KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing
1.2 Vigerend Plan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Inleiding
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Kader
4.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 5 Milieu En Overige Omgevingsaspecten
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bodem
5.6 Flora En Fauna
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8 Duurzaamheid
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
6.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan En Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan En Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 2 Verkeersonderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Verzoek Afwijken Beleidsregel Wgh
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 8 Quick-scan Flora En Fauna
Bijlage 9 Berekening Stikstofemissie
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Molenbiotoop
Bijlage 12 Zienswijzennota

Rooseveltweg 350

Bestemmingsplan - gemeente Wageningen

Vastgesteld op 11-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Rooseveltweg 350 van de gemeente Wageningen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 verbeelding:

de plankaart van het bestemmingsplan "Rooseveltweg 350" bestaande uit de verbeelding(en) met nummer(s) NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1;

1.4 aanbouw:

de toevoeging van afzonderlijke ruimten aan een woning;

1.5 aan-huis-gebonden beroep:

het uitoefenen van een vrij beroep waaronder verstaan wordt: een aan de persoon gebonden medisch (arts, tandarts e.d.), paramedisch (fysiotherapie, pedicure e.d.) administratief (adviesbureau, accountant e.d.) en daarmee gelijk te stellen beroep, niet zijnde een bedrijfsmatige activiteit;

1.6 aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteit:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, zoals siersmid, opticien, kap- en schoonheidssalon, uitzend- en reclamebureau, met uitzondering van prostitutiebedrijf, seksinrichting en/of escortbedrijf;

1.7 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.8 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.9 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels:

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.10 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bed en breakfast:

een aan de woning ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van een mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, voor een kortdurend verblijf (waaronder ook zakelijk toerisme). Onder een Bed & Breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.13 bestaand:

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen en functie al dan niet vrijstaand ondergeschikt is aan dat hoofd)gebouw;

1.17 bijzondere woonvoorziening:

een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van meerdere huishoudens die voor een deel zelfstandig wonen en voor het overige gebruik maken van één of meerdere gezamenlijke voorzieningen zoals een gezamenlijke eetruimte, keuken en/of activiteitenruimte. Bijzondere woondoeleinden kunnen voorkomen in combinatie met een bepaalde zorgfunctie;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 bruto-vloeroppervlak:

het totaal aantal vierkante meters in gebruik voor een bepaald doel, al dan niet verspreid over meerdere vloeren;

1.25 dagbesteding:

activiteiten die zowel een recreatief of therapeutisch karakter hebben;

1.26 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.27 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon of groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.30 hospita verhuur:

in een woning waar de eigenaar zelf zijn hoofdverblijf heeft, verhuurt de eigenaar maximaal twee kamers aan maximaal één persoon per kamer. In een woning van een toegelaten instelling wordt door de hoofdhuurder (die daar tevens woonachtig is) maximaal 2 kamers verhuurd aan maximaal één persoon per kamer;

1.31 huishouden:

een alleenstaande of twee of meer personen die de intentie hebben om bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbare samenlevingsverband met elkaar aan te gaan. Bij elkaar wonende studenten en/of alleenstaanden vormen in de regel geen huishouden;

1.32 kamer:

een wooneenheid in een woning of ander gebouw bedoeld voor kamergewijze verhuur met een oppervlakte van tenminste 10 m2 conform de definitie van het Bouwbesluit. Dit is onafhankelijk van een gemeenschappelijke woonkamer;

1.33 kamergewijze verhuur:

Het al of niet bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van wooneenheden;

1.34 nutsvoorzieningen

een voorziening, uitsluitend of in hoofdzaak gericht op:

  • de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
  • de verzorging van telecommunicatie;
  • de afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.35 omgevingsvergunning:

een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.37 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.38 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.39 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 Staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.41 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte van een woning;

1.42 uitstalling:

een verplaatsbare voorziening, zoals een (markt)kraam, een wagen of een tafel, voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten;

1.43 verblijfsruimte:

een geluidsgevoelige ruimte, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.44 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.45 wooneenheid:

een gedeelte van een woning of ander gebouw dat bedoeld/bestemd is voor afzonderlijke bewoning en dat geen eigen toegang of voorzieningen heeft zoals badkamer, toilet en keuken. Tevens wordt er gebruik gemaakt van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de wooneenheid.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 afstanden onderling

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.8 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.9 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten;
  2. b. voet- en (brom)fietspaden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. uitstallingen;
  8. h. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

en in beperkte mate voor:

  1. i. tuinen, erven en terreinen;

met de daarbij behorende:

  1. j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en geldt dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer mag bedragen dan 5,00 meter.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep op maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een maximum per woning van:
    1. 1. 45 m2 bij bouwpercelen tot 750 m2;
    2. 2. 60 m2 bij bouwpercelen van 750 m2 tot 1.500 m2;
    3. 3. 75 m2 bij bouwpercelen vanaf 1.500 m2;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. d. gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' geldt dat de woningen uitsluitend in gebruik genomen mogen worden nadat:

  1. a. minimaal 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte aan verblijfsruimten aan de geluidsluwe zijde gerealiseerd is en in stand gehouden wordt;
  2. b. tenminste één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde gerealiseerd is en in stand gehouden wordt;
  3. c. een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de balkons gewaarborgd is, middels de volgende te nemen maatregelen:
    1. 1. bij de realisatie van de balkons wordt in de buitenruimte akoestisch absorberend materiaal toegepast;
    2. 2. de balkons worden voorzien van een glazen balkonhek c.q. borstwering tot en met zithoogte;
    3. 3. de glazen panelen onderling zijn kierdicht;
  1. 4. de massa van de balkonhekken c.q. borstwering bedraagt ten minste 10 kg/m2.

5.6 Afwijken van de bouwregels

Mits er sprake is van sloop en herbouw of met andere woorden een nieuwe architectonische eenheid ontstaat, welke qua schaal inpasbaar is in het bebouwingsbeeld van de omgeving kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.1, onder b voor:

  1. a. een incidentele achterwaartse overschrijding van het bouwvlak tot een maximale diepte van 15 meter;
  2. b. een zijwaartse overschrijding van het bouwvlak van maximaal 1,5 meter.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande maatvoering

  1. a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 en 3 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. b. In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 en 3 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
  3. c. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 en 3 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

7.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse afvalcontainers zijn toegestaan;
  2. b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan;
  3. c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil.

7.3 Toegestane overschrijding

  1. a. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden met ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons.
  2. b. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven maximale bouwhoogten te overschrijden met ten hoogste 3 meter ten behoeve van schoorstenen, lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, jo. Artikel 2.4. van het inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer van 5 januari 1993 (stbl.1993.no 50) evenals Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.

9.2 Bijgebouwen

Zelfstandige bewoning in een vrijstaand bijgebouw is niet toegestaan.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, mits de bestemmingsgrenzen niet worden overschreden;
  4. d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kunstobjecten, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje of kunstobject ten hoogste 50 m3 zal bedragen;
  5. e. de bestemmingsregels en toestaan dat uitstallingen worden geplaatst;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 meter;
  7. g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten en ooievaarsnesten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 meter;
  8. h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte wordt verhoogd met maximaal 25% van de maximaal voorgeschreven bouwhoogte.
  9. i. de bestemmingsregels en bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of hierbij behorende bijgebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:
    1. 1. er mag geen sprake zijn van strijdigheid met de Huisvestingsverordening van de gemeente Wageningen;
    2. 2. er mag geen sprake zijn van een voor de ruimtelijke ordening relevant afwijkend gebruik. Dit betekent:
      • het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning en/of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
      • een omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor vestiging van bedrijven genoemd in de categorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten III of welke naar aard gelijk te stellen zijn met de in die Staat van bedrijfsactiviteiten III genoemde bedrijven;
      • vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    3. 3. het mag niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen dat die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. 4. het onttrekken van (een deel van) de bij de woning behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
    5. 5. de parkeerbalans mag niet onevenredig nadelig worden beïnvloed;
    6. 6. er mogen geen distributie-planologische gevolgen zijn;
    7. 7. ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteit mag maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van hoofdgebouwen, aan- uitbouwen en bijgebouwen per woning worden gebruikt, tot een maximum van:
      • 45 m2 bij bouwpercelen tot 750 m2;
      • 60 m2 bij bouwpercelen van 750 m2 tot 1.500 m2;
      • 75 m2 bij bouwpercelen vanaf 1.500 m2;
  10. j. van de bestemmingsbepalingen en een Bed & Breakfast-voorziening in een woning en/of hierbij behorende bijgebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:
    1. 1. er mag geen sprake zijn van strijd met de voorwaarden die gelden ten aanzien van het toestaan van bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of hierbij behorende bijgebouwen;
    2. 2. ten aanzien van de voorwaarde inzake het toegestane vloeroppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit mogen ruimtes die gemeenschappelijk worden gebruikt buiten beschouwing worden gelaten;
    3. 3. de toeristisch-recreatieve functie is ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
    4. 4. er mag nachtverblijf worden verschaft aan maximaal 5 personen;
    5. 5. de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid mag niet als zelfstandige woning functioneren, waartoe realisatie van een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Parkeernorm

  1. a. bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient tenminste voldaan te worden aan het door de gemeente vastgestelde parkeerbeleid;
  2. b. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a indien wordt voorzien in een parkeervoorziening die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is, als bedoeld onder a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande stedelijke ontwikkeling ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
  3. c. het bevoegd gezag kan de parkeernormen, zoals opgenomen onder a wijzigen indien er een aanpassing of wijziging van het parkeerbeleid heeft plaatsgevonden.

12.3 Kamergewijze verhuur in woningen en woonhuizen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1 met maximaal 10 %.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Rooseveltweg 350.

Vastgesteld door de gemeenteraad van Wageningen op 11 januari 2021.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het huidige pand van de Ireneschool aan de Rooseveltweg 350 wordt gesloopt. Op de locatie worden 36 sociale huurwoningen, zowel grondgebonden woningen als appartementen, gerealiseerd.

De plannen zijn niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. De gemeenteraad heeft op 25 september 2017 ingestemd met het opstellen van een bestemmingsplan, om de (her-) ontwikkeling mogelijk te maken. De raad heeft aangegeven daarbij rekening te houden met de volgende uitgangspunten:

  • het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan worden als uitgangspunten gehanteerd voor het uitwerken van het bestemmingsplan;
  • het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan worden geborgd in het bestemmingsplan;
  • het woningbouwprogramma bestaat uit sociale huurwoningen (12 eengezinswoningen en 24 appartementen);
  • parkeren is conform het parkeerbeleid gemeente Wageningen en het opgestelde verkeersonderzoek (zie bijlage 2).

1.1 Ligging En Begrenzing

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het perceel aan de Rooseveltweg 350 in Wageningen. De kavel wordt omsloten door de Rooseveltweg, de Gravinnestraat, de Westerhofseweg en de Kampweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0001.png"

Ligging plangebied (bron: www.google.nl)

1.2 Vigerend Plan

Ter plaatse geldt momenteel het bestemmingsplan 'Wageningen, 2e herziening' dat op 27 mei 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De volgende bestemmingsplannen gelden op het perceel:

  1. 1. Wageningen, 2-de herziening. Vastgesteld op 27 mei 2013.
  2. 2. Kamergewijze verhuur 1. Vastgesteld op 11 januari 2016.
  3. 3. Parapluplan parkeren en duurzaam bouwen. Vastgesteld op 11 januari 2016.

Het perceel heeft in het bestemmingsplan 'Wageningen, 2e herziening' de bestemming 'maatschappelijk'. Maximaal 50% van het bouwvlak mag bebouwd worden, met een maximale bouwhoogte van 8 meter. Aan het perceel is een archeologische verwachting toegekend:bij grondwerkzaamheden van meer dan 250 m2 en dieper dan 30 cm dient nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De molenbiotoop van molen De Vlijt ligt deels over het plangebied.

Tevens geldt ter plaatse de bestemmingsplannen 'Kamergewijze verhuur 1' en 'Parapluplan parkeren en duurzaam bouwen'. Dit laatste plan ziet erop dat bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw tenminste voldaan moet worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in het beleidsdocument 'Nota parkeernormen Wageningen 2015' dat is vastgesteld op 10 november 2015. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte. Tevens voorziet dat plan in een afwijkingsmogelijkheid om een gebouw energiezuiniger te maken.

Het plan 'Kamergewijze verhuur 1' is niet van toepassing op de maatschappelijke bestemming.

De realisatie van 12 eengezinswoningen en 24 appartementen aan de Rooseveltweg 350 is niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Om het plan te kunnen realiseren wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Wageningen, 2-de herziening' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en wordt het plan beschreven. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

Hoofdstuk 4 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats. In hoofdstuk 6 wordt de juridische toelichting beschreven en in hoofdstuk 7 de economische - en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Inleiding

Voorliggend plan maakt een ontwikkeling op het perceel aan de Rooseveltweg 350 in Wageningen mogelijk. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de bestaande situatie en de gewenste nieuwe situatie gegeven.

2.2 Bestaande Situatie

2.2.1 Gebruik en bouwen

Het huidige pand aan de Rooseveltweg 350 heeft een oppervlakte van 1.425 m2 en was tot voor kort in gebruik als basisschool. Inmiddels is de basisschool verhuisd naar de Bijenkorf aan de Buurtseweg. Het achtergebleven pand wordt door middel van leegstandsbeheer gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0003.png"

Ligging huidige Ireneschool aan Rooseveltweg en entree schoolplein aan Westerhofseweg (bron: www.google.nl)

2.2.2 Verkeer

Zoals gemeld in paragraaf 1.1 ligt het perceel van de Ireneschool ligt tussen de Rooseveltweg in het westen en de Westerhofseweg in het oosten. Ten noorden van het perceel loopt de Gravinnestraat en in het zuiden grenst het perceel aan de Kampweg.

De Rooseveltweg is een brede autostraat met veel groen. De weg heeft twee gescheiden rijbanen met een watergang in het midden. De fietspaden en trottoirs liggen vrij en zijn door middel van een groene berm gescheiden van de autoweg. Ook de overgang van het openbare profiel naar de bebouwing is groen. In de huidige situatie zijn er geen parkeermogelijkheden aan de Rooseveltweg. De maximale rijsnelheid op de Rooseveltweg is 50 km per uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0004.png"

Rooseveltweg (bron: www.google.nl)

De Kampweg ten zuiden van het perceel is de toegang tot de parkeerplaats van de Woningstichting, naast de nieuwe locatie van de Bijenkorf. De maximumsnelheid is 30 km/h. Er wordt in de Kampweg aan de noordzijde langs de straat geparkeerd en aan de zuidzijde voor de bergingen onder de flat. Het parkeren voor de bergingen is in strijd met de verkeerswetgeving. Dit duidt op een hoge parkeerdruk.

De Gravinnestraat is ten opzichte van de Kampweg relatief smal en verwerkt verkeer dat via de Rooseveltweg de wijk uit en in rijdt. De Gravinnestraat kan de hoeveelheid verkeer zonder problemen verwerken. De parkeerdruk is echter hoog. Op het gedeelte bij de Westerhofseweg en Brinkerweg ontbreken trottoirs, omdat dit deel is ingericht als woonerf. Het woonerf is ingericht als groot plateau, waardoor alleen aan het begin en eind van het woonerf drempels aanwezig zijn. De maximumsnelheid in het woonerf is 15 km/h.

De Westerhofseweg heeft de inrichting van een woonerf. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de kwaliteit van een woonerf optimaal is als er sprake is van weinig autoverkeer. Relatief veel verkeer tast de kwaliteit van het woonerf en de leefbaarheid aan. Dit wordt mede veroorzaakt door het gebrek aan parkeerplaatsen voor de school, gecombineerd met het autoverkeer dat scholieren brengt en haalt.

Op ongeveer 200 meter ten zuiden van de Rooseveltweg ligt momenteel het busstation van Wageningen. In de toekomst wijzigt deze situatie. Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe school (de Bijenkorf) aan de Buurtseweg worden de volgende infrastructurele maatregelen genomen. Maatregelen waar de gemeenteraad nog mee moet instemmen (d.d. 28 september 2018):

  1. 1. de Buurtseweg wordt ingericht voor éénrichtingsverkeer van de Sportstraat naar de Kampweg. Tevens worden hier langsparkeervakken voor 'kiss&ride' gerealiseerd;
  2. 2. het Olympiaplein wordt eveneens ingericht voor éénrichtingsverkeer van de Stadsbrink naar de Kampweg;
  3. 3. de Westerhofseweg wordt afgesloten voor autoverkeer bij de aansluiting op de Kampweg;
  4. 4. de Gravinnestraat wordt afgesloten voor autoverkeer bij de aansluiting op de Kees Mulderweg;
  5. 5. aan de Kees Mulderweg worden extra parkeerplaatsen gerealiseerd in combinatie met herontwikkeling kinderdagverblijf De Belhamel.

Daarnaast heeft het college van B&W besloten dat het Olympiaplein en de Stadsbrink betaald parkeren wordt (1e uur gratis). Daarnaast is er sprake van een parkeervergunningzone.

2.3 Planbeschrijving

2.3.1 Beeldkwaliteitsplan Nieuwbouw Ireneschool

Voor de herontwikkeling van zowel de huidige locaties van de Ireneschool aan de Rooseveltweg 350, als de toekomstige locatie aan de Buurtseweg, is een beeldkwaliteitsplan en een stedenbouwkundig plan opgesteld (bijlage 1). Dit plan is op 25 september 2017 vastgesteld door de raad. Het omvat een ruimtelijke analyse van de locaties en omgeving, een stedenbouwkundig plan en toetsingscriteria voor de verschillende schaalniveaus van het ontwerp. De raad heeft besloten dat het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan niet alleen het uitgangspunt is voor het bestemmingsplan, maar ook juridisch geborgd dient te worden in het bestemmingsplan.

Het stedenbouwkundig plan behandelt het ruimtelijke plan met de te realiseren woningen, de overgang tussen het perceel en de omgeving, parkeren en de bestaande bomen. Het plan brengt de grote schaal van de flatgebouwen aan de Rooseveltweg en de kleinere schaal van de voormalige arbeidersbuurt samen door twee verschillende woningtypen te combineren in het plan. In de volgende paragrafen wordt hier nader op in gegaan.

2.3.2 Gebruik en bouwen

Het plan voor het perceel Rooseveltweg 350, omvat de realisatie van 36 sociale huurwoningen: 12 grondgebonden woningen en 24 appartementen.

Het appartementengebouw, georiënteerd op de Rooseveltweg, bestaat uit vier bouwlagen. De hoofdentree komt aan de noordzijde, aan de Gravinnestraat. Op de begane grond worden drie ondiepe woningen, maar brede woningen gerealiseerd. Deze woningen beschikken over een buitenruimte (een tuin) aan de Rooseveltweg. Daarnaast biedt de begane grond ruimte aan 14 parkeerplaatsen en bergingen.

In de tweede, derde en vierde bouwlaag worden per bouwlaag 7 appartementen gerealiseerd, welke aan de oostzijde van het pand worden ontsloten. De woningen hebben allemaal een gebruiksvloeroppervlakte (GBO) van 50-75 m2 en een buitenruimte (een balkon) aan de kant van de Rooseveltweg. De balkons steken maximaal 2 meter uit ten opzichte van de gevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0005.png"

Situatieschets herontwikkeling (bron: Nieuwbouw locatie Ireneschool. Beeldkwaliteitplan)

De 12 grondgebonden woningen hebben een oppervlakte van 75-90 m2 GBO. De woningen bestaan uit twee bouwlagen, met een zadeldak evenwijdig aan de Westerhofseweg. Deze woningen oriënteren zich op de Westerhofseweg en hebben een voortuin met een diepte van circa 1.5 meter. De woningen worden in twee blokken van 6 woningen gerealiseerd. Per blok is een subtiele variatie in de rooilijn. In de achtertuin komt een berging en een parkeerplaats.

De kopgevels van zowel het appartementengebouw als van de grondgebonden woningen zijn georiënteerd op de Kampweg en de Gravinnestraat. In de kopgevels wordt daarom rekening gehouden met het opnemen van gevelopeningen in de gevels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0006.png"

Situatieschets herontwikkeling (bron: Nieuwbouw locatie Ireneschool. Beeldkwaliteitplan)

Voor de verschillende verkeersaspecten (parkeren en bereikbaarheid) wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3.

2.3.3 Mobiliteitstoets

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt uitsluitend relevant beleid benoemd.

3.1 Rijksbeleid

De uitbreiding heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het rijksbeleid voorziet niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. De uitbreiding valt dan ook binnen de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het rijksbeleid ingegaan. Wel wordt de ´ladder voor duurzame verstedelijking´ behandeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

De Afdeling hanteert een aantal uitgangspunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Kwalitatieve en kwantitatieve behoefte

Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken (o.m. 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2908, rechtsoverweging 10.2). Regionale woningbouwafspraken zijn opgenomen in het uitvoeringsplan 2018-2021 Regionale woonagenda 2.0 van de Regio FoodValley. Dit uitvoeringsplan is door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 13 maart 2018 vastgesteld. De regio heeft met de provincie Gelderland in het uitvoeringsplan afspraken vastgelegd voor de bouw van circa 17.500 woningen in de periode 2017-2027. Daarvan worden circa 13.300 woningen gerealiseerd in de Gelderse gemeenten. Voor Wageningen specifiek gaat het om 1.165 tot 1.425 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0010.png"

Kwantitatieve verdeling woningbouw Regio FoodValley 2017-2027. Bron: CBS/PBL (2016), provincie Gelderland (2015 en 2017), Primos/ABF Research (2016). Bewerking Stec Groep (2017)

Het uitgangspunt van het Uitvoeringsplan is het vergroten van de aantrekkelijkheid, wervingskracht en betaalbaarheid van het wonen in de FoodValley regio, uitgewerkt in het toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad en voorzien in de (nieuwe) woningbehoefte van starters, ouderen, studenten, kenniswerkers en doorstromers. Er zijn een aantal thema's in het Uitvoeringsplan opgenomen, namelijk flexibiliteit en differentiatie in woningbouw, middenhuur, duurzaamheid, transformatie en herontwikkeling, wonen en zorg, die in de periode 2018 – 2021 worden opgepakt en uitgewerkt.

Kwalitatieve behoefte

Als uitgangspunt voor woningbouwprogramma's gelden de beleidskeuzen uit de Woonvisie Wageningen “Samen Wonen” die gericht zijn op doorstroming en het voorzien in een woningbehoefte voor starters, senioren en kenniswerkers. Het toevoegen van de juiste woningen vergroot de keuzevrijheid voor diverse doelgroepen. Daarnaast krijgen starters op de woningmarkt meer kans als de doorstroming op gang komt. Het woningbouwprogramma dat uit de Woonvisie voortkomt, gaat uit van een grote vraag naar sociale-, middeldure huurwoningen en betaalbare koop.

In de Woonvisie is een inschatting opgenomen van de behoefte naar woningen tot 2029. Hiervoor is gebruik gemaakt van een Woningmarktverkenning voor Wageningen van ABF uit 2015 en onderzoek van Companen naar de middenhuur in 2015.

In de Woonvisie vertaalt zich dit concreet als:

  • er is behoefte aan nultredewoningen voor senioren, in gestapelde vorm, met een groot balkon of grondgebonden met een kleine tuin. Het gaat om de segmenten sociale huur, middeldure huur tot € 900 en koop tot € 250.000. Bouwen voor ouderen brengt doorstroming op de woningmarkt op gang en draagt bij aan de doelstelling om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen;
  • voor starters op de woningmarkt, zoals bijvoorbeeld Phd-ers is er behoefte aan gestapelde woningen in het sociale huursegment (€ 400 - € 500). Het betreft hierbij voornamelijk 1 a 2 persoonshuishoudens die behoefte hebben aan 2-kamerappartementen van 30-40 m2;
  • de komende jaren verwachten we als gevolg van gezinshereniging een groeiende behoefte aan gezinswoningen voor statushouders. Deze gezinnen hebben behoefte aan 3 of 4 kamerappartementen in de sociale huur (2e aftoppingsgrens tot € 635);
  • voor kenniswerkers en/of jonge tweeverdieners is het van belang om woningen in het middeldure huursegment tot € 900 toe te voegen in Wageningen. Er is zowel behoefte aan appartementen in een stedelijk woonmilieu als eengezinswoningen in een meer suburbaan woonmilieu. Om huishoudens met een inkomen van net boven de € 43.786 te verleiden om door te stromen naar een andere woning, is nieuwbouw van eengezins koopwoningen in het segment tot ongeveer € 180.000 van belang.

Eind 2019 heeft de gemeente Wageningen de Woningmarktstrategie Wageningen 2019 vastgesteld. Dit door de gemeenteraad vastgestelde toetsingskader is een aanvulling, aanscherping en actualisatie van de Woonvisie voor de gemeente Wageningen. Onder andere is de reguliere woonbehoefte in Wageningen geactualiseerd. In onderstaande tabel is de ontwikkeling reguliere woningbehoefte Wageningen 2019 – 2028 en 2019 tot 2035, naar eigendom en prijs opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0011.png"

Ontwikkeling reguliere woningbehoefte Wageningen 2019 – 2028 en 2019 tot 2035, naar eigendom en prijs.

Eén van de belangrijkste aspecten van de woningmarktstrategie is het meer sturen op type en prijs van nieuwbouwwoningen, zodat er gebouwd wordt voor de juiste doelgroepen. Hiervoor is het van belang de actuele behoefte aan woningen in beeld te hebben en deze af te zetten ten opzichte van de huidige planvoorraad.

Uit het afzetten van de actuele vraag ten opzichte van de bestaande programmering, zoals opgenomen in de harde en zachte woningbouwplannen, blijkt dat er vooral behoefte is om te sturen op de segmenten sociale huur, middenhuur en middeldure koop (segmenten € 220.000 tot € 290.000 en € 290.000 tot € 360.000). Hier ontstaan de komende jaren tekorten. Vanwege de vergrijzing is er daarnaast veel behoefte aan seniorenwoningen (in geval van sociale huurwoningen) of woningen die geschikt zijn voor senioren (middenhuur of koop).

Consequentie plangebied

In het plan voor de Rooseveltweg 350 wordt voorzien in 36 levensloopbestendige sociale huurwoningen. Blijkens de woningbehoefte is hier veel vraag naar in Wageningen en sluit het plan aan bij het gemeentelijk woonbeleid. De realisatie van 36 sociale huurwoningen draagt bij aan het realiseren van de doelstelling van de Woonvisie en de regionale uitvoeringsagenda. Het gaat om de realisatie van woningen met een maximale huurprijs van € 737,14. De woningen zijn beschikbaar voor huishoudens met lagere inkomens en geschikt voor senioren.

Omdat het woningbouwplan aan de Rooseveltweg 350 ten tijde van de vaststelling van de woningsmarktstrategie al in ontwikkeling was, voldoet het plan niet aan de woningmarktstrategie. Het plan wordt ontwikkeld door een woningstichting en bevat uitsluitend sociale woningbouw. In de afgesloten anterieure overeenkomst zijn afspraken zijn gemaakt over, onder andere, het type woningen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten (PS) van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie Gelderland zet in op een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.

Nederland en Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend. De actualiteit bestaat uit het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering en internationalisering. Deze wereldwijde ontwikkelingen raken ook Gelderland en zetten druk op de Gelderse leefomgeving. Ze vragen om stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Niet alles kan zomaar. Balans is nodig. De Gelderse leefomgeving is in omvang beperkt. Er moeten keuzes gemaakt worden. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We zullen met elkaar in gesprek moeten gaan en samen keuzes moeten maken over de vraagstukken die voorliggen en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. Zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Alleen dan kunnen we Gelderland ook in de toekomst gaaf te houden.

Wat voor de provincie vaststaat is dat ze bij de taakinvulling de focus leggen op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Bij alles wat gedaan wordt, wordt de vraag gesteld: hoe draagt dit bij aan een duurzaam én een verbonden én een economisch krachtig Gelderland? Duurzaam, verbonden en economisch krachtig staan niet los van elkaar, maar versterken elkaar wanneer we de 'slim' combineren en 'gericht' inzetten.

Duurzaam: groen doen!

Duurzaam is geen keuze. De manier van wonen, werken, verplaatsen, leven moet echt anders. Het roer moet om, om het gave Gelderland dat is opgebouwd ook vast te kunnen houden in de toekomst. Een duurzaam Gelderland in alle opzichten. Of het nu gaat om water, natuur, landbouw, maar ook over hoe er gewoond en gewerkt wordt en hoe we n ons verplaatsen. Een ambitieuze, maar onvermijdelijke opgave. Duurzaam is minder zeggen en meer doen!

Blijvend Verbonden!

Mensen vormen samen een gemeenschap. We willen elkaar kunnen ontmoeten. We willen ons kunnen verplaatsen en bereikbaar zijn. Dat geldt voor jong en oud, voor stedelingen en dorpelingen. Of het nu gaat om ondernemen, sociale contacten, recreatie, of het bezoeken van een van de vele Gelderse cultuur- of sportevenementen, de samenleving heeft behoefte aan flexibele en efficiënte netwerken die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele manieren van verplaatsen - als de auto en openbaar vervoer - doen nieuwe spelers en technologieën hun intrede, zoals zelfrijdende auto’s en deelauto’s maar ook elektrische (snel)fietsen, scooters en drones. Ook in de logistiek zien we veel nieuwe, duurzame ontwikkelingen. Het is essentieel dat bestaande systemen en infrastructuur meebewegen met deze nieuwe ontwikkelingen. Ook het belang van snelle, betrouwbare en veilige data-uitwisseling is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Wij vinden het belangrijk dat Gelderland ook in de toekomst optimaal bereikbaar en verbonden blijft. Dat geldt uiteraard voor de steden en belangrijke economische locaties binnen en buiten de provincie. Maar even zo goed zijn bereikbaarheid en digitale ontsluiting van het platteland van belang.

Een krachtige economie: leefbare groei!

Een economie in balans met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving: dat is waar het om gaat. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De internationale concurrentie neemt toe en mensen en bedrijven verhuizen sneller als het elders beter is. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. De kwaliteit van het vestigingsklimaat, een kwalitatief en kwantitatief sterke arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden in dit licht steeds belangrijker.

Bij uitstek kan Gelderland garen spinnen bij deze nieuwe industriële revolutie. Gelderland heeft immers sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en concurrerende positie. Zo kent Gelderland sterke clusters van economische activiteiten, een uitstekende bereikbaarheid en logistieke kracht, sociaal ondernemerschap, arbeidsmarkt, kennis en onderwijs, veel ruimte en een strategische ligging. Een goed vestigingsklimaat vereist ook een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Ook op dit vlak heeft Gelderland een goede uitgangspositie. De fraaie natuur, de mooie landschappen, de vele mogelijkheden op het vlak van cultuur, recreatie en toerisme en sport. Gelderland heeft economische dynamiek én ruimte voor ontspanning in het groen en is daarmee aantrekkelijk voor burgers, bedrijven én bezoekers.

In de omgevingsverordening waarborgt de visie juridisch richting gemeenten. De artikelen die betrekking hebben op het plangebied zijn:

  1. 1. Artikel 2.38: instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied;
  2. 2. Artikel 2.64: bescherming windvang molen.
  1. 1. Artikel 2.38: instructieregel bestemmingsplan intrekgebied

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Intrekgebied maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk. Een intrekgebied is een beschermingsgebied voor grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0012.png"

Ligging intrekgebied (bron: Omgevingsverordening Gelderland)

2. Artikel 2.64: bescherming windvang molen

Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt. Dit is niet van toepassing op de molens in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem. Een molenbiotoop wordt gedefinieerd als een gebied rondom een historische of monumentale molen met een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0013.png"

Ligging molenbiotoop (bron: Omgevingsverordening Gelderland)

Consequentie plangebied

Over een deel van het plangebied zijn direct provinciale belangen betrokken, namelijk het intrekgebied en de molenbiotoop. Omdat dit bestemmingsplan geen winning van fossiele energie mogelijk maakt en bovendien rekening houdt met de molenbiotoop (zie paragraaf 5.7.2), is het plan in overeenstemming met de provinciale verordening.

3.2.2 Uitvoeringsplan 2018-2021. Regionale Woonagenda 2.0

Gedeputeerden staten hebben op verzoek van de gemeenten in de Regio FoodValley het uitvoeringsplan 2018-2021 Regionale woonagenda 2.0 vastgesteld op 13 maart 2018. De regio heeft met de Provincie Gelderland in het uitvoeringsplan afspraken vastgelegd voor de bouw van circa 17.500 woningen in de periode 2017-2027. Daarvan worden ca. 13.300 woningen gerealiseerd in de Gelderse gemeenten.

In het uitvoeringsplan is opgenomen dat de gemeente Wageningen meer middenhuur moet stimuleren in zowel nieuwbouw als in de bestaande voorraad.

Consequentie plangebied

Gezien het beoogde woningbouwprogramma (24 appartementen met een oppervlakte van 50-75 m2 GBO en 12 grondgebonden woningen met een oppervlakte van 75-90 m2 GBO), wordt geconstateerd dat het bouwplan bijdraagt aan de doelen van het uitvoeringsplan, namelijk bouwen voor 'middenhuur'.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Wageningen

Op 22 oktober 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Wageningen vastgesteld. Op 3 december 2013 is de structuurvisie gewijzigd vastgesteld, waarna deze op 15 mei 2014 in werking is getreden.

Wageningen is een ‘kleine stad’. Een gemeente met kernwaarden als nabijheid, kleinschaligheid, cultuurhistorie, sociale samenhang, kenniseconomie, duurzaamheid, landschappelijkheid en een intensieve mix van functies. Dit zijn kernwaarden, nu en in de toekomst.

De kwaliteiten van stad en land in Wageningen vormen het vertrekpunt voor de structuurvisie. Kernkwaliteiten die Wageningen uniek maken zijn bijvoorbeeld de historische binnenstad, de universiteit, de arboreta, een diversiteit aan landschappen en ligging aan de Rijn en de haven. De structuurvisie richt zich op de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en kleinschalige interventies in de bestaande stad.

Eén van de doelstellingen is het toekomstbestendig maken van wijken en haar voorzieningen.

De tijd van nieuwe uitbreidingswijken is voorbij. Inbreiding en kwaliteitsverbetering worden leidende thema’s. Maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, werk aan huis, etc. vragen om gemengde, levensloopbesteding wijken. Wijken waar mensen kunnen werken, wonen en recreëren. De opgave voor de structuurvisie is om de wijken geschikt te maken voor deze verandering. Daarbij kunnen de Wageningse kennisthema’s als voedsel, gezondheid en leefomgeving een ruimtelijke vertaling krijgen. Wijken behouden de gewenste basisvoorzieningen voor alle bevolkingsgroepen (zorg, detailhandel, onderwijs, etc.). Wageningen wil ruimte geven aan collectieve initiatieven en collectief beheer om de sociale samenhang te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0014.png"

Uitsnede visiekaart (bron: Structuurvisie Wageningen)

Wageningen is als stad overzichtelijk, met een logische cultuurhistorische structuur. Het hoogteverschil van de stuwwal met de Eng, de uiterwaarden en de openheid van het Binnenveld met de cultuurhistorische lijnen en nederzettingsstructuren zijn bepalend geweest voor de typerende lintenstructuur.

De ordening van het verkeersnetwerk is een combinatie van een (oude) radiale en een (recentere) tangentiële structuur. Op een aantal plekken is de logica in de stedenbouwkundige structuur verdwenen, bijvoorbeeld rond de Stadsbrink (busstation-plantsoen-centrum).

Consequentie plangebied

De ontwikkeling sluit nauw aan bij de thema's inbreiding en kwaliteitsverbetering. De ontwikkeling vindt plaats in binnenstedelijk gebied en beoogd het verbeteren van de kwaliteit van het perceel maar ook van de directe omgeving.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt ligt aan de historische route (de Rooseveltweg is een oud lint). De herontwikkeling op de kavel aan de Rooseveltweg 350 tast het stedenbouwkundige karakter niet aan, maar brengt juist twee verschillende schaalniveau's aan bebouwing rondom het perceel samen. Geconstateerd wordt dat er geen strijdigheid is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2016-2025

De gemeenteraad heeft op 10 oktober 2016 de woonvisie vastgesteld. In de woonvisie zijn drie thema’s uitgewerkt;

  1. 1. Wonen en gezondheid
  2. 2. Betaalbaarheid
  3. 3. Kennis en wonen

Voor het plangebied is met name het tweede thema van belang. Voor het thema 'betaalbaarheid' zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • voor Wageningse huishoudens met een laag inkomen of (lager) middeninkomen is voldoende passende woonruimte beschikbaar;
  • in Wageningen zijn voldoende sociale huurwoningen aanwezig, verspreid over diverse buurten. Binnen deze buurten zijn de sociale huurwoningen gedifferentieerd naar prijsklasse;
  • duurzaamheidsmaatregelen leiden tot een stabilisering of daling van de totale woonlasten voor bewoners;
  • te (ver-)bouwen woningen richten zich bij voorkeur op de ontbrekende (betaalbare) segmenten in de woningmarkt.

In de herziening van de kwantitatieve regionale woningbouwafspraken is voor Wageningen een toevoeging van ongeveer 1.300 nieuwe woningen in de periode 2017 - 2027 afgesproken. De beschikbaarheid van woningen wordt niet alleen vergroot door het nieuw bouwen van woningen (zowel op nieuwe als bestaande locaties) maar ook door transformatie van het woningaanbod of ander vastgoed. Het toevoegen van de juiste woningen zet een verhuistrein in gang die de keuzevrijheid vergroot voor diverse doelgroepen. Daarnaast krijgen starters op de woningmarkt meer kans als doorstroming op gang komt. Onderstaand is deze gewenste doorstroming schematisch weergegeven.

Voor ouderen, GGZ-cliënten, PhD'ers en kenniswerkers is er behoefte aan (gestapelde) woningen en specifieke woonvormen in het sociale huursegment. Er ligt hierin een specifieke opgave, waarbij vooral de corporaties (en zorgaanbieders) aan zet zijn.

De doelstellingen van de woonvisie zijn opgenomen in de 'Uitvoeringsagenda woonvisie 2017-2018'. Voor 2017 en 2018 wordt voor 'betaalbaarheid en beschikbaarheid' ingezet op:

  • Doelstelling 1: Voor Wageningse huishoudens met laag of middeninkomens is voldoende passende woonruimte beschikbaar
  • Doelstelling 2: In Wageningen zijn voldoende sociale huurwoningen, verspreid over diverse buurten. Binnen deze buurten zijn de sociale huurwoningen gedifferentieerd naar prijsklasse.

Consequentie plangebied

De realisatie van 36 sociale huurwoningen draagt bij aan het realiseren van de doelstelling van de woonvisie en de uitvoeringsagenda. Het gaat om de realisatie van woningen met een maximale huurprijs van € 737,14. De woningen zijn beschikbaar voor huishoudens met lagere inkomens.

3.3.3 Woningmarktstrategie Wageningen

Op 28 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Woningmarktstrategie Wageningen' vastgesteld. De woonvisie van de gemeente Wageningen geeft duidelijk aan welke doelgroepen extra aandacht nodig hebben en welk woonprogramma hier het beste voor past. De woonvisie geeft geen harde randvoorwaarden voor nieuwe initiatieven voor woningbouw. Er is sterkere sturing nodig om ervoor te zorgen dat nieuwe initiatieven voor wonen daadwerkelijk aansluiten bij de woonvisie, de uitgangspunten van het coalitieakkoord en ander gemeentelijk beleid.

De kern van de woningmarktstrategie bestaat uit een toetsingskader woningbouw voor het beoordelen van nieuwe woningbouwinitiatieven. Voor woonzorginitiatieven gelden hiernaast nog een aantal specifieke criteria. Dit toetsingskader wordt toegepast bij ruimtelijke initiatieven en plannen waar woningbouw mee gemoeid is. Dit kan gaan om een aanvraag voor een omgevingsvergunning of een principeverzoek. Een aantal criteria zijn harde uitgangspunten, dit zijn vereisten voor ruimtelijke initiatieven. Andere criteria zijn zacht, waarbij per criterium punten kunnen worden toegekend.

Een ruimtelijk initiatief wordt beoordeeld aan de hand van het toetsingskader (een puntensysteem). Het initiatief moet minimaal de helft van het maximaal te halen punten halen. In dat geval krijgt de initiatiefnemer groen licht om het plan verder uit te werken in een concreet voorstel. Is dit niet het geval, dan zal de initiatiefnemer het plan moeten aanpassen.

Consequentie plangebied

Omdat het woningbouwplan aan de Rooseveltweg 350 ten tijde van de vaststelling van de woningsmarktstrategie al in ontwikkeling was, voldoet het plan niet aan de woningmarktstrategie. Het plan wordt ontwikkeld door een woningstichting en bevat uitsluitend sociale woningbouw. In de afgesloten anterieure overeenkomst zijn afspraken zijn gemaakt over, onder andere, het type woningen.

3.3.4 Beleidsregels “Kamergewijze verhuur gemeente Wageningen 2019”

Wageningen is een studentenstad met groeiende studentenaantallen. Bij de behandeling van de Structuurvisie heeft de gemeenteraad besloten dat kamergewijze verhuur op kleinschalige wijze mogelijk moet zijn binnen de gehele gemeente Wageningen. Kamergewijze verhuur door particulieren voegt meer diversiteit toe aan het aanbod van studentenhuisvesting in Wageningen. Voor de student ontstaat hierdoor meer keuzevrijheid. Op 10 september 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de beleidsregels “Kamergewijze verhuur gemeente Wageningen 2019” vastgesteld. Deze beleidsregels zijn planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan “Kamergewijze verhuur – update” dat op 7 december 2019 in werking is getreden.

Kort samengevat kent het gemeentelijk beleid drie varianten van kamergewijze verhuur:

  1. 1. Kamergewijze verhuur met 'hospita'. Het gaat hier om verhuur van maximaal twee kamers aan maximaal één persoon per kamer in een woning of appartement (met een woonbestemming) door de eigenaar (die daar tevens woonachtig is). Ook wanneer een woning of appartement (met een woonbestemming) wordt gehuurd van een toegelaten instelling, kan de hoofdhuurder (die daar eveneens woonachtig is) maximaal twee kamers aan maximaal één persoon per kamer verhuren;
  2. 2. Kamergewijze verhuur boven winkels, horeca, kantoren of andere niet woonbestemmingen. Dit betreft één pand waar op de begane grond een niet-wonen bestemming is gevestigd en op de bovenliggende verdiepingen (al dan niet bedrijfsmatig) kamers worden verhuur aan maximaal één persoon per kamer. Het gaat dus niet om een complex met meerdere panden/woningen.
  3. 3. Kamergewijze verhuur in woningen, appartementen, kantoren of detailhandel / horeca. Dit betreft met name wanneer een pand volledig in gebruik genomen wordt voor kamergewijze verhuur. Voorwaarde blijft dat een kamer aan maximaal één persoon wordt verhuurd.

Consequentie plangebied

De beleidsregels zijn van toepassing voor kleinschalige locaties en niet voor nieuwbouw van grootschalige locaties ten behoeve van studentenhuisvesting of wooneenheden voor andere doelgroepen. In de beleidsregels is bijzondere aandacht voor het voorkomen van onevenredig negatieve effecten op de leefbaarheid. Voorkomen moet worden dat op grootschalig niveau en geconcentreerd kamergewijze verhuur gaat plaatsvinden. Om de toenemende vraag naar studentenhuisvesting te ondervangen, zonder dergelijke effecten, worden de beleidsregels “Kamergewijze verhuur gemeente Wageningen 2019” ook van toepassing verklaard op dit bestemmingsplan (in bepaling 12.3 van de regels).

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Kader

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Wettelijk kader

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.

Vierde Nota Waterhuishouding

Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij onder meer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.

In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:

  1. 1. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer;
  2. 2. het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
  3. 3. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
  4. 4. aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
  5. 5. voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
  6. 6. het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
  7. 7. het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.

Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema’s zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema’s is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese Kaderrichtlijn Water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe Waterwet (22 dec. 2009).

Keur Waterschap Vallei & Veluwe (2013)

De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan het waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.

De keur is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe. De opbouw van de keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.

In de keur is vastgelegd bij wie verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken, voor welke activiteiten een watervergunning nodig is en wie verantwoordelijk is voor toezicht en handhaving.

Uitgangspuntennotitie. Beleidskader bij stedelijke uitbreiding,

Het waterschap heeft op 4 mei 2017 de uitgangspuntennotitie geactualiseerd. In de uitgangspuntennotitie wordt per thema een toelichting gegeven op de belangen vanuit het waterbeheer op de ruimtelijke ordening. De thema’s welke overeenkomen met de deelprogramma’s binnen het waterschap zijn: waterveilighed, voldoende en schoon en waterketen.

De notitie formuleert de volgende uitgangspunten:

  1. a. Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem.
  2. b. Aan het in het eerste lid gestelde wordt in ieder geval voldaan wanneer:
    1. 1. het verharde oppervlak niet groter is dan 1500 m² in stedelijk en 4000 m² in het buitengebied, of;
    2. 2. er niet meer dan de plaatselijk geldende landelijke afvoer vanuit het plangebied geloosd wordt, of;
    3. 3. er een berging van 600 m³ per hectare verhard oppervlak wordt gerealiseerd, of;
    4. 4. het nadelige effect op het watersysteem wordt gecompenseerd, of;
    5. 5. er geloosd wordt vanaf verhard oppervlak dat hiervoor was aangesloten op het gemengd stelsel (afkoppelen) en het ontvangende oppervlaktewaterlichaam voldoende capaciteit heeft.
  3. c. De in het tweede lid genoemde berging kan o.a. worden gerealiseerd door middel van:
    1. 1. een statische berging met een capaciteit van 600 m³ per hectare;
    2. 2. een dynamische berging waarbij rekening wordt gehouden met infiltratie. De mate van infiltratie waarmee rekening gehouden mag worden dient door de initiatiefnemer te worden aangetoond.
  4. d. De onder b5 compensatie kan o.a. worden gerealiseerd door het benutten of creëren van overcapaciteit in het ontvangende watersysteem, onder andere door de inzet van stuwconstructies.

Daarbij wordt opgemerkt dat vegetatiedaken (met voldoende opvangcapaciteit) niet worden aangemerkt als verhard oppervlak.

Bij stedelijke uitbreidingen is vaak sprake van een toename van verhard oppervlak. Hierdoor kan het hemelwater niet infiltreren en wordt het versneld afgevoerd naar riolering of oppervlaktewater. Dit is ongewenst en dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Uitgangspunt is dat het hemelwater zoveel mogelijk in het plangebied blijft. De wijze waarop kan per situatie verschillen en is gebiedsafhankelijk.

Het waterschap gaat uit van een T=100 neerslag-gebeurtenis waarbij 86 mm neerslag in 24 uur valt. Daarbij mag 3l/s/ha afgevoerd worden naar het watersysteem wat over 24 uur gelijk staat aan 26 mm neerslag. De overige 60 mm dient in het plangebied te worden vastgehouden en gefaseerd te worden afgevoerd met een maximum van 1,5l/s/ha.

4.2 Het Plangebied

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Het watertoetsproces is op 12 april 2018 digitaal doorlopen op www.dewatertoets.nl (zie bijlage 3). Waterschap Valei en Veluwe is via deze website door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit het wateradvies blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap een positief wateradvies gegeven.

In deze paragraaf worden alle relevante wateraspecten kort behandeld.

Hemelwater

Hemelwaterafvoer wordt afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel. Het afgekoppelde water kan en moet deels in de ondergrond infiltreren en kan deels gebruikt worden voor doorspoelen Rooseveltsingel. Opgemerkt wordt dat de zandgrond zeer geschikt is voor infiltratie.

Oppervlaktewater

In de directe omgeving van het plangebied is de Rooseveltsingel het enige oppervlaktewater. Overtollig regenwater kan bijdragen aan de doorspoeling van de singel.

Grondwater

Het grondwaterniveau ligt op een normaal niveau. De bekende overlast van grondwater uit de buurt wordt niet veroorzaakt door een hoge grondwaterstand, maar door de slechte waterdichtheid van de kelders. Ondanks de toename van infiltratie van hemelwater in het plangebied, zal de grondwaterstand minimaal stijgen. De drooglegging is ook voor de nieuwe situatie voldoende.

Riolering

De huidige riolering op de locatie van het plangebied is een gemengd riool en sterk verouderd (ouder dan 60 jaar). Het riool wordt daarom vervangen voor een nieuw deel DWA riool en IT riool.

Bluswater

Voor het bluswater wordt primair het drinkwaterleidingnet gebruikt. Secundair eigen middelen of het oppervlaktewater.

Oppervlakteverharding

Momenteel is vrijwel het gehele perceel (4.100 m2) verhard. De realisatie van de voorgenomen plannen resulteert in circa 3.000 m2 verhard oppervlak. Daarbij is uitgegaan dat per grondgebonden woning 20 m2 aan verharding plaats vindt in de achtertuin. In vergelijking tot de huidige situatie neemt de verharding van het plangebied met ruim 25% (1.100 m2 ) af. Aangezien er een afname is van de verharding van het plangebied, is er geen noodzaak voor watercompensatie.

Grondwaterfluctuatiezone

Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Milieu En Overige Omgevingsaspecten

Met het opstellen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan mogelijk is uit oogpunt verschillende milieuaspecten. Het gaat hier om de volgende aspecten:

  1. 1. bedrijven en milieuzonering;
  2. 2. geluid;
  3. 3. luchtkwaliteit;
  4. 4. externe veiligheid;
  5. 5. bodem;
  6. 6. flora en fauna;
  7. 7. archeologie en cultuurhistorie;
  8. 8. duurzaamheid;
  9. 9. Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

5.1.1 Wet - en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
    In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebiedkan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De VNG-richtafstanden van toepassing zijn op nieuwe situaties, waarbij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en bedrijven in elkaars nabijheid gerealiseerd worden.

5.1.2 Plangebied

Woongebied

Het perceel aan de Rooseveltweg 350 is, ondanks de aanwezigheid van een aantal niet-woonfuncties, te kenmerken als 'rustige woonwijk'.

Aanwezig bedrijven in omgeving

In een straal van 150 meter zijn de volgende bedrijven gevestigd:

  • Rooseveltweg 408A: startpunt Wageningen, 'T Palet;
  • Rooseveltweg 371: dierenarts;
  • Van Eckstraat 1: haarverzorging Insa Hair;
  • Olympiaplein 26: de Woonstichting;
  • Buurtseweg 1: Basisschool de Beijenkorf (vanaf zomer 2018).

In onderstaande tabel is per bedrijf aangegeven wat de milieucategorie is en welke richtafstand daarbij hoort. Tevens is aangegeven wat de afstand is van het toekomstige pand op het perceel van Rooseveltweg 350 tot aan de bouwvlakken van de genoemde bedrijven.

Adres Bedrijf Milieucategorie Richtafstand Afstand
Rooseveltweg 408A Startpunt Wageningen, 'T Palet (kantoor) 1 10 meter > 120 meter
Rooseveltweg 371 Dierenarts 2 30 meter > 50 meter
Van Eckstraat 1 Haarverzorging Insa Hair 1 10 meter > 50 meter
Olympiaplein 26 De Woonstichting
1 10 meter > 75 meter
Buurtseweg 1 Basisschool de Bijenkorf 2 30 meter > 75 meter

Afstanden van toekomstig pand tot aan bouwvlakken functies

Uit bovenstaande tabel kan worden afgeleid dat de realisatie van 36 woningen, ruim voldoet aan de richtafstanden van de VNG. Daarmee wordt geconstateerd dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat is. Bovendien worden de bestaande voorzieningen en bedrijven in de nabijheid niet in hun bedrijfsvoering beperkt door de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan worden 36 woningen mogelijk gemaakt op het perceel aan de Rooseveltweg 350. Gezien de afstand tot nabij gelegen voorzieningen en bedrijven, wordt geconcludeerd dat milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Wet - en regelgeving

5.2.2 Plangebied

De kavel ligt binnen de wettelijke onderzoekszone van de Rooseveltweg. Ten behoeve van de herontwikkeling is daarom akoestisch onderzoek verricht (bijlage 4) naar wegverkeerslawaai. De omliggende 30 km/u wegen (niet-gezoneerd volgens de Wet geluidhinder, namelijk 30 km/uur wegen of woonerf) zijn eveneens meegenomen in het akoestisch onderzoek ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het onderzoek is daarom uitgevoerd voor de Rooseveltweg, de Gravinnestraat, de Westerhofseweg en de Kampweg.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  1. 1. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rooseveltweg:
    1. a. bedraagt voor de grondgebonden woningen maximaal 28 dB. Op geen enkele gevel wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden als gevolg van wegverkeer van de Rooseveltweg;
    2. b. overschrijdt de voorkeursgrens van 48 dB op de noord-, west- en zuidgevel van het appartementengebouw tot maximaal 58 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.
  2. 2. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Westerhofseweg:
    1. a. overschrijdt voor alle grondgebonden woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 3 dB op de oostgevel;
    2. b. voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de appartementen .
  3. 3. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Gravinnestraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de grondgebonden woningen en de appartementen.
  4. 4. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Kampweg:
    1. a. overschrijdt op de zuidgevel van de grondgebonden woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden met maximaal 2 dB;
    2. b. verschrijdt op de zuidgevel van de appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden met maximaal 1 dB.

In onderstaande verbeelding is met een rode lijn aangegeven op welke gevels de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0015.png"

Meetpunten wegverkeerlawaai en gevels waar de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt (bron: Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting. Ireneschool, Kampweg te Wageningen)

Cumulatie

De cumulatieve geluidbelasting dient te worden bepaald indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van de te onderscheiden bronnen wordt overschreden. De Wet geluidhinder stelt dat voor de cumulatie de zoneplichtige (spoor)wegen en de geluidbelasting ten gevolge van industrie en/of luchtvaart meegenomen dienen te worden. Hierbij mag de correctie artikel 110g Wet geluidhinder met betrekking tot wegverkeer, niet worden toegepast.

Dit betekent dat de cumulatieve geluidsbelasting voor dit plangebied niet bepaald hoeft te worden, omdat er slechts één zoneplichtige weg is, de Rooseveltweg.

Maatregelen

Voor die onderdelen van het plan waarbij de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai boven de voorkeurgrenswaarde maar niet boven de maximale ontheffingswaarde ligt, kunnen hogere waarden worden aangevraagd. De hogere waarden kunnen door het college van burgemeester en wethouders verleend worden wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan de kant van de ontvanger (het pand).

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen in de vorm van minder verkeer of lagere rijsnelheid zijn met betrekking tot de wegverkeerscirculatie zeer ingrijpend. Bovendien heeft initiatiefnemer hier geen invloed op.

Het aanbrengen van geluidreducerend wegdek op de Rooseveltweg bezwaren van civieltechnische aard. Wringend verkeer zou het dit type asfalt direct stuk rijden. Momenteel is de Rooseveltweg voorzien van standaard asfalt.

Overdrachtsmaatregelen

Geluid afschermende maatregelen nabij de bebouwing is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. Door de gemeente Wageningen worden geen geluidschermen of –wallen gebouwd langs stedelijke wegen anders dan de hoofdstructuur (de Rooseveltweg maakt geen deel uit van de hoofdstructuur).

Het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger is in het ontwerp niet gewenst of niet mogelijk. Deze maatregel is bovendien onvoldoende om de geluidbelastingen terug te dringen tot de voorkeurswaarde wegverkeerslawaai.

Maatregelen aan het pand

De totale geluidbelasting bedraagt meer dan 53 dB. Bij de bouwvergunningsaanvraag dient een onderzoek naar de gevelgeluidwering uitgevoerd te worden. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dient te worden bepaald conform NEN 5077. Passende geluidwering zorgt ervoor dat de binnenwaarde maximaal 33 dB is.

Toetsing gemeentelijk beleid, artikel 4.1 t/m 4.3

Artikel 4.1: tenminste één geluidsluwe zijde aanwezig.

Uit onderzoek blijkt dat alle grondgebonden woningen en alle appartementen beschikken over een geluidluwe zijde. Alle nieuwbouw voldoet aan artikel 4.1 van de beleidsregel.

Artikel 4.2: buitenruimte aan geluidsluwe zijde.

De grondgebonden woningen en de appartementen in de eerste bouwlaag hebben een buitenruimte (een achtertuin) aan de geluidluwe zijde. De appartementen op de verdiepingen hebben een buitenruimte (een balkon) aan de kant van de Rooseveltweg. Daarmee voldoen de appartementen op de verdiepingen niet aan artikel 4.2 van de beleidsregel. De gemeente is verzocht (zie bijlage 5) om af te wijken van deze beleidsregel, omdat:

  • het stedenbouwkundig plan met zorg is opgesteld middels participatie en de woningstichting zich hieraan wil conformeren;
  • met de realisatie van de balkons aan de zijde van de Rooseveltweg de privacy wordt gewaarborgd in de achtertuinen van de 12 grondgebonden woningen.

Om een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de balkons te waarborgen worden de volgende maatregelen toegepast:

  1. 1. bij de realisatie van de balkons wordt in de buitenruimte akoestisch absorberend materiaal toegepast;
  2. 2. de balkons worden voorzien van een glazen balkonhek c.q. borstwering (dus geen spijlen) tot en met zithoogte;
  3. 3. de glazen panelen onderling zijn kierdicht;
  4. 4. de massa van de balkonhekken c.q. borstwering bedraagt ten minste 10 kg/m2.

De bovenstaande maatregelen worden juridisch geborgd met een voorwaardelijke verplichting.

Artikel 4.3: indelingsvereisten indien geluidsbelasting groter is dan 53 dB

De maximale gevelbelasting op de grondgebonden woningen bedraagt 52 dB. Daarmee gelden er op grond van artikel 4.3 van de beleidsregels geen aanvullende indelingsvereisten.

Voor het appartementencomplex bedraagt de maximale gevelbelasting 58 dB. Voor de appartementen treedt artikel 4.3 van de beleidsregels in werking: tenminste 30% van het oppervlakte aan verblijfsruimte moet aan de geluidsluwe zijde liggen, waaronder één slaapkamer. In het ontwerp van de appartementen dient hier rekening mee gehouden te worden. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee artikel 4.3 juridisch is verankerd.

Conclusie

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Roosenveltweg bedraagt maximaal 58 dB Lden. Er wordt niet overal voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.

Maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van de relevante geluidbronnen zijn in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, niet realiseerbaar. Het is realistisch om hogere waarden aan te vragen voor zowel de grondgebonden woningen als de appartementen.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee artikel 4.3 van de beleidsregels juridisch verankerd is. Verblijfsruimte is daarbij gelijkgesteld aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2).

Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de te nemen maatregelen voor het waarborgen van een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de balkons.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wet - en regelgeving

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 5.I. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  2. b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0016.png"

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  1. 1. woningbouw = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
  2. 2. woningbouw = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0017.png"

Rekentool 'niet in betekenende mate'

Bestaande luchtkwaliteit

Atlas Leefomgeving heeft op haar site gegevens over de bestaande luchtkwaliteit. In onderstaande tabel een overzicht van de waarden voor het plangebied in 2015.

2015
NO2 18 - 20 µg/m3
PM10 19 - 20 µg/m3
PM2,5 12 - 13 µg/m3

Overzicht waarden luchtkwaliteit (bron: www.atlasleefomgeving.nl)

5.3.2 Plangebied

Met dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bij dragen aan een verslechtering van de aanwezige luchtkwaliteit. Door de herontwikkeling worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die meer dan 1.280 voertuigbewegingen gemiddeld per dag mogelijk maken. Door de bouw van 36 woningen neemt het aantal voertuigbewegingen gemiddels per dag toe met 160 tot 200. Daarbij wordt uitgegaan van:

  • de parkeernorm, zoals beschreven in paragraaf 2.3.3.1;
  • 4 ritten per parkeerplaats (per auto).

Uit het overzicht van de bestaande luchtkwaliteitswaarden blijkt dat deze ver onder de grenswaarden liggen. Daarmee kan geconstateerd worden dat de bestaande luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van 36 woningen op het perceel aan de Rooseveltweg 350.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Wet- en regelgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

5.4.2 Plangebied

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.

Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plangebied of in ieder geval op een afstand die groter is dan 200 meter, zodat er geen ruimtelijke consequenties zijn.

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Wageningen een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.

Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied die een belemmeringen vormen voor de plannen op het perceel aan de Rooseveltweg 350.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van 36 woningen op het perceel aan de Rooseveltweg 350.

5.5 Bodem

5.5.1 Wet- en regelgeving

Wet Bodembescherming

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Regio Arnhem. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor een aantal situaties geldt een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek:

  1. 1. gebouwen waarin (nagenoeg) niet voortdurend mensen verblijven, bijvoorbeeld een loods waar niet langer dan 2 uur per dag mensen verblijven;
  2. 2. bouwwerk dat geen gebouw is, bijvoorbeeld een brug;
  3. 3. bouwwerken die de grond niet raken, bijvoorbeeld een dakkapel;
  4. 4. bij interne verbouwingen.

Bij een bouwwerk met een oppervlak van meer dan 50 m² moet, indien het een verblijfsruimte betreft (verblijf van mensen met meer dan 2 uur per dag), altijd een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. Bij bouwwerken met een kleiner oppervlakte moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden indien de bodem verdacht is op bodemverontreiniging.

5.5.2 Plangebied

In oktober 2013 is voor het plangebied aan de Rooseveltweg 350 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door bureau BOOT (Verkennend bodemonderzoek Rooseveltweg 350, d.d. 4 oktober 2013, kenmerk P13-0208-029, bijlage 6). Op basis van de resultaten van het voorgaande bodemonderzoek zijn de volgende doelstellingen voor nader onderzoek vastgesteld;

  1. 1. het actualiseren van de algemene chemische bodemkwaliteit;
  2. 2. het vaststellen of op de locatie sprake is van een verontreiniging met asbest;
  3. 3. het bepalen van de mate en omvang van een verontreiniging met zink en lood in de noordoostelijke hoek van het onderzoeksgebied;
  4. 4. het vaststellen of ter plaatse van de noordwestelijke hoek van het onderzoeksgebied sprake is van de aanwezigheid van een ondergrondse tank en of deze een bodemverontreiniging heeft veroorzaakt welke mogelijk een bedreiging vormt voor de volksgezondheid.

Begin 2018 is het aanvullende nadere bodem- en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd door bureau BOOT (Actualiserend en nader bodem- en verkennend asbestonderzoek Rooseveltweg 350, uitgevoerd door bureau BOOT d.d. 28 maart 2018 met kenmerk P18-0076-008, bijlage 7). Het projectgebied is onderverdeeld in drie deellocaties, welke verbeeld zijn op onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0018.png"

Deellocaties A, B en C (bron: Actualiserend en nader bodem- en verkennend asbestonderzoek)

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek wordt per deellocatie het volgende geconcludeerd:

Deellocatie A

  • Het vooronderzoek is geactualiseerd. Er zijn geen aanvullende gegevens bekend dan reeds beschreven in het voorgaande bodemonderzoek. Er zijn geen wijzigingen geweest ten aanzien van het gebruik. De kwaliteit van de ondergrond en het grondwater wordt als nog voldoende representatief beschouwd.
  • De licht verhoogde concentraties (zware metalen en PAK) in de onderzochte bovengrond geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.
  • De milieuhygiënische bodemkwaliteit is in voldoende mate geactualiseerd.
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen met tuin). Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
  • Op het maaiveld is visueel en in de bodem is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Deellocatie B

  • Het sterk verhoogde gehalte lood en het matig verhoogde gehalte zink bij boring 15 zijn in dit onderzoek niet meer aangetoond. In oostelijke richting tegen de rand van het onderzoeksgebied is een matig verhoogd gehalte lood aangetoond bij boring 2004.
  • Middels het nader onderzoek is vastgesteld dat op de locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • De aangetoonde concentraties geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.

Deellocatie C

  • Tijdens de zoekactie is dat de tank en het ondergrondse leidingwerk niet aangetroffen.
  • De bodem en het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters (minerale olie en vluchtige aromaten).

Conclusie

De aangetoonde gehalten in grond en grondwater vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van sanerende maatregelen conform de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van een woonbestemming. Wel wordt er door de gemeente Wageningen geadviseerd om het matig verhoogd gehalte aan lood in de noord-oost hoek te verwijderen als dit wordt ingericht als tuin.

Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden.

5.6 Flora En Fauna

5.6.1 Beleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.

Ecologische Hoofdstructuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN/EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.6.2 Plangebied

Ten behoeve van de herontwikkelingsplannen is een quick-scan uitgevoerd, waarbij de effecten van de herontwikkeling op beschermde soorten, en beschermde gebieden (Natura 200 gebieden en Natuurnetwerk Nederland) in kaart gebracht zijn. Dit onderzoek is in bijlage 8 opgenomen.

5.7 Archeologie En Cultuurhistorie

5.7.1 Wet- en regelgeving

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.

De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Monumentenwet en Erfgoedwet

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.

Erfgoedwet

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

Gemeentelijke beleidsnota archeologie

In lijn met de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Wageningen de reikwijdte van het eigen beleid en het bijbehorende instrumentarium vastgelegd. Via de Beleidsnotitie Archeologische Monumentenzorg Gemeente Wageningen is daar een globale invulling aan gegeven. In de beleidsnota is uiteengezet wat de beleidsdoelstellingen op het gebied van archeologie zijn en hoe de gemeente denkt deze te gaan uitvoeren. Onderdeel van de notitie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Deze archeologische verwachtingskaart is in 2008 geactualiseerd en als uitgangspunt in het geldende bestemmingsplan 'Wageningen, 2-e herziening' opgenomen.

Cultuurhistorische waardenkaart

De gemeente heeft een cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld. De waardenkaart is op 26 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

Cultuurhistorie heeft te maken met de grond en hoe deze door mensen werd gebruikt. Dijken, (water-) wegen, akkers en aarden wallen zijn door menselijk handelen tot stand gekomen. Soms zijn ze in het landschap (ten dele) zichtbaar. De CHW brengt de ontwikkeling van de historische cultuurlandschappen en de planmatige uitbreidingen van de stad in beeld. Het vormt het DNA van de gemeente Wageningen.

5.7.2 Plangebied

Monument

De huidige school met het omliggende plein aan de Rooseveltweg 350 zijn is geen gemeentelijk- of rijksmonument. Er zijn daarmee geen beperkingen voor de voorgenomen sloop van het pand.

Archeologische verwachtingswaarde

In 2015 is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uit te voeren. De reden voor dit advies was de toekenning van een hoge archeologische verwachtingswaarde aan het plangebied, vanwege de mogelijke situering op een flank van een stuwwal, mogelijk op loopodzolgronden. Normaliter geldt er voor dit soort gebieden een hoge trefkans op de aanwezigheid van archeologische resten.

Om deze verwachting te toetsen en om het onderzoek aan te vullen is in maart 2018 een inventariserend veldonderzoek (bijlage 10) uitgevoerd. Op basis van de resultaten uit het booronderzoek worden geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen meer in het plangebied verwacht. Daarom kan het plangebied vrij worden gegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Aangezien het nooit volledig uit te sluiten is dat er binnen het plangebied archeologische resten voorkomen, is het belangrijk dat de uitvoerder kennis heeft van de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid. Dit conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet. De dubbelbestemming 'waarde - archeologie' kan daarom vervallen.

Cultuurhistorische waarde

De cultuurhistorische waardenkaart geeft aan dat de Westerhofseweg en de Kampweg historische wegen van voor 1832 zijn. Daarnaast maakt de kaart duidelijk dat een gedeelte van het perceel binnen de molenbiotoop valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0021.png" 'afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0022.png"

Cultuurhistorische waarden plangebied (bron: cultuurhistorische waardenkaart)

Met de herontwikkeling, worden de cultuurhistorische waarden en - structuren van het plangebied niet gewijzigd.

Molen De Vlijt

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de molenbiotoop van molen De Vlijt. De molen staat aan de Harnjesweg 54a en is nog in gebruik. De ligging van het plangebied (deels) binnen de molenbiotoop heeft gevolgen voor de maximaal toegestane bouwhoogte. Vrije windvang is de belangrijkste voorwaarde voor het goed functioneren van de molen. Gebouwen en bomen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de windvang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0024.png"

Molen De Vlijt en ligging molenbiotoop molen De Vlijt (bron:www.molens.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl)

In het plan is rekening gehouden met de locatie binnen de molenbiotoop. De afstand vanaf het perceel aan de Rooseveltweg 350 tot molen de Vlijt is 360 meter (= zuid-oost hoek van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-VSG1_0025.png"

Schematische ligging plangebied t.o.v. molen

Afstand tot molen Formule Maximaal toegestane bouwhoogte molenbiotoop
360 meter hoogte onderste punt van vertivaal staande wiek + 1/50 van de afstand tussen bouwwerk en molen 7,2 + 7,2 = 14,4 meter
390 meter hoogte onderste punt van vertivaal staande wiek + 1/50 van de afstand tussen bouwwerk en molen 7,2 + 7,8 = 15 meter

Vertaling molenbiotoop, in geval maaiveld van plangebied en molen gelijk is

Bebouwing op 360 meter afstand van de molen zou maximaal 14,4 meter hoog mogen zijn. Zoals blijkt uit bijlage 11 is het maaiveldniveau ter plaatse van de molen 5 meter hoger dan het maaiveldniveau ter plaatse van het plangebied. Dit hoogteverschil kan opgeteld worden bij de hiervoor berekende maximaal toelaatbare bouwhoogte.

Bepalende afstand Maximaal toelaatbare bouwhoogte Maximaal toegestane
bouwhoogte bestemmingsplan
Grondgebonden woningen 360 14,4 + 5 = 19,4 meter 10 meter
Appartementen 390 15 + 5 = 20 meter 13 meter

Maximale toegestane bouwhoogte molenbiotoop en bestemmingsplan, rekening houdend hoogteverschil

Conclusie

De archeologische - en cultuurhistorische aspecten (waaronder de molenbiotoop) vormen geen belemmering vormt voor de realisatie van 36 woningen op het perceel aan de Rooseveltweg 350.

5.8 Duurzaamheid

Landelijk beleid

Het rijk wil het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (de nieuwe term voor duurzame energie) stimuleren. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is hiervoor leidend. Deze doelstelling gaat uit van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op dit moment is de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de landelijke energievraag slechts 4%.

Per 1 januari 2015 zijn in het Bouwbesluit de eisen met betrekking tot energiezuinigheid en milieu aangescherpt:

  1. 1. Minimale isolatiewaarden (Rc-waarde) per onderdeel van de dichte uitwendige scheidingsconstructie: 4,5 m2.K/W voor de gevel, 6,0 m2 K/W voor het dak en 3,5 m2.K/W voor de vloer.
  2. 2. Een gemiddelde U-waarde van maximaal 1,65 m2.K/w voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Daarnaast geldt een maximale u-waarde van 2,2 m2.K/W voor ramen, deuren en kozijnen;
  3. 3. Een maximale EPC-waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekend te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is de eis EPC < 0,4.
  4. 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en voor kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Voor zover het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak van het bestaande gebouw geldt als eis een warmteweerstand van 2,5 m2.K/W (vloer), 1,3 m2.K/W (gevel) en 2,0 m2.K/W (dak). Voor ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 m2 K/W.

Gemeentelijkbeleid

De gemeente Wageningen heeft de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Daarvoor is de routekaart 'Wageningen klimaatneutraal in 2030' vastgesteld. In deze routekaart zijn doelstellingen opgenomen ten aanzien van opwekking van duurzame energie en energiebesparing in onder andere de bebouwde omgeving.

De gemeente Wageningen heeft al geruime tijd door de raad vastgesteld duurzaam bouwenbeleid waarin partijen actief gestimuleerd worden om een stapje extra te zetten om een zo duurzaam mogelijk en toekomstbestendig nieuw gebouw of woning te ontwikkelen. De raad heeft de laatste actualisatie van het duurzaam bouwen beleid 2017-2021 op 23 oktober 2017 vastgesteld.

Wat betreft woningbouw wil de gemeente energieneutrale woningen en wijkconcepten stimuleren door een faciliterende rol te spelen en belemmeringen weg te nemen. Mooie voorbeelden van energiezuinige en energieneutrale woningen maakt de gemeente goed zichtbaar en de gemeente vraagt de eigenaren om een rol te spelen als ambassadeur.

Voor nieuwbouw zijn de voornaamste speerpunten in het duurzaam bouwenbeleid:

  1. a. Alle nieuwbouw wordt gasloos ontwikkeld en minimaal 25% energiezuiniger dan het bouwbesluit;
  2. b. Voor nieuwbouw wordt aan de initiatiefnemer gevraagd inzichtelijk te maken welke stappen nog nodig zijn om de woning of gebouw in de toekomst alsnog energieneutraal te maken wanneer deze doelstelling niet bij de bouw reeds kan worden gerealiseerd;
  3. c. Naast het thema energie wordt bij nieuwbouw ook aandacht gevraagd voor duurzame maatregelen op het gebied van mobiliteit, bouwmaterialen en op het gebied van groen/water (waaronder ook natuurinclusief bouwen).

Consequentie plangebied

De initiatiefnemer confirmeert zich aan het D-profiel dat de gemeente Wageningen voor deze locatie heeft opgesteld en als bijlage bij de uitwerkingsovereenkomst is gevoegd. In dit D-profiel zijn afspraken opgenomen over thema's als energie, bouwmaterialen, het aanleggen van groen en natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen. Voor deze locatie zijn onder andere afspraken gemaakt over maximale oppervlakteverharding en erfafscheidingen.

5.9 Besluit Milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.

Het realiseren van 36 woningen is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2). In het Besluit mer is een drempelwaarden opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

De drempelwaarden het Besluit mer zijn:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De initiatiefnemer voor de realisatie van 36 woningen is de woningstichting. In voorgaande hoofdstukken zijn alle aspecten benoemd die terug moeten komen in de aanmeldingsnotitie. Daarmee is voorliggend bestemmingsplan te beschouwen als aanmeldingsnotitie. Uit hoofdstukken 4 en 5 blijkt dat de realisatie van 36 woningen op het perceel aan de Rooseveltweg 350 geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport.

het bevoegd gezag dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet gepubliceerd te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

6.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén juridisch bindende werking, maar vervult een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks bindende werking voor burgers.

6.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan bevat een aantal bestemmingen. Voor wat betreft de gebruiks- en bouwbepalingen is maximaal aangesloten bij de bepalingen van de geldende bestemmingsplannen. Aangesloten wordt bij de regelingen van bestemmingsplan ´Wageningen, 2-e herziening´ voor wat betreft de definities, de wijze van meten, de bestemmingen 'tuin', 'verkeer-verblijfsgebied' en 'wonen' en de algemene regels. Deze zijn aangevuld met:

  • voorwaardelijke verplichtingen bij de bestemmingen tuin, verkeer-verblijfsgebied en wonen. Hiermee wordt bepaald dat de woningen pas in gebruik genomen mogen worden nadat:
    1. 1. gebouwd is conform het beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan, zoals is opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
    2. 2. de openbare ruimte en de niet bebouwde gronden in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan, zoals is opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
    3. 3. een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de balkons gewaarborgd is, middels de volgende te nemen maatregelen:
      1. a. bij de realisatie van de balkons wordt in de buitenruimte akoestisch absorberend materiaal toegepast;
      2. b. de balkons worden voorzien van een glazen balkonhek c.q. borstwering tot en met zithoogte;
      3. c. de glazen panelen onderling zijn kierdicht;
      4. d. de massa van de balkonhekken c.q. borstwering bedraagt ten minste 10 kg/m2.

De inrichting van gronden moet uiterlijk voltooid zijn 18 maanden nadat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend is.

  • een bepaling voor de realisatie van ondergrondse containers (artikel 7.2);
  • een bepaling voor een toegestane overschrijding van de bestemmings- en bouwgrenzen met maximaal 2 meter voor balkons (artikel 7.3);
  • een regeling over parkeren (artikel 12.2);
  • een regeling voor kamergewijze verhuur in woningen en woonhuizen (artikel 12.3).

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. Indien het kostenverhaal anderszins geregeld is, hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Plangebied

Er wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt (de bouw van één of meerdere woningen). Er is daarmee een verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt voor kostenverhaal en planschade. Daarmee is het kostenverhaal anderszins geregeld, waarmee er geen noodzaak is voor het opstellen van een exploitatieplan.

7.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg 3.1.1. Bro

Vooroverleg is gevoerd met de wettelijke vooroverleg partners, overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. De vooroverleg van de provincie heeft op onderdelen geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de algemene wet bestuursrecht heeft vanaf 12 maart 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. De samenvatting en beantwoording is in bijlage 12 opgenomen. De zienswijzen hebben op onderdelen geleid tot tekstuele aanpassingen in de toelichting.

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan En Stedenbouwkundig Plan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan En Stedenbouwkundig Plan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan

Bijlage 2 Verkeersonderzoek

Bijlage 2 Verkeersonderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Verzoek Afwijken Beleidsregel Wgh

Bijlage 5 Verzoek afwijken beleidsregel Wgh

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 7 Bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 8 Quick-scan Flora En Fauna

Bijlage 8 Quick-scan flora en fauna

Bijlage 9 Berekening Stikstofemissie

Bijlage 9 Berekening stikstofemissie

Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 10 Archeologisch onderzoek

Bijlage 11 Molenbiotoop

Bijlage 11 Molenbiotoop

Bijlage 12 Zienswijzennota

Bijlage 12 Zienswijzennota