Driemarkweg tussen 1b en 3
Bestemmingsplan - gemeente Winterswijk
Vastgesteld op 22-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Driemarkweg tussen 1b en 3 van de gemeente Winterswijk;
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0294.BP1010BGDRIEMAWONG-VA01met bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen waaronder boomteelt en/of het houden van dieren;
1.8 archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.9 archeologische verwachting
een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.10 archeologische waarde
een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.14 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.16 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een verblijfsruimte;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.30 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.31 inwoning
twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.32 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
1.33 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.34 nevenactiviteit
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;
1.35 normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
1.36 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.37 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.38 omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen van bouwwerken
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;
1.39 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
1.40 overkapping
een overkapt bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;
1.41 paardenbak
een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;
1.42 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.43 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.44 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.45 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.46 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Gebouwen en bouwwerken
- a. De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel. - b. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. - c. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren. - d. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. - e. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. - f. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. - g. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Inhoud woningen
Voor het meten van de inhoud van woningen worden bijgebouwen niet meegerekend.
2.3 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.4 Hart lijn
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding.
2.5 Relatie
Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- b. extensieve dagrecreatie;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, met inachtneming van de keur van het waterschap.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waarbij inwoning is toegestaan;
- b. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
- c. bed & breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de woning hiervoor mag worden gebruikt met inbegrip van maximaal 2 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 4 personen;
met bijbehorende
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande maatvoering
7.2 Ondergronds bouwen
Het bouwen van ondergrondse bouwwerken is uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen.
7.3 Afstand bijgebouwen tot openbare weg
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie tenzij dit uitdrukkelijk krachtens de regels is toegestaan.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 vrijwaringszone - molenbiotoop Venemansmolen
9.2 waardevol landschap
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
10.2 Wijziging van een bestemming in de bestemming Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Bos of Natuur, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. er dient een inrichtings- en beheersvisie te worden opgesteld waarin de natuurontwikkeling dan wel de bosaanleg is uitgewerkt;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
10.3 Wijziging van een bestemming in de bestemming Groen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Groen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
10.4 Wijziging van een bestemming in de bestemming Water
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Water ten behoeve van waterretentie, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. uit onderzoek blijkt dat waterretentie binnen het gebied noodzakelijk is;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
procedure nadere eis
Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan Driemarkweg tussen 1b en 3 van de gemeente Winterswijk.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 22 december 2011.
De voorzitter, De griffier,
……………… ………………
december 2011.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Voor het perceel gelegen tussen de Driemarkweg 1b en 3 (een weilandperceel), is gevraagd medewerking te verlenen aan de bouw van een woning. De gemeente Winterswijk heeft besloten hieraan haar medewerking te geven. Het voorliggende bestemmingsplan omvat de planologisch-juridische regeling, die de bouw van een woning op het betreffende perceel mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied", dat op 27 januari 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad. In het bestemmingsplan "Buitengebied" kent het perceel aan de Driemarkweg de bestemming "Agrarisch-Cultuurlandschap" (zonder bouwvlak). Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Driemarkweg tussen 1b en 3" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (plankaart), schaal 1:2.000 (ID plannummer NL.IMRO.0294.BP1010BGDRIEMAWONG-VA01)
- planregels.
Op de verbeelding (plankaart) zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan veilig te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggend onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
1.3 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied, in de directe nabijheid van de bebouwde kom van Winterswijk. De locatie ligt aan de zuidkant van Winterswijk, in de directe omgeving van de bedrijventerreinen Vèèneslat-Zuid en Misterweg. In Bijlage 1 Situeringplangebied is de ligging van het plangebied weergegeven. Op pagina 4 van Bijlage 5Landschappelijke inpassing en inrichtingsplan is een luchtfoto van het plangebied en haar directe omgeving opgenomen.
Hoofdstuk 2 Onderzoek
2.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan aspecten die relevant zijn voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Allereerst komt het beleidskader aan de orde. Te beginnen met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 (nu Structuurvisie Gelderland) en de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Vervolgens wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid, zoals dat beschreven is in de Woonvisie gemeente Winterswijk en de Structuurvisie Winterswijk. Daarna wordt in dit hoofdstuk ingegaan op milieuaspecten, de watertoets en op waarden van natuur, landschap en archeologie.
2.2 Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 (nu: Structuurvisie Gelderland) kiest voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ("groenblauw raamwerk"), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het "rode raamwerk" van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het "multifunctioneel gebied", wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daartoe samen in regionaal verband.
Het plangebied aan de Driemarkweg ligt binnen het multifunctioneel gebied, binnen de streekplancategorie "waardevol landschap". Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten.
Nieuwe woningen op nog onbebouwde locaties in het buitengebied zijn in principe niet toegestaan. De provincie biedt de regio's de mogelijkheid zogenaamde zoekzones voor landschappelijke versterking aan te wijzen. Binnen deze zoekzones kunnen een beperkt aantal woningen of kleinschalige woon-/werkcombinaties in lage dichtheden worden toegevoegd, wanneer deze passen in de landschappelijke structuur en bijdragen aan landschappelijke versterking. In 2006 zijn de zoekzones voor de Regio Achterhoek tot stand gekomen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een zoekzone.
2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 15 december 2010 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen. Hierbij richt de provincie zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, recreatie, glastuinbouw, water en de ecologische hoofdstructuur. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005). De Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 2 maart 2011 in werking getreden.
Het onderwerp verstedelijking komt aan bod in hoofdstuk 2 van de Ruimtelijke Verordening. De provincie hanteert daarbij als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied, binnen de woningbouwcontour en de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en binnen de zoekzones voor wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. Het plangebied valt niet binnen één van deze gebieden dan wel zones.
Slechts een beperkt deel van de verstedelijking kan buiten voorgenoemde gebieden plaatsvinden. Naast functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, kan het gaan om functieverandering bij vrijkomende agrarische gebouwen, herbestemming van kazernegebouwen of gebouwen van zorginstellingen en de oprichten van nieuwe landgoederen. Het initiatief aan de Driemarkweg kan niet geschaard worden onder één van deze categorieën.
Daarnaast kan nieuwe bebouwing tevens mogelijk worden gemaakt in het kader van de invulling van de zoekzones landschappelijke versterking (zie ook 2.2). Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van een zoekzone voor landschappelijke versterking.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien sprake is van een ontwikkeling waarvan is aangetoond dat deze redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de in de tweede alinea genoemde gebieden en indien de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor dit bestemmingsplan c.q. dit initiatief is een ontheffing aangevraagd. Op 1 juni 2011 is door Gedeputeerde Staten ontheffing verleend ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning op het perceel gelegen tussen Driemarkweg 1b en 3 te Winterswijk. De beschikking is opgenomen in Bijlage 6Beschikking ontheffing Gedeputeerde Staten
2.4 Woonvisie Gemeente Winterswijk
In de Woonvisie gemeente Winterswijk wordt aangegeven dat er een woningbehoefte bestaat van 900 woningen, waarbij bij de ontwikkeling van deze woonbehoefte eerst naar inbreidingslocaties gezocht moet worden voordat naar de mogelijkheden voor uitbreidingslocaties wordt gekeken. De kwantitatieve woningbehoefte is niet zodanig groot dat moet worden gezocht naar nieuwe uitbreidingslocaties voor woningbouw. De locatie aan de Driemarkweg is niet aangemerkt als potentiële in- of uitbreidingslocatie. Er worden geen nieuwe principeverzoeken voor woningbouwontwikkeling in behandeling genomen die leiden tot extra woningen. Uitzonderingen zijn beargumenteerd mogelijk.
2.5 Structuurvisie Winterswijk
In de Structuurvisie Winterswijk (vastgesteld door de raad op 24 februari 2011) is de opgave om de stedelijke kwaliteiten van Winterswijk in balans te brengen met de bijzondere landschappelijke kwaliteiten van de gemeente. Om die impuls te geven is een inspirerende visie nodig, waarin het maken van keuzes cruciaal is en het stellen van de juiste prioriteiten centraal staat. De Structuurvisie Winterswijk zal dienen als basis voor de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 10 à 15 jaar. Eén van de hoofdopgaven is "het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied".
Het plangebied maakt onderdeel uit van de stadsrand van Winterswijk. Voor de stadsrand zijn de volgende beleidsuitgangspunten geformuleerd:
- 1. De gemeente zet zich in voor fraaie overgangen tussen stad en platteland voor een goede presentatie van Winterswijk naar buiten toe. Met een goede verwevenheid tussen de stadsrand en het landschap wordt gewerkt aan een unieke woonkwaliteit.
- 2. De gemeente werkt mee aan combinaties van rode en groene functies in de stadsrandzone om de overgang tussen stad en land in evenwicht te brengen en te verzachten.
Uit onderzoek blijkt dat het beeld van de randen van Winterswijk zeer divers is en vaak introvert. Directe relaties tussen het dorp en het buitengebied zijn vaak zwak. Een deel van de entrees wordt zelfs geheel gedomineerd door bedrijventerreinen. Dit levert spanning op met het groene imago van de gemeente. Juist aan de rand liggen er goede kansen voor Winterswijk om zich te presenteren.
2.6 Milieuaspecten
Wanneer een bestemmingsplan wordt opgesteld is het van belang duidelijkheid te verschaffen in hoeverre milieuhygiënische aspecten belemmeringen kunnen opleveren voor de uitvoering van het initiatief. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op (in willekeurige volgorde): milieuzonering, bodem, geluid vanwege het wegverkeer, externe veiligheid en luchtkwaliteit.
Milieuzonering
Op het perceel Driemarkweg 6 (tegenover het plangebied) is sprake van een buxuskwekerij. In de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009) geldt voor dergelijke activiteiten een richtafstand van 30 meter. Vanuit de Wet milieubeheer dient een afstand van 50 meter vanaf de bedrijfsopstallen van het bedrijf tot de gevel van de nieuwe woning te worden gehanteerd. Aan deze afstandseis wordt voldaan wanneer de woning op 18,5 meter vanaf de Driemarkweg wordt gesitueerd. Stedenbouwkundig gezien is een dergelijke verspringing van de rooilijn verantwoord. In de planregels is vastgelegd dat de voorgevelrooilijn op 18,5 meter vanaf de Driemarkweg dient te worden gesitueerd.
In de nabije omgeving van het perceel aan de Driemarkweg zijn geen andere agrarische gerelateerde bedrijven aanwezig.
Bodem
Op grond van de beschikbare informatie wordt ter plaatse geen ernstige bodemverontreiniging verwacht. Een bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure is niet noodzakelijk. Bij de aanvraag van een bouwvergunning (nu omgevingsvergunning) kan mogelijk ontheffing van het verplichte bodemonderzoek worden verleend. Er dient een zogenaamde "historische toets" te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat de locatie geschikt is voor de toekomstige woonfunctie. De gemeente zal deze toets verrichten, maar zal de initiatiefnemer vragen om informatie over de actuele situatie te verschaffen (aanwezige verhardingen en dergelijke).
Geluid vanwege het wegverkeer
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat (deels) is gelegen binnen een geluidszone op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh), dient voldaan te worden aan het gestelde in de Wgh. In het kader van voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Over het plangebied is sprake van een geluidszone in verband met de Driemarkweg, de Venemansweg, de Vreehorstweg en de N319 (rondweg). Er is daarom door BVA Verkeersadviezen een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat neergelegd is in het rapport "Woningbouw Driemarkweg Winterswijk - akoestisch onderzoek -". Het rapport is als Bijlage 2 Akoestischonderzoek bij voorliggend bestemmingsplan gevoegd. In het rapport wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de onderzochte wegen niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt Lden38 dB ten gevolge van de Vreehorstweg en blijft ruimschoots binnen de normen. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er daarom geen belemmeringen voor de bouw van een nieuwe woning op het perceel gelegen tussen Driemarkweg 1b en 3.
Externe veiligheid
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Hierin zijn regels gesteld teneinde de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder het besluit vallen zijn onder meer grote chemische bedrijven, lpg- tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de Risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven zijn gevestigd die vallen onder het Bevi.
De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. In de directe omgeving van het plangebied komen geen routes gevaarlijke stoffen voor.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In of in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van aardgastransportleidingen.
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat (ook) het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de voorgestane ontwikkeling voor het perceel aan de Driemarkweg te Winterswijk.
Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde1, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof danwel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is per 1 augustus 2009 in werking getreden.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan de ontwikkelingen die hiervoor zijn aangegeven en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
- 1. die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.
2.7 Watertoets
In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is tevens de afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water opgenomen. Voor wat betreft het aspect water dient het watertoets-proces doorlopen worden. De conclusies ten aanzien van alle wateraspecten dienen in een waterparagraaf te worden beschreven.
Het plangebied aan de Driemarkweg valt binnen het waterschapsgebied van Waterschap Rijn en IJssel. Waterschap Rijn en IJssel heeft een handreiking ontworpen voor het opstellen van de waterparagraaf. Met deze handreiking kan een initiatiefnemer zelf relevante wateraspecten in beeld brengen en een waterparagraaf opstellen. In Bijlage 3 Waterparagraaf is de waterparagraaf voor voorliggend plan opgenomen.
2.8 Natuur, Landschap En Archeologie
Natuurwaarde
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden. Het plangebied is op dit moment in gebruik als weiland. Bomen en andere opgaande beplanting komt alleen (deels) rondom het perceel voor. Met het initiatief worden geen bomen en opgaande beplanting verwijderd. In het weiland kunnen broedvogels voorkomen. Deze mogen niet worden verstoord. De bouw van de woning zal daarom buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) worden uitgevoerd of tenminste gestart worden voor de aanvang van het broedseizoen, om zo vestiging van soorten in het broedseizoen te voorkomen. Op deze manier zijn er als gevolg van het voorliggend plan geen nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten. De gemeente Winterswijk acht het daarom niet noodzakelijk nader onderzoek uit te (laten) voeren in het kader van de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingreep wordt ingeschat dat het plan geen negatieve effecten heeft op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of beschermde natuurwaarden buiten de EHS.
Het gebied "Bekendelle", een Natura 2000-gebied dat nog niet definitief is aangewezen, ligt op bijna 1,5 kilometer afstand ten opzichte van het plangebied. Het plangebied ligt verder niet binnen de EHS of binnen beschermde natuurwaarden buiten de EHS. De afstand ten opzichte van de EHS bedraagt ongeveer 250 meter. Gelet op de aard van de ingreep (de bouw van slechts één nieuwe woning) en het feit dat op kortere afstand sprake is van meerdere woningen, mag aangenomen dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op de EHS.
Landschap
Het plangebied maakt deel uit van een coulisselandschap. De Eekelerweg, Driemarkweg en Vreehorstweg vormen drie kenmerkende radialen in de plattegrond van Winterswijk. In het zuidwesten is tussen deze radialen veel bebossing gelegen. Richting de bebouwde kom gaat de bebossing over in een halfopen coulisselandschap met een structurerend patroon van houtwallen, dichte bomenrijen en heggen. Temidden van dit patroon bevinden zich enkele bestaande woningen.
Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Binnen het plangebied is geen sprake van bekende archeologisch waardevolle terreinen. Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart ligt het plangebied in een zone met een middelmatige archeologische verwachting. Indien de geplande ingrepen groter zijn dan 100 m2 en dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, is het verplicht een verkennend booronderzoek uit te voeren.
In dit kader is voor het bestemmingsplan een inventariserend veldonderzoek (IVO-verkennend) uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door Arcadis en is neergelegd in het rapport "Inventariserend veldonderzoek archeologie Driemarkweg Winterswijk" (datum rapport 24 februari 2011). Het rapport is opgenomen als Bijlage 4 Inventariserendveldonderzoek archeologie. Arcadis concludeert het volgende. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Het bodemprofiel is in het gehele onderzoeksgebied verstoord tot in de C-horizont of het keileem. Dit betekent dat de lagen waarin eventuele archeologische waarden zijn te verwachten verstoord zijn. Eventueel aanwezige archeologische waarden zijn daarmee verloren gegaan.
Mocht onverhoopt tijdens de bouw toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan zal contact worden opgenomen met het bevoegd gezag.
Hoofdstuk 3 Het Plan
3.1 Algemeen
Dit hoofdstuk bevat een planologische afweging en een beschrijving van de planopzet. Tot slot wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
3.2 Planologische Afweging
Het bestemmingsplan omvat de mogelijkheid tot de nieuwbouw van een woning op een nog onbebouwd perceel aan de Driemarkweg te Winterswijk.
Het initiatief past niet binnen het provinciale beleidskader. In het buitengebied zijn nieuwe woningen op nog onbebouwde locaties in principe niet toegestaan. Een uitzondering voor dit initiatief is binnen het provinciaal beleid niet mogelijk, omdat: a. het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een zoekzone voor landschappelijke versterking; b. er met voorliggend initiatief geen sprake is van sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen; en c. het initiatief geen onderdeel uitmaakt van een nieuw landgoed.
In de recent tot stand gekomen Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie ook 2.3) zijn in artikel 2 onder 2.3 de situaties opgenomen wanneer nieuwe bebouwing (buiten bestaand bebouwd gebied) onder voorwaarden is toegestaan. Wanneer een initiatief niet kan worden geschaard onder één van de door de provincie genoemde categorieën, kan een ontheffing worden aangevraagd. Een belangrijke voorwaarde is dan dat de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Op 1 juni 2011 is door Gedeputeerde Staten van Gelderland ontheffing verleend voor onderhavig initiatief (zie Bijlage 6).
Mede vanwege de ligging van het plangebied (grenzend aan de bebouwde kom van Winterswijk) acht de gemeente Winterswijk het aanvaardbaar mee te werken aan het voorliggende initiatief. In de Structuurvisie Winterswijk staat namelijk vermeld dat de gemeente in de stadsrandzone meewerkt aan combinaties van rode en groene functies om de overgang tussen stad en landelijk gebied in evenwicht te brengen en te verzachten. Voorliggend initiatief draagt hieraan bij. Met de nieuwe woning zullen de bedrijfspanden aan de Driemarkweg 1 namelijk (deels) aan het zicht vanaf de openbare weg worden onttrokken. Dit betekent een "zachtere overgang" tussen het buitengebied en de bebouwde kom. Bovendien zal in samenhang met de nieuwe woning aan de noordkant van het perceel een nieuwe houtwal worden gerealiseerd. Het "Inrichtingsplan Driemarkweg tussen 1b en 3" omvat een plan voor de inrichting van het erf en de landschappelijke inpassing. Dit plan zal als leidraad dienen voor het uiteindelijke bouwplan en de inrichting van het erf. Het "Inrichtingsplan Driemarkweg tussen 1b en 3" is opgenomen als Bijlage 5 Landschappelijke inpassing eninrichtingsplan.
Verder zijn in hoofdstuk 2 van deze toelichting reeds verschillende andere aspecten aan de orde gekomen: milieuaspecten, water, de natuurwaarde, het landschap en de archeologische waarde. Hieruit komen geen negatieve gevolgen dan wel effecten naar voren.
Het plangebied aan de Driemarkweg ligt in de nabijheid van de Venemansmolen. Voor deze molen geldt een molenbiotoop, waarbinnen voorwaarden worden gesteld aan de hoogte van nieuwe bebouwing. Uit een berekening blijkt dat de maximale bouwhoogte 7,39 meter mag bedragen. Deze maximale bouwhoogte is in de planregels gehanteerd.
3.3 Planopzet
Voor wat betreft de plansystematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied" (2011) van Winterswijk.
Aan het betreffende perceel is de bestemming "Wonen" toegekend. Voor het bestemmingsvlak is geregeld dat maximaal 1 woning mag worden gebouwd met een maximale inhoud van 750 m3 en een maximale oppervlakte van 150 m2. De voorgevelrooilijn dient op 18,5 meter vanaf de Driemarkweg te worden gesitueerd. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 150 m2bedragen. De maximale bouwhoogte mag 7,39 meter bedragen.
De watergang, die grenst aan het perceel, is in voorliggend bestemmingsplan bestemd als "Water".
Verder geldt voor het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachting 3", die overgenomen is uit het bestemmingsplan "Buitengebied" (2011). Dit geldt ook voor de gebiedsaanduidingen "waardevol landschap" en "vrijwaringszone - molenbiotoop Venemansmolen".
Met het oog op de voorgestane landschappelijke inpassing zijn in dit specifieke geval bij de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' specifieke en verplichtende bouw- en gebruiksregels opgenomen waarin wordt gerelateerd aan de inrichting en instandhouding van houtwallen en andere beplanting (zie daartoe onderdeel 3.2 en Bijlage 5 Landschappelijke inpassing en inrichtingsplan).
3.4 Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. In deze situatie is sprake van een particulier initiatief. De kosten die verbonden zijn aan de planherziening en de uitvoering van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de particulier. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten. De initiatiefnemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om een economisch uitvoerbaar plan.
Hoofdstuk 4 Inspraak En Overleg
4.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan "Driemarkweg tussen 1b en 3" heeft niet voor inspraak ter inzage gelegen.
4.2 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en wordt overleg gepleegd met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In dit kader zijn overlegreacties ontvangen van de provincie Gelderland, de VROM-Inspectie en het Waterschap Rijn en IJssel. De provincie en de VROM-Inspectie hebben aangegeven dat zij geen opmerkingen hebben. De reactie van het waterschap is hierna samengevat en beantwoord.
Waterschap Rijn en IJssel
Samenvatting reactie
In het gebied is sprake van een watergang, die in beheer is bij het waterschap. Gevraagd wordt deze als "Water" te bestemmen. Daarnaast is in de nabijheid van het plangebied sprake van een natte ecologische verbindingszone. Deze dient te worden benoemd. Tot slot vraagt het waterschap om de watertoetstabel toe te voegen aan de toelichting.
Overwegingen gemeente
De watergang is, conform het bestemmingsplan "Buitengebied" (2011), alsnog tot "Water" bestemd. Ook is de natte ecologische verbindingszone alsnog benoemd in de waterparagraaf. De watertoetstabel maakt deel uit van de waterparagraaf, die opgenomen is als bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan. De watertoetstabel maakt op deze manier al onderdeel uit van de toelichting. De gemeente acht het daarom niet noodzakelijk de watertoetstabel op te nemen in paragraaf 2.7. van de toelichting.
december 2011.