KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beplantingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Het Plangebied
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten Van Het Plan
2.1 Landschap En Omgeving
2.2 Erf
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Inleiding
4.2 Bestaande Situatie
4.3 Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Omgevingsaspecten
5.3 Flora En Fauna
5.4 Archeologie
5.5 Water
5.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Planregels
6.3 Bestemmingen
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Vooroverleg Artikel 3.3.1 Bro
7.2 Inspraak
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Watertoets

Polveensweg 19A/19B, Klarenbeek

Bestemmingsplan - Gemeente Voorst

Vastgesteld op 25-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Polveensweg 19A/19B, Klarenbeek met identificatienummer NL.IMRO.0285.20306-VS00 van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;

1.9 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde ;

1.13 bed & breakfast:

1.14 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 calamiteit:

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt

1.25 dienstverlening:

het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;

1.26 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 landschapswaarden:

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.29 mantelzorg:

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;

1.30 overige gebouwen:

al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;

1.31 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.32 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;

1.33 recreatief medegebruik:

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.34 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine

2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden zoals die tot uitdrukking komen in de aanleg van weg-, erf- en kavelbeplantingen;
  2. b. het behoud en de ontwikkeling van ecologische waarden;
  3. c. (hobbymatige) agrarische doeleinden;
  4. d. agrarisch natuurbeheer;
  5. e. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
  6. f. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  7. g. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan in de vorm van erfafscheidingen met een hoogte van maximaal1 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, de bescherming en/of het herstel van de aanwezige natuurlijke waarde, zoals deze vooral tot uitdrukking komt in de vegetatie, en de landschappelijke waarde, zoals deze vooral tot uitdrukking komt in het (micro)reliëf;
  2. b. openbare nutsvoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan in de vorm van erfafscheidingen met een hoogte van maximaal1 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van de gronden als sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein is niet toegestaan;
  3. c. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport is niet toegestaan.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting van aan deze bestemming grenzende gronden;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 m bedragen;
  2. b. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van het wonen;
  3. c. het herstel en de bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
  4. d. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen ''bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
    2. 2. buitenopslag niet is toegestaan;
    3. 3. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  5. e. bed & breakfast met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  6. f. hobbymatig agrarisch medegebruik;
  7. g. openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeren.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.1 onder d om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 6.1 onder d genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorie zoals in lid 6.1 onder d genoemd;
  2. b. lid 6.1 onder d om bedrijven toe te laten die niet in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1) zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie, zoals in 6.1 onder d genoemd;
  3. c. lid 6.3.1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen uit bijlage 2 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 2 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke en/of natuurwaarden kunnen aan deze afwijking voorschriften worden verbonden;
  4. d. lid 6.3.1 ten behoeve van uitstel van de termijn waarbij het bevoegd gezag voorwaarden kan stellen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Voor (een deel van) een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

8.2 Paardenbakken

Paardenbakken zijn niet toegestaan.

8.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  3. c. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport is niet toegestaan.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van de Bestemmingsregels reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  3. c. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m² van de toegestane bijgebouwen in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de mantelzorg;
    2. 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
    3. 3. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
    4. 4. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  4. d. de onder a, b en c bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

10.2 Afwijkingsregels voor de plaatsing van zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de Bestemmingsregels om een grondopstelling van zonnepanelen toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. plaatsing op bestaande gebouwen en/of andere bouwwerken is niet mogelijk;
  2. b. de grondopstelling van zonnepanelen vindt plaats binnen de bestemming Wonen en leidt niet tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat plaatsing buiten de bestemming Wonen is toegestaan indien plaatsing binnen die bestemming niet mogelijk is en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  4. d. de oppervlakte aan zonnepanelen voor woningen bedraagt ten hoogste 20 m2 en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,50 m.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

11.2 Wijzigingsbevoegdheid categorie-indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 2 standaard Staat vanBedrijfsactiviteiten) te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan 'Polveensweg 19A/19B, Klarenbeek'.

Bijlagen

Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Beplantingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Polveensweg 19A/19B staan 2 geschakelde burgerwoningen. Op het perceel bevindt zich ook een schuur met garage. De verschillende gebouwen bevinden zich binnen een woonbestemming op het bijhorende perceel dat ongeveer 6000 m2 groot is. Het overige deel van het perceel heeft een agrarische bestemming en is ook zo ingericht. Doordat het woongebied enigszins aan verval onderhevig is, zijn de initiatiefnemers (tevens eigenaren) de opties gaan verkennen om de geschakelde woningen te vervangen door twee vrijstaande woningen. Hierbij hebben de initiatiefnemers eind 2020 en begin 2021 verkennende gesprekken gevoerd met de gemeente Voorst.

In samenspraak met de gemeente zijn zij tot een plan gekomen waarbij de geschakelde woningen worden gesloopt en vervangen door 2 vrijstaande woningen. 1 van deze woningen zal worden bewoond door één van de eigenaren en de andere woning zal worden verkocht.

Naast het vervangen van de huidige geschakelde woningen wordt ook het perceel heringericht met veel aandacht voor landschappelijke inpassing en het ontwikkelen van natuur. Zo wordt onder andere een poel aangebracht op het oostelijk deel van het perceel en wordt een bosje aangeplant.

1.2 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Ter plaatse van de nieuwe bebouwing wordt de huidige woonbestemming uitgebreid. Het agrarisch deel van het perceel wordt landschappelijk ingericht en krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap'. De tuinen ten westen van de nieuwe woningen krijgen de bestemming 'Tuin', en de toe te voegen natuurelementen in het oosten van het plangebied krijgen de bestemming 'Natuur'.

1.3 Het Plangebied

De locatie van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt ten zuiden van het dorp Klarenbeek in het zuidwesten van de Gemeente Voorst. De grotere steden in de omgeving van het plangebied zijn het ten noordwesten gelegen Apeldoorn, en het ten oosten gelegen Zutphen.

Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 0,6 hectare. In afbeelding 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied is grotendeels gelijk aan het perceel dat kadastraal bekend staat als VOO00, sectie H, perceelnummer 75. Aan de zuidzijde wordt nog een stukje van de buurman aangekocht en die strook grond maakt ook onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0002.png"

Afbeelding 2: luchtfoto van het plangebied

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten Van Het Plan

2.1 Landschap En Omgeving

2.1.1 Landschap

Het plangebied is gelegen in een kampenontginningenlandschap. Dit type landschap wordt gekenmerkt door kleine individuele akkers, de zogenaamde 'kampen'. Deze kampen zijn vooral gelegen op de kleine en hogere zandopduikingen welke qua hoogteligging boven het relatief lage en vlakke landschap van de Ijsselvallei uitkomen.

De kleinschalige akkers binnen het kampenontginningenlandschap werden van oudsher gebruikt als bouwland door boerengezinnen. Door de grenzen van de kampen af te kaderen met houtwallen en houtsingels werden de akkers afgeschermd voor wild en vee. De boerderijen waren veelal verspreid gelegen aan de rand van de kampen.

Vanuit de hoger bewoonde kampen werden de lager gelegen 'broekgronden' tussen de kampen in gebruik genomen. Hierdoor is het kleinschalige onregelmatige verkavelingspatroon ontstaan dat ook in de omgeving van het plangebied waarneembaar is.

Doordat het kampenontginningenlandschap wordt gekenmerkt door dit hoogteverschil is er ook sprake van gemengde typen begroeiing, die zowel passen bij droge zandgronden en de vochtige rivierkleigronden. Begroeiing in het kampenontginningenlandschap varieert. De afwisseling tussen eiken elzen en essen, hakhoutbossen, struiken en singels kenmerkt het landschap. Doordat het plangebied zich op de grens van de (noordelijk gelegen) kampen en de (zuidelijk gelegen) broekgrond bevindt, wordt de directe omgeving van het plangebied gekenmerkt door deze gemengde begroeiing.

2.1.2 Omgeving

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich natuurgebied Lampenbroek. Dit natuurgebied werd in 1979 aangekocht door vereniging Natuurmonumenten. Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit voormalige hakhoutbosjes en natte, bloemrijke hooilanden. Dit natuurgebied is verdroogd door te lage grondwaterstanden. Ook de beken die door het natuurgebied lopen staan vaak droog. In samenwerking met het waterschap Vallei en Veluwe werkt Natuurmonumenten aan het herstel van de (natte) natuur.

Onderhavig plan sluit met zijn landschappelijke verbeteringen mooi aan op de gebiedsontwikkeling Lampenbroek.

2.2 Erf

Voordat het het perceel bebouwd werd, was het perceel in gebruik voor agrarische doeleinden. Op de kaart uit 1850 is dit ook zichtbaar (zie afbeelding 3). Met de bouw van de woning in 1954 is een deel van het perceel bewoond geraakt. Het overige deel van het perceel heeft tot op de dag van vandaag een agrarische grondslag in de vorm in de vorm van grasland.

Historie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - ontwikkeling plangebied

De huidige geschakelde woningen op het erf zijn aan de Polveensweg gelegen, waarbij het oude voorhuis haaks op de weg is gelegen. Een bouwvergunning voor de geschakelde woning werd verleend in 1954. In het opvolgende jaar werd de woning gebouwd als landarbeiderswoning met bedrijfsruimte. In 1981 werd de woning in oostelijke richting uitgebreid. Het bijgebouw (schuur met garage en berging) is gebouwd rond 1955 en werd gedeeltelijk vervangen in 1992.

Door de uitbreiding in 1981 werd een inwoningssituatie mogelijk gemaakt. In 1995 werd de woning planologisch gesplitst. Vanaf 1995 is er dan ook sprake van 2 woningen in de vorm van 2 geschakelde woningen. Dit heeft desondanks niet geresulteerd in een toename van bebouwing op het erf. De bebouwing op het erf, en dus de situatie in het plangebied is sinds 1992 ongewijzigd. Dit is ook terug te zien op de kaart. Een luchtfoto van het huidige erf is weergeven in afbeelding 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Luchtfoto erf

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft relatie met het tiende nationale belang, namelijk; 'ruimte voor behoud en versterking van nationale cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten'. Door landschappelijke inpassing plaats te laten vinden en daarmee het historische broekgrondenlandschap rond natuurgebied Lampenbroek te benadrukken wordt ingespeeld op dit nationale belang. Het terugbrengen van de poel en de verschillende bosjes en inheemse begroeiing draagt hier aan bij.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio´s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Onderhavig plan draagt bij aan het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied. Het plan is daarmee in lijn met de langetermijnvisie van de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.3 Nationaal Landschap Veluwe

In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.

Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.

Het plangebied aan de Polveensweg 19A/19B in Klarenbeek valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten actieve stuifzanden;
  • de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De bestaande cultuurhistorische waarde van het landschap blijft behouden en wordt door de nieuwe ontwikkeling versterkt. Het landschap krijgt een impuls zowel op als rondom het erf. Zo wordt passende passende vegetatie aangeplant, een poel aangebracht en een bosje aangeplant.

3.3.2 Omgevingsverordening

Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura2000-gebieden. Op het plangebied zijn vooral de kaarten Landschap (Nationaal landschap), en Water (intrekgebied) van toepassing.

Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Groene Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied valt onder het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Zuidelijke IJsselvallei. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt omschreven:

  • Overgang van stuwwal met besloten boslandschap via halfopen dekzandlandschap naar open rivierenlandschap Ijssel;
  • Kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw (met name weidebouw), bos, en beken die van de flank afstromen;
  • Blokverkaveling maar ook grote afwisseling in perseelsvormen;
  • Bebouwingspatroon in de vorm van dorpen langs de rand van het Veluwemassief en op de oeverwal en vele verspreide buurtschappen.

De gewenste ontwikkelingen hebben een positief effect op de hierboven benoemde kernkwaliteiten. Het perceel wordt op een juiste manier landschappelijk ingepast. Met gebruik van passende beplanting wordt de overgang van besloten boslandschap naar het halfopen dekzandlandschap geaccentueerd. De nieuwe ontwikkeling zorgt daarmee voor een versterking van de kernkwaliteiten van de Zuidelijke IJsselvallei.

Daarnaast is het plangebied aangeduid als intrekgebied. Deze gebieden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Dit is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

Zoals uit bovenstaande blijkt, bestaan geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Onderliggend plan sluit aan op het regionale beleid.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is het plan te rechtvaardigen. In onderhavig plan ligt een sterke focus op het versterken van de landschappelijke waarden. Dit komt terug in de landschappelijke herontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Hierna wordt ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldende nationale, provinciale en gemeentelijke beleid zoals in Beleidskader eerder is uitgewerkt. Uitgangspunt is hierbij geweest dat het plan een meerwaarde levert op het gebied van landschap en natuur.

4.2 Bestaande Situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0006.png"Afbeelding 6 - Huidige bestemmingsplan

In het plangebied zijn twee enkelbestemmingen aanwezig; een woonbestemming en een agrarische bestemming (zie afbeelding 6). Naast deze enkelbestemmingen zijn in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3, 4, 5' en 'Waarde - Landschap' aanwezig. Daarnaast liggen op het zuidelijk deel van het perceel de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - natte landnatuur', en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - Vooraanzicht woning vanaf de Polveensweg

In het westelijk deel van het plangebied is de bebouwing binnen de woonbestemming gelegen. Dit deel van het plangebied wordt naast de bebouwing gekenmerkt door begroeiing door verscheidene struiken en bomen.

Binnen de woonbestemming zijn verschillende gebouwen aanwezig. Het gaat hierbij om 2 geschakelde woningen met meerdere bijgebouwen. Zoals eerder in paragraaf 2.2 is toegelicht, is deze woning oorspronkelijk als een enkele woning gerealiseerd. Na uitbreiding in de jaren '80 is de woning in 1995 planologisch gesplitst waardoor twee geschakelde woningen zijn ontstaan. De woningen hebben een totaal oppervlakte van 147 m2. Aan de voorzijde van de woningen is een siertuin aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - Zijaanzicht woning vanaf de Polveensweg

Naast de geschakelde woningen zijn in het plangebied een schuur met garage en een kippenhok gerealiseerd. In totaal gaat het om 98 m2 aan bijgebouwen. In onderstaande afbeelding zijn beide bijgebouwen weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - Luchtfoto bijgebouwen

Het erf wordt ontsloten op de Polveensweg met een dubbele ontsluiting. Waar de oostelijke ontsluiting het voorhuis ontsluit, ontsluit de meest westelijke ontsluiting ook achterkant van de woningen en de bijgebouwen. De ontsluitingen hebben een informele setting (zandpad).

4.3 Nieuwe Ontwikkelingen

Voor de ontwikkeling van het erf is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In deze paragraaf is een aantal tekeningen daaruit opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan door de raad vastgesteld.

4.3.1 Bebouwing

Onderdeel van onderhavig plan is de sloop van de twee bestaande woningen om daarvoor in de plaats twee vrijstaande woningen terug te bouwen. Na de sloop van deze bouwwerken ontstaat er ruimte voor de herontwikkeling van het plangebied. In deze sub-paragraaf worden de bouwplannen toegelicht, waar in de volgende sub-paragraaf de herinrichting van het erf en het landschap worden toegelicht.

Na sloop van de geschakelde woningen, worden twee vrijstaande woningen met elk een bijgebouw gerealiseerd. In totaal worden er in het plangebied dus 4 bouw volumes gerealiseerd. Door de positionering van deze gebouwen, en de differentiatie in materiaalgebruik, wordt de ruimtelijke kwaliteit van het plan verhoogd. De woning aan de weg krijgt de uitstraling van een boerderij (het hoofdgebouw); de andere woning van een schuur. Het totale ensemble van bebouwing krijgt zo de uitstraling van een enkel boerenerf. De sobere en donkere kleurstellingen van de schuurwoning komt overeen met de bijgebouwen, waardoor de visuele eenheid gehandhaafd blijft. De woning aan de weg onderscheidt zich door ander materiaalgebruik, een andere, lichtere kleurstelling en een grotere detaillering. Het wordt daarmee visueel het belangrijkste gebouw op het nieuwe erf.

De verschillende gebouwen hebben allen grote rechtlijnige zadeldaken. Dit accentueert de eenheid van de gebouwen op het erf. De woningen worden gekenmerkt door variërende goothoogten en grote raampartijen. Soortgelijk materialen en kleurstellingen (donker) worden gebruikt bij zowel de schuurwoning als de bijgebouwen. Zoals aangegeven onderscheidt de woning aan de weg zich door ander materiaalgebruik en een andere, lichtere kleurstelling. Deze woning vervult binnen het eenerfprincipe de functie van hoofdgebouw. Dit wordt visueel onder andere bereikt door het rieten dak, en de haakse positionering op de Polveensweg en de lichtere steen. In het ontwerp wordt daarnaast ook aandacht geschonken aan differentiatie door het gebruik van andere materialen en kleurstellingen.

Met uitzondering van het ''hoofdgebouw'' zijn alle gebouwen parallel aan de Polveensweg gepositioneerd, waardoor de kop van de tweede woning en beide bijgebouwen haaks op het toegangspad zijn gepositioneerd. Op afbeeldingen 10 en 11 zijn de ontwerpen van de 2 woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0011.png"

Afbeelding 10 - voor-, zij- en achteraanzichten woning 1(voorzijde erf)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0013.png"

Afbeelding 11 - voor-, zij- en achteraanzichten woning 2 (achterzijde erf)

4.3.2 Erf en landschap

Naast de realisatie van de vrijstaande woningen met bijgebouwen wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Het leveren van landschappelijke kwaliteit vervult, naast de nieuwbouw, een centrale rol in onderhavig plan. Het plan draagt daarmee bij aan het versterken van de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving rondom natuurgebied Lampenbroek. In afbeelding 12 is het plangebied weergeven, met daarin een overzicht van de landschappelijke inpassingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0014.png"

Afbeelding 12 - Overzicht landschappelijke inrichting

Het woonerf blijft gelegen in het westelijk deel van het plangebied. In omvang neemt het in zuidelijke en oostelijke richting toe. Het erf wordt ontsloten door een enkele ontsluiting, haaks op de Polveensweg. Deze ontsluiting is in de uiterste noordwestelijke hoek van het plangebied gelegen. Ook hierin komt het uitgangspunt van een traditioneel boerenerf naar voren.

Het nieuwe erf wordt aan het omliggende landschap geknoopt door diverse hagen en bomen aan te planten. Ook een boomgaard heeft deze rol. Ten zuidwesten van het erf wordt een vogelbosje aangelegd met streekeigen begroeiing zoals de sleedoorn en aalbes. De realisatie van het vogelbosje biedt ruimte aan vogels en kleine zoogdieren om zich te nestelen en daarmee de ecologische variatie op het erf te vergroten. Dit geldt eveneens voor de aanplant van een struweelhaag aan de zuidkant van het erf.

Door de aanplant van meidoornhagen en ligusterhagen wordt niet alleen streekeigen beplanting aangebracht, ook ontstaat er zo ook een natuurlijke en groene grens tussen beide woningen. Afbeelding 13 geeft een beeld van het nieuwe erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0015.png"

Afbeelding 13 - het erf

In onderhavig plan is daarnaast aandacht uitgegaan naar de inrichting van het landschap, met daarbij de focus op het aanbrengen van natuurelementen.

Zo wordt langs de sloot bij de Polveensweg een rij knotwilgen aangeplant. Ten oosten van de hoofdwoning wordt een hoogstamboomgaard aangeplant met een mix van historische soorten van appel-, peer- en pruimenbomen. Dit type boomgaarden komt vaker voor bij traditionele boerenerven in deze streek. In het oostelijke deel van het plangebied wordt ruimte gemaakt voor natuur in de vorm van een poel met een geriefbosje.

De poel zal een oppervlakte hebben van ongeveer 120 m2 en gaat dienen als leefgebied van onder andere kikkers, libellen en waterplanten. De poel sluit aan de oostzijde aan op een geriefbosje. Dit geriefbosje heeft een totaal oppervlakte van ongeveer 750 m2 en bestaat uit een combinatie van inheemse bomen en struiken (o.a. hazelaar, Gelderse roos, sleedoorn en wilde lijsterbes). Op het perceel worden daarnaast ook enkele solitaire bomen aangebracht. Afbeelding 14 geeft een impressie van het oostelijk deel van het plangebied waar natuurontwikkeling plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0016.png"

Afbeelding 14 - beeld landschap

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

5.2 Omgevingsaspecten

5.2.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In opdracht van Bureau BAS heeft Greenhouse Advies in juni 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Hierbij is onderzocht of er sprake is van eventuele aanwezigheid van verontreiniging van de grond en het grondwater in het westelijk deel van het plangebied. Het gaat hier om het deel van het plangebied dat in het nieuwe bestemmingsplan wordt aangeduid als 'Wonen'. Het onderzoeksrapport beoordeeld of de onderzoekslocatie in milieuhygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen kent voor het beoogde gebruik. Het volledige onderzoek is te vinden in de bijlage Verkennendbodemonderzoek.

Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie conform de NEN-5740 norm. Uitgevoerd zijn een vooronderzoek, een veldonderzoek, en een chemisch onderzoek.

Bij de terreininspectie tijdens het vooronderzoek is bij de tweedelige schuur asbest verdacht materiaal aangetroffen. Op deze locatie zal de uitspoelzone van het hemelwater moeten worden uitgegraven en verschoond om er zeker van te zijn dat er geen asbesthoudende stoffen in de bodem aanwezig zijn. Verder zijn tijden het vooronderzoek geen bijzonderheden aangetroffen op het perceel.

Voor het veldonderzoek hebben verschillende boringen plaatsgevonden. Uitgevoerd zijn in totaal 8 boringen tot een variabele diepte van 0 tot 0,5 m-mv, en 2 boringen tot een diepte van 2,0 m-mv.

Geanalyseerd zijn:

  • 2 grondmengmonsters bovengrond [0 - 0,50 m-mv];
  • 1 grondmengmonster ondergrond [0,5 - 2, 0 m-mv];
  • 1 grondwatermonster .

Op basis van resultaten die blijken uit de chemische analyse van deze monsters concludeert het onderzoek als volgt:

  • Zowel in de boven- als in de ondergrond (mengmonsters MM-1, MM-2 en MM-3) komen de gehalten van de onderzochte parameters niet boven de desbetreffende achtergrondwaarden.
  • De bodem valt onder bodemkwaliteitsklasse 'Achtergrondwaarde'.
  • Het grondwater uit peilbuis 5 (1,4-2,4 m-mv) is licht verontreinigd met barium en molybdeen, formeel dient de hypothese ‘locatie is onverdacht' te worden verworpen.

Eindconclusie

De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor onderhavig plan en het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van de vrijstaande woningen op het onderzochte gedeelte van de locatie. Aanvullend onderzoek is dan ook niet nodig.

5.2.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten zuiden van Klarenbeek de dorpskern Klarenbeek.

Binnen het plangebied ligt de beoogde locatie van de nieuwe hoofdwoning op het erf een halve meter dichter bij de Polveensweg dan de huidige geschakelde woningen. Met het gemeentedekkende geluidsmodel is berekend dat de geluidsbelasting op de huidige gevel circa 48,69 dB is. Dit is net boven de voorkeursgrenswaarde van 48dB. De geluidsbelasting op de gevel zal in de nieuwe situatie stijgen omdat er tussen de woningen en de Polveensweg groen aangeplant wordt in de vorm van knotwilgen en een meidoorn, welke de geluidbelasting minimaal verlagen. In praktijk zal de toename geluidbelasting verwaarloosbaar zijn. Daarnaast zal de woning worden gebouwd volgens de nieuwste woningbouw standaard waardoor de waargenomen geluidsbelasting binnen in de woning lager zal zijn dan bij de huidige verouderde woningen. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek dan ook niet nodig. Dit betekent dat het realiseren van een nieuwe woonbestemming op deze locatie mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0017.png"

Afbeelding 13 - Geluidsbelasting gevels van geschakelde woningen aan de Polveensweg (in dB)

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

In de nabijheid van het plangebied vinden geen risicovolle activiteiten plaats. Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dan ook dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het onderliggende bestemmingsplan.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een melkveehouderij. Deze is gelegen aan de Polveensweg 21. Conform de ''Regeling geurhinder en veehouderij'' heeft een dit type agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. De afstand van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Polveensweg 21 bevindt zich op 60 meter afstand van het dichtsbijzijnde te realiseren geurgevoelige object in het plangebied aan de Polveensweg 19A/B. Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische bestemmingen.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0018.png"

Figuur 12 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Landgoederen Brummen' ligt op 2,2 km afstand. Het Natura 2000-gebied 'Veluwe' bevindt zich ten westen van het plangebied op 3 km afstand. Het plan betreft de sloop van de bestaande woningen met bijgebouwen en de bouw van 2 vervangende vrijstaande woningen met bijgebouwen. De nieuwe gebouwen worden volgens de nieuwste isolatie standaard gebouwd waardoor tijdens de gebruiksfase stikstofuitstoot wordt beperkt. Daarnaast gaat het hier om een reeds bestaande woonsituatie. Er worden geen woningen toegevoegd in vergelijking met het bestaande aantal en er worden geen grote vervuilende objecten gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3 Flora En Fauna

5.3.1 Inleiding

Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

5.3.2 Natuurbeschermingswet

Natura 2000

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitatttypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Natura 2000 gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000 gebied Brummense Landgoederen is de dichtstbijzijnde en ligt op 2,2 kilometer afstand van de planlocatie.

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op een redelijke afstand tot deze gebieden. Door het slopen van de huidige bebouwing en het realiseren van de vervangende bebouwing zal de stikstofuitstoot beperkt toenemen tijdens de bouwfase. Doordat de gronden bestemd blijven voor wonen zal geen sprake zijn van een negatieve externe werking.

Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend bestemmingsplan worden uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied.

5.3.3 Natuurnetwerk

Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd. De planlocatie ligt buiten het GNN en GO gebied. De kernkwaliteiten zijn niet van toepassing op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0019.png"Afbeelding 13 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden. Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO.

5.3.4 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van soorten. Op grond van de Flora- en faunawet is het zonder ontheffing verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is in april 2021 een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. Hierbij is onderzocht of de beoogde ontwikkelingen gevolgen hebben voor beschermde flora en fauna. Het advies van dit bureau wordt hieronder kort toegelicht. Het volledige onderzoek is te vinden in de bijlage Flora- en faunaonderzoek.

Gebiedsbescherming

Zoals vorige sub-paragrafen al hebben toegelicht, bevindt het plangebied zich buiten het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone en Natura-2000 gebieden. Doordat het plangebied buiten deze gebieden is gelegen, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. De bescherming van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kennen immers geen externe werking. Gezien de aard, omvang en duur van uit te voeren activiteiten en de afstand tot Natura-2000 gebieden, is het niet aannemelijk dat de uitvoering van het plan negatieve effecten zal hebben op Natura-2000 gebieden. Vervolgonderzoek is niet nodig.

Soortenbescherming

Uit de onderzoekresultaten blijkt dat het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats van beschermde planten behoort. Het plangebied blijkt echter wel een geschikt leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Het plangebied wordt vooral benut als foerageergebied. De mogelijkheid bestaat dat enkele beschermde grondgebonden zoogdieren het plangebied benutten als vaste rust- en voortplantingsplaats. Ook kan het zijn dat amfibieën er een rust- en voortplantingsplaats hebben en vogels zich er nesten.

Gezien de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen voor het verwijderen van bezette vogelnesten tijdens de voortplantingsperiode. De aanwezige bebouwing in het plangebied dient daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels gesloopt te worden. Omdat nesten van de huismus jaarrond beschermd zijn, moet een ontheffing worden verkregen om de geschakelde woningen te slopen.

Aanwezige grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen als gevolg van de uit te voeren activiteiten niet worden gedood. Doordat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling, geldt wel een vrijstelling voor het verwijderen van rust- en voortplantingslocaties.

Door voorgenomen ontwikkelingen neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied niet af. De toe te voegen natuur, als onderdeel van onderhavig plan, draagt juist bij aan het vergroten van de biologische diversiteit in het plangebied.

Zorgplicht en calamiteiten

• Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de ‘Algemene zorgplicht’. Dit geldt met name voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er ‘met zorg voor de natuur’ gewerkt dient te worden;

• Voer sloopwerkzaamheden met beleid en zoveel mogelijk in één richting uit zodat eventueel aanwezige kleine zoogdieren, amfibieën en andere dieren gelegenheid hebben om te vluchten.

• Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

5.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20306-VS00_0021.png"

Afbeelding 14 - Uitsnede archeologische beleidskaart

Binnen het plangebied bevinden zich drie archeologische zones. Dit zijn zones met een lage-, een middelmatige-, en een hoge verwachtingswaarde. Vooral de gronden in het westen van het plangebied, waar de meest ingrijpende ontwikkelingen plaatsvinden, hebben een hoge verwachtingswaarde. Doordat hier de bestaande woningen en bijgebouwen worden gesloopt en twee nieuwe vrijstaande woningen worden gerealiseerd met bijgebouwen, heeft een waardestellend archeologisch onderzoek plaatsgevonden om te bepalen of de werkzaamheden archeologische waarden aantasten. Daarnaast wordt door middel van het booronderzoek het gehele plangebied onderzocht. Het gehele plangebied is immers onderhevig aan ontwikkeling als onderdeel van het plan. Zo kan ook worden vastgesteld of de ingrepen inzake natuurontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben voor archeologie als gevolg van grondroering.

In opdracht van Bureau BAS heeft RAAP in juni 2021 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor het plangebied aan de Polveensweg 19A/B in Klarenbeek. Het archeologisch vooronderzoek heeft plaatsgevonden in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek). Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting onder Archeologischonderzoek.

Uit het onderzoek blijkt dat een grond deel van de gronden in het westen van het plangebied verstoord zijn tot in de C-horizont. Door bebouwing en begroeiing hebben de verschillende bodemverstoring plaatsgevonden. Ook het oosten van het plangebied heeft door een vrij rommelige bodem. Daarnaast wordt dit deel van het plangebied gekenmerkt door natte omstandigheden. Archeologische resten kunnen niet volledig worden uitgesloten in het plangebied, maar de kans op archeologische vondsten kan klein worden geacht door de waargenomen omstandigheden waarin de grond verkeert.

Het onderzoek adviseert dan ook de archeologische verwachting voor het plangebied bij te stellen naar een lage verwachting. Doordat in het plangebied waarschijnlijk geen archeologische resten bedreigd worden als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen, wordt een geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van deze vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.

5.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 22 juni 2021 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft. De watertoets is als bijlage aan deze toelichting gevoegd Watertoets.

5.6 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is geen sprake van een dergelijk aangewezen bouwplan. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemers. Voor het voeren van de planologische procudere worden leges in rekening gebracht conform de legesverordening.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch met waarden - Landschap;
  • Natuur;
  • Tuin;
  • Wonen.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1 m geplaatst worden. Andere bouwwerken zijn niet toegestaan. Er is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Werkzaamheden die uitgevoerd worden conform het beplantingsplan zijn hiervan uitgezonderd.

6.3.2 Natuur

De bestemming 'Natuur' is toegekend aan een groot deel van het plangebied. Dit gebied wordt omgevormd naar natuur. De bestemmingsregeling is er op gericht om de nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken.

6.3.3 Tuin

De gronden rondom de nieuwe woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken tot een hoogte van 1 meter toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.

6.3.4 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen een bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie dan ook uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. De maximale goot- en nokhoogtenmaten van alle nieuwe gebouwen zijn vastgelegd met een aanduiding op de verbeelding. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woningen en de bijgebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen per bouwperceel maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de nieuwe woningen als woning is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van aanleg van beplanting en het toepassen van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze is gekoppeld aan het bij de regels gevoegde beplantingsplan.

6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijken van de regels

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn 4 afwijkingsmogelijkheden opgenomen. 2 daarvan hebben te maken met de aan huis toegestane bedrijven en 2 met de opgenomen voorwaardelijke verplichting. Er bestaat de mogelijkheid om in plaats van de landschapsmaatregelen uit het functieveranderingsplan andere landschapsmaatregelen te treffen die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden zoals nu in het plan is opgenomen. Verder kan uitstel worden verleend van de termijn van uitvoering van de landschapsmaatregelen.

Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan de volgende algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  1. a. voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  2. b. voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  3. c. voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd;
  4. d. voor het mogelijk maken van een opstelling van zonnepanelen op de grond.

6.4.3 Wijzigingsregels

Naast de afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

Het bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen: voor zover dit van belang is voor de betere realisatie van de bestemmingen dan wel noodzakelijk is in verband met de werkelijke situatie. De overschrijding bedraagt maximaal 3m en het bestemmingsvlak mag hooguit 10% worden vergroot;
  • Categorie indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien als gevolg van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Uitkomsten Vooroverleg Artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij is belast, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase, als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Hiervan is in dit geval geen sprake. Inspraak is om die reden achterwege gelaten.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 2 Flora- en faunaonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets