Broekstraat 25, Klarenbeek
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 16-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Broekstraat 25, Klarenbeek van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20165- VS00 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarische doeleinden:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;
1.8 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt gevoerd door de bewoner(s) van de woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
1.13 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 bijgebouw:
al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;
1.24 calamiteit:
een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 extensieve recreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 landschapswaarden:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.30 mantelzorg:
langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.31 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.32 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
1.33 peil:
- 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.34 recreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.35 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;
1.36 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
ENKELBESTEMMINGEN
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van:
- 1. het ontginningspatroon en de ontginningsassen door de aanleg van laanbeplantingen;
- 2. het contrast tussen het open weidegebied en de groene, compacte erven.
- b. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden;
- c. (hobbymatige) agrarische doeleinden;
- d. agrarisch natuurbeheer;
- e. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
- f. extensief recreatief en/of educatief medegebruik.
met daarbij behorende:
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting al dan niet ten behoeve van de houtproductie;
- b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, zoals deze tot uiting komen in de hoog opgaande beplanting en het (micro)reliëf;
- c. het behoud en/of herstel van de natuurlijke waarden van het bos-ecosysteem;
alsmede voor:
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
- b. paden ten behoeve van de ontsluiting van de aan deze bestemming grenzende gronden;
alsmede voor:
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 m bedragen;
- b. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de in bijlage 3 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
- 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- 3. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
- 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- c. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen per woning;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- d. het herstel en de bescherming van landschappelijke waarden in de vorm van:
- 1. het ontginningspatroon en de ontginningsassen door de aanleg van laanbeplantingen;
- 2. het contrast tussen het open weidegebied en de groene, compacte erven;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', bescherming, instandhouding en herstel van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals tuinen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 6.2.1 onder a en worden toegestaan dat de bouwgrens met maximaal 1 meter wordt overschreden, onder de volgende voorwaarden:
- a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing;
- b. de regels als genoemd bij 6.2.1 b tot en met d zijn van toepassing.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:
- a. lid 6.1 voor de vestiging van aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in bijlage 3 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
- b. lid 6.1 voor de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in bijlage 3 bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
- c. lid 6.4.1 indien in plaats van erfinrichtings- of landschapsmaatregelen uit bijlage 1, andere erfinrichtings- of landschapsmaatregelen wordt getroffen, die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 1 genoemde erfinrichtings- en landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke en/of natuurwaarden kunnen aan deze afwijking voorwaarden worden verbonden;
- d. lid 6.4.1 en een andere termijn gesteld worden dan 5 jaar ten behoeve van de uitvoering van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen, hierbij kunnen voorwaarden gesteld worden door het bevoegd gezag.
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelmatige archeologische verwachting.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
- c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Paardenbak
Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingen
- a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
- 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de oppervlaktemaat van woningen;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- 3. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de bijgebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
- b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
3. de sociale veiligheid;
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op bouwwerken als bedoeld onder a ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Broekstraat 25, Klarenbeek.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De familie Crommelin heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om ter vervanging van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Broekstraat 25 in Klarenbeek een vrijstaande woning te kunnen bouwen. Tevens is de wens om één van de twee bestaande bedrijfswoningen te slopen en op een andere locatie op hetzelfde perceel terug te bouwen. Het voorliggende verzoek is niet passend in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1996. In paragraaf 1.3 wordt de bestemmingsplantoets uitgebreider beschreven. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingplan worden vastgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1. De locatie ligt ten noorden van de kern Klarenbeek, aan de oostkant van de Broekstraat. Een luchtfoto van het plangebied is opgenomen in figuur 2. Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00, sectie G, perceelnummers 1723, 1815, 2036, 2037 en 2291 (deels), 2292 (deels), 2293 en 2294 (deels).
Figuur 1 - Plangebied in omgeving
Figuur 2 - Luchtfoto, het plangebied is rood omlijnd
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1996 de bestemming Agrarisch cultuurgebied, agrarisch bedrijf C. Binnen deze bestemming mogen agrarische bedrijven met een omvang van 1 hectare worden gerealiseerd. Bij het agrarisch bedrijf mag een bedrijfswoning worden gerealiseerd. Het realiseren van een nieuwe burgerwoning ter vervanging van de agrarische bedrijfsgebouwen is op basis van deze bestemming niet mogelijk.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan Broekstraat 25, Klarenbeek bestaat uit de volgende hoofdstukken:
hoofdstuk 2: een beschrijving van de bestaande situatie;
hoofdstuk 3: een beschrijving van het relevante beleidskader;
hoofdstuk 4: een beschrijving van de ontwikkeling;
hoofdstuk 5: een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan;
hoofdstuk 6: een beschrijving van de juridische planopzet waarin de bestemmingen worden toegelicht;
hoofdstuk 7: een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid;
hoofdstuk 8: een beschrijving van de resultaten van overleg en inspraak.
Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie
Het perceel is gelegen aan de Broekstraat 25 in Klarenbeek, ten noorden van de kern Klarenbeek. Het ligt in het heide- en ontginningslandschap dat open en rationeel is verkaveld. Het kavel zelf is echter groen en gesloten en ligt als een groen eiland in het open heide- en ontginningslandschap. Opvallend zijn de kavelgrenzen van het plangebied. Die wijken sterk af van het rationele patroon van de kavels aan weerzijde van het plangebied. Met name het gebied ten noord-oosten van de Broekstraat is erg open. De Broekstraat zelf heeft deels laanbeplanting met essen.
Figuur 3 - Luchtfoto bestaande erf
De boerderij is te bereiken via een lange oprit vanaf de Broekstraat. De inrit wordt gemarkeerd door twee grote bomen. Het erf en de boerderij liggen geheel ingepakt in opgaande beplanting. De boerderij is daardoor vanaf de weg nauwelijks te zien. Aan de Broekstraat staat (op het perceel) aan de weg een mooie rij dubbele eikenbomen.
Via de oprijlaan zijn ook de gronden achter de boerderij te bereiken. Tussen het vele opgaande groen zijn nog een aantal mooie bomen te vinden, waaronder een walnoot bij het voorhuis van de boerderij.
Het hoofdgebouw op de locatie is de boerderij met deel. De boerderij is aan te merken als karakteristiek. De karakteristieke aspecten van de boerderij worden gevormd door het type hallehuis met relatief hoge zijgevels met ramen. Het zadeldak met wolfseinden is in donkergrijze pannen uitgevoerd. Aan de kant van de oprit staat naast de boerderij nog een mooi vrijstaand bakstenen schuurtje dat in gebruik is geweest als jongveeschuur. De boerderij en jongveeschuur zijn van dezelfde bouwmaterialen gemaakt en vormen tezamen de karakteristieke hoofdbebouwing van het erf.
Figuur 4 - Foto's bestaande bebouwing
Voor de boerderij staat een tweede bedrijfswoning in de vorm van een houten bungalow. Het gebouw heeft qua uitstraling een tijdelijk karakter.
De grote schuur met twee kleinere schuren vormen met de boerderij een klein hofje. Aan de oostkant van het erf staat een ronde mestopslag. Iets verder ten noorden van de oprijlaan staat nog een melkhuisje.
De kwaliteiten van het erf en de gebouwen zijn samen te vatten in de volgende punten:
- oprijlaan met bomen aan weerszijde. Het pad loopt tot aan het spoor, maar niet helemaal met bomen er langs;
- vorm en uitstraling van het hoofdhuis met bijbehorende schuurtje;
- groene uitstraling van het erf (wel verwaarloosd);
- compactheid van het erf;
- groen eiland in open rationeel landschap;
- afwijkende kavelvorm van de locatie.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's komen aan bod in het hoofdstuk 'Uitvoerbaarheid' waar wordt ingegaan op de verschillende ruimtelijke randvoorwaarden.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Dit bestemmingsplan is een plan van lokaal belang. Het rijksbeleid is dan ook niet van toepassing.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciale structuurvisie
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:
- Het rode raamwerk: hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
1. stadsregio Arnhem-Nijmegen
2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer
3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.
Ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.
- Het groen-blauwe raamwerk: In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
- Het multifunctionele gebied: het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.
Het plangebied is gelegen in het stedelijk netwerk, de Stedendriehoek Apeldoorn/Zutphen/Deventer. Binnen de Stedendriehoek is een belangrijk uitgangspunt dat positief ‘meegebouwd’ wordt aan een hogere landschappelijke kwaliteit, waarvoor hoge ambities gelden voor de inrichtingskwaliteit van de verstedelijkingslocaties. Dit geldt des te meer voor extensieve kleinschalige woonmilieus zoals op locaties van vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen.
Voor functieveranderingen in het buitengebied is aan de regio Stedendriehoek de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. Dit beleid is beschreven in paragraaf 3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies.
Het functieveranderingsplan past binnen bovengenoemd beleid en is daarmee voor de provincie Gelderland verder niet van ruimtelijk belang en is er geen vooroverleg nodig. Uiteraard wordt het plan wel toegezonden voor eventuele zienswijzen.
3.3.2 Ruimtelijke verordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
In artikel 2 'Verstedelijking' van de Regels behorende bij de Ruimtelijke verordening Gelderland is bepaald waar in Gelderland nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Dit plan betreft een functieveranderingsplan, dit betekent dat nieuwe bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. De Ruimtelijke verordening zegt hierover het volgende: "In een bestemmingsplan kan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, en 3) in een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast."
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden die de ruimtelijke verordening stelt. De nieuwe bebouwing leidt tot een vermindering van het bebouwde oppervlak en in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt uitgebreid onderbouwd op welke manier de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
Hiernaast stelt het provinciale beleid dat in het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering voor de maatvoering en specifieke voorwaarden kan worden aangesloten bij regionaal vastgestelde beleidskaders. In dit geval betreft dit de beleidsnota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. Deze nota is vastgesteld voor de regio Stedendriehoek. Zie hiervoor paragraaf 3.4.2.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het streekplan. Voor de gemeente Voorst is van belang de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen. De visie doet geen uitspraken over de toevoeging van woningen aan het buitengebied met het gebruik van het beleid functieverandering.
3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
De provincie heeft de regio's kans geboden het beleidskader voor functieverandering op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij eventueel van het streekplan valt af te wijken.
Zodoende hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in het rapport 'Waar de stallen verdwijnen' omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied.
Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Doordat Gedeputeerde Staten van Gelderland het beleidskader hebben goedgekeurd, treedt dit beleid in de plaats van het generieke streekplanbeleid voor functieverandering. Het onderliggende plan voldoet aan dit regionale beleid.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, vastgesteld op 31 januari 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. In de RTV worden onder ander de "Voorster Ambitie" beschreven. De "Voorster Ambitie" is de aanpassing van de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen aan het karakter van en de sfeer binnen de gemeente Voorst met als doel:
- het versterken van de Voorster identiteit;
- het benutten van de potenties die Voorst karakteriseren en doen verschillen van omliggende steden;
- het komen tot een voor de bewoners herkenbare en gedragen ruimtelijke ontwikkeling;
- het leveren van een bijdrage aan de leefbaarheid van kern en platteland.
Op basis van de identiteit van de gemeente Voorst kunnen ruimtelijke uitgangspunten vanuit de "Voorster Ambitie" worden geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Het gaat om de volgende uitgangspunten:
- nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen passen bij de ruimtelijke structuur en schaal van elk van de kernen binnen Voorst en kennen in het algemeen een dorpse schaal;
- de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
- waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling;
- woon- en werklocaties worden landschappelijk ingepast, waarbij het stedelijk groen een integrale eenheid vormt met het omliggende landschap;
- nieuwe woongebieden zijn voorzien van voldoende ruimte voor structureel groen, spelen en waterberging;
- de woongebieden worden gekarakteriseerd door een gemengd en gevarieerd woonmilieu;
- in de planvorming is de inrichting van de openbare ruimte een belangrijke randvoorwaarde. Dit uit zich in een hoge inzet ten aanzien van de beeldkwaliteit;
- wegen verkeersveilig inrichten met behoud van leefbaarheid en bereikbaarheid van kernen en voorzieningen.
Voor deze ontwikkeling geeft de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst enkele randvoorwaarden voor het bouwen van nieuwe woonlocaties. Het perceel is gelegen op de grens van 'het Open Middengebied' en 'Het Groene Carré'.
De ruimtelijke druk in het Het Open Middengebied is groot. Als hoofdkoers wordt ingezet op een menging van ‘groene’ en ‘rode’ functies waarbij ontwikkeling de motor is voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten in het gebied.
In het Groene Carré staan de grondgebonden landbouw en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden hiervoor centraal. Hiernaast speelt het gebied een rol op het terrein van ecologie, waterberging en kleinschalige recreatie.
Over nieuwe woonlocaties in zowel het Open Middengebied als in het Groene Carré zegt de RTV het volgende: Nieuwe woon- of werklocaties in of grenzend aan Het Groene Carré/Open Middengebied vanuit de kernen, worden zodanig ruimtelijk vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het geheel aansluit bij de landschappelijke karakteristiek van het gebied. Voor het creëren van woon- en recreatieve functies in vrijkomende agrarische bebouwing zegt de RTV dat deze gebieden hiervoor mogelijkheden bieden, echter concreet beleid hiervoor zal nog verder uitgewerkt moeten worden.
3.5.2 Erfgoedverordening 2010 gemeente Voorst
Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheid twee hoofdcategorieën te weten archeologisch waardevolle gebieden en archeologische verwachtingszones. De twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.
De hoofdcategorie archeologisch waardevolle gebieden (AWG) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
- AWG categorie 1, wettelijk beschermd archeologisch rijksmonument of gemeentelijk monument met rondom bufferzone van 50m;
- AWG 2 categorie , Terrein van (hoge, zeer hoge) archeologische waarde met rondom bufferzone van 50m;
- AWG categorie 3 bekende archeologische vindplaats met rondom bufferzone van 25m (landweer), 50m (vindplaats) of 200 m (historische erven);
- AWG categorie 4 historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaatsen.
De hoofdcategorie Archeologische verwachtingszone (AV) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
- AV-categorie 5: zone met hoge archeologische verwachting
- AV-categorie 6: zone met een middelmatige archeologische verwachting
- AV-categorie 7: zone met een lage archeologische verwachting
- AV-categorie 8: zone met een lage archeologische verwachting. Verhoogde kans op (mogelijk goed geconserveerde) archeologische off-site resten.
- AV-categorie 9: diep vergraven gebieden en diep ingegraven waterpartijen
- AV-categorie 10: onbekende archeologische verwachting
Per categorie is beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moet worden om de archeologische resten te beschermen.
Het plangebied aan de Broekstraat 25 te Klarenbeek ligt in de zone met een middelmatige archeologische verwachting (AV-categorie 6). Voor deze specifieke ontwikkeling is op het terrein archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.2.7).
3.5.3 Functieverandering
Het regionale beleidskader voor functieverandering biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Tevens is een ervennotitie opgesteld die voor initiatiefnemers bij het opstellen en uitwerken van plannen als leidraad kan dienen. Het plan is beoordeeld aan de hand van deze gemeentelijke beleidsnotities.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het verzoek tot functieverandering op het perceel Broekstraat 25. In het verzoek staat beschreven dat op het perceel circa 780 m2 (waarvan in ieder geval ruim 650 m2 legaal is) aan voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Ter vervanging van deze bebouwing wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Daarnaast wordt een bestaande bedrijfswoning gesloopt en op een andere locatie terug gebouwd. Om medewerking te kunnen verlenen aan het verzoek moet de nieuwe en bestaande bebouwing op een goede manier landschappelijk worden ingepast. Om de landschappelijke inpassing goed te kunnen onderbouwen zijn een erfinrichtings- en beplantingsplan opgesteld (zoals opgenomen in bijlage 1 en 2 bij de regels).
4.2 Uitgangspunten
Bij het opstellen van het erfinrichtingsplan is als vertrekpunt voor de inrichting van het erf de gemeentelijke notitie “Ruimtelijke Kwaliteit van Veranderende Erven” aangehouden. In deze notitie wordt de volgende definitie aan erf gegeven:
“Een erf is een ensemble van gebouwen en beplanting, met elk een eigen aard, functie en grootte, die in verschillende tijden tot stand gekomen zijn, aan gemeenschappelijke ruimte zijn gegroepeerd, met één duidelijke hoofdtoegang tot de openbare weg, en het geheel is functioneel en ruimtelijk verknoopt met het landschap eromheen.”
Er worden vijf toetsregels genoemd:
- 1. Een erf is een samenhangend geheel van gebouwen en beplantingen in een bepaalde ruimtelijke compositie;
- 2. Een erf bestaat uit gebouwde en ongebouwde elementen die in ruimte en tijd sterke samenhang vertonen;
- 3. De bouwstenen van een erf zijn gegroepeerd in en aan een gemeenschappelijke ruimte;
- 4. Een erf heeft één duidelijke hoofdentree;
- 5. Elk erf is ‘verknoopt’ met het landschap.
Op basis van deze toetsregels is gekozen voor het realiseren van een nieuw compact erf.
4.3 Het Ontwerp
De twee nieuwe woningen worden achter de bestaande boerderij en schuur geplaatst binnen de contouren van het erf in een carrévormige opstelling. Dit centrale erf of ‘hof’ wordt deels verhard en deels met ‘erfgroen’ ingericht. De verharding zorgt voor de ontsluiting van de woningen en de (inpandige) bergingen. Doordat de verharding tegen de gebouwen aan ligt ontstaat een sterk bindend effect tussen de gebouwen. Het ‘erfgroen’ bestaat uit een centraal rond grasveldje met een solitaire boom. Dit groen zorgt enerzijds voor afstand en privacy, maar anderzijds ook voor samenhang en een informele sfeer binnen het hofje. De woningen refereren aan een stalvorm en krijgen een lange hoofdvorm met één laag en zadeldak. Naar de hofzijde krijgen de woningen een ‘gesloten’ gevel met enkele bescheiden ramen. De kopse kant en tuinkant van de woningen zijn daarentegen open en geven zicht op het omliggende landschap en op de tuin. De bestaande boerderij en schuur met oude walnoot blijven de karakteristieke beelddragers van het erf vanaf de Broekstraat. De dichtgegroeide voortuin bij de boerderij moet volledig worden gerenoveerd. Het is een ruime tuin waarin de boerderij zich prachtig kan presenteren. De weide voorlangs de Broekstraat blijft open en kan als dierenweide worden gebruikt. De oostelijk gelegen nieuwe woning grenst aan een perceel waar nu kuilvoer ligt opgeslagen. Dit perceel wordt voor een deel als leeftuin aan deze woning toebedeeld. Deze tuin heeft een mooie oriëntatie op het open landschap. Het gedeelte van het perceel dat resteert, kan als dierenweide worden gebruikt. De tweede woning grenst aan het compacte bosje. Voor een deel zal dit bosje omgevormd moeten worden om licht en leefruimte te creëren bij de woning. In principe kunnen een aantal bomen uit het bosje in de tuin opgenomen worden waardoor tuin en bos in elkaar overgaan (‘bostuin’).
De huidige toegangsweg blijft de hoofdroute. Twee monumentale eiken markeren de entree. De jonge begeleidende laanbeplanting met inlandse eik wordt ook aan de tuinzijde aangeplant en doorgezet tot aan het hofje en vervolgens enkelzijdig doorgezet tot aan rand van het erf. De ‘verknoping met het landschap’ wordt versterkt door in het verlengde van de toegangsweg de beplanting langs deze route door te zetten. Uit historische kaarten blijkt dat hier in het verleden al begeleidende beplanting heeft gestaan. Ook hier wordt eik toegepast.
Figuur 5: Het ontwerp
4.4 Bebouwing
Zoals in de inleiding ook al beschreven staat, worden er op het perceel, na de sloop van de huidige agrarische bebouwing, twee nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande boerderij en de jongveestal opgeknapt.
Bestaande boerderij
De bestaande boerderij wordt herbestemd tot woning met werk-/atelierruimte. Om dit te bereiken wordt het pand bouwkundig aangepast aan de huidig geldende bouwkundige eisen. Isolatie en daglicht zijn de meest ingrijpende zaken. Het pand wordt na-geïsoleerd aan de binnenzijde (vloer, wanden en dak). De kozijnen in de deel worden voorzien van achterzet beglazing en de kozijnen in het voormalige woongedeelte worden vervangen in de oorspronkelijke stijl. Om voldoende daglicht in de deel te krijgen worden er twee stroken op het dak aangebracht in het riet. Dit is een verwijzing naar de oorspronkelijke deels rieten kap. Deze stroken vormen het kader voor een grote daglichtopening.
Jongveestal
De jongveestal wordt opgeknapt en herbestemd tot schuur/garage.
Nieuwe woningen
Er worden twee nieuwe woningen gerealiseerd (zie figuur 6). Deze woningen zijn gesitueerd aan het vernieuwde erf (hofje). Bij de woningen is aan de kant van het kleine hof de meer gesloten kant met entree, keuken en garage. De kant naar de tuin en het landschap is meer open van karakter. De contouren van de woningen refereren aan het volume van een boeren schuur. Hierdoor voegt het totale plan zich naar het karakter van het omringende landschap.
Bij de nieuwe woningen worden geen vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd, deze worden inpandig in het hoofdgebouw opgenomen.
Figuur 6: schetsontwerp nieuwe woningen
4.5 Beplantingsplan
Voor de ontwikkeling is ook een beplantingsplan opgesteld (opgenomen in de bijlage 1 bij de regels). Doel van dit beplantingsplan is om de kwaliteit van aanwezig beplanting te versterken en te zorgen voor een landschappelijke inpassing van het perceel in de omgeving.
Op het erf is in de huidige situatie al veel beplanting aanwezig. Hieraan is over een lange periode geen onderhoud gepleegd. Het aanwezige groen vormt thans een doorgegroeide wildernis en geen evenwichtige beplanting. Zo is er een dicht bosje met restanten van een voormalige kwekerij dat in het erfinrichtingsplan als te handhaven en nog om te vormen bostuin wordt omschreven. Daarnaast zijn er op het erf een beperkt aantal bomen en struiken die op basis van hun kwaliteit en conditie in het inrichtingsplan zijn ingepast.
Tijdens een opname op het terrein zijn de kwaliteiten van de huidige beplanting beoordeeld. Hierbij is gekeken naar het sortiment, de conditie, de mogelijkheden voor inpassing dan wel handhaving en toekomstig beheer. Ook zijn solitaire bomen, heesters en contouren van houtopstanden ingemeten. De groenelementen die zijn onderscheiden en worden beschreven zijn (zie ook figuur 7):
- 1. Bosperceel met houtopstanden van voormalige kwekerij
- 2. Kavelgrensbeplantingen
- a. Houtsingel met eiken aan oostzijde (2.1)
- b. Houtsingel met Amerikaanse eik langs de Broekstraat (2.2)
- c. Rij met knotelzen aan noordoostrand van bosperceel (2.3)
- d. Oprijlaan (2.4)
- 3. Beplanting op het erf
- a. In voortuin; kwaliteit van aanwezige te handhaven solitairen (3.1)
- b. Rondom te handhaven boerderij en schuur; kwaliteit van aanwezige te handhaven solitairen in relatie tot om vorming woonerf (A= contouren nieuwbouw) (3.2)
Figuur 7: huidige landschapselementen
De beschreven mogelijkheden voor handhaving, inpassing en omvorming van de aanwezige landschapselementen zijn samen met het erfinrichtingsplan gebundeld tot een “plankaart beheerplan landschapselementen” (zie figuur 8). Per landschapselement zijn vervolgens enkele belangrijke speerpunten beschreven.
figuur 8: plankaart beheerplan landschapselementen
Per landschapselement zijn de volgende speerpunten van belang:
Bosperceel:
- gemengd loofbos
- struiklaag in randen
- bospad uitmaaien
Houtsingels
- kruidenbeheer
- bescherming afrastering
Knotelzen
- knotbomen
- dierenweide afrastering
Oprijlaan
- dubbelzijdig zomereik
- enkelzijdig eik, es, berk
- poortbomen
Siertuin
- beukenhaag
- boomgroepen
landschapstuin
- meidoornhaag
- boomgroepen
Bostuin
- verspreid staande bomen/groepen
- kruidenbeheer
Erf en moestuin
- solitairbomen
- fruit (o.a. notenboom)
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit met name het aspect milieu beschreven (bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, en milieuzonering). Daarnaast wordt ingegaan op randvoorwaarden voorkomend uit de aspecten flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, civiele techniek en brandveiligheid. Daarnaast wordt ook de economische uitvoerbaarheid beschreven.
5.2 Milieuaspecten
5.2.1 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Uit een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1 bij de toelichting) blijkt dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie (Broekstraat 25) bestaat uit zeer fijn tot zeer grof zwak tot uiterst siltig zand. De bovengrond is veelal zwak humeus. In de ondergrond wordt plaatselijk in het traject 100-260 cm -mv een zwak zandige leemlaag aangetroffen. De kleur van het zand varieert van licht bruin/beige tot grijs/bruin. Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen tot een diepte van 190 cm -mv.
Behoudens een zwak puinhoudende laag in boring 8 (18-30 cm -mv) zijn er zintuigelijk tijdens de veldwerkzaamheden geen waarnemingen in de bodem gedaan die duiden op het voorkomen van een bodemverontreiniging.
Tijdens het veldonderzoek is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook in het opgeboorde materiaal van de uitgevoerde boringen is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Opgemerkt dient te worden dat op de locatie geen verkennend asbestonderzoek conform NEN-5707 "Monsterneming en analyse van asbest in bodem"of NEN-5897 "Monsterneming en analyse van asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat heeft plaatsgevonden.
uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
- Het bovengrondmengmonster BG1 licht verontreinigd is met PAK (10 van VROM) en PCB;
- het bovengrondmengmonster BG2 licht verontreinigd is met PAK (10 van VROM);
- In he ondergrondmengmonster OG geen van de onderzochte stoffen zijn aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof;
- Het grondwatermonster uit peilbuis 1 licht verontreinigd is met barium;
De bodem van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Achtergondwaarde. Door het aantreffen van een lichte verontreiniging van PAK (10 van VROM) en PCB in de bovengrond en barium in het grondwater, dient de hypothese "Onderzoekslocatie is onverdacht" verworpen te worden. Nader onderzoek naar de lichte verontreinigingen wordt niet noodzakelijk geacht.
Gebaseerd op de resultaten van dit onderzoek kan gesteld worden dat er geen bezwaar is tegen de voorgenomen bouwactiviteiten op de locatie.
5.2.2 Geluid
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg en ondervindt dan ook geen hinder van railverkeer.
Wegverkeer
De Broekstraat, waaraan de woningen worden geprojecteerd, is een gemeentelijke weg, waar een maximaal toegestane snelheid geldt van 80 km/uur. De nieuwe woningen worden alleen belast door geluid afkomstig van de Broekstraat en worden achter de huidige woning op nummer 25 geprojecteerd. De voorgevel van de woning op nummer 25 staat op een afstand van ongeveer 70 meter van de Broekstraat.
De verkeersintensiteit op de Broekstraat in het jaar 2022, met verkeer in beide richtingen, bedraagt ongeveer 2500 motorvoertuigen per etmaal. Deze aantallen zijn afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente Voorst en zijn afgeleid van tellingen en prognoses (rekening houdend met een groei van 1.1% per jaar). Voor de berekeningen is bovenstaande intensiteit aangehouden. De voertuigverdeling komt voort uit tellingen door provincie Gelderland en is vastgelegd in het Verkeersmilieukaartprogramma 2020. Het wegdek bestaat uit DAB (glad asfalt).
Uitgaande van een vrijeveld-situatie (geen woningen en vrij zicht naar te bouwen woning), ligt de 48 dB contour op 73 meter. Wanneer de woningen op een afstand van meer dan 73 meter van de Broekstraat worden gebouwd, dan wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden.
De nieuwe woningen worden op een grotere afstand van de Broekstraat gebouwd zodat geen hogere geluidwaarde nodig is. Aan de gevels zijn de standaard gevelmaatregelen verplicht, zoals vermeld als minimumeis in het Bouwbesluit.
Conclusie
Gezien de ligging van de nieuwe woningen vanaf de openbare weg (minimaal 90 m) bestaat er geen akoestisch bezwaar tegen de bouw van de woningen en behoeft geen aanvullend akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
5.2.3 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit').
In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen.
Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
De locatie is niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit of fijnstof worden overschreden.
Het voorliggende verzoek betreft het realiseren van één extra woning en de verplaatsing van één bestaande woning. De woningaantallen in dit verzoek zijn veel lager dan de 1500 woningen die genoemd worden bij de afweging 'niet in betekenende mate'. Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
5.2.4 Externe veiligheid
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- 1. bedrijven waar opslag en/ of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zoals een lpg station;
- 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
- 3. vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
- 4. propaantanks bij particulieren.
Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven.
ad 1 en 4. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen propaantanks op het terrein van een particulier.
ad 2. De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.
ad 3. Binnen het onderhavige plangebied liggen geen drukleidingen van aardgas of aardolieproducten zoals bedoeld in de Regeling externe veiligheid buisleidingen.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen voorgenomen ontwikkeling.
5.2.5 Milieuzonering
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat milieugevoelige functies (woningen, verzorgingshuizen, campings) niet komen te liggen binnen belemmeringencirkels van nabijgelegen bedrijven. Voor wat betreft de onderbouwing daarvan dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de brochure VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding aangebracht te worden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan stankhinder van agrarische bedrijven en hinder van bedrijven die verspreid in de wijk en in de directe omgeving aanwezig zijn.
In de directe omgeving zijn maar een beperkt aantal bedrijven aanwezig. Het gaat hierbij om de volgende bedrijven:
- een constructiewerkplaats aan de Broekstraat 31. De afstand tussen dit bedrijf en het plangebied is meer dan 200 meter.
- Een melk- en rundveehouderij aan de Broekstraat 22. De afstand tussen dit bedrijf en het plangebied is meer dan 500 meter.
- Een melk- en rundveehouderij aan de Henkenburg 4. De afstand tussen dit bedrijf en het plangebied is meer dan 300 meter.
- Een vleeskalverenbedrijf aan de verlengde Broekstraat 12. De afstand tussen dit bedrijf en het plangebied is meer dan 800 meter.
In alle gevallen zijn de afstanden dusdanig groot dat de ontwikkeling niet zal zorgen voor een belemmering van de bedrijfsvoering. Daarbij moet worden opgemerkt dat tussen de verschillende bedrijven en de nieuwe ontwikkeling altijd op kortere afstand van het bedrijf al bestaande woningen aanwezig zijn. Bij de beoordeling voor de uitbreiding van de bedrijven zullen deze woningen als maatgevend worden beschouwd.
Op basis van bovenstaande zijn er milieutechnisch geen bezwaren tegen de realisatie van een nieuwe woning op het perceel Broekstraat 25.
5.2.6 Flora en Fauna
Op 1 maart 2011 is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 2 bij de toelichting). Hieronder is deze quickscan samengevat in de verschillende onderdelen, flora, zoogdieren, amfibieën/ reptielen/ ongewervelde, broedvogels, vissen en vleermuizen. Zowel voor Broedvogels als voor vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk.
Flora
De weiden, percelen A,C en F (figuur 9) zijn langdurig als intensieve weiden in gebruik geweest. Op basis van de aangetroffen soorten kan geconcludeerd worden dat zich in de weiden geen strikt beschermde soorten bevinden. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen nadelige invloed op de aanwezige flora. Een overtreding van de flora en faunawet is niet aannemelijk.
Het kavelpad, perceel B, is zeer soortenrijk. De nu aangetroffen soorten zijn geen van allen beschermd. Niet uit te sluiten is dat zich op en langs het kavelpad soorten van lijst 2 van de flora- en faunawet bevinden. Tabel 2 soorten zijn soorten waarvoor geen ontheffing van de flora en faunawet nodig mits een goedgekeurde gedragscode wordt gehanteerd. In de plannen zoals deze nu bekend zijn, wordt het kavelpad gehandhaafd. Blijft het kavelpad vrijwel ongewijzigd dan zal niet snel een overtreding van de flora- en faunawet ontstaan.
De voormalige kwekerij, E en tuincentrum, G zijn dicht, met opgaande bomen en heesters beplant. Op het voormalige tuincentrum, perceel G, zijn geen bijzondere of beschermde soorten te verwachten. Mogelijk komt op perceel E de gewone salomonszegel voor. Deze soort is niet beschermd. Er is een kans aanwezig dat op deze percelen meer beschermde soorten als ruig klokje of veldsalie aanwezig kunnen zijn. Dit zijn tabel 2 soorten waarvoor een ontheffing van de flora en faunawet geldt mits een goedgekeurde gedragscode wordt gehanteerd.
De houtwal, perceel D, is een oud relict uit het voormalige landschap. Tijdens de inspectie zijn hier geen beschermde soorten aangetroffen. Niet uitgesloten kan worden dat zich hier meer beschermde soorten van tabel 2 bevinden. Tabel 2 soorten zijn soorten waarvoor geen ontheffing van de flora en faunawet nodig is mits een goedgekeurde gedragscode wordt gehanteerd. In de plannen zoals deze nu bekend zijn wordt de houtwal gehandhaafd. Blijft de houtwal vrijwel ongewijzigd dan zal niet snel een overtreding van de flora- en faunawet ontstaan.
Figuur 9: de deelgebieden die zijn onderscheiden in kader van de flora- en fauna quickscan
Zoogdieren
Behalve de das zijn alle aangetroffen soorten, soorten van lijst 1 van de flora en faunawet. Voor het uitvoeren van de activiteiten geldt voor deze soorten een algehele ontheffing. De aanwezigheid van de das kon niet met een absolute zekerheid worden vastgesteld. Het vermoeden dat het hier om een das gaat wordt versterkt door verspreidingswaarnemingen van deze soort. In de spoorzone vanaf de richting Klarenbeek en het EHS gebied van Klarenbeek zijn dassen meerdere malen waargenomen. Dit gebied behoort tot een van de kerngebieden van de das. De das is een soort van lijst 3 van de flora en faunawet. Dit betekent dat bij activiteiten die bedreigend zijn voor deze soort altijd een ontheffing van de flora en faunawet moet worden aangevraagd. Het toepassen van een gedragscode is ontoereikend. In de plannen zoals deze nu aanwezig zijn, blijft dit deel van het gebied intact en vinden geen nadelige ingrepen plaats. Door de voorgenomen aanplant van houtige gewassen langs de kavelgrenzen verbeterd het biotoop van de das. De plannen hebben hierdoor een positieve uitwerking op deze soort. Het omvormen van de kwekerij en het voormalige tuincentrum zal eveneens een positieve invloed hebben op de soort.
Amfibieën/ reptielen/ ongewervelden
De aanwezigheid van amfibieën en reptielen kon niet worden vastgesteld. Op basis van het aangetroffen biotoop kunnen algemene soorten als bruine kikker en gewone pad worden verwacht. De houtwal (perceel D op figuur 9) maar ook het kavelpad (perceel B op figuur 9) is geschikt als winterverblijf voor meer beschermde soorten als kamsalamander en knoflookpad. In de directe omgeving zijn echter geen waarnemingen van beide soorten bekend. Het terrein rondom de boerderij en de overige agrarische bebouwing is niet echt geschikt voor amfibieën. Bij de huidige plannen lopen amfibieën daarom geen gevaar en wordt de flora en faunawet niet overtreden.
Reptielen worden op basis van de aangetroffen biotopen niet verwacht. Beschermde ongewervelden worden evenmin op het perceel verwacht.
Broedvogels
Op het perceel zijn een groot aantal vogels aangetroffen. Veel van de aangetroffen vogelsoorten zullen ook op het perceel broeden. De gebouwen zijn in principe geschikt voor huismussen om er te broeden. De huismus is tijdens het veldbezoek niet waargenomen. De kans op de aanwezigheid van de huismus is reëel. Voordat de bebouwing gesloopt gaat worden, is het noodzakelijk om een vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek zal in ieder geval ruim voordat de werkzaamheden op het terrein beginnen, moeten worden uitgevoerd.
Daarnaast heeft in het verleden een steenuil op het perceel gebroed. Het terrein is in potentie voor steen- en kerkuilen geschikt, maar aanwijzingen dat beide soorten aanwezig zijn, ontbreken.
Vissen
Vissen zijn niet aanwezig en worden ook niet verwacht door het ontbreken van het jaarrond aanwezig zijn van open water.
Vleermuizen
Een aantal gebouwen en het terrein zijn geschikt voor vleermuizen. Uit de verspreidingsgegevens komt naar voren dat drie soorten vleermuizen in de directe omgeving zijn waargenomen. Het betreft de dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis. Dwergvleermuis en laatvlieger zijn gebouwbewonende vleermuizen. De rosse vleermuis is een boombewonende vleermuis en heeft in de houtwal (perceel D op figuur 9), op het kavelpad en in de walnoot nabij de boerderij enkele potentieel geschikte verblijfplaatsen. Vooral de bosranden zullen door vleermuizen worden gebruikt om te jagen. Het bos zelf is oninteressant. Doordat de beplanting vrij gesloten is en relatief jong zijn hier nog niet veel insecten aanwezig. Daarnaast wordt de insectenrijkdom beperkt door de soorten bomen en heesters die zijn aangetroffen. Dit zijn vrijwel allemaal uitheemse boom- en struiksoorten.
Bij het uitvoeren van de plannen kunnen een of meer verblijfplaatsen van vleermuizen mogelijk verdwijnen. Het jachtterrein van de vleermuizen zal door de toenemende randlengte als de plannen worden uitgevoerd juist verbeteren. Voordat de bebouwing gesloopt gaat worden, is het noodzakelijk om een vervolgonderzoek naar het gebruik van met name de gebouwen door vleermuizen uit te voeren. Dit vervolgonderzoek zal in ieder geval ruim voordat de werkzaamheden op het terrein beginnen, moeten worden uitgevoerd.
5.2.7 Archeologie
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
Om aan bovenstaande te voldoen is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 bij de toelichting voor het volledige rapport). In het plangebied zullen twee woningen worden gebouwd (het verplaatsen van een bestaande woning en het realiseren van een nieuwe woning). Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Op basis van het bureauonderzoek werden archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Laat-Paleolithicum. Het vondstniveau werd verwacht onder het humeuze dek en in de top van de C-horizont, die naar verwachting uit verspoeld dekzand bestond. Er waren geen aanwijzingen dat de bodem is verstoord, behalve ter plaatse van de bestaande bebouwing en mogelijk de voormalige boomkwekerij. Teneinde deze verwachting te toetsen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat in het plangebied geen intact bodemprofiel aanwezig is. In een aantal boringen was tussen het humeuze dek en de C-horizont een omgewerkte laag aanwezig. Er zijn geen (restanten van) natuurlijke bodemhorizonten aangetroffen. In twee boringen is de C-horizont niet aangeboord binnen 120 cm –mv.
Op basis van deze bevindingen is het niet noodzakelijk vervolgonderzoek uit te voeren. Wel moet worden opgemerkt dat het niet volledig uit te sluiten is, dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
5.3 Waterparagraaf
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Het aansluiten van regenwater op de drukriolering is niet toegestaan
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt.
5.4 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
6.2 Planregels
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Agrarisch met waarden - Landschap;
- Bos;
- Tuin;
- Wonen.
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:
- Waarde – Archeologie 5
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
6.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3 Bestemmingen
6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit betreft een schuurtje ten behoeve van de stalling van (hobby)vee. Andere bouwwerken tot een hoogte van maximaal 1 m zijn toegestaan. Overkappingen echter niet. Voor het handhaven van de waarden is een omgevingsvergunningplicht in het artikel opgenomen.
6.3.2 Bos
Het bos heeft binnen deze bestemming uitsluitend een functies als natuur en recreatie. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd. Ter bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden is de verplichting opgenomen tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden die concreet zijn benoemd in de regels.
6.3.3 Tuin
De voortuin van de bestaande boerderij heeft de bestemming 'Tuin'. Ook is de grond aansluitend aan de twee nieuwe woningen is bestemd als 'Tuin'. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een maximale hoogte van 1 meter toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.
6.3.4 Wonen
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen (bestaand en nieuw) en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak de voormalige veeschuur is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor het gebouw uitsluitend gebruikt kan worden als bijgebouw. De maat van de nieuwe woningen wordt bepaald door de afmeting van het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte. Binnen de bouwvlakken van de nieuwe woningen zullen ook bijgebouwen opgericht kunnen worden, waarbij dezelfde goot- en bouwhoogte van toepassing zijn. Op de bestaande woning en het bijgebouw zijn de bestaande maten van toepassing. De bestaande woning en bijgebouw zijn ook aangeduid als karakteristiek, waarmee de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen beschermd worden. Hiertoe is een voorwaarde opgenomen dat deze gebouwen niet gesloopt mogen worden zonder omgevingsvergunning. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², dit binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
- er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
- er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
- er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
- het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
- de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 3 bij de regels opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten.
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de twee nieuwe woningen op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een landschappelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen het gebruik van de woningen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
6.4.2 Afwijking
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- bestemming 'Wonen': indien blijkt dat om een bepaalde reden het niet mogelijk is om geheel conform het inrichtingsplan de erfinrichtings- en/of landschapsmaatregel uit te voeren, kan bij een omgevingsvergunning medewerking worden verleend aan het uitvoeren van een gelijkwaardig alternatief;
- bestemming 'Wonen': indien blijkt dat om een bepaalde reden het niet mogelijk is de erfinrichtings- en/of landschapsmaatregel binnen de gestelde termijn uit te voeren, kan bij een omgevingsvergunning een andere termijn gesteld worden;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van woningen en de oppervlaktemaat van overige gebouwen ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek";
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Uitkomsten Vooroverleg Artikel 3.1.1 Bro
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
De VROM-Inspectie, het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland hebben aangegeven dat vooroverleg bij postzegelplannen met voornamelijk een gemeentelijk belang niet noodzakelijk is.
Bovenstaande instanties worden uiteraard wel de mogelijkheid geboden om hun reactie op de plannen te geven tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
8.2 Inspraak
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
8.3 Zienswijzen
p.m.
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Groenelementen
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Groenelementen
Bijlage 2 Functieveranderingsplan
Bijlage 2 Functieveranderingsplan
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna