KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 9 Waarde - Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Het Plangebied
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Landschap En Omgeving
2.2 Erf
2.3 Uitgangspunten Functieverandering
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Inleiding
4.2 Bestaande Situatie
4.3 Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Milieu-onderzoeken
5.3 Flora En Fauna
5.4 Archeologie
5.5 Water
5.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Planregels
6.3 Bestemmingen
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Functieveranderingsplan: Herontwikkeling Erve Klein Pothof Voorst
Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Asbestinventarisatierapport
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Gravenstraat 7, Voorst

Bestemmingsplan - Gemeente Voorst

Vastgesteld op 19-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Gravenstraat 7, Voorst met identificatienummer NL.IMRO.0285.20308- VS00 van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;

1.9 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;

1.14 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt.

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf

1.16 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening gehouden moet worden;

1.17 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 calamiteit:

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt

1.28 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 dienstverlening:

het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;

1.31 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 geluidszoneringsplichtige inrichtingen

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.34 landschapswaarden:

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.35 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.36 maatvoeringsvlak:

een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.37 mantelzorg:

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;

1.38 overige gebouwen:

al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;

1.39 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.40 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;

1.41 recreatief medegebruik:

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.42 vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.43 woning:

een gebouw waarin wordt gewoond door maximaal 2 huishoudens en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen;

1.44 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine

2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden zoals die tot uitdrukking komen in de aanleg van weg-, erf- en kavelbeplantingen;
  2. b. het behoud en de ontwikkeling van ecologische waarden;
  3. c. (hobbymatige) agrarische doeleinden;
  4. d. agrarisch natuurbeheer;
  5. e. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
  6. f. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  7. g. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan in de vorm van:

  1. 1. terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 m;

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting;
  2. b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, zoals deze tot stand komen in de hoog opgaande beplanting en het (micro)reliëf;
  3. c. het behoud en/of herstel van de natuurlijke waarden van het bos-ecosysteem;
  4. d. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  5. e. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. (on)verharde paden ten dienste van de bestemming en aanliggende bestemmingen;
  7. g. openbare nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet gebouwd worden.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. landschapsverzorging in de vorm van houtopstanden;
  2. b. afschermende beplanting;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting;
  4. d. onverharde paden ten dienste van de bestemming en aanliggende bestemmingen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend afrasteringen tot een hoogte van 1 m toegestaan.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting van aan deze bestemming grenzende gronden;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 m bedragen;
  2. b. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van het wonen;
  3. c. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen ''bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
    2. 2. buitenopslag niet is toegestaan;
    3. 3. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  4. d. bed & breakfast met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  5. e. hobbymatig agrarisch medegebruik;
  6. f. openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeren.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.1 onder d om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 7.1 onder d genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorie zoals in lid 7.1 onder d genoemd;
  2. b. lid 7.1 onder d om bedrijven toe te laten die niet in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie, zoals in 7.1 onder d genoemd;
  3. c. lid 7.3.1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen uit het Landschappelijk inrichtingsplan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Landschappelijkinrichtingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke en/of natuurwaarden kunnen aan deze afwijking voorschriften worden verbonden;
  4. d. lid 7.3.1 ten behoeve van uitstel van de termijn waarbij het bevoegd gezag voorwaarden kan stellen.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en het herstel van de waardevolle cultuurhistorische bebouwingskenmerken en –elementen.

8.2 Bouwregels

Voor gebouwen ter plaatse van de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden dienen de bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm en oppervlakte van het gebouw, alsmede de bestaande gevelindeling, indeling van vensters, dak- en gevelmaterialisatie, deuropeningen en de bestaande ligging te worden gehandhaafd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling, indeling van vensters, dak- en gevelmaterialisatie, deuropeningen en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw.

8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 9 Waarde - Landschap

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke waarden waarbij deze gronden niet mogen worden bebouwd ten dienste van de nabij gelegen woning.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Voor (een deel van) een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in Bestemmingsregels is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

11.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.

11.3 paardenbak

Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  3. c. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport is niet toegestaan.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Bestemmingsregels reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  3. c. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m² van de toegestane bijgebouwen in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de mantelzorg;
    2. 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
    3. 3. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
    4. 4. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  4. d. de onder a, b en c bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

13.2 Afwijkingsregels voor de plaatsing van zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Bestemmingsregels om een grondopstelling van zonnepanelen toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. plaatsing op bestaande gebouwen en/of andere bouwwerken is niet mogelijk;
  2. b. de grondopstelling van zonnepanelen vindt plaats binnen de bestemming Wonen en leidt niet tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat plaatsing buiten de bestemming Wonen is toegestaan indien plaatsing binnen die bestemming niet mogelijk is en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  4. d. de oppervlakte aan zonnepanelen voor woningen bedraagt ten hoogste 20 m2 en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,50 m;
  5. e. in afwijking van het bepaalde onder d bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 1,80 m indien dit leidt tot een efficiënter gebruik en een betere landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische inpasbaarheid.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

14.2 Wijzigingsbevoegdheid categorie-indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten) te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Gravenstraat 7, Voorst.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Gravenstraat 7 zijn een woning, enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, paardenbakken, een paardenstal en een mestvaalt aanwezig. Onderdeel van deze bebouwing is een vervallen karakteristieke schuur.

De bestaande bebouwing verkeert voor een groot deel in slechte staat. Met uitzondering van de karakteristieke stal heeft de bebouwing op het perceel geen cultuurhistorische waarde. Door de hoeveelheid voormalige agrarische bebouwing op het perceel en de oppervlakte aan bijbehorende gronden, komt het perceel in aanmerking voor toepassing van het beleid functieverandering. De initiatiefnemer wil hier gebruik van maken. In ruil voor de renovatie van de karakteristieke schuur, de sloop van de overige bebouwing, het verwijderen van de paardenbakken en mestvaalt, de aanplant van een hectare bos en diverse andere landschapselementen, kan een extra woning aan het perceel worden toegevoegd. Hoewel het gaat om de toevoeging van (planologisch) 1 woning, wordt deze ingericht en geschikt gemaakt door bewoning door maximaal 2 verschillende huishoudens. De huidige woning wordt vervangen door een nieuwe woning.

Het bebouwde perceel en het naastgelegen perceel zijn beide in bezit van de initiatiefnemer. Beide percelen maken onderdeel uit van het plangebied en hebben een totaal oppervlakte van meer dan 2,3 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Plangebied in directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - Luchtfoto plangebied

Het onderhavig plan maakt een vanuit ruimtelijke kwaliteit gewenste ontwikkeling. Het plan is tot stand gekomen volgens de uitgangspunten van functieveranderingsbeleid. Onder meer de 1-erfgedachte wordt aangehouden, waarbij de karakteristieke schuur de drager van het erf wordt. Het erf, met daarop gelegen de vervangende en de extra woning, wordt verankerd met het omliggende landschap door de aanplant van een flink bos, hagen, singels en een boomgaard.

Het plan heeft als gevolg dat de algehele situatie op het perceel verbeterd waarbij stedenbouwkundig, architectonisch en landschappelijk grote winst wordt behaald. Daarnaast wordt met de renovatie en bescherming van de karakteristieke schuur bijgedragen aan de versterking van de cultuurhistorie in de gemeente.

1.2 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Ter plaatse van de karakteristieke schuur en de nieuwe bebouwing wordt de woonbestemming vergroot. De toe te voegen landschapselementen krijgen een groen- en bosbestemming.

1.3 Het Plangebied

De locatie van het plangebied is weergegeven in afbeelding 3. Het plangebied ligt ten westen van het dorp Voorst in het buitengebied aan de Gravenstraat. Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 2,3 hectare. In afbeelding 4 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. De verschillende percelen waaruit het plangebied bestaat, staan kadastraal bekend als VOO00, sectie H, perceelnummers 396, 397 en 300.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0003.png"

Afbeelding 3: Ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0004.png"

Afbeelding 4: Het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Landschap En Omgeving

2.1.1 Landschap

Het plangebied is gelegen in het kampenontginningenlandschap. Dit type landschap wordt gekenmerkt door afwisselend patroon van hoge zandopduikingen en de ertussen gelegen lage delen.

Een kamp is in dit landschap een kleine individuele akker, waarbij voorheen het gezin zijn eigen bouwland bewerkte. Deze akkers werden afgeschermd tegen vee en wild door houtwallen en singels aan te brengen op de akkergrenzen. Boerderijen waren hierbij gelegen aan de rand van de akkers. Vanaf de bewoonde kampgronden werden de lager gelegen broekgronden tussen de verschillende kampen in gebruik genomen.

In het verleden waren de percelen kleiner en besloten door houtwallen, houtsingels en hagen. Het landschap is nu erg open, veel wegbeplanting en kavelgrensbeplanting is verdwenen.

Historie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - ontwikkeling plangebied

Op oude kaarten is de eerste bebouwing op de locatie van het plangebied al zichtbaar rond het jaar 1850. Het gaat hier om de karakteristieke stal die als onderdeel van het plan van worden gerenoveerd. Op de kaart van 1850 wordt de locatie 'de Pothof' genoemd. Tot die tijd was in de omgeving van het plangebied een afwisseling van akkers, graslanden en bospercelen aanwezig. Zoals in afbeelding 5 wordt getoond, zijn vooral deze bospercelen de afgelopen anderhalve eeuw afgenomen in de directe omgeving van het plangebied.

Niet alleen het gebruik en de inrichting van gronden is de afgelopen 150 jaar veranderd. Ook de perceelsstructuur is onderhevig geweest aan verandering. De kleinschalige onregelmatige verkavelingsstructuur is kenmerkend voor de omgeving. Rond 1900 zien we dat hier schaalvergroting plaatsvindt, waardoor door samenvoeging grotere percelen ontstaan. Een zelfde ontwikkeling heeft op grotere schaal plaatsgevonden in de periode van 1950 tot 2000. We zien dat in deze periode de huidige verkavelingsstructuur ontstaat.

Kenmerkend is daarnaast de onveranderde wegenstructuur. Tussen de percelen zijn enkele rechte wegen gelegen (waaronder de Gravenstraat). De ligging hiervan is tot de dag van vandaag onveranderd gebleven.

In 1965 is de huidige woning aan het erf toegevoegd. Tegenwoordig is deze middels een schuur en tussenlid direct verbonden met de karakteristieke stal.

2.1.2 Omgeving

Typerend voor de directe omgeving van het plangebied is de afwisseling tussen agrarische- en kleine bospercelen. Langs de rechte wegen zijn daarnaast veelal bomenrijen te vinden. Zoals in 2.1.1 is toegelicht, is de mate van kleinschalige blokverkaveling en bebossing de afgelopen eeuw echter afgenomen. Centraal onderdeel van onderhavig plan is daarom de aanplant van 1 hectare bos. Hiermee wordt bijgedragen aan het terugbrengen van deze voormalige kleinschalige bospercelen in de directe omgeving van het plangebied.

2.2 Erf

Op de kaart van voor 1850 is niet goed af te lezen of het erf bebouwd is geweest. De eerste bebouwing is dus op de kaart van 1850 waarneembaar. De locatie van het huidige erf wordt hier 'de Pothof' genoemd. Het gaat hier om een enkel bebouwingsvolume wat lijkt de horen bij boerderij 'Stapelvoort'. Dit is een concentratie van bebouwing welke is gelegen op de huidige locatie van het agrarische bedrijf aan de Gravenstraat 14. De Pothof is naar alle waarschijnlijkheid een veeschuur welke bij het boerenerf aan de andere kant van de Gravenstraat heeft gehoord.

Op de kaart van 1913 wordt nieuwe bebouwing zichtbaar in de vorm van een 2e bebouwingsvolume. Ook wordt de locatie hier 'Klein Pothof' genoemd.

Vanaf de jaren '30 van de vorige eeuw verandert de erfindeling. Zo maakt het grasland ten zuiden van de schuur plaats voor een klein bosje. Vanaf de jaren '60 raakt het erf meer bebouwd. De solitaire schuur wordt uitgebreid en er ontstaan verschillende bouwwerken, waaronder een woning en een losse schuur. In de jaren '70 wordt deze woning via een tussenlid verbonden aan de aan de Gravenstraat gelegen schuur. Er ontstaat zo een lang, parallel aan de Gravenstraat gelegen bebouwingsvolume. De toegang tot het erf vindt plaats via een westelijke ontsluiting op het toegangspad.

Eveneens wordt in de jaren '70 het erf uitgebreid in zuidelijke richting door middel van meerdere bouwwerken, waaronder een schuur. Deze schuur wordt momenteel gebruikt als paardenstal.

Opvallend is dat rond 1997 het oostelijk deel van het erf bebost raakt. Deze bebossing werd tot 2008 uitgebreid in oostelijke richting. Na 2008 verdwijnt deze bebossing echter en zijn de gronden ontwikkeld ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij.

In afbeelding 6 is een luchtfoto van het huidige erf weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - Luchtfoto erf

2.3 Uitgangspunten Functieverandering

Voor de planontwikkeling is aangesloten op het functieveranderingsbeleid van de gemeente Voorst zoals onder meer is aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven. Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een nieuw woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf. Dit beleid is er tevens op gericht om in ruil voor een extra woning het (omliggende) landschap te versterken. Hierbij dienen te ontwikkelen erven zo te worden ingericht dat deze cultuurhistorisch passend zijn in het agrarische landschap. Hiermee dragen omgevormde erven bij aan het behoud en herstel van de landelijke en agrarische uitstraling.

2.3.1 Conclusies huidige situatie

Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.

  • De zichtbare aanwezigheid van de bospercelen is in de loop van de jaren in het landschap verminderd.
  • De schuur is een karakteristiek en waardevol kenmerk van het perceel en de omgeving. Het is van belang dat deze schuur behouden blijft.
  • Het erf vormt een onsamenhangend geheel met een aantal verwaarloosde schuren en paardenweides. Het erf met bijbehorend perceel kan landschappelijk sterk worden verbeterd.

2.3.2 Uitgangspunten

Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:

  • Aanplant hectare bos;
  • accentueren perceelsgrens door de aanbreng van bomenrijen in het landschap;
  • aanplant boomgaard voor benadrukken cultuurhistorische landschapsinrichting.

Uitgangspunten voor de inrichting van de erven:

  • Het nieuwe erf moet zijn verknoopt met het omliggende landschap;
  • gebouwen en beplanting vormen een ensemble;
  • creëer privacy door het gebruik van schuren, beplanting en gevelopeningen;
  • gebruik streekeigen beplanting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van het Rijk, provincie en gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft relatie met het tiende nationale belang, namelijk; 'ruimte voor behoud en versterking van nationale cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten'. Onderhavig plan draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Voorst door het herstel van een traditioneel erf en het terugbrenging van bebossing in een landschap waar in de loop der tijd bebossing is verdwenen ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio´s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen; het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Onderhavig plan draagt bij aan het versterken van de identiteit van het landelijk gebied. Centraal onderdeel van het plan is de aanleg van het nieuwe bos. Dit draagt bij aan de ontwikkeling en het herstel van de van biodiversiteit en de landschappelijke kwaliteit. Het plan is daarmee in lijn met de langetermijnvisie van de Nationale Omgevingsvisie waarin natuurinclusieve ontwikkeling een belangrijke rol speelt.

3.2.3 Nationaal Landschap Veluwe

In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.

Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.

Het plangebied aan de Gravenstraat 7 in Voorst valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten actieve stuifzanden;
  • de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De bestaande cultuurhistorische waarde van het landschap wordt door de nieuwe ontwikkeling van het plangebied versterkt. Zo wordt er 1 hectare bos aangeplant en op en rondom het erf wordt inheemse vegetatie toegevoegd.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. In 2021 is deze geactualiseerd en vastgesteld door de Provinciale Staten. De verordening vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de Omgevingsvisie zijn vastgelegd. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura2000-gebieden. Op het plangebied zijn vooral de kaarten Landschap (Nationaal landschap), en Water (intrekgebied) van toepassing.

Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Groene Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied valt onder het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Zuidelijke IJsselvallei. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt omschreven:

  • Overgang van stuwwal met besloten boslandschap via halfopen dekzandlandschap naar open rivierenlandschap IJssel;
  • Kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw (met name weidebouw), bos, en beken die van de flank afstromen;
  • Blokverkaveling maar ook grote afwisseling in perseelsvormen;
  • Bebouwingspatroon in de vorm van dorpen langs de rand van het Veluwemassief en op de oeverwal en vele verspreide buurtschappen.

De gewenste ontwikkelingen hebben een positief effect op de hierboven benoemde kernkwaliteiten. Het perceel wordt op een juiste manier landschappelijk ingepast. Met gebruik van passende beplanting wordt de overgang van besloten boslandschap naar het halfopen dekzandlandschap geaccentueerd. De nieuwe ontwikkeling zorgt daarmee voor een versterking van de kernkwaliteiten van de Zuidelijke IJsselvallei.

Daarnaast is het plangebied aangeduid als intrekgebied. Deze gebieden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Dit is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

Zoals uit bovenstaande blijkt, bestaan geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.

De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.

Gelet op de aard en omvang van het plan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is. Wel past het herontwikkelen van een locatie en het in stand houden van de voorzieningenstructuur in dorpen en kleine kernen binnen de uitgangspunten van de regionale visie.

3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

In het eerdere Provinciale Streekplan 2005 kregen de regio's de mogelijkheid een eigen invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en gemeenten en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast. Wel is het zo dat iedere gemeente in de regio haar eigen invulling geeft aan het regionale beleidskader. Diverse gemeenten, zo ook de gemeente Voorst, hebben aanvullend eigen beleid vastgesteld.

Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren, en voor een aantrekkelijke vormgeving door (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Dit is ook het doel aan de Gravenstraat 7 in Voorst. Hier wordt alle bestaande bebouwing, met uitzondering van de karakteristieke schuur, afgebroken. Op het gehele perceel vindt landschappelijke (groene) inpassing plaats.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.

Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is het toevoegen van een woning, in ruil voor de sloop van schuren, de renovatie van een karakteristieke schuur en het aanbrengen van nieuwe inheemse beplanting, te rechtvaardigen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

3.5.2 Beleid functieverandering

Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Per plan wordt bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde steeds leidend.

Het regionale beleidskader is verder uitgewerkt in de notitie Ruimtelijke kwaliteit veranderende erven. Deze notitie geeft een houvast voor de kwalitatieve inrichting van het nieuwe erf.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldende beleid. De plannen moeten duidelijk een (maatschappelijke) meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie, landschap, natuur, recreatief medegebruik, water, landbouw en milieu. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde gevonden worden in het behoud, herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, versterking van de kwaliteit van het landschap, duurzame versterking van de natuurwaarden, aanleg recreatieve wandel- en fietspaden of openstelling van bestaande paden voor publiek, realisering van waterberging en oplossen van eventuele milieuproblemen.

4.1.1 Kader functieverandering

Op het perceel wordt meer dan 780 m2 aan bebouwing gesloopt. Zo worden de jaren '60 woning, 3 schuren en verschillende tussenleden afgebroken om plaats te maken voor nieuwe bebouwing. De noordwestelijk gelegen karakteristieke schuur blijft als enige behouden. Medewerking verlenen aan het plan volgens de principes van het functieveranderingsbeleid betekent kwaliteitswinst op verschillende terreinen:

Landschappelijke verbetering erf en omgeving

Met het toepassen van functieverandering worden het erf en de omliggende gronden landschappelijk verbeterd.

Het eerste uitgangspunt is het ontwikkelen van het plan volgende de principes van het traditionele erfensemble. Hierbij wordt toepassing gegeven aan de erfgedachte waarbij het erfensemble refereert aan het traditionele boerenerf. Het erf in zijn huidige samenstelling is in de loop der tijd zo ontwikkeld, dat er geen sprake meer is van een traditioneel erfensemble. Zo zijn de verschillende erfelementen niet meer gecentreerd in en aan een gemeenschappelijke ruimte. Na realisatie van het plan zal een beter erfensemble zijn gerealiseerd waarmee een impuls wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.

Het tweede uitgangspunt is het terugbrengen en benadrukken van karakteristieke landschappelijke elementen in het Voorster landschap. Om dit te bereiken worden bomenrijen en hagen aangeplant (inheemse soorten) en wordt een boomgaard gerealiseerd. Hiernaast wordt op het zuidelijk deel van het plangebied een bos ter grootte van 1 hectare aangeplant. Met de aanplant van dit bos wordt een voor de omgeving kenmerkend landschapselement teruggebracht. De nieuwe woningen worden pas gebouwd wanneer de belangrijkste landschappelijke ingrepen zijn gerealiseerd.

Behoud en herstel oude schuur als karakteristiek element in het Voorster buitengebied

De in het noordwesten van het plangebied gelegen schuur is vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol en wordt dan ook aangewezen als karakteristiek. De schuur verkeert momenteel in vervallen staat en wordt als onderdeel van de plannen gerestaureerd. Hiermee blijft het bouwwerk behouden als karakteristiek element in het Voorster buitengebied.

4.2 Bestaande Situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - Huidige bestemmingplan

In het plangebied zijn volgens het huidige bestemmingsplan 2 enkelbestemmingen aanwezig. Het westelijk deel, het deel waar de huidige bebouwing in het plangebied is gelegen, heeft een woonbestemming. De rest van het plangebied heeft een agrarische bestemming. Naast de enkelbestemmingen zijn er ook verschillende dubbelbestemmingen aanwezig in het huidige bestemmingsplan. Het gaat hier om de volgende dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 5' en 'Waarde - Landschap'. Ten slotte heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - Vooraanzicht woning vanaf de Gravenstraat

Zoals hierboven benoemd is de huidige bebouwing gelegen in het westelijk deel van het plangebied. Het gaat hier om een enkele woning met meerdere bijgebouwen, gelegen aan verspreide verharding. Onder deze bijgebouwen bevindt zich onder andere de karakteristieke schuur welke al op kaarten van 1850 zichtbaar is. De schuur verkeert in vervallen staat (zie afbeelding 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0010.png"

Afbeelding 10 - Vooraanzicht karakteristieke schuur vanaf de Gravenstraat

In de 20e en 21e eeuw is het erf ontwikkeld tot zijn huidige staat. Begin 20ste eeuw is de karakteristieke schuur gekoppeld aan een nieuwere schuur. In de jaren '60 kreeg het erf dan ook een woonfunctie erbij door de realisatie van een woning ten oosten van de schuren. Deze is later via tussenleden verbonden geraakt aan de schuren. Een uitgebreide beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het erf is te lezen in paragraaf 2.2.

Het agrarisch deel van het plangebied is grotendeels ingericht ten behoeve van het houden van paarden. Dit resulteert in de aanwezigheid van 3 paardenbakken met een totaal oppervlakte van 2400m2. Het overige deel van de gronden met een agrarische bestemming zijn ingericht als grasland voor deze paarden. Dit is zichtbaar aan het houten hekwerk wat dienst doet als afrastering.

Het groen in het plangebied is vooral aanwezig in het zuidwestelijk deel van het plangebied. In tegenstelling tot het overig deel van het plangebied (grasland) bevindt zich hier een concentratie van verschillende bomen en struiken. Op de westelijke perceelsgrens zijn verschillende hoge struiken aangeplant welke de perceelsgrens accentueren.

Ten slotte wordt het erf ontsloten door 2 formele ontsluitingen waarvan een is gelegen aan de Gravenstraat. De tweede ontsluiting ontsluit het erf op het zandpad ten westen van het plangebied. Via deze ontsluiting worden de bijgebouwen bereikt. Het parkeren van voertuigen vindt in de huidige situatie plaats op een onverharde parkeerplaats langs de Gravenstraat.

4.3 Nieuwe Ontwikkelingen

Voor de ontwikkeling van het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In deze paragraaf is een aantal tekeningen daaruit opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan door de raad vastgesteld.

4.3.1 Bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0011.png"

Afbeelding 11 - Te slopen bebouwing

Centraal onderdeel van het plan is de sloop van alle bestaande bebouwing met uitzondering van de karakteristieke oude schuur. In totaal gaat het hier om een sloopopgave van ongeveer 785m2. Onderdeel van deze sloopopgave zijn 3 schuren, de woning en alle tussenleden. Naast bebouwing wordt ook de terreininrichting ten behoeve van de paardenhouderij verwijderd. Het gaat hier onder andere om de paardenbakken en de mestvaalt. Door de sloop van de verschillende bouwwerken en het verwijderen van de terreininrichting ontstaat er ruimte voor de herontwikkeling van het plangebied. In deze sub-paragraaf worden de bouwplannen toegelicht, waar in de volgende sub-paragraaf de herinrichting van het erf en het landschap worden toegelicht.

Na de sloop van de aangewezen gebouwen en het verwijderen van de huidige terreininrichting ontstaat ruimte voor de realisatie van 2 nieuwe woningen met elk een bijgebouw. Het gaat hier om 1 vervangende woning en 1 extra woning welke gereed zal worden gemaakt voor dubbele bewoning. In totaal worden 4 nieuwe bouwvolumes gerealiseerd. De karakteristieke schuur wordt gerenoveerd en zal dienst gaan doen als praktijkruimte (afbeelding 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0012.png"

Afbeelding 12 - Impressie voor-, zij- en achteraanzicht karakteristieke schuur

De verschillende volumes zijn na realisatie van de plannen zo gesitueerd dat het de impressie geeft een traditioneel boerenerf te zijn. De gerenoveerde karakteristieke schuur zal functioneren als hoofdgebouw. Dit bereikt de verschillende bijgebouwen hier visueel ondergeschikt aan te maken. Er ontstaat binnen het erfensemble zo een duidelijke hiërarchie. De nieuwe woningen worden gerealiseerd volgens de typologie 'schuurwoning' (afbeeldingen 13 & 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0013.png"

Afbeelding 13 - Impressie voor-, zij- en achteraanzicht woning 1(ten oosten van karakteristieke schuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0014.png"

Afbeelding 14 - Impressie voor-, zij- en achteraanzicht woning 2 (ten zuiden van karakteristieke schuur)

Zowel de schuurwoningen als de bijgebouwen worden vormgeven met sobere en donkere kleurstellingen welke met elkaar overeenkomen, waardoor een visuele eenheid ontstaat. Het totale ensemble van bebouwing krijgt zo de uitstraling van een enkel boerenerf waarbij de karakteristieke schuur visueel het hoofdgebouw vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0015.png"Afbeelding 15 - Impressie erfensemble

De woningen worden vormgegeven met asymmetrische zadeldaken welke refereren aan de traditionele kapschuren zoals deze te vinden waren aan het boerenerf. De hogere goot refereert hier aan de hogere inrijhoogte welke nodig was om wagens in te rijden. Richting het erf krijgen de woninggevels daarnaast een lichtere kleurstelling. Deze lichtere kleurstelling van de gevel in combinatie met de hogere goothoogte versterkt de illusie dat het open kapschuren betreft. De naar het erf gekeerde gevels hebben daarnaast kleine raamopeningen. De geopende zijde met grote raampartijen is juist ontwikkeld aan de 'achterzijde' van de schuurwoningen. Op deze wijze ontstaat er meer privacy voor bewoners.

In tegenstelling tot de woningen krijgen de 2 nieuwe bijgebouwen symmetrische zadeldaken. Kleurstelling en materiaalgebruik komen daarentegen wel overeen met de woningen. Hierdoor ontstaat en duidelijk en ingetogen samenhang tussen de gebouwen aan het erf.

De karakteristieke schuur wijkt in kleurstelling, vormgeving en materiaalgebruik wel af van de andere gebouwen op het erf. Het gebouw is lichter en heeft stenen gevels, waar de woningen en andere bijgebouwen juist donkere houten gevels hebben. Hierdoor ontstaat in de eenheid van gebouwen wel een duidelijke gebouwenhiërarchie waarbij de karakteristieke schuur het ''hoofdgebouw'' is.

Van de buitenzijde lijkt het daarnaast net of er 1 gemeenschappelijk erf bestaat. Hier is echter geen sprake van. In praktijk wordt het erf opgedeeld in 2 delen door de realisatie van het bijgebouw tussen de woningen in. Desondanks is dit vanaf de Gravenstraat niet waarneembaar en heeft het gebouwenensemble wel de uitstraling van 1 gemeenschappelijk erf.

4.3.2 Erf en landschap

Naast de realisatie van de vrijstaande woningen met bijgebouwen en de renovatie van de karakteristieke schuur wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Het leveren van landschappelijke kwaliteit vervult, naast de nieuwbouw en renovatie, een centrale rol in onderhavig plan. In afbeelding 16 is het plangebied weergeven, met daarin een overzicht van de landschappelijke inpassingen. Het landschapsplan is te vinden in Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan bij de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0016.png"

Afbeelding 16 - Overzicht landschappelijke inrichting

Het woonerf blijft gelegen in het noordwestelijk deel van het plangebied. Dit geldt eveneens voor de ontsluitingen van het perceel. Het perceel wordt in de nieuwe situatie ontsloten door 2 informele ontsluitingen aan de noord- en westzijde van het erf. De oostelijke woning zal in de nieuwe situatie ruimte bieden voor dubbele bewoning. Om het aansluitende erf en bijgebouw te bereiken wordt de westelijke ontsluiting vertakt. De visuele impact van deze vertakking zal worden beperkt door een landschappelijke haag op de westerlijke perceelsgrens.

Het nieuwe erf wordt aan het omliggende landschap geknoopt door diverse hagen en bomen aan te planten. Naast het landschappelijk aansluiten op omliggende gronden draagt deze erfbeplanting (o.a. landschappelijke hagen, heesters en solitaire bomen) ook bij aan het vergroten van de privacy voor bewoners.

Niet alleen op en rond het erf vindt landschappelijke inpassing plaats. Ook de rest van het plangebied wordt landschappelijk versterkt. Allereerst wordt op de zuidelijke helft van het plangebied een hectare groot gemengd bos aangeplant (o.a. wintereik, hulst, leisterbes en beuk). Ook wordt het bos voorzien van zoomvegetatie voor insecten en vogels. Door inheemse soorten aan te planten ontstaat een grotere biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0017.png"Afbeelding 17 - Sfeerimpressie erf

Door het toevoegen van dit bos wordt het gebied ook ingericht zoals de omgeving van het plangebied eruit heeft gezien. De afwisseling van open gronden en houtpercelen wordt daarmee hersteld. Erfbeplanting en het bos zijn echter niet de enige aan te brengen landschapselementen. Zo wordt ten noorden van het gemeenschappelijk erf een hoogstammige boomgaard aangeplant, en wordt langs de noordelijke en oostelijke perceelsgrens een rij bomen aangeplant. De hoogstamboomgaard zal bestaan uit een mix van historische soorten. Dit type boomgaarden komt vaker voor bij traditionele boerenerven in deze streek. Op het agrarisch perceel worden tot slot enkele solitaire bomen aangeplant.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In oktober 2021 heeft Lycens B.V. in opdracht van de initiatiefnemer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied aan de Gravenstraat. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de bodemkwaliteit en het in kaart brengen van eventuele verontreinigingen in grond en grondwater. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van het analyseren van gedane boringen en grond- en grondwatermonsters. De onderzoeksresultaten zijn te vinden in Bijlage 2 van deze toelichting.

Resultaten

Uit de chemische analyse van de bovengrond blijkt dat in het westelijk deel van het plangebied licht verhoogde gehalten van PAK, PCB en minerale olie waarneembaar zijn. Deze lichte verontreiniging is te relateren aan het voormalig gebruik van de locatie. De verhoogde gehalten zijn in de bovengrond van het oostelijk deel van het plangebied en de ondergrond van het gehele plangebied niet aangetroffen.

Uit de analyse blijkt dat er geen asbest aanwezig is in de bovengrond en binnen de puinverhardingen en grind- en puinhoudende bodem van de inrit. Ter plaatse van de druppelzones bij de kleine kapschuur, zuidzijde grote schuur en oostzijde paardenstal zijn echter wel verhoogde waarden asbestverontreiniging aangetroffen. Op basis van bekende literatuur en doordat de bron van de bodemverontreiniging bekend is wordt nader onderzoek niet zinvol geacht.

Uit de resultaten van de chemische analyse blijkt dat in het grondwater een licht verhoogd gehalte barium aanwezig is. Doordat er geen antropogene bron bekend is, wordt er vanuit gegaan dat dit licht verhoogde gehalte barium van nature aanwezig is in het grondwater. Daarnaast blijkt dat er nog N-acetyl-amfetamine aanwezig is in het grondwater. Dit valt te relateren aan het drugslaboratorium dat in 2018 werd aangetroffen in het plangebied.

Conclusie

Op basis van het de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de chemische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het onderhavig plan. Desondanks zal voor aangetoonde asbestverontreinigingen bij de druppelzones sanering moeten plaatsvinden. Daarnaast wordt ondanks de geringe hoeveelheden asbest bij de druppelzones ten oosten van de paardenstal en ten noorden van de kleine kapschuur geadviseerd hier gelijktijdig de bodemtoplaag te saneren.

Deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder milieukundige begeleiding. Gesaneerde dient afgevoerd te worden naar een erkende verwerker. Hiervoor moet een BUS-melding worden opgesteld. Deze moet ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd worden (WBB, Provincie Gelderland) .

Het onderzoek heeft getoetst aan meerdere hypothesen. De hypothese dat het grondwater als "verdacht" beschouwd kan worden is juist gebleken op basis van de aanwezigheid van N-acetyl-amfetamine in het grondwater. Op basis van het in 2018 uitgevoerde onderzoek is de verwachting dat drugsresten op natuurlijk wijze (verder) zullen afbreken. Gezien er geen toename van verontreiniging heeft plaatsgevonden worden geen aanvullende maatregelen noodzakelijk geacht.

Doordat er licht verhoogde gehalte PAK, PCB en minerale olie zijn aangetroffen in de grond van het plangebied wordt de gestelde hypothese dat de bodem "onverdacht" is. De gemeten gehalten in grond en concentraties barium in het grondwater vormen echter geen belemmering voor onderhavige plannen. De gemeente Voorst onderschrijft de onderzoeksresultaten en sluit aan bij de adviezen.

Asbestinventarisatie

Naast het bodemonderzoek heeft er ook een asbestinventarisatie onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is uitgevoerd op september 2021 door AL asbestinventarisatie Lieren. Het doel van het inventariseren van asbest bij de gebouwen in het plangebied die in aanmerking komen voor renovatie en sloop. Met uitzondering van de te renoveren karakteristieke boerderij, worden alle bouwwerken in het plangebied gesloopt te behoeve van de geplande ontwikkelingen in onderhavig plan. Het asbestrapport is te vinden in Bijlage 3 van deze toelichting.

Uit het asbestinventarisatierapport wordt duidelijk dat er binnen het plangebied asbestmaterialen aanwezig zijn binnen meerdere gebouwen. Uit de resultaten blijkt dat er geen spoedeisende asbestsanering moet plaatsvinden. Wel wordt geadviseerd om asbesthoudende toepassingen ter plaatse van de losse container, het maaiveld naast en achter de grote schuur en het maaiveld achter de kleine kapschuur op korte termijn te saneren. Het rapport sluit af met enkele richtlijnen en adviezen voor het saneringsbedrijf.

5.2.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0018.png"

Afbeelding 18 - Geluidsbelasting gevels van woning aan de Gravenstraat (in dB)

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten westen van het dorp Voorst.

In bovenstaande afbeelding is de geluidsbelasting van de gevels in de huidige situatie weergeven. Het geluidsgevoelige object (de woning) is in de huidige situatie op grote afstand gelegen van de Gravenstraat waardoor het wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48dB niet overschrijdt.

In de nieuwe situatie worden de geluidsgevoelige objecten (beide woningen) op grotere afstand van de Gravenstraat gerealiseerd dan de huidige woning. De gevelbelasting neemt daardoor alleen maar af. In de nieuwe situatie blijft de gevelgeluidsbelasting dan ook onder de kritieke grenswaarde. De waargenomen geluidsbelasting zal lager zijn dan bij de huidige woning. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek dan ook niet nodig. Dit betekent dat het realiseren van een nieuwe woonbestemming op deze locatie mogelijk is.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • Het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de NSL wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

De in het NSL genoemde grenswaarden worden als gevolg van onderliggend plan niet overschreden. Het plan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Om deze reden wordt niet verder op het aspect 'luchtkwaliteit' ingegaan.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een klein risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er eens in de 1000 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).

Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0019.png"

Afbeelding 19 - Maximale waterdiepte bij overstroming volgens risicokaart.nl

In de nabijheid van het plangebied vinden verder geen risicovolle activiteiten plaats. Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dan ook dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het onderliggende bestemmingsplan.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een melkveehouderij. Deze is gelegen aan de Gravenstraat 14. Conform de ''Regeling geurhinder en veehouderij'' heeft dit type agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter, buiten de bebouwde kom. Ondanks dat de nieuwe woning zich bevindt binnen de 50 meter richtlijn tot het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak, zal er op deze plek binnen het bouwvlak in de toekomst niet worden uitgebreid. Dit deel van het bouwvlak betreft namelijk de voortuin van de karakteristieke boerderij aan Gravenstraat 14. Van de richtlijn 50 meter tot agrarisch bouwvlak kan worden afgeweken wanneer kan worden gegarandeerd dat een goed woon- en leefklimaat
mogelijk is. De afstand van het geurgevoelige object tot het agrarisch bouwvlak is weliswaar minder dan 50 meter, maar de afstand tot de dichtstbijzijnde mogelijkheid tot bedrijfsuitbreiding is groter dan 60 meter. Daarnaast bedraagt de afstand tot het dichtstbijzijnde in gebruik genomen agrarisch deel van de karakteristieke boerderij meer dan 50 meter. Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische bestemming.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0020.png"

Afbeelding 20 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Landgoederen Brummen' ligt op 2,3 km afstand. Ten oosten van het plangebied is Natura 2000-gebied 'Rijntakken' gelegen op 3,5 kilometer afstand. Ten slotte is Natura 2000-gebied 'Veluwe' ten westen van het plangebied op 6,4 km afstand gelegen.

Het plan betreft de sloop van alle gebouwen in het plangebied met uitzondering van de karakteristieke schuur. De nieuwe gebouwen worden volgens de nieuwste isolatie standaard gebouwd waardoor tijdens de gebruiksfase stikstofuitstoot wordt beperkt. Daarnaast wordt in de huidige situatie het perceel al primair voor woondoeleinden gebruikt. Er wordt 1 woning toegevoegd in vergelijking met het bestaande aantal en er worden geen grote vervuilende objecten gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3 Flora En Fauna

5.3.1 Inleiding

Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

5.3.2 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. 3 verschillende Natura 2000 gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000 gebied Landgoederen Brummen is de dichtstbijzijnde en ligt op 2,3 kilometer afstand van de planlocatie (zie afbeelding 20).

Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend bestemmingsplan worden uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied.

5.3.3 Natuurnetwerk

Het Natuurnetwerk is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De verschillende provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt dit natuurnetwerk opgesplitst in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Zoals zichtbaar is in afbeelding 21 ligt de planlocatie buiten het GNN en GO gebied. De kernkwaliteiten zijn dan ook niet van toepassing op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0021.png"

Afbeelding 21 - Ligging van het plangebied ten opzicht de van GNN en GO gebieden. Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO.

5.3.4 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van verschillende soorten dieren en planten. Op grond van deze wet is het zonder ontheffing verboden om beschermde inheemse planten op welke wijze dan ook van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

Om de plannen te realiseren dient, met uitzondering van de karakteristieke schuur, alle aanwezige bebouwing te worden gesloopt. De karakteristieke schuur wordt gerenoveerd. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat bij dit project overtredingen van de wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden plaatsvinden. Met deze reden is Natuurbank Overijssel gevraagd om een quickscan flora en fauna uit te voeren binnen het plangebied.

Gebiedsbescherming

Zoals in vorige paragrafen ook al is uitgelicht is het plangebied niet gelegen in het Gelders natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone of een Natura 2000-gebied. Doordat het plangebied buiten deze gebieden is gelegen, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. De bescherming van het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone kennen immers geen externe werking. Gezien de aard, omvang en duur van uit te voeren activiteiten en de afstand tot Natura-2000 gebieden, is het niet aannemelijk dat de uitvoering van het plan negatieve effecten zal hebben op Natura-2000 gebieden. Vervolgonderzoek is niet nodig.

Soortenbescherming

Natuurbank Overijssel heeft september 2021 het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Het onderzoek is te vinden in Bijlage 4 van deze toelichting.

Door de inrichting en het recente gebruik en beheer kan het plangebied niet worden gerekend tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Het plangebied is daarentegen wel een geschikt leefgebied voor verschillende beschermde dieren.

Het plangebied wordt vooral gebruikt door beschermde diersoorten als foerageergebied. Nestplaatsen zijn echter niet waargenomen. Desondanks bestaat altijd de kans dat er vogels nestelen. Dit geldt eveneens voor de aanwezigheid van beschermde grondgebonden zoogdieren. Het plangebied kan worden uitgesloten als rust- of voortplantingsplaats.

Aangezien bezette vogelnesten beschermd zijn wordt geadviseerd de sloopwerkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is een broedvogelscan nodig om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Bijdrage biodiversiteit

Door uitvoering van de plannen raakt het plangebied minder geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Om toch juist een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit wordt binnen het plangebied aandacht gegeven aan het vergroten van de biodiversiteit. Met deze reden wordt het nieuwe hectare bos samengesteld uit vele verschillende inheemse soorten bomen. Door het aanbrengen van een grotere diversiteit in onder en bovenbegroeiing kan worden bijgedragen aan het vergroten van het aantal soorten insecten, vogels en zoogdieren. Het plan voorziet hier in.

Zorgplicht en calamiteiten

• Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de ‘Algemene zorgplicht’. Dit geldt met name voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er ‘met zorg voor de natuur’ gewerkt dient te worden;

• Voer sloopwerkzaamheden met beleid en zoveel mogelijk in één richting uit zodat eventueel aanwezige kleine zoogdieren, amfibieën en andere dieren gelegenheid hebben om te vluchten.

• Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

5.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. Deze wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet is opgesteld om hiermee het cultureel erfgoed te beschermen. Dit betreft alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (volgens het principe 'de verstoorder betaalt').

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20308-VS00_0022.png"

Afbeelding 22 - Uitsnede archeologische beleidskaart

De bouw van de 2 woningen met bijgebouwen vindt plaats op gronden met een hoge verwachtingswaarde. Daarnaast is uit de kaart af te lezen dat in het plangebied al eerder archeologische vondsten zijn gedaan ten oosten van de karakteristieke schuur. Gezien het plan wordt gerealiseerd op gronden met een hoge verwachtingswaarde waar al eerder vondsten zijn gedaan, heeft voor het gehele plangebied een bureau- en verkennend booronderzoek plaatsgevonden.

In oktober 2021 heeft onderzoeksbureau Laagland Archeologie een bureau- en inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden in het plangebied.

Het bureauonderzoek had tot doel een verwachtingsmodel op te stellen omtrent eventuele archeologisch resten binnen het plangebied. Hierin wordt een verwachting geschetst omtrent type, datering, diepteligging en gaafheid. Om het verwachtingsmodel op te stellen zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel dit verwachtingsmodel te toetsen.

Op het toegankelijke deel van het plangebied zijn verkennende boringen uitgevoerd. Uit de boringen blijkt dat de bodem in alle boringen tot in de C-horizont is verstoord. De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht. Het verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek kan daarom worden bijgesteld naar 'lage verwachting voor alle archeologische perioden'.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt door de onderzoekers geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie. Dit advies wordt door de regio-archeoloog overgenomen.

Als gevolg van deze onderzoeksresultaten kan het plangebied worden vrijgegeven van archeologische verwachtingswaarden. Er zijn geen nieuwe dubbelbestemmingen nodig in het nieuwe bestemmingsplan. Ook bij latere omgevingsvergunningen hoeven geen eisen te worden gesteld met betrekking tot archeologie. Wanneer er toch archeologische resten worden aangetroffen in het plangebied, dan geldt volgens de Erfgoedwet (art. 5.10) een formele plicht om dit te melden. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed [RCE] (www.cultureelerfgoed).

5.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De watertoets is op 24 augustus uitgevoerd. Het plan is voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat de plannen zonder (nieuwe), zoals functiewijziging en actualisaties, nauwelijks effect hebben op de waterhuishouding. Daarnaast liggen in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

De Watertoets is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

5.6 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch met waarden - Landschap;
  • Bos;
  • Groen;
  • Tuin;
  • Wonen.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Cultuurhistorie;
  • Waarde - Landschap.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als deze niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

6.3.2 Bos

De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden. In het zuidwesten van het plangebied wordt een bosperceel aangeplant.

Binnen de bestemming 'Bos' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.

6.3.3 Groen

De bestemming 'Groen' wordt gebruikt om het structurele groen zoals hagen en singels te bestemmen. Binnen de bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan.

6.3.4 Tuin

Een deel van de gronden van de nieuwe woningbouwlocaties heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

6.3.5 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Zowel voor de bestaande bedrijfswoning als de boerderij is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Karakteristieke bebouwing

De schuur is een overblijfsel van het agrarische verleden van de plek. Het gebouw is vanwege de hoofdvorm en de verschijningsvorm van belang voor de herkenbaarheid van de geschiedenis en de identiteit van de plek. Deze kwaliteiten zijn uitgangspunt geweest voor het Functieveranderingsplan:Herontwikkeling Erve Klein Pothof Voorst De schuur is beeldbepalend voor het nieuwe erf. Als belangrijkste gebouw van het "vernieuwde boerenerf" is de bestaande schuur zowel drager van de nieuwe identiteit als verankering aan de historie van de plek. Handhaving van de uitstraling van het pand is uitgangspunt. Met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' worden de hoofdvorm (en de huidige inhoud), situering en oriëntatie van het gebouw beschermd.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de woningen op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woningen met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

6.3.6 Waarde - Cultuurhistorie

De voor ´Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en het herstel van de waardevolle cultuurhistorische bebouwingskenmerken en -elementen. Deze dubbelbestemming is in dit bestemmingsplan opgenomen voor de boerderij om te voorkomen dat deze wordt veranderd zonder de cultuurhistorische waarde in acht te nemen, of wordt gesloopt.

6.3.7 Waarde - Landschap

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke waarden waarbij deze gronden niet mogen worden ingericht ten dienste van de nabij gelegen woning. Deze dubbelbestemming is opgenomen om te voorkomen dat op bepaalde plekken die vanuit landschappelijke belangen onbebouwd dienen te blijven, vergunningsvrij kan worden gebouwd.

6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

6.4.1 Inleiding

Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.

6.4.2 Afwijken van de regels

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn 4 afwijkingsmogelijkheden opgenomen. 2 daarvan hebben te maken met de aan huis toegestane bedrijven en 2 met de opgenomen voorwaardelijke verplichting. Er bestaat de mogelijkheid om in plaats van de landschapsmaatregelen uit het functieveranderingsplan andere landschapsmaatregelen te treffen die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden zoals nu in het plan is opgenomen. Verder kan uitstel worden verleend van de termijn van uitvoering van de landschapsmaatregelen.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om toe te staan dat de goot- of bouwhoogte, kap vorm of oppervlakte, de gevelindeling, indeling van vensters, dak- en gevelmaterialisatie, deuropeningen en/of de ligging van de boerderij wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw.

Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan de volgende algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  1. a. voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  2. b. voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  3. c. voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd;
  4. d. voor het mogelijk maken van een opstelling van zonnepanelen op de grond.

6.4.3 Wijzigingsregels

Naast de afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

Binnen de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en Wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door deze geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien naar het oordeel van de gemeentelijke deskundige, ondersteund door een advies van een onafhankelijke deskundige, voldoende duidelijk is dat een bouwwerk niet of niet meer als karakteristiek kan worden beschouwd.

Daarnaast bevat het bestemmingsplan 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen: voor zover dit van belang is voor de betere realisatie van de bestemmingen dan wel noodzakelijk is in verband met de werkelijke situatie. De overschrijding bedraagt maximaal 3m en het bestemmingsvlak mag hooguit 10% worden vergroot;
  • Categorie indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien als gevolg van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Uitkomsten Overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 mei 2022 voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Functieveranderingsplan: Herontwikkeling Erve Klein Pothof Voorst

Bijlage 2 Functieveranderingsplan: Herontwikkeling Erve Klein Pothof Voorst

Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Asbestinventarisatierapport

Bijlage 3 Asbestinventarisatierapport

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna