KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoog
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Van Niet-publieksgerichte Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Doel
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Supermarkt Plus Imanse
2.2 Kledingwinkel Pijnappel Mode
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beschrijving Nieuwe Situatie
3.2 Stedenbouwkundige Afweging
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Regionaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Milieu
5.3 Ecologie
5.4 Archeologie En Cultuurhistorie
5.5 Verkeer En Parkeren
5.6 Water
5.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Planregels
6.3 Bestemmingen
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Stedenbouwkundige Studie
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Aanvullend Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 7 Watertoets

Hoofdweg 84a en 86, Klarenbeek

Bestemmingsplan - Gemeente Voorst

Vastgesteld op 25-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hoofdweg 84a en 86, Klarenbeek met identificatienummer NL.IMRO.0285.3108-VS00 van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.7 ambulante handel:

de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;

1.8 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.12 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;

1.13 bedrijfswoning:

een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting;

1.14 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veel kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/ bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;

1.15 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening gehouden moet worden;

1.16 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.20 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw, dan wel de bedrijfswoning en functioneel en/of qua bouwmassa ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dan wel de bedrijfswoning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 calamiteit:

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks - al dan niet via een balie - te woord wordt gestaan en geholpen;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidszoneringsplichtige inrichtingen

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.33 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.34 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.35 maaiveld:

het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, gemiddelde maaiveldhoogte;

1.36 maatschappelijke voorzieningen:

doeleinden van onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur, congressen, evenementen, sport en recreatie;

1.37 maatvoeringsvlak:

een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.38 openbaar gebied:

de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;

1.39 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.40 peil:

  1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het aansluitende maaiveld;

1.41 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.42 voorgevel:

de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.43 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;

1.44 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. b. hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. c. watergangen (beken, sprengen, sloten);
  4. d. recreatief medegebruik (wandelen, fietsen en paardrijden), met uitzondering van paardenbakken;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. behoud, herstel en versterking van de landschappelijke waarden,

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. b. op deze gronden mogen andere bouwwerken ten behoeve van terreinafscheidingen en beheer worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag maximaal 1.20 m bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. kantoren;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen;
  5. e. bedrijfswoningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. tuinen, erven en terreinen;
  8. h. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. nutsvoorzieningen.

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. 1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
    2. 2. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 600 m³ bedragen;
    3. 3. het aantal bedrijfswoningen mag maximaal het bestaande aantal bedragen;
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogten maximaal de aangegeven hoogten in meters bedragen;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding' mag uitsluitend worden gebouwd met inachtname van het bepaalde onder 4.3.6.
  2. b. Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m mag bedragen;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1. mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende erfafscheiding' maximaal 2,5 m bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstobjecten mag maximaal 6 m bedragen;
    4. 4. de bouwhoogte van overige, andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen;
    5. 5. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak mag per bouwperceel maximaal 20 m² bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en oeverstroken;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, bruggen en kunstwerken.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen andere bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding en openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Vervangende bouwregel

Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages dan zijn de bestaande afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingen

  1. a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
    1. 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt.
  2. b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Hoofdweg 84a en 86, Klarenbeek.

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst Van Niet-publieksgerichte Bedrijfsmatige Activiteiten

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Namens de eigenaar van supermarkt PLUS Imanse is een verzoek ingediend om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor de winkellocatie aan de Hoofdweg 86 in Klarenbeek. Door het groeiende aantal consumenten is het de wens van de eigenaar om de bestaande supermarkt uit te breiden. Hierbij zal zowel de omvang van de winkelruimte toenemen, als het magazijn. Gelijktijdig wordt verzocht een uitbreiding mogelijk te maken van de naastgelegen winkel van Pijnappel Mode aan de Hoofdweg 84a. In samenhang met de uitbreidingen van de winkels is ook een uitbreiding van parkeergelegenheid nodig.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt centraal in het dorp Klarenbeek. De percelen Hoofdweg 84a en 86 zijn gesitueerd aan de noordzijde van de hoofdontsluitingsweg in het dorp, de Hoofdweg. Het plangebied is gelegen in het westen van de gemeente Voorst en ligt op korte afstand van de gemeentegrens met Apeldoorn. Het ensemble van voorzieningen waar het plangebied onderdeel van uitmaakt vormt het 'dorpshart' van Klarenbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 - Ligging plangebied

Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 7566 m2. In afbeelding 1.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. De verschillende percelen waaruit het plangebied bestaat, staan kadastraal bekend als VOO00, sectie G, perceelnummers 1557, 1981, 1982, 1983, 2243 en 2244.

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Op dit moment is het bestemmingsplan Klarenbeek op het plangebied van toepassing, dat is vastgesteld op 4 maart 2013. De percelen Hoofdweg 84a en 86 hebben daarin de enkelbestemmingen Gemengd - 1 en Agrarisch. Binnen de enkelbestemming Gemengd - 1 is onder andere detailhandel toegestaan. Het plangebied heeft in de huidige situatie twee separate bouwvlakken voor de supermarkt en de kledingwinkel. Het bouwvlak van de supermarkt heeft een oppervlakte van circa 1170 m2. Het bouwvlak van de kledingwinkel heeft een oppervlakte van circa 910 m2. De bouwvlakken zijn beide niet toereikend om de gevraagde uitbreiding van de winkels mogelijk te maken. Ten behoeve van de met de uitbreiding stijgende parkeerbehoefte wordt de parkeerplaats naar het achterliggende weide uitgebreid. Dit deel van de nieuwe parkeerplaats valt binnen de bestemming Agrarisch. Binnen deze bestemming is de uitbreiding met parkeerplaatsen voor de winkels niet mogelijk.

Naast de twee enkelbestemmingen zijn ook de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie hoog en middelhoog opgenomen in het huidige bestemmingsplan. Deze hebben betrekking op de verwachtingswaarde op archeologische vondsten. Bij het plaatsvinden van ruimtelijke ingrepen moet hier rekening mee worden gehouden. Afhankelijk van de grootte van de ruimtelijke ingreep wordt bepaald welke maatregelen moeten worden genomen om beschadiging van eventuele archeologische vondsten te voorkomen en deze te beschermen.

Ten slotte bevindt het plangebied zich in een Vrijwaringszone - Molenbiotoop. Op 130 meter afstand van het plangebied bevindt zich de Klarenbeekse molen. Binnen deze vrijwaringszone liggen er beperkingen op de bouwhoogte van gebouwen om het zicht op de molen te behouden en beperkingen van de luchtstroom te voorkomen.

Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0002.png"Afbeelding 1.2 - Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Hiermee worden de uitbreiding van de supermarkt, kledingwinkel en parkeergelegenheid mogelijk, waarbij een kwalitatief hoogstaande ontwikkeling van het dorpshart Klarenbeek als kernwaarde is nagestreefd.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op het nieuwe plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante beleidskaders. De uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling wordt beschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de planregels is te vinden in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ten slotte de procedure van inspraak en overleg toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

In de huidige situatie zijn er in het plangebied twee bebouwingsvolumes aanwezig, de supermarkt en de kledingwinkel.

2.1 Supermarkt Plus Imanse

De supermarkt en het bijbehorende magazijn bevinden zich op de begane grond. De supermarkt heeft grotendeels één bouwlaag met plat dak. De ingang van de supermarkt vormt hier een uitzondering op en heeft een klein schilddak. Op de eerste verdieping bevindt zich binnen het zuidwestelijke deel van het gebouw een bedrijfswoning. Het zadeldak accentueert het woongebouw.

De huidige situatie is in de afgelopen 85 jaar ontstaan door de uitbreiding en samenvoegen van meerdere gebouwen met de bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning werd in 1936 gebouwd als 'winkelhuis'. De eerste bewoners vestigden op de begane grond een winkel in levensmiddelen. Op de eerste verdieping werd gewoond. In de jaren '50 van de vorige eeuw werden ten noorden en oosten van het winkelhuis twee loodsen gebouwd, die in de tweede helft van vorige eeuw gefaseerd bij het winkelhuis werden betrokken. Na 2000 vonden verschillende aanpassing aan de supermarkt plaats en werd de winkel intern verbouwd. Op de verbeelding van het bestemmingsplan Klarenbeek 2013 is de supermarkt in zijn huidige vorm weergeven. Sindsdien hebben enkele kleine aanpassingen plaatsgevonden aan de supermarkt, waaronder de realisatie van een ophaalpunt en een herinrichting.

Het bij de supermarkt behorende perceel wordt aan de voorzijde via twee in-/uitritten ontsloten. Deze in/uitritten sluiten aan op de parkeerplaatsen van de supermarkt en naastgelegen kledingwinkel. Behalve verharding voor ontsluiting en parkeerplaatsen naast de supermarkt, zijn ook enkele parkeerplaatsen tussen de supermarkt en de Hoofdweg gesitueerd. De parkeerplaatsen naast de supermarkt worden gedeeld met naastgelegen kledingwinkel Pijnappel (Hoofdweg 84a). In totaal zijn er ten behoeve van de supermarkt en naastgelegen kledingwinkel in de huidige situatie 45 parkeerplaatsen aanwezig. Deze parkeerruimte wordt ook gebruikt voor overloop van parkeren van het tegenover gelegen restaurant.

Bevoorrading van de supermarkt vindt plaats via magazijndeuren aan de parkeerzijde van het gebouw (zie afbeelding 2.1).

Achter de supermarkt bevindt zich in het plangebied een open agrarische weide. Deze lager gelegen weide grenst aan de parkeerplaatsen en wordt gedeeltelijk omsloten door groen. De ten noordwesten van het plangebied gelegen bebouwing wordt via een wandelpad tussen het Duizendblad en de parkeerplaatsen ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0003.png"

Afbeelding 2.1 - Aanzichten bestaande bebouwing Supermarkt Imanse en het plangebied vanaf de Hoofdweg (lb), vanuit de lucht (rb), vanaf het Duizendblad (lo) en vanaf de parkeerplaats (ro)

2.2 Kledingwinkel Pijnappel Mode

Kledingwinkel Pijnappel Mode is ten noordoosten van de supermarkt gelegen. Het gebouw bestaat uit twee verschillende delen, namelijk de kledingwinkel en de bedrijfswoning. Het volledige bouwvolume is in de tweede helft van de twintigste eeuw uitgebreid. De bedrijfswoning is gebouwd in 1954, waarna deze in de jaren ´80 meerdere malen is verbouwd. De kledingwinkel is in 1993 gerealiseerd en is middels een tussenlid tegen de bedrijfswoning aangebouwd. Om de realisatie van de winkel mogelijk te maken is het toen geldende bestemmingsplan Klarenbeek 1978 partieel herzien. Na deze herziening kregen de winkel en bedrijfswoning de bestemming ´handel en bedrijf´ met de aanduiding ´modezaak´. In het huidige bestemmingsplan (bestemmingsplan Klarenbeek) hebben de kledingwinkel en de bedrijfswoning de bestemming ´Gemengd -1´. Gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor onder andere detailhandel en maatschappelijke voorzieningen met de daarbij horende bouwwerken en voorzieningen.

De totale bebouwing heeft tegenwoordig een oppervlakte van 582 m2. Het westelijke deel hiervan is in gebruik als winkel, die met een tussenlid is verbonden met de bedrijfswoning. De bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning maken onderdeel uit van het totale volume en bevinden zich achter de woning, grenzend aan de achtertuin. Deze tuin beslaat het oostelijk deel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0004.png"

Afbeelding 2.2 -Aanzichten bestaande bebouwing kledingwinkel Pijnappel en het plangebied vanaf de Hoofdweg (lb), vanuit de lucht (rb), en vanaf de parkeerplaats (o)

Klanten van de kledingwinkel kunnen voor het parkeren gebruik maken van de met Supermarkt Imanse gedeelde parkeerplaats. Ook kan gebruik worden gemaakt van een smalle verharde parkeerstrook met parkeerplaatsen achter de kledingwinkel.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beschrijving Nieuwe Situatie

In het plangebied vinden verschillende ontwikkelingen plaats. Het gaat hierbij om de uitbreiding van de supermarkt en de kledingwinkel. Daarnaast vindt een uitbreiding plaats van het aantal parkeerplaatsen op het achterliggend terrein en een herinrichting van het bestaande parkeerterrein. In de in Bijlage 1 opgenomen Stedenbouwkundige studie voor het winkelgebied zijn de plannen nader uitgewerkt. De uitbreidingsplannen omvatten meerdere concrete aanpassingen aan de supermarkt en het omliggende perceel. De meest ingrijpende aanpassingen zijn; het uitbreiden van de winkel en het magazijn, het vernieuwen van de entree en de winkelgevels, het verplaatsen van de laad- en loslocatie en de uitbreiding van de parkeerplaats op het noordelijke perceel. De plannen voor uitbreiding van de kledingwinkel zijn minder concreet, maar worden in de studie op hoofdlijnen al wel meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0005.png"

Afbeelding 3.1 - Plattegrond en situatieschets in nieuwe situatie

3.1.1 Supermarkt

De supermarkt zal volledig worden vernieuwd en uitgebreid. Zowel aan de noord- als aan de westzijde wordt de supermarkt uitgebreid. In totaal gaat het om een uitbreiding van 441 m2. Het totale oppervlakte van de supermarkt (inclusief bedrijfswoning) zal na de uitbreiding 1496 m2 bedragen. Deze uitbreiding betreft zowel het winkelgedeelte als het magazijn. Naast de uitbreiding worden ook de gevelmuren vernieuwd. De nieuwe gevelmuren worden gekenmerkt door een donkere kleurstelling met luifel waarbij een nieuw overstek doet refereren aan de uitstraling van het industriële en ambachtelijke erfgoed in Klarenbeek. Ook zal de hoofdingang van de supermarkt verplaatst worden naar de parkeerzijde. Voor deze ingang wordt aan weerskanten een haag aangeplant, waardoor een duidelijke ingang ontstaat. Fietsers wordt hier ook ruimte geboden om hun fietsen te parkeren. Parallel aan de gevelmuur aan de parkeerzijde wordt ruimte geboden om overdekt winkelwagens te parkeren. Dit alles wordt aangelicht door verlichting die in de gevelmuur wordt aangebracht

Naast de vernieuwde gevelmuren zal de supermarkt ook landschappelijk worden ingepast door de noordelijke en westelijke zijgevel door middel van een haag en leibeuken in te passen. Zo wordt vanaf de straat (Duizendblad) het directe zicht op een langgerekte gesloten gevel ontnomen.

Met de uitbreiding van de supermarkt wordt ook de laad- en losplaats voor vrachtverkeer verplaatst. In de huidige situatie vindt bevoorrading van de supermarkt plaats via de parkeerplaats aan de oostzijde. Na uitbreiding zal deze laad- en losplaats worden verplaatst naar de straatkant (Hoofdweg). Het laden en lossen verplaatst dus naar de voorzijde waardoor vrachtwagens niet meer het parkeerterrein op hoeven voor bevoorrading.

Met het verplaatsen van de laad- en losplaats naar de voorzijde van de supermarkt zullen vrachtwagens dichter bij naastgelegen woonbestemming laden en lossen. Om te voorkomen dat de geluidsbelasting te hoog wordt op de woonbestemming wordt een groene geluidswand aangebracht. Hiermee wordt tevens het zicht op het laden en lossen ontnomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0006.png"

Afbeelding 3.2 - Impressie aanzichten supermarkt

3.1.2 Kledingzaak

Om de uitbreiding van de kledingzaak te faciliteren wordt het bouwvlak aangepast. De kledingwinkel zal aan de achterzijde van het pand uitbreiden met een oppervlakte van ongeveer 203 m2. Het totaaloppervlakte van de winkel komt na deze uitbreiding op 785 m2. Het huidige bouwvlak biedt aan de achterzijde ongeveer 175 m2 aan ruimte voor uitbreiding. In zijn huidige contour is het bouwvlak niet toereikend om deze uitbreiding te faciliteren. Het bouwvlak wordt hier met circa 70 m2 verruimd.

In de toekomstige situatie wordt de parkeerplaats (net als aan de zijde van de supermarkt) ook verlicht vanaf de westelijke zijgevel van de kledingzaak. De uitbreidingsplannen zijn nog niet concreet en vinden niet op korte termijn plaats. Niettemin wordt de ontwikkeling alvast in samenhang met uitbreiding van de supermarkt mogelijk gemaakt vanwege de ruimtelijke samenhang van de locaties. Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden is bovendien sprake van een beperkte uitbreiding. Uitwerking van het plan vindt op termijn plaats binnen de kaders van de welstandsnota, aansluitend op het bestaande gebouw.

3.1.3 Parkeerplaatsen

Met het uitbreiden van de supermarkt en de kledingwinkel groeit ook de parkeernorm mee (zoals later zal worden toegelicht in Verkeer en parkeren). Het aantal parkeerplaatsen behorende bij de supermarkt en de kledingwinkel zal na uitbreiding daarom toenemen. Het totaal aantal parkeerplaatsen zal toenemen tot 65. 41 van deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd op een nieuw aan te leggen parkeerplaats op achtergelegen perceel. Dit nieuwe parkeerterrein wordt groen ingepast door de afkadering door hagen (liguster en gemengde scheering). Op het nieuwe parkeerterrein worden enkele bomen aangeplant (zwarte els en zomereik). Aan de linkerzijde van de nieuwe parkeerplaats wordt de watergang gehandhaafd voor de afwatering van het perceel. Ten oosten van de nieuwe parkeerplaats verandert de huidige situatie niet en blijft sprake van agrarische grond. Het parkeerterrein wordt zodanig aanlegd dat dit niet ten koste gaat van de (wortels van de) bestaande bomenrij aan de noordzijde van het plangebied.

Naast de aanleg van een nieuwe parkeerplaats worden ook de huidige parkeerplaats en de entree aangepast. De huidige parkeerplaats biedt plaats aan 24 personenauto´s. Voor de nieuwe hoofdingang kunnen geen personenauto´s worden geparkeerd. Hier wordt fietsers de mogelijkheid geboden hun fiets te parkeren. Daarnaast wordt de ontsluiting van de parkeerplaats aangepast. Waar in de oude situatie sprake was van een separate ingang en uitgang, zal in de nieuwe situatie sprake zijn van één ontsluiting die aan weerszijden wordt geaccentueerd door twee bomen. De huidige parkeerplaatsen worden opnieuw ingedeeld en een bestaande boom blijft behouden. De parkeerplaatsen tussen de supermarkt en de kledingwinkel in zal verder doorlopen naar achteren waardoor auto's de parkeerplaatsen achter op het perceel kunnen bereiken.

De verschillende landschappelijke inpassingen ten behoeve van de parkeerplaats zorgen voor een aantrekkelijke groene uitstraling. Hiernaast is op de parkeerplaats ook aandacht voor waterinfiltratie. Dit wordt onder andere gedaan door verharding aan te brengen in de vorm van waterdoorlatende stenen met brede voegen. Zo zorgt het gebruik van grasbetontegels voor een groene uitstraling waarbij ook aandacht is voor de waterinfiltratie. De beperkende invloed van verharding op water infiltratie wordt zo beperkt.

3.1.4 Landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0007.png"

Afbeelding 3.3 - Weergave landschappelijke inpassing in het plangebied

In afbeelding 3.3 zijn de verschillende landschappelijke inpassingen ten behoeve van het plan weergeven. In voorgaande paragrafen 3.1.1 en 3.1.3 zijn de landschappelijke inpassingen in het plangebied al uitgebreid benoemd. Zo wordt de supermarkt landschappelijk ingepast door leibomen, ligusterhagen en een begroeide geluidswand. De watergang in het noordwesten van het plangebied blijft gehandhaafd. Op en rondom de parkeerplaatsen wordt groen aangebracht in vorm van eiken, elzen en hagen, bestaande uit inheemse soorten. Landschappelijk gaan de bestaande winkelpercelen erop vooruit door deze te vergroenen. De uitbreiding van het parkeerterrein wordt op goede wijze landschappelijk ingepast.

3.2 Stedenbouwkundige Afweging

Dorp Klarenbeek ontwikkelt zich grotendeels als een lintdorp langs de Hoofdweg. Er is geen stedenbouwkundig dorpshart, maar door de aanwezigheid van winkels en nabije horeca heeft het plangebied wel die functie. Het karakter is uitgesproken dorps, wat wordt aangemerkt als een grote kwaliteit. Er zijn maar enkele grotere gebouwen, waarvan de bestaande supermarkt er één is.

De bestaande supermarkt wordt uitgebreid en moet zich, ondanks het forse volume, voegen in het kenmerkende kleinschalige dorpse karakter. De stedenbouwkundige verdichting is voor deze functie op deze plek in het dorp goed te rechtvaardigen, maar als de bebouwing te dominant zou worden kan het dorpse karakter teveel verstoord worden.

Met dit ontwerp wordt de toegang tot het terrein aanzienlijk verbeterd en aangevuld met groen. Het parkeren wordt uitgebreid, beter georganiseerd en ingepast. De bebouwing wordt alleen op de begane grond uitgebreid en er ligt een evenwichtig ontwerp in metselwerk met een gedekte kleur. De gesloten metselwerk muur aan de westzijde krijgt rollagen en robuust groen. Ondanks dat het gebouw groter wordt en ook het parkeren wordt uitgebreid, zorgt dit plan een verbetering van de voorzieningen en een goed en passend beeld.

De bestaande kledingwinkel wordt in de lengterichting uitgebreid op een plek waar dat nu ook al (deels) kan plaatsvinden. Te zijner tijd worden plannen hiervoor binnen de kaders van de Welstandsnota vormgegeven. Stedenbouwkundig gezien heeft deze uitbreiding (nagenoeg) geen ruimtelijke impact op de omgeving ten opzichte van de bestaande bouwmogelijkheden. Ruimtelijk bestaan hiertegen dan ook geen bezwaren.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente). Andere beleidsthema's, zoals milieu, archeologie en wateraspecten, worden hier niet beschreven. Deze beleidsthema's worden toegelicht in hoofdstuk 5.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het Rijk richt zich primair op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn daarbij onderwerpen. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Onderliggend plan raakt deze nationale belangen niet.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

4.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden, die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0008.png"

Afbeelding 4.1 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De ladder voor duurzame verstedelijking voor detailhandel vraagt van gemeenten bij nieuwe winkelontwikkelingen eerst te beoordelen of er een actuele (regionale) vraag is naar de ontwikkeling en of er mogelijkheden zijn voor herstructurering binnen of aan de rand van bestaand stedelijk gebied, voordat een nieuwe perifere locatie wordt overwogen. Onderhavig plan voorziet in een toekomstige winkeluitbreiding waarmee kan worden voldaan aan toekomstige groei van bezoekersaantallen. Het winkelgebied in Klarenbeek groeit zo mee met het dorp Klarenbeek. Daarnaast betreft het een uitbreiding van een reeds bestaande winkellocatie in de dorpskern, waarbij geen nieuwe perifere locatie hoeft te worden overwogen.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt volgens artikel 1.1.1. lid 1 onder i Bro verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling in een vergelijkbare situatie geoordeeld dat een uitbreiding van circa 400 m2 ten behoeve van een te verplaatsen supermarkt niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt hoefde te worden (ABRvS, 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4409). Ten aanzien van voorliggende ontwikkeling, waarbij sprake is van planologische uitbreiding van circa 441 m2 aan winkelruimte voor de supermarkt en (planologisch) 70 m2 uitbreiding voor de kleidingwinkel, kan dan ook gesteld worden dat de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

4.2.3 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio´s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Onderhavig plan draagt bij aan de duurzame economisch ontwikkeling van het dorp Klarenbeek. Door het vergroten van de supermarkt wordt meegegaan en ingespeeld op de groeiende vraag onder consumenten. Dit geldt eveneens voor het vergroten van het bouwvlak behorende bij de kledingwinkel. Hiermee wordt ingespeeld op eventuele toekomstige uitbreiding. De voorzieningen hebben zo de mogelijkheid mee te groeien met het dorp Klarenbeek. Het versterkt daarmee het voorzieningencluster in het dorpshart. Het plan is daarmee in lijn met de langetermijnvisie van de Nationale Omgevingsvisie.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0009.png"

Afbeelding 4.2 - Overzicht Omgevingsvisie Gelderland

De provincie Gelderland gaat hierbij uit van het toevoegen van waarde in en aan de provincie door vanuit een brede blik te focussen. Vertrekkend vanuit de unieke kwaliteiten van de Gelderse streken en steeds weer verschillende belangen en bovenregionale mogelijkheden afwegen. De focus ligt op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:

  • Energietransitie
  • Klimaatadaptatie
  • Circulaire economie
  • Biodiversiteit
  • Bereikbaarheid
  • Economisch vestigingsklimaat
  • Woon- en leefklimaat

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland en heeft vooral betrekking op de onderwerpen 'bereikbaarheid' en het 'woon- en leefklimaat'. Het uitbreiden en toekomstbestendig maken van het voorzieningenniveau in de kern Klarenbeek draagt bij aan het vergroten van een aantrekkelijk woonklimaat. Daarnaast draagt het plan bij aan het behoud van bereikbare voorzieningen voor inwoners in de kleinere woonkernen in de gemeente.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de Omgevingsvisie zijn vastgelegd. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Inmiddels hebben meerdere actualisaties van de Omgevingsverordening plaatsgevonden. Recent is het Actualisatieplan 7 door Provinciale Staten vastgesteld. Regels ten aanzien van detailhandel hebben daarin alleen betrekking op de vestiging van nieuwe supermarkten. De verordening gaat niet in op (relatief) kleinschalige uitbreidingen van bestaande winkels. Hierover is in het verleden geoordeeld dat specifieke regels hiervoor overbodig zijn als gevolg van toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op dit aspect is in paragraaf 4.2 nader ingegaan. Wat betreft de detailhandelsuitbreiding heeft de Omgevingsverordening dan ook geen consequenties voor de planvorming.

De verordening kent daarnaast verschillende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.

De locatie is aangeduid als 'intrekgebied'. Gebieden met deze aanduiding mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Daarnaast gelden er beperkingen voor vestiging van glastuinbouwbedrijven. Van dergelijke ontwikkelingen is met het plan geen sprake.

Daarnaast bevindt het plangebied zich in het gebied wat door de omgevingsverordening wordt aangeduid als 'molenbiotoop'. De Klarenbeekse Molen is door de Provincie Gelderland aangemerkt als onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit. Daarom streeft de Provincie naar het behoud en bescherming van de molenbiotoop. De nieuwe ontwikkelingen houden hier rekening mee en tasten deze identiteit niet aan. Bescherming van de molenbiotoop wordt opgenomen in de regels van het bestemmingsplan, zoals die ook in de huidige situatie gelden.

Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.

De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.

Gelet op de aard en omvang van het plan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is. Wel past het herontwikkelen van een locatie en het in stand houden van de voorzieningenstructuur in dorpen en kleine kernen binnen de uitgangspunten van de regionale visie.

4.5 Gemeentelijk Beleid

4.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst wordt aangekaart dat het voorzieningenniveau in de kleinere kernen onder druk staat. Juist in de kleine kernen is het behoud van dit type voorzieningen van wezenlijk belang voor de leefbaarheid. Met de uitbreiding van de supermarkt wordt het voorzieningenniveau in de kern Klarenbeek toekomstbestendig gemaakt. Dit geldt eveneens voor het faciliteren van de uitbreiding van de kledingzaak waarbij het bouwvlak aan wordt gepast. Daarnaast houdt bereikbaarheid van voorzieningen in de kleinere kernen aantrekkelijk en leefbaar. Het 'dorpshart' Klarenbeek, met haar verschillende voorzieningen, blijft zo dienen als ontmoetingsplek voor de bewoners van het dorp. Onderhevig plan is dan ook in lijn met de verschillende kernpunten in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst, waaronder leefbaarheid in de kleinere kernen.

4.5.2 Dorpsvisie 'Klarenbeek, een dorp met een hart'

In de Dorpsvisie Klarenbeek uit 2003 wordt de locatie gezien als toekomstig 'dorpshart'. Gedachte was hier te komen tot een gebied met meerdere centrumfuncties, aansluitend op de parkeerplaats tussen PLUS Imanse en Pijnappel Mode. In de praktijk blijkt er onvoldoende animo onder winkeliers om daadwerkelijk tot dit dorpshart (met nieuwe/extra winkels) te komen. Wel willen de bestaande winkels conform voorliggend plan uitbreiden en is sprake van een clustering van functies, met aan de overkant van de weg ook nog Restaurant Pijnappel. Het is een impuls voor de winkels en de locatie (en daarmee voor Klarenbeek) om op deze (andere) wijze alsnog een toekomstbestendige invulling te geven aan een dorpshart in afgeslankte vorm.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden dat het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren, water en de economische uitvoerbaarheid.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening te worden onderzocht of de aanwezige bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Econsultancy heeft met oog op de voorgenomen ontwikkeling een verkennend Bodemonderzoekuitgevoerd. Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie op basis van de NEN 5740 norm.

Bij aanvang van het onderzoek is uitgegaan van een gemiddelde bodembelasting welke overeenkomt met de regionale en landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater.

Zintuiglijk zijn in het onderzochte plangebied geen verontreinigingen waargenomen. Deze zijn in de bovengrond ook niet geconstateerd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Daarnaast zijn op het maaiveld en in de bodem geen asbestverontreinigingen aangetroffen. In de zintuiglijk verontreinigde lagen gaat het enkel om baksteen en beton. Een vervolgonderzoek naar asbest is dan ook niet noodzakelijk.

In de ondergrond is een wel een lichte PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen) en zinkverontreiniging aangetroffen. Hierdoor gaat de vooraf gestelde hypothese (onverdachte locatie) niet op. Echter, door de geringe omvang van de verontreinigingen, is een vervolgonderzoek niet nodig. De lichte verontreiniging vormt geen belemmering voor de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Daarmee zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor onderliggend plan.

5.2.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Voor een supermarkt en kledingwinkel geldt op basis van de VNG-richtlijn een minimaal in acht te nemen richtafstand van 10 meter tussen plangebied en woningen in de omgeving, uitgaande van een omgevingstype 'rustige woonwijk'. Deze richtafstand is ingegeven door de aspecten geluid en gevaar. De planlocatie bevindt zich echter in een gematigd gemengde omgeving, waarbij de eerste bouwlijn wordt aangemerkt als gemengd gebied. De VNG-richtlijn gaat in dit geval uit van een afstand van 0 meter. Voor een parkeerterrein bedraagt dit 10 meter. Het is echter niet zondermeer te zeggen dat hiermee voldaan wordt; nader onderzoek is in dit geval noodzakelijk geacht om gevolgen van de nieuwe ontwikkeling op de omgeving in beeld te brengen. Om die reden is door Econsultancy akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van de inrichting op omliggende woningen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Op basis van het onderzoek blijkt dat met het treffen van drie maatregelen zowel voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het maximale geluidniveau en de indirecte hinder wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Tegen de realisatie van het plan bestaan om die reden geen akoestische bezwaren uit oogpunt van milieuzonering. De betreffende maatregelen houden in dat ter plekke van het laden- en lossen aan de voorzijde van de supermarkt een geluidscherm wordt gerealiseerd tussen de locatie en de naastgelegen woning. Daarnaast parkeert personeel in de nachtperiode (vóór 7.00 uur) niet op het parkeerterrein op de (nu nog) agrarische grond, ter voorkoming van mogelijke overschrijding van de maximale geluidniveaus als gevolg van dichtslaande autoportieren. Beide maatregelen worden als voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Ook rondom tijdstippen en type voertuig (de input voor de uitgevoerde berekeningen) voor laden/lossen worden in de regels enkele kaders opgenomen. Dit om te borgen dat (toekomstige) hinder voor omwonenden wordt voorkomen. Concreet houdt dit in dat vrachtwagens alleen in de dagperiode laden en lossen en dat dit eenmaal per dag in de nachtperiode kan plaatsvinden, echter in dat geval wel met een piekgecertificeerde vrachtwagen.

5.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Met het nieuwe bestemmingsplan worden geen (nieuwe) geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Bij beide winkels is een bedrijfswoning aanwezig. De bestaande situatie voor deze woningen verandert met het plan niet en hooguit wordt (geluid)hinder ervaren van de eigen bedrijfsactiviteiten. Dit valt buiten de kaders van het bedoelde onderzoek. Vanuit de Wet geluidhinder bestaan dan ook geen beperkingen voor de ontwikkeling.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

5.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Voor een inventarisatie van risicobronnen is de risicokaart (www.risicokaart.nl) en de Beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Voorst geraadpleegd. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen bronnen aanwezig zijn die een risico kunnen vormen voor de ontwikkeling. Uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid, vastgesteld in 2010 en geactualiseerd in 2015, valt op te maken dat de belangrijkste wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, de Rijksweg A1 en de provinciale wegen zijn. De provinciale wegen hebben echter geen PR 10-6 risicocontour. Daarnaast is het groepsrisico vanwege het transport over deze wegen verwaarloosbaar. Andersom worden de winkels (ook) niet als risicobron gezien en heeft de ontwikkeling uit oogpunt van externe veiligheid geen effect op de omgeving. Gelet op voorgaande levert het aspect externe veiligheid dan ook geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0010.png"

Afbeelding 5.1 - Uitsnede risicokaart.nl

5.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;

2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;

3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

In het kader van de bestemmingsplanprocedure en in verband met de beoogde uitbreiding is door Econsultancy een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in het plangebied aan de Hoofdweg 84a/86 te Klarenbeek (Bijlage 4).

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming heeft betrekking op Natura 2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland. Hieronder wordt op de relatie tussen de ontwikkeling en deze gebieden ingegaan.

Natura 2000

Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en ligt op 3,2 kilometer afstand. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de nieuwbouw en aanleg van extra parkeerterrein op voorhand niet uit te sluiten, maar worden minimaal geacht. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Dit is tevens gebaseerd op conclusies van omvangrijkere projecten in de nabijheid van onderhavig plan, waarbij geen overschrijding voor stikstof is aangetoond.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0011.png"

Afbeelding 5.2 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden. Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO

Zoals zichtbaar is in afbeelding 5.2 ligt de planlocatie buiten het GNN en GO gebied. De kortste afstand bedraagt circa 350 meter. De kernkwaliteiten zijn niet van toepassing op dit gebied en hebben alleen betrekking op de aangewezen gebieden zelf. Aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van GNN of GO is dan ook niet aan de orde.

Soortenbescherming

De uitgevoerde quickscan geeft een inschatting of er in het plangebied plant- en diersoorten te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben.

Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien eventueel te verwijderen groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. De habitat in het plangebied leent zich voor inheemse broedvogels en er zijn dan ook enkele nesten aangetroffen. Conform de Wet natuurbescherming mogen de aanwezige nesten buiten het broedseizoen worden verwijderd. Doordat geen vaste broedperiode geldt voor het broedseizoen is de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen bepalend.

Doordat de bebouwing in het plangebied zich leent voor de aanwezigheid van vleermuizen, kan niet worden uitgesloten dat deze hier aanwezig zijn. Er is dan ook een aanvullend onderzoek nodig om de daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen. Het gaat hier specifiek om de inheemse dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Voor beide soorten geldt dat -indien ze aanwezig zijn- een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming normaal gesproken verkregen kan worden bij toepassing van de juiste mitigerende maatregelen. Om die reden is in het kader van de bestemmingsplanprocedure het vervolgonderzoek niet afgewacht, maar is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat niet eerder gesloopt en/of gebouwd wordt dan dat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen vleermuizen aanwezig zijn. Mochten er wél vleermuizen aanwezig zijn, dan geldt dat eerst een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming wordt verleend alvorens de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Ten slotte stelt het onderzoek dat in het kader van de zorgplicht voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. De invloed van onderhavig plan op deze dieren wordt klein geacht omdat de habitat in het plangebied zich minimaal tot niet voor deze zoogdieren en amfibieën leent.

5.4 Archeologie En Cultuurhistorie

5.4.1 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Onderzoek

Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. Een uitsnede van deze beleidskaart is opgenomen in afbeelding 5.3. Het plangebied ligt in een gebied met een middelmatige (grasland) tot hoge archeologische verwachting (bestaande percelen waarop de winkels gevestigd zijn). Bij de hoge verwachtingswaarde geldt een verplichting tot inventariserend archeologisch onderzoek indien een ingreep plaatsvindt die groter is dan 250 m2 én indien de diepte van de ingreep verder reikt dan 30 cm onder maaiveld. Van een dergelijke ingreep is in dit geval sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0012.png"

Afbeelding 5.3 - Uitsnede archeologische beleidskaart

Econsultancy heeft een archeologisch bureauonderzoek, een verkennend booronderzoek (onderzoeksmelding 4923029100 d.d. 10 februari 2021; 4923037100 d.d. 10 februari 2021) en een aanvullend karterend booronderzoek uitgevoerd (onderzoeksmelding 4941392100 d.d. 10 februari 2021). De rapporten zijn opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting (Archeologisch onderzoek & Aanvullendarcheologisch booronderzoek).

Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek

Doordat recentelijk geen bodemverstoren ingrepen hebben plaatsgevonden in het plangebied, concludeert het onderzoek dat het gehele plangebied, vanwege de intacte oorspronkelijke bodemopbouw, een middelhoge verwachting behoudt.

Aan hand van het verkennend bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat archeologische resten kunnen zijn opgenomen in het plaggendek. Ook kunnen deze resten in de minerale bovenlaag worden aangetroffen. Deze potentiële vondst laag bevindt zich pas vanaf een diepte van minimaal 50 cm onder het maaivlak (-mv) en gemiddeld tussen circa 70 en 110 cm -mv.

Bij de geplande uitbreiding van de supermarkt zal de grond tot 50 cm -mv (de potentiële vondstlaag) worden geroerd (aanleg infrastructuur, fundering, bouwput etc.). Hierbij wordt afgegraven tot de top van het gele zand waarbij het archeologisch potentiële vondst- en sporenniveau kan worden verstoord. Het onderzoek adviseert dan ook een aanvullend archeologisch karterend booronderzoek uit te voeren op locatie van de geplande uitbreidingen.

Voor de aanleg van de nieuwe parkeerplaatsen zullen geen potentieel bodemverstorende ingrepen plaatsvinden. Bij het aanleggen van de parkeerplaats zal de huidige intacte bodemopbouw onverstoord blijven. Bij de aanleg van het parkeerterrein zal wel tot 80 cm ophoging noodzakelijk zijn, maar de bodem met middelhoge verwachtingswaarde blijft onverstoord. Er hoeft op deze locatie dan ook geen vervolgonderzoek uit worden gevoerd.

Aanvullend karterend booronderzoek

In aanvulling op het archeologisch bureauonderzoek en het verkennende booronderzoek heeft een aanvullend karterend booronderzoek plaatsgevonden op locatie van de geplande uitbreidingen. Omdat in onderhavig plan het overige deel van het plangebied ongeroerd blijft, maakt dit geen deel uit van het onderzoeksgebied voor het aanvullend karterend booronderzoek.

Het karterend booronderzoek heeft als doel om steekproefgewijs te toetsen of er archeologische vondsten en/of sporen en/of lagen aanwezig zijn. Op basis van de steekproeven wordt bepaald wat de gevolgen zijn van het onderhavig plan op de vindplaats(en). Door middel van 9 boringen tot 120 cm -mv in het onderzoeksgebied is steekproefgewijs getoetst of er archeologische vondsten en/of sporen en/of lagen aanwezig zijn. In afbeelding 5.4 is het onderzoeksgebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0013.png"

Afbeelding 5.4 - Weergave onderzoeksgebied met steekproeven aanvullend karterend onderzoek

Omdat na analyse van de steekproeven is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vondsten kan de archeologische verwachtingswaarde voor het onderzoeksgebied worden bijgesteld naar een lage verwachting en voor het bestemmingsplan worden vrijgegeven. Voor de overige gronden wordt voorgesteld een middelhoge verwachting (in het bestemmingsplan) op te nemen. Mochten er ondanks de uitgevoerde onderzoeken tijdens de werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient de uitvoerende partij hier melding van te maken conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

5.4.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden.

De Hoofdweg vormt de ruimtelijke ruggengraat waarnaar het Klarenbeek is gevormd. Het bebouwingslint langs de Hoofdweg is redelijk jong en is in de laatste helft van de twintigste eeuw gegroeid ter plaatse van het plangebied. In Klarenbeek zijn enkele karakteristieke en monumentale panden aanwezig welke van cultuurhistorisch belang zijn. Onder andere de voormalige Maalderij aan de Hoofdweg is zo'n beeldbepalend bouwwerk van cultuurhistorisch belang voor het dorp. Onder andere in het vernieuwen van de voorgevel van de supermarkt wordt er in bouwstijl aangesloten op dit cultureel erfgoed, waarmee meer eenheid ontstaat met de cultuurhistorie van het dorp. Bij het ontwerp van de supermarkt is daarmee zorgvuldig aandacht besteed aan passendheid binnen de sfeer en karakteristiek van het dorpslint.

5.5 Verkeer En Parkeren

Het plan omvat de uitbreiding van de bestaande supermarkt en de uitbreiding van de naastgelegen kledingzaak. Op het moment dat sprake is van een ruimtelijke uitbreiding, wordt op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (317) de parkeernorm berekend voor de uitbreiding van de functies. Immers: met het groeien van de supermarkt en groeiende bezoekersaantallen groeit de parkeernorm ook. Voor het bepalen van de parkeernorm wordt uitgegaan van de functies 'full-service supermarkt' en 'buurt- en dorpscentrum'. De functie 'buurt- en dorpscentrum' omvat alle detailhandel gerelateerde functies op buurt- en dorpsniveau en kan ook worden toegepast voor de hier aanwezige gemengde bestemming. De locatie ligt in het centrum van de bebouwde kom van Klarenbeek, waardoor is uitgegaan van de volgende parameters:

  • Weinig stedelijk gebied;
  • Categorie centrum;

Dezelfde parameters zijn ook toegepast bij de parkeerberekening voor de supermarkt in het dorp Voorst. Omdat de situatie tussen beide supermarkten vergelijkbaar is en omdat het parkeerterrein bij de supermarkt in Voorst in de praktijk voldoende capaciteit biedt, is het aannemelijk dat dezelfde parameters voor de berekening van de parkeernorm ook voor de supermarkt in Klarenbeek volstaan.

Parkeren huidige situatie

In de huidige situatie zijn er 45 parkeerplaatsen beschikbaar op eigen terrein (parkeren supermarkt én parkeren kledingzaak).

Parkeernormen uitbreiding functie supermarkt

Voor de functie 'full-service supermarkt' geldt een parkeerkencijfer van 2,5 – 5,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Er is sprake van een uitbreiding van 441 m2 bvo. De extra parkeerbehoefte bedraagt gemiddeld 17 parkeerplaatsen als gevolg van de uitbreiding van de supermarkt. Aanvankelijk vindt alleen de uitbreiding van de supermarkt plaats en pas in latere fase die van de kledingwinkel. Na de eerste fase en aanleg van het parkeerterrein is een totaal van 78 parkeerplaatsen aanwezig. Er zijn gemiddeld 45 (huidige aantal) + 17 (als gevolg van uitbreiding) = 62 parkeerplaatsen nodig. Na uitbreiding van (alleen) de supermarkt wordt dus ruimschoots voorzien in de benodigde parkeergelegenheid.

Parkeernorm uitbreiding functie supermarkt én kledingzaak

Voor de functie 'buurt- en dorpscentrum' geldt een parkeernorm van 2,3 – 4,3 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Er is sprake van een uitbreiding van 203 m2 bvo. De extra parkeerbehoefte bedraagt gemiddeld 7 parkeerplaatsen als gevolg van de uitbreiding van de kledingzaak. Als gevolg van deze uitbreiding komen echter ook 9 parkeerplaatsen te vervallen. Het definitieve plan voorziet in totaal in 65 parkeerplaatsen. Er zijn gemiddeld in totaal 69 parkeerplaatsen nodig (45 + (17+7=) 24). Binnen de bandbreedte van het CROW ligt deze behoefte tussen de 61 en 77 parkeerplaatsen. Met een totaal van 65 parkeerplaatsen wordt voldoende inspanning geleverd om de verwachte parkeerbehoefte op het parkeerterrein op te vangen. Dit sluit ook aan op de bestaande ervaringen bij de twee winkels. Het totaal van 65 plaatsen moet dan ook minimaal aanwezig zijn en blijven als in de toekomstige situatie allebei de winkels zijn uitgebreid. In de regels van het bestemmingsplan wordt dit als voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Wijziging terreinindeling

De herindeling van de verkeersruimte is positief. Er is meer ruimte en aandacht voor het langzaam verkeer: een looppad voor voetgangers, een ruime(re) entree, fietsparkeerplaatsen, geen haaksparkeervakken meer aan de Hoofdweg (uitkomend op het fietspad) en het laden en lossen is verplaatst naar de voorzijde. Door voor de nieuwe hoofdingang aan de oostzijde geen parkeerplaatsen te ontwikkelen wordt de situatie verkeerstechnisch ook verbeterd. Winkelend publiek kan zo de winkel verlaten zonder tussen de geparkeerde auto's door te moeten of direct de Hoofdweg of het fietspad op te lopen. Doordat aanrijden voor het laden en lossen direct vanaf de Hoofdweg kan plaatsvinden wordt het heen en weer rijden van de vrachtwagens op het parkeerterrein voorkomen. Aan deze zuidzijde komt daarnaast geen winkelend publiek om de veiligheidssituatie te verbeteren. De vrachtwagens verlaten het perceel immers ook aan deze kant zonder de parkeerplaats op te rijden (zie afbeelding 5.5). Per dag worden circa 4 vrachtwagenbewegingen naar het perceel verwacht. Dit aantal is vergelijkbaar met het aantal bewegingen in de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.3108-VS00_0014.png"

Afbeelding 5.5 - Rijcurves vrachtwagens nieuwe situatie

5.6 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 1 april 2021 uitgevoerd (Bijlage 7). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivering is dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Het waterschap geeft wel enkele algemene aandachtspunten voor de beoogde ontwikkeling. Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Daarnaast adviseert het waterschap om grondwateroverlast te voorkomen door boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te ontwerpen. Ten slotte benadrukt het waterschap de verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen door middel van hun beslisboom (toegepaste (bouw)materialen).

5.7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan) niet noodzakelijk is.

Voor de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. De kosten voor het mogelijk maken van de ontwikkeling, evenals eventuele planschadekosten, zijn hiermee anderszins verzekerd. Het plan wordt daarmee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor, waarbij de bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan als uitgangspunt zijn genomen:

  • Agrarisch;
  • Gemengd -1;
  • Water.

Het komt regelmatig voor dat een tweede functie op een perceel aanwezig is, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:

  • Waarde - Archeologie middelhoog.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdige gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

6.2.4 Overige regels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch

De agarische bestemming in het plangebied halveert in oppervlakte en beslaat nu het noordoostelijke deel van het plangebied. Het gaat in het plan om niet te bebouwen agrarische gronden voor (al dan niet hobbymatig) agrarisch gebruik.

6.3.2 Gemengd - 1

De bestemming Gemengd - 1 wordt gebruikt voor het gedeelte van het perceel waar de supermarkt en kledingwinkel staan. Door de uitbreiding van de supermarkt en de parkeerplaatsen breidt de bestemming Gemengd -1 uit. Onder Gemengd - 1 worden de supermarkt, de kledingwinkel en de parkeerplaatsen verstaan, inclusief het bijbehorende buitenterrein met ondergeschikte voorzieningen als groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangewezen bouwvlakken. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Het bouwvlak is afgestemd op de contour van de te realiseren supermarkt en de beoogde uitbreiding van de supermarkt, waarbij de bestaande rechten worden gerespecteerd. In het bouwvlak zijn bepalingen opgenomen voor de toegestane goot- en bouwhoogte. Ter plaatse van de bedrijfswoning op de verdieping en de entree gelden afwijkende maatvoeringen ten opzichte van het overige gedeelte van de supermarkt. Aan de voorzijde van het pand is een dakoverstek voorzien dat constructief onderdeel uitmaakt van het gebouw, om welke reden het binnen het bouwvlak ligt.

Binnen de bestemming zijn verschillende voorwaardelijke verplichtingen opgenomen om de uitvoerbaarheid van het plan te waarborgen en daarmee het voorkomen van eventuele hinder voor de omgeving. Ook het in de Stedenbouwkundige studie opgenomen beplantingsplan, om te komen tot een goede landschappelijke inpassing van de plannen, is op die wijze geborgd. Daarnaast is een bepaling opgenomen om het nadere onderzoek naar vleermuizen te borgen voorafgaand aan sloop van en/of nieuwbouw in aansluiting op de bestaande gebouwen.

6.3.3 Water

De watergang binnen het plangebied heeft de bestemming Water gekregen. Deze bestemming is opgenomen ter bescherming en behoud van de watergang.

6.3.4 Waarde - Archeologie middelhoog

Het plangebied heeft -met uitzondering van de na onderzoek vrijgegeven delen- een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Voor deze dubbelbestemming geldt dat bij het indienen van een bouwaanvraag voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 500m² (middelhoog) met een roering van de grond dieper dan 30 cm tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kunnen burgemeester en wethouders bepaalde voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt in beide bestemmingen een omgevingsvergunningvereiste.

6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan nog niet voorzien zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden, dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

In het plan zijn enkele afwijkingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Gemengd - 1': om tot een andere landschappelijke inpassing te komen dan het in de regels opgenomen landschappelijke inpassingsplan, mits dit voor een minimaal gelijkwaardige inpassing zorgt;
  • bestemming 'Gemengd - 1': om af te wijken van de in het plan opgenomen akoestische maatregelen, onder voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige (milieu)hinder ontstaat voor de omgeving;
  • aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop': ten behoeve van een hogere bouwhoogte, mits de windvangzone en waarde van de molen als landschapsbepalend element niet onevenredig worden aangetast;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Uitkomsten Overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Over het plan heeft informeel vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland, ook vanwege het belang van bescherming van de molenbiotoop. Deze is in het plan voldoende gewaarborgd. Tegen het plan bestaan geen bezwaren. Op grond van de digitale watertoets heeft waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Hiervan is met dit plan geen sprake.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Hoofdweg 84a en 86, Klarenbeek heeft vanaf 15 juli 2021 voor een periode van zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen over het plan naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Bijlagen

Bijlage 1 Stedenbouwkundige Studie

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Aanvullend Archeologisch Booronderzoek

Bijlage 7 Watertoets