KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Cultuurlandschap
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachting 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Opbouw Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Gebiedsprofiel
2.2 Huidige Situatie
2.3 Planopzet
2.4 Geldend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Ecologie
4.5 Verkeer
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Regels
5.4 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Artikel 3.1.1 Overleg
6.3 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Indicatieve Lijst Van Neven-/hergebruiksactiviteiten
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 3 Te Slopen Gebouw Conform Artikel 5.4.1
Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Natuurtoets Quickscan
Bijlage 3 Inrichtingsschets
Bijlage 4 Beeldkwatiteitsplan
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 7 Aanvullend Asbest- En Bodemonderzoek
Bijlage 8 Nota Zienswijzen

Kottenseweg 132

Bestemmingsplan - gemeente Winterswijk

Vastgesteld op 23-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

het plan

het bestemmingsplan Kottenseweg 132 met identificatienummer NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01 van de gemeente Winterswijk;

bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;

afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

archeologische verwachting

een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

archeologische waarde

een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

bed & breakfastvoorzieningen

het kleinschalig verlenen van logies en ontbijt in een woning, inclusief bijbehorende bijgebouwen;

bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

beperkt kwetsbaar object

  1. a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen en -terreinen, zwembaden en speeltuinen;
  2. b. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  3. c. kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
  4. d. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  5. e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een verblijfsruimte;

bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

compenserende maatregelen

maatregelen die worden getroffen ter bescherming of ontwikkeling van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities in verband met een, op een andere locatie voorkomende, aantasting van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities.

cultuur en ontspanning

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op kunst en cultuur, spel, vermaak en ontspanning, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

dagrecreatie

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen voor ontspanning of vrijetijdsbesteding op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden;

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

dove gevel

gevel als bedoeld in artikel 1 en artikel 1b lid 5 van de Wet geluidhinder;

eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

EHS (Ecologische Hoofstructuur)

een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

evenement

een incidenteel plaatsvindende activiteit met een groot publieksaantrekkend karakter, gericht op het vermaken van publiek;

extensieve (dag)recreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;

gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

geluidgevoelige gebouwen

woningen of andere geluidgevoelige gebouwen, waaronder groepsaccommodaties, als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

geluidsgevoelige ruimte

ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

groepsaccommodatie

een gebouw bestemd voor recreatief verblijf van groepen;

hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, tenzij in de regels anders is bepaald;

houtwallen / houtsingels

houtopstanden die dienen ter afscherming van bebouwing dan wel ter versterking of bescherming van de landschappelijke waarden van het gebied. Hieronder worden niet begrepen houtopstanden die worden geteeld in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

inwoning

twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie;

kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstel-lingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

karakteristiek

gebouwen die staan op de lijst "gemeentelijk Monumenten Inventarisatie Project" alsmede gebouwen met een voor Winterswijk typische bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble dan wel bebouwing die door de adviescomissie op het gebied van cultuurhistorie als zodanig kan worden aangemerkt;

kernkwaliteiten

de wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied, gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;

kleinschalige dagrecreatieve activiteiten

activiteiten van hoofdzakelijk dagrecreatieve aard, zoals voorzieningen ten behoeve van wandel- en fietsrecreatie (onder meer de verhuur van fietsen) en picknickplaatsen, met dien verstande, dat het verstrekken van dranken en/of etenswaren niet is toegestaan;

kleinschalige terrasvoorziening

terras dat ondergeschikt is aan een andere, in de regels nader omschreven, (hoofd-)functie en dat tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Feesten en partijen met commerciële doelstelling zijn niet toegestaan;

kweektunnel

een halfrond of nagenoeg halfrond verplaatsbaar bouwwerk overtrokken met lichtdoorlatend materiaal en bestemd voor de kweek van gewassen en de bescherming van gewassen tegen neerslag;

kwetsbaar object

  1. a. woningen, hieronder begrepen woonwagens en woonschepen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder a;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen;

mitigerende maatregelen

maatregelen die de aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities beperken;

nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

natuurkampeerterrein

een kampeerterrein, dat is gelegen in een aaneengesloten gebied van tenminste 25 hectare, waarvan in ieder geval de helft bestaat uit bos of natuurgebied met dien verstande dat het al dan niet aaneengesloten kampeerterrein niet groter is dan 1 hectare;

natuurwetenschappelijke waarden

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

nevenactiviteit

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;

normaal agrarisch gebruik

het zaai- en oogstklaar maken van de bodem evenals het oogsten;

normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

omgevingscondities

de kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op kernkwaliteiten van een bepaald gebied, gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;

omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen van bouwwerken

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

ondersteunende horeca

horeca die ondergeschikt is en gerelateerd is aan een andere, nader in de regels omschreven (hoofd)functie;

overkapping

een overkapt bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;

paardenbak

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;

peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

permanente bewoning

bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

recreatieappartement

een gedeelte van een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

recreatiewoning

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

rijhal

een gebouw uitsluitend bestemd voor het africhten van paarden en pony's, ten dienste van en behorende bij een paardenfokkerij of paardenhouderij;

schuilgelegenheid

een bouwwerk in een weiland dat beschutting biedt tegen weersinvloeden aan vee;

seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

teeltondersteunende voorzieningen

constructies bedoeld voor de tijdelijke ondersteuning van container(teelt)velden en opengrondteelt, zoals kweektunnels;

ter plaatse geproduceerde producten

producten die ter plaatse op het erf of op de eigen landbouwpercelen geproduceerd worden;

trekkershut

een gebouw ten behoeve van recreatief verblijf bestaand uit een licht constructie en lichte materialen, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of stacaravan;

uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

verblijfsfunctie

de functie van gronden als verblijfsplaats voor natuurlijke personen;

verblijfsrecreatie

recreatie waarbij het verblijf, de overnachting(en), een essentieel onderdeel is;

verenigingsgebouw

een gebouw dat primair in gebruik is ten dienste van verenigingsactiviteiten ten behoeve van de inwoners van de betreffende buurtschap;

verkoopvloeroppervlak

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

waardevol landschap

een gebied met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;

wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

de oppervlakte van een bouwvlak ten dienste van intensieve veehouderij

de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak voor zover deze uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van intensieve veehouderij worden benut.

2.2

Voor het meten van de inhoud van woningen worden bijgebouwen niet meegerekend.

2.3

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2.4

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2.5

Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Cultuurlandschap

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. de uitoefening van hobbymatige agrarische activiteiten;
  3. c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de volgende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden:
    1. 1. kleinschalige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 400 m2 zoals poelen, ruigtes, heggen, boomgroepen, houtwallen en -singels;
    2. 2. hoogteverschillen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen';
    3. 3. openheid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
    4. 4. on- en halfverharde wegen en paden;

3.2 bouwregels

3.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, in relatie tot de bestaande bebouwing indien en voor zover noodzakelijk voor de bescherming van de landschappelijke waarden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 bestemmingsomschrijving

4.2 bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.5 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen:

  1. a. voor het toestaan van een grotere bebouwde oppervlakte van de bedrijfsgebouwen dan op grond van artikel 4.2.1 onder b mogelijk is, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    1. 1. de vergroting mag niet meer bedragen dan in bijlage 2 per bedrijf onder de kolom "toegestaan m2 na wijziging" is aangegeven;
    2. 2. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
    3. 3. de uitbreiding is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;
    4. 4. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
    5. 5. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    6. 6. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  2. b. voor het toestaan van een grotere bebouwde oppervlakte van de bedrijfsgebouwen dan op grond van artikel 4.2.1 onder c mogelijk is, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    1. 1. de vergroting mag niet meer bedragen dan 26,5% van de bestaande oppervlakte bedrijfsgebouwen;
    2. 2. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
    3. 3. de uitbreiding is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
    4. 4. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
    5. 5. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    6. 6. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  3. c. voor het toestaan van een bedrijf dat is opgenomen in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in categorie 3.1, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    1. 1. geen onevenredige aantasting vindt plaats van de verkeersveiligheid;
    2. 2. geen onevenredige aantasting vindt plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  4. d. het verkleinen van de maximale LPG-doorzet en daarmee samenhangend het verkleinen van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' als bedoeld in artikel 33.7, mits het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  5. e. het verplaatsen van het LPG-vulpunt en daarmee samenhangend het verplaatsen van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' als bedoeld in artikel 33.7, mits het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert.

Artikel 5 Wonen

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het bestaande aantal woningen dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij inwoning is toegestaan, met inachtneming van de woningtypen ter plaatse van de volgende aanduidingen:
    1. 1. uitsluitend gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
    2. 2. uitsluitend twee-aan-een gebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een';
    3. 3. uitsluitend vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand'.
  2. b. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  3. c. bed & breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de woning hiervoor mag worden gebruikt met inbegrip van maximaal 2 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 4 personen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

5.2 bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en bestemmingsverkeer;
  2. b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

6.2 bouwregels

Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 2

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 bouwregels

7.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

7.4 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

7.5 wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachting 3

8.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

8.2 bouwregels

8.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

8.4 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

8.5 wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 bouwregels

In afwijking van de regels behorende bij de voorkomende bestemming, mag een bouwwerk met de nadere aanduiding 'cultuurhistorie' slechts gedeeltelijk worden vernieuwd en/of veranderd, mits:

  1. a. het uitwendig karakter van het bouwwerk in bestaande toestand niet wordt veranderd voor wat betreft de hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, de dakvorm, de nokrichting en de dakhelling alsmede de gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;
  2. b. overigens voldaan wordt aan het bepaalde in de bouwregels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming.

9.2 uitzondering op de bouwregels

Het bepaalde in artikel 9.1 is niet van toepassing indien een vernieuwing en/of verandering plaatsvindt in overeenstemming met een krachtens de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening verleende vergunning.

9.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.1, indien toepassing van dit artikel zou leiden tot een onevenredige beperking van het gebruik van de gronden.

9.4 omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen van bouwwerken

9.5 uitzonderingen vergunningsplicht voor sloop

Het in 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan vergunning is verleend;
  2. b. die het normale onderhoud betreffen;
  3. c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

9.6 voorwaarden voor verlenen vergunning voor sloop

De in 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:

  1. a. indien de instandhouding van de maalderij geen bijdrage meer levert aan de culuurhistorische waarde van de maalderij en de omgeving; en/of
  2. b. indien de maalderij niet meer beschikt over de eigenschappen die de maalderij de cultuurhistorische waarden heeft verschaft.

9.7 advies van een deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning onder 9.1, 9.3 of 9.4 wint het bevoegd gezag advies in van de Adviescommissie Cultuurhistorie omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de maalderij en de omgeving.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 bestaande maatvoering

11.2 ondergronds bouwen

Het bouwen van ondergrondse bouwwerken is uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen, met uitzondering van ondergrondse bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, waarvoor geldt dat deze zijn toegestaan in alle gronden binnen een bouwvlak gelegen in de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'.

11.3 afstand bijgebouwen tot openbare weg

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie tenzij dit uitdrukkelijk krachtens de regels is toegestaan.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 EHS

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  3. c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

14.2 wijziging van een bestemming in de bestemming Bos of Natuur

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Bos of Natuur, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  1. a. er dient een inrichtings- en beheersvisie te worden opgesteld waarin de natuurontwikkeling dan wel de bosaanleg is uitgewerkt;
  2. b. de aanleg van bos is niet toegestaan op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
  3. c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

14.3 wijziging van een bestemming in de bestemming Groen

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Groen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  1. a. deze wijzgingsbevoegdheid mag niet worden uitgeoefend op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
  2. b. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
  3. c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

14.4 wijziging van een bestemming in de bestemming Water

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Water ten behoeve van waterretentie, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  1. a. uit onderzoek blijkt dat waterretentie binnen het gebied noodzakelijk is;
  2. b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  3. c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

procedure nadere eis

Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 overgangsrecht bouwwerken

16.2 overgangsrecht gebruik

Artikel 17 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan Kottenseweg 132 van de gemeente Winterswijk.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 23 februari 2017, nr. II-6

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om op het perceel Kottenseweg 132 te Winterswijk - Brinkheurne, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie D, nummers 9310, 9510, 9541, 9542 en 9928, de bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming.

Het betreft een herontwikkeling van de voormalige maalderij op het perceel, waarbij is voorzien in vijf appartementen in de maalderij en zes woningen op het achtererf. De woning naast de maalderij (huisnummer 128) wordt gesloopt. Op basis van de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders is bereid op basis van een partiële herziening medewerking te verlenen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt het beoogde plan planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen dat het plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming, waarmee wordt voorzien in het toevoegen van in totaal tien wooneenheden.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Winterswijk in de Brinkheurne. Op onderstaande afbeelding is het plangebied rood omcirkeld weergegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0002.jpg"

Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Kottenseweg 132' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied ligt in het buitengebied op ruim 1,5 kilometer ten zuidoosten van de kern Winterswijk. Het is onderdeel van het buurtschap Brinkheurne. Dit buurtschap kent geen echte kern, de maalderij vormt eigenlijk het hart van een stuk lintbebouwing langs de Kottenseweg. In de directe omgeving staan woningen, een bakkerij, een winkel en een bouwbedrijf.

Het omliggende landschap maakt deel uit van het oud hoevelandschap: Kotten. Het gebied is nog oorspronkelijk en kleinschalig. Het bestaat uit weidegebieden begrenst door houtwallen en bosgebiedjes. Een netwerk van kleine kronkelende wegen dooradert het landschap.

2.2 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Kottenseweg (N319), een provinciale weg die Winterswijk verbindt met Duitsland (Oeding). Op het perceel staat een voormalige maalderij, sinds 1990 niet meer in gebruik. Een deel van het gebouw is karakteristiek. Achter de de maalderij staan een loods en vrijstaand schuurtje. Er zijn twee woningen aanwezig. De gebouwen bevatten de nodige asbest en de bodem dient gesaneerd te worden.

De bebouwing staat in een groene omgeving, is omringd met weilanden en een aantal bospercelen. De woningen op het perceel zijn thans in gebruik ten behoeve van wonen, de maalderij en loods worden incidenteel gebruikt voor opslag. Op onderstaande afbeeldingen zijn aangezichten van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0003.jpg"

Aangezicht komend vanuit Winterswijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0004.jpg"

Aangezicht vanaf De Slingeweg

2.3 Planopzet

Voor het buurtschap Brinkheurne heeft de gemeente in januari 2006 een gebiedsvisie vastgesteld (zie paragraaf 3.3.2). Hierin is in woningbouw voorzien in combinatie met het hergebruik van karakteristieke bebouwing als woningen. De gemeente wenst op deze wijze de leefbaarheid, beeldkwaliteit en de verkeersveiligheid te verbeteren. Het plan maakt het buurtschap bereikbaar voor diverse doelgroepen, ontsierende gebouwen worden gesloopt en de groenstructuur wordt versterkt. De herontwikkeling voorziet tevens in de sanering van asbest en aanwezige bodemverontreiniging.

In de huidige situatie zijn in het plangebied diverse bedrijfsgebouwen aanwezig en twee bedrijfswoningen (huisnummers 128 en 134), waarvan er een bestaat uit twee BAG-eenheden. Het historische deel van de maalderij wordt zoveel mogelijk intact gelaten, het volume van de maalderij blijft behouden. De plaatstalen torensilo, de bedrijfswoning met huisnummer 128 en alle overige bebouwing wordt gesloopt. In de nieuwe situatie kunnen in het plangebied maximaal 11 woningen worden gerealiseerd. Op onderstaande afbeelding is de ruimtelijke inrichting weergegeven. De herontwikkeling van de maalderij met vijf appartementen is in oranje weergegeven. In rood zijn vijf nieuwe grondgebonden woningen weergegeven (waarvan één twee-onder-een-kap) en in bruin een bestaande woning waarbij een nieuw bijgebouw wordt gerealiseerd. In de bijlage bij deze toelichting is een inrichtingschets opgenomen in origineel formaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0005.jpg"

inrichtingschets

Het plangebied voorziet in een besloten erf met de maalderij op de kopse kant. Het erf wordt aan de achterzijde op De Slingeweg ontsloten. Uitgangspunt voor de bebouwing is het industriële karakter en de overgang naar het landelijk gebied. Er is een duidelijke samenhang in de uitstraling en vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan. Uitgangspunt in de inrichting is behoud van de zichtlijnen naar het landschap en een groene inpassing van de nieuwbouw. De gezamenlijke buitenruimten bij de nieuwe woningen krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Deze gezamenlijke buitenruimten zullen beheerd en onderhouden worden door een vereniging van eigenaren en vormen geen openbare weg.

Vanwege de bijzondere situatie en de omvang van de ontwikkeling wil de gemeente de ruimtelijke randvoorwaarden voor deze ontwikkeling goed vastleggen. De regels behorende bij dit bestemmingsplan voorzien daar deels in, ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Bijlage 4 bevat het beeldkwaliteitsplan met kenmerk 1002 BKP en datum 7 april 2016. Het beeldkwaliteitsplan vult het bestemmingsplan waar nodig aan en vormt uiteindelijk ook het beoordelingskader van de gemeentelijke welstandscommissie. Na vaststelling door de gemeenteraad, als verlengde van de welstandsnota, vervangt dit document dan ook als welstandsnota voor deze specifieke ontwikkeling.

Concreet regelt het bestemmingsplan de maximale massa (bebouwd oppervlak, bouwhoogte, etc.) en regels omtrent gebruik. Ook worden middels het bestemmingsplan regels gesteld voor de bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden. Het beeldkwaliteitsplan regelt aspecten zoals inrichting van de buitenruimte, architectuur, materiaalgebruik en er worden nadere eisen gesteld aan de opbouw van de massa. De uitvoering van de landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Het bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan samen vormen het ontwikkelingskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0006.jpg"

Impressie voorzijde maalderij

2.4 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden bij deze bestemming zijn respectievelijk bestemd voor de uitoefening van een bedrijf, specifiek aangeduid met 'opslag' en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Bij de bedrijfsbestemming zijn het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan.

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting #2' en '#3', en zijn aangeduid met 'openheid', 'hoogteverschillen', 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. De gronden met een archeologische verwachting zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Voor de gronden met de aanduiding waardevol landschap geldt dat een ruimtelijk plan geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap tot gevolg heeft of leidt tot behoud of versterking van die bijzondere kwaliteiten. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, het plangebied is rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0007.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De ontwikkeling is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan. Medewerking kan alleen op basis van een partiële herziening. Het in het bestemmingsplan vastgelegde hergebruikbeleid heeft alleen betrekking op voormalige agrarische percelen. Naar analogie van het in het bestemmingsplan opgenomen hergebruikbeleid kan het volgende toetsingskader worden toegepast.

In artikel 35.6 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap in de bestemming Wonen ten behoeve van meerdere woningen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  1. a. in het geval er geen vervangende nieuwbouw plaatsvindt:
    1. 1. mogen maximaal twee van de karakteristieke gebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 voor in totaal maximaal drie wooneenheden worden gebruikt (inclusief de voormalige eventuele gesplitste bedrijfswoning);

Er is geen sprake van een voormalig agrarisch bedrijf, dit plan voorziet in maatwerk in het buurtschap Brinkheurne. De maalderij is karakteristiek en blijft behouden door middel van een functieverandering naar wonen.

    1. 1. dienen alle overige voormalige bedrijfsgebouwen alsmede kassen, te worden gesloopt, tenzij het monumentale of karakteristieke bebouwing betreft, en dienen voorts alle aanwezige kassen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, te worden gesloopt;

De overige (niet-karakteristieke) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, evenals de woning (met huisnummer 128). Met het slopen van overtollige bebouwing wordt een aanzienlijke landschappelijke versterking gerealiseerd.

    1. 1. dient de inhoud van elke afzonderlijke wooneenheid minimaal 400 m3 te bedragen;

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan wordt niet aangesloten op de systematiek die gangbaar is ten aanzien van woningen in het buitengebied van Winterswijk. Het betreft maatwerk waarbij het gebied en de aanwezige kwaliteit het uitgangspunt is.

    1. 1. bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal de bestaande oppervlakte tot een absoluut maximum van 150 m2 per wooneenheid, met dien verstande dat het meerdere aan bijgebouwen en overkappingen wordt gesloopt, tenzij het karakteristieke bebouwing betreft;

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een aparte regeling voor bijgebouwen. Vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan.

  1. b. in het wijzigingsplan wordt bepaald dat de oppervlakte van het gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt niet mag vergroot ten opzichte van de op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit bestaande oppervlakte;

De 'footprint' van maalderij waarin het hergebruik wordt gerealiseerd wijzigt niet. Voor de nieuwbouw van woningen is een aparte regeling van toepassing.

  1. c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;

De toetsing belangenafweging is in hoofdstuk 4 vastgelegd. Hieruit komt naar voren dat geen onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige functies en waarden plaatsvindt.

  1. d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

De toetsing belangenafweging van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden is in hoofdstuk 6 vastgelegd.

  1. e. er dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de noodzaak van:
    1. 1. sloop van ontsierende bebouwing en bouwwerken;
    2. 2. een landschappelijke inpassing in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
    3. 3. een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;

Voor dit plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat in combinatie met het bestemmingsplan het kader vormt voor de herontwikkeling van het gebied. De sloop van overtollige gebouwen en inpassing van het gebied is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan vastgelegd.

  1. f. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    1. 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    2. 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
    3. 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    4. 4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Het plan voorziet in een bodem- en asbestsanering, waarmee een aanzienlijke milieuwinst is voorgestaan. In hoofdstuk 4 is op alle genoemde aspecten ingegaan. Hieruit komt naar voren dat het plan uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' (treden) worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  1. a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

3.1.2 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van tien wooneenheden in het buitengebied van Winterswijk. Uit jurisprudentie komt naar voren dat woningbouwplannen tot 10 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Voorliggend plan is dus aan te merken als stedelijke ontwikkeling in de zin van genoemd artikel.

Uit recente jurisprudentie (201500276/1/R2, 5 augustus 2015) komt naar voren dat indien sprake is van een planologische functieverandering, maar geen uitbreiding van het toegestane oppervlak aan bebouwing ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hoewel hieraan wordt voldaan, beoordeelt de ABRS plannen zeer casuïstisch en is niet met zekerheid te zeggen dat deze lijn wordt vastgehouden. In het kader van goede ruimtelijke ordening is voorliggend plan daarom getoetst aan de Ladder.

1. Is sprake van een actuele regionale behoefte?

Uit paragraaf komt naar voren dat sprake is van een regionale behoefte. De invulling van het plangebied met diverse woningtypes voor verschillende doelgroepen sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarin gestreefd wordt naar duurzame en betaalbare woningen in leefbare dorpen en wijken en aangenaam wonen in diverse woonmilieus. De ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

2. Kan de behoefte in bestaand stedelijk gebied in de regio worden gerealiseerd?

In het Bro (en de Omgevingsverordening Gelderland) is bestaand stedelijk gebied gedefinieerd als: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het plangebied is onderdeel van het buurtschap Brinkheurne, dat is te beschouwen als bestaand stedelijk gebied. Voorgestane ontwikkeling voorziet daarnaast in een versterking van de milieu- en omgevingskwaliteit ter plaatse. Gezien de samenhang is het onderzoeken van een andere locatie niet aan de orde.

3. is de locatie multimodaal ontsloten?

Uit de toets aan trede 2 komt naar voren dat de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Toch is toetsing aan trede 3 gewenst, gelet op de doelgroep starters.

Het plangebied wordt goed ontsloten voor autoverkeer. Voor grondgebonden woningen in een landelijk woonmilieu is dit een passende ontsluiting. In de kern Winterswijk is een treinstation en busverbinding beschikbaar, de dichtsbijzijnde halte (bus) ligt op een half uur lopen (2,3 km). Deze ontsluiting per OV is voor een landelijk woonmilieu voldoende te noemen. De ontsluiting voor langzaamverkeer is uitstekend. Qua voorzieningen is op korte afstand een bakkerij en een buurtsupermarkt met slijterij aanwezig. Voor de overige voorzieningen is men aangewezen op de kern Winterswijk. Ook dit is voor een landelijk woonmilieu acceptabel.

Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het Rijksbeleid. In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de provincie.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek streven de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Dit Regionaal Programma Wonen wordt momenteel nog uitgewerkt en vormt de opvolger van de Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) dat thans nog van kracht is. Zie ook paragraaf onder 'Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025'.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen. De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft bijzondere aandacht. Het gebied heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    1. 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    2. 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    3. 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  1. 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  2. 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  3. 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  4. 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  5. 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In de verordening is ten aanzien van waardevol landschap bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid ten aanzien van landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf . Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de gestelde voorwaarden.

In paragraaf 3.1.2 is geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling past in de voor de regio vastgelegde woningbehoefte (Ladder duurzame verstedelijking). Een expliciete afweging in het kader van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde. De borging van ruimtelijke kwaliteit vindt plaats in de vorm van een beeldkwaliteitsplan dat in combinatie met het bestemmingsplan het kader vormt voor de herontwikkeling van het gebied. De sloop van overtollige gebouwen en inpassing van het gebied is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan vastgelegd. Dit past binnen de uitgangspunten van de aspecten nationaal landschap. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied. Bijzondere aandacht gaat uit naar buurtschappen, daar waar sociale en culturele activiteiten zich concentreren. De sociale samenhang en maatschappelijke functies dragen bij aan de leefbaarheid op het platteland.

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  1. 1. beschermen van waardevolle elementen;
  2. 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren op het vlak van landschap, economie, leefbaarheid, etc.

3.3.2 Visie Brinkheurne 2006

De buurtschap Brinkheurne is de kleinste van de negen buurtschappen binnen de gemeente Winterswijk. De buurtschap Brinkheurne heeft geen echte kern. Binnen de visie op de kern is daarom het omringende landschap als uitgangspunt bij toekomstige ontwikkelingen genomen. Voor de buurtschap wordt gestreefd naar een reductie van het bebouwd oppervlak en versterking van het groene karakter.

De visie voor Brinkheurne is gebaseerd op de volgende thema’s:

  • Versterking van de leefbaarheid, onder andere door het wonen in de buurtschap bereikbaar te maken voor diverse doelgroepen;
  • versterking van de beeldkwaliteit, door de sloop van ontsierende gebouwen en het realiseren van nieuwe groenstructuren die aansluiten op het omringende landschap;
  • verbetering van de verkeersveiligheid, door een fiets/voet verbinding tussen de Burloseweg en de Slingeweg en door een nieuwe ontsluiting voor een aantal percelen;
  • de herontwikkeling van drie bedrijfslocaties;
  • versterking en/of realising van natuurwaarden door herinrichting van het slachterijterrein aan de Slingebeek.

Op onderstaande afbeelding zijn de thema's weergegeven. In de toekomstschets komen drie locaties voor herontwikkeling aan de orde. In 2010 is in woningbouw voorzien langs de Burloseweg (slachterijterrein, plan Grijsen). Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van het maalderijterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0008.jpg"

3.3.3 Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Op basis van het adagium 'behoud door ontwikkeling' heeft de gemeente Winterswijk de afgelopen jaren diverse ontwikkelingen in het buitengebied gefaciliteerd. In de buurtschap Brinkheurne zijn hier twee voorbeelden van te vinden, te weten de herontwikkeling van het voormalige slachterijterrein en het onderhavige plan waarin een karakteristiek maalderijgebouw een nieuwe functie krijgt. In 2006 heeft de gemeenteraad een ruimtelijke visie vastgesteld voor deze buurtschap waarin deze ambitie is vastgelegd.


Dit bestemmingspan is een uitwerking van de in 2006 vastgestelde visie. De maalderij is een beeldbepalend pand aan de Kottenseweg. De locatie kent een combinatie aan problematieken die vragen om een oplossing:

  • Langdurige leegstand van de bestaande bedrijfsgebouwen;
  • De sanering van een grote hoeveelheid asbesthoudende golfplaten;
  • Het saneren van de bodem;
  • Behoud van het karakteristieke maalderijgebouw.


Als gemeente faciliteren we In planologische zin) de herontwikkeling van de locatie. In dit geval door een transformatie naar woningbouw in een nieuw bestemmingsplan mogelijk te maken. Het overheidsbeleid met betrekking tot het bouwen van woningen in de Achterhoek is ingrijpend veranderd sinds het uitspreken van de ambitie voor de maalderij in Brinkheurne in 2006. Het actuele beleid is er op gericht het aantal woningbouwplannen in de Achterhoek te reduceren. In de gemeentelijke Woonvisie 2008-2020 is aangegeven dat woningbouwplannen in het buitengebied in beperkte mate mogelijk zijn. Ons hoofdmotief om nieuwbouw beperkt toe te staan is het behouden van de landschappelijke kwaliteit van ons buitengebied. Het onderhavige plan speelt hier op in door de functieverandering van een karakteristiek gebouw in combinatie met de sloop van ontsierende bebouwing. In 2016 is de gemeentelijke woonvisie geactualiseerd (Woonvisie 2016-2020). In de Woonvisie 2016-2020 is aangegeven dat de functie wonen zowel een economische als een sociale drager is voor het buitengebied. In onze Woonvisie staat dat er een limiet zit aan de vraag naar woningen in het buitengebied. Voor het onderhavige project is binnen de gemeentelijke woningbouwplanning een separaat aantal gereserveerd. In aansluiting op de regionale afspraken (zie hieronder) biedt dit plan ruimte voor woningbouw in het buitengebied mits hierbij een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke (beeld) kwaliteit, lange termijn (woon)wens en/of een bijdrage aan de leefbaarheid. Dit project past geheel binnen deze beleidslijn.


Binnen de regionaal afgesproken woningbouwbeleidskaders wordt het bestaande aantal woningen bepaald aan de hand van de 'verblijfsobjecten met een woonfunctie' zoals deze geregistreerd zijn in de BAG. Voor dit plangebied zijn dat drie verblijfsobjecten met een woonfunctie. Eén van deze verblijfsobjecten betreft de bedrijfswoning van de eigenaar/initiatiefnemer die ook behouden zal blijven. Voor de andere twee verblijfsobjecten geldt dat deze gesloopt worden en elders in het plangebied nieuw gebouwd zullen worden. Het eindplaatje is dat er binnen het plangebied 11 woningen mogelijk gemaakt worden. Eén hiervan betreft zoals gezegd een bestaande bedrijfswoning die ook behouden blijft. Twee betreffen de herbouw van bestaande wooneenheden in de zin van de BAG. Dit betekent dat er sprake is van een netto toevoeging van 8 woningen in het kader van het woningbouwbeleid. Hiervan worden er vijf gerealiseerd in de vorm van appartementen in het maalderijgebouw. De andere woningen worden (evenals de her te bouwen BAG-eenheden) als grondgebonden woning (vrijstaand of twee-onder-een-kap) gebouwd.


In artikel 2.2.1.1 van de provinciale Omgevingsverordening wordt gesteld dat bestemmingsplannen waarin nieuwe woningbouw wordt toegestaan moeten voldoen aan "het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio". Om te kunnen beoordelen of het plan aan deze door de provincie geformuleerde voorwaarde voldoet moet gekeken worden naar de afspraken die op regionaal niveau zijn gemaakt met betrekking tot de nieuwbouw van woningen. In de 'Regionale Woonvisie Achterhoek 2010-2020' noemt dat de ruimte voor vernieuwende concepten, zoals particulier opdrachtgeverschap, bouwen in het buitengebied en nieuwe landgoederen genoemd als een sterk punt voor de Achterhoek. Voor woningbouw in het buitengebied wordt gesteld dat er ruimte is voor gericht maatwerk, waarbij grootschalige uitbreidingsplannen niet passend geacht worden. In deze Regionale Woonvisie is ook de basis gelegd voor het monitoren van de woningbouwplannen (en de onttrekking van woningen) zoals de gemeente dit thans uitvoert. De Regionale Woonvisie noemt dat de beleidsopgave is gewijzigd en dat er gesneden moet worden in de woningbouwplannen. Dit omdat er een bevolkingskrimp voorzien is en daarmee op termijn (ondanks een toename van het aantal huishoudens door gezinsverdunning) een overschot aan woningen kan ontstaan. De (principe)besluitvorming voor het onderhavige plan heeft plaatsgevonden in 2006 en dus voor de vaststelling van deze Regionale Woonvisie. Op basis van een evaluatie van de Regionale Woonvisie 2010-2020 is de Regionale Woonagenda 2015-2025 opgesteld. De Regionale Woonagenda herhaalt dat een bijstelling van het woningbouwbeleid noodzakelijk is en versterkt de doelstellingen door een verder afname van het aantal woningbouwplannen te propageren. Hierbij wordt genoemd dat een nadere evaluatie nodig is om dit standpunt (een verdere verlaging van het aantal te bouwen woningen) te kunnen onderbouwen. In deze Regionale Woonagenda wordt herhaald dat maatwerkoplossingen in het buitengebied mogelijk blijven, mits dit (gezien de formulering van de tekst) onderbouwd kan worden vanuit één van de volgende aspecten:

  • (beeld)kwaliteit;
  • lange termijn (woon)wens;
  • een bijdrage aan de leefbaarheid.


In het onderhavige plan wordt op dit beleidsdoel ingespeeld door een bestaand karakteristiek pand te transformeren, in combinatie met de sloop van ontsierende bebouwing, de sanering van asbest en de sanering van de bodem. Er wordt dus een bijdrage geleverd aan de beeldkwaliteit en de leefbaarheid. Qua woningaantallen wordt aangesloten bij de regionale afspraken die gelden voor de gemeente als geheel. Het onderhavige plan is dan ook volledig passend binnen de Regionale Woonvisie. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de regionaal afgestemde woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief is opgenomen op de gemeentelijke planningslijst.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2.1). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is een gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Kotten. Een oud hoevelandschap met een hoge cultuurhistorische waarde. Bij verlies van bestaande functies kan door middel van functieverandering het ensemble van gebouw(en) met de omgeving worden geconserveerd en versterkt met inbegrip van sloop van overtollige niet waardevolle bebouwing. De landschappelijke visie voor dit gebied is gericht op kleinschalige aanplant van singels en overhoeken.

3.3.5 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Net als de Visie Buitengebied zijn de kernkwaliteiten uit het LOP vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". In paragraaf 2.4 is dit toetsingskader opgenomen. De met het initiatief voorgestane (landschappelijke) inrichting en maatregelen sluiten goed aan op de doelstellingen en visie van het LOP en zijn verankerd door middel van een beeldkwaliteitsplan behorend bij dit bestemmingsplan.

Met de ontwikkeling wordt een vervolg gegeven aan de ruimtelijke en sociaal-economische versterking van de buurtschap Brinkheurne. Netto worden tien wooneenheden toegevoegd in het buitengebied van Winterswijk, waarmee de gewenste bijdrage aan de leefbaarheid en omgevingskwaliteit in Brinkheurne wordt gerealiseerd. Het betreft een maatwerkoplossing, de wooneenheden zijn opgenomen in de gemeentelijke planningslijst op basis waarvan een evenwichtige kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad in de Achterhoek is voorgestaan. Het plan is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De aanpak van milieuzonering is gebaseerd op richtafstanden uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De richtafstanden zijn namelijk, afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken, naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren (bijvoorbeeld met een akoestisch onderzoek). Uitgangspunt is dat de in de publicatie genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de dichtsbij gelegen gevel van de gevoelige functie. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Dit geldt voor het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijven. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Die wettelijke afstanden gaan dan voor de richtafstanden. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Voor het aspect geur geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij, zie paragraaf 4.1.2.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk direct aan een provinciale weg en is te kenmerken als gemengd gebied. Op het naburige perceel is een detailhandel en bakkerij gevestigd. Voor deze functies (SBI-2008, 471 en 4724) geldt, zonder verlaging met één afstandstap, een richtafstand van 10 meter. De eerste te bouwen woning bevindt zich op meer dan 15 meter afstand van de bakkerij, zodat in het kader van milieuzonering er geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan. De omliggende functies ondervinden geen hinder van voorgestane ontwikkeling en omgekeerd wordt het toekomstig woon- en leefklimaat niet beperkt door diezelfde functies.

4.1.2 Geur

In het kader van dit bestemmingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste
toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld
melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Aan de hand van de Wgv is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Het plan voorziet in het toevoegen van
een woonfunctie. In de omgeving zijn geen agrarische bestemmingen aanwezig (de dichtsbijzijnde ligt op meer dan 400 meter afstand), waarbij geldt dat op kortere afstand van deze bedrijven al meerdere woningen gesitueerd zijn. Het toevoegen van de woonfunctie belemmert de agrarische bedrijfsvoering van deze bedrijven niet en omgekeerd is geen sprake van een ontoelaatbare geurbelasting. Er zijn vanuit het aspect geur geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

Bodemonderzoek

Het plan behelst het wijzigen van het bestemmingsvlak van een voormalige maalderij naar wonen. In de periode 1995 tot en met 2016 zijn ter plaatse van geïdentificeerde (voormalige) bodembedreigende activiteiten diverse onderzoeken uitgevoerd. Recent is ten behoeve van dit plan door Rouwmaat Groep een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Bijlage 1 bevat het bijbehorende rapport met nummer MT.15357-1 en datum 3 december 2015. Bijlage 7 bevat het aanvullende rapport met nummer MT.15486 en datum 28 januari 2016.

Met de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn de (voormalige) bodembedreigende activiteiten zo goed als volledig onderzocht. De bodemsituatie kan als volgt worden samengevat:

  • Ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieselolietank bij de garage/carport is met bodemonderzoek in 1995/1998 in de grond en het grondwater een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie vastgesteld. Met het actualiserend bodemonderzoek eind 2015 is aangetoond dat de verontreiniging zich niet verder heeft verspreid. Deze verontreiniging kan als "niet ernstig" worden aangemerkt.
  • Verspreid over een groot deel van het terrein zijn in de bovengrond wisselende bijmengingen aan kooltjes, puin en slakken aangetroffen. Als gevolg hiervan zijn op het terrein vier verschillende spots met een sterke PAK-verontreiniging vastgesteld. De verontreiniging lijkt zich hoofdzakelijk te beperken tot de bovenste halve meter en is horizontaal afgeperkt tot aan de bebouwing of perceelsbegrenzing. De verontreiniging kan als een "ernstig geval van bodemverontreiniging" worden aangemerkt.
  • Op twee plaatsen zijn in de puinhoudende bovengrond sterke verontreinigingen met Asbest vastgesteld. Het gaat om twee (redelijk) afgeperkte spots welke als een "ernstig geval van verontreiniging" moeten worden aangemerkt. Opgemerkt wordt dat de (volledige) puinlagen onder de bebouwing en onder het asfalt aan de voorzijde van het pand niet op asbest zijn onderzocht.

Met de uitgevoerde onderzoeken zijn (ernstige) bodemverontreinigingen vastgesteld. Om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het toekomstige gebruik als wonen moeten deze verontreinigingen worden gesaneerd. De provincie Gelderland en Omgevingsdienst regio Arnhem (ODRA) zijn bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming.

Voor de uitvoering van de sanering dient een saneringsplan of BUSmelding te worden ingediend bij de provincie Gelderland. Als onderdeel van een saneringsplan of BUSmelding wordt ook een kostenraming opgesteld. Op basis hiervan kan door de initiatiefnemer worden ingeschat of de saneringsmaatregelen financieel haalbaar zijn. Mocht sprake zijn van een zogenaamde spoedeisend geval, zal de provincie Gelderland op basis van de Wet bodembescherming een sanering verplichten, ook wanneer er geen ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt.

Voor de inschatting van de financiële haalbaarheid moet ook rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

  • Eventueel aanwezige verontreiniging onder de te slopen bebouwing. De PAK-verontreiniging is aan die zijde namelijk niet afgeperkt. Waarschijnlijk kan dit pas goed in beeld worden gebracht na sloop van de bebouwing.
  • De (volledige) puinlagen onder de te slopen bebouwing en het asfalt aan de voorzijde van het pand. Deze puinlagen zijn immers niet op asbest onderzocht. Wanneer de verhardingen niet intact blijven, zal het puin alsnog op Asbest onderzocht moeten worden.
  • De sloot op het achterterrein (afvoeren slib/demping).
  • De (heterogeen) aanwezige bijmengingen aan puin, slakken en kooltjes die de grond minder geschikt maakt voor tuingrond of fundering.

Conclusie

Als gevolg van voormalige (bedrijfs)activiteiten zijn op het perceel ernstige verontreinigingen met PAK en Asbest ontstaan. Ook is sprake van een niet-ernstige oliespot. Om het plangebied geschikt te maken voor een woonfunctie is een bodemsanering nodig. Met het opstellen van een saneringsnotitie of volledig saneringsplan/BUSmelding kan de financiële haalbaarheid in beeld worden gebracht.

Op basis van het bovenstaande wordt in het bestemmingsplan de voorwaarde opgenomen dat niet eerder met de bouw van de woningen wordt gestart dan dat de bodemkwaliteit op het perceel geschikt is gemaakt voor de functie wonen en de provincie Gelderland met dit saneringsresultaat door middel van een beschikking op het evaluatieverslag heeft ingestemd.

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Een woning wordt niet aangemerkt als een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). De ontwikkeling van tien woningen valt onder 'kleine' projecten en draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van genoemde besluiten is niet noodzakelijk.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    1. 1. een verzorgingstehuis;
    2. 2. een psychiatrische inrichting;
    3. 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Het plangebied ligt in de geluidzone van de Kottenseweg en De Slingeweg. Volgens de Wgh geldt voor woningen die in een geluidszone van een weg liggen een voorkeurswaarde van 48 dB. Het college van Burgemeester en wethouders kan van dit beschermingsniveau afwijken door voor woningen een hogere waarde vast te stellen tot ten hoogste 53 dB.

Bijlage 6 bevat het akoestisch onderzoek met nummer 15-056 en datum 20 juni 2016, uitgevoerd door Adviesbureau van der Boom. Uit het onderzoek komt naar voren dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Kottenseweg ten hoogste 54 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden op de gevels die in het rapport zijn aangeduid met 1, 2, 3, 4 en 6. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt op gevel 1 - 4 overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de De Slingeweg bedraagt ten hoogste 39 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden.

Het verlagen van de geluidbelasting door het aanbrengen van een stiller wegdek, dan wel door het verlagen van de maximale snelheid is niet haalbaar. Afscherming met een geluidsscherm of wal is op deze locatie eveneens niet haalbaar. Er kunnen dus geen maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen tot (onder de) maximale hogere waarde.

Door de gevel 1 - 4 uit te voeren als dove gevel (zonder te openen delen), hoeft geen hogere waarde te worden verleend. De geluidbelaste gevel is dan geen gevel is in de zin van de Wgh. Voor de gevel met een te hoge geluidbelasting (rekenpunt 6) dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 49 - 53 dB voor wegverkeer op de Kottenseweg. Tevens zijn voor deze gevel op grond van het Bouwbesluit geluidwerende voorzieningen noodzakelijk.

In onderhavig bestemmingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting de uitvoering van dove gevels vastgelegd. Voor de gevel met rekenpunt 6 in het akoestisch onderzoek wordt een hogere grenswaardenprocedure in het kader de van de Wgh doorlopen (zie hoofdstuk 6). Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In de 'Nota Externe Veiligheid Winterswijk' van 17 december 2015 is de gemeentelijke visie op de beheersing van veiligheidsrisico's als gevolg van opslag, gebruik en vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Aangegeven is hoe om te gaan met het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-VA01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart met 500 m zone rondom het object (bron: risicokaart.nl)

In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding) zijn er in de omgeving van het plangebied geen Bevi-bedrijven en het perceel ligt niet in het invloedsgebied van enig groepsrisico. Ook is op basis van het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit geen sprake van in acht te nemen veiligheidsafstanden. In de omgeving is geen sprake van vervoersbewegingen die vallen onder het vervoer van gevaarlijke stoffen of zijn er ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.2 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.


Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt "stand still - step forward". Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.


Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving. Het plan betreft de herinrichting van het terrein rond de voormalige maalderij aan de Kottenseweg 132 in de Brinkheurne. Het maalderijgebouw zelf en een bedrijfswoning worden gehandhaafd. Een tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw (nummers 128 en 130) worden gesloopt. In het maalderijgebouw worden 5 appartementen gerealiseerd. Daarnaast worden 4 nieuwe woningen met ontsluitingen vanaf de Kottenseweg en de Slingeweg gebouwd.

Watertoets

Het voorliggende plan betreft een functieverandering naar wonen. Netto neemt met de sloop van bebouwing de verharding af. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. In onderstaande watertoets zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

Thema Toetsvraag Relevant Intensiteit#
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee

Nee
2

2
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
2
1
1
Wateroverlast (oppervlakte-water)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee
Ja
Ja
Nee
2
1
1
1
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
Nee
1
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?
Nee
Nee
Nee
Nee
1
1
1
1
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee 1
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee

Nee
1

2
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee
Nee
1
1
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee
Nee
2
2
1
1
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee 1
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?
Nee

2
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee 1

Riolering en afvalwaterketen

Vuilwater van de bestaande bebouwing wordt geloosd op het gemeentelijk (druk)rioleringssysteem aan de zuidzijde van het perceel. Vuilwater van de nieuwe woningen wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem. De afvoercapaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast

Door de sloop van het bedrijfsgebouw en de bedrijfswoning (ca. 1000 m2) en de nieuwe woningen (ca. 1000 m2) blijft het verharde oppervlak gelijk. De aanleg van de ontsluiting van de woningen zorgt voor een toename van verhard oppervlak van ca. 1500 m2. Het vrijkomende schone hemelwater van zowel de bestaande bebouwing (maalderij) als van de nieuwe woningen en ontsluiting moet worden geïnfiltreerd in de bodem of worden geborgen in een retentievoorziening. De voorziening moet binnen het plangebied worden gerealiseerd. Het riolerings- en afwateringssysteem moet in een waterhuishoudkundig plan nader worden uitgewerkt in de uitvoeringsfase van deze herontwikkeling.

Op basis van de watertoets zijn er zijn geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

In een bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.


Cultuurhistorie

De maalderij is karakteristiek en van historische waarde. Het gebouw heeft geen monumentstatus. Met de sloop van de loods en het mogelijk maken van bewoning is een zekere versterking van de karakteristiek en behoud van het gebouw gerealiseerd. Bij de definitieve aanvraag omgevingsvergunning wordt beoordeeld of met het verlenen van de vergunning sprake is van onevenredige afbreuk van karakteristieke waarden.


Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De gronden in het plangebied hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde, om die reden is door Synthegra BV een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Bijlage 5 bevat het bijbehorende rapport met nummer S150048 en datum 18 mei 2015. In het onderzoek zijn geen relevante archeologische indicatoren vastgesteld, die wijzen op de aanwezigheid van archeologische waarden. Op basis van de resultaten van het onderzoek is in het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000-gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is "Willinks Weust", dat op circa 2 km ligt.

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies. De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. In Gelderland is de EHS thans onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het plangebied ligt niet in het GNN of GO, zie ook paragraaf 3.2.

Om te bepalen of sprake is van externe werking is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd door Staring Advies BV. Bijlage 2 bevat het bijbehorende rapport met nummer 1507 en datum 21 april 2015. De invloedsfeer van de voorgenomen functiewijziging is lokaal. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van beschermde natuurgebieden (GNN en GO) optreedt. Nader onderzoek en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

Het plan voorziet in de sloop van bebouwing. Om verstoring of vernietiging van mogelijk aanwezige soorten te voorkomen is een inventarisatie uitgevoerd. Uit bovengenoemde rapport komt naar voren dat de sloop van bebouwing op bestaand erf geen negatief effect heeft op beschermde soorten en functies. Nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk.

De sloopwerkzaamheden dienen bij voorkeur buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) plaats te vinden. Uit de sloop van de loods volgt een aanbeveling tot het plaatsen van een speciale nestkast voor de grote gele kwikstaart op te hangen.

Voor alle beschermde soorten geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (artikel 2 Flora- en faunawet). Indien voor aanvang of tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft een functieverandering naar wonen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de omliggende verkeersstructuur. Het parkeren ten behoeve van de vijf woningen achter de maalderij vindt plaats op eigen terrein. De woningen zijn toegankelijk vanaf een nieuw te realiseren toegang vanaf De Slingeweg. In de maalderij worden vijf wooneenheden gerealiseerd en per eenheid is voorzien in twee parkeerplaatsen op het terrein toegankelijk vanaf de Kottenseweg. Dit is voldoende, de parkeernorm is door middel van het beeldkwaliteitsplan vastgelegd. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan weergegeven. Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm: Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP2012). De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden conform de SVBP2012 de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Regels

In de SVBP2012 is een standaard hoofdstukindeling vastgelegd. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels (begrippen en wijze van meten). Hoofdstuk II bevat de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Tenslotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

De regels van een bestemming in hoofdstuk 2 kennen een standaardopbouw en worden (indien van toepassing) als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Wijze Van Bestemmen

Dit bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen:

  • Wonen, waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Binnen de woonbestemming is middels het gebruik van bouwaanduidingen aangegeven of het gaat om appartementen (gestapelde woningen), vrijstaande woningen danwel aaneengebouwde woningen;
  • Waarde - Arcvheologische verwachting 2 (dubbelbestemming), waarbij de archeologische waarden in de bodem beschermd worden;
  • Waarde - Archeologische verwachting 3 (dubbelbestemming), waarbij de archeologische waarden in de bodem beschermd worden;
  • Waarde - Cultuurhistorie, waarbij dit plan als bijzondere noemenswaardigheid heeft dat het deels gaat om hergebruik van een voormalige maalderij waaraan een cultuurhistorische waarde is toegekend. Het pand heeft daarom de aanduiding 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen. Hieraan zijn regels verbonden om in beginsel het behoud van het pand te waarborgen;
  • Agrarisch - Cultuurlandschap, waarbij deze bestemming is toegekend aan een weiland dat deel uitmaakt van het plangebied;
  • Verkeer - Verblijfsgebied, waarbij deze bestemming is toegekend aan de onbebouwde ruimten in het plangebied die door de bewoners gezamenlijk gebruikt worden ten behoeve van o.a. verkeersdoeleinden en parkeren.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag Artikel 3.1.1 Overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.

Dit bestemmingsplan isvoorgelegd aan de provincie Gelderland. Een toetsing aan het provinciaal beleid is in paragraaf 3.2 opgenomen.

Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Het bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, die geen direct of indirect gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Zie voor een nadere onderbouwing paragraaf 4.2.

6.3 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 augustus 2016 tot en met dinsdag 13 september 2016 ter inzage gelegen. Er is gedurende deze termijn één zienswijze ingediend. Voor de beantwoording van de zienswijze wordt verwezen naar de Nota zienswijzen

Bijlage 1 Indicatieve Lijst Van Neven-/hergebruiksactiviteiten

Bijlage 1 Indicatieve lijst van neven-/hergebruiksactiviteiten

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 3 Te Slopen Gebouw Conform Artikel 5.4.1

Bijlage 3 Te slopen gebouw conform artikel 5.4.1

Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 2 Natuurtoets Quickscan

Bijlage 2 Natuurtoets Quickscan

Bijlage 3 Inrichtingsschets

Bijlage 3 Inrichtingsschets

Bijlage 4 Beeldkwatiteitsplan

Bijlage 4 Beeldkwatiteitsplan

Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Archeologisch onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeer

Bijlage 7 Aanvullend Asbest- En Bodemonderzoek

Bijlage 7 Aanvullend asbest- en bodemonderzoek

Bijlage 8 Nota Zienswijzen

Bijlage 8 Nota zienswijzen