Wesselerweg
Bestemmingsplan - gemeente Winterswijk
Vastgesteld op 29-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
het plan
het bestemmingsplan Wesselerweg van de gemeente Winterswijk;
bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0294.BP1108BGSTEENGOED-VA01 met bijbehorende regels en bijlagen;
verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;
archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
archeologische verwachting
een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
archeologische waarde
een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
bed&breakfast
het kleinschalig verlenen van logies en ontbijt in een woning, inclusief bijbehorende bijgebouwen;
bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat in de recreatiebungalows - permanent wisselende - recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;
bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een verblijfsruimte;
boerderijterras
een terras bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde producten worden verkocht voor consumptie ter plaatse;
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
dagrecreatie
recreatief verblijf zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat;
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
evenement
een incidenteel plaatsvindende activiteit met een groot publieksaantrekkend karakter, gericht op het vermaken van publiek;
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
groepsaccommodatie
een gebouw bestemd voor recreatief verblijf van groepen;
hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, tenzij in de regels anders is bepaald;
houtwallen / houtsingels
houtopstanden die dienen ter afscherming van bebouwing dan wel ter versterking of bescherming van de landschappelijke waarden van het gebied. Hieronder worden niet begrepen houtopstanden die worden geteeld in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
inwoning
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie;
kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstel-lingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
karakteristiek
gebouwen die staan op de lijst "gemeentelijk Monumenten Inventarisatie Project" alsmede gebouwen met een voor Winterswijk typische bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble dan wel bebouwing die door de adviescomissie op het gebied van cultuurhistorie als zodanig kan worden aangemerkt;
kleinschalige dagrecreatieve activiteiten
activiteiten van hoofdzakelijk dagrecreatieve aard, zoals voorzieningen ten behoeve van wandel- en fietsrecreatie (onder meer de verhuur van fietsen, theetuin) en picknickplaatsen, met dien verstande, dat het verstrekken van dranken en/of etenswaren, anders dan ten behoeve van een theetuin, niet is toegestaan;
landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
nevenactiviteit
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;
normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
overkapping
een overkapt bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;
paardenbak
een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;
peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
permanente bewoning
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
recreatiewoning
een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
recreatieve bewoning
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
stacaravan
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
ter plaatse geproduceerde producten
producten die ter plaatse op het erf of op de eigen landbouwpercelen geproduceerd worden;
trekkershut
een gebouw ten behoeve van recreatief verblijf bestaand uit een licht constructie en lichte materialen, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of stacaravan;
uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
verblijfsrecreatie
recreatie waarbij het verblijf, de overnachting(en), een essentieel onderdeel is;
wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.2
Voor het meten van de inhoud van woningen worden bijgebouwen niet meegerekend.
2.3
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2.4
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
2.5
Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. houtwallen en houtsingels;
- b. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 bouwregels
3.3 omgevingsvergunning
3.4 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de bestemming in de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. de wijziging houdt verband met de verplaatsing van de ter plaatse aanwezige houtsingel;
- b. er mag geen bouwvlak worden opgenomen;
- c. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
- d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- e. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Artikel 4 Recreatie
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
- b. verblijfsrecreatie;
- c. bezoekerscentrum uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bezoekerscentrum';
- d. horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en binnen bestaande bebouwing;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning met een kantoorruimte, met dien verstande dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
4.2 bouwregels
4.3 afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder e en f voor het vergroten van de oppervlakte en inhoud van een bedrijfswoning, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. de oppervlakte mag met maximaal 20 m² worden uitgebreid;
- b. de kenmerkende vorm van de hoofdbouwmassa dient gehandhaafd te blijven;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.4 specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het bestaande aantal woningen, waarbij inwoning is toegestaan;
- b. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
- c. horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en binnen bestaande bebouwing;
- d. verblijfsrecreatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijf', met dien verstande dat het bebouwingsoppervlak ter plaatse van de aanduiding onveranderd blijft ten opzichte van bestaand en het totale aantal tegelijk aanwezige verblijfsrecreatieve bezoekers maximaal 25 bedraagt.
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
5.2 bouwregels
5.3 afwijken van de bouwregels
5.4 afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachting 1
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
6.2 bouwregels
6.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
6.4 omgevingsverguning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 1, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 4
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
7.2 bouwregels
7.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 4, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
8.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische bebouwing.
8.2 bouwregels
8.3 afwijken van de bouwregels
8.4 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 bestaande maatvoering
10.2 ondergronds bouwen
Het bouwen van ondergrondse bouwwerken is uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen.
10.3 afstand bijgebouwen tot openbare weg
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie tenzij dit uitdrukkelijk krachtens de regels is toegestaan.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- d. de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- e. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- f. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
12.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts worden verleend, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet
onevenredig worden geschaad; - b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
13.2 wijziging van een bestemming in de bestemming Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Bos of Natuur, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. er dient een inrichtings- en beheersvisie te worden opgesteld waarin de natuurontwikkeling dan wel de bosaanleg is uitgewerkt;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
13.3 wijziging van een bestemming in de bestemming Groen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Groen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
13.4 wijziging van de bestemming Wonen naar de bestemming Recreatie
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor het veranderen van de bestemming Wonen in de bestemming Recreatie, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. toegestaan zijn verblijfsrecreatie in bestaande gebouwen en dagrecreatie;
- b. er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking;
- c. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
- d. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
- e. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- f. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen
worden verricht; - 3. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage met dien verstande dat voor een ontheffing dat betrekking heeft op de maatvoering van bouwwerken of op evenementen geldt dat het ontwerp van het besluit met de bijbehorende stukken gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage ligt;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Artikel 15 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 overgangsrecht bouwwerken
16.2 overgangsrecht gebruik
Artikel 17 Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan Wesselerweg van de gemeente Winterswijk.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………………………….
De voorzitter, De griffier,
……………… ………………
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Indicatieve Lijst Van Neven-/hergebruiksactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Winterswijk is voornemens een deel van het vigerende bestemmingsplan te wijzigen ter plaatse van het perceel van boerderijterras 'Steengoed', Wesselerweg 3 in Ratum. Boerderijterras 'Steengoed' is een burgerwoning met als nevenfunctie een terras waar geen alcohol geschonken mag worden of etenswaar aangeboden mag worden. Daarnaast biedt 'Steengoed' de mogelijkheid aan geïnteresseerden om in stukken Muschelkalk te onderzoeken op fossielen of mineralen. Op het boerderijterras is een kleine ontvangstruimte ten behoeve van excursies naar de steengroeven. In deze ruimte wordt ook informatie getoond over de steengroeve.
Initiatiefnemer heeft het plan opgevat om ter plaatse een volwaardig bezoekerscentrum voor de steengroeve op te richten, een volwaardige horecavergunning te kunnen exploiteren en logiesgelegenheid aan te bieden op het bestaande erf Wesselerweg 3-5. Het vigerende bestemmingsplan biedt hiervoor geen mogelijkheid (zie paragraaf 1.3), maar burgemeester en wethouders heeft op 9 november 2010 besloten te kunnen instemmen met de gewenste ontwikkeling en is bereid om het bestemmingsplan ten behoeve hiervan partieel te herzien.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de boogde ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het agrarische cultuurlandschap ten oosten van de dorpskern van Winterswijk in de buurtschap Ratum. Op circa 500 meter ten zuiden van de locatie bevinden zich de steengroeven.
Het plangebied heeft een oppervlak van 8.904 m2 en staat kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie C, nummers 5019 en 5020. In het plangebied bevindt zich aan de zuidoostzijde het erf met de adressen Wesselerweg 3-5 en aan de noordoostzijde een paardenbak met bijbehorende stal. Aan de zuidwestzijde wordt het plangebied begrensd door de Wesselerweg en aan de noordwestzijde de Lageweg. Aan de zuidoostzijde wordt het terrein begrensd door een houtwal en aan de noordoostzijde door een brede sloot/rechtgetrokken beek.
In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied weergegeven en in figuur 1.2 de precieze begrenzing.
Figuur 1.1: luchtfoto met links de rand van Winterswijk en rechts het plangebied rood omcirkeld
Figuur 1.2: detailopname van het rood omlijnde plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan Winterswijk Oost, vastgesteld door de raad van de gemeente Winterswijk op 26 oktober 1989 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 15 juni 1990. Het plan is onherroepelijk geworden op 24 april 2002.
Het projectgebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'woondoeleinden met cultuurhistorische waarden'. Op 27 november 2008 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Winterswijk vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO verleend voor het exploiteren van een boerderijterras waarbij een karakteristieke schuur gebruikt mag worden als slechtweer voorziening. Een boerderijterras is een kleinschalig terras waar geen alcoholische dranken en etenswaren mogen worden aangeboden.
De raad heeft in de vergadering van 27 januari 2011 een nieuw bestemmingsplan voor het Buitengebied vastgesteld. Zie figuur 1.3 voor een uitsnede uit de verbeelding van dit bestemmingsplan Buitengebied.
Figuur 1.3: uitsnede uit de verbeelding van bestemmingsplan Buitengebied, met in het midden het plangebied
Het gele vlak heeft de bestemming 'Wonen' (W). Dit gele bestemmingsvlak is gesplitst (sba-gsp), waarbij het noordwestelijke deel de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' (WR-C) heeft. Het zuidoostelijke deel van dit bestemmingsvlak heeft deze dubbelbestemming niet. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' dient ter behoud en herstel van de (vroeger) aanwezige cultuurhistorische waarden van bouwwerken. De bestemming 'Wonen' staat de woonfunctie toe, alsmede aan huis verbonden beroepen en ondergeschikte andere functies daar waar een bijpassende aanduiding geldt. Onder de ondergeschikte andere functies vallen ook vormen van verblijfsrecreatie. Vanwege de splitsing mag binnen de bestemming 'Wonen' 200 m2 aan bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd, in plaats van 100 m2.
Langs de Wesselerweg bevindt zich een houtwal met de bestemming 'Groen' (G) en het overige deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch cultuurlandschap' (A-CL). Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, hier en daar andere aan het buitengebied gerelateerde activiteiten, bedrijfswoning en aan huis verbonden beroepen toegestaan. In het onderhavig plangebied geldt binnen deze bestemming de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'. Deze aanduiding dient ter behoud, herstel en/of ontwikkeling van (vroeger) aanwezige hoogteverschillen. Hier geldt een aanlegvergunningstelsel.
Binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch cultuurlandschap' is met toepassing van wijzigings- en/of ontheffingsbevoegdheden in bepaalde mate horeca en (verblijfs)recreatie toegestaan, waarbij in elk geval geldt dat hiervoor geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht. Dit wordt in paragraaf 3.9.4 van de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied nader toegelicht. Overige bij ontheffing toegestane nevenactiviteiten zijn in oppervlakte beperkt vanwege de op het hele terrein gelegen gebiedsaanduiding 'landschapswaarden' (artikel 3.6.6.a en 18.4.6.a).
Binnen de op het terrein gelegen cirkel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' (WR-AV1) en erbuiten de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' (WR-AV4). Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem, waarbij gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' een hogere beschermingsgraad hebben.
In het zuidoostelijke deel van het plangebied bevindt zich een strook met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en de rest van het plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensieveringsgebied'. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het houden van een intensieve veehouderij. Het gehele plangebied ligt binnen de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap', waardoor het toegestane bebouwd oppervlak voor diverse aan het buitengebied nevenactiviteiten beperkt is.
Omdat het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van nieuwbouw in de vorm van een schoppe ten behoeve van het bezoekerscentrum en omdat er sprake is van een stapeling van nevenactiviteiten waardoor niet meer van 'ondergeschikt aan wonen' kan worden gesproken, voldoet het voorgenomen plan niet aan het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied en de hierin opgenomen wijzigings- en ontheffingsmogelijkheden.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Bouwgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur
De ruimtelijke structuur van de Achterhoek wordt gekenschetst door het coulisselandschap op het plateau van Winterswijk, het rationeel verkavelde agrarisch middengebied, het landgoederenlandschap van de Graafschap, het IJssellandschap, de Oude IJsselzone en Montferland. De landschappelijke verschillen vormen de belangrijkste identiteitsdrager van de Achterhoek. De Achterhoek is opgebouwd uit een unieke lappendeken van historisch gegroeide (agrarische) cultuurlandschappen. Deze worden aan elkaar geregen door oost-west lopende beken en watergangen die hun weg zoeken van het hoger gelegen Winterswijks plateau naar de IJsselvallei. Hoewel veranderd door schaalvergroting en intensivering in de landbouw, rationalisering van waterlopen en uitbreidingen voor wonen en werken bij dorpen en steden, is het cultuurlandschap in de Achterhoek nog relatief authentiek. De kleinschaligheid van het landschap is karakteristiek met zijn grote verwevenheid van natuur, landbouw, woningbouw, industrie en recreatie. Het gevarieerde en authentieke landschap wordt vanwege de rust, ruimte, diversiteit en het groene karakter door velen als mooi bestempeld. De grote en kleine dorpen vormen het voor de Achterhoek zo karakteristieke kleinschalige landschap.
Het plangebied ligt op de overgang van het jonge heideontginningslandschap van het Vossenveld naar het oude hoevenlandschap van Ratum. Op de historische topografische kaart in figuur 2.1 is de langgerekte es ten noorden van de Rotweg fraai zichtbaar. In tegenstelling tot de open en relatief grootschalige structuur van de essen, lag het plangebied in een kleinschalig en besloten landschap dat de typische kenmerken van het kampenlandschap heeft: een dicht en kronkelig wegenpatroon, kleine door houtwallen omzoomde akkertjes en graslanden en verspreid liggende agrarische bebouwing.
Figuur 2.1: uitsnede uit de historische topografische atlas anno 1880, met het plangebied omcirkeld
Ten zuiden van het plangebied ligt de Willinkbeek (de kronkellijn in figuur 2.1). Dit is een plateaubeek, welke zijn te vinden op het Oost-Nederland plateau (ten Oosten van de lijn Aalten-Eibergen) en is te beschouwen als een bijzonder type laaglandbeek. De Willinkbeek heeft de kwalificatie ‘Hoogst Ecologisch Niveau’ van bescherming (HEN-water) heeft. Dit is een waterkwalificatie die de Provincie Gelderland toekent en betekent dat alles gedaan moet worden om de natuurlijke situatie te behouden of herstellen. Daarnaast is het afkoppelen van hemelwater een duurzame oplossing en wordt de overlast bij de bron aangepakt. HEN-water heeft een bufferzone van 15 meter. De aan de andere zijde van de langgerekte es gelegen Ratumsebeek heeft dezelfde status.
Zoals uit de historisch-geografische waarderingskaart in figuur 2.2 blijkt, heeft het plangebied een hoge waardering (rood). Deze hoge waardering geldt voor het oude ontginningslandschap. Het jonge ontginningslandschap ten zuidwesten van het plangebied heeft een middelhoge waardering (oranje).
Figuur 2.2: uitsnede van de historisch-geografische waarderingskaart, met het plangebied omcirkeld
Het plangebied bestaat uit een agrarisch erf welke reeds op historische topografische kaarten van de 19e eeuw vermeld staat. Het betreft een voormalige boerderij met aan de zuidzijde enkele kleine bijgebouwen. Het erf heeft medio de vorige eeuw haar agrarische functie verloren en kreeg een woonbestemming (2 woningen in de boerderij). In de afgelopen decennia zijn verschillende objecten op het erf verbouwd of nieuw gebouwd. De structuur van de huidige verzameling bijgebouwen is daardoor niet meer oorspronkelijk, maar het geheel heeft wel een waardevolle landschappelijke uitstraling. Er bevinden zich op het terrein geen monumenten.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt aangrenzend een rechtgetrokken beek en langs de andere drie zijde ligt een houtwal. Op en rond het erf staat hoog opgaande erfbeplanting.
Figuur 2.3: aanzicht van het terras van wandel- en fietsboerderij Steengoed
2.2 Functies
Het plangebied ligt in het agrarische cultuurlandschap van Oost-Winterswijk. De cultuurgronden in dit deel van Winterswijk zijn met name in gebruik ten behoeve van de melkveehouderij. Het grondgebruik bestaat voornamelijk uit grasteelt van Engels Raaigras en maïs. Het is een tamelijk kleinschalig landschap dat wordt gekenmerkt door veel reliëf en een afwisseling van cultuurgronden en kleine en grotere bossen. Circa 500 meter ten zuiden van het plangebied ligt de steengroeve. In deze groeve wordt muschelkalk gewonnen in dagbouw.
De recreatieve betekenis van Winterswijk neemt nog ieder jaar toe. In het buitengebied liggen verschillende verschillende campings, fiets- en wandelpaden en andere recreatieve voorzieningen. Zie figuur 2.4 voor nabijgelegen fietsroutes. Een langeafstandswandelroute ligt naast het plangebied.
Figuur 2.4: fietsvoorzieningen rond het plangebied (met groene ballon aangeduid)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Initiatiefnemer is voornemens de volgende activiteiten te ontplooien:
- bezoekerscentrum Winterswijks goud met bijbehorend parkeerterrein
- omzetten van boerderijterras naar horecafunctie
- ontwikkelen logiesverblijven in bestaande gebouw, met de mogelijkheid om in de toekomst deze functie binnen bestaande gebouwen verder uit te breiden tot een landschapshotel
- inrichten natuurvriendelijke oever en slopen bestaande paardenstal op deze locatie
Figuur 3.1: een beeld van de beoogde nieuwe situatie
Bezoekerscentrum 'Winterswijks goud'
Initiatiefnemer wil, gerelateerd aan de nabijgelegen steengroeve, een bezoekerscentrum bouwen voor geïnteresseerden in de geologie van Winterswijk. In dit bezoekerscentrum wordt informatie getoond over de geologische opbouw van Winterswijk en exploitatie van het muschelkalk in de nabij gelegen steengroeve. In het centrum worden onder andere fossielen en andere bodemvondsten getoond. Een speciale vergaderruimte wordt ingericht voor het kunnen houden van lezingen, vergaderingen of om geïnteresseerden te informeren over de bijzonder geologische waarde van het gebied alvorens de steengroeve te bezoeken. In het bezoekerscentrum wordt ook een jeugdgroeve ingericht. Deze jeugdgroeve bestaat uit een hoeveelheid muschelkalk die in de ruimte wordt gestort en waar kinderen met behulp van hamer en beitel zelf op zoek kunnen naar fossielen en andere bodemschatten. Dit is een veilige manier van natuureducatie en niet afhankelijk van weersinvloeden. Naast jeugdgroeve, expositieruimte en vergaderzaal, wordt tevens een toiletgelegenheid en handwasplaats ingericht.
Het bezoekerscentrum wordt aan de noordwestzijde van het plangebied gerealiseerd, nabij de Lageweg richting Winterswijk. Zie ook figuur 3.2. Tussen het bezoekerscentrum en het bestaande erf wordt ten behoeve van de bezoekers die met de auto of bus komen een parkeerterrein ingericht.
Figuur 3.2: aanzicht op de beoogde locatie van het bezoekerscentrum (links op afbeelding)
Het bezoekerscentrum zal worden gehuisvest in een nieuw te bouwen schoppe met een historische en streekeigen uitstraling. Het gebintwerk voor dit gebouw is afkomstig uit een boerderij ('De Vente') die in 2007 in Ruurlo is gesloopt. Figuur 3.3 geeft een impressie van het nieuw te bouwen bezoekerscentrum.
Het oppervlak van de schoppe is (15 m x 16.5 m =) 247 vierkante meter.
Figuur 3.3: schetsen van de voor- en zijgevel van de schoppeHorecabestemming
Het bestaande boerderijterras biedt momenteel beperkte mogelijkheden om de bezoeker of passant van drank en spijs te voorzien. Door het boerderijterras een volwaardige horecafunctie te geven, is initiatiefnemer beter in staat om aan de vraag van de consument te voldoen en om het bezoekerscentrum te bedienen. De horecafunctie is van toepassing op de huidige slechtweeraccommodatie, het terras en het bezoekerscentrum.
Figuur 3.4: het gebouw waarin de bestaande horeca wordt uitgebreid
Logiesverblijven
Initiatiefnemer wil in bestaande gebouwen logiesvertrekken ontwikkelen. Deze mogelijkheden worden ontwikkeld in een bijgebouw aan de Wesselerweg 3, in de huidige woning Wesselerweg 5, alsmede in een tweetal bijgebouwen op het erf. In totaal worden er 8 logiesvertrekken gerealiseerd, verdeeld over vier gebouwen. Dit gebeurt in twee fasen. In de eerste fase, die gelijktijdig met de bouw van het bezoekerscentrum zal plaats vinden, worden 2 logiesvertrekken gerealiseerd in het meest noordwestelijke gebouw van het erf. Pas in een latere fase worden de overige logiesvertrekken gerealiseerd. Zie ook figuur 3.5.
Figuur 3.5: links het beoogde logiesgebouw en rechts de mogelijk toekomstige logiesvertrekken
Het plangebied ligt, naast dat het gelegen is in één van de fraaiste delen van het Nationale Landschap Winterswijk, aan een druk gebruikte recreatieve route. Het aanbieden van slaapplaatsen is een versterking van de recreatieve gebruiksmogelijkheid van deze route. Om de bijzonderheid van deze vorm van logies en de bijzonderheid van het omringende waardevolle landschap te benadrukken en om zich te onderscheiden van verblijfsrecreatie elders wordt hier gesproken van 'landschapshotel'.
Inrichten natuurvriendelijke oever
De oprichting van het bezoekerscentrum, de aanleg parkeervoorziening en het ontwikkelen van het landschapshotel gaat gepaard met de herinrichting van het gehele perceel. De beek aan de uiterste noordgrens van het plangebied krijgt een breed stroombed van circa 15 meter. In perioden met veel neerslag fungeert deze zone als retentiezone. Door de gewijzigde inrichting verdwijnt het maaipad aan de zuidzijde. Beheer dient vanaf het resterende maaipad aan de noordzijde uitgevoerd te worden. Het stroombed wordt jaarlijks of eens in de 2 jaar gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. De noordoever wordt een flauwe oever van 1:5 in plaats van 1:2. Om het zicht op de parkeerplaats te verminderen, wordt deze begrenst door een beuken knip/scheerhaag. Aan de rand van de parkeerplaats worden vijf inlandse eiken gepland. Tot de herinrichting van het perceel hoort ook het slopen van een paardenstal, het weghalen van de buitenbak en een éénroedige hooiberg.
Figuur 3.6: links de te slopen paardenstal en rechts de te verbreden en natuurlijk in te richten beek
Bedrijfswoning
De bestaande woning op het perceel Wesselerweg 3 krijgt de functie 'bedrijfswoning'. Hierdoor wordt voorkomen dat deze woning bij verkoop van de woning gezien wordt als woning 'van derden' , hetgeen kan leiden tot strengere (geluid)voorschriften.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nota Ruimte
De nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De planologische beleidsuitspraken van de Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte zijn geïntegreerd in deze nota. In de nota Ruimte formuleert het Rijk de uitgangspunten, waarbij gemeentelijke bestemmingsplannen een centrale rol krijgen. Deze uitgangspunten bestaan uit de formulering van basiskwaliteiten en een ruimtelijke hoofdstructuur (RHS). De RHS bestaat uit een 'rood' deel: economie, infrastructuur en verstedelijking, en een 'groen' deel: water, natuur en landschap. De centrale doelstellingen van de nota Ruimte zijn: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden en de borging van veiligheid.
Deze nota stelt 'ruimte voor ontwikkeling' centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Deze nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. Het accent verschuift van 'toelatingsplanologie' naar 'ontwikkelingsplanologie'. 'Ruimte voor ontwikkeling' betekent ook dat het rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
Voor heel Nederland wordt een beperkt aantal generieke regels gehanteerd onder de noemer 'basiskwaliteit': dat zorgt voor een heldere ondergrens op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. Een aantal ruimtelijke structuren en netwerken dat in belangrijke mate ruimtelijk structurerend is voor Nederland als geheel, vormt samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Opgebouwd vanuit deze twee invalshoeken, bevat deze nota de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land.
De 'Nota Ruimte' wordt gekenmerkt door een hoog abstractieniveau heeft niet altijd directe doorwerking op locale (ruimtelijke) initiatieven. Het weergegeven rijksbeleid heeft dan ook géén directe (ruimtelijke) doorwerking op de voorgenomen plannen.
4.1.2 Vierde nota waterhuishouding
Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder andere aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Vanuit de Europese Unie is de Kaderrichtlijn Water (2000) van kracht geworden. Het doel van deze richtlijn is het realiseren van een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Per stroomgebied moet hiertoe in 2009 een beheersplan worden opgesteld. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter vastgehouden te worden. In navolging van de nota Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water is in 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend door het rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat en om het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.
Conclusie
Passend binnen de beleidsuitgangspunten van het waterbeheer in de 21e eeuw zal het vuil water via het aanwezige drukriool worden afgevoerd en zal het hemelwater ter plaatse geïnfiltreerd worden en niet afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Door het verbreden van de naastgelegen beek wordt meer hemelwater vastgehouden. Zie voor meer informatie hoofdstuk 3 en paragraaf 5.2.1.
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Eerst wordt het relevante provinciale beleid behandeld, waarna in de laatste subparagraaf het voorgenomen initiatief aan dit beleid wordt getoetst.
4.2.1 Streekplan 2005
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het is in september 2005 van kracht geworden en geldt nog steeds. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. Hier heeft de provincie geen eigen belangen geformuleerd. Het staat gemeenten vrij hier zelf het ruimtelijk beleid bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.
Het streekplan is na 2005 aangevuld met een aantal uitwerkingen, bijvoorbeeld van de kernkwaliteiten van de ecologische hoofdstructuur, van regionale waterberging en van zoekzones voor stedelijke functies (uitbreidingsruimte rond kernen). Relevante aanvullingen komen elders in deze paragraaf aan de orde. Het plangebied ligt in 'Waardevol Landschap Winterswijk' en 'multifunctionele gebied'.
Recreatie en toerisme
Toeristische en recreatieve activiteiten zijn in het algemeen sterk gebonden aan landschappelijke kwaliteiten en specifieke gebiedskenmerken, zoals water of bosgebieden. Initiatieven voor toeristisch-recreatieve voorzieningen dienen daarom te worden beoordeeld op de mate van aansluiting bij de regionale gebiedskenmerken en hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het regionaal toeristisch-recreatieve product. Differentiatie naar aard en intensiteit wordt op die manier gebiedsgericht.
De groeiende behoefte aan de beleving van natuur & landschap, rust, stilte, en het buitenleven in het algemeen heeft geleid tot nieuwe toeristische concepten als natuurtoerisme, cultuurtoerisme en plattelandstoerisme. Deze vormen van recreatie & toerisme kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het landelijk gebied en kunnen ook een nieuwe functie vormen voor vrijgekomen agrarische bedrijven. Hierbij spelen zowel reguliere toeristische bedrijven in het landelijk gebied als recreatieve nevenactiviteiten op agrarische bedrijven een rol. De provincie wil dan ook de extensieve vormen van recreatie en toerisme stimuleren. Als grondgedachte voor het beleid in het landelijk gebied wordt daarom gesteld dat extensieve vormen van recreatie en toerisme zich in het algemeen goed verenigen met de diverse functies in het buitengebied.
Ten aanzien van intensieve vormen van dagrecreatie schrijft de provincie in het streekplan dat voor nieuwe vormen van intensieve dagrecreatie in de waardevolle landschappen het 'ja, mits'-beginsel gehanteerd. Het al dan niet toestaan is naar de aard, schaal en verschijningsvorm van initiatieven in deze gebieden nadrukkelijk afhankelijk van de effecten op de kernkwaliteiten en gebiedskenmerken.
Met betrekking tot recreatieverblijven staat in het streekplan het volgende:
- Uitbreiding/ nieuwvestigingen van terreinen voor recreatiewoningen of stacaravans kunnen alleen worden toegestaan indien er sprake is van een bedrijfsmatig geëxploiteerd terrein, vastgelegd in een bestemmingsplan.
- Aan de bouw van solitaire recreatiewoningen wordt in principe geen medewerking verleend.
- Voor recreatiewoningen geldt als nadere eis dat deze slechts mogen worden opgericht en gebruikt voor de verhuur ten behoeve van wisselend gebruik (zie streekplan blz. 129). Het is dus de bedoeling dat recreatieverblijven door middel van verhuur door steeds wisselende personen worden gebruikt.
Landschap
Waardevolle landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De “ensemble”-waarden van deze gebieden is groot, dat wil zeggen dat de samenhang tussen de verschillende landschapsaspecten groot is. Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol bij het instandhouden van de landschapskwaliteiten. De waardevolle open gebieden maken onderdeel uit van en liggen in de waardevolle landschappen en zijn vanwege hun grootschalige openheid onderdeel van het groenblauwe raamwerk en als zodanig weergegeven op de Beleidskaart. Voor de waardevolle landschappen als geheel geldt binnen de algemene voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden behouden en/of versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied een 'ja mits'-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen.
De Waardevolle landschappen stemmen in hoge mate overeen met de gebieden die in de Nota Ruimte in Gelderland globaal zijn begrensd als Nationale landschappen. De Achterhoek heeft 6 waardevolle landschappen. Onderhavig plangebied maakt deel uit van Waardevol landschap 3: Winterswijk.
Multifunctionele gebieden
Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten gericht op:
- Grondgebonden landbouw: de landbouw is en blijft een belangrijke economische drager voor een vitaal platteland.
- Vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijk programma tegelijk wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit.
- Nieuwe economische dragers: het betreft hier het bieden van werkgelegenheid buiten de landbouw. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral geaccommodeerd worden in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.
In het multifunctioneel gebied zijn meer functies mogelijk voor kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid. Gemeenten kunnen de mogelijkheden - mede in relatie tot hun beleid voor lokale bedrijventerreinen - voor aard en type van bedrijvigheid in vrijgekomen gebouwen in het buitengebied uitwerken. Dit heeft de gemeente Winterswijk gedaan, zie de paragrafen 4.3.3 en 4.3.4. Als uitgangspunt voor het multifunctioneel gebied geldt verder dat initiatieven voor intensieve vormen van recreatie en toerisme in beginsel mogelijk zijn. Het is daarbij van belang dat gemeenten de verkeersafwikkeling en de mate van (boven)lokale uitstraling op mens en milieu in ogenschouw nemen. Voorkomen moet worden dat nieuwe initiatieven onoverkomelijke belemmeringen opwerpen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de directe omgeving. Daarnaast dient de relatie te worden gelegd met de omgevingskenmerken en de bijdrage aan het regionaal toeristisch-recreatieve product.
Als onderdeel van de regionale structuurvisie (gedateerd 26 april 2004) heeft de regio Achterhoek deze landschapskenmerken per landschapstype uitgewerkt in de zogenaamde Staalkaart. Deze kaart vormt voor de gemeenten een belangrijk hulpmiddel bij het beoordelen van de gewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied. De in de kaart beschreven eigenschappen van de verschillende landschapstypen vormen een belangrijke leidraad voor de toekomstige ontwikkeling van het landelijk gebied in de Achterhoek. Deze eigenschappen zijn vertaald naar beleids- en inrichtingsprincipes voor de inpassing van nieuwe functies.
Het plangebied valt op deze staalkaart binnen het 'kampen- of hoevenlandschap', waarvoor de volgende ruimtelijke karakteristiek geldt: 'Het kampenlandschap wordt gekenmerkt als een coulisselandschap met een voortdurende afwisseling van essen, houtwallen, bosjes, laantjes, beken, boerderijen, met een bijzondere beslotenheid en kleinschaligheid als gevolg. Bebouwing is in kleine clusters gelegen, niet per definitie direct langs de weg. Het kavel- en wegenpatroon heeft een kronkelig karakter. Deels zijn de wegen onverhard. De aanwezige essen zijn herkenbaar aan het hoogteverschil. Beken slingeren zich als een van de weinige doorgaande structuren door het landschap. Geleidelijke overgang van kernen naar landelijk gebied.' Voor het gebied rond Winterswijk geldt binnen het kampen- hoevenlandschap de volgende gewenste ontwikkelingsrichting: 'Het landschap in dit gebied is in hoge mate in evenwicht. Het streven is gericht op het behouden van het totale beeld. Nieuwe ontwikkelingen worden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid ingepast, op basis van een landschappelijke visie op het Kampen- of Hoevelandschap als geheel.'
Het streekplanbeleid is eveneens verder uitgewerkt in de beleidstukken die staan in de beschreven in de subparagrafen 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4.
4.2.2 Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen
Deze streekplanuitwerking is vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland op 16 mei 2006.
Er zijn in Gelderland gebieden van bovenlokaal belang voor wat betreft de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden hebben blijvend belang voor de verstedelijkende samenleving: als identiteitsrijke 'groene contramal' van en in de dynamische stedelijke netwerken, als rust- en ontspanningsruimte, en als leefgebied voor plant en dier. Gebieden met dergelijke bovenlokale belangen zijn door de provincie in het Streekplan Gelderland 2005 aangewezen. Tot deze gebieden behoren die met de aanduiding 'Waardevolle landschappen'. Ze bezitten belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, die deels overlappen met natuurlijke kwaliteiten.
In het streekplan zijn voor de Waardevolle landschappen begrenzingen weergegeven en afwegingsformules opgenomen. De inhoudelijke omschrijving is beknopt. Voor een goede doorwerking naar (boven)lokale ruimtelijke plannen en inrichtingsplannen, en voor een goede invulling van de basisafwegingsformules 'nee, tenzij' en 'ja, mits' is het nodig om meer concreet aan te geven om welke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten het gaat, waar deze voorkomen en hoe ermee om te gaan. Deze streekplanuitwerking dient daartoe.
Voor de waardevolle landschappen als geheel geldt binnen de voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied (zie par 2.3) een 'ja, mits'- benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen de door de regio vast te stellen of reeds bepaalde zoekzones landschappelijke versterking, en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen. Deze zoekzones zijn ter plaatse van het plangebied nog niet vastgelegd.
Het plangebied lijkt te liggen in 'multifunctioneel gebied'. Dit blijkt mede uit het feit dat er in het bestemmingsplan Buitengebied geen EHS-gebiedsaanduiding ('EHS natuur', 'EHS verweving' of 'EHS verbinding') op ligt, terwijl die aanduidingen in de nabijheid van het plangebied wel aanwezig zijn.
Figuur 4.1: Uitsneden uit streekplanuitwerkingskaart, het plangebied is op de kaart aangeduid als 'Waardevol landschap' gelegen binnen 'Multifunctioneel gebied'
Om ruimtelijke plannen, regionale regelingen en compensatievraagstukken op (deel)gebiedsniveau te kunnen afstemmen en beoordelen, zijn de kernkwaliteiten vastgelegd in deze uitwerking van het streekplan.
Waardevol Landschap Winterswijk heeft de volgende kernkwaliteiten:
Het kleinschalige landschap van Winterswijk kenmerkt zich vooral door de reliëfrijke afwisseling van beekdalen, meanderende beken en hogere dekzandruggen met oude essen. Het is een karakteristiek
kleinschalig coulissenlandschap met grote variatie. Op de plateaurand, vanouds strategisch gelegen boven het moeilijk toegankelijke, lage natte middengebied, liggen grote, open essen en kronkelen beken van bijzondere kwaliteit naar het laag. De dorpen hebben vaak nog een duidelijke relatie met het omliggende landschap. Dat uit zich op verschillende manieren: bijvoorbeeld door opgaand geboomte, doordat een beekdal tot bij de dorpskern komt, doordat de oude enkgronden bij het dorp nog herkenbaar zijn, of doordat oude wegen over de hogere ruggen in dit landschap nog steeds de uitvalswegen zijn. Rondom Winterswijk liggen de cultuurhistorisch bijzondere scholtenboerderijen.
Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft
- De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfologie van het Oost-Nederlands Plateau, die sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.
- In de westelijke helft komt tussen de plateaurand Aalten-Groenlo en Winterswijk een komvormige laagte voor waar een afwijkend landschap is ontstaan op voormalig broek en veen. Dit jongere
landschap is eveneens kleinschalig maar kent niet de afwisseling met beken, oude bouwlanden en hoeven. Dezelfde soort jongere landschappen komt voor aan de noordkant (o.a. Meddosche Veld en Masterveld). - De kleinschaligheid en verweving hangt ook samen met het voorkomen van vele kleine landgoederen met een grote afwisseling van natuur, landbouwgrond, bos en kleine beplantingselementen.
- Grondgebonden landbouw op economische basis draagt bij aan een landschap dat door eigenaren, gebruikers, bewoners en toeristen als 'levend' wordt ervaren.
Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)
- De terrasrand ligt tussen Aalten en Groenlo. Boven op de rand komen grote open escomplexen voor: tussen Aalten en Barlo en bij Vragender, en verspreid talloze kleinere essen; het patroon is grillig met veel gebogen wegen en esranden. Op de terrasrand komen ook jongere ontginningen met rechthoekige patronen voor, zoals Schaarsheide en Vragenderveld, met heel andere patroonkenmerken. De hoge ligging nodigde in het verleden militaire activiteit uit waaraan de Besselinkschans bij Lievelde en de vestingstad Groenlo met zijn circumvallatie uit de Tachtigjarige Oorlog nog herinnert.
- Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere ontginningen.
Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes
- De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlosche Slinge en de Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit.
- Langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd met esdekken.
Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden
- Voor de essen zie ook boven bij 'rijk aan microreliëf'. Binnen de begrenzing van de open escomplexen komen gebiedjes voor die geen oude open bouwlanden zijn, maar bijvoorbeeld overgangen naar beekdalen, kleine beekdalen, bosjes. Deze gebiedjes zijn toleranter voor toevoegingen als opgaande beplanting.
- Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.
Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen
- De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk, dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten.
- De vele gehuchten liggen verspreid in het land, de meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek. De escomplexen die op de kaart zijn weergegeven, liggen alle bij zulke gehuchten: onder meer Vragender, Barlo, Meddo, Huppel, Kotten, Miste en Corle.
- De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.
Bij de beantwoording van de vraag of door voorgenomen activiteiten in Waardevolle landschappen de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt, spelen niet alleen de aard, omvang en locatie van de activiteit een rol, maar ook de vorm die het krijgt, zoals plaatsing en vormgeving van gebouwen en aanleg van groenstructuren. Daarom dienen gemeenten in hun WRO-plannen een expliciete verantwoording op te nemen van het omgaan met kernkwaliteiten. Het gaat hierbij om locatiekeuzen en ook om keuzen over inrichting van het plangebied: hoe zijn deze tot stand gekomen in relatie tot de kernkwaliteiten? Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe het ontwerp tot stand is gekomen in relatie tot de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en karakter en omvang van de activiteit.
Bij het omgaan met landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten in Waardevolle landschappen zijn er drie verschillende situaties met bijbehorende hoofdafwegingen voor de beoordeling van ruimtelijke initiatieven. Onderhavig plangebied valt hierbij onder 'Waardevol landschap - geen EHS, geen Waardevol open gebied'. Voor de (delen van) Waardevolle landschappen die niet in de EHS en/of Waardevolle open gebieden liggen, geldt het 'ja, mits'-regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Dat betekent dat ontwikkelingen van allerlei aard mogelijk zijn, waarbij overigens wel geldt dat deze landschappen zich niet lenen voor grootschalige verstedelijking (zie streekplan p. 116). Wanneer een van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te kunnen komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingspatronen. Algemene regels zijn hiervoor niet te geven: het is maatwerk dat Gedeputeerde Staten van geval tot geval zullen beoordelen.
Het streekplan geeft aan dat de provincie bij het omgaan met kernkwaliteiten de ontwerpende benadering wil bevorderen. De ontwerpende benadering gaat uit van een vooraf nadenken over de plek en over de inrichting ervan. In het maken van een ontwerp worden de ruimtelijke ingrepen afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwerpende benadering kent drie schaalniveaus:
- Het niveau van locatiekeuze: waar past een ontwikkeling het beste in de omgeving en op welke wijze?
- Het niveau van het terrein: situering, ontwerp en inrichting van de diverse gebruiksvormen in het terrein en ten opzichte van elkaar.
- Het niveau van de functie: de vormgeving van een object of gebruiksvorm.
De intensiteit en omvang van de ontwerpende benadering zijn afhankelijk van de aard van de ingreep en de omgeving ervan. Bestaand materiaal, zoals een actueel bestemmingsplan / LOP, kan voldoende basis zijn om tot gemotiveerde keuzes te komen. De bruikbaarheid van bestaand materiaal wordt ook bepaald door de aard en schaal van de ruimtelijke ingreep.
Stappenschema 'Omgaan met kernkwaliteiten Waardevolle landschappen' (invulling 'ja, mits') bij nieuwe ruimtelijke activiteiten:
Tast de activiteit op die plek de kernkwaliteiten aan?
Nee: locatiekeuze akkoord
Ja: is het mogelijk om door aangepaste inrichting en vormgeving aantasting van de kernkwaliteiten te voorkomen?
Ja: locatiekeuze akkoord
Nee: activiteit kan op die locatie niet plaatsvinden tenzij streekplanafwijking of -herziening
Kunnen door vergroting van het plangebied en verbreding van de activiteit de kernkwaliteiten behouden of versterkt worden?
Nee: activiteit kan op die locatie niet plaatsvinden tenzij streekplanafwijking of -herziening
Ja: vergroot plangebied en verbreed initiatief met voor kernkwaliteiten positieve elementen zodat op groter gebiedsniveau afgewogen kan worden of kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (maatwerk op gebiedsniveau)
Locatiekeuze, inrichting en vormgeving krijgen hun weerslag in bestemmingen en voorschriften in het bestemmingsplan. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) kan hulpmiddel zijn bij locatiekeuze, beeldkwaliteitsplan bij inrichting en vormgeving.
De kernkwaliteiten van 'deelgebied 3: kleinschalig land van Winterswijkse beken' binnen 'Waardevol landschap 3 Winterswijk' zijn:
- Kleinschalig landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijk kleinschaliger dan westelijk
- Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)
- Meanderende beken, overstromingsvlaktes in laagtes
- Fraaie, open essen en bijzondere broekgebieden
- Historisch nederzettingspatroon vervlochten in het landschap
4.2.3 Functies zoeken plaatsen zoeken functies
In dit beleidsstuk (gedateerd op 19 mei 2006) wordt beschreven op welke wijze de samenwerkende gemeenten in de regio Achterhoek functieverandering van vrijgekomen gebouwen vormgeven. De provincie heeft dit beleid in de vorm van een 'streekplanafwijkingsbesluit' in 2006/2007 overgenomen. De gemeente heeft dit beleid vervolgens nog verder uitgewerkt, zie paragraaf 4.3.3.
De Achterhoekse gemeenten zien hergebruik/functieverandering van vrijgekomen gebouwen als hét instrument om de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten, knelpunten in het buitengebied weg te nemen en in te spelen op bestaande behoeften. Daarbij maken zij gebruik van kaders die het mogelijk maken om in concrete gevallen maatwerk te kunnen leveren. Dit maatwerk sluit aan op de ruimtelijke structuur van de beleidskaart uit het Streekplan Gelderland 2005, bestaande uit de ecologische hoofdstructuur (EHS natuur, EHS verweving en EHS verbindingszone), de landbouwontwikkelingsgebieden en het multifunctioneel gebied met als aanvullende typering het waardevolle landschap. Onderhavig plangebied valt onder het laatstgenoemde.
Waardevolle landschappen zijn gebieden met zeldzame of unieke kwaliteiten van visuele, aardkundige en of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten (bijvoorbeeld Hummelo en Keppel, Montferland, Winterswijk, Needse berg, de Graafschap, Oeverwal Bronkhorst). De samenhang tussen de verschillende landschapsaspecten is groot. Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol bij het instandhouden van de landschapskwaliteiten. Ontwikkelingen die plaatsvinden, dienen bij te dragen aan de landschappelijke samenhang.
- Gebiedsprioriteit: landschappelijke samenhang en landschappelijke kernkwaliteiten. Zorgvuldige inbedding van lokale en regionale kwaliteiten op het vlak van beleving, aardkunde en cultureel erfgoed.
- Relatie met functieverandering: een landschapsbeleidsplan of landschapsontwikkelingsplan op (inter)lokaal niveau verschaft inzicht in de ruimtelijke kwaliteitsbijdrage die op lokaal niveau het meest wenselijk wordt geacht. Zie paragraaf 4.3.2.
Hergebruik kan plaatsvinden voor zowel functieverandering naar wonen (als hoofdfunctie) als naar werken (zowel als hoofd- als nevenfunctie). Deze twee hoofdcategorieën ‘wonen’ en ‘werken’ kennen elk eigen uitgangspunten en beleidsregels. Omdat in onderhavig plan alleen sprake is van functieverandering naar werken wordt hieronder alleen daarop ingegaan.
Bij functieverandering naar werken wordt onderscheid gemaakt naar mogelijkheden per gebiedstype. Met andere woorden, de toegestane aard en omvang van de activiteiten is afgestemd op het karakter van het gebied. Hiertoe is een aantal menukaarten opgesteld op basis waarvan per functie de mogelijkheden duidelijk wordt. Voor onderhavig plangebied geldt de menukaart in figuur 4.2, waarbij uitgegaan dient te worden van de hoofdfuncties verblijfsrecreatie/toerisme/dagrecreatie. Geconcludeerd kan worden dat er maximaal 900 vierkante meter aan bebouwing is toegestaan, waarbij het aanwezige karakteristieke hoofdgebouw in stand dient te blijven. Het onderhavige plan voldoet daaraan.
Figuur 4.2: de menukaart die geldt voor onderhavig plan
4.2.4 Circulaire van Gedeputeerde Staten inzake Beleidsuitvoering bedrijfsmatige exploitatie recreatieverblijven in Gelderland
De circulaire (gedateerd op 07-11-2006) geeft gemeenten algemene richtlijnen voor de wijze waarop het beleid inzake bedrijfsmatige exploitatie moet worden uitgevoerd. Aangegeven wordt hoe de bedrijfsmatige exploitatie in het bestemmingsplan moet worden geregeld en wanneer de eis van bedrijfsmatige exploitatie door de gemeente kan worden gesteld, in relatie tot de formulering van de planvoorschriften.
Ten behoeve van de beleidsuitvoering door de gemeente geeft de circulaire enkele varianten voor exploitatiemogelijkheden van recreatiewoningen, afhankelijk van de volledigheid van de omschrijving in het bestemmingsplan. De provincie hanteert ten aanzien van (intensieve vormen van) recreatie en toerisme het volgende beleid:
Als uitgangspunt voor het multifunctioneel gebied geldt dat initiatieven voor intensieve vormen van recreatie en toerisme in beginsel mogelijk zijn. Het is daarbij van belang dat gemeenten de verkeersafwikkeling en de mate van (boven)lokale uitstraling op mens en milieu in ogenschouw nemen. Voorkomen moet worden dat nieuwe initiatieven onoverkomelijke belemmeringen opwerpen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de directe omgeving. Daarnaast dient de relatie te worden gelegd met de omgevingskenmerken en de bijdrage aan het regionaal toeristisch-recreatieve product.
Gezien de bijzondere kenmerken en waarden in het groenblauwe raamwerk geldt een restrictief beleid ten aanzien van uitbreiding van intensieve recreatieve en toeristische voorzieningen. Intensivering van ruimtegebruik ('inbreiding') binnen bestaande (dag-)recreatieve bestemmingen heeft de voorkeur boven uitbreiding. In de EHS-natuur, -verweving, en -verbindingszones en waterbergingsgebieden geldt daartoe de 'nee tenzij'-benadering. In de EHS wordt bij een eventuele toename van het ruimtebeslag van intensieve recreatieve voorzieningen uitgegaan van compensatie naar omvang areaal en kwaliteit van de natuurwaarden. In waardevolle open gebieden zijn geen recreatieve ontwikkelingen toegestaan die het open karakter aantasten.
Daarnaast wordt er een beleidsmatig onderscheid gemaakt voor de gebieden met een bijzondere status; de waardevolle landschappen, de concentratiegebieden voor intensieve teelten, de ganzen- en weidevogelgebieden en groene wiggen. Voor de waardevolle landschappen wordt het 'ja, mits'-beginsel gehanteerd. Het al dan niet toestaan is naar de aard schaal en verschijningsvorm van initiatieven in deze gebieden nadrukkelijk afhankelijk van de effecten op de kernkwaliteiten en gebiedskenmerken. Voor de concentratiegebieden voor intensieve teelten (zowel veeteelt als glastuinbouw) en weidevogel- en ganzengebieden geldt dat vanuit milieuoverwegingen respectievelijk verstoringsproblematiek nieuwvestiging en uitbreiding met intensieve vormen van recreatie niet kan worden toegestaan.
Voor recreatiewoningen geldt verder dat deze gezien hun aard en functie een aan de omgeving aangepast karakter dienen te hebben. Om dit te waarborgen zijn richtlijnen ten aanzien van oppervlakte en bouwvolume gesteld; er wordt een maximummaat toegestaan van 75 m2 en 300 m3 (inclusief berging, en kelder). Onrechtmatig gebruik van recreatieverblijven is ongewenst. De primaire verantwoordelijkheid bij het voorkomen en bestrijden hiervan ligt bij de gemeenten. Adequaat en het eenduidig bestemmen van de functies kunnen daar deels in voorzien.
Gezien de kleinschaligheid is er in onderhavig initiatief geen sprake van intensieve recreatie. Desondanks zal onderhavig plan aan de in deze subparagraaf beschreven gestelde eisen.
4.2.5 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers
In Gelderland zijn in 2005 reconstructieplannen opgesteld die de toekomst van het platteland vormgeven. Dat is gebeurd in drie reconstructiegebieden. Een van deze gebieden is de Achterhoek en Liemers. In delen van het landelijk gebied komen (intensieve) landbouw, wonen, werken, recreatie natuur en landschap met elkaar in aanraking. Het gevolg is dat vooral economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie zich niet genoeg kunnen ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water te weinig verbetert. Dit heeft gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland. In het reconstructieplan worden de functies opnieuw over de gebieden gereguleerd en nieuwe ontwikkelmogelijkheden gestimuleerd.
Volgens het Reconstructieplan is het plangebied gelegen in het verwevingsgebied. Het verwevingsgebied is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied het toelaten.
Conclusie
Het reconstructieplan richt zich in eerste instantie op verplaatsing van de intensieve veehouderij van kwetsbare natuurgebieden naar minder kwetsbare gebieden en heeft derhalve geen raakvlak met voorliggend initiatief.
4.2.6 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt het voor de provincie onder andere mogelijk het instrument verordening in te zetten.
Met een verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005).
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn de volgende onderwerpen opgenomen die raakvlakken hebben met het voorgenomen initiatief:
- Verstedelijking algemeen;
- Nationale landschappen.
Verstedelijking algemeen
De Ruimtelijke Verordening Gelderland schrijft over 'Verstedelijking algemeen' (artikel 2) het volgende:
2.2 Nieuwe bebouwing toegestaan
In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:
a. binnen bestaand bebouwd gebied,
b. binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
c. binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8 (van de RVG),
d. binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt.
2.3 Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan
In afwijking van 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt:
a. indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied;
b. in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, en 3) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
c. bij oprichting van nieuwe landgoederen, mits 1) sprake is van een substantiële verbetering van in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden van die omgeving,en 2) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
d. ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid tot een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak, met dien verstande dat de maximale bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter is dan 375m2, waarbij een grotere uitbreiding kan worden toegestaan, indien deze uitbreiding in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader.
2.4 Nieuwe bebouwing in zoekzones landschappelijke versterking, wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen
In afwijking van 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing tevens mogelijk worden gemaakt in het kader van de invulling van de zoekzones landschappelijke versterking, de zoekzones wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8 (van de RVG).
In de toelichting op 'Verstedelijk algemeen' staat het volgende:
Slechts een beperkt deel kan daarbuiten plaatsvinden. Naast functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval agrarische bebouwing, bebouwing voor recreatie, voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten of voor de levering van gas, water of elektriciteit wordt verstaan, kan het ook gaan om functieverandering bij vrijkomende agrarische gebouwen, herbestemming van kazernegebouwen of gebouwen van zorginstellingen en de oprichting van nieuwe landgoederen.
In het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering kan voor de maatvoering en specifieke voorwaarden ten aanzien van het bepaalde in artikel 2.3 onder b worden aangesloten bij het bepaalde in paragraaf 2.3 van de structuurvisie en de volgende als uitwerking hiervan door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale beleidskader voor de regio Achterhoek: “Functies zoeken plaatsen zoeken functies” (zie paragraaf 4.2.3).
Conclusie
Het beoogde plan voldoet niet aan het gestelde in paragraaf 2.2 en 2.4 van de RVG, maar wel aan het gestelde in paragraaf 2.3 onder a en d. Hierdoor is het plan niet strijdig met de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Recreatiewoningen en -parken
In de RVG wordt met betrekking tot verblijfsrecreatie enkel onderscheid gemaakt tussen 'recreatiepark' en 'solitaire recreatiewoningen' (artikel 6-9).
Onder 'recreatiepark' wordt in de verordening verstaan: 'een terrein met recreatiewoningen, met gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van de recreatie'. 'Recreatiewoning': 'een gebouw bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar recreatief te worden bewoond.' Voor onderhavig plan is het begrip 'solitaire recreatiewoningen' (hoofdstuk 5 uit de verordening) wellicht eerder van toepassing. Dit begrip wordt in de RVG echter niet gedefinieerd of toegelicht, waardoor er vanuit gegaan wordt dat met 'solitaire recreatiewoningen' opzichzelfstaande recreatiewoningen welke geen relatie hebben met andere recreatiewoningen of recreatieve voorzieningen wordt bedoeld. Dat is in onderhavig plan niet het geval. Onderhavig plan valt hiermee formeel onder het begrip 'recreatiepark'. Op nieuwvestiging en uitbreiding van recreatieparken zijn voorwaarden als een maximale maatvoering, aantoonbaar duurzame bedrijfsmatige exploitatie en het verbod op permanente bewoning van toepassing.
Voor onderhavig 'recreatiepark' gelden formeel de volgende verordeningsregels:
- 8.4 Bij nieuwvestiging van een recreatiepark wordt in de toelichting bij het bestemmingsplan de behoefte aan dat park in beeld gebracht en moeten de regionale planologische restcapaciteiten worden betrokken.
- 8.5 Aan nieuwvestiging en uitbreiding van een recreatiepark wordt in bestemmingsplannen de eis van bedrijfsmatige exploitatie verbonden. Daarbij wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze bedrijfsmatige exploitatie duurzaam zal worden verzekerd.
- 8.6 In een bestemmingsplan wordt geregeld dat recreatiewoningen in recreatieparken geen grotere omvang mogen hebben dan 75m2 en geen grotere inhoud dan 300m3.
- 9.1 In een bestemmingsplan wordt permanente bewoning van recreatiewoningen in recreatieparken uitgesloten.
Deze verordeningsregels zijn verwerkt in de artikels 1, 4.2.1.e en 4.4.1 van de regels van dit bestemmingsplan. Uit het rapport 'Onderzoek naar de restcapaciteit van recreatiewoningen in Winterswijk e.o.' (d.d. 13 mei 2009, uitgevoerd door Van Gent Van der Reest Adviseurs in recreatiemanagement) blijkt dat het huidige aanbod (incl. restcapaciteit) in Winterswijk (en directe omgeving) veel van hetzelfde is zonder specifieke onderscheidende kenmerken/faciliteiten gericht op de standaard bungalowverblijfsrecreant. Bovendien worden veel woningen gebruikt voor eigen gebruik. Er wordt onvoldoende aangesloten bij de hoge eisen van deze tijd.Onderhavig initiatief onderscheidt zich juist van de standaard verblijfsaccommodatie vanwege de kleinschaligheid, het gebruik van voormalige agrarische bebouwing in een agrarische uitstraling en het aanbod aan bijzondere recreatieve diensten.
Figuur 4.4: Kaart Recreatie behorend bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland
Nationale landschappen
De Ruimtelijke Verordening Gelderland schrijft over 'Nationale Landschappen' het volgende:
21.2. In gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken (het 'ja, mits...'-principe). Uit deze zin kan worden afgeleid dat in het multifunctioneel gebied formeel geen kernkwaliteiten aanwezig zijn: 'De wijze van bestemming in multifunctioneel gebied (geen kernkwaliteiten) wordt aan gemeenten overgelaten' (pag. 18 RVG).
Conclusie
Met de realisatie van het beoogde plan worden de voornoemde kernkwaliteiten niet aangetast. Zie hiervoor paragraaf 4.2.2.
Figuur 4.5: Ligging van het plangebied (stip) in het Nationale Landschap Winterswijk
4.2.7 Provinciale toets
In deze subparagraaf wordt onderhavig plan getoetst aan voornoemd provinciaal beleid. Gebruikte citaten staan eveneens in voornoemde paragrafen.
Conclusie
'Toeristische en recreatieve activiteiten zijn in het algemeen sterk gebonden aan landschappelijke kwaliteiten en specifieke gebiedskenmerken, zoals water of bosgebieden. Initiatieven voor toeristisch-recreatieve voorzieningen dienen daarom te worden beoordeeld op de mate van aansluiting bij de regionale gebiedskenmerken en hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het regionaal toeristisch-recreatieve product. Differentiatie naar aard en intensiteit wordt op die manier gebiedsgericht.'
Onderhavig plangebied is gelegen in een 'Waardevol landschap'. Deze landschappen bezitten belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, die deels overlappen met natuurlijke kwaliteiten. 'Ten aanzien van intensieve vormen van dagrecreatie schrijft de provincie in het streekplan dat voor nieuwe vormen van intensieve dagrecreatie in de waardevolle landschappen het 'ja, mits'-beginsel gehanteerd. Het al dan niet toestaan is naar de aard, schaal en verschijningsvorm van initiatieven in deze gebieden nadrukkelijk afhankelijk van de effecten op de kernkwaliteiten en gebiedskenmerken (Kampen- of Hoevenlandschap).' Onderhavig plangebied is eveneens een zgn. multifunctioneel gebied. Hier zijn meer functies mogelijk voor kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid.
Het dagrecreatieve deel van het plan is gebaseerd op een uniek gebiedskenmerk in de directe nabijheid: de steengroeve van Winterswijk. Dat geldt deels ook voor het verblijfsrecreatieve deel van het plan. Met dit plan wordt dat kenmerk recreatief benut, maar op een dusdanig kleinschalige manier dat andere gebiedskwaliteiten of kenmerken hierdoor niet onevenredig belast worden. De beoogde ontwikkeling is gericht op de beleving van het landschap en de recreatief-toeristische activiteiten die met onderhavig bestemmingsplan worden toegestaan sluiten tevens aan op reeds aanwezige recreatieve voorzieningen zoals fiets- en wandelroutes. Met onder meer het steengroevebezoekerscentrum is de bijdrage aan het regionaal toeristisch-recreatieve product hoog. De activiteiten zijn dusdanig kleinschalig dat van intensieve recreatie geen sprake is. Ondanks dat voldoet dit bestemmingsplan wel aan de bijbehorende provinciale eisen, zoals beschreven in paragraaf 4.2.4. Het aanwezige besloten en kleinschalige coulisselandschap met de voortdurende afwisseling van essen, houtwallen, bosjes, laantjes, beken en boerderijen blijft met dit initiatief behouden. Nieuwbouw wordt nauwelijks toegestaan, waardoor in het plangebied de bebouwing in een klein cluster gelegen blijft. Het kavel- en wegenpatroon blijft onveranderd en aanwezige hoogteverschillen blijven behouden. De met dit plan natuurlijk ingericht beek zal zich ter plaatse als een van de weinige doorgaande structuren weer door het landschap slingeren.
De kernkwaliteiten van 'deelgebied 3: kleinschalig land van Winterswijkse beken' binnen 'Waardevol landschap 3 Winterswijk' zijn:
- Kleinschalig landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijk kleinschaliger dan westelijk
- Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)
- Meanderende beken, overstromingsvlaktes in laagtes
- Fraaie, open essen en bijzondere broekgebieden
- Historisch nederzettingspatroon vervlochten in het landschap
Op onderhavig plangebied zijn vooral de eerst- en laatstgenoemde kernkwaliteiten relevant. Het plan is middels het stappenschema uit paragraaf 4.2.2 getoetst aan deze kernkwaliteiten. Daarbij is de 'ontwerpende benadering' toegepast. De ontwerpende benadering gaat uit van een vooraf nadenken over de plek en over de inrichting ervan. In het voorliggende ontwerp zijn de ruimtelijke ingrepen afgestemd op de kenmerken van de omgeving, waardoor onderhavig initiatief in de huidige vorm het best past in deze omgeving: het is dusdanig kleinschalig dat de schaal en belevingswaarde van het landschap niet worden aangetast, een waardevol erf krijgt een nieuwe invulling zonder dat dit nadelig uitpakt voor de waarde van dit erf, aanwezig groen blijft behouden en wordt aangevuld met nieuwe gebiedseigen groenelementen en het initiatief sluit aan op de nabijgelegen steengroeve en recreatieve routes. Het erfensemble wordt verbeterd door verwijdering van de landschapsontsierende paardenstal en door de nieuwe schöppe op een flinke afstand te bouwen. Het tussenliggende terrein behoud de landschappelijke uitstraling: een groen veld omzoomd door kleinschalige bosjes en houtwallen, door gebiedseigen erfbeplanting afgeschermde parkeerplaatsen en een opnieuw natuurlijk ingerichte beek. Zowel in situering, ontwerp als inrichting van de diverse gebruiksvormen in het terrein en ten opzichte van elkaar is daarmee rekening gehouden met het landschap. Ook de vormgeving van de nieuwe schöppe sluit zoveel mogelijk op de landschapskenmerken (Hoevelandschap) aan, waarbij een oud gebinte uit de omgeving wordt hergebruikt. Mede door de goede inpassing is de beoogde functie van het terrein ondersteunend aan de landschapskenmerken en kernkwaliteiten.
Figuur 4.5: De beoogde invulling van het terrein, waaruit blijkt dat de kleinschaligheid en waardevolle elementen behouden blijven en versterkt worden
De intensiteit en omvang van de ontwerpende benadering zijn afhankelijk van de aard van de ingreep en de omgeving ervan. Bestaand materiaal, zoals een actueel bestemmingsplan / LOP, kan voldoende basis zijn om tot gemotiveerde keuzes te komen. Dit blijkt ook uit het feit dat het initiatief goed past in het recent vastgestelde gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan (zie par. 4.3.2) en voldoet aan de eisen van de eveneens recent vastgestelde gemeentelijke nota ´Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk´ (zie par. 4.3.3). In de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat deze kernkwaliteiten behouden blijven.
Het plangebied had voorheen een woon- en agrarische functie. Dit wordt omgevormd naar vooral een recreatieve functie. Bij functieverandering naar werken wordt onderscheid gemaakt naar mogelijkheden per gebiedstype. Met andere woorden, de toegestane aard en omvang van de activiteiten is afgestemd op het karakter van het gebied. Voor onderhavig plangebied dient te worden uitgegaan van de hoofdfuncties verblijfsrecreatie/toerisme/dagrecreatie. Hierdoor is er maximaal 900 vierkante meter aan bebouwing is toegestaan, waarbij het aanwezige karakteristieke hoofdgebouw in stand dient te blijven. Het onderhavige plan voldoet daaraan.
Geconcludeerd wordt dat dit initiatief voor de genoemde kernkwaliteiten dusdanig veel positieve elementen bevat dat, mede gezien het feit dat met dit kleinschalige recreatieve plan een uniek gebiedskenmerk meer toeristische aandacht krijgt, er per saldo duidelijk sprake van een versterking van de aanwezige kernkwaliteiten is. Het plan voldoet hiermee aan de provinciale 'ja mits'-benadering. Een streekplanafwijking of -herziening is ten behoeve van dit plan dan ook niet nodig.
In paragraaf 4.2.6 is het voorgenomen initiatief getoetst aan de provinciale verordening, waaruit blijkt dat het hieraan voldoet.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Visie Buitengebied (2005)
De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiezen wij voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt. De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige 'vorm' van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt.
De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een Cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:
- 1. Beschermen van waardevolle elementen;
- 2. Ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.
Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Deze nieuwe ontwikkelingen (b.v. zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.). Het cultuurlandschap is een dynamisch geheel. De gemeente wil gebruik maken van de veranderingen die optreden, ten gunste van het cultuurlandschap en de bewoners en gebruikers. Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van het gemeentelijk beleid. Karakteristieke groene landschapselementen dienen in het gemeentelijk beleid te worden beschermd. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk.
Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap.
Conclusie
Het ontwikkelen van een bezoekerscentrum, logiesgelegenheid en een volwaardige horecafunctie past binnen de Visie Buitengebied, mede omdat de waardering van het buitengebied van Winterswijk er verder verhoogd wordt. De nieuwe functies worden ingepast in de bestaande bebouwing en beperkte, karakteristieke nieuwbouw. De landschapsontsierende paardenstal wordt gesloopt. De aanleg van een natuuroever langs de sloot aan de noordzijde van het plangebied geldt als een nieuw kwaliteitselement.
Met onderhavig private initiatief wordt het ter plaatse aanwezige cultuurlandschap behouden, worden bestaande waarden beschermd, verloren waarden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen (oude hoevenlandschap). Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied met dit initiatief versterkt.
4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is de actualisatie van het landschapbeleidsplan dat in 1995 werd gemaakt. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied en maakt ruimte voor ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied. Het plan beschrijft hoe deze ruimtelijke ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid en identiteit van het landschap. Op deze manier kunnen negatieve ontwikkelingen worden geweerd. Het uiteindelijk doel is het bevorderen en bewaren van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft.
Het LOP is door de gemeenteraad vastgesteld op 4 november 2009 en bevat het kader voor de invulling van het ‘ja mits’ en ‘nee tenzij’ beleid voor de Streekplancategorie ‘Waardevol Landschap’ waar dit onderdeel resp. niet of wel samenvalt met het groenblauwe raamwerk (Ecologische Hoofdstructuur, HEN-beken en beschermingszones natte landnatuur) van de Streekplankaart. Daarnaast vormt het plan de basis voor verevening, een eis van het Streekplan dat bij functieverandering van gebouwen of bij nieuwbouw een verbeterde omgevingskwaliteit en een verbetering van publieke functies van het buitengebied moeten worden gerealiseerd. De vormen van verevening die aan de orde zijn bij het bieden van hergebruiksmogelijkheden van karakteristieke (bedrijfs)gebouwen worden uiteengezet, alsook de compenserende en mitigerende maatregelen bij ruimtelijke ontwikkelingen onder het ‘ja, mits…’- en het 'nee, tenzij…’-regime. In deze gevallen zal worden gekozen voor maatwerk.
De in het landschap zichtbare geologische, archeologische, aardkundige, (cultuur)historische, visuele en ecologische kwaliteiten maken Winterswijk in recreatief opzicht zeer aantrekkelijk. Behoud, versterking, herstel en het waar mogelijk toeristisch-recreatief toegankelijk maken ervan zijn de na te streven ambities van het LOP. Het toekennen van (nieuwe) gebruiksfuncties kan daarbij, waar mogelijk, behulpzaam zijn.
Voor recreatie en toerisme wil de gemeente seizoensverlengende activiteiten graag ondersteunen. Routestructuren moeten worden geoptimaliseerd. Gestreefd wordt naar realisatie van lokale ommetjes. Vergroting van kwaliteit en diversiteit van het verblijfsrecreatieve aanbod wordt nagestreefd. Verblijfsrecreatieve voorzieningen behoeven een goede landschappelijke inpassing.
Ingrepen in het landschap behoren te passen bij de karakteristieken van de onderscheiden landschappen. Voor sommige vrijkomende gebouwen kan verwijdering de enige oplossing zijn om het landschap te versterken. Vorm, stijl en materiaalgebruik bepalen of een nieuw gebouw in het landschap past. Erfbeplantingen kunnen helpen om niet-passende bedrijfsgebouwen beter in te passen in het landschap.
Bij beheer en inrichting van beken ten behoeve van de nieuwe opgaven (natuur en waterberging) moet terdege rekening worden gehouden met de cultuurhistorische kwaliteiten via overleg en afspraken met het waterschap [Provincie Gelderland, 2005b]. Het behoud van (vermoedelijke) relicten van vloeisystemen is van belang uit oogpunt van landschapsbehoud (herkenbaarheid en leesbaarheid daarvan).
In de toekomst zullen veel agrarische gebouwen niet meer als zodanig in gebruik zijn, zodat de vraag ontstaat welke functie ze dan kunnen hebben. Met name hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bestaande gebouwen en gebouwtjes biedt kansen. De gebouwen kunnen dienst doen als ruimte voor bewoning, maar daarnaast ook ruimte bieden aan bedrijven die voldoen aan de voorwaarden voor landschap, natuur en milieu. In grote lijnen wordt verwacht dat bedrijven in de dienstverlenende en ambachtelijke sector aan deze eis kunnen voldoen. Randvoorwaarden voor nieuwe niet-agrarische bedrijven bepalen dat een grote verkeersaantrekkende werking ongewenst is (tenzij de locatie aan een drukke hoofdweg ligt), de mogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven niet worden aangetast, de bedrijfsactiviteiten geen onverantwoorde milieubelasting in het omliggende gebied veroorzaken, hergebruik van bestaande, voormalig agrarische, bebouwing de voorkeur heeft boven nieuwbouw (met bijzondere aandacht voor monumentale gebouwen) en de activiteit bijdraagt aan behoud of versterking van de landschappelijke kwaliteit en/of leefbaarheid van het buitengebied. Een opnieuw te gebruiken gebouw moet van goede visuele kwaliteit zijn en aangevuld worden met passende beplanting. De karakteristiek van de aanwezige panden en het uiteindelijke ensemble van gebouwen mag niet worden aangetast. Wat past is daarbij mede afhankelijk van het landschapstype waarin het bedrijf ligt. Vrijkomende waardevolle gebouwen en gebouwtjes kunnen ook een recreatieve functie krijgen. Inpandige verblijfsrecreatie, een functie als expositieruimte, een horecafunctie, een functie als schuilhut en dergelijke behoren tot de mogelijkheden.
Het horeca-aanbod in het buitengebied is in verscheidene buurtschappen nog vrij beperkt. Op inventieve wijze is daarop plaatselijk ingesprongen met initiatieven als melkdrives, ‘uutbloashuuskes’ en een ijsboerderij. Kleinschalige verblijfs- en dagtoeristische en -recreatieve voorzieningen op bijzondere locaties moeten worden toegestaan. Passend zijn bijvoorbeeld erfgoedlogies, trekkershutten en andere kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in karakteristieke gebouwen, theetuinen en -terrassen. Door ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen de muren van bestaande bebouwing te laten plaatsvinden, wordt verstening voorkómen.
Ja, mits...
Het plangebied bevindt zich buiten de Ecologische HoofdStructuur, waarmee het 'ja, mits..'-regime (activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt) van toepassing is. De gemeente Winterswijk houdt voor functieverandering van gebouwen vast aan het vereveningsbeleid dat beschreven is in paragraaf 4.3.3, maar wil op bepaalde vlakken strikter of stringenter zijn, omdat Winterswijk gekenmerkt wordt als Waardevol Landschap en om die reden elke ruimtelijke ingreep een kwaliteitsverbetering moet inhouden. Uitgangspunt is dat een voor een nieuwe functie te gebruiken gebouw van goede visuele kwaliteit moet zijn en op het erf aanvulling moet plaatsvinden met passende beplanting. De karakteristiek van de te behouden panden en het uiteindelijke ensemble van gebouwen mag niet worden aangetast. N.B. ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies’ sluit hergebruik van gebouwen met een lage beeldkwaliteit, zoals grote moderne stallen, niet uit, om reden waarvan we deze duidelijke keuze moeten maken.
Ongeacht de grootte van de hoofd- of nevenfunctie geldt altijd dat een goede landschappelijke inpassing van de gehele locatie door de aanwezigheid van erfbeplanting gegarandeerd moet zijn. Dat wil zeggen dat getoetst wordt in hoeverre een versterking van de ter plekke aanwezige erfbeplanting noodzakelijk is. De
noodzaak van deze versterking is afhankelijk van de situatie op het betreffende erf en het landschapsbeeld in de omgeving.
Aanvullend op de goede landschappelijke inpassing kan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit wenselijk zijn die verder gaat dan een landschappelijke inpassing. Versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving van het initiatief staat daarbij centraal. De bijdrage moet in verhouding staan tot de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit.
Het regionale beleid staat soms hergebruik voor werkfuncties toe in niet-karakteristieke gebouwen. In Winterswijk is hergebruik voor een recreatieve werkfunctie alleen mogelijk in karakteristieke, streekeigen, landschappelijk waardevolle gebouwen, waarbij overtollige niet-karakteristieke bebouwing moet worden gesloopt. Na de sloop mag niet opnieuw worden bijgebouwd. Sommige karakteristieke panden zijn echter te karakteristiek om hergebruikt te worden (dit leidt tot te grote aantasting).
Het uiterlijk en de karakteristieke kenmerken van het gebouw alsook het ensemble van het erf mogen door het hergebruik niet onevenredig worden aangetast. Als de aantasting onevenredig is, kan hergebruik naar de betreffende gewenste functie geen doorgang vinden. Een andere functie is dan misschien wel mogelijk. De visie van de Adviescommissie Cultuurhistorie is in een dergelijk geval van groot belang.
In paragraaf 4.3.3 staat het gemeentelijk beleid ten aanzien van functiewijziging en vrijkomende bebouwing verder uitgewerkt.
Conclusie:
Onderhavig initiatief sluit aan bij de wens van de gemeente voor seizoensverlengende recreatieve en toeristische activiteiten, waarbij routestructuren worden geoptimaliseerd. Het initiatief is een aanvulling op het Winterswijkse recreatief-toeristische aanbod (ook buiten het hoogseizoen), welke vanwege de ligging nabij toeristische routes deze routes optimaliseren. De in de bestaande karakteristieke bebouwing te realiseren logiesverblijven dragen bij aan de vergroting van de kwaliteit en diversiteit van het verblijfsrecreatieve aanbod.
Het plangebied bevindt zich buiten de EHS, waarmee het 'ja, mits..'-regime (activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt) van toepassing is. Zie ook paragraaf 4.2.2. Ingrepen in het landschap behoren daarbij te passen bij de karakteristieken van de onderscheiden landschappen. Door de beoogde activiteiten kleinschalig te houden en deze te huisvesten in hoofdzakelijk bestaande karakteristieke bebouwing en deels karakteristieke nieuwbouw worden de kernkwaliteiten niet of nauwelijks aangetast. Eventuele aantasting van kernkwaliteiten wordt verevend door het amoveren van de paardenstal en de paardenbak en door de herinrichting van de rechtgetrokken beek aan de noordzijde van het plangebied. Verevening vindt tevens plaats door verhoging van de belevingswaarde van het Winterswijkse landschap door de informatie en educatie die erover verstrekt zal worden na realisatie van het plan. Eventueel benodigde compensatie heeft hiermee ruimschoots plaatsgevonden.
Onderhavig initiatief valt onder de noemer 'kleinschalige verblijfs- en dagtoeristische en -recreatieve voorzieningen op bijzondere locaties' en is vergelijkbaar met initiatieven als melkdrives, ‘uutbloashuuskes’, ijsboerderij, erfgoedlogies, trekkershutten en andere kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in karakteristieke gebouwen, theetuinen en -terrassen. Onderhavig plan past daarmee uitermate goed binnen het beleidskader van het LOP.
4.3.3 Nevenactiviteiten en hergebruik van bebouwing
Er worden in de gemeente Winterswijk allerlei concrete aanvragen ingediend waarin wordt gevraagd om
uitbreiding van het aantal vierkante meters aan bijgebouwen en/of functieverandering van deze bijgebouwen, etc. mogelijk te maken. Ook in de toekomst zullen deze aanvragen bij de gemeente binnen blijven komen. De regionale beleidsnota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (zie paragraaf 4.2.3) is een document waardoor functieverandering mogelijk wordt gemaakt bij hergebruik van bestaande gebouwen in het buitengebied.
De gemeente Winterswijk ervaart de regionale nota als heel globaal en erg ruim en heeft daarom behoefte aan een verdere structuur. De gemeente heeft met de gemeentelijke nota ´Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk´ een verfijning gemaakt op het bestaande beleid, omdat ze hier en daar stringenter wil zijn, maar ook om structuur te bieden en ongewenste ontwikkelingen het hoofd willen bieden. Verder wordt met de gemeentelijke nota ongelijkheid zoveel mogelijk tegen gegaan en het kernwoord is daarom “richting geven”, zodat er een duidelijke en eensluidende motivatie is om wel of geen medewerking te verlenen aan een verzoek om hergebruik.
In het op 27 januari 2011 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied is de gemeentelijke verfijning van het regionale beleid verwerkt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'bedrijvigheid als her- of nevengebruik bij woningen en agrarische bedrijven', 'nieuwe woningen in vrijgekomen bijgebouwen' en 'nieuwe woningen ter vervanging van bijgebouwen'. Omdat het in dit plan alleen om het eerstgenoemde gaat wordt dat hieronder nader besproken.
In het buitengebied is een grote hoeveelheid bebouwing aanwezig waarvoor nieuwe functies worden gezocht. Met de invulling van deze vrijkomende bebouwing dient zich de gelegenheid aan de economische activiteit in het landelijk gebied, ondanks de terugloop van de landbouw, op peil te houden. Het betreft voor een groot deel bebouwing van voormalige agrarische bedrijven. De gemeente biedt mogelijkheden om deze bebouwing een nieuwe functie te geven. Dit hergebruik is zowel mogelijk op het moment dat een agrarisch bedrijf stopt en dus overgaat naar een andere bestemming, maar ook als de locatie inmiddels een woonbestemming heeft gekregen. Echter, ook bij functionerende agrarische bedrijven wordt de mogelijkheid geboden om een deel van de bebouwing te benutten voor nevenactiviteiten bestaande uit niet-agrarische bedrijvigheid.
De toegestane aard en omvang van de activiteiten is afgestemd op het karakter van het gebied. Hiertoe is aangesloten bij de gebiedsindeling uit het Streekplan/structuurvisie bestaande uit ‘EHS-natuur’, ‘EHS-verweving’, ‘EHS-verbinding’ en landschappelijke waardevol multifunctioneel gebied. Er zijn activiteiten toegestaan in de categorieën verblijfsrecreatie, dagrecreatie, zorg, opslag, en overige activiteiten. Nevenactiviteiten mogen in principe maximaal 50% van de aanwezige bedrijfs- of bijgebouwen beslaan, met een maximum van 500 m2 of lager. Deze beperking in oppervlakte wordt noodzakelijk geacht om de garanderen dat het om een nevenactiviteit blijft gaan en geen hoofdactiviteit wordt. Hoofdactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan in de plaats van de huidige agrarische functie of aanvullend op de bestaande woonfunctie waarbij het geheel een bedrijfsbestemming krijgt. Voor dag- en verblijfsrecreatie geldt voor een gebied als het onderhavige plangebied (multifunctioneel met landschapswaarden) een maximum oppervlak van 900 m2 aan inpandige ruimte.
Ongeacht de grootte van de nevenactiviteit of nieuwe hoofdactiviteit geldt ten allen tijde dat een goede landschappelijke inpassing van de gehele locatie door de aanwezigheid van erfbeplanting gegarandeerd moet zijn. Dat wil zeggen dat getoetst wordt in hoeverre een versterking van de ter plekke aanwezige erfbeplanting noodzakelijk is. De noodzaak van deze versterking is afhankelijk van de situatie op het betreffende erf en het landschapsbeeld in de omgeving.
Aanvullend op de goede landschappelijke inpassing dient in ruil voor de mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan de kwaliteit van het buitengebied, de zogenaamde verevening. Volgens het beleid van de Regio Achterhoek moet verevening gezien worden als een 'kwaliteitsbijdrage’ of 'ontwikkelingsbijdrage’ en vormt het geen winstafroming.
Verevening bestaat uit het nemen van maatregelen ten behoeve van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van het hergebruik in de omgeving die verder gaat dan een landschappelijke inpassing. Versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving van het initiatief staat daarbij centraal. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. Welke vorm van verevening uiteindelijk wordt ingezet is afhankelijk van verschillende factoren. Een combinatie van de volgende vormen van verevening is mogelijk: sloop, verkleining bouwvlak of bestemmingsvlak/‘groene’ herbestemming, behoud van karakteristieke/monumentale bebouwing, natuurontwikkeling, aanvullende landschappelijke versterking, verbetering infrastructuur en aanleg recreatieve voorzieningen. Indien verevening niet voldoende mogelijk is dan kan deze verplichting worden afgekocht.
Conclusie
In het voorgenomen plan gaat het om relatief kleinschalige recreatieve activiteiten, welke goed aansluiten bij de plaatselijke landschappelijke kenmerken. Het grootste deel van de activiteiten vindt plaats in de bestaande karakteristieke bebouwing en de verkeersaantrekkende werking is beperkt. Het bezoekerscentrum zal worden gehuisvest in een nieuw te bouwen schoppe met een historische en streekeigen uitstraling. Het gebintwerk voor dit gebouw is afkomstig uit een boerderij in de omgeving.
De nieuw te bouwen schoppe, het nieuwe parkeerterrein en de toename aan kleinschalige recreatieve activiteiten en verkeersaantrekkende werking worden verevend middels het verwijderen van de paardenbak en de bijbehorende stal, het met gebiedseigen groen afschermen van het parkeerterrein en de inrichting van een natuurvriendelijke oever van de naastgelegen sloot.
Het initiatief is een aanvulling op het Winterswijkse recreatief-toeristische aanbod (ook buiten het hoogseizoen) en heeft een toegevoegde waarde voor nabijgelegen recreatieve fiets- en wandelroutes.
Figuur 4.6: de te amoveren paardenstal en paardenbak
4.3.4 Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied van Winterswijk
Deze gemeentelijke nota is door de raad vastgesteld in november 2010.
Niet-agrarische bedrijvigheid is een functie die voorkomt in het buitengebied van Winterswijk en kan gezien worden als economische drager voor dit gebied. Het ruimtelijke effect van niet-agrarische bedrijvigheid op het buitengebied kan echter aanzienlijk zijn. Met name de verkeersaantrekkende werking in combinatie met de kleinschalige infrastructuur (vaak bestaand uit onverharde wegen) kan een nadeel zijn, zeker als het grootschalige toepassingen betreft. Maar ook de visuele impact van bedrijfsfuncties op het karakteristieke kleinschalige landschap kan groot zijn. Bovendien komt bij niet-agrarische bedrijvigheid vaak de vraag om uitbreidingsmogelijkheden.
Deze nota zorgt voor helder en vastomlijnd beleid, waardoor verrommeling en aantasting van het landschap en het missen van economische kansen voor het gebied zoveel mogelijk worden voorkomen. De nota over uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid geeft antwoord op de vraag in hoeverre bestaande niet-agrarische bedrijvigheid kan uitbreiden in het buitengebied van Winterswijk. Voor nieuwvestiging van niet-agrarische functies is het gemeentelijke functieveranderingbeleid van toepassing (zie paragraaf 4.3.3).
Boerderijterras 'Steengoed' is een burgerwoning met als nevenfunctie een terras waar geen alcohol geschonken mag worden of etenswaar aangeboden mag worden. Verder zijn er zeer beperkte, aan de steengroeve gekoppelde, toeristische activiteiten. Omdat de hoofdfunctie wonen is en de huidige toeristische activiteiten zeer kleinschalig zijn, kan het voorliggende plan beschouwd worden als nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in plaats van uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid. Daarom is voor dit plan niet het beleid zoals beschreven in deze paragraaf van toepassing, maar het beleid in paragraaf 4.3.3.
4.3.5 Nota Verblijfsrecreatie in Winterswijk
Het doel van de nota is de versterking van de positie van Winterswijk als aantrekkelijke verblijfsplaats in de Achterhoek door kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod. Hierdoor neemt de verblijfsduur en het aantal bezoeken aan de gemeente toe en wordt het toeristisch seizoen verlengd. Dit heeft een positief effect op de toeristische bestedingen en daarmee op de werkgelegenheid. Bovendien wordt de functie van de verblijfsrecreatie als economische drager van het Nationaal Landschap Winterswijk versterkt.
Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
- verhoging van het aantal overnachtingen door kwaliteitsverbetering;
- ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, waarbij kwaliteit en diversiteit van het verblijfsrecreatief aanbod centraal staan;
stimuleren van het aantal toeristische standplaatsen; - geen nieuwe vestiging van grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, behalve bij 't Hilgelo;
- versterken van de relatie tussen verblijfsrecreatieve voorzieningen en natuur en landschap; waarborgen en verbeteren landschappelijke inpassing van verblijfsrecreatieve bedrijven;
- tegengaan permanente bewoning in recreatieverblijven;
- waarborgen veiligheid en kwaliteit campings;
- bereiken van nieuwe doelgroepen, met behoud van de huidige doelgroepen.
4.3.6 Welstandsnota
Omdat het hoofdgebouw van het (voormalige) agrarische bedrijf vóór 1940 tot stand is gekomen en als agrarisch gebouw tot stand is gekomen en het gebouw wordt gekenmerkt door een oorspronkelijke karakteristiek, in bouwvorm of in uitvoering (materiaal, kleur en detaillering) behoort het plangebied op grond van de gemeentelijke welstandsnota tot deelgebied 16, bebouwingsthema: 'De karakteristieke boerderij in het buitengebied'. Gebieden met dit thema hebben een zeer hoge cultuurhistorische waarde en hebben daarom welstandsniveau 1, een strenge welstandstoets.
Deze historische bebouwing is van groot belang voor de beleving en de kwaliteit van het landschap. Het gemeentebestuur van gemeente Winterswijk is van oordeel dat bij de welstandsbeoordeling van verbouwplannen voor dergelijke gebouwen de aanwezige bebouwingskarakteristiek en/of de bebouwingskarakteristiek van de omgeving een rol moet spelen.
Behoud van het streekeigen karakter van bestaande bebouwing en erven staat voorop. Nieuwe (bedrijfs)gebouwen krijgen een eigen, functionele vorm, waarbij situering, schaal, silhouet en kleurtoepassing zorgvuldig zijn afgestemd op cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de omgeving. Bij het bepalen van de erfopzet en de groepering van de gebouwen dient ingespeeld te worden op de aanwezige karakteristieke landschappelijke structuren en ruimtelijke/landschappelijke elementen.
Hierbij zijn de volgende aspecten van belang:
- het landschapstype
- de schaal/korrelgrootte van het gebied
- het verkavelingspatroon
- de richting van de lijnen van het landschap
- het zicht op het bouwperceel vanuit de omgeving
- eventuele hoogteverschillen en topografische grenzen (zoals steilrandjes)
De afzonderlijke gebouwen op een agrarisch perceel dienen samen, qua oriëntatie(richting) en silhouet, een samenhangend ensemble te vormen.
Voor het plangebied gelden de volgende beoordelingscriteria.
PLAATSING/SITUERING
Nieuwbouw dient qua plaatsing te passen binnen het bestaande bebouwingspatroon:
- in een lint moet de openheid tussen twee bebouwingselementen of –complexen bewaard blijven.
- de afstand tot de vestigingsas van het lint (de weg/waterloop waaraan wordt gebouwd) dient overeen te komen met die van de belendende bebouwingselementen of –complexen.
- bij lintbebouwing en vrijliggende bebouwing moet aansluiting worden gezocht bij de (al dan niet historisch bepaalde) structuurlijnen in het landschap.
- specifiek voor agrarische bedrijven is de clustering van meerdere gebouwen (woonhuis, stallen, loodsen) op een bouwperceel. De positionering van deze gebouwen ten opzichte van elkaar heeft vaak een bedrijfsmatige achtergrond maar is ook uit een oogpunt van de beleving van het complex een belangrijk uitgangspunt. Woonhuizen en boerderijen in het buitengebied dienen deze karakteristiek te respecteren.
- nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen moeten achter het bestaande hoofdgebouw worden gesitueerd.
MASSA/VORM*
- Bij renovatie van boerderijen dient de originele vorm(geving) het uitgangspunt te zijn.
- Bij vervangende nieuwbouw bij voorkeur de oorspronkelijke eenvoudige hoofdvorm van de boerderij als beeldbepalend element in het landschap bewaren.
- De hoofdvormen, die moeten bestaan uit liggende blokvormige bouwmassa's met lage goothoogte en forse, hoogoplopende kappen, dienen ervoor te zorgen dat de gebouwen passen bij de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek.
- Elke bouwmassa moet zijn eigen karakteristiek hebben, maar moet passen bij de bouwmassa's van het betreffende complex. Individuele bouwmassa's moeten bijdragen aan een evenwichtige massaopbouw van het complex gezien vanuit de omgeving.
- De bouwhoogte is aangepast *), en past in het landschap: woningen worden in 1 tot 1,5 bouwlaag met kap gebouwd.
- De kapvorm heeft een strak silhouet van betimmerde topgevels met witte windveren. Dakschilden of wolfseinden komen hier van oudsher niet of nauwelijks voor. Bij nieuwbouw of verbouw mogen geen dakschilden of wolfseinden worden toegepast.
- Grote ingrepen aan bestaande boerderijen dienen zo veel mogelijk op één punt, bij voorkeur aan de achterzijde, te worden geconcentreerd, rekening houdend met de originele hoofdvorm en kapvorm.
- Nieuwe bedrijfsgebouwen krijgen een eigen, functionele vorm. Schaal en silhouet zijn afgestemd op de omgeving. (Bijv. groot gebouw geleden in kleinere bouwmassa's).
GEVELOPBOUW
- Bij bestaande gevels moet de oorspronkelijke (karakteristieke) indeling blijven domineren, waarbij de gevelopeningen verticaal gericht zijn.
- De bebouwing heeft een duidelijke relatie met de (oorspronkelijke) agrarische functie: dit uit zich in eenvoudige hoofdvormen en een duidelijke gevelindeling, aansluitend op het oorspronkelijk boerderijtype van dit gebied.
- De zijgevels dienen laag en onopvallend te zijn en de kopgevels dienen een stoere en duidelijke expressie te hebben.
KLEUREN EN MATERIALEN (hoofdvlakken)
- De hoofdkleurtoon en het overwegend materiaalgebruik dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek in het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen voorop moet staan.
- Voor de gevels dienen bakstenen te worden toegepast, waarbij de topgevels in hout worden uitgevoerd met witte windveren.
- Voor de daken dient de oorspronkelijke situatie uitgangspunt te zijn. Bij nieuwbouw dienen gebakken pannen te worden toegepast (rieten daken zijn niet karakteristiek in deze streek en dienen vermeden te worden).
- De plankengevels dienen ossenbloedrood of groen geschilderd te zijn of zijn zwart geteerd.
- Glas en spiegelende oppervlakken mogen niet worden toegepast bij beplating van de gevels.
- Het gebruik van damwandprofielen bij de wanden voor schuren en stallen is alleen mogelijk in een duidelijk profilering. Een vlakke damwandplaat is dan niet mogelijk.
Voor het dak wordt uitgegaan van een profilering die gelijkwaardig is aan golfplaten, dus met een gelijke afstand tussen de golven en de dalen van het profiel.Daarnaast wordt uitgegaan van een donkere gedekte groene kleur voor de wanden en grijs voor het dak.
Omdat voor onderhavige plangebied welstandsniveau 1 geldt is er nog een aantal aanvullende welstandscriteria van toepassing.
Het bouwplan is op ... door ... aan de criteria getoetst. Resultaat:
Hoofdstuk 5 Haalbaarheid
De locatie is in relatie tot het voorgenomen plan bekeken op kaartmateriaal van de provincie Gelderland ('Mijn Leefomgeving'). Daaruit blijkt dat er geen problemen zijn te verwachten met betrekking tot de volgende aspecten: Geluid, Klimaat, Bodem, Water, Natuur, Bedrijven, Licht, Risico, Klachten. Hieronder wordt nader ingegaan op deze aspecten.
5.1 Milieu
5.1.1 Bodem
Normstelling en beleid
De gemeente Winterswijk heeft in de beleidsnota Bodem en Bouwen regels vastgelegd hoe om wordt gegaan met het aspect bodem. Aanleiding voor deze nota is enerzijds de in 2008 in werking getreden Besluit bodemkwaliteit en anderzijds de extra ontheffing die de gemeente Winterswijk mag verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij bouwwerken waar geen relevante bodemverontreiniging is te verwachten. De gemeente Winterswijk heeft in de bouwverordening vastgelegd in welke situaties en onder welke voorwaarden ontheffing van het vereiste van het aanleveren van een bodemonderzoek wordt verleend. De gemeente moet toetsen of er onderzoek noodzakelijk is. Dit wordt ook wel de bodemtoets genoemd.
Onderzoek
Op basis van de beslisdiagram is bepaald dat eventuele vrijstelling van bodemonderzoek afhankelijk is van de historische toets. Op basis van het uitgevoerde archiefonderzoek door de gemeente en de aangeleverde informatie door de aanvrager, kan worden geconcludeerd dat ter plaatse geen bodemverontreiniging is te verwachten.
Conclusie
De gemeente neemt aan dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de wenselijke ontwikkeling van een bezoekerscentrum en logies.
5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
Normstelling en beleid
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (versie 2009) worden op basis van onderzoeks- en ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en milieuhindergevoelige functies. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. Het plangebied ligt gezien de omliggende functies in een gebied dat valt te karakteriseren als gebiedstype 'rustige woonwijk en buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Initiatiefnemer streeft naar de ontwikkelen van logies, horeca en een bezoekerscentrum. De horeca en het bezoekerscentrum zijn milieubelastende functies. De horeca valt onder de categorie 'Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking, specifiek café, bars' (SBI-2008: 563). Het bezoekerscentrum valt onder de categorie 'Cultuur, sport en recreatie, specifiek bilbliotheken, musea en ateliers, e.d.' (SBI-2008: 9101 en 9102). De logiesaccommodatie valt onder de categorie 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' (SBI-2008: 5510).
Voor zowel de horeca, de logies, als het bezoekerscentrum is in een rustige woonwijk of rustig buitengebied in principe 10 meter de minimale afstand die tot een milieugevoelig object (zoals woningen) moet worden aangehouden. Binnen 10 meter afstand bevinden zich één burgerwoning: Wesselerweg 5. Met realisatie van onderhavig plan wordt de betreffende woning bij het recreatiebedrijf aangetrokken. De bewoners verhuizen dan naar het dorp. Binnen 10 meter afstand bevindt zich eveneens een bedrijfswoning, maar aangezien dit een bedrijfsgebouw betreft wordt deze niet als hindergevoelig gezien.
De logiesaccommodaties zijn behalve milieubelastend ook milieugevoelig. De enige milieubelasting van buiten het terrein is die van agrarische activiteiten. Het dichtstbijgelegen agrarisch bouwblok ligt op ruim 50 meter afstand van de toekomstige logiesaccommodaties: Wesselerweg 1 (Bevers), waarvoor momenteel een Wet milieubeheer-vergunning in procedure is. Op basis van de feitelijke milieubeoordeling wordt voor deze situatie aan de minimale afstand van 50 meter voldaan.
Conclusie
Er zijn in het plangebied drie potentieel hinderveroorzakende bedrijfsactiviteiten met een hindercirkel van 10 meter. Binnen die afstand liggen geen hindergevoelige functies, waardoor er sprake is van een verantwoorde zonering. Omgekeerd benaderd is er eveneens sprake van een acceptabele situatie.
5.1.3 Geluid
Normstelling en beleid
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden.
Indien nieuwe geluidgevoelige of geluidbelastende functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidgevoelige functie(s).
Onderzoek
De functies bezoekerscentrum en verblijfsaccommodatie zijn geen geluidgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder, waardoor niet getoetst hoeft te worden aan de voorkeursgrenswaarden.
In de directe omgeving bevinden zich geen burgerwoningen of andere geluidgevoelige functies. Daarmee kan er geen sprake zijn van een te hoge geluidbelasting, waardoor hier geen onderzoek naar hoeft plaats te vinden. Ook in ruimtelijk opzicht is de mate en wijze van functiemenging en -scheiding passend.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder en een 'goede ruimtelijke ordening' zijn er geen belemmeringen om de plannen uit te voeren.
5.1.4 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zweven-de deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ìg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Aan de Wesselerweg 3-5 bestaat het voornemen om een logiesverblijf en bezoekerscentrum te realiseren. De ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor logies en een bezoekerscentrum. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied. De ambitie is om voor het bezoekerscentrum in de loop van de tijd te groeien tot maximaal 150 bezoekers per dag en 8 logiesverblijven.
De verkeersgeneratie is berekend voor een gemiddelde weekdag met behulp van de rekentool 'Verkeersgeneratie' van het CROW, zie bijlage 1. Hierbij is rekening gehouden met de locatie, namelijk “buitengebied”. Veel variabelen blijken (nog) niet standaard beschikbaar in de rekentool, waardoor de te realiseren functies zijn ingedeeld in minder goed passende categorieën. Er is voor categorieën gekozen met een zoveel mogelijk passend bezoekers- en mobiliteitsprofiel, omdat het daar om draait. Dit heeft een redelijk aannemelijk beeld van de verkeersgeneratie opgeleverd.
De berekende verkeersgeneratie is 36 motorvoertuigen per weekdagetmaal. Dit is ingevoerd in de NIBM-rekentool (versie mei 2010), waaruit blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. DeNIBM-tool gaat uit van een worst-case situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. De berekeningen zijn bijgevoegd in bijlage 1.
Een bezoekerscentrum en accommodatie voor kort verblijf worden in de AMvB 'gevoelige bestemmingen' niet als gevoelige bestemming aangemerkt. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitstoets kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
5.1.5 Geur
Normstelling en beleid
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden (Staatsblad 671, 2006). Deze wet vormt het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Daarnaast is de Regeling geurhinder en veehouderij in werking getreden.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden minimaal aan te houden afstanden.
De afstand van een geurgevoelig object tot een agrarisch bouwblok dient in principe ten minste 50 meter te zijn.
Onderzoek
Het bezoekerscentrum en de logiesgelegenheden kennen een sterk wisselend gebruik. Ze zijn sterk seizoens- en weersafhankelijk. Ondanks dat mensen slechts kort aanwezig zijn worden het bezoekerscentrum en de logiesgelegenheden als geurgevoelig object beschouwd. De afstand van het bezoekerscentrum en de logiesgelegenheden tot het dichtstbijzijnde agrarische bouwblok is minder dan 50 meter, maar het feitelijke emissiepunt is wel op meer dan 50 meter is gelegen.
Conclusie
De afstand van de geurgevoelige objecten binnen het plangebied tot het dichtstbijzijnde emissiepunt bedraagt minder dan 50 meter waardoor het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.2 Overige Aspecten
5.2.1 Water
Watertoetstabel
Op basis van de watertoetstabel (figuur 5.1) is bepaald dat aan dit plan geen aanvullende maatregelen of voorwaarden verbonden zijn.
Figuur 5.1: voor onderhavig plan(gebied) ingevulde watertoetstabel
Riolering en Afvalwaterketen
Het afvalwater neemt toe door de ontwikkelingen in dit plan. Het afvalwater wordt via de aanwezige persleiding afgevoerd. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool (zie thema wateroverlast). Het rioolsysteem is hierop ontworpen.
Wateroverlast
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met ca 400 m2. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Hemelwater wordt ter plaatse via de bodem geïnfiltreerd. De dakwaterafvoer is niet aangesloten op het oppervlaktewater maar loost vrij af op het omringende agrarische land. Gelet op de beperkte toename van het verhard oppervlak zijn géén voorzieningen berekend.
Inrichting en beheer
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een smalle A-watergang. Deze is in beheer bij het waterschap. Er bevinden zich géén kunstwerken (stuwen, duikers, bruggen, ed) in het gebied.
Het plan heeft herinrichting van de zuidoever van deze A-watergang tot doel. De inrichting van deze waterlopen is in overleg met het waterschap bepaald. In het plan is ruimte gereserveerd voor de volgende maatregelen in het oppervlaktewatersysteem: meandering in een verbreed profielen.
Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd.Het maaipad aan de noordzijde is opengesteld voor wandelaars (passief medegebruik). Het gaat om paden langs de watergangen die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap.
Overleg met het Waterschap
De watertoets is een procesinstrument en geen toets. Het houdt in dat het waterschap vanaf het begin bij de planvorming wordt betrokken en daarover advies kan geven. De watertoets wordt nog belangrijker bij de Wet ruimtelijk ordening (Wro) in verband met de beoordeling van bestemmingsplannen, aangezien de goedkeuring vervalt. Een watertoets bestaat uit de volgende elementen:
- De initiatieffase, waarin afspraken worden gemaakt tussen gemeente en waterschap (eventueel beleidsdocument);
- De ontwerpfase, ontwerp van het plan en wateradvies door waterschap;
- De besluitvormingsfase, de gemeente weegt het wateraspect af in de waterparagraaf;
- De beoordelingsfase, het plan wordt beoordeeld.
Het plangebied valt onder het beheer van waterschap Rijn & IJssel. Ten behoeve van de watertoets toetst het Waterschap Rijn en IJssel door middel van een checklist aan een twaalftal thema's, die van belang worden geacht ten behoeve van het waarborgen van een gunstige waterhuishoudkundige situatie in de toekomst. Er is aangegeven dat op basis van deze checklist is bepaald dat er geen aanvullende maatregelen of voorwaarden verbonden zijn aan het initiatief.
Figuur 5.2: Aanzicht op de sloot aan de noordzijde van het plangebied. De rechteroever wordt volgens plan natuurtechnisch vergraven
5.2.2 Externe veiligheid
Normstelling en beleid
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsge-bonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting,
leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Onderzoek
In figuur 5.3 is te zien dat de dichtstbijzijnde risicobron en bijbehorende contour op ruim 500 meter afstand ligt. Gezien vanuit het aspect 'externe veiligheid' zijn er daarom geen belemmeringen voor realisatie van de plannen.
Figuur 5.3: Uitsnede van de externe veiligheidskaart van de provincie Gelderland. Het plangebied is met de groene ballon aangeduid
5.2.3 Archeologie
Normstelling en beleid
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.
Het Streekplan Gelderland 2005 geeft aan dat voor het opsporen van te beschermen archeologische kwaliteiten gebruik gemaakt moet worden van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) Gelderland en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en dat bij afwegingen op het lokale schaalniveau gebruik gemaakt moet worden van gemeentelijke archeologische beleidskaarten en/of ander resultaten van veldinventariserend onderzoek (pag. 50 Streekplan).
Onderzoek
In figuur 5.4 staan uitsneden uit de AMK en IKAW. Hieruit blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen archeologische vondsten zijn gedaan of terreinen van archeologische waarde zijn aangetroffen en dat de archeologische verwachtingswaarde van het terrein laag is.
Figuur 5.4: Uitsnede uit de AMK en IKAW, met het plangebied paars omcirkeld
Het te realiseren plan is tevens getoetst aan de Cultuurhistorische Altas Winterswijk, zie figuur 5.5. Er gelden in het plangebied een lage en middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
De nieuw te bouwen kapschuur en bezoekerscentrum, alsook de natuurontwikkeling ter plaatse van de “beek” vallen binnen de zone met lage archeologische verwachtingen. Dit betekent dat de kans klein wordt geacht dat er een archeologische vindplaats aanwezig is binnen het plangebied. Binnen het gebied met een lage archeologische verwachting is conform het gemeentelijk beleid archeologisch onderzoek pas noodzakelijk als de bodemverstoring groter is dan 2.500 m2. De oppervlakte van de bodemingreep is kleiner dan 2.500 m2.
De overige plannen (m.n. binnen de zone met middelmatige archeologische verwachtingen en het terrein dat is aangeduid met 'woondoeleinden met cultuurhistorische waarden' (het groene huisje)) behelzen verbouw van bestaande gebouwen. Binnen het gebied met een middelmatige archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk als de bodemverstoring het oppervlaktecriterium van 100 m2 overschrijdt. Bij de verbouwingswerkzaamheden zal nauwelijks sprake zijn van verstoring van het archeologisch bodemarchief, in elk geval minder dan 100 m2.
Figuur 5.5: Uitsnede uit de Cultuurhistorische atlas Winterswijk, met het plangebied zwart omcirkeld
Op basis van deze informatie heeft initiatiefnemer van de gemeente Winterswijk vrijstelling gekregen voor het uitvoeren van een bureau- en verkennend archeologisch onderzoek. De archeologische bescherming zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied is in dit bestemmingsplan overgenomen.
5.2.4 Flora- en Faunawet
Soortenbescherming
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (verder Ff-wet genoemd) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ff-wet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ff-wet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Alle broedende inheemse vogels en hun nesten zijn wettelijk beschermd en vallen onder de strikt beschermde klasse (soorten tabel 3). De Ff-wet regelt onder meer de bescherming van vogels in het broedseizoen; het verstoren van broedende vogels en jongen of het vernielen van nesten en eieren is verboden. In de meeste gevallen is een overtreding gemakkelijk te voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of de broedgelegenheid buiten het broedseizoen te verwijderen.
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Deze categorieën zijn terug te vinden in de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten'.
In de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Dit zijn nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De Ff-wet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Onderzoek Om vast te stellen of er beschermde planten en dieren in het plangebied (kunnen) voorkomen is het plangebied éénmalig onderzocht op 4 februari 2010. De inventarisatie is te voet in het terrein uitgevoerd onder goede weersomstandigheden (bewolkt, ca +5 graden Celsius, en een zwakke NO-wind). Bronnenonderzoek is verricht bij via het Natuurloket, Waarneming.nl en de eindrapportage NBL-kartering dat door het Biologische Station Zwillbrock is uitgevoerd in 1995-1998 (Biologische Station Zwillbrock 1999).
Tijdens de inventarisatie op 4 februari 2010 zijn geen beschermde dier- en plantensoorten aangetroffen. Gelet op de aard van het plangebied wordt aanvullend onderzoek naar amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers niet nodig geacht. Vleermuizen zijn beschermd volgens de ff-wet, tabel 3; bijlage IV Habitat Richtlijn. Er zijn geen aanwijzingen dat vleermuizen gebruik maken van de op perceel aanwezige bebouwing als zomer- en of winterverblijfplaats. Ongetwijfeld zullen in het zomerseizoen jagende vleermuizen (met name kleinere, algemeen voorkomende soorten als dwergvleermuis) rond de aanwezige gebouwen waar te nemen zijn en mogelijk kunnen vleermuizen incidenteel in de gebouwen verblijven, maar dat geldt voor ieder bouwwerk. De uitvoering van voorgenomen sloop van de bestaande bebouwing zal niet leiden tot significante aantasting van het leef- en of foerageergebied van deze soorten. Ook zou het theoretisch mogelijk zijn dat diersoorten als vos en marterachtigen (bunzing, steenmarter) af en toe op het erf en in de gebouwen rondscharrelen. Feitelijke gegevens hieromtrent ontbreken, maar deze incidentele aanwezigheid staat het beoogde gebruik en de sloop van gebouwen formeel niet in de weg.
Conclusie Middels het locatiebezoek en het bureauondezoek is een goed beeld verkregen van de (mogelijke) aanwezigheid van dier- en plantensoorten. Nader onderzoek wordt naar specifieke dier- of plantensoorten wordt niet nodig geacht. Voor het uitvoeren van de voorgenomen bouw van het bezoekerscentrum, uitbreiding van de horeca activiteiten, ontwikkelen van logiesverblijven en natuurontwikkeling hoeven geen ontheffingen aangevraagd te worden. De voorgenomen sloopactiviteiten worden niet door de flora- en faunawet beïnvloed, mits er geen nesten van vogels verstoord worden. Voorafgaand aan sloop vindt gebouwinspectie door een deskundige plaats.
Figuur 5.6: Aanzicht op de beoogde bouwlocatie van het bezoekerscentrum, welke momenteel in gebruik is als paardenweide.
Gebiedsbescherming
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van de herziening van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Circa 500 meter ten zuiden van het plangebied ligt het natuurgebied De Willink's Weust. De Willink's Weust is aangewezen als Natura2000 gebied. De definitieve vaststelling moet nog plaats vinden.
Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS; zie figuur 5.7), maar grenst wel aan een EHS-verwevingsgebied. Voorgenomen activiteiten hoeven niets getoetst te worden aan de kernkwaliteiten van de EHS.
Figuur 5.7: De Ecologische Hoofdstructuur met aan de rand het plangebied (zwart omcirkeld)
De voorgenomen ingreep dient getoetst te worden aan de eventuele significante negatieve effecten op de duurzame instandhouding van de volgende habitattypen in het natura2000-gebied Willink's Weust:
- Schrale graslanden Kwaliteitsverbetering en (indien mogelijk) oppervlakte uitbreiding heischrale graslanden (H6230) en blauwgraslanden (H6410) in kansrijke situaties (op schrale leemhoudende zandgronden).
- Eiken-haagbeukenbossen Verbeteren kwaliteit en voorzover mogelijk uitbreiding areaal eiken-haagbeukbossen (hogere zandgronden) H9160_A (zie ook 5.08).
- Jeneverbesstruwelen Behoud areaal en kwaliteitsverbetering jeneverbesstruwelen H5130, verjonging stimuleren.
Figuur 5.7: Instandhoudingsdoelstellingen van natura 2000-gebied Willink's Weust
SVI landelijk Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig)
= Behoudsdoelstelling
> Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling
Onderzoek
Het oprichten van een bezoekerscentrum, logiesverblijven en een horecafunctie heeft geen negatief effect op het Natura2000-gebied Willink's Weust. Instandhoudingsdoelen voor dit gebied worden beïnvloed door effecten in de waterhuishouding en depositie van schadelijk stoffen (o.a. Stikstof). Door de voorgenomen ontwikkeling zal het verkeer in de directe omgeving licht toelnemen. Deze toename, is gelet op het huidige autoverkeer in de directe omgeving niet meetbaar in de zin van een toename van milieuverontreinigende stoffen die leiden tot een significante verslechtering van de kwaliteit van het gebied.
Conclusie
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.2.5 Verkeer en parkeren
Verkeer
Dit plan omvat de realisatie van een bezoekerscentrum en een logiesaccommodatie. De realisatie van het bezoekerscentrum zal volgens verwachting leiden tot een gemiddelde toename van 10 voertuigbewegingen per etmaal. In het hoogseizoen zal volgens verwachting het aantal voertuigbewegingen maximaal 100-150 bewegingen zijn. De ontsluiting voor autoverkeer voert primair via de Wesselerweg, Steengroeveweg richting Winterswijk. Door de inrit van de parkeerplaats te situeren aan de zuidzijde van het plangebied wordt gestimuleerd dat deze route gebruikt wordt in plaats van de Lageweg. Lokale bezoekers zullen vanwege de bekendheid met het gebied ook het plangebied kunnen benaderen via de Rotweg. Dit is een verharde weg en zal niet tot problemen leiden. De ontsluiting voor autoverkeer is goed.
De ontsluiting voor langzaam verkeer voert primair via de Lageweg. Indien deze zandweg ongeschikt is om te fietsen zal langzaam verkeer ook via de Steengroeveweg afgehandeld worden. Lokale bezoekers zullen vanwege de bekendheid met het gebied ook het plangebied kunnen benaderen via de Rotweg. Dit is een verharde weg en zal niet tot problemen leiden De ontsluiting voor fietsverkeer is derhalve voldoende.
Parkeren
Voor het vaststellen van de benodigde parkeerruimte is gebruik gemaakt van de ervaring van de initiatiefnemer. In het plan is ruimte gereserveerd voor het aanleggen van 20 parkeerplaatsen op een (semi) verharding. Het omliggende terrein wordt dusdanig ingericht dat bij extreme drukte nog eens 20 auto's geparkeerd kunnen worden op grasland. Daarmee kunnen volgens verwachting alle bezoekers parkeren op eigen terrein. Vanwege de landschappelijke inrichting zijn de parkeerplaatsen zeer beperkt en slechts uitsluitend vanaf de Rotweg zichtbaar.
Bezoekers voor de logiesverblijven (fase 1 & 2) kunnen allen parkeren op reeds bestaande parkeerplaatsen op het erf. De uitbreiding van de horecavoorziening zal niet leiden tot een grotere parkeerbehoefte omdat de meeste bezoekers uit fietsers en wandelaars bestaan. Het aantal motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) zal nauwelijks toenemen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer en langzaam verkeer is voldoende tot goed. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het aspect verkeer en parkeren staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit één verbeelding (plankaart) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
6.2 Systematiek Van De Planregels
De opbouw van het bestemmingsplan is conform SVBP 2008. De planregels van het bestemmingsplan “Wesselerweg” bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
6.2.1 Inleidende regels
Begripsbepalingen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
De wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, diepen, breedtes en dergelijke waarmee op een eenduidige manier uitleg wordt gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
6.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk is het gebruik van gronden en gebouwen, alsmede de bouwmogelijkheid geregeld. Gebruik in strijd met de bestemming is verboden. Uitgangspunt is geweest om het onderhavige bestemmingsplan zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestemmingsplan Buitengebied.
Omdat in het te realiseren plan de functie wonen feitelijk ondergeschikt is aan de beoogde recreatieactiviteiten is aan het grootste deel van het terrein de bestemming Recreatie gegeven. Wesselerweg 5 heeft de bestemming Wonen, daar deze functie hier de eerste jaren gehandhaafd zal blijven. Middels aanduidingen en een wijzigingsbevoegdheid (artikel 13.4) zijn hier recreatieve functies beperkt mogelijk, waarbij (uiteindelijk) de woonbestemming in de bestemming 'Recreatie' kan worden omgezet. De invulling van de bestemmingen sluit zoveel mogelijk aan bij het bestemmingsplan Buitengebied en de beoogde situatie. In de regels van de bestemming Recreatie zijn aanvullend de provinciale regels ten aanzien van verblijfsrecreatie verwerkt.
De volgende (dubbel)bestemmingen zijn uit het bestemmingsplan Buitengebied overgenomen, daar deze in dit plan onveranderd van toepassing zijn:
- Groen;
- Waarde - Archeologie 1;
- Waarde - Archeologie 4;
- Waarde - Cultuurhistorie.
Voor een toelichting op deze bestemmingen wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied.
De dubbelbestemmingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensieveringsgebied' zijn niet overgenomen, daar deze in het bestemmingsplan Buitengebied zijn gekoppeld aan een agrarische bestemming en betrekking hebben op intensieve veehouderij.
De gebiedsaanduiding 'landschapswaarden' is vervangen door een aangepaste regeling in artikel 5.4.5 onder a.De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – hoogteverschillen' is vervangen door de op het gehele terrein geldende regel 4.4.2: 'Voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde is een omgevingsvergunning vereist. De omgevingsvergunning kan slecht worden verleend indien sprake is van behoud, herstel en/of de ontwikkeling van (al dan niet in het verleden) aanwezige hoogteverschillen.'.
6.2.3 Algemene regels
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben. Het betreft: de anti-dubbeltelregel en algemene bouw-, afwijkings- en procedureregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Hier zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten ingeval van strijdigheid met de bestemmingsregels. Ook is hierin geregeld wanneer overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen is toegestaan. Verder is bepaald dat het bouwen van ondergrondse bouwwerken uitsluitend is toegestaan onder bovengrondse gebouwen.
Tot slot is hier bepaald dat bijgebouwen in principe minimaal 20 meter van de openbare weg dient te zijn gesitueerd.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aangegeven van welke regels bij omgevingsvergunning in algemene zin kan worden afgeweken. De criteria die als voorwaarde aan verlening worden gesteld zijn daarbij aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van nadere eisen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
De overgangs- en slotregels zijn algemeen van aard en geldt voor alle bestemmingen. De volgende slotbepalingen zijn opgenomen in dit laatste hoofdstuk.
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Aangesloten is bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de brestemmingsplantoelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De beoogde ontwikkeling, ten behoeve waarvan dit bestemmingsplan is opgesteld, is een particulier initiatief en wordt door de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico op eigen grond ontwikkeld. Voor de gemeente zijn daar verder geen kosten aan verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen om omgevingsvergunning. Die kosten worden door middel van leges gedekt.
Eventuele planschadekosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een kostenverhaalsovereenkomst met initiatiefnemer gesloten, waardoor het kostenverhaal in het kader van de Grondexploitatiewet verzekerd is.
Samenvattend kan gesteld worden dat het plan financieel haalbaar is en voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen zal hebben. Een verdere uiteenzetting van de financiële aspecten van deze ontwikkeling kan daarom in dit kader achterwege blijven.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg
Artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.
Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex. artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening eind januari 2011 voorgelegd aan de provincie Gelderland, Inspectie VROM Regio Oost en Waterschap Rijn en IJssel. De ingediende reacties zijn in bijlage 2 van dit bestemmingsplan weergegeven en worden navolgend behandeld.
Het waterschap en de inspectie hebben op respectievelijk 11 februari 2011 en 1 maart 2011 aangegeven geen inhoudelijke opmerkingen op het plan te hebben. Per brief van 11 april heeft de provincie inhoudelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Deze zijn verwerkt zoals door de provincie gevraagd. Wat betreft het uitgevoerde flora&fauna-onderzoek is de gemeente van mening dat deze een voldoende goed beeld geeft van de situatie.
Het aangepaste bestemmingsplan is opnieuw voor een reactie aan de provincie voorgelegd.