KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Broekstraat 31 In Klarenbeek
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Bestemming
1.4 Doel Van Dit Plan
Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie
2.1 De Ruimtelijke Structuur
2.2 Landschap
2.3 Bebouwing
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ontwerpfilosofie
4.2 Materialisatie
4.3 Relatie Beeldkwaliteitplan En Bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden En Onderzoek
5.1 Flora En Fauna
5.2 Archeologie
5.3 Verkeer En Parkeren
5.4 Milieu-onderzoeken
5.5 Water(toets)
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
7.2 Planregels
7.3 Bestemmingen
7.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Uitkomsten Overleg
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
8.4 Aanpassingen Ten Opzichte Van Het Ontwerpbestemmingsplan
Bijlagen
Bijlage 1 Quick-scan Natuuronderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Broekstraat 31 in Klarenbeek

Bestemmingsplan - gemeente Voorst

Vastgesteld op 16-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Broekstraat 31 in Klarenbeek van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20175-VS00 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarische doeleinden:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;

1.8 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;

1.13 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.15 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.19 bijgebouw:

al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 calamiteit:

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;

1.27 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.28 extensieve recreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 geluidszoneringsplichtige inrichtingen:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.31 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 landschapswaarden:

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.33 maatvoeringsvlak:

een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.34 mantelzorg:

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;

1.35 openbaar gebied:

de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;

1.36 overige gebouwen:

al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;

1.37 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.38 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;

1.39 recreatief medegebruik:

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.40 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.41 vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.42 voorgevel:

de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.43 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;

1.44 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.45 wooneenheden:

zie woning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

ENKELBESTEMMINGEN

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van de openheid, afgewisseld door de verschillende lijnvormige groenstructuren;
  2. b. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden;
  3. c. agrarisch natuurbeheer;
  4. d. (hobbymatige) agrarische doeleinden;
  5. e. schuilgelegenheden en/of een klein hok voor (hobbymatig gehouden) dieren;
  6. f. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
  7. g. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  8. h. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen, uitsluitend ten dienste van de in 3.1 omschreven bestemming, gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. 1. (bedrijfs)woningen, voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, kuilvoerplaten en sleufsilo's zijn niet toegestaan;
    2. 2. de goothoogte mag maximaal 2,5 m bedragen en de bouwhoogte maximaal 3,5 m;
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag maximaal 20 m² bedragen.
  2. b. Andere bouwwerken zijn niet toegestaan, met uitzondering van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, indien en voor zover gebouwen worden opgericht als bedoeld in 3.2 onder a, nadere eisen stellen aan de situering van het gebouw ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie te verzekeren en ter waarborging van de aanwezige en/of aangrenzende natuurlijke-, landschappelijke-, cultuurhistorische- en ruimtelijke waarden. Verrommeling van het buitengebied moet worden tegengegaan. Ook kunnen er nadere eisen worden gesteld ten aanzien van materiaal- en kleurgebruik.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven tot en met categorie 2 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats' tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste voor deze bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de bij dit plan behorende 'Staat vanBedrijfsactiviteiten':
    bedrijfsactiviteit aanduiding SBI-code uit ten hoogste categorie
    constructiewerkplaats (sb-cwp) 251, 331 3.2
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
  4. d. aan huis verbonden beroepen, met dien verstande dat:
    1. 1. de vloeroppervlakte die mag worden gebruikt maximaal 100 m² bedraagt;
    2. 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    3. 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. e. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  6. f. openbare nutsvoorzieningen;
  7. g. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. 1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoud van 750 m3;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte maximaal de aangegeven hoogten in meters bedragen;
    4. 4. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd.
  2. b. Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen;
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken gelegen buiten gronden met de aanduiding 'bouwvlak' mag maximaal 20 m² bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a1 en toestaan dat bebouwingsgrenzen met maximaal 1 meter worden overschreden onder de volgende voorwaarden:

  1. a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing;
  2. b. de regels als genoemd bij 4.2 onder a 2, 3 en 4 zijn van toepassing;
  3. c. de afwijking leidt niet tot een grotere oppervlakte van het gebouw dan maximaal mogelijk zou zijn als het geheel binnen het bouwvlak gebouwd zou worden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. landschapsverzorging in de vorm van houtopstanden;
  2. b. afschermende beplanting;
  3. c. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 2 m bedragen;
  2. b. overkappingen zijn niet toegestaan.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bedrijfswoning;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting van aan deze bestemming grenzende gronden;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 m bedragen;
  2. b. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelmatige archeologische verwachting.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Voor een (deel van een) bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

9.2 Paardenbak

Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.

9.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  3. c. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport is niet toegestaan.

Artikel 11 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de ruimte tussen bouwwerken;
  4. d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingen

  1. a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
    1. 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen;
    2. 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
    3. 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd;
    4. 4. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
      • een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
      • aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
      • aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  2. b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de verkeersveiligheid.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

14.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Broekstraat 31 in Klarenbeek.

Bijlagen

Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Broekstraat 31 In Klarenbeek

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 15 mei 2013 heeft de heer S. Warren van Witteveen Architecten uit Apeldoorn, namens de heer en mevrouw Elijzen, een formeel verzoek om medewerking aan functieverandering aan de Broekstraat 31 in Klarenbeek ingediend. Het initiatief betreft de sloop van de huidige bijgebouwen en de herbouw van twee nieuwe loodsen ten behoeve van het metaalconstructie- en installatietechniekbedrijf van de familie Elijzen. De twee loodsen hebben een maximaal bebouwd oppervlakte van 750 m2 bruto vloer oppervlak. Het bestaande woonhuis met de aangrenzende berging/garage blijft ongewijzigd. Deze berging/garage is ten behoeve van de woonfunctie en zal geen gebruik gaan uitmaken van de bedrijfsfunctie.

1.2 Ligging Plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1. De locatie ligt ten noorden van de kern Klarenbeek, aan de Broekstraat 31. Een luchtfoto van het plangebied is opgenomen in figuur 2. Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00, sectie G, perceelnummer 1913.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0001.jpg"
Figuur 1 - Situering van het plangebied in de omgeving. Het plangebied is rood omcirkeld.
afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0002.jpg"
Figuur 2 - Luchtfoto (2012). Het plangebied is rood omlijnd.

1.3 Huidige Bestemming

Het perceel Broekstraat 31 in Klarenbeek heeft in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 28 januari 2013) de bestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats'. In het voorliggende plan worden er strakke bouwvlakken opgenomen, zodat de gewenste ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft. De vrijkomende locatie wordt landschappelijk heringericht en krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Voor een aantal toe te voegen groenelementen wordt de bestemming 'Groen' opgenomen.

Om dit te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0003.jpg"
Figuur 3 - Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied'.

1.4 Doel Van Dit Plan

Doel van voorliggend bestemmingsplan is het planologisch waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit op het perceel Broekstraat 31 in Klarenbeek en het in stand houden van de bestaande bedrijfsactiviteiten, zijnde metaalconstructie en installatietechniek met de daarbij behorende bedrijfsbebouwing, en het behouden van de woonfunctie binnen de voormalige agrarische bedrijfswoning.

Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie

2.1 De Ruimtelijke Structuur

Het perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente Voorst, op korte afstand van de kern Klarenbeek. Het plangebied omvat een oud boerenerf dat jaren geleden door het metaalconstructiebedrijf in gebruik is genomen. Achter op het terrein staan vier oude loodsen/schuren, die nu gebruikt worden als opslagruimte. Het buitenterrein staat vol met materialen en is grotendeels verhard. Op enkele coniferen hagen na ontbreekt elke beplanting. Aan de oostzijde van het perceel loopt een kleine watergang. Deze watergang is geen eigendom en is met een stevig laag hekwerk van het bedrijfsterrein afgescheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0004.jpg"
Figuur 4 - Bestaande woning Broekstraat 31 in Klarenbeek.
afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0005.jpg"
Figuur 5 - Zij-aanzicht van het perceel, met achter op het erf één van de loodsen.

2.2 Landschap

Het plangebied ligt in een natte heideontginningen landschap. In het LOP (Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe Tot IJssel) wordt het landschapsbeleid ten aanzien van de natte heideontginningen omschreven. Veel natte heideontginningen zijn kleinere, geïsoleerde gebieden, meestal gelegen tussen de lager gelegen beekdalen en hoger gelegen bouwlanden en dekzandruggen. Deze gebieden waren door kwel en afstromend water erg nat. Bovendien waren de zandgronden erg voedselarm. Lange tijd bleven deze gebieden onontgonnen en onbewoonbaar. Verschillende factoren maakten het mogelijk de heidegebieden rond 1900 te ontginnen. Belangrijk waren de ontdekking van kunstmest, de komst van goedkope wol uit Australië (waarmee het nut van de heidevelden voor de schapenhouderij verviel) en de verbetering van de ontwatering van de natte heidevelden. Men ging rationeel te werk. Dit is te zien aan de rechte lijnen: zo veel mogelijk rechte wegen en rechte percelen. Sommige van de natte heideontginningen zijn maar klein en toch goed herkenbaar aan het ontginningspatroon. Langs veel wegen staan inmiddels verspreide (agrarische) bebouwing, waardoor het gebied geleidelijk aan zijn kenmerkende openheid heeft verloren. Berken langs de wegen zijn karakteristiek voor deze vochtige gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0006.jpg"
Figuur 6 - Kaartbeeld uit 'Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel', natte heideontginningen landschap. Het plangebied is rood omcirkeld.

Het plangebied ligt verder buiten de Ecologische hoofd Structuur (EHS). Natura 2000 gebieden, de Veluwe en Landgoederenzone Brummen liggen op meer dan 4 kilometer afstand. Het Natura
2000 gebied Uiterwaarden IJssel ligt op ruim 6 kilometer afstand.

2.3 Bebouwing

De voorgevels van boerderijen in het natte heideontginningen landschap zijn op de weg gericht, de bijgebouwen staan achter (ten opzichte van de weg) het woongedeelte van de boerderij of de woning. Boerderijen, voormalige boerderijen, woningen en overige bebouwing staan verspreid in het landschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Beleidsthema's zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Deze komen aan bod in Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden en onderzoek.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Dit bestemmingsplan is een plan van lokaal belang. Geen van de 13 nationale belangen zijn in dit plan aan de orde. Het rijksbeleid is dan ook niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:

  • Het rode raamwerk: hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
    1. 1. stadsregio Arnhem-Nijmegen
    2. 2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer
    3. 3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
    4. 4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.

Ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.

  • Het groen-blauwe raamwerk: in het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
  • Het multifunctionele gebied: het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.

Het plangebied ligt binnen het stedelijk netwerk 'Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer'. Binnen dit rode raamwerk geldt voor functieverandering het regionaal vastgestelde beleid 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies', zie ook paragraaf 3.3.2 .

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten zoals genoemd in het streekplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0007.jpg"
Figuur 7 - Uitsnede 'Beleidskaart ruimtelijke structuur Streekplan 2005 (de ligging van het plangebied is aangegeven met een ster).

3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. In artikel 2 'Verstedelijking' van de Regels behorende bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland is bepaald waar in Gelderland nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt.

Dit bestemmingsplan betreft een functieveranderingsplan, wat betekent dat nieuwe bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. De Ruimtelijke Verordening zegt hierover het volgende: 'In een bestemmingsplan kan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, en 3) in een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.'

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden die de Ruimtelijke Verordening stelt. De nieuwe bebouwing leidt per saldo tot een vermindering van het bebouwde oppervlak en in Hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt, in combinatie met de in de bijlage opgenomen functieveranderings- en inrichtingsplannen, onderbouwd op welke manier de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

Hiernaast stelt het provinciale beleid dat in het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering voor de maatvoering en specifieke voorwaarden kan worden aangesloten bij regionaal vastgestelde beleidskaders. In dit geval betreft dit de beleidsnota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. Deze nota is vastgesteld voor de regio Stedendriehoek. Zie hiervoor paragraaf 3.3.2.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het streekplan.

De visie doet geen uitspraken over het vervangen van bedrijfsbebouwing in het buitengebied met gebruik van het beleid functieverandering.

3.3.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

De provincie heeft de regio's de kans geboden het beleidskader voor functieverandering op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij eventueel van het streekplan valt af te wijken.

Zodoende hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in het rapport 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Doordat Gedeputeerde Staten van Gelderland het beleidskader hebben goedgekeurd, treedt dit beleid in de plaats van het generieke streekplanbeleid voor functieverandering.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, vastgesteld op 31 januari 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. In de RTV worden onder ander de "Voorster Ambitie" beschreven. De "Voorster Ambitie" is de aanpassing van de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen aan het karakter van en de sfeer binnen de gemeente Voorst met als doel:

  • het versterken van de Voorster identiteit;
  • het benutten van de potenties die Voorst karakteriseren en doen verschillen van omliggende steden;
  • het komen tot een voor de bewoners herkenbare en gedragen ruimtelijke ontwikkeling;
  • het leveren van een bijdrage aan de leefbaarheid van kern en platteland.

Op basis van de identiteit van de gemeente Voorst kunnen ruimtelijke uitgangspunten vanuit de "Voorster Ambitie" worden geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Het gaat om de volgende uitgangspunten:

  • nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen passen bij de ruimtelijke structuur en schaal van elk van de kernen binnen Voorst en kennen in het algemeen een dorpse schaal;
  • de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
  • waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling;
  • woon- en werklocaties worden landschappelijk ingepast, waarbij het stedelijk groen een integrale eenheid vormt met het omliggende landschap;
  • nieuwe woongebieden zijn voorzien van voldoende ruimte voor structureel groen, spelen en waterberging;
  • de woongebieden worden gekarakteriseerd door een gemengd en gevarieerd woonmilieu;
  • in de planvorming is de inrichting van de openbare ruimte een belangrijke randvoorwaarde. Dit uit zich in een hoge inzet ten aanzien van de beeldkwaliteit;
  • wegen verkeersveilig inrichten met behoud van leefbaarheid en bereikbaarheid van kernen en voorzieningen.

Het plangebied ligt in het 'Open Middengebied'. Het Open Middengebied bevindt zich in het hart van de gemeente en van de Stedendriehoek. De ruimtelijke druk in het gebied is groot. Als hoofdkoers wordt ingezet op een menging van 'groene' en 'rode' functies waarbij ontwikkeling de motor is voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten in het gebied. In het Open Middengebied is ruimte voor nieuwe activiteiten. Ook biedt het Open Middengebied mogelijkheden voor het vestigen van woon-, werk- en recreatieve functies in vrijkomende agrarische bebouwing.

De gewenste ontwikkeling aan de Broekstraat 31 in Klarenbeek past binnen de visie van de RTV.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0008.jpg"
Figuur 8 - Kaart deelgebieden landelijk gebied uit de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (de ligging van het plangebied is aangegeven met een ster).

3.4.2 Erfgoedverordening 2010 gemeente Voorst

Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheid twee hoofdcategorieën, te weten archeologisch waardevolle gebieden en archeologische verwachtingszones. De twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.

De hoofdcategorie archeologisch waardevolle gebieden (AWG) is onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • AWG categorie 1: wettelijk beschermd archeologisch rijksmonument of gemeentelijk monument met rondom bufferzone van 50 meter;
  • AWG categorie 2: terrein van (hoge, zeer hoge) archeologische waarde met rondom bufferzone van 50 meter;
  • AWG categorie 3: bekende archeologische vindplaats met rondom bufferzone van 25 meter (landweer), 50 meter (vindplaats) of 200 meter (historische erven);
  • AWG categorie 4: historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaatsen.

De hoofdcategorie Archeologische verwachtingszone (AV) is onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • AV-categorie 5: zone met hoge archeologische verwachting;
  • AV-categorie 6: zone met een middelmatige archeologische verwachting;
  • AV-categorie 7: zone met een lage archeologische verwachting;
  • AV-categorie 8: zone met een lage archeologische verwachting. Verhoogde kans op (mogelijk goed geconserveerde) archeologische off-site resten;
  • AV-categorie 9: diep vergraven gebieden en diep ingegraven waterpartijen;
  • AV-categorie 10: onbekende archeologische verwachting.

Per categorie is beschreven welke beschermende regels in een bestemmingsplan opgenomen moet worden om de archeologische resten te beschermen.

In het plangebied komt de zone AV-categorie 6 voor. In paragraaf 5.2 Archeologie wordt nader ingegaan op het onderwerp 'archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0009.jpg"
Figuur 9 - Archeologische beleidskaart (de ligging van het plangebied is aangegeven met een ster).

3.4.3 Functieverandering

Het regionale beleidskader voor functieverandering biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Tevens is een ervennotitie opgesteld die voor initiatiefnemers bij het opstellen en uitwerken van plannen als leidraad kan dienen. Het plan is beoordeeld aan de hand van deze gemeentelijke beleidsnotities en voldoet hieraan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de sloop en vervangende nieuwbouw van twee bedrijfsloodsen aan de Broekstraat 31 in Klarenbeek. Dit gebeurt in het kader van functieverandering. Voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, en deze locatie wordt landschappelijk verfraaid. In ruil daarvoor worden op een andere plek op het perceel twee nieuwe loodsen gebouwd, met een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing.

4.1 Ontwerpfilosofie

De nieuwe bedrijfspanden, die onderdeel uitmaken van een functieverandering voor het staalconstructiebedrijf aan de Broekstraat 31 in Klarenbeek, zijn in samenspraak met de gebruikers ontworpen door een verschijningsvorm te kiezen vanuit een persoonlijke invalshoek en maximale afstemming met de gebruiksfuncties. De verschijningsvorm is op basis van gelijkwaardigheid van vorm en functie ontstaan.

De lay-out is gevormd door de functionaliteit en gewenste beleving te combineren, met het besef dat het bouwwerk afwijkt van een traditioneel bedrijfspand. Het bouwwerk is een persoonlijke uitdrukking van de gebruiker die waarde hecht aan de werkomgeving en de intentie heeft om een eigen betekenis te geven aan het agrarische karakter die gebouwen doorgaans hebben.

Karakteristiek en markant zijn de lange horizontale ramen die het onderkomen van een staalconstructiebedrijf niet zomaar bevestigt. Op de kopse gevels worden grote stalen schuifdeuren ingepast om de bevoorrading mogelijk te maken. De hoofdentree is gelegen aan de lange zijde en ligt in de luwte van de breedste gebouwzijde waarin de productieruimte is ondergebracht.

4.2 Materialisatie

Voor de gevelmaterialen zal zo mogelijk onderhoudsvrije materialen worden ingezet. De kleurstelling is in hoofdzakelijk grijs, zwart, antraciet, het gebouw is ondergeschikt aan de woning. Alle stalen (naturel verzinkte kleurstelling) constructieonderdelen worden zelf gemaakt en opgebouwd en zijn contrasterend tegenover de grijze achtergrond van de gevels. De beroepsuitdrukking zal zichtbaar zijn in de gebouw zowel in de gevelzone als in het interieur.

De te gebruiken materialen zijn:

  • grijs metselwerk tbv de smetlaag;
  • horizontale gepotdekselde delen;
  • zinken bakgoten, verzinkte stalen profielen tbv de horizontale ramen (dakkanten) en schuifdeuren;
  • een geprofileerde staaldak gelijk aan een traditionele golfplating.


Op het dak worden zonnecollectoren subtiel ingepast opdat het gebouw maximaal duurzaam zal zijn voor nu en in de toekomst.

4.3 Relatie Beeldkwaliteitplan En Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vormt een juridische verankering van het ontwerp, inclusief een toelichting op de planvorming. Naast het bestemmingsplan is een Beeldkwaliteitplan (Bijlage 1 van de Regels) opgesteld, dat door de gemeenteraad gelijktijdig met het bestemmingsplan zal worden vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota. Het Beeldkwaliteitplan bevat het gewenste eindbeeld voor de ontwikkeling. Om het gewenste ambitieniveau daadwerkelijk te kunnen realiseren is het van belang dat niet alleen van de gemeente, maar ook van de initiatiefnemer, extra inspanning wordt gevraagd om de beeldkwaliteit te waarborgen.

Vergunningsaanvragen (bouwplannen) zullen door de Welstandscommissie van de Gemeente Voorst worden beoordeeld, met als toetsingskader het Beeldkwaliteitplan Broekstraat 31 in Klarenbeek. De gemeente Voorst hanteert voor deze locatie hoge welstandseisen. De welstandscommissie zal dan ook alleen plannen van voldoende niveau in behandeling nemen. Bovendien zullen deze plannen eerst met positief resultaat in bovengenoemd overleg met de gemeente moeten zijn behandeld en beoordeeld. Bij de welstandsbeoordeling zal het terreininrichtingsplan mee worden getoetst.

De welstandscommissie kan van het Beeldkwaliteitplan afwijken, mits dit een beter resultaat oplevert dan aanhouden aan het plan èn mits het nieuwe plan minimaal als 'goed' wordt beoordeeld.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden En Onderzoek

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit flora en fauna, archeologie, verkeer en parkeren, milieu en water behandeld.

5.1 Flora En Fauna

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

In dit kader is een quick-scan natuuronderzoek uitgevoerd in en rondom een viertal oude tot zeer oude loodsen/schuren (voormalige veestallen) op het terrein aan de Broekstraat 31 in Klarenbeek. Deze gebouwen worden gesloopt en vervangen door twee nieuwe aan de tijd en gebruik aangepaste bedrijfsruimten.

Conclusie van de quick-scan is dat het slopen van de schuren/loodsen en de herontwikkeling van het terrein geen gevolgen heeft voor de flora, voor de zoogdieren, voor de amfibieën, reptielen en ongewervelden, voor de vogels (onder voorwaarde dat de sloop buiten het broedseizoen plaatsvindt) en voor de vleermuizen. De flora en faunawet wordt niet overtreden.

Het volledige onderzoek is opgenomen in 'Bijlage 1 Quick-scan natuuronderzoek'.

5.2 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: "De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten".

In 2008 is door RAAP Archeologisch adviesbureau een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2009 is vastgesteld. De Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2010 vastgesteld.

Het plangebied aan de Broekstraat 31 in Klarenbeek ligt in AV-categorie 6: zone met een middelmatige archeologische verwachting. Deze verwachtingswaarde wordt op de verbeelding bij dit bestemmingsplan opgenomen met een dubbelbestemming.

5.3 Verkeer En Parkeren

Het parkeren voor de bedrijfswoning vindt plaats op eigen terrein. Daar is voldoende ruimte voor.

Voor de bedrijfsauto's is er ruimte in één van de nieuw te bouwen loodsen. Deze worden daarmee aan het zicht onttrokken vanaf de openbare weg.

De ontsluiting van het terrein wordt niet gewijzigd.

5.4 Milieu-onderzoeken

5.4.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om eventuele verontreiniging van grond en grondwater van de locatie vast te stellen en een globaal inzicht te verschaffen in de aard, plaats en concentratie van eventuele verontreinigende stoffen.

Conclusie van het onderzoek is dat de kwaliteit van de bodem geen milieuhygiënische belemmeringen geeft voor de nieuwbouw op het perceel. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden. Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zonder meer toegestaan.

Het volledige onderzoek is opgenomen in 'Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek'.

5.4.2 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met deze wet wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe wet en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Er is sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" indien één van de volgende ontwikkelingen zich voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg of 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg; 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Van dergelijke ontwikkelingen is in dit plan geen sprake. Nader onderzoek met betrekking tot luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

5.4.3 Externe veiligheid

5.4.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Met behulp van de systematiek uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, nr. 9 uitgave 2009" is bepaald binnen welke straal het bedrijf invloed op de omgeving heeft en met welke aspecten rekening gehouden moet worden. Voor het metaalconstructie- en installatietechniekbedrijf geldt een aan te houden milieuzone voor geluid van 100 meter vanaf de inrichtingsgrens. Voor geur, stof en veiligheid geldt een afstand van 30 meter vanaf de inrichting. De huidige afstand van de inrichting tot een gevoelig object (woning van derden) is circa 5 meter.

Er is daarom akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.4.5 Geluid). Hieruit is gebleken dat het mogelijk is om de richtafstanden te verkorten. De in de toekomstige situatie aanwezige afstand van 30 meter tussen het bedrijf en de gevoelige bestemming is voldoende.

5.4.5 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Voor het onderhavige bestemmingsplan worden geen extra geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. De Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing.

Wel speelt geluid een rol met betrekking tot de milieuzonering. Wanneer een milieubelastend bedrijf wordt gesitueerd dient voldoende ruimte aanwezig te zijn tussen het bedrijf en bestaande milieugevoelige objecten (woningen) Voor het exploiteren van een metaalconstructie- en installatietechniekbedrijf geldt een minimale afstand van 100 meter tussen het bedrijf en een gevoelige bestemming (woning van derden). De huidige afstand van de inrichting tot het maatgevende gevoelige object is circa 5 meter. Om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om de richtafstand te verkorten, is er een akoestisch prognoseonderzoek uitgevoerd. Hierin is de bouw van een nieuwe bedrijfshal, ter vervanging van de huidige bebouwing van het metaalconstructie- en installatietechniekbedrijf aan de Broekstraat 31 in Klarenbeek, meegenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat ruimschoots voldaan kan worden aan de grenswaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus uit het Activiteitenbesluit. Ook de indirecte hinder als gevolg van het zeer beperkt aantal voertuigbewegingen in de dagperiode op de openbare weg is akoestisch niet herkenbaar ten opzichte van het verkeer op de openbare weg. Er zal daarom ruimschoots voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het verkorten van de richtafstand van 100 meter mogelijk is. Voor de toekomstige situatie, zoals dit met het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, is met betrekking tot het aspect geluid sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Het volledige onderzoek is opgenomen in 'Bijlage 2 Akoestisch onderzoek'

5.4.6 Activiteitenbesluit

Volgens de Activiteitenbesluit Internet Module tool (AIM-tool) wordt het metaalconstructie- en installatietechniekbedrijf van Elijzen getypeerd als een type-B bedrijf. Dit is met name het gevolg van de metaalbewerking en laswerkzaamheden. Een melding Activiteitenbesluit is derhalve vereist.

5.4.7 Conclusie milieu-onderzoeken

Voor zover de uitgangspunten van het ontwerp in acht worden genomen en de werkzaamheden in de achterste hal plaatsvinden zijn er geen milieubelemmeringen te verwachten. Het bedrijf dient wel een melding in te dienen conform het Activiteitenbesluit.

5.5 Water(toets)

Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen via www.dewatertoets.nl. Uit deze watertoets is gebleken dat de normale procedure gevolgd kan worden.

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Mogelijk heeft het zelfs een positieve invloed door de afname van het verharde oppervlak op het terrein.

De onderhoudsstrook langs de A-watergang (Dalksloot) blijft ook gewoon toegankelijk voor het Waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20175-VS00_0011.jpg"
Figuur 11 - Uitsnede kaart Watertoets.

5.5.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

5.5.2 Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

5.5.3 Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen: Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken: Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer kan hiertoe de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toepassen. Deze beslisboom is te vinden op de website van het waterschap.

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Hieronder wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Dit bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van bedrijfsbebouwing mogelijk. Deze ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemers een overeenkomst gesloten. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

7.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

7.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch met waarden - Landschap;
  • Bedrijf;
  • Groen;
  • Tuin;
  • Waarde - Archeologie.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

7.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

7.3 Bestemmingen

7.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het Beeldkwaliteitplan Broekstraat 31in Klarenbeek landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming zijn alleen gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheden voor dieren toegestaan met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 20 m2 en andere bouwwerken in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

7.3.2 Bedrijf

7.3.3 Groen

7.3.4 Tuin

De gronden ten westen en noordwesten van de bestaande bedrijfswoning hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.

7.3.5 Waarde - Archeologie

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

7.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

7.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

7.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Bedrijf': ten behoeve van de vestiging van bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan of die gelijk te stellen zijn met wel genoemde bedrijven in de categorie 1 en 2;
  • bestemming 'Bedrijf': ten behoeve van de vestiging van bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving. De afwijking geldt niet voor (bedrijfs)woningen;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Uitkomsten Overleg

In artikel 3.1.1, lid schrijft het Bro voor dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn. In dezelfde artikelen van het Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Inmiddels heeft het Ministerie I&M bericht over de wijzigingen in de wijze van het overleg over gemeentelijke plannen tussen gemeenten en het Rijk.

Op 1 januari 2012 is de VROM-inspectie samengevoegd met de Inspectie Verkeer en Waterstaat tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over voorontwerp gemeentelijke ruimtelijke plannen, waarbij geen sprake is van rijksbelang. Plannen hoeven niet voor vooroverleg te worden opgestuurd en tevens hoeven publicaties van ontwerp- en vastgestelde plannen niet meer te worden opgestuurd. In dit geval is geen sprake van rijksbelang, vooroverleg en in kennisstelling van terinzagelegging kunnen daarom achterwege blijven.

De provincie Gelderland wenst alleen betrokken te worden bij ruimtelijke plannen waarbij sprake is van provinciaal belang. Van provinciaal belang is hier geen sprake, zodoende heeft geen vooroverleg plaatsgevonden. De provincie zal wel in kennis gesteld worden van de terinzagelegging van dit plan aangezien het om een bestemmingsplan in het kader van functieverandering gaat.

Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.5. Voor zogenaamde postzegelplannen, waar hier sprake van is, wordt nader vooroverleg niet noodzakelijk geacht en is een digitale watertoets voldoende.

8.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 september 2013 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

8.4 Aanpassingen Ten Opzichte Van Het Ontwerpbestemmingsplan

Er is tijdens de terinzagelegging geen zienswijze ingediend en ook anderszins is er geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen ten opzichte van het ontwerp. Daarom is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Bijlagen

Bijlage 1 Quick-scan Natuuronderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek