Waliënseweg 3
Wijzigingsplan - gemeente Winterswijk
Ontwerp op 29-03-2022 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
het plan
het wijzigingsplan Walienseweg 3 van de gemeente Winterswijk;
bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0294.WP2111BGWALIENSEW3-OW01 met bijbehorende regels en bijlagen;
verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen waaronder boomteelt en/of het houden van dieren;
agrarisch hulpbedrijf
een niet- industrieel bedrijf dat is gericht op het leveren van dieren, goederen en diensten aan agrarische bedrijven dan wel op het verwerken of opslaan van dieren en goederen, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf dat qua aard van de bedrijfsuitoefening vergelijkbaar is met het agrarisch bedrijf;
archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
archeologische verwachting
een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
archeologische waarde
een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of booronderzoek en/of geofysisch onderzoek en/of archeologische opgraving en/of archeologische begeleiding) verricht door een dienst, bedrijf of instelling met een certificaat verleend door een certificerende instelling met een accreditatie van de Raad voor accreditatie ex artikel 5.1 Erfgoedwet en werkend volgens de vigerende Kwaliteitsnormen voor de Nederlandse Archeologie en conform gemeentelijk beleid;
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
bed & breakfastvoorzieningen
het kleinschalig verlenen van logies en ontbijt in een woning, inclusief bijbehorende bijgebouwen;
bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
beperkt kwetsbaar object
- a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen en -terreinen, zwembaden en speeltuinen;
- b. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
- c. kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
- d. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een verblijfsruimte;
biogasinstallatie
eeninstallatie bedoeld voor het opwekken, opslaan en benutten van biogas waarbij het maximale volume mest 25.000 m3 per jaar bedraagt en waarbij sprake is van de inbreng van minimaal 50% eigen mest dan wel gebruik op eigen gronden;
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
compenserende maatregelen
maatregelen die worden getroffen ter bescherming of ontwikkeling van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities in verband met een, op een andere locatie voorkomende, aantasting van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities.
cultuur en ontspanning
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op kunst en cultuur, spel, vermaak en ontspanning, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
dagrecreatie
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen voor ontspanning of vrijetijdsbesteding op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden;
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
EHS (Ecologische Hoofstructuur)
een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;
erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
evenement
een incidenteel plaatsvindende activiteit met een groot publieksaantrekkend karakter, gericht op het vermaken van publiek;
extensieve (dag)recreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;
glastuinbouw
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie (nagenoeg) volledig plaatsvindt in kassen;
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
geluidbelasting vanwege een industrieterrein
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
geluidbelasting vanwege een spoorweg
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
geluidgevoelige gebouwen
woningen of andere geluidgevoelige gebouwen, waaronder groepsaccommodaties, als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
groepsaccommodatie
een gebouw bestemd voor recreatief verblijf van groepen;
grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel;
hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, tenzij in de regels anders is bepaald;
houtwallen / houtsingels
houtopstanden die dienen ter afscherming van bebouwing dan wel ter versterking of bescherming van de landschappelijke waarden van het gebied. Hieronder worden niet begrepen houtopstanden die worden geteeld in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
intensieve veehouderij
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan waar ten minste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van dieren, waarbij dit houden van dieren geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing. Het biologisch houden van dieren en het houden van melkrundvee, schapen en paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
inwoning
twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie;
kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstel-lingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
karakteristiek
gebouwen die staan op de lijst "gemeentelijk Monumenten Inventarisatie Project" alsmede gebouwen met een voor Winterswijk typische bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble dan wel bebouwing die door de adviescomissie op het gebied van cultuurhistorie als zodanig kan worden aangemerkt;
kernkwaliteiten
de wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied, gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;
kleinschalige dagrecreatieve activiteiten
activiteiten van hoofdzakelijk dagrecreatieve aard, zoals voorzieningen ten behoeve van wandel- en fietsrecreatie (onder meer de verhuur van fietsen) en picknickplaatsen, met dien verstande, dat het verstrekken van dranken en/of etenswaren niet is toegestaan;
kleinschalige terrasvoorziening
terras dat ondergeschikt is aan een andere, in de regels nader omschreven, (hoofd-)functie en dat tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Feesten en partijen met commerciële doelstelling zijn niet toegestaan;
kweektunnel
een halfrond of nagenoeg halfrond verplaatsbaar bouwwerk overtrokken met lichtdoorlatend materiaal en bestemd voor de kweek van gewassen en de bescherming van gewassen tegen neerslag;
kwetsbaar object
- a. woningen, hieronder begrepen woonwagens en woonschepen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder a;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
LPG-doorzet
de afzet van LPG in m3 per jaar;
maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen;
mitigerende maatregelen
maatregelen die de aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities beperken;
nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
natuurkampeerterrein
een kampeerterrein, dat is gelegen in een aaneengesloten gebied van tenminste 25 hectare, waarvan in ieder geval de helft bestaat uit bos of natuurgebied met dien verstande dat het al dan niet aaneengesloten kampeerterrein niet groter is dan 1 hectare;
natuurwetenschappelijke waarden
de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;
nevenactiviteit
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering niet of nagenoeg niet is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel;
normaal agrarisch gebruik
het zaai- en oogstklaar maken van de bodem evenals het oogsten;
normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
omgevingscondities
de kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op kernkwaliteiten van een bepaald gebied, gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;
omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen van bouwwerken
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;
onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
ondersteunende horeca
horeca die ondergeschikt is en gerelateerd is aan een andere, nader in de regels omschreven (hoofd)functie;
overkapping
een overkapt bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;
paardenbak
een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;
paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen van paarden alsmede het africhten, trainen en verhandelen van ter plaatse gefokte paarden;
paardenhouderij
een agrarisch verwant bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
permanente bewoning
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
productiebos
bos gericht op het voortbrengen van bomen ten behoeve van de houtproductie;
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
recreatieappartement
een gedeelte van een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
recreatiewoning
een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
recreatieve bewoning
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
rijhal
een gebouw uitsluitend bestemd voor het africhten van paarden en pony's, ten dienste van en behorende bij een paardenfokkerij of paardenhouderij;
schuilgelegenheid
een bouwwerk in een weiland dat beschutting biedt tegen weersinvloeden aan vee;
seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
stacaravan
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
teeltondersteunende voorzieningen
constructies bedoeld voor de tijdelijke ondersteuning van container(teelt)velden en opengrondteelt, zoals kweektunnels;
ter plaatse geproduceerde producten
producten die ter plaatse op het erf of op de eigen landbouwpercelen geproduceerd worden;
trekkershut
een gebouw ten behoeve van recreatief verblijf bestaand uit een licht constructie en lichte materialen, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of stacaravan;
uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
verblijfsfunctie
de functie van gronden als verblijfsplaats voor natuurlijke personen;
verblijfsrecreatie
recreatie waarbij het verblijf, de overnachting(en), een essentieel onderdeel is;
verenigingsgebouw
een gebouw dat primair in gebruik is ten dienste van verenigingsactiviteiten ten behoeve van de inwoners van de betreffende buurtschap;
verkoopvloeroppervlak
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waar sprake is van een bedrijfsomvang van minimaal 70 Nederlandse grootte-eenheden (Nge);
voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
nationaal landschap
een gebied met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
waardevol landschap
een gebied met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
de oppervlakte van een bouwvlak ten dienste van intensieve veehouderij
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak voor zover deze uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van intensieve veehouderij worden benut.
2.2
Voor het meten van de inhoud van woningen worden bijgebouwen niet meegerekend.
2.3
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2.4
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding.
2.5
Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Cultuurlandschap
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, is toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 350 m2;
- b. de uitoefening van intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' intensieve veehouderij is toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte;
- 2. van de bedrijfsgebouwen slechts één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
- c. het bestaande aantal bedrijfswoningen per bouwvlak, waarbij inwoning is toegestaan in één van de aanwezige bedrijfswoningen;
- d. maximaal 1 paardenbak per bouwvlak met een maximale oppervlakte van 800 m2, met dien verstande dat tevens de bestaande paardenbakken buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
- e. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
- f. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de volgende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden:
- 1. kleinschalige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 400 m2 zoals poelen, ruigtes, heggen, boomgroepen, houtwallen en -singels;
- 2. hoogteverschillen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen';
- 3. openheid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
- 4. on- en halfverharde wegen en paden;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ruiter- fiets- en wandelpaden, ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, watergangen, tuinen en erven.
3.2 bouwregels
3.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, in relatie tot de bestaande bebouwing indien en voor zover noodzakelijk voor de bescherming van de landschappelijke waarden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van detailhandel zoals bedoeld in artikel 3.1 onder c en v.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.8 wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 3
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
4.2 bouwregels
4.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
4.4 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
4.5 wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 4
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 bouwregels
5.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
5.4 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.5 wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 bestaande maatvoering
7.2 ondergronds bouwen
Het bouwen van ondergrondse bouwwerken is uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen, met uitzondering van ondergrondse bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, waarvoor geldt dat deze zijn toegestaan in alle gronden binnen een bouwvlak gelegen in de bestemming Agrarisch – Cultuurlandschap.
7.3 afstand bijgebouwen tot openbare weg
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie tenzij dit uitdrukkelijk krachtens de regels is toegestaan.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 overige zone - waardevol landschap
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
10.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts worden verleend, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
11.2 wijziging van een bestemming in de bestemming Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Bos of Natuur, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. er dient een inrichtings- en beheersvisie te worden opgesteld waarin de natuurontwikkeling dan wel de bosaanleg is uitgewerkt;
- b. de aanleg van bos is niet toegestaan op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
11.3 wijziging van een bestemming in de bestemming Groen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Groen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. deze wijzgingsbevoegdheid mag niet worden uitgeoefend op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
- b. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
11.4 wijziging van een bestemming in de bestemming Water
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Water ten behoeve van waterretentie, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. uit onderzoek blijkt dat waterretentie binnen het gebied noodzakelijk is;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
11.5 wijziging in verband met de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een wonen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap in de bestemming Wonen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. voor bewoning mag worden gebruikt de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande bedrijfswoning(en);
- b. het aantal woningen dient beperkt te blijven tot het bestaande aantal woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is;
- c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
- d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
- 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- 4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
11.6 wijziging in verband met de omschakeling van een agrarisch bedrijf of woning naar meerdere woningen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap in de bestemming Wonen ten behoeve van meerdere woningen en het wijzigen van de bestemming Wonen naar meerdere wooneenheden binnen de bestemming wonen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. in het geval er geen vervangende nieuwbouw plaatsvindt:
- 1. mogen maximaal twee van de karakteristieke gebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 voor in totaal maximaal drie wooneenheden worden gebruikt (inclusief de voormalige eventuele gesplitste bedrijfswoning);
- 2. dienen alle overige voormalige bedrijfsgebouwen alsmede kassen, te worden gesloopt, tenzij het monumentale of karakteristieke bebouwing betreft, en dienen voorts alle aanwezige kassen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, te worden gesloopt;
- 3. dient de inhoud van elke afzonderlijke wooneenheid minimaal 400 m3 te bedragen;
- 4. bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal de bestaande oppervlakte tot een absoluut maximum van 150 m2 per wooneenheid, met dien verstande dat het meerdere aan bijgebouwen en overkappingen wordt gesloopt, tenzij het karakteristieke bebouwing betreft;
- b. onder de voorwaarde dat, hergebruik van de bijgebouwen niet wenselijk is vanwege de slechte beeldkwaliteit van de gebouwen, of fysiek niet mogelijk is vanwege de maatvoering en het materiaalgebruik van de gebouwen, wordt vervangende nieuwbouw voor een woonfunctie toestaan mits:
- 1. sanering plaatsvindt van alle aanwezige (bedrijfs-)gebouwen, met een minimum oppervlak van 500 m2, en alle kassen plaatsvindt, met uitzondering van monumentale of karakteristieke bebouwing met dien verstande dat sloop van de bedrijfswoning niet noodzakelijk is;
- 2. de nieuwbouw maximaal één gebouw ten behoeve van maximaal twee wooneenheden, met bijbehorende bijgebouwen, omvat, met een totale oppervlakte van maximaal 50% van de oorspronkelijke oppervlakte aan gesloopte (bedrijfs-)gebouwen, niet zijnde kassen met dien verstande dat:
- het totale aantal woningen (inclusief de voormalige eventuele gesplitste bedrijfswoning) op de locatie niet meer mag bedragen dan drie;
- de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 150 m2 per wooneenheid bedraagt;
- 3. de inhoud van elke afzonderlijke woning minimaal 400 m3 bedraagt en maximaal 750 m3;
- c. in het wijzigingsplan wordt bepaald dat de oppervlakte van het gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt niet mag vergroot ten opzichte van de op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit bestaande oppervlakte;
- d. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
- e. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- f. er dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de noodzaak van:
- 1. sloop van ontsierende bebouwing en bouwwerken;
- 2. een landschappelijke inpassing in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
- 3. een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;
- g. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
- 3. dat met betrekking tot wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
- 4. dat met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- 5. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
11.7 wijziging in verband met de omschakeling van een agrarisch bedrijf of een woning naar een kleinschalig niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft:
- het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap in de bestemming Bedrijf;
- het veranderen van de bestemming Wonen in de bestemming Bedrijf;
met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. toegestaan zijn bedrijven als bedoeld in Bijlage 1 dan wel bedrijven die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaken gelijk kunnen worden gesteld aan bedrijven genoemd in Bijlage 1;
- b. minimaal 50% van het bedrijfsvloeroppervlak aan bestaande bedrijfs- of bijgebouwen en alle kassen dienen te worden gesloopt, tenzij het monumentale of karakteristieke bebouwing betreft;
- c. in afwijking van het bepaalde onder b kan in uitzonderlijke gevallen waarbij de ruimtelijke inpassing reeds bijzondere grote inspanningen vergt met een geringere hoeveelheid sloop worden volstaan;
- d. voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt de in onderstaande tabel aangegeven maximumoppervlakte in m2 zoals die geldt ter plaatse van de aanduidingen zoals opgenomen in de tabel met dien verstande dat voor zover de functie plaatsvindt binnen één gebouw, de oppervlakte maximaal de oppervlakte van dat gebouw mag bedragen.
'waardevol landschap' | ||||
Verblijfsrecreatie / toerisme | 900 m2 | |||
Dagrecreatie / toerisme | 900 m2 | |||
Zorg | 900 m2 | |||
Opslag | 750 m2 | |||
Overige hoofdfuncties | 750 m2 |
bij een combinatie van meer(dere) nevenactiviteiten is de hoogste oppervlaktenorm bepalend met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum vloeroppervlakte mag overschrijden;
- e. uitbreiding van de krachtens het wijzigingsplan toegestane oppervlakte ten behoeve van niet-agrarische functies is, na inwerkingtreding van het wijzigingsplan, niet toegestaan;
- f. voor zover de recreatieve-activiteiten in de openlucht mogen worden uitgeoefend, in aanvulling op het bepaalde in de tabel, het hiervoor gebruikte oppervlak maximaal 300 m2 mag bedragen;
- g. er dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de noodzaak van:
- 1. sloop van ontsierende bebouwing en bouwwerken;
- 2. verkleining van het bouwperceel of bestemmingsperceel;
- 3. een landschappelijke inpassing in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
- 4. een ecologische inpassing in de vorm van de aanleg van kleinschalige natuurelementen;
- 5. een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;
- h. er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking;
- i. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
- j. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
- k. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- l. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
- 3. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 overgangsrecht bouwwerken
12.2 overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Dit wijzigingsplan kan worden aangehaald als wijzigingsplan Walienseweg 3 van de gemeente Winterswijk.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Bijlage 1 Nevenactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om op het perceel Waliënseweg 3 te Winterswijk - Huppel, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie R, nummer 653, 666 en 654, de bestemming te wijzigen, zodat het vergroten van het agrarisch bouwvlak en agrarische bebouwing (nieuwe loods + een nieuwe stal voor het houden ouderdieren van vleeskuikens in opfok) mogelijk wordt. Op basis van de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is het perceel bestemd tot "Agrarisch - Cultuurlandschap". Het bestaande bouwvlak is beperkt qua omvang. Op basis van genoemd bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het bouwvlak voor de gewenste / genoemde aanvullende bedrijfsbebouwing te wijzigen in die zin dat het huidige bouwvlak kan worden aangepast en/of worden vergroot. De voorliggende wijziging maakt de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen dit plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet betreft het een vergroting van het agrarisch bouwvlak voor de realisatie van aanvullende / vervangende agrarische bebouwing (nieuwe loods + een nieuwe stal voor het houden ouderdieren van vleeskuikens in opfok).
1.2 Ligging Plangebied
Het perceel Waliënseweg 3 te Winterswijk - Huppel ligt op ruim 1 km ten noorden van de kern Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven.
ligging perceel Waliënseweg 3 (bron: streetsmart2021)
1.3 Opbouw Wijzigingsplan
Het bestemmingsplan 'Waliënseweg 3' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.WALIENSEW3-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het plan.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing. De toelichting vormt de ruimtelijke onderbouwing van het plan, maar bevat geen juridische status. Daarin wordt de onderbouwing van de keuzes beschreven om te komen tot de verbeelding en de regels.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het gebiedsprofiel, de huidige situatie van het perceel en het initiatief verder beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de aanpassing van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.
In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.
Hoofdstuk 2 Het Plan
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Inzichtelijk worden de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied, de relatie met de omgeving en het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk op ruim 1 kilometer ten noorden van de kern Winterswijk en ten zuiden van Huppel. De gemeente Winterswijk is onderdeel van het 'Nationaal Landschap Winterswijk'. kenmerkend voor het gebied zijn de vele essen en de kleinschalige verkaveling. Het Nationale Landschap kent een bijzondere flora en fauna en bodemgesteldheid. Landschappelijk ligt het plangebied op de grens van droge kampontginningen en vochtige kampontginningen van het oude hoevenlandschap. Het landschap geeft een afwisselend beeld van kleinere zandruggen en laagtes op korte afstand van de essen, afwisselend met bos, akkers, graslanden, boerderijen en heiderestanten. Veel perceelsscheidingen worden gevormd door wallen, randen en singels met houtopstanden. De Waliënseweg is een rechte weg van circa 4 kilometer en begint bij de Meddoseweg en sluit aan op de Masterveldweg - Vredenseweg. De omgeving heeft een landelijk uitstraling en wordt grotendeels gebruikt ten behoeve van agrarische bedrijvigheid. Aan de weg liggen diverse agrarische bedrijven, burgerwoningen en enkele bedrijven. De weg wordt begeleid door bomen. Ter hoogte van het perceel is een onderbreking in de laanbeplanting.
Uitsnede Waliënseweg (bron: streetsmart.com)
Ter plaatse van Waliënseweg 3 staat een burgerwoning. Deze woning is in eigendom van initiatiefnemer (fam. Maas) en wordt thans ook door hen bewoond. Deze woning staat evenwijdig aan de Waliënseweg en is voorzien van één bouwlaag met een gecombineerd dakvlak en een uitbouw aan de achterzijde. De weg ligt op een grondlichaam, het aansluitende perceel ligt enigszins lager. Aan de westzijde ligt een minicamping. De oostelijke perceelsgrens wordt gevormd met een melkveebedrijf van derden. Op het erf achter de woning nr. 3 staan twee aaneengesloten bijgebouwen (schoppe) en een stal van circa 250 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) voor (groot-) ouderdieren (pluimvee) met een silo voor de opslag van veevoer. Het gebouw staat evenwijdig aan de weg en bestaat uit één bouwlaag met kap. Om bij de stal te komen is een bestaande verharding /toegangsweg aanwezig. De stal staat op circa 80 meter vanaf de weg.
Straatbeeld woning en schoppe Wailiënseweg 3 (bron: streetsmart.com)
Luchtfoto (vanaf noordzijde) Waliënseweg 3 (bron: streetsmart.com)
Evenwijdig aan de Waliënseweg is een rioolpersleiding aanwezig. De leiding is kadastraal geregeld met een erfdienstbaarheid voor nutsvoorzieningen zodat voor eenieder duidelijk is dat bij graafwerkzaamheden aandacht hiervoor moet zijn.
2.2 Planbeschrijving
Om medewerking te kunnen verlenen aan de realisatie van de pluimveeschuur met de extra verharding is door de initiatiefnemer een document opgesteld voor de landschappelijke inpassing (Bijlage 2 Landschappelijke inpassing). De bestaande bijgebouwen worden gesloopt en er komt een nieuwe stal aan de oostzijde van het perceel. De nieuwe stal krijgt een oppervlakte van 2.000 m2 (25 x 80 meter) bvo. Aan de noordzijde van de voorliggende woning nr. 3 komt een nieuwe werktuigenberging van 300 m2 (10 x 30 meter) bvo. De inrit blijft op de bestaande locatie aan de westzijde van de genoemde woning nr. 3. De beoogde situatie is weergegeven in onderstaand figuur en bijlage 1 (situatieschets gewenste bedrijfsopzet/bouwvlak).
Nieuwe situatie (bron: Van Westreenen B.V.)
Het oorspronkelijke bouwvlak is 600 m2 en biedt onvoldoende mogelijkheden om het initiatief mogelijk te maken. Een uitbreiding van het bouwvlak is dan ook noodzakelijk. Vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt is een goede landschappelijke inpassing vereist. Voor een goede inpassing is aanvullende beplanting gewenst. Natuurbank Overijssel heeft hiervoor een inrichtingsplan gemaakt voor een zorgvuldige landschappelijke inrichting. De inrichting is met de
eigenaren van aangrenzende percelen besproken.
Landschappelijke inpassing (bron: Natuurbank Overijssel, d.d. 10 mei 2019)
Aan de zijde van de camping is het gewenst om geen zicht te hebben op het gebouw. Het inrichtingsplan bevat op deze erfgrens een houtsingel met overstaanders (zomereik) van ongeveer 10 meter breed. Aan de oostzijde wordt afscherming van de bebouwing gemaakt door struweelhaag langs de bebouwing te planten. Tot slot wordt de laanbeplanting van de Waliënseweg opgevuld met drie solitaire zomereiken. Aan de noordzijde van het perceel wordt een weidezoom aangelegd met een oppervlakte van 500 m2.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
Nationaal Landschap
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig 'Nationale landschappen'. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Planspecifiek
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. De karakteristieke eigenschappen van het landelijk gebied worden versterkt. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling.
Ladder duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Artikel 3.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
In onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling en bijbehorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Gelet op voornoemde is hierdoor geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan daarmee achterwege blijven. Het plan is in overeenstemming met het geldende Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid. Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Nationaal Landschap Winterswijk
Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:
- Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
- Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
- Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
- Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
- Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.
In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners worden in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.
Omgevingsverordening
Met een Omgevingsverordening regelen provincies haar ruimtelijke beleid voor haar grondgebied. De verordening regelt de doorwerking van het provinciaal beleid (Omgevingsvisie Gelderland) en is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de meest recente versie vastgesteld (actualisatieplan / geconsolideerde versie Omgevingsverordening december 2019).
Dit plan is maatgevend voor de beoordeling van plannen. In de geldende provinciale Omgevingsverordening wordt ten aanzien van de uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderij het Gemeentebestuur opgedragen om een beleid vast te stellen ten aanzien van het vastgestelde Plussenbeleid en wordt tevens verwezen naar de bijbehorende Handreiking Beleidsregels Plussenbeleid (artikel 2.30 & 2.31).
De gemeente Winterswijk heeft tot op heden nog geen Plussenbeleid ten aanzien van de niet-grondgebonden veehouderij vastgesteld. In de Handreiking Beleidsregels Plussenbeleid van de provincie is ten aanzien van de toepassing / uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderij het volgende opgenomen:
Uit voornoemde blijkt dat het geldende planologische regime, zoals op genomen in het geldende bestemmingsplan, maatgevend is voor de toepassing van de Beleidsregels Plussenbeleid. In onderhavige situatie is in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk zoals vastgesteld op 27 januari 2011 (zie volgende paragraaf) is een ontwikkelingsregeling opgenomen voor de “niet-grondgebonden veehouderij”. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk en thans maatgevend.
Op grond van het geldende bestemmingsplan kan door middel van het toepassen van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid het college van B&W het bouwvlak voor de pluimveehouderij aan de Waliënseweg 3 (gelegen in het vm. verwevingsgebied) vergroten tot een omvang van maximaal 1 hectare. Nu voornoemde regeling is opgenomen in het geldende planologische regime / bestemmingsplan is derhalve het genoemde Plussenbeleid niet van toepassing. Voornoemde is tijdens het ambtelijke vooroverleg met de provincie Gelderland ook door hen bevestigd.
In het kader van tijdig de dialoog zoeken met de omgeving, heeft er in de periode 2014-2015 een pilot plaatsgevonden, waarbij de ministeries van EZ en VWS, de provincie Gelderland, de gemeente Winterswijk, Dienst Landelijk Gebied, LTO Noord en de GGD Noord en Oost Gelderland betrokken zijn geweest. Er heeft op 3 december 2014 een werksessie plaatsgevonden. Deze werksessie had de volgende doelen:
- Alle informatie die betrekking heeft op de humane gezondheid en die bij de afweging van de uitbreiding van belang is, op tafel te krijgen en met elkaar te delen en bespreken;
- Met deze informatie het beoordelingskader verder aanvullen;
- Duidelijkheid krijgen over welke gezondheidseffecten belangrijk zijn bij de afweging van de uitbreiding;
- Nagaan of op deze gezondheidseffecten gerichte (extra) maatregelen mogelijk zijn;
- Nagaan welke aspecten uit het beoordelingskader of argumenten een rol spelen bij de afweging over de uitbreiding;
- Nagaan of op deze aspecten gerichte maatregelen mogelijk zijn;
- Duidelijkheid krijgen over waar geen overeenstemming over is en welke zaken nog uitgezocht moeten worden.
Van deze pilot is een verslag gemaakt, deze is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Winterwijk. Binnen deze gebieden zijn ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, mits deze de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. Doordat in het ruimtelijk kader van onderhavig plan eisen met betrekking tot de cultuurhistorische- en landschappelijke waarde van het gebied zijn opgenomen, is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Hiermee worden de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap gewaarborgd. Gebieden met de aanduiding 'Nationaal landschap' zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. In de gewenste situatie wordt zorggedragen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing (Bijlage 2 Landschappelijke inpassing). Hiermee wordt een positieve bijdrage geleverd aan het nationaal landschap. Het plangebied ligt niet in het GNN (Gelders Natuurnetwerk). Het Gelders Natuurnetwerk heeft geen externe werking en heeft hierdoor geen doorwerking op het plangebied. Het plan is uitvoerbaar op basis van het geldende provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Geldend bestemmingsplan
Voor het relevante beleidskader wordt in principe verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting van het thans geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld d.d. 27 januari 2011). Met voorliggend bestemmingsplan wijzigt de bestemming niet voor het agrarische deel, het betreft alleen het vergroten van het bestaande agrarische bouwvlak tot een maximale omvang van 1 hectare. De regels van het geldende bestemmingsplan bevatten een aan burgemeester en wethouders toegekende wijzigingsbevoegdheid, op grond waarvan zij onder voorwaarden het bouwvlak van de bestemming kunnen wijzigen. Voor wat betreft de (burger) woning Waliënseweg 3 wordt de bestemming thans niet gewijzigd.
Uitsnede digitale verbeelding bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk'
De betreffende gronden hebben in het geldende bestemmingsplan een bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Tevens zijn de gronden aangeduid met 'agrarische met waarden - hoogteverschillen' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - verwevingsgebied' en 'waardevol landschap'. De uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf is op basis van het geldende bestemmingsplan toegestaan.
In artikel 3.8.2 van het geldende bestemmingsplan is bepaald dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben het plan te wijzigen in de vorm van het vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. na vergroting mag de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 2 ha bedragen, met dien verstande dat voor zover de vergroting betrekking heeft op intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' ten behoeve waarvan:
- 1. eerder toepassing is gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1 de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak niet mag leiden tot een (verdere) vergroting van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, zoals die is toegestaan met inachtneming van de verleende omgevingsvergunning;
- 2. niet eerder toepassing is gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1, de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak gepaard mag gaan met een vergroting van de oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, mits de vergroting noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaalde eisen ten aanzien van dierenwelzijn en/of veterinaire gezondheid zonder toename van het aantal dierplaatsen met dien verstande dat de vergroting van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij niet meer mag bedragen dan 10%.
Het betreft hier een intensieve veehouderij in de vorm van een pluimveehouderij en het plangebied is geen onderdeel van het “extensiveringsgebied”. Na wijziging is de omvang van het bouwvlak kleiner dan 2 hectare, namelijk circa 1 hectare.
b. de vergroting dient noodzakelijk te zijn in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
Op de locatie Waliënseweg 3 te Winterswijk-Huppel is sinds 1960 een pluimveebedrijf (vleeskuikenouderdieren in opfok) aanwezig. Op grond van het bestemmingsplan buitengebied van Winterswijk uit 1975 is het perceel voorzien van een agrarisch bouwperceel. In de daaropvolgende wijziging van het bestemmingsplan (buitengebied Winterswijk West / 29 oktober 1987) was voor het perceel (destijds genaamd Huppel 11) in de inventarisatiefase, na afstemming met de initiatiefnemer, een agrarisch bouwperceel opgenomen met een omvang van ca. 1 hectare. Zie onderstaande figuur.
Bij de definitieve vaststelling van het bestemmingsplan buitengebied Winterswijk West in 1987 is het plan gewijzigd vastgesteld en is het agrarisch bouwperceel voor onderhavige locatie verwijderd.
Op 31 oktober 2002 heeft de Gemeenteraad van Winterswijk op verzoek van de eigenaar/initiatiefnemer besloten om, nu voor het perceel ook een toereikende milieuvergunning is verkregen, over te gaan tot het opstellen van een bestemmingsplanwijziging om ter plaatse van de Waliënseweg 3 een agrarisch bouwperceel voor een pluimveebedrijf op te nemen. In 2004 is vervolgens het bestemmingsplan vervolgens gewijzigd en is een agrarisch bouwperceel opgenomen en is de woning Waliënseweg 3 bestemd tot “woondoeleinden” (burgerwoning).
In de navolgende algemene herziening van het bestemmingsplan Buitengebied van Winterswijk (vastgesteld d.d. 27 januari 2011) is de bestemmingsplanwijziging uit 2004 één op één overgenomen. Voornoemde is de thans geldende bestemming. In navolgende figuur is de plankaart op grond van het geldende bestemmingsplan voor de locatie Waliënseweg 3 opgenomen.
Figuur: verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk 2011 (stal)
Op grond van het geldende bestemmingsplan Buitengebied mag ter plaatse van de bestaande stal een agrarisch bedrijf in de vorm van een pluimveebedrijf (intensieve veehouderij) worden geëxploiteerd. Initiatiefnemer (familie Maas) is voornemens om de locatie Waliënseweg 3 verder te ontwikkelen. Hiertoe is het wenselijk om de bestaande pluimveestal te slopen en te vervangen. In de gewenste situatie wordt een nieuwe stal voor het houden 11.500 vleeskuikenouderdieren in opfok gerealiseerd (stal circa 25 x 80 meter). Ook is het wenselijk om een bijgebouw te realiseren alsmede een voorziening in de vorm van een hygiënesluis. Voornoemde bedrijfsopzet kan worden gerealiseerd binnen een bouwvlak van in totaal maximaal 1 hectare. In 2014 is hiervoor door initiatiefnemer een verzoek ingediend bij het college van B&W om de locatie aan de Waliënseweg 3 verder te ontwikkelen. Het verzoek omvatte het vergroten van het agrarisch bouwperceel in verband met de realisatie van een nieuwe pluimveestal (oppervlakte agrarisch bouwperceel max. 1 hectare). Op 16 juni 2015 heeft het college van B&W besloten om het verzoek niet bij voorbaat af te wijzen, maar om pas een definitief besluit te nemen als alle adviezen zijn ontvangen (milieu / waterschap / GGD etc.). Inmiddels zijn alle genoemde adviezen en onderzoeken uitgevoerd. Deze zijn verwerkt in dit plan en onderbouwing en hiermee is de noodzaak en haalbaarheid van het plan afdoende aangetoond.
c. er dient een compacte bouwvlakvorm te blijven bestaan waarbij de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt;
De vorm en compactheid van het bouwvlak (rechthoek á 1 hectare) wijkt niet af van wat gangbaar is in het buitengebied. De opzet sluit aan op de aanwezige bebouwingstructuur en is afgestemd met de omgeving.
d. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen;
Voor het plan is een inrichtingsplan opgesteld. Landschappelijke inpassing van de regels van dit wijzigingsplan bevat de voorgestane landschappelijke inpassing van het nieuwe bouwvlak. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 2.2 en de hierbij opgenomen figuur m.b.t. de beoogde landschappelijke inpassing
e. de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
De toetsing belangenafweging betreft de bepaling dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden en van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Voorts is in artikel 33.12 bepaald dat de gronden aangeduid met 'waardevol landschap', behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap. Hierbij is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders de bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag toepassen, indien toepassing geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap tot gevolg heeft en het besluit leidt tot behoud of versterking van die bijzondere kwaliteiten.
Op de gronden geldt de aanduiding 'hoogteverschillen' (artikel 3.7.1 onder c). Het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van hoogteverschillen wordt met deze aanduiding geborgd. Op gronden ter plaatse van deze aanduiding is het verboden of in afwijking van de omgevingsvergunning te ontgronden, vergraven, afgraven en egaliseren van gronden.
Bron: Cultuurhistorische Atlas Winterswijk
Bovenstaande uitsnede uit Cultuurhistorische Atlas Winterswijk laat zien dat de hoogteverschillen in de omgeving zijn gelegen ten westen en ten noorden van het plangebied. In het plangebied komen de beschermde hoogteverschillen, die op bovenstaande kaart als 'randen in het reliëf' worden aangegeven, niet direct voor.
Daarmee vormt de aanduiding 'hoogteverschillen' bij het opnemen van een bouwvlak op deze locatie geen belemmering. Wel zal de aanduiding gehandhaafd blijven en de vergunningsplicht moeten worden voldaan om te ontgronden, vergraven, afgraven en egaliseren van gronden.
In hoofdstuk 4 en 6 is een verantwoording met betrekking tot de hierboven genoemde belangenafweging opgenomen. Hieruit komt naar voren dat de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden geschaad. Met een goede landschappelijke inpassing is een versterking van de landschappelijke en natuurlijke waarden beoogd. De uitvoering en instandhouding van de voorgestane landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels behorende bij dit wijzigingsplan.
3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan
Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie Gelderland. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is vooralsnog getoetst aan het LOP.
De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:
- Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
- Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
- Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
- Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.
Planspecifiek
In paragraaf 2.1 is de landschappelijke waarde (gebiedsprofiel) van het plangebied beschreven. Het LOP gaat voor het deelgebied 'Het Huppelerveld' uit van een beperkte natuurwaarden, de open velden zijn met name een biotoop voor weidevogels. Voor het buurtschap Huppel en omgeving is behoud en versterking van de houtwallenstructuur gewenst en wordt gestreefd naar een meer natuurlijke loop van de beken. De kernkwaliteiten uit het LOP zijn vertaald in het geldende bestemmingsplan. Het LOP onderschrijft dat de agrarische functie een belangrijke drager is van het landschap. De met het initiatief voorgestane (landschappelijke) inrichting en maatregelen sluiten goed aan op de doelstellingen en visie van het LOP. In de gewenste situatie wordt zorggedragen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing (Bijlage 2 Landschappelijke inpassing). Hiermee wordt een verdere invulling gegeven aan het LOP.
3.3.3 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk
Op 19 december 2019 heeft de Gemeenteraad de “Omgevingsvisie buitengebied Winterswijk” vastgesteld. In deze omgevingsvisie is, specifiek ten aanzien van de landbouw / agrarische bedrijven, het volgende opgenomen.
De omgevingsvisie is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid van de gemeente Winterswijk voor de lange termijn. De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader voor een initiatief dat wordt ingediend en dat niet in het bestaande bestemmingsplan Buitengebied past en dat de gemeente toepast als wordt overwogen om van de geldende regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast is het een inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan buitengebied: het toekomstige “Omgevingsplan”. Terwijl het bestemmingsplan juridisch bindend is, is de omgevingsvisie bestuurlijk bindend en wordt als zodanig als leidraad gebruikt. In de Omgevingsvisie is ten aanzien van agrarische bedrijven het volgende opgenomen:
- Keuze 12 => Over de landbouw a We maken als gemeente geen algemeen geldende gemeentelijke keuzes voor de agrarische sector als geheel;
- We weten dat het aantal agrarische bedrijven landelijk al heel lang met ongeveer 3% per jaar afneemt. De cijfers voor Winterswijk wijken daar niet veel van af. Wij willen voor de 'blijvers' werken aan een duurzaam perspectief. Bijvoorbeeld door net als voor andere ondernemers op hun eigen voorstel aan te geven wat de maxima zijn die wij op de bestaande plek toelaatbaar achten (keuze 10);
- In het vigerende bestemmingsplan mogen grondgebonden agrarische bedrijven uitbreiden tot een maximale grootte van het bouwblok van 2 ha. Niet grondgebonden bedrijven mogen uitbreiden tot een maximale grootte van het bouwblok van 1 ha of 1,5 ha op ontwikkelingslocaties in verwevingsgebied. We maken grotere erven met een agrarische functie mogelijk als per saldo de omgevingskwaliteit toeneemt, bijvoorbeeld doordat de uitbreiding gepaard gaat met verduurzaming, verbetering van het dierenwelzijn of dergelijke.
- De agrarische sector, al dan niet met verbredende andere bedrijfs- of recreatieve activiteiten, is en blijft wat ons betreft een van de dragers en verzorgers van de kwaliteit van het buitengebied.
- We streven naar bedrijven en functies die goed passen bij de kwaliteiten van het landschap, zoals een levensvatbare agrarische sector die in evenwicht met de natuurlijke omgeving kan boeren.
Planspecifiek
In paragraaf 3.1 is reeds aangegeven dat het geldende planologische regime, zoals op genomen in het geldende bestemmingsplan, maatgevend is voor de toepassing van de Beleidsregels Plussenbeleid. In onderhavige situatie is in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk zoals vastgesteld op 27 januari 2011 is een ontwikkelingsregeling opgenomen voor de “niet-grondgebonden veehouderij”. Dit bestemmingsplan en bijbehorende regeling zijn destijds reeds goedgekeurd door de provincie Gelderland. Op grond van het geldende bestemmingsplan kan door middel van het toepassen van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid het college van B&W het bouwvlak voor de pluimveehouderij aan de Waliënseweg 3 (gelegen in het voormalige verwevingsgebied) vergroten tot een omvang van maximaal 1 hectare. Nu voornoemde regeling is opgenomen in het geldende planologische regime / bestemmingsplan is derhalve het genoemde Plussenbeleid niet van toepassing. Het beleid onderkent de rol van agrarische bedrijven als een belangrijke drager van het buitengebied. Het is gericht op een duurzame groei van agrarische bedrijven, met als doel een versterking van de economische en sociale structuur van het buitengebied. Een duurzame ontwikkeling kan alleen plaatsvinden met aandacht voor het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van het gebied.
Onderhavig plan voorziet in een uitbreiding van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. Aan de voorwaarde dat de ontwikkeling moet leiden tot het behoud dan wel versterking van de kernkwaliteiten is met de landschappelijke inpassing voldaan. In de gewenste situatie wordt een nieuwe stal voor het houden van ouderdieren van vleeskuikens in opfok gerealiseerd en wordt de bestaande / verouderde stal gesloopt. De nieuwe stal wordt emissiearm uitgevoerd en voldoet aan de Maatlat Duurzame Veehouderij 2021/2022 (MDV).
Als gevolg van voornoemde worden de best beschikbare technieken toegepast (BBT) en de emissies (geur/fijn stof/ammoniakemissie/stikstofdepositie) zoveel mogelijk beperkt. In de nieuwe stal wordt in het kader van het dierenwelzijn daarnaast de oppervlakte per dier verruimd en de huisvesting diervriendelijk uitgevoerd.
Bij de realisatie van de stal conform de MDV worden bovenwettelijke investeringen gedaan, waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat (her)bouw van een stal zoveel mogelijk aandacht wordt besteed aan de omgeving, natuur & landschap, energiereductie, dierenwelzijn alsmede reductie van emissies. Gelet op voornoemde kan de beoogde ontwikkeling worden beschouwd als een “kwaliteitstoename in het buitengebied”. Het plan is hierdoor in overeenstemming met de provinciale en gemeentelijke beleidsdoelstellingen en ambities.
.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk is een verantwoording opgenomen ten aanzien van de relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid.
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Bodem
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
De bodem- grondwaterkwaliteit op het perceel Waliënseweg 3 is niet door middel van bodemonderzoek vastgesteld. Het uitvoeren van bodemonderzoek om de feitelijke bodemkwaliteit vast te leggen is, vanwege het huidige agrarische gebruik, niet noodzakelijk en er zijn geen (sanerings)maatregelen nodig om de bodemkwaliteit te verbeteren. De bodemkwaliteit ter plaatse wordt geschikt geacht voor de toekomstige functie (agrarisch bedrijf / stalruimte voor pluimvee).
4.1.2 Lucht
De Wet milieubeheer biedt het kader bij planontwikkeling om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een veehouderij valt niet bij voorbaat onder de categorieën van NIBM-gevallen. Van de intensieve veehouderij is bekend dat emissie van fijn stof (PM10) relevant kan zijn. Door een berekening met het rekenprogramma ISL3a2021 is daarom de bijdrage van het bedrijf aan PM10 op de omgeving bepaald. Hierbij is uitgegaan van de gewenste veestapel (11.500 ouderdieren van vleeskuikens in opfok).
Uit de berekening met ISL3a2020 (Bijlage 3 Uitdraai ISL3a2020) blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van de inrichting plus achtergrondbelasting maximaal 16.23 microgram PM10 per m3 bedraagt. Dit is exclusief de zeezoutaftrek van 1 microgram per m3. Deze waarde voldoet ruimschoots aan de grenswaarde van 40 microgram per m3. Het aantal toegestane overschrijdingen van de daggemiddelde norm van 50 microgram per m3 bedraagt 6,1 dagen. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan het maximale aantal van overschrijdingsdagen. Hierbij wordt opgemerkt dat ook ter plaatse van de nabijgelegen woning Waliënseweg 3 ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling.
Planspecifiek
De berekende concentraties van de voor een pluimveehouderij van belang zijnde parameter fijn stof (PM10) voldoen ruimschoots aan de normen. Aan de gestelde normering uit het Activiteitenbesluit / de Wet Luchtkwaliteit wordt ruimschoots voldaan. Het woon- en leefklimaat in de omgeving is hierbij niet in het geding.
4.1.3 Geur
Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.
- Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)
Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.
Locatie geurgevoelig object: | Maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht): |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)
Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.
- Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)
Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 meter en buiten de bebouwde kom 50 meter.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven. Verder kan een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) nodig zijn voor het houden van bepaalde aantallen dieren: een OBM vanwege fijn stof of een OBM vanwege milieueffectrapportage (MER). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden. Hierbij wordt opgemerkt dat ook ter plaatse van de nabijgelegen woning Waliënseweg 3 ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling.
Planspecifiek
Het aangevraagde veebestand heeft betrekking op het houden van 11.500 ouderdieren van vleeskuikens in opfok. Door de initiatiefnemer is een geurberekening opgesteld (Geurberekening V-stacks2020). Het bedrijf valt op basis van dit aantal dieren onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Op basis van het aantal dieren is de ammoniak- en geuremissie berekend en ingevoerd in V-Stacks Gebied om met het verspreidingsmodel te bepalen wat de geurbelasting in de omgeving is.
Berekende geurcontouren in worst case situatie (ondergrond zonder luchtfoto) bron: ODA
De resultaten hiervan zijn ingevoerd in het geldende en voorgeschreven verspreidingsmodel “V-Stacks vergunning 2020”. Uit de resultaten (Bijlage 4 V-stacks Vergunningen2020) blijkt dat het bedrijf vanuit de aangevraagde bedrijfsopzet in ruime mate voldoet aan de geurnorm van 14 Odour units/m3. Hierbij wordt opgemerkt dat ook ter plaatse van de nabijgelegen woning Waliënseweg 3 ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling. Overigens geldt voor woningen en andere geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van omliggende veehouderijen enkel een minimaal aan te houden afstand van 50 meter. Daaraan wordt in deze situatie voldaan. Voor die specifieke groep geurgevoelige objecten hoeft dus niet te worden voldaan aan de geurnorm van 14 Odour units/m3. Dat de geurbelasting ook bij deze woningen onder de 14 Odour units/m3 blijft is vanuit de gedachte van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat echter positief. Voor de naastgelegen camping geldt dat kampeermiddelen als tenten en caravans niet worden aangemerkt als “geurgevoelig object”. Echter, ook ter plaatse van de naastgelegen camping blijft de geurbelasting ruimschoots onder de 14 Odour units/m3.
De uitbreiding van de pluimveehouderij vindt plaats op voldoende afstand van woningen en andere gevoelige objecten. De maximale geurbelasting is 0,5 Odour units/m3 ter plaatse van een woning van derden (norm = 14 Odour units/m3). Deze woningen en andere gevoelige objecten vormen in de directe omgeving vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.
4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. De uit de publicatie voortvloeiende afstanden staan hieronder vermeld.
SBI 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
147 | Fokken en houden van pluimvee: -opfokkippen en mestkeukens | 200 | 30 | 50 | 0 | 4.1 |
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijven. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. In onderhavig geval is hier voor het aspect geur sprake van, het kader van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit is van toepassing. Zie paragraaf 4.1.5.
Planspecifiek
Binnen deze richtafstand bevinden zich enkele woningen van derden en een school. Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit voorziet in een wettelijke regeling voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen. De afstand voor het aspect geur uit bovenstaande tabel is daarom niet van toepassing. Zie voor verdere toelichting het onderdeel over geur.
Ten aanzien van de woning Walienseweg 3 wordt niet voldaan aan de genoemde afstandseisen. Ter plaatse van deze woning wordt echter ruimschoots voldaan aan de normstelling voor geur en luchtkwaliteit (fijn stof PM10). Nu deze woning in eigendom is van initiatiefnemer en tevens wordt bewoond door initiatiefnemer en ongewijzigd de bestaande toegangsweg wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfsvoering, behoeft voor ontoelaatbare geluidhinder ter plaatse van deze woning niet te worden gevreesd. Gelet op voornoemde kan in onderhavige situatie hierdoor gemotiveerd worden afgeweken van de genoemde richtafstanden. Aan de overige richtafstanden wordt ter plaatse van de overige omliggende gevoelige objecten voldaan, zodat deze ontwikkeling geen strijdigheid oplevert met de systematiek van bedrijven en milieuzonering.
4.1.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- 1. een verzorgingstehuis;
- 2. een psychiatrische inrichting;
- 3. een kinderdagverblijf.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het realiseren van een nieuw of extra geluidsgevoelig of geluidbelasting object. Een nadere verantwoording aan de Wet geluidhinder is hierdoor niet noodzakelijk.
4.1.6 Externe Veiligheid
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, Stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Planspecifiek
In de ruimte omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven of installaties die een extern veiligheidsrisico opleveren voor het initiatief. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
4.1.7 Licht
Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kunstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken. De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier. Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:
- hinder voor de mens
- hinder/verstoring voor de natuur
- horizonvervuiling
Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.
Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.
Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.
Planspecifiek
Dit plan heeft geen invloed op licht. In de gewenste situatie is sprake van een gesloten stalruimte met interne verlichting. Voor de buitenverlichting (1 lamp) wordt gebruik gemaakt van energiezuinige verlichting met een bewegingsmelder of tijdsklok. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het onderdeel licht.
4.1.8 Besluit milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.
In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Planspecifiek
In onderhavige situatie / plan is sprake van een ontwikkeling van een pluimveebedrijf waarbinnen 11.500 ouderdieren van vleeskuikens in opfok zullen worden gehuisvest in een nieuwe stal. Op basis van deze bedrijfsopzet worden de drempelwaarden uit onderdeel C (> 85.000 stuks pluimvee) en D (> 85.000 stuks pluimvee) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage niet overschreden. Het opstellen van een MER of MER-beoordeling is daarom niet noodzakelijk ten behoeve van dit project / plan. Ten behoeve van de benodigde melding op grond van het Activiteitenbesluit en de aanvraag Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) zal te zijner tijd een aanmeldnotitie Vormvrije MER-beoordeling worden ingediend.
Conclusie
Op basis van de beoordeling en op basis van de behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van onderhavig plan voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
4.2 Water
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Planspecifiek
Het voorliggende plan betreft het wijzigen en vergroten van het bouwvlak ten behoeve van het agrarisch bedrijf. In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. In de navolgende watertoets zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter van het plangebied een waterkering? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van rivier? | Nee Nee | 2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA) > 1 m3 per uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee | 2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak > 2.500 m2 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak > 500 m2 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | Ja Ja Ja Nee | 2 1 1 1 |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water geloosd op oppervlaktewater? | Nee | 1 |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? 5. Beoogd het plan aanleggen van drainage? | Nee Nee Nee Nee Nee | 1 1 1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee Nee | 1 2 |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee | 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in of nabij een Natura2000 gebied? | Nee Nee Nee Nee | 2 2 1 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P964).Afvalwater afkomstig uit de nieuwe stalruimte wordt opgevangen in een opvangkelder. Dit water wordt vervolgens periodiek per as afgevoerd en uitgereden op beschikbare landbouwgronden.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Hemelwater afkomstig van de bestaande bebouwing en verharding wordt ter plaatst geïnfiltreerd.Het hemelwater afkomstig van het dak van de nieuwe stalruimte en aanvullende verharding wordt afgevoerd naar een nieuw aan te leggen zaksloot op het erf. Het hemelwater wordt ter plaatse gebufferd en kan vervolgens ter plaatse in de bodem infiltreren.
Op basis van de warertoets zijn er geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan
4.3 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het inzichtelijk maken van het effect van een ontwikkeling op de verkeersstructuur. Met het wijzigen en vergroten van het bouwvlak neemt de agrarische bedrijfsactiviteit toe, maar niet zodanig dat de daarmee samenhangende verkeersbewegingen een onevenredige belasting van de omliggende wegen met zich meebrengen. Ten behoeve van het pluimveebedrijf kan de bestaande toegangsweg worden gebruikt en het parkeren van voertuigen geschiedt op eigen terrein. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van het plan niet.
4.4 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.
Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het pluimveebedrijf aan de Waliënseweg 3 is gelegen op ruime afstand van een N2000 gebied. De dichtstbijgelegen N2000 gebieden Korenburgerveen en Willinks Weust zijn beide gelegen op ongeveer 4,2 kilometer van het plangebied.
Figuur:"situering plangebied t.o.v. Natura2000 gebieden (bron"Aerius2000)
Voor de gewenste bedrijfsopzet heeft het college van GS van Gelderland op 26 oktober 2015 een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming verleend (bijlage 6). Op basis van deze verleende vergunning kan het beoogde project worden gerealiseerd en worden uitgesloten dat ter plaatse van Natura2000 gebieden significant negatieve effecten optreden.
Soortenbescherming
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in het realiseren van een nieuwe stal op een bestaand erf. De gronden waarop het plangebied betrekking heeft zijn thans in gebruik als erf/stalruimte c.q. weiland en hebben, gelet op dit bestaande gebruik, naar verwachting geen bijzondere natuurwaarden. Voor mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden, nader onderzoek en/of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.
Het aspect flora& fauna (WNB) vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan, een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Te allen tijde geldt de zorgplicht vanuit de Wet natuurbescherming.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding van een agrarisch bedrijf / bouwvlak en het realiseren van een nieuwe stal op een bestaand erf. De gronden waarop het plangebied betrekking heeft zijn thans in gebruik als erf/stalruimte c.q. weiland. De karakteristieke schoppe achter de woning Walienseweg 3 blijft behouden. Het plangebied ligt in nationaal landschap. Doordat de bestaande situatie in het plangebied ongewijzigd blijft, heeft de ontwikkeling geen invloed op het nationaal landschap.
Archeologie
In het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Figuur: archeologische verwachtingswaarde plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden waar de pluimveestal met wagenloods op is geprojecteerd, liggen in een gebied met een Archeologische verwachting 3 en 4. Bij archeologische verwachting 3 geldt bij het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate is vastgesteld. Bij archeologische verwachting 4 geldt een drempel van 2.500 m2 voor bouwwerken. De toekomstige pluimveestal is weliswaar kleiner dan 2.500 m2, maar ligt voor meer dan 100 m2 in de dubbelbestemming Archeologische verwachting 3. De werktuigenberging ligt op de gronden met Archeologische verwachting 3 en is groter dan 100 m2.
De aanvrager heeft door Synthegra B.V. een bureauonderzoek en een inventariserend Veldonderzoek en een karterend booronderzoek laten uitvoeren. Om de effecten te bepalen is op 9 locaties een booronderzoek plaatsgevonden, zoals aangegeven op de bouwpuntenkaart (Bijlage 7 Archeologisch onderzoek). Uit de conclusie van het onderzoek blijkt dat er sprake is van een lage archeologische verwachting is voor vuursteenvindplaatsen uit het laatpaleolithicum en mesolithicum. De middelhoge verwachting voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar een lage verwachting worden bijgesteld. Er wordt aangegeven dat een vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Teneinde aan het nieuwe bouwvlak de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' toe te kennen, zijn deze ongewijzigd opgenomen.
De volgende bijzonderheden zijn te noemen. Landschappelijke inpassing is belangrijk, om die reden is in dit plan een voorwaardelijke verplichting ten behoeve van landschappelijke inpassing opgenomen. Daarnaast kan geen groeiruimte worden geboden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, indien deze op grond van de Wet Natuurbescherming niet is gewaarborgd.
Het wijzigingsplan gaat deel uit maken van het moederplan. Met de wijziging van de aanduiding bouwvlak vervalt de onderliggende aanduiding (bouwvlak) uit dat plan. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Buurtdialoog
Initiatiefnemer heeft alle omwonenden in het kader van een zorgvuldige besluitvorming alsmede in het kader van het zogenaamde “goed noaberschap” in de zomer van 2021 bezocht. Tijdens dit overleg is aan de omwonenden individueel het beoogde (bouw)plan (in hoofdzaak herbouw pluimveestal) en het plan voor de landschappelijke inpassing gepresenteerd en nader toegelicht. De volgende adressen zijn in dit kader bezocht:
- Waliënseweg 1
- Waliënseweg 5-7
- Waliënseweg 8 (School)
- Waliënseweg 10
- Waliënseweg 10a
- Schaapsweg 2
- Huppelseweg 1
- Huppelseweg 1a
- Stichting Huppels & Henxels Belang
Een verslag van deze buurtdialoog is als bijlage 8 aan dit plan toegevoegd.
In z'n algemeenheid kan in navolging van deze buurtdialoog worden geconcludeerd dat deze in een goede sfeer is verlopen. Daarnaast is gebleken dat er, indien de geuroverlast zoveel mogelijk worden beperkt, er geen grootschalige bezwaren bestaan tegen de boogde ontwikkeling / het beschreven plan.
6.3 Verslag Artikel 3.1.1. Bro Overleg
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Dit wijzigingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Dit wijzigingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets.
6.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan ligt oor een termijn van zes weken ter inzage .In deze paragraaf wordt na de ter inzage legging van het ontwerpplan verslag gedaan van de mogelijk ingediende zienswijzen.