KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijziging Bestemming
Hoofdstuk 2 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel Van Het Wijzigingsplan
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Ruimtelijke Afweging
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Milieu-aspecten
4.3 Flora En Fauna
4.4 Archeologie
4.5 Watertoets
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak
Bijlagen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Gevelweringsrapport
Bijlage 3 De Watertoets

Hoofdweg tussen 60 en 62, Klarenbeek

Wijzigingsplan - gemeente Voorst

Vastgesteld op 28-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Onder "wijzigingsplan" wordt verstaan:

Het wijzigingsplan "Hoofdweg tussen 60 en 62, Klarenbeek" met identificatienummer NL.IMRO.0285.3107-VS00 van de gemeente Voorst.

Artikel 2 Wijziging Bestemming

Artikel 2 Wijziging bestemming

Dit wijzigingsplan wijzigt de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Klarenbeek" met identificatienummer NL.IMRO.0285.3100-VS00, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Voorst op 4 maart 2013, overeenkomstig de wijze, zoals vervat in de verbeelding behorende bij onderhavig wijzigingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan "Klarenbeek" met identificatienummer NL.IMRO.0285.3100-VS00 , zoals vastgesteld op 4 maart 2013, zijn overeenkomstig van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Overgangs- En Slotregels

Artikel 3 Slotregel

Dit wijzigingsplan kan worden aangehaald als "Hoofdweg tussen 60 en 62, Klarenbeek" van de gemeente Voorst.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De toekomstige eigenaar van het perceel tussen de Hoofdweg 60 en 62 in Klarenbeek heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om een wijzigingsplan met als doel de realisatie van een vrijstaande woning mogelijk te maken.

Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan Klarenbeek en is bestemd als agrarisch. Daarnaast geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog en Waarde - Archeologie middelhoog. Ook geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1.

Binnen de gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de gronden te wijzigen ten behoeve van de functie wonen. Door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om, onder een aantal voorwaarden, één vrijstaande woning te realiseren.

1.2 Doel Van Het Wijzigingsplan

Doel van dit wijzigingsplan is toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid waardoor het mogelijk wordt om op deze locatie een nieuwe woning te realiseren.

1.3 Ligging Plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het plangebied ligt in het bebouwingslint ten oosten van de dorpskern van Klarenbeek. Afbeeldingen 2 en 3 geven een luchtfoto en een vooraanzicht weer van het perceel. Het rode gedeelte geeft globaal het gebied aan waarvan de agrarische bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie G, nummer 2234.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - luchtfoto perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - vooraanzicht perceel gezien vanaf de Hoofdweg

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het perceel en een ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Het perceel gelegen tussen de Hoofdweg 60 en 62 in Klarenbeek is al vele jaren in gebruik als grasland. In het geldende bestemmingsplan is voor het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders. Door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid is de realisatie van één vrijstaande woning mogelijk.

Het plangebied ligt aan de noordkant van de Hoofdweg in het bebouwingslint. Dit lint kenmerkt zich vooral door de aanwezigheid van woningen. Ten zuidwesten van het plangebied ligt op circa 60 meter de voormalig Dennenlustlocatie.

2.2 Toekomstige Situatie

Door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid wordt de realisatie van één vrijstaande woning mogelijk binnen het plangebied.

De woning

De voorgevel van de nieuwe woning wordt in dezelfde voorgevelrooilijn geplaatst als de bestaande woningen. Afbeelding 4 geeft de positionering van de bebouwing op het perceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - positionering bebouwing op het perceel

Afbeeldingen 5 en 6 geven de gevelaanzichten van de nieuwe woning weer. De woning heeft een simpele opzet, twee bouwlagen met zadeldak. De woning wordt haaks op de Hoofdweg gesitueerd, vergelijkbaar met de al aanwezige woningen in het bebouwingslint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - voor- en linkergevel van de nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - achter- en rechtergevel van de nieuwe woning

De gevels van de nieuwe woning worden opgetrokken uit een oranje-grijze baksteen. Dit geldt ook voor de plinten, alleen in een andere kleurstelling (rood-grijs). Het materiaal voor de deuren, kozijnen, ramen, boeien en gevelbekleding is hardhout en wordt in een sobere kleurstelling uitgevoerd. De ramen, boeien en kozijnen zijn gebroken wit terwijl de gevelbekleding en de deuren antraciet-zwart van kleur worden. Voor de dakbedekking wordt een keramische pan gebruikt (leikleur mat engobe).

Bijgebouw

Achter de woning (zie afbeelding 4) wordt ook een bijgebouw gerealiseerd. Deze heeft een oppervlakte van circa 86 m² (inclusief overstekken circa 96 m²). Het kleur- en materiaalgebruik is gelijk aan de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - nieuwe bijgebouw

Tuin

Met het wijzigingsplan wordt een wijziging van de agrarische gronden naar een woonbestemming mogelijk. Aan de voorzijde van de woning wordt een strook van circa 6 meter breedte aangeduid als tuin. De bouwmogelijkheden zijn hier beperkt. De gronden gelegen achter de woning krijgen de aanduiding erf. Naast het gebruik als tuin mogen hier ook bijgebouwen worden opgericht.

2.3 Ruimtelijke Afweging

In het bestemmingsplan Klarenbeek is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om de geldende agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming om de bouw van één vrijstaande woning mogelijk te maken. De realisatie van een nieuwe woning is mogelijk mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Deze luiden als volgt:

  • het totale aantal woningen ter plaatse mag niet meer bedragen dan 1;
  • de afstand van de woning bedraagt minimaal 10 m tot de bestaande woonbebouwing;
  • het hoofdgebouw wordt gebouwd in het verlengde van de aangegeven voorgevelbouwgrens van de zijdelings gelegen bouwpercelen;
  • de maximale goothoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;
  • de maximale bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt;
  • de diepte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 15 m;
  • er wordt voldaan aan de regels die ter plaatse van de molenbiotoop gelden;
  • er wordt voldaan aan de maximaal aanvaardbare geluidsbelasting;
  • er wordt voldaan aan de relevante wet- en regelgeving in elk geval op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, archeologie, alsmede flora en fauna.

Het bouwplan voor de nieuwe woning voldoet aan bovengenoemde voorwaarden. Er wordt één vrijstaande woning gerealiseerd waarbij aan weerszijden minimaal 10 meter afstand is ten opzichte van de naastgelegen woningen. De goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk 2,91m en 7,5m en voldoen dus ruimschoots aan de maximale hoogtes. De nieuwe woning heeft een diepte van 16,2m. Dit is meer dan de 15m die wordt genoemd in de wijzigingsbevoegdheid. Artikel 22.2 van het moederplan Klarenbeek geeft aan dat met maximaal 10% afgeweken kan worden van de in het plan genoemde hoogtes, oppervlaktes en dieptes. Door het toepassen van deze afwijkingsmogelijkheid past ook de diepte van de nieuwe woning binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid. Het deel van de woning aan de achterzijde dat dieper is dan 15m heeft een beperkte hoogte dan de rest van het hoofdgebouw. Dit deel is dus nauwelijks zichtbaar en gezien het omgevingsbeeld is de overschrijding dan ook acceptabel. De molenbiotoop betekent een beperking in de bouwhoogtes van onder andere woningen. Deze aanduiding geldt voor een klein gedeelte van het plangebied. Het bouwplan is getoetst aan de regels die gelden voor de molenbiotoop en er is geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn.

Op 23 september 2012 is er voor de locatie een hogere grenswaarde vastgesteld vanwege het wegverkeerslawaai van de Hoofdweg. Voor de vaststelling van het wijzigingsplan is de vastgestelde hogere grenswaarde en het daaraan ten grondslag liggende akoestische onderzoek voldoende. Wel is het mogelijk dat in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen aanvullingen gevraagd wordt om een actualisatie van het akoestisch onderzoek of aanvulling hierop vanwege gewijzigde omstandigheden.

In Hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan aan de hand van verschillende (milieu)aspecten. Er worden geen belemmeringen gezien ten aanzien van de realisatie van de nieuwe woning. Zowel op het perceel als voor de woning wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Stedenbouw en welstand

Stedenbouwkundig gezien nemen de woning en het bijgebouw een logische plek op het perceel in. Daarbij is de woning met bijgebouw evenwichtig en passend in de omgeving vormgegeven. De strijdigheden ten opzichte van de eisen die in het wijzigingsgebied zijn geformuleerd blijven binnen de 10% van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. Stedenbouwkundig gezien zijn de overschrijdingen, ook gezien het omgevingsbeeld, acceptabel.

Het kleur- en materiaalgebruik van de woning en het bijgebouw zijn gelijk aan elkaar. De totale oppervlakte van het bijgebouw (inclusief overstekken) is circa 96m². De bouwhoogte is 4,7m en de goothoogte lager dan 3m. Gezien de oppervlakte en hoogtematen van het nieuwe bijgebouw en het achtererfgebied van de woning is het mogelijk het bijgebouw vergunningvrij te realiseren.

Samengevat bestaan er op voorhand geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming voor de realisatie van één vrijstaande woning.

Verevening

Bij elk plan waar een nieuwe woning wordt gerealiseerd is sprake van verevening. Dit houdt in dat een deel van de waardevermeerdering van een perceel door de realisatie van een nieuwe woning ingezet moet worden voor sociale woningbouw elders. In dit specifieke geval is betaalbare, sociale woningbouw in verband met de schaal van de locatie niet mogelijk. Daarom wordt de helft van de netto meerwaarde (waardestijging kavel minus bepaalde gemaakte kosten) door de ontwikkelende partij gestort in het gemeentelijk fonds sociale woningbouw. Met initiatiefnemer wordt daarom een anterieure overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0008.png"Afbeelding 3 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal Beleid

De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

De planlocatie ligt in het nationale landschap de Veluwe. De provincie streeft er naar om ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen te behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang te vergroten. Dit wijzigingsplan betreft enkel een wijziging in gebruik van Bedrijf naar Wonen. Ruimtelijk blijft de situatie ongewijzigd en zijn er geen belemmeringen voor voorgenomen ontwikkeling.

Verder bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang (aantal woningen) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

De Omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciale beleid af te dwingen. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Wanneer niet wordt voorzien in toevoeging van functies, zoals in voorliggend plan het geval is, gelden bovengenoemde eisen op voorhand niet als harde kaders. Voor de planlocatie stelt de Omgevingsverordening Gelderland dan ook geen regels. Daarnaast geldt dat bij het omvormen van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming, waarbij de voormalige bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning en indien er geen sprake is van een toename van het aantal woningen, dit niet wordt gezien als een nieuwe woonlocatie op basis waarvan de verordening regels stelt.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van één vrijstaande woning. De Regionale Structuurvisie gaat niet specifieke in op de wijzigingsbevoegdheid. Aangenomen wordt dat deze zodoende niet in strijd is met de uitgangspunten uit de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Onze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is woningbouw op deze locatie voorzien door het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Met dit wijzigingsplan wordt de bestemmingswijziging naar wonen en dus bouw van een vrijstaande woning mogelijk. Gezien de kleinschalige aard en omvang is het plan niet in strijd met de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

3.5.2 Woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025

In de Woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025 wordt het woonbeleid van de gemeente aan de hand van een viertal pijlers gepresenteerd. De pijlers zijn:

  • aantrekkelijke woongemeente;
  • betaalbaarheid en beschikbaarheid;
  • kwaliteit van de woningvoorraad;
  • vergrijzing en wonen met zorg.

Het gemeentelijk beleidsprincipe omtrent woningbouw is dat er geen medewerking (meer) wordt verleend voor particuliere woningbouwplannen. Dit is een ruimtelijke afweging. Bovendien is er beperkte ruimte voor woningbouwaantallen en wordt deze ruimte ingezet voor de juiste woning op de juiste locatie, dus niet enkel vrijstaande woningen. Bovenstaande is ook doorvertaald naar regionale afspraken rondom woningbouw. Het gaat hierbij om zowel kwalitatieve en kwantitatieve afspraken.

Het plan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning middels een wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan Klarenbeek. In het verleden is het in stand houden van deze wijzigingsbevoegdheid zorgvuldig afgewogen.

Gezien aard en omvang én de zorgvuldige afweging om woningbouw op de planlocatie in stand te houden is geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met ons beleid en de Woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025.

3.5.3 Bestemmingsplan Klarenbeek

In het bestemmingsplan Klarenbeek (vastgesteld op 4 maart 2013) is onder artikel 23.2 onder b een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de agrarische bestemming ten behoeve van de vervolgfunctie wonen gewijzigd kan worden in de bestemming wonen. Door deze bestemmingswijziging wordt de bouw van één vrijstaande woning mogelijk. De volgende voorwaarden zijn van toepassing op deze wijzigingsbevoegdheid:

  • het totale aantal woningen ter plaatse mag niet meer bedragen dan 1;
  • de afstand van de woning bedraagt minimaal 10 m tot de bestaande woonbebouwing;
  • het hoofdgebouw wordt gebouwd in het verlengde van de aangegeven voorgevelbouwgrens van de zijdelings gelegen bouwpercelen;
  • de maximale goothoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;
  • de maximale bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt;
  • de diepte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 15 m;
  • het bepaalde in artikel 21 lid 21.1 is van toepassing (beperkingen ten aanzien van de molenbiotoop);
  • wordt voldaan aan de maximaal aanvaardbare geluidsbelasting;
  • wordt voldaan aan de relevante wet- en regelgeving in elk geval op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, archeologie, alsmede flora en fauna.

Zoals uit de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) al naar voren kwam, voldoet het voorliggend plan aan de uitgangspunten om medewerking te verlenen aan de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen naar Wonen en de bouw van één vrijstaande woning mogelijk te maken.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In 2008 is er door Hoogveld Sonderingen (kenmerk HA-05638) een bodemonderzoek op de locatie uitgevoerd. Aanleiding voor het onderzoek was destijds ook de realisatie van een vrijstaande woning. Op basis van dit onderzoek is destijds geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het verkrijgen van een bouwvergunning.

Een bodemonderzoek wordt doorgaans na 5 jaar als verouderd beschouwd. In dit specifieke geval is het bodemonderzoek circa 10 jaar oud. Gezien het ongewijzigde gebruik van het perceel (als weiland) is het niet zinvol geacht om een nieuw bodemonderzoek uit te laten voeren. Het gebruik is sinds vele jaren ongewijzigd. Het bodemaspect vormt dan ook geen belemmering voor de bestemmingswijziging en de realisatie van de vrijstaande woning.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

De (directe) omgeving van het plangebied kenmerkt zich voornamelijk door de aanwezigheid van woonbestemmingen. Op 100 meter afstand richting het oosten is een bedrijfsbestemming aanwezig. Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Voor deze milieucategorie geldt in de basis een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige objecten (zoals woningen). Deze afstand wordt op de planlocatie ruimschoots behaald.

Het nieuwbouwplan zorgt er niet voor dat omliggende bedrijvigheid extra wordt belemmerd in de bedrijfsvoering dan in de bestaande situatie het geval is. Bovendien geldt ook dat omliggende bedrijvigheid geen nadelige invloed heeft op de woonsituatie binnen het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het bouwplan vanuit de milieuzonering niet op belemmeringen stuit.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd in het bebouwingslint ten oosten van de kern Klarenbeek. Het plangebied grenst aan de Hoofdweg. De geluidsbelasting op de gevel is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48dB. In 2012 is om deze reden een procedure doorlopen voor het vaststellen van een hogere grenswaarde.

Het gevelweringsonderzoek uit 2018 is opgenomen in Bijlage 2. Op basis van het gevelrapport is geconcludeerd dat er voldaan wordt aan de maximaal aanvaardbare geluidsbelasting. Het binnenniveau is maximaal 30 dB en voldoet daarmee aan de wettelijke vereiste van 33 dB. Op basis van de eerder doorlopen procedure voor een hogere grenswaarde en het binnenniveau wordt voldaan aan de wettelijke vereisten en vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd mag worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart. Uit de risicokaart is gebleken dat er geen risico's van toepassing zijn op het plangebied. Het aspect externe veiligheid levert daarom geen belemmeringen op voor het nieuwbouwplan.

4.3 Flora En Fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming). De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  1. 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  2. 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  3. 3. vereenvoudiging van de regels.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Met de nieuwe Wet natuurbescherming is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. In de huidige situatie is het een intensief beheerd gazon/grasveld. Het is niet aannemelijk dat er binnen de planlocatie beschermde soorten aanwezig zijn. Om deze reden is voor het nieuwbouwplan geen quickscan flora en fauna uitgevoerd.

4.4 Archeologie

Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen.

Deze zorgplicht voor het archeologische erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Daarnaast heeft er in 2007 een nadere uitwerking plaatsgevonden in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet, waarmee de Monumentenwet 1988 is vervallen. Een deel van deze wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten.

In het geldende bestemmingsplan Klarenbeek kent het plan twee archeologische waardes. Aan de straatzijde kent het perceel een hoge archeologische verwachting. Hier geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een ingreep groter dan 100 m² én dieper dan 30 cm onder maaiveld. Verder naar achteren kent het perceel een middelmatige archeologische verwachting. Op basis van het geldende bestemmingsplan is hier een verkennend archeologisch onderzoek nodig bij een ingreep groter dan 500 m² én dieper dan 30 cm. Op basis van deze informatie zou een inventariserend archeologisch onderzoek mogelijk vereist zijn.

Echter, In 2017 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3107-VS00_0009.png"

Afbeelding 4 - uitsnede archeologische beleidskaart 2017

Uit de beleidskaart blijkt dat de planlocatie twee verschillende archeologische waarden kent. Aan de zijde van de Hoofdweg geldt een hoge archeologische verwachting. Hier geldt een verplichting tot een waardestellend archeologisch vooronderzoek als de ingreep groter is dan 250 m² én dieper dan 30 cm. Daarnaast kent het plangebied een middelmatige archeologische verwachting. Hier geldt een onderzoeksverplichting vanaf 1.000 m² én dieper dan 30 cm. Ten opzichte van de huidige archeologische situatie in het bestemmingsplan Klarenbeek zijn de voorwaarden in de nieuwe archeologische beleidskaart iets versoepeld. De bodemingreep voor de nieuwe woning is kleiner dan 250 m². Daarnaast voldoet de nieuw te bouwen schuur aan de vergunningvrije regels.

Op basis van het moederplan is een waardestellend archeologisch vooronderzoek mogelijk vereist gezien de oppervlakte van de ingreep. De voorwaarden uit de meest recente archeologische beleidskaart zijn in dit specifieke geval gunstiger. Omdat een wijzigingsplan geen onafhankelijke regels kent worden de geldende dubbelbestemmingen uit het moederplan Klarenbeek overgenomen in dit plan. Wel wordt bij de beoordeling van deze en eventuele toekomstige bouwplannen ook gekeken naar de meest recente archeologische beleidskaart en niet enkel naar de geldende dubbelbestemmingen. Vandaar dat er voor dit bouwplan, ondanks de over te nemen dubbelbestemmingen, geen waardestellend archeologisch vooronderzoek is vereist.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De Watertoets is op 8 januari 2019 uitgevoerd (zie Bijlage 3 De Watertoets). In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie en de verevening over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Aan het plangebied is op de verbeelding de bestemming Wonen toegekend aan de bestaande agrarische bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid rust. Op deze gronden mag worden gebouwd conform de bouwregels uit de wijzigingsbevoegdheid en de regels uit het moederplan Klarenbeek. Het maximale aantal wooneenheden is ook in de verbeelding opgenomen. De geldende dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie middelhoog en Waarde - Archeologie hoog worden in het wijzigingsplan overgenomen. De dubbelbestemmingen gelden in de heersende plannen al voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

Het wijzigingsplan kent geen op zichzelf staande regels. De geldende regels uit het bestemmingsplan Klarenbeek zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 4 april 2019 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Bijlagen

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Gevelweringsrapport

Bijlage 3 De Watertoets