Koperdijk 3-5, Klarenbeek
Bestemmingsplan - Gemeente Voorst
Vastgesteld op 30-01-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Koperdijk 3-5, Klarenbeek van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20307-VS00 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden bedrijf:
het door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan-huis-verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 agrarisch natuurbeheer:
agrarisch beheer met inachtneming van het behouden van natuur- en landschapswaarden, zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke;
1.8 ambachtelijke bedrijvigheid:
bedrijfsuitoefening waarbij het werk geheel of grotendeels met de hand wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld timmerwerk, meubelmaken, schoenmaken, pottenbakken, zilversmeden e.d.) en veelal van beperkte omvang met eventueel als nevenactiviteit ondergeschikte detailhandel in ter plaatse be- en verwerkte goederen;
1.9 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 archeologisch deskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie;
1.11 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
1.12 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.13 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.15 (bedrijfs)woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.16 begane grondvloer
de constructieve vloer, met een maximum van 15 cm dikte waarbij isolatie niet meegerekend wordt;
1.17 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.21 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 bouwwerken geen gebouwen zijnde
ander bouwwerk;
1.27 cultuurhistorische waarden:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn door vroegere cultuur-, bodembewerkings- of levenspatronen ontstane verschijningsvorm of eigenschappen, of in of op de bodem voorkomende overblijfselen van die patronen;
1.28 dagrecreatie:
activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de opslag, de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;
1.31 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie;
1.34 landschappelijke waarde:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.35 mantelzorg:
langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.36 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;
1.37 normaal onderhoud of gebruik:
het onderhoud of gebruik dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.38 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.39 overige gebouwen:
gebouwen: al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen;
1.40 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorende tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.41 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van niet natuurlijk bodemmateriaal en/of voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
1.42 peil:
- a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.43 recreatie:
activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben;
1.44 recreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.45 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de overstekenende delen niet meer dan 0,7 m bedraagt.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Hierbij geldt voor een hellend pannendak of rietendak de onderkant van de panlatten of rietlatten als meetlijn.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens het Bouwbesluit.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden zoals die tot uitdrukking komen in zandopduikingen, door de aanleg van weg-, erf- en kavelbeplantingen;
- b. het behoud en de ontwikkeling van ecologische waarden;
- c. (hobbymatige) agrarische doeleinden;
- d. agrarisch natuurbeheer;
- e. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
- f. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting van aan deze bestemming grenzende gronden;
- g. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen;
- i. de bescherming van de vochtgebonden natuurlijke waarden van de binnen deze zone gelegen gronden;
3.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- 2. uitsluitend de bestaande inhoud, goot- en bouwhoogte is toegestaan;
- 3. afrasteringen tot een hoogte van 1 m zijn toegestaan.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een aannemersbedrijf voor overkappingen;
- b. een bedrijfswoning;
- c. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- d. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte maximaal de aangegeven hoogten in meters bedragen;
- 3. het aantal bedrijfswoningen mag maximaal het bestaande aantal bedragen;
- 4. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt.
- b. Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten, lichtmasten en kunstobjecten mag maximaal 6 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 20 m2 bedragen;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen mag maximaal 50 m² bedragen;
- 6. de bouwhoogte van een overkapping aan een gebouw, niet zijnde de woning, mag maximaal 5,5 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat:
- a. de oppervlakte en inhoud aan gebouwen wordt vergroot;
- b. hoger wordt gebouwd dan de bestaande goot- en bouwhoogte,
onder de voorwaarde dat aangetoond wordt dat sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische invulling met daarbij bijzondere aandacht voor de situering, vormgeving en maatvoering van de gebouwen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 onder a en bedrijven toelaten uit ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan horende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten) ;
- b. lid 4.1 onder a en bedrijven toelaten die niet in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1) zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot ten hoogste categorie 2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1).
Artikel 5 Bos
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting, onder meer ten behoeve van de houtproductie;
- b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, zoals deze tot stand komen in de hoog opgaande beplanting en het (micro)reliëf;
- c. het behoud en/of herstel van de natuurlijke waarden van het bos-ecosysteem;
- d. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
- e. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. (on)verharde paden ten dienste van de bestemming en aanliggende bestemmingen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
5.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn uitsluitend terreinafscheidingen tot een hoogte van 1 m toegestaan.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. fruitbomen;
- b. landschapsverzorging in de vorm van houtopstanden;
- c. afschermende beplanting;
- d. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn uitsluitend afrasteringen tot een hoogte van 1 m toegestaan.
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
- b. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting van aan deze bestemming grenzende gronden;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen en parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 m bedragen;
- b. overkappingen zijn niet toegestaan.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van het wonen;
- c. het herstel en de bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
- d. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de in Bijlage 1 bij de regels opgenomen '' bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
- 2. buitenopslag niet is toegestaan;
- 3. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
- 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- e. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- f. hobbymatig agrarisch medegebruik;
- g. openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeren.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 8.1 onder d om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 8.1 onder d genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorie zoals in lid 8.1 onder d genoemd;
- b. lid 8.1 onder d om bedrijven toe te laten die niet in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten) zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie, zoals in 8.1 onder d genoemd;
- c. lid 8.3.1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen uit bijlage 2 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 2 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke en/of natuurwaarden kunnen aan deze afwijking voorschriften worden verbonden;
- d. lid 8.3.1 ten behoeve van uitstel van de termijn waarbij het bevoegd gezag voorwaarden kan stellen.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanning
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat andere bouwwerken ten behoeve van de transport van elektriciteit mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 70 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, niet wordt uitgebreid.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 4
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Voor (een deel van) een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
12.2 Herbouw woningen
Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van bestaande funderingen waarbij het vervangen van de bestaande funderingen is toegestaan.
12.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte is niet toegestaan;
- b. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
- c. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport is niet toegestaan.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- c. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 100 m² van de toegestane bijgebouwen in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de mantelzorg;
- 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- 3. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- 4. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
- d. de onder a, b en c bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de verkeersveiligheid.
14.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
- c. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- d. door de herbouw de landschappelijke waarden van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
- e. de geluidbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder ingeval van geheel nieuw te bouwen woningen niet overschrijden.
14.3 Afwijkingsbevoegdheid standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
afgeweken worden voor de vestiging van aan-huis-verbonden bedrijven:
- a. welke niet zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
- b. bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie;
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'.
14.4 Afwijkingsregels voor de plaatsing van zonnepanelen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 om een grondopstelling van zonnepanelen toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:
a. plaatsing op bestaande gebouwen en/of andere bouwwerken is niet mogelijk;
b. de grondopstelling van zonnepanelen vindt plaats binnen het bouwvlak en leidt niet tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat plaatsing buiten het bouwvlak is toegestaan indien plaatsing binnen het bouwvlak niet mogelijk is en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
d.de oppervlakte aan zonnepanelen voor woningen (niet zijnde bedrijfswoningen) bedraagt ten hoogste 60 m2 en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,00 m;
e. de oppervlakte aan zonnepanelen voor bedrijven en organisaties bedraagt ten hoogste 100 m2 en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,00m;
f. in afwijking van het bepaalde onder d en e bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 1,50 m indien dit
leidt tot een efficiënter gebruik en een betere landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische inpasbaarheid.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
15.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
15.2 Wijzigingsbevoegdheid categorie-indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage standaard Staat vanBedrijfsactiviteiten) te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan 'Koperdijk 3-5, Klarenbeek'.
Bijlagen
Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Functieveranderingsplan Koperdijk 3-5, Klarenbeek
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De varkenshouderij aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek kan meedoen met de saneringsregeling voor varkenshouderijen. Met deze saneringsregeling krijgen ze een subsidie wanneer zij stoppen met de bedrijfsvoering. Het stoppen van het agrarische bedrijf gaat gepaard met de sloop van de stallen. Hiermee komt het perceel in aanmerking voor functieverandering.
De twee reeds aanwezige woningen blijven behouden. Er worden mogelijkheden geboden voor kleinschalige bedrijvigheid bij Koperdijk 5. In ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen wordt één woning toegevoegd. Alle aanwezige bedrijfsgebouwen verdwijnen. Het perceel wordt landschappelijk ingepast en er wordt een storting gedaan in het gemeentelijke groenfonds.
1.2 Doel
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Er wordt een woning toegevoegd en de agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De agrarische bestemming wordt deels gewijzigd in een woonbestemming en een bedrijfsbestemming.
1.3 Het Plangebied
De locatie van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Het plangebied ligt ten noordoosten van Klarenbeek en ten zuiden van recreatieplas Bussloo. Het plangebied ligt direct ten noorden van de bossen van de landgoederenzone tussen Klarenbeek en Voorst. De Hoofdweg (N789) vormt de scheiding tussen de bossen en het plangebied. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. De percelen staan kadastraal bekend als VOO00, sectie G, perceelnummers 1860 en 1861.
Afbeelding 1 - Ligging van het plangebied in de gemeente Voorst
Afbeelding 2 - Luchtfoto van het plangebied
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Landschap En Historie
2.1.1 Landschap
Het plangebied aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek maakt onderdeel uit van het landschap met natte heideontginningen. Veel natte heideontginningen zijn kleinere, geïsoleerde gebieden meestal gelegen tussen de lager gelegen beekdalen en hoger gelegen bouwlanden en dekzandruggen. Deze gebieden waren door kwel en afstromend water erg nat. Bovendien waren de zandgronden erg voedsel-arm. Lange tijd bleven deze gebieden onontgonnen en onbewoonbaar. Verschillende factoren maakten het mogelijk de heidegebieden rond 1900 te ontginnen. Men ging rationeel te werk. Dit is te zien aan de rechte lijnen: zo veel mogelijk rechte wegen en rechte percelen.
Natte heideontginningen hebben een rationele, vaak rechthoekige verkaveling in een vlak landschap. Kavelgrenzen worden vaak bepaald door beken en sloten. Het landschap was in het verleden besloten door houtwallen en houtsingels op de hogere delen en knotbomen in de lagere gebieden. Tegenwoordig zijn natte heideontginningen meer open, doordat veel beplanting is verdwenen. Er zijn vaak nog onverharde wegen te vinden.
2.1.2 Historie
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een groot bebost gebied, het Appense Bos. Dit is onderdeel van landgoed Beekzicht. Voor de rest is het plangebied vooral omgeven door weilanden en verspreide bebouwing. In de huidige situatie is de Hoofdweg de grens tussen de bebossing in het zuiden en de weilanden in het noorden. Tot aan de jaren 50 lag een groot deel van de bossen ook ten noorden van de Hoofdweg. Dit bos was aangeplant toen de heidegronden werden ontgonnen. Het heideveld was onderdeel van de grote heidevelden die toen nog in de Gietelse broek en verderop het Gietelse veld bestonden: open ruige gebieden met hier en daar wat bosschages, doorkruist met paden en zandwegen. De heidevelden behoorden tot de gemeenschappelijke gronden van de marke Gietelo.
Tussen 1880 en 1910 veranderde dit. Zoals te zien is op onderstaande afbeeldingen maakte het heideveld plaats voor een bosgebied met een rechthoekig verkavelingspatroon. Naar alle waarschijnlijkheid was dit een productiebos voor mijnhout. Later, toen de vraag naar mijnhout terugliep en het met kunstmest mogelijk werd om ook op schrale gronden effectief landbouw te bedrijven, verdween het bos voor het overgrote deel weer.
Afbeelding 3 - Historische kaarten van het plangebied, links omstreeks 1880 en rechts omstreeks 1910 (bron: www.topotijdreis.nl)
2.2 Erf
Het erf is rond de jaren 70 van de vorige eeuw ontstaan. In eerste instantie was slechts 1 bedrijfswoning aanwezig bij het bedrijf. Dit betreft de Koperdijk 5, gelegen in het zuiden van het plangebied. Sindsdien is het erf in ontwikkeling gebleven. Het erf is zeer compact opgebouwd. In 1986 is een tweede bedrijfswoning gerealiseerd in het noorden van het plangebied, Koperdijk 3. Bij deze tweede bedrijfswoning is rond 2004 een paardenbak gerealiseerd.
De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op het erf bedraagt ruim 3000 m2. In het kader van de saneringsregeling voor varkenshouderijen moet alle bedrijfsbebouwing gesloopt worden. De twee bedrijfswoningen blijven behouden.
Afbeelding 4 - Het erf in vogelvluchtperspectief
2.3 Uitgangspunten Functieverandering
Voor de uitgangspunten wordt aangesloten op het functieveranderingsbeleid zoals aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven van de gemeente Voorst. Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf. Hiermee draagt het erf bij aan het behoud van de landelijke en agrarische uitstraling van de Koperdijk en het Buitengebied.
2.3.1 Conclusies huidige situatie
Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.
- Er ontbreekt een landschappelijke inpassing van het erf.
- De bestrating is in de huidige situatie overdadig. Het beeld dat nagestreefd wordt is dat bij een boerenerf de bestrating niet het beeldbepalende element van het erf is. Grind en gebakken klinkers geven het erf een authentieke uitstraling, asfalt en beton passen binnen het functionele beeld van een boerenerf.
- Er is een grote hoeveelheid aan bebouwing. Het erf is bijna volledig volgebouwd. Daarnaast is er rondom het erf weinig grond in bezit van de initiatiefnemer.
2.3.2 Uitgangspunten
Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:
- forse landschapselementen realiseren op beperkte hoeveelheid grond;
- bebouwing goed inpassen zodat ze opgaat in het landschap;
- versterken van de gelaagdheid in beplanting door het toevoegen van één of meerdere solitaire bomen;
- gebruik van streekeigen beplanting/lijn beplantingen in de structuur van dit landschapstype: Knotbomen, elzen, vogelbosjes en fruitbomen passen in dit landschap.
Uitgangspunten voor de inrichting van het erf:
- vermindering van het verhard oppervlak;
- vermindering van bebouwd oppervlak;
- gebouwen gaan op in het landschap;
- het erf is verknoopt met het landschap;
- gebruik van streekeigen beplanting.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties
Onderhavig plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 5 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.
3.2.3 Voorzorgbeleid Hoogspanning en Gezondheid
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningslijnen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Vanwege de (mogelijke) gezondheidseffecten heeft het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voorzorgsbeleid ontwikkeld.
Het toenmalige ministerie van VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu heeft in 2005 gelet op de maatschappelijke discussie uit voorzorg beleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in een beleidsadvies aan gemeenten en netbeheerders. De Rijksoverheid adviseerde toen om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Het RIVM ondersteunt sinds 2005 de uitvoering van het beleidsadvies met een Handreiking voor het berekenen van de magneetveldzone, een Netkaart met indicatieve magneetveldzones en onderzoek.
Afbeelding 6 - Uitsnede Netkaart Nederland (RIVM)
Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat de hoogspanningsleiding bij de Koperdijk 3-5 effect heeft op het plangebied. Het gaat om een 150 Kilovolt hoogspanningsleiding. De indicatieve zone van het magneetveld rondom deze leiding bedraagt 60 meter aan weerszijden. Hier moet in de verdere planvorming rekening gehouden worden. Bij voorkeur bevindt een nieuwe woning zich buiten deze zone.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het landschap krijgt een impuls zowel op als rondom het erf. Daarnaast wordt het aanzicht van het erf verfraaid door de sloop van ontsierende bebouwing. Ook wordt de uitstoot van stikstof enorm teruggedrongen op de locatie aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek.
3.3.2 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening is in december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de omgevingsvisie juridisch zijn vastgelegd. Met betrekking tot de nieuwe ontwikkelingen aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek zijn met name de onderdelen 'Nieuwe woonlocaties' 'Nieuwe solitaire bedrijvigheid' en 'Intrekgebied" van kracht.
Nieuwe woonlocaties
In de omgevingsverordening is vastgelegd dat elke regio een eigen woonagenda opstelt. Deze woonagenda wordt vervolgens vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. Voorst valt onder de Cleantechregio Stedendriehoek. De regionale Woonagenda Cleantech Regio zet in op sterke steden, dynamische kernen en een vitaal platteland. Sleutelwoorden hierbij zijn kwaliteit en maatwerk. Hierbij wordt gelet op de toenemende verwevenheid van wonen en zorg. Ook het belang van groen en natuur speelt een rol. Dit zijn twee aspecten die ook van toepassing zijn op dit functieveranderingsplan.
Nieuwe solitaire werklocaties
Artikel 2.12 van de omgevingsverordening gaat in op solitaire bedrijvigheid in het buitengebied. De omgevingsverordening schrijf voor dat, bedrijvigheid die past op een bedrijventerrein niet mogelijk mag worden gemaakt op solitaire locaties in het buitengebied. Functieveranderingstrajecten zijn echter een uitzondering op deze regel. Bij functieverandering mag wel solitaire bedrijvigheid worden toegevoegd in het buitengebied. Daar is in dit geval ook sprake van.
Afbeelding 7 - Uitsnede omgevingsverordening Gelderland
Intrekgebied
De planlocatie ligt binnen de grenzen van het intrekgebied. Dit intrekgebied is van belang voor de winning van water op andere plekken. Vanwege de waterwinning geldt in gebieden die aangeduid zijn als intrekgebied een verbod op de winning van fossiele brandstoffen. Hier is in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake van. De bestemmingsplanwijziging is dus niet in strijd met het provinciale beleid.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.
Op het gebied van functieverandering doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.
3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
Zoals in paragraaf 3.3.1 aangegeven kregen in het voorgaande Provinciale Streekplan 2005 de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.
Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Als gemeente Voorst vinden wij de ruimtelijke meerwaarde op de locatie zeer belangrijk. Er wordt dan ook veel ingezet op behoudt van cultuurhistorische waarden, de ontwikkeling van het landschap en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.
De sloop van ontsierende bebouwing en de aanplant van natuur in ruil voor het toevoegen van een woning sluit aan op bovengenoemde bouwstenen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
3.5.2 Beleid functieverandering
Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (2010). Van deze rekenmethode is afgestapt. Tegenwoordig wordt per plan bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde nog steeds leidend.
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldend beleid. Uitgangspunt is hierbij geweest dat de plannen duidelijk een (maatschappelijke) meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie, landschap, natuur, recreatief medegebruik, water, landbouw en milieu. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde gevonden worden in het behoud, herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, versterking van de kwaliteit van het landschap, duurzame versterking van de natuurwaarden, aanleg recreatieve wandel- en fietspaden of openstelling van bestaande paden voor publiek, realisering van waterberging en oplossen van eventuele milieuproblemen.
4.1.1 Kader functieverandering
Op het perceel wordt meer dan 3000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt en daarnaast nog een mestsilo en diverse kuilvoerplaten. Medewerking verlenen aan het initiatief volgens de principes van het functieveranderingsbeleid betekent kwaliteitswinst op verschillende terreinen:
Grootschalige sloop van ontsierende bebouwing
Aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek bevindt zich een relatief grootschalige varkenshouderij. Kenmerkend hiervoor is het grote aantal vierkante meters aan stallen en bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen stammen veelal uit de jaren 70 van de vorige eeuw. Deze gebouwen zijn cultuurhistorisch niet waardevol en gelden als ontsierende bebouwing voor het buitengebied. Functieverandering op dit perceel draagt enorm bij aan de doelstelling om de verstening van het buitengebied tegen te gaan.
Landschappelijke verbetering erf en omgeving
De nieuwe inrichting van het erf betekent een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit. Naast dat een grote hoeveelheid ontsierende bebouwing verdwijnd, wordt natuur toegevoegd. In de huidige situatie is de hoeveelheid groen op en rondom het perceel mager. Er ligt veel verharding en het weinige groen betreft kortgemaaide grasvelden. Onderdeel van het plan is de aanplant van ongeveer 4000 m2 aan natuur. Deze nieuwe natuur betreft singels, een hakhoutbosje en een boomgaard. Er wordt hierbij aangesloten op de kernwaarden van het landschapstype, het heidelandschap.
Naast de impuls op en rondom het erf storten de initiatiefnemers ook een bedrag in het groenfonds. Met deze storting kunnen wij als gemeente op andere plekken natuur realiseren. Normaal gesproken proberen wij zoveel mogelijk de landschappelijke inpassing op het perceel te laten plaatsvinden. Initiatiefnemers hebben echter geen dusdanig grote hoeveelheid grond in bezit om tot voldoende natuurwinst te komen.
Luchtkwaliteit gaat vooruit
Aanleiding voor dit functieveranderingstraject is de bedrijfsbeëindiging van de varkenshouderij aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek. Het bedrijf van de initiatiefnemer komt in aanmerking voor de subsidieregeling voor sanering van varkenshouderijen in concentratiegebieden. Doel van deze saneringsregeling was het terugbrengen van geuroverlast. Doordat de varkenshouderij stopt op deze locatie, gaat de luchtkwaliteit enorm vooruit. Bijkomend voordeel is dat de stikstofuitstoot op de locatie ook enorm wordt teruggedrongen.
4.2 Functieveranderingsplan
4.2.1 Het ontwerp
Functieverandering gaat altijd gepaard met de sloop van de ontsierende agrarische bebouwing. Het totale oppervlakte aan te slopen bebouwing bedraagt in dit plan ongeveer 3.500 m2. Alle aanwezige bebouwing, met uitzondering van de twee woningen, wordt gesloopt. Ook de erfverharding en silo's worden verwijderd.
Afbeelding 8 - Te slopen bebouwing
In het kader van de saneringsregeling varkenshouderij moet alle bedrijfsbebouwing gesaneerd worden. Enkel de bestaande woningen blijven over. Koperdijk 3 is zoals in afbeelding 8 is te zien aangebouwd tegen een varkenschuur. Na de sloop van de schuren blijft hier een vreemd ogende woning over. Voor het functieveranderingsplan ligt hier een grote ontwerpopgave.
Afbeelding 9 - Terreininrichting nieuw
Het ontwerp, zie afbeelding 9, geeft het totaalbeeld van het functieveranderingsplan weer. Op deze plattegrond is de locatie van de bebouwing en het groen ingetekend. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen verder behandeld. Het volledige erf en landschapsplanis te vinden in bijlage , dit plan vormt het beeldkwaliteitsplan voor de locatie.
4.2.2 De bebouwing
De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn, naast de sloop van de schuren, de bouw van een nieuwe woning en de aanplant van groen. De nieuwe woning komt tussen de twee bestaande woningen te liggen. De nieuwe woning wordt met een reeds aanwezige uitrit ontsloten. Ruimtelijke gezien staat deze nieuwe woning los van Koperdijk 5. De nieuwe woning vormt een erfje met de Koperdijk 3.
4.2.3 Erf en landschap
Het functieveranderingsplan aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek bestaat uit twee gescheiden werelden. Richting de Hoofdweg bevindt zich de bestaande woning Koperdijk 5 met het kleine bedrijfsgebouw daar achter. De woning typeert zich als een burgerwoning in het buitengebied. Op het moment is de omgeving van het plangebied en de woning nog vrij kaal. Met het functieveranderingsplan wordt fors groen toegevoegd.
Achter de woning, parallel aan de Hoofdweg wordt een boomgaard gerealiseerd. Op de perceelsgrens langs de Hoofdweg komt een meidoornhaag met knotwilgen. Daarnaast worden een treurwilg en walnoot solitair toegevoegd. De bestaande magnolia blijft behouden. Daarnaast wordt een werkerf rondom de nieuwe schuur gerealiseerd. Deze wordt aan het zicht onttrokken met een struweelhaag.
Tussen de bestaande woning en de nieuwe woning wordt een forse houtsingel aangebracht. Daarachter wordt een bosperceel van 2500 m2 gerealiseerd. Langs de bosrand komt een struweel. Dit bos en de houtsingel vormt de afscheiding tussen de wereld aan de Hoofdweg en het erf daarachter aan de Koperdijk.
Het erf aan de Koperdijk bestaat uit twee woningen en een schuur voor de paarden. Achter de schuur bevindt zich een paardenbak. Bij de woning aan de Koperdijk 3 wordt een kleine hoogstamboomgaard gerealiseerd. Op het erf tussen de twee woningen wordt een winterlinde aangeplant. Naast de bestaande woning blijft een weide behouden. Hier kan ook geen hoog opgaand groen gerealiseerd worden vanwege de hoogspanningsleidingen. Deze weide wordt omzoomd met een struweelhaag langs de randen van het plangebied.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.
5.2 Omgevingsaspecten
5.2.1 Bodem
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Adviesbureau Boluwa heeft een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 1) volgens NEN 57401 uitgevoerd aan de Koperdijk 3-5 in Klarenbeek. Dit bodemonderzoek is als volgt samengevat:
De aanleiding voor de uitvoering van het bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw en de aanvraag van de hiervoor benodigde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het doel van het bodemonderzoek is het verkrijgen van een beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
De resultaten van het onderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op de onderzoekslocatie.
5.2.2 Geluid
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid, bijvoorbeeld wanneer de bouw van nieuwe woningen mogelijk gemaakt wordt. De geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten vanwege weg- en/of railverkeer moet binnen de normen blijven.
Afbeelding 14 - Geluidsniveaus vanaf de hoofdweg
Bovenstaande afbeelding geeft de geluidsniveaus weer vanaf de dichtstbijzijnde relevante geluidsbron, de Hoofdweg. Dit is de provinciale weg die door Klarenbeek loopt. De nieuwe woning wordt gerealiseerd in het groene gebied, op zo'n 100 meter van de Hoofdweg. Geconcludeerd wordt dat het geluid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
5.2.3 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
- het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De functieverandering leidt juist tot een verbetering van de luchtkwaliteit in de omgeving. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.
5.2.4 Hoogspanningslijn
In het plangebied bevindt zich een hoogspanningsleiding. Vanuit het rijk wordt geadviseerd geen woningen te bouwen in de buurt van hoogspanningsleidingen. Zoals beargumenteerd in paragraaf 3.2.3 levert dit beleid geen belemmering op voor onderhavig plan.
5.2.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een klein risico loopt op overstromingen. Deze kleine kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan. Bovendien is er geen sprake van een toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten.
5.2.6 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Omgeving
In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een melkveehouderij. Deze is gelegen aan de overzijde van de Koperdijk. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur en geluid. Het agrarisch bouwvlak van de melkveehouderij aan de Koperdijk bevindt zich op ongeveer 30 meter afstand van de bestaande bedrijfswoning, Koperdijk 3. Deze bedrijfswoning is een milieugevoelig object voor bouwvlakken van derden. In de huidige situatie wordt het agrarische bedrijf aan de Koperdijk 4 al gehinderd door de aanwezigheid van deze bedrijfswoning. Het omzetten van de bestemming van 'agrarisch' naar 'wonen' levert geen verandering op van de situatie. Een bedrijfswoning van derden kent dezelfde bescherming als een woning van derden.
De nieuw te bouwen woning bevindt zich op grotere afstand van het bedrijf aan de Koperdijk 4. De realisatie van deze woning leidt niet tot extra belemmering voor omliggende bedrijviheid.
Binnen het plan
Het plan voorziet in de wijziging van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming aan de Koperdijk 5. Initiatiefnemer wil hier een kleinschalig bedrijf in overkappingen voortzetten. Het bedrijf treedt op als een aannemingsbedrijf voor opdrachten van klanten. De werkzaamheden vinden vooral plaats op locatie, waar de overkapping geplaatst wordt. Voor het bedrijf wordt een schuur van 200 m2 meter gebruikt. Gezien de aard en omvang van de bedrijvigheid is de bestemming "bedrijf" op zijn plaats. Conform de handreiking van de VNG gelden richtafstanden voor dit bedrijf. Een aannemersbeddrijf van minder dan 1000 m2 oppervlakte kent richtafstanden van maximaal 30 meter. Deze gelden voor het aspect geluid. In de planvorming en het ontwerp van de bebouwing is rekening gehouden met deze richtafstanden.
5.2.7 Stikstof
Afbeelding - 15 Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 4 km afstand. Het plan betreft een functieveranderingsplan waarbij het agrarisch bedrijf stopt. In ruil voor de sloop van bijgebouwen en de aanplant van groen wordt een extra woning toegevoegd. Met het stoppen van het agrarische bedrijf verdwijnt een grote bron van stikstofuitstoot. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
5.3 Flora En Fauna
5.3.1 Inleiding
Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.
5.3.2 Flora- en fauna onderzoek
Er zijn concrete plannen voor sloop van bebouwing en het verwijderen van erfverharding op het agrarisch erf aan de Koperdijk 5 te Klarenbeek. De bebouwing en erfverharding wordt verwijderd in het kader van een functieveranderingstraject. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport (Bijlage 2 Flora- en faunaonderzoek) worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 10 november 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Mogelijk benutten vleermuizen, vogels, amfibieën en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, bezetten sommige beschermde grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een vaste rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties van de beschermde soorten die een vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van een deel van het plangebied als foerageergebied voor grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.
Samenvattende conclusie:
Het plangebied vormt een deel van een agrarisch erf en bestaat hoofdzakelijk uit bebouwing en erfverharding, omgeven door intensief beheerd agrarisch cultuurland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Afhankelijk van de tijd van het jaar waarin de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden, worden mogelijk beschermde dieren gedood en een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en vernield. Vogels en andere beschermde dieren mogen niet opzettelijk gedood worden in Gelderland en een bezet vogelnest mag niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Voor het verstoren, beschadigen en vernielen van een vaste rust- en voortplantingsplaats van de amfibieën en beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied vaststellen, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen.
Mits rekening gehouden wordt met nestelende vogels en er geen beschermd dier (opzettelijk) gedood wordt, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt of een bezet vogelnest beschadigd of vernield wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode (dit geldt niet voor vogels).
Een negatief effect op beschermd natuurgebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
5.4 Archeologie
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
- vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
- bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).
In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.
Afbeelding 16 - Uitsnede archeologische beleidskaart
Het plangebied is heeft grotendeels een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 een archeologisch onderzoek nodig is. Voor de nieuw te bouwen woning is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
5.5 Water
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 27 juni 2022 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.
5.6 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
De planregels zijn als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 1: inleidende regels;
- Hoofdstuk 2: bestemmingsregels behorend bij de verschillende bestemmingen;
- Hoofdstuk 3: algemene regels die verschillende algemene bepalingen bevatten die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
- Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.
6.2 Planregels
6.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Agrarisch met waarden - Landschap;
- Bedrijf;
- Bos;
- Groen
- Tuin;
- Wonen;
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.
In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
- Leiding - Hoogspanning
- Waarde - Archeologie - 4;
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier, aangevuld met de BGT, het kadaster, de luchtfotos en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
6.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen isniet toegestaan.
Aanduidingsregels
In het Reconstructieplan Veluwe is een aantal verschillende zones opgenomen. In het plangebied van dit bestemmingsplan komt de zone extensiveringsgebied voor.
Hierbij gaat het voornamelijk over de uitbreidingsmogelijkheden (zowel oppervlak bebouwing als omvang bouwvlak) van intensieve veehouderijbedrijven.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
In dit deel van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3 Bestemmingen
6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.
6.3.2 Bedrijf
Binnen deze bestemming vallen bedrijven in de categorieën 1 en 2 en de specifiek bij locatie genoemde bedrijven in een hogere categorie, in dit geval het aannemersbedrijf. In principe is het mogelijk nieuwe bedrijven binnen deze bestemming te starten, passend binnen de categorieën 1 en 2. Bedrijven in een hogere categorie kunnen alleen bestaande bedrijven in die hogere categorie vervangen en dan alleen als het om eenzelfde type bedrijf gaat. Hieraan gekoppeld is een ontheffingsregeling, indien deze eis in het desbetreffende geval niet op zijn plaats is. Bij de bedrijfsbestemming zijn niet meer bedrijfswoningen toegestaan dan het bestaande aantal, namelijk één. Verder is het binnen de bestemming Bedrijf mogelijk een Bed & Breakfast te starten. Hiervoor gelden nadere eisen ten aanzien van het aantal slaapplaatsen dat mag worden gebruikt en de voorzieningen die aanwezig moeten zijn.
Met bouwvlakken is aangegeven waar gebouwen kunnen worden opgericht. De maatvoering is ook vastgelegd in dit bestemmingsplan.
Voorwaardelijke verplichting
Binnen de bedrijfsbestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het deel van de gronden waarop die verplichting geldt, mag uitsluitend gebruikt worden (c.q. bebouwd worden) voor de bedrijfsactiviteiten als het aan het plan gekoppelde landschappelijke Inrichtingsplan binnen een jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd. Daar hoort ook het onderhoud en beheer van de beplantingen bij en daarmee een goede instandhouding. Doel van deze voorwaardelijke verplichting is het borgen van een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf. Worden de landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de gronden waarop de verplichting geldt, in strijd met de bestemming.
6.3.3 Bos
De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden.
Binnen de bestemming ´Bos' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.
6.3.4 Groen
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. Hierbinnen is geen bebouwing toegestaan.
6.3.5 Tuin
Een deel van de gronden van de nieuwe woningbouwlocaties heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
6.3.6 Wonen
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Voor beide bestaande woningen en de nieuwe woning is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
- buitenopslag is niet toegestaan;
- er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
- er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
- er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
- het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
- de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de nieuwe woning is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
6.3.7 Waarde - Archeologie - 4
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie - 4'' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
6.4.1 Inleiding
Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.
6.4.2 Afwijken van de regels
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen opgenomen:
- a. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
- b. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naard de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- c. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Naast deze algemene afwijkingsmogelijkheden zijn in de diverse enkelbestemmingen mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels of de gebruiksregels. Deze afwijkingsmogelijkheden staan beschreven in paragraaf 6.3.
6.4.3 Wijzigingsregels
Naast algemene afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:
- Overschrijding bestemmingsgrenzen: voor zover dit van belang is voor de betere realisatie van de bestemmingen danwel noodzakelijk is in verband met de werkelijke situatie. De overschrijding bedraagt maximaal 3m en het bestemmingsvlak mag hooguit 10% worden vergroot;
- Categorie indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien als gevolg van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende bedrijven wijzigt;
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Vooroverleg Artikel 3.3.1 Bro
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf PM zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.