KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Het Plangebied
1.2 Doel
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Gebiedsvisie Weteringse Broek
3.3 Rijksbeleid
3.4 Provinciaal Beleid
3.5 Regionaal Beleid
3.6 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Inleiding
4.2 Inrichting
4.3 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Milieu-onderzoeken
5.3 Flora En Fauna
5.4 Archeologie
5.5 Civieltechnische Aspecten
5.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Planregels
6.3 Bestemmingen
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Weteringse Broek
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Nader Asbestonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 5 Onderzoek Kerkuilen
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Weteringse Broek, Ganzevlesweg 12 e.o

Bestemmingsplan - gemeente Voorst

Vastgesteld op 26-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Weteringse Broek, Ganzevlesweg 12 e.o. van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20169-VS00 met de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwd

grondgebonden hoofdgebouwen die met minimaal één gehele zijde met elkaar verbonden zijn;

1.8 agrarische doeleinden

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;

1.9 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt gevoerd door de bewoner(s) van de woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiele woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;

1.14 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.18 bijgebouw

al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 calamiteit:

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;

1.26 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.27 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 landschappelijke waarden:

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.31 mantelzorg:

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;

1.32 nevenfunctie

een functie die in ruimtelijk, functioneel en/of inkomensverwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming;

1.33 overige gebouwen:

al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;

1.34 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.35 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;

1.36 recreatief medegebruik:

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.37 voorgevel:

de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.38 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;

1.39 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.40 wooneenheid:

zie woning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

ENKELBESTEMMINGEN

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden zoals volgt uit de aanwezigheid van karakteristieke beplantingen zoals heggen, wegbeplantingen, erfbeplantingen, bosjes en hoogstamboomgaarden;
  2. b. agrarische doeleinden;
  3. c. agrarisch natuurbeheer;
  4. d. hobbymatig agrarisch gebruik;
  5. e. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
  6. f. extensief recreatief en/of educatief medegebruik.

met daarbijbehorende:

  1. g. bij deze bestemming behorende ontsluitingswegen, water, bestaande voet-, fiets- en/of ruiterpaden, nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m toegestaan.

3.3 Afwijken van gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1 om bosbouw toe te staan op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschap - hakhoutbosje' met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  2. b. de omschakeling naar bosbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. c. de omschakeling naar bosbouw mag geen belemmeringen opleveren voor het luchtvaartverkeer;
  4. d. de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke, ecologische en landschapswaarden, zoals deze vooral tot uitdrukking komen in de vegetatie en de landschappelijke waarde zoals deze tot uitdrukking komt in het (micro-)reliëf;
  2. b. recreatief medegebruik ten dienste van de bestemming;
  3. c. (onverharde) paden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. bij de bestemming behorende andere bouwwerken;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden zijn uitsluitend terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m toegestaan.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonfuncties.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 1m;
  2. b. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een doorgaande functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, bushaltes en dergelijke;
  2. b. parkeerplaatsen;
  3. c. openbare nutsvoorzieningen
  4. d. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water;

met dien verstande dat de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel dan wel vermeerdering van het aantal rijstroken voorziet.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 m, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van het wonen;
  3. c. het herstel en de bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  4. d. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de in bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten' met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van desbetreffende bijlage;
    3. 3. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen;
  5. e. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen per woning;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarisch erf': nevenfuncties op het gebied van dagrecreatie, verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), kano-, boot- en/of fietsenverhuur, theeschenkerij en ijssalon waarbij parkeren ten behoeve van deze functies binnen het bestemmingsvlak plaatsvindt;
  7. g. hobbymatig agrarisch medegebruik;
  8. h. openbare nutsvoorzieningen;
  9. i. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals tuinen, erven, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 a en toestaan dat gebouwen (deels) buiten een bouwvlak worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  1. a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing;
  2. b. de regels als genoemd bij 7.2.1 b tot en met f zijn van toepassing;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarisch erf' mag de bouwgrens met maximaal 1 m worden overschreden. .

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.1 voor de vestiging van aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in bijlage 2 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
  2. b. lid 7.1 voor de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in bijlage 2 bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  3. c. lid 7.1 onder f ten behoeve van het toestaan van één of meer nevenfuncties ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarisch erf' anders dan bij recht toegestane nevenfuncties, met inachtneming van het volgende:
    1. 1. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
    2. 2. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
    3. 3. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
    4. 4. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
    5. 5. parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
    6. 6. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
    7. 7. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit.
  4. d. lid 7.4.1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen uit bijlage 1 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke en/of natuurwaarden kunnen aan deze afwijking voorschriften worden verbonden;
  5. e. lid 7.4.1 ten behoeve van uitstel van de termijn waarbij het bevoegd gezag voorwaarden kan stellen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen of een archeologische verwachtingszone met hoge archeologische verwachting.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 6

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie -6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of een onbekende archeologische verwachting.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Paardenbak

Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.

11.2 Vervangende bouwregel

Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van hoogten dan zijn voor die (en eventueel vervangende) bebouwing de bestaande hoogten als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Luchtvaartverkeerszone -1

Op deze gronden is de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

12.2 Luchtvaartverkeerszone - 2

Op deze gronden is de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten buiten de voor Wonen bestemde gronden niet toegestaan.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingen

  1. a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
    1. 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van woningen;
    2. 2. de op de verbeelding aangegeven begrenzing van bouwvlakken waarbij de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt en met dien verstande dat deze afwijking niet leidt tot een groter oppervlak van het gebouw dan maximaal mogelijk zou zijn als geheel binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
    3. 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
    4. 4. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
      • een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
      • aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
      • aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.

b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
3. de sociale veiligheid;
4. de verkeersveiligheid.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

15.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Weteringse Broek, Ganzevlesweg 12 e.o..

Hoofdstuk 1 Inleiding

In het kader van het project Weteringse Broek heeft de gemeente Apeldoorn de boerderij aan de Ganzevlesweg 12 van de familie Van Essen aangekocht. De schuren op het voormalige boerenerf worden gesloopt. Het landschap wordt verbeterd met de aanleg van hagen, singels en bosjes. Ook komt er een wandelpad. Het gebied is ongeveer 16,5 ha groot. In het kader van functieverandering bouwt de gemeente Apeldoorn 4 woningen binnen het plangebied (2 vrijstaande en een dubbele). Het voormalige agrarische erf krijgt een woonbestemming.

Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" bestemd tot "agrarisch cultuurgebied". Binnen deze bestemming is de bouw van nieuwe woningen niet mogelijk. Om het initiatief te kunnen realiseren is een nieuw bestemmingsplan vereist. De gemeente Voorst heeft besloten mee te werken aan het initiatief. In onderhavig bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling opgenomen die realisering van het initiatief mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0001.png"

figuur 1: de te slopen agrarische schuren op het erf aan de Ganzevlesweg 12

1.1 Het Plangebied

Het plangebied bevindt zich tussen de kernen De Vecht en Teuge aan de westzijde van de Groote Wetering. In figuur 2 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0002.png"

figuur 2: globale ligging plangebied

1.2 Doel

Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de bouw van een aantal nieuwe woningen, het bestemmen van het voormalige agrarische erf tot een woonbestemming en een kwaliteitsverhoging van het omliggende landschap.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

Het plangebied wordt ontsloten via de Lochemsestraat en de Tiendijkenseweg. De gronden zijn hoofdzakelijk in agrarisch gebruik. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Groote Wetering en aan de westzijde begrensd door de gemeentegrens met Apeldoorn. Aan de noord- en zuidzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische cultuurgronden.

Occupatiegeschiedenis

Op de historische kaart uit 1890 is te zien dat er nog een bebossing aanwezig is in het gebied, maar de ontginning ten behoeve van de landbouw is dan al begonnen. Na verloop van jaren is de bebossing bijna geheel verdwenen om plaats te maken voor de landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0003.png"

figuur 3: kaart 1890

2.2 Bestaande situatie

Op onderstaande luchtfoto is te zien dat op het voormalige agrarische erf aan de Ganzevlesweg 12 een aantal grote schuren staat.Met uitzondering van de boerderij, aanbouw en de schuur direct naast de woning, zullen alle schuren gesloopt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0004.png"

figuur 4: luchtfoto erf Ganzevlesweg 12

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Beleidsthema's zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Deze komen aan bod in hoofdstuk 5.

3.2 Gebiedsvisie Weteringse Broek

Het belangrijkste beleidsdocument dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is de Gebiedsvisie Weteringse Broek. In augustus 2006 hebben de gemeenten Apeldoorn en Voorst en Waterschap Vallei en Veluwe deze visie opgesteld. Doelstelling is de herontwikkeling van het gebied Weteringse Broek om het aantrekkelijk te maken voor recreanten en bewoners. Uitgangspunt is het herstellen van het landschap zodat een aantrekkelijk gebied wordt gemaakt. Het gebied ligt tussen Apeldoorn, De Vecht en Teuge.

Het is de bedoeling dat in het 500 ha grote gebied circa 100 hectare nieuwe natuur wordt aangelegd en veertien kilometer fietspad en tien kilometer wandelpad.

Aanleiding voor het project is aanleg van de Apeldoornse nieuwbouwwijk Zuidbroek. Hier komen tussen de 6.000 en 7.000 mensen te wonen. Het is belangrijk dat zij in hun directe omgeving natuur kunnen beleven en een fiets- of wandeltochten kunnen maken. Maar ook de oorspronkelijke bewoners van de omliggende dorpen en recreanten zijn belangrijke gebruikers van het Weteringse Broek. Daarnaast moet het gebied geschikt blijven voor agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0005.png"

figuur 5: Projectenkaart uit Gebiedsvisie Weteringse Broek

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Dit bestemmingsplan is een plan van regionaal belang. Het rijksbeleid is dan ook niet van toepassing.

3.4 Provinciaal Beleid

3.4.1 Structuurvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:

•Het rode raamwerk: hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:

1. stadsregio Arnhem-Nijmegen

2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer

3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal

4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.

Ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.

•Het groen-blauwe raamwerk: In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.

•Het multifunctionele gebied: het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.

Op de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling van het Streekplan 2005 geeft de provincie aan waar ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0007.png"

figuur 6: Beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling

Zoals op de beleidskaart is te zien, is aan de oostkant van Apeldoorn (Weteringse Broek) een gebied aangegeven met 'groen in en om de stad'. Deze gebieden worden ook wel stedelijke uitloopgebieden genoemd. De bedoeling is dat bij stedelijke ontwikkelingen gelijktijdig wordt voorzien in de behoefte aan recreatieve mogelijkheden. Ook moet rekening worden gehouden met mogelijkheden voor waterberging. De gebieden met 'groen om de stad' bestaan uit bos, water en open ruimten en zijn goed toegankelijk voor wandelaars en fietsers.

De provincie geeft aan dat door de betreffende gemeenten en andere betrokken instanties een inrichtings- en beheersplan moet worden opgesteld. Dit is met de Gebiedsvisie Weteringse Broek gedaan.

Naast de ligging binnen de aanduiding 'groen in en om de stad' valt het plangebied binnen het multifunctionele gebied waarbij de gemeenten een grote vrijheid hebben bij de bepaling van hun ruimtelijk beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0008.png"

figuur 7: Kaart met EHS en EVZ

De provincie heeft in het Streekplan de EHS en de ecologische verbindingszones (EVZ) opgenomen. Op de kaart in figuur 7 staan de EHS (groen en geel) en de EVZ (bruin). De Groote Wetering is aangegeven als ecologische verbindingszone.

3.4.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

In artikel 2 'Verstedelijking' van de Regels behorende bij de Ruimtelijke verordening Gelderland is bepaald waar in Gelderland nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Dit plan betreft een functieveranderingsplan, dit betekent dat nieuwe bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. De Ruimtelijke verordening zegt hierover het volgende:

'In een bestemmingsplan kan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, en 3) in een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.'

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden die de ruimtelijke verordening stelt. De nieuwe bebouwing leidt tot een vermindering van het bebouwde oppervlak en in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt uitgebreid onderbouwd op welke manier de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

Hiernaast stelt het provinciale beleid dat in het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering voor de maatvoering en specifieke voorwaarden kan worden aangesloten bij regionaal vastgestelde beleidskaders. In dit geval betreft dit de beleidsnota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' . Deze nota is vastgesteld voor de regio Stedendriehoek.

3.4.3 Gebiedsplan Natuur en Landschap 2006

In het Gebiedsplan Natuur en Landschap 2006 heeft de provincie vastgelegd waar welke natuur aanwezig is of gewenst is. Ook in het Gebiedsplan Natuur en landschap is de Groote Wetering opgenomen als ecologische verbindingszone met een regionale functie. Het is de bedoeling dat vooral langs deze wetering natuur wordt ontwikkeld, samen met recreatiemogelijkheden voor wandelaars en fietsers.

3.5 Regionaal Beleid

3.5.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het streekplan. In de regionale structuurvisie is onder andere opgenomen dat dicht bij de drie steden een aantal 'stedelijke uitloopgebieden' verder wordt ontwikkeld, die bedoeld zijn voor recreatie door de bewoners van de steden en de regio.

Voor Apeldoorn gaat het om uitvoering van de Groene Mal: de ontwikkeling van nieuwe groengebieden als verbindingen tussen stad en land zoals de Beekbergse Poort en het Weteringse Broek. In de volgende figuur is de Groene Mal in het groen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0009.png"

figuur 8: Beleidskaart uit Regionale Structuurvisie Stedendriehoek

3.5.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

De provincie heeft de regio's kans geboden het beleidskader voor functieverandering op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij eventueel van het streekpan valt af te wijken. Zodoende hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in het rapport 'Waar de stallen verdwijnen' omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Doordat Gedeputeerde Staten van Gelderland het beleidskader hebben goedgekeurd, treedt dit beleid in de plaats van het generieke streekplanbeleid voor functieverandering. Het onderliggende plan voldoet aan dit regionale beleid.

3.6 Gemeentelijk Beleid

3.6.1 Gemeente Apeldoorn

Vanwege de directe ligging van het plangebied aan het grondgebied van de gemeente Apeldoorn, wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan het beleid van Apeldoorn dat betrekking heeft op het Weteringse Broek. In het Structuurplan Landelijk Gebied (1994) besteedt de gemeente Apeldoorn voor het eerst aandacht aan de relatie tussen de stad en het landelijk gebied aan de oostkant. De conclusie is dat de uitloopmogelijkheden voor de inwoners van de stad aan deze kant verbeterd moeten worden.

Het groenbeleid heeft de gemeente Apeldoorn verder uitgewerkt in de Groene Mal (2002).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0010.png"

figuur 9: Beleidskaart uit Groene Mal

Hierin is opgenomen dat vooral de oostkant van de stad de meeste versterking van het groen nodig heeft. Met de uitvoering van de projecten in het Weteringse Broek worden de mogelijkheden voor de inwoners van de stad om buiten te wandelen en te fietsen vergroot.

De gemeente is momenteel bezig met een nieuwe structuurvisie, de Structuurvisie 2030, 'Buitenstad, Apeldoorn biedt ruimte'. Het ontwerp hiervan is in november 2012 openbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0011.png"

figuur 10: Beleidskaart uit ontwerp-Structuurvisie 2030

In de visie wordt opnieuw aangegeven dat de verbinding tussen stad en landschap aan de oostkant nog verder kan verbeteren. Verbindingen tussen stad en landschap ontbreken omdat de A50 hier een barrière vormt, maar ook omdat het landschap hier nog verder ontwikkeld moet worden. Hierbij kan worden voortgebouwd op bestaande plannen voor het Weteringse Broek, het Woudhuis en het Beekbergerwoud.

3.6.2 Gemeente Voorst

De gemeente Voorst heeft in januari 2005 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst 2030 opgesteld. De visie geeft aan dat het hoofdaccent in het Weteringse Broek ligt op het ontwikkelen van dagrecreatie voor bewoners uit de nabije omgeving en dat er ruimte is in het gebied voor een combinatie van activiteiten, zoals landbouw, natuurontwikkeling, functieverandering, nieuwe landgoederen en recreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0012.png"

figuur 11: Visiekaart uit Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst 2030

Verder heeft de gemeente Voorst in 2009 samen met de gemeenten Epe en Heerde het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Van Veluwe Tot IJssel' opgesteld. Het gebied Weteringse Broek is hierin opgenomen als een bestaand project dat al uitgevoerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0013.png"

figuur 12: Projectenkaart uit Landschapsontwikkelingsplan'Van Veluwe Tot IJssel'

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

Zoals aangegeven is de aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan het mogelijk maken van de bouw van nieuwe woningen in het kader van functieverandering. Voormalige agrarische bebouwing op het perceel Ganzevlesweg 12 wordt gesloopt, het erf en het omliggende landschap verfraaid en er mogen nieuwe woningen worden gebouwd.

4.2 Inrichting

Op onderstaande kaart is de toekomstige inrichting van het gebied verbeeld. In rood zijn 3 woningbouwlocaties aangegeven (nieuwe woningen en schuren) en nieuwe schuren op het erf Ganzevlesweg 12.

Verder zijn de nieuwe landschapselementen aangegeven, evenals het natuurgebiedje in het noordwestelijk deel.

Iafbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0014.png"

figuur 13: inrichtingsschets

Onderstaand ingezoomd op het voormalige agrarische erf:

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0015.png"

figuur 14: inrichting erf Ganzevlesweg 12

4.3 Beeldkwaliteit

In aanvulling op dit bestemmingsplan geeft het beeldkwaliteitsplan het architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied weer. Het plan zal gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Na vaststelling door de raad zal het beeldkwaliteitsplan het toetsingskader voor welstand vormen.Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 2 bij de regels gevoegd.

Uitgangspunten beeldkwaliteit

In het beeldkwaliteitsplan is een aantal hoofduitgangspunten geformuleerd ten aanzien van de beeldkwaliteit van de nieuwe woningen en bijgebouwen:

  • Totaalsfeer: specifiek passend in het landelijk gebied, maar wel eigentijds vormgegeven;
  • Van veraf, door de oogharen, voegt het plan zich naadloos in de omgeving. Van dichtbij toont het zijn eigentijdsheid en zijn eerlijke eigenheid;
  • Het ontwerp moet aantoonbaar voor deze locatie zijn ontworpen.

Kenmerken van de terreininrichting bij de nieuwe woningen

  • De tuinen en de overige terreinen rondom de woningen hebben een landelijke, groene, uitstraling.
  • De woningen liggen zo “open” mogelijk in het landschap.
  • Bij elke woning wordt minimaal 1 grote boom (minimaal 15 meter hoog) die passend is in het landschap van het Weteringse Broek aangeplant. Voorbeelden van inheemse soorten zijn: zomereik, gewone es, berk, zwarte els en wilg. Er mag ook een soort met meer sierwaarde worden aangeplant, zoals linde, paardenkastanje of notenboom.
  • De kavels die aan de openbare weg met een sloot liggen worden ontsloten door een dam (geen brug). De begrenzing van de tuin ligt minimaal op 2 meter afstand van de sloot.
  • Een erfafscheiding van de tuinen aan de straatzijde is niet noodzakelijk. Desgewenst worden gekozen voor een lage haag (meidoorn, liguster, veldesdoorn) of een laag raster. De maximale hoogte is 1 meter hoog.
  • Voor de begrenzing van achter- en zijtuinen die grenzen aan het open landschap worden per locatie aanbevelingen gedaan. Mogelijke oplossingen zijn: rasters, beplantingsgroepen, greppel, sloot of een lage haag.
  • Houten schuttingen, muren en groenblijvende hagen (coniferen, laurier, taxus, hulst) zijn nergens toegestaan.
  • De aanleg van een siertuin is geen verplichting. De weilanden mogen in principe tot de gevels doorlopen.
  • Elke woning wordt ontsloten door één inrit. Eventuele poorten (max. 1 m. hoog) zijn eenvoudig en sober van karakter en passen bij de vormgeving en uitstraling van de woning. De poorten staan nooit op de dam.
  • De inrit en erfverharding bestaan uit een sobere halfverharding of klinkerverharding die passend is bij de materialen en kleuren van de woning.
  • De verlichting op het terrein bestaat uit verlichtingsarmaturen die aan de gevels van de woning of bijgebouwen zijn bevestigd. Vrijstaande verlichtingselementen zijn maximaal 0,80 m hoog. Vormgeving en kleurgebruik sluiten aan op de architectuur van de woning.
  • Op de erven, in de tuinen en in het landschap wordt streekeigen beplanting toegepast.
  • De woningen en de bijbehorende terreinen hebben een landelijke uitstraling en voegen zich op een logische wijze in het bestaande landschap. De overgangen tussen tuin en landschap zijn zo transparant mogelijk. Bij elke woning wordt minimaal 1 grote boom aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0016.png"

figuur 15: opzet inrichting nieuwe woningbouwkavels

Kenmerken van de terreininrichting bij de boerderij

  • Het erf behoudt de uitstraling van een agrarisch erf.
  • De meest zuidelijke schuur kan gebouwd worden in de vorm van een hooiberg.
  • Het principe van voor- en achtererf wordt toegepast. Het voorerf (of voortuin) krijgt de uitstraling van een (sobere) boerensiertuin. Het achtererf is functioneel van karakter en heeft een relatie met het achterliggende landschap.
  • Beeldbepalende bomen blijven gehandhaafd.
  • Tuinafscheidingen bestaan uit lage geschoren hagen (max. 1 meter hoog). Toe te passen soorten zijn: liguster, veldesdoorn, meidoorn, beuk of haagbeuk. Hulst of taxus zijn als groenblijvende soorten toepasbaar. Laurierkers en coniferen zijn niet toegestaan.
  • De verharding op het achtererf bestaat uit gebakken of betonnen klinkerverharding of halfverharding (in leem gestabiliseerd grind of gebroken puin of zand). Een combinatie van verschillende materialen is mogelijk.
  • Afrasteringen zijn eenvoudig van vorm en uitvoering (palen en draad).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie, verkeer en parkeren en water behandeld. De laatste paragraaf gaat over de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Bodem

Onderzocht is of de bodem en het grondwater ter plaatse verontreinigd zijn en wat voor gevolgen een eventuele verontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag namelijk pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

In september 2012 heeft Buro Antares een verkennend bodemonderzoek en een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (projectnummer 012072). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 1 bij de toelichting. Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw in het plangebied. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Ter plaatse van bouwkavel 3 blijkt een overschrijding van de interventiewaarde voor nikkel in het grondwater aanwezig te zijn. Gezien het ontbreken van een potentiële bron en het vaker voorkomen van dergelijke waarden binnen de gemeente kan er van worden uitgegaan dat het een verhoogde achtergrondconcentratie betreft.

Ter plaatse van bouwkavel 2 is tijdens het verkennend bodemonderzoek door middel van analyse in het laboratorium asbest aangetroffen in het mengmonster. De asbest is volgens het analysecertificaat afkomstig van asbesthoudende golfplaten. Naar aanleiding hiervan is een nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Tijdens het nader onderzoek is visueel en analytisch geen asbest meer aangetroffen. Dit houdt echter niet in dat er ook geen asbest meer aanwezig is in de bodem op het terrein, aangezien asbest zeer plaatselijk wel aanwezig kan zijn. Tijdens grondverzet moet men daarom alert zijn op de aanwezigheid van asbest.

5.2.2 Geluid

Het bureau Sain Milieuadvies heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van de bouw van de nieuwe woningen. De nieuwe woningen liggen binnen de invloedsfeer van de Lochemsestraat, de Tiendijkenseweg en de Ganzevlesweg. Het plan ligt tevens binnen de invloedssfeer van luchthaven Teuge. In het akoestisch onderzoek is onderzocht of de geluidsbelasting van de wegen op nieuwe woonbestemmingen binnen de geplande locaties voldoet aan de wettelijke eisen. Daarnaast is ingegaan op de geluidsbelasting ten gevolge van de luchthaven.

Wegverkeerslawaai

Uit de contouren blijkt, dat de geluidsbelasting ten gevolge van zowel de Lochemsestraat als de Ganzevlesweg overal binnen de planlocaties voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh, met toepassing van aftrek ex art. 110g Wgh. De woningen kunnen ten aanzien van wegverkeerslawaai overal binnen de drie planlocaties gebouwd worden zonder verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder.

Luchtvaartlawaai

In 2009 is de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) in werking getreden. Hiermee is de provincie verantwoordelijk geworden voor luchthaven Teuge. De provincie bepaalt onder meer hoeveel geluidsoverlast en vervuiling de luchthaven mag veroorzaken. De provincie stelt in haar 'omgevingsbeleid luchthavens' dat er op dit moment voor luchthaven Teuge géén aanleiding is om tot een andere afweging te komen dan reeds in het verleden is gemaakt. De ruimtelijke bescherming van luchthaven Teuge blijft daarom ongewijzigd. Daarom is getoetst aan het toetsingskader zoals dat is opgenomen in het 'Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart'.

De planlocaties liggen binnen de 47 Bkl contour. Volgens het Besluit is toevoeging mogelijk van geluidsgevoelige objecten die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone nog niet aanwezig waren en waarvoor nog geen bouwvergunning is verleend en die:

  • een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;
  • ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
  • zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen.

De nieuwe woningen worden toelaatbaar geacht omdat ze gebouwd worden ter vervanging van de bedrijfsgebouwen op het voormalige agrarische erf aan de Ganzevlesweg 12 op basis van het functieveranderingsbeleid. Daarnaast acht de gemeente hogere geluidswaarden voor de woningen toelaatbaar gelet op de realisering van maatschappelijke doelen die volgen uit de Gebiedsvisie Weteringse Broek, zoals verfraaiing van het landschap en verruiming van de recreatiemogelijkheden. Tevens biedt dit deelproject ruimte aan de mogelijkheden tot het ruilen van grond om bijvoorbeeld de aanleg van fiets- en wandelpaden mogelijk te maken.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van afwijkingen op grond van artikel 2.12 lid 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

1.het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;

2.de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;

3.het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Gelet op vorenstaande is een onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig.

5.2.4 Externe veiligheid

Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Uitvoering van het voorgenomen plan vormt geen extra risico in het kader van externe veiligheid.

De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.

Verder dient voor wat betreft het aspect externe veiligheid bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met buisleidingen (aardgastransport). Er liggen echter geen buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het plangebied ligt een drietal bedrijven met een agrarische bestemming, namelijk aan de Tiendijkenseweg 2, de Lochemsestraat 4 en de Lochemsestraat 3. Op alle drie locaties wordt rundvee gehouden. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze de geurhinder van dierenverblijven beoordeeld moet worden wanneer nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving worden gerealiseerd. In artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt gesteld dat de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (zoals rundvee) en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom tenminste 50 meter is waarbij gerekend wordt vanaf het agrarische bouwvlak. Deze regeling is hier van toepassing. Bij de situering van de nieuwe woningen is met de afstand van 50 meter rekening gehouden; de woningen liggen alle op een grotere afstand van de agrgarische bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20169-VS00_0017.png"

Figuur 16: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Voorst, waarbij de agrarische bedrijfslocaties (bouwvlakken) met zwarte belijning zijn omkaderd. Het paarse vlak betreft de locatie van het constructiebedrijf. De rode cirkels geven globaal de woningbouwlocaties aan.

Aan de Lochemsestraat 5a is een constructiebedrijf gevestigd. Dit bedrijf behoort tot milieucategorie 3.2. Dit wil betekenen dat nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, op minimaal 100 meter afstand van dit bedrijf moeten worden gesitueerd. Hiermee is rekening gehouden bij de situering van de nieuwe woningen; alle liggen op een grotere afstand.

5.3 Flora En Fauna

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Of uit te wijzen of in het plangebied beschermde natuurwaarden aanwezig of te verwachten zijn, is in augustus 2012 door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 4 bij de toelichting.

Quickscan

De conclusies van het onderzoek zijn onderstaand samengevat weergegeven.

Er broeden vogels in de gebouwen. De gebouwen dienen daarom buiten de broedtijd gesloopt te worden. Mogelijk vormt de ligboxenstal een broedplaats of (vaste) verblijfplaats voor Kerkuilen. Zowel broed- als vaste verblijfplaatsen van Kerkuilen zijn jaarrond beschermd, als onderdeel van het (eveneens beschermde) functionele leefgebied. Nader onderzoek wordt noodzakelijk geacht om vast te stellen wat de functionaliteit van de stal voor Kerkuilen is. Op basis van de uitkomsten van het vervolgonderzoek kan bepaald worden wat de vervolgstappen zijn.

De aanwezigheid van een vaste verblijfplaats (voortplantingsplaats) van Steenmarters in de stallen op de slooplocatie kan niet uitgesloten worden op basis van het uitgevoerd onderzoek. Nader onderzoek wordt noodzakelijk geacht om vast te stellen wat de functionaliteit van de stal voor Steenmarters is. Dit vervolgonderzoek kan in combinatie met het onderzoek naar de gebruiksfunctie van de stal voor Kerkuilen uitgevoerd worden. Duidelijkheid over de functionaliteit van de gebouwen voor Steenmarters is niet noodzakelijk indien de gebouwen gesloopt worden op basis van een goedgekeurde gedragscode. Voor alle overige soorten passen de voorgenomen activiteiten binnen de kaders van de Flora- en faunawet. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Onderzoek kerkuilen

Zoals aangegeven, zijn tijdens de quickscan sporen gevonden die erop duiden dat één van de schuren op het adres Ganzevlesweg 12 recent gebruikt was als verblijfplaats van een Kerkuil (Tyto alba). Vaste rust- en verblijfplaatsen, evenals het nest en de nestplaats van Kerkuilen zijn volgens de Flora- en Faunawet jaarrond beschermd. Uit het nader onderzoek volgt dat de betreffende schuur geen vaste rust-, verblijf- of nestplaats van de Kerkuil vormt. Mogelijk zijn de sporen zoals die aangetroffen werden tijdens het onderzoek in augustus, sporen van een individuele Kerkuil die de schuur tijdelijk als verblijfplaats gebruikt heeft.

Vanwege het feit dat er geen sporen van oude nesten zijn gevonden, mag geconcludeerd worden dat de schuur voor Kerkuilen ongeschikt is als broedplaats. Door het ontbreken van geschikte broedplaatsen in de directe omgeving zal de schuur ook niet gebruikt worden als vaste rustof verblijfplaats. Deze rust- en verblijfplaatsen liggen doorgaans redelijk dichtbij de nestplaatsen. De kans dat een Kerkuil alsnog de schuur als vaste rust-, verblijf- of nestplaats gaat benutten wordt nihil geacht.

EHS, beschermde natuurgebieden

Het plangebied ligt buiten de EHS en niet in een beschermd natuurgebied. Gelet op de voorgenomen activiteit en de forse afstand tussen het plangebied en de meest nabij gelegen beschermde natuurgebieden, wordt verondersteld dat de voorgenomen activiteiten geen aantoonbaar significant negatief effect op beschermde natuurgebieden heeft. Er hoeft geen natuurbeschermingsvergunning aangevraagd te worden, er hoeft in dat kader geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Conclusie

De te slopen schuren worden als broedplaats gebruikt door vogelsoorten als Kauw, Merel en Holenduif. Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen dienen de gebouwen buiten de broedtijd gesloopt te worden. Dan is ook geen nader onderzoek nodig naar de functionalitiet van de schuren voor de steenmarter. De beste periode om te slopen is 15 oktober-15 maart. Voor het overige volgen uit het flora- en faunaonderzoek geen extra voorwaarden of eisen.

5.4 Archeologie

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied.

In opdracht van de gemeente Apeldoorn heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (karterende fase) uitgevoerd in het plangebied Tiendijkenseweg te Teuge. Op basis van het bureauonderzoek bevindt het plangebied zich nabij een historische hoeve en daarmee in een archeologisch waardevol gebied. Binnen het plangebied zouden resten van voorgangers of erf-gerelateerde resten van de historische hoeve aanwezig kunnen zijn. Tijdens het karterende booronderzoek zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen, waarmee de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag voor alle perioden. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.5 Civieltechnische Aspecten

5.5.1 Parkeren

Parkeren zal op alle 4 woonlocaties plaatsvinden op eigen terrein.

5.5.2 Ontsluiting

De bestaande ontsluitingen van het erf aan de Ganzevlesweg 12 mogen gehandhaafd blijven. Voor de nieuwe woonlocaties aan de Tiendijkenseweg zullen inritten aangelegd worden. De noordwestelijk geprojecteerde woonlocatie wordt ontsloten via het bestaande (fiets)pad dat uitkomt op de Lochemsestraat.

5.5.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.

5.6 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de gemeente Apeldoorn gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch met waarden - Landschap;
  • Natuur;
  • Tuin;
  • Verkeer;
  • Wonen.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie - 3;
  • Waarde - Archeologie - 6.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene aanduidingsregels

De luchthavenverkeerszones rondom luchthaven Teuge zijn op de verbeelding aangegeven.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden hebben landschappelijke en ecologische waarden. De bestemmingsregeling is er op gericht deze waarden te beschermen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend terreinafscheidingen tot een hoogte van 1 m worden gebouwd. De uitvoering van een aantal werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden is gekoppeld aan een omgevingsvergunning.

6.3.2 Natuur

De bestemming 'Natuur' is toegekend aan het noordwestelijk gedeelte van het plangebied. Dit gebied wordt omgevormd naar natuur. De bestemmingsregeling is er op gericht om de nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht in het artikel opgenomen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 1 m toegestaan.

6.3.3 Tuin

De voor- en (voor een deel) zijtuinen van de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.

6.3.4 Verkeer

Een klein gedeelte van de Lochemsestraat is in het bestemmingsplan opgenomen en heeft de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming staat de verkeersfunctie centraal. Ook is er ruimte voor verblijfsfuncties waar deze de verkeersfunctie niet in de weg staan. Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of –bergingen binnen deze bestemming toe te staan.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

6.3.5 Wonen

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij alle bebouwing (woningen en overige gebouwen) binnen bouwvlakken dient te worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht. De maatvoering van de gebouwen is opgenomen in de regels.

Andere bouwwerken
Binnen de woonbestemming mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen geldt een maximale hoogte van 2 meter. De oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag binnen het bestemmingsvlak niet meer dan 10 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Voor alle woningen geldt dat aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven zijn toegestaan welke zijn genoemd in categorie 1 van de in bijlage 1 van de regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
    2. 2. opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
    3. 3. de activiteit leidt niet tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    4. 4. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    5. 5. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen.

Bed & breakfast
De woningen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.

Nevenfuncties

Voor het voormalige boerenerf zijn de toegestane mogelijkheden binnen de bestemming ruimer. Zo zijn hier nevemfuncties op het gebied van dagrecreatie, verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), kano-, boot- en/of fietsenverhuur, theeschenkerij en ijssalon. Een voorwaarde is dat parkeren ten behoeve van deze nevenfuncties binnen het bestemmingsvlak plaatsvindt.

Voorwaardelijke verplichting

Binnen deze bestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bouwmogelijkheden die door dit bestemmingsplan ontstaan, zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. binnen 3 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dient uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 van deze regels opgenomen 'Beeldkwaliteitsplan Weteringse Broek', teneinde te komen tot een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de bebouwing binnen de bestemming 'Wonen' in strijd met de bestemming.

Waarde - Archeologie (3 en 6)

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.

6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • bestemming 'Wonen': het onder voorwaarden ten behoeve van het toestaan van één of meer nevenfuncties ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarisch erf' anders dan bij recht toegestane nevenfuncties;
  • bestemming 'Wonen': het toestaan van landschapsmaatregelen anders dan zoals die voorzien zijn in het plan volgens bijlage 1;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van uitstel van de termijn genoemd in de voorwaardelijke verplichting;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid met een te grote impact op de omgeving. Deze afwijking geldt niet voor de inhoud van woningen;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

  • lid 14.1: het wijzigen van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Weteringse Broek

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Weteringse Broek

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Nader Asbestonderzoek

Bijlage 1 Nader asbestonderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Flora En Fauna

Bijlage 4 Onderzoek flora en fauna

Bijlage 5 Onderzoek Kerkuilen

Bijlage 5 Onderzoek kerkuilen

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek