overleg
In artikel 3.1.1, lid schrijft het Bro voor dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn. In dezelfde artikelen van het Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Inmiddels heeft het Ministerie I&M bericht over de wijzigingen in de wijze van het overleg over gemeentelijke plannen tussen gemeenten en het Rijk.
Op 1 januari 2012 is de VROM-inspectie samengevoegd met de Inspectie Verkeer en Waterstaat tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over voorontwerp gemeentelijke ruimtelijke plannen, waarbij geen sprake is van rijksbelang. Plannen hoeven niet voor vooroverleg te worden opgestuurd en tevens hoeven publicaties van ontwerp- en vastgestelde plannen niet meer te worden opgestuurd. In dit geval is geen sprake van rijksbelang, vooroverleg en in kennisstelling van terinzagelegging blijven achterwege.
De provincie Gelderland wenst alleen betrokken te worden bij ruimtelijke plannen waarbij sprake is van provinciaal belang. Van provinciaal belang is hier geen sprake, zodoende heeft geen vooroverleg plaatsgevonden. De provincie zal wel in kennis gesteld worden van de terinzagelegging van dit plan aangezien het om een bestemmingsplan in het kader van functieverandering gaat.
Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3 Voor zogenaamde postzegelplannen, waar hier sprake van is, wordt nader vooroverleg niet noodzakelijk geacht en is een digitale watertoets voldoende.
6.2 Inspraak
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Sloop Aanbouw Bakhuis
De aanbouw van het bakhuis zoals op de schets met een donkerblauw kader is aangegeven, wordt binnen 6 maanden na beëindiging van de bewoning van het bakhuis in het kader van mantelzorg gesloopt. De voorgevel van het bakhuis wordt hersteld naar de situatie van voor de aanbouw.
Bijlage 1 Onderzoek Flora En Fauna
De heer W. en mevrouw W. Konijnenberg
Hellenkamp 14
7231 HH Warnsveld
Voorst, 29 mei 2012
Betreft: Toets invloed projectplan Leusvelderweg nr: 4a
Geachte heer en mevrouw Konijnenberg,
Op woensdag 23 mei en dinsdag 29 mei heb ik zowel in de middag (15.00 uur) als in de avond (19.00 uur en 22.00 uur) gekeken naar de aanwezigheid van dieren in en rondom de oude schuur die voor het projectplan moet worden afgebroken.
In de oude kapschuur hangt een grote uilenkast. Onder de kast en ook niet in de rest van de kapschuur zijn sporen(uitwerpselen, uilenballen) te vinden. Ik heb in de kast gekeken en deze is niet in gebruik en zo te zien ook niet in gebruik geweest. U had al aangegeven dat de kast er sinds enkele jaren hangt en dat u ook geen uilenactiviteit hebt waargenomen. U heeft voor enkele jaren terug eenmaal een kerkuil gesignaleerd in de schuur.
Zowel in de open kapschuur als in de dichte schuur heb ik geen vogels waargenomen. Wel hangt er aan de buitenkant van de dichte schuur een vogelkastje dat bewoond wordt door pimpelmeesjes. De jongen staan op uitvliegen, want ze laten zich voortdurend voor het vlieggat zien.
In de buurt van de schuur heb ik wel twee boerenzwaluwen gezien. Ze vlogen boven de weg en het weiland, steeds af en aan vliegend naar de schuur van de woning aan de overkant van de weg, alwaar ze via een open staand 'staldeurtje' steeds naar binnen vlogen.
Waarschijnlijk hebben ze daar een nest.
Verder zaten er meerdere vogels in de houtwal aan de overkant van de weg, behorend bij de hiervoor genoemde woning. Zo zag ik er mussen, vinken, een roodborstje, duiven, een ekster, een koolmees en het heen en weer vliegende pimpelmeesstelletje.
Ik heb beide avonden geen vleermuizen gezien, wat ik in die omgeving eigenlijk wel had verwacht.
Verder heb ik in de schuur gezocht naar sporen van andere dieren, maar ik heb geen aanwijzingen gevonden die op de aanwezigheid van andere zeldzame dieren wijzen.
In de directe omgeving van de schuur bevinden zich ook geen in meer of mindere mate zeldzame plantensoorten. Aan de voorkant ligt steen, aan de zij en achterkant bevindt zich een intensief gebruikt grasland.
In de nieuw te bouwen open schuur wordt rekening gehouden met de aanwezige boerenzwaluwen in de omgeving.
Er worden in eerste instantie twee kunstnestjes (half open kommetjes) bevestigd op twee verschillende balken in donkere hoeken van de schuur.
De schuur is open en is dag en nacht bereikbaar voor de boerenzwaluwen. De nestplaatsen liggen in de directe omgeving van weilanden en er is voldoende modder aanwezig.
Met de aanwezige modder kunnen de boerenzwaluwen de nesten verder zelf afmetselen. In het volgende jaar zullen de zwaluwen terugkomen en mogelijk ook zelf nieuwe nesten gaan maken.
Conclusie: de geplande werkzaamheden (afbraak van de schuur) heeft geen nadelige gevolgen voor (zeldzame) diersoorten.
Vertrouwende u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet
Wim ten Hove
Coördinator natuurwerkgroep 'De Spaanse Ruiter' te Voorst