KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels (Paragraaf 22a.1)
Artikel 1 Toepassingsbereik
Artikel 2 Begripsbepalingen
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten (Paragraaf 22a.2)
Artikel 4 Algemeen Gebruiksverbod
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Groen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels Over Functies (Paragraaf 22a.3)
Artikel 7 Toepassingsbereik
Artikel 8 Aanvraagvereisten
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Bouwactiviteit - Algemeen
Artikel 11 Gebruiksactiviteit - Algemeen
Artikel 12 Parkeren
Hoofdstuk 4 Regels Ter Bescherming Van Waarden En Objecten (Paragraaf 22a.4)
Artikel 13 Milieuzone - Hydrologische Beschermingszone
Artikel 14 Waarde - Cultuurhistorisch Waardevol Gebied
Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels (Paragraaf 22a.5)
Artikel 15 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Planologisch-juridische Situatie
1.4 Wat Is Een Tam-omgevingsplan?
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Etfal
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Waterschap
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Aspecten Van De Fysieke Leefomgeving
4.1 Algemeen
4.2 Verkeer & Parkeren
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Geur
4.8 Omgevingsveiligheid (Externe Veiligheid)
4.9 Water
4.10 Ecologie
4.11 Archeologie & Cultuurhistorie
4.12 Leidingen
4.13 Duurzaamheid En Klimaat
4.14 Gezondheid
4.15 Plan-m.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Bestuurlijke Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Juridische Systematiek
5.3 Werkingsbereik/ Toepassingsbereik Tam-omgevingsplan
5.4 Beschrijving Per Functie
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Kostenverhaal
Hoofdstuk 7 Participatie
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Ontwerp
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Verkennend Milieukundig Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Berekening Gevelbelasting
Bijlage 5 Resultaat Van Hetwateradvies.nl
Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Onderzoek
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Notitie Beoordeling Stikstof (Incl. Aerius-berekeningen)
Bijlage 9 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 10 Samenvatting Omgevingsdialoog

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a CPO Hoogbroek

Bestemmingsplan - Gemeente Wijchen

Ontwerp op 13-05-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels (Paragraaf 22a.1)

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Omgevingsplan Wijchen

Dit plan wijzigt het omgevingsplan Wijchen in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Wijchen een hoofdstuk 22a wordt toegevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan Wijchen. In de artikelkop van de artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer 22a gelezen worden. In de kop van de bijlagen moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage 22a gelezen worden.

1.2 Tijdelijk omgevingsplan - bestemmingsplan

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.

1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat

De regels in afdeling 22.2 met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie 'CPO Hoogbroek te Alverna', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan.

2.2 aanvullende begrippen

In aanvulling op het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit hoofdstuk de begrippen als bedoeld in 2.3 tot en met 2.40 gehanteerd:

2.3 plan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a CPO Hoogbroek met identificatienummer NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01 van de gemeente Wijchen bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01 met de in dit plan opgenomen regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.4 aan- of uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

2.5 achtergevelrooilijn

denkbeeldige lijn in de achtergevel van de oorspronkelijke hoofdmassa of het verlengde daarvan tot aan de grenzen van het bouwperceel;

2.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

2.7 bebouwingspercentage

een in de regels of op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwperceel, bestemmingsvlak etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;

2.8 beeldkwaliteit

de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten;

2.9 beeldkwaliteitsplan

geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten opgenomen in een als zodanig door de raad vastgesteld beeldkwaliteitsplan en als Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan onlosmakelijk verbonden met dit TAM-omgevingsplan;

2.10 begane grondbouwlaag

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde ondergrondse ruimten;

2.11 beroep/bedrijf aan huis

een beroep dan wel een bedrijf, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal door een van de bewoners van een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

2.12 bedrijfsactiviteiten

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

2.13 bestaand

  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp wijzigingsbesluit van dit TAM-IMRO omgevingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
  • t.a.v. werken of werkzaamheden: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van het ontwerp wijzigingsbesluit van dit TAM-IMRO omgevingsplan, dan wel toegestaan krachtens omgevingsvergunning;

2.14 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

2.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

2.16 bouwlaag

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder;

2.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

2.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

2.20 bouwwijze

de wijze van bouwen van een woning, waarbij:

  1. a. onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
  2. b. onder twee-aaneengebouwd wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  3. c. onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen of meer, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  4. d. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
  5. e. onder een patiowoning wordt verstaan een woning die deel uitmaakt van een blok van aaneengebouwde woningen waarvan de woonruimten zijn gelegen om of aansluitend aan een onbebouwde onoverdekte met wanden omsloten ruimte;
  6. f. onder meervoudige woning wordt verstaan een gebouw met de uiterlijke verschijningsvorm van een woning, niet zijnde een gestapelde woning, waarin meerdere naast en/of boven elkaar gelegen woningen zijn ondergebracht en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

2.21 cultuurhistorische waarde

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de ten gevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap en bebouwing, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige historische waarde bezitten dat het behoud van belang is te achten;

2.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.23 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

2.24 evenementen

een tijdelijke activiteit in de open lucht -al dan niet in tijdelijke tenten en/of paviljoens en/of daarmee vergelijkbare onderkomens-, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek ten behoeve van informerende, educatieve, vermaak, culturele, sport en/of levensbeschouwelijke doeleinden;

2.25 geluidsgevoelige object:

een woning, een onderwijsgebouw, een ziekenhuis; een verpleeghuis, een verzorgingstehuis, een psychiatrische inrichting en/of een kinderdagverblijf;

2.26 hoofdmassa

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen niet tot de hoofdmassa worden gerekend;

2.27 huishouden

persoon of groep personen die een gemeenschappelijke huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

2.28 kamerbewoning

Het bewonen van (een gedeelte van) een woning door meer dan één huishouden, met dien verstande dat het bewonen van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, door maximaal twee personen, waarbij de eigenaar (hospita) in dezelfde woning woont, niet als kamerbewoning wordt aangemerkt.

2.29 locatievlak

een geometrisch bepaald vlak die is aangewezen voor een gebruiksdoel;

2.30 internetverkoop

verkoop via het internet, zonder showroom/verkoopruimte en zonder uitstalling van en de mogelijkheid voor de afhaal van goederen;

2.31 ondergeschikte bouwdelen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, zonnepanelen, airco-installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

2.32 overkapping / carport

een bouwwerk in de vorm van een dakconstructie dat wordt ondersteund door palen of kolommen; en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal één eigen wand, dan wel - aan maximaal 3 zijden - door gevels van aansluitende gebouwen;

2.33 peil

  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

2.34 prostitutiebedrijf

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;

2.35 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.36 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

2.37 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

2.38 wonen

het verblijven van één huishouden in een woning;

2.39 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

2.40 zorg-voor-elkaar-woning

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (hoofd)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van (toekomstige) mantelzorg danwel een leeftijd van 60 of ouder gehuisvest is. Het kan hierbij gaan om een permanent bijbehorend bouwwerk of om een tijdelijke woonunit. Er moet sprake zijn van een sociale relatie tussen de bewoners van de (hoofd)woning en de zorg-voor-elkaar-woning.

Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen

3.1 meetbepalingen

In aanvulling op artikel 22.24 van dit omgevingsplan wordt bij het bouwen van bouwwerken op de volgende wijze gemeten:

3.2 de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

3.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0024.png"

3.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.8 peil

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

3.9 toepassing van de maten

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m. bedraagt.

Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten (Paragraaf 22a.2)

Artikel 4 Algemeen Gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 5 Wonen

5.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01 is aangewezen voor het gebruiksdoel 'Wonen'.

5.2 Functieomschrijving wonen

5.3 Gebruiksactiviteit - verboden

5.4 Gebruiksactiviteit - nadere regels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken binnen de functie Wonen gelden de volgende regels:

5.5 Bouwactiviteit - verboden

5.6 Bouwactiviteit - hoofdgebouwen

5.7 Bouwactiviteit - bijbehorende bouwwerken

5.8 Bouwactiviteit - bouwwerken, geen gebouwen zijnde

5.9 Maatwerkvoorschrift - situering en maatvoering bouwwerken

Bij maatwerkvoorschrift kunnen nadere eisen aan de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gesteld, in verband met:

  1. a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van de naastgelegen gronden;
  2. b. de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit;
  3. c. de verkeersveiligheid en brandveiligheid.

5.10 Omgevingsplanactiviteit

5.11 Bouwactiviteiten - specifieke beoordelingsregels

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01 is aangewezen voor het gebruiksdoel 'Groen'.

6.2 Functieomschrijving groen

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen heeft de volgende functies:

  1. a. plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
  2. b. tuinen;
  3. c. bos;
  4. d. natuurwaarden;
  5. e. water(lopen);
  6. f. paden en in- en uitritten;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. geluidwerende voorzieningen;
  9. i. beeldende kunstwerken;
  10. j. parkeervoorzieningen;
  11. k. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

6.3 Gebruiksactiviteit - verboden

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 6.2 genoemde functies.

6.4 Gebruiksactiviteiten - nadere regels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken binnen de functie Groen gelden de volgende regels:

6.5 Bouwactiviteit - algemeen

Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 6.2.

6.6 Bouwactiviteit - bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. bestaande, ten tijde van de ter visielegging van het ontwerp van dit plan, legaal aanwezige bouwwerken geen gebouw zijnde, zijn toegestaan en de hoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande legale hoogte;
  2. b. voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van speeltoestellen, en beeldende kunstwerken, de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  3. c. bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van in- en uitritten als bedoeld in 4.4.1 zijn tevens toegestaan beneden peil.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels Over Functies (Paragraaf 22a.3)

Artikel 7 Toepassingsbereik

De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing binnen het plangebied zoals opgenomen in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01.

Artikel 8 Aanvraagvereisten

  1. 1. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    1. a. het bepaalde in artikel 22.284 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit in dit plan; en
    2. b. het bepaalde in 22.286 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in dit plan.
  2. 2. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de beoordelingsregels.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Bouwactiviteit - Algemeen

10.1 Algemene beoordelingsregel voor welstand

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Alvorens de omgevingsvergunning verleend kan worden dient advies ingewonnen te worden bij de Adviescommissie Omgevingskwaliteit. De adviescommissie betrekt de beeldkwaliteit zoals bedoeld in Bijlage 1Beeldkwaliteitsplan in haar oordeel.

10.2 Specifieke beoordelingsregels- antennemast

Het bevoegd gezag verleent, in afwijking van het bepaalde in Paragraaf 22A.2 en in aanvulling op artikel 2.29 BBL een omgevingsvergunning voor het bouwen, instandhouden en gebruiken van een antennemast, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de antennemast wordt geplaatst binnen een locatievlak waarin geen woningen aanwezig zijn;
  2. b. de antennemast leidt niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  3. c. de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden;
  4. d. de antennemast is niet hoger dan noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum van 40 m.

Artikel 11 Gebruiksactiviteit - Algemeen

11.1 Verboden gebruik

Het is in ieder geval verboden om:

  1. a. gronden en/of bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf en prostitutie;
  2. b. bijbehorende bouwwerken bij een woning te gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. c. onbebouwde grond in gebruik te nemen of laten nemen en/of te geven als stort- en overslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  4. d. een woning in gebruik te geven of te nemen anders dan voor het gebruik voor wonen door één
  5. e. huishouden.

11.2 Evenementen

Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen is toegestaan.

Artikel 12 Parkeren

12.1 Bouwactiviteit

De vergunning voor het bouwen, in stand houden en gebruiken van een gebouw wordt alleen verleend indien er wordt voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de op dat moment geldende beleidsregels "Beleidsregels Parkeernormen Wijchen".

12.2 Gebruiksactiviteit

Hoofdstuk 4 Regels Ter Bescherming Van Waarden En Objecten (Paragraaf 22a.4)

Artikel 13 Milieuzone - Hydrologische Beschermingszone

13.1 Voorrangsregel

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3.

13.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01 is aangewezen als de beschermingszone 'Milieuzone -hydrologische beschermingszone'.

13.3 Vergunningplicht

  1. a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende activiteiten te verrichten:
    1. 1. verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  1. 3. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  2. 4. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  3. 5. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.
  1. b. Het in a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
    1. 1. zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een bouwvlak;
    2. 2. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met uitzondering van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
    3. 3. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen op moment van in werking treden van het bestemmingsplan.
  2. c. In aanvulling op artikel 8 wordt bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 13 een motivatie verstrekt waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige aantasting veroorzaken aan de waterhuishoudkundige situatie.

Artikel 14 Waarde - Cultuurhistorisch Waardevol Gebied

14.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3.

14.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01 is aangewezen als het waardevolle gebied 'Waarde -Cultuurhistorisch waardevol gebied'.

14.3 Functieomschrijving

  1. 1. Een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' heeft mede als functie het behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden van de cultuurhistorisch waardevolle gebieden.
  2. 2. De cultuurhistorisch waardevolle gebieden als bedoeld in 1 betreffen de gebieden die zijn opgenomen in de Cultuurhistorische waarderingskaart, zoals deze opgenomen in de bijlage bij dit plan, en zijn aangeduid als cultuurlandschappelijke waardering zeer hoog, hoog en middelhoog. De waardering van deze gebieden is gebaseerd op de beleidsnota 'Samen in verscheidenheid' en in Bijlage 5 nader beschreven.
    1. a. Onder de gebieden zoals genoemd in 2 bevinden zich ook de oude bebouwingslinten en de belangrijkste (historische) doorgaande wegen en waterlopen. De cultuurhistorische waarden van deze gebieden bestaan uit:
      • de mate van visueel-ruimtelijke relatie met de (agrarische) percelen en het onderscheid daarin tussen de verschillende landschapstypen (open, half-open of gesloten);
      • de overwegend agrarische oorsprong van de bebouwing in de linten;
      • de maat en schaal van de bebouwing;
      • de variatie van rooilijnen en bouwmassa's langs de linten;
      • de compactheid van de bebouwingsensembles op de afzonderlijke percelen;
      • hoofdgebouwen die gericht zijn op de bebouwingslinten;
      • een herkenbaar onderscheid in situering en massa tussen hoofd- en bijgebouwen.

14.4 Maatwerkvoorschrift

Burgemeester en wethouders kunnen met een maatwerkvoorschrift en gelet op het bepaalde in 14.3 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing.

14.5 Aanlegactiviteit

Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels (Paragraaf 22a.5)

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor deze motivering is het voornemen van de vereniging CPO Hoogbroek om op het agrarische perceel aan de hoek van de Hoogbroekseweg en de Heikampseweg acht woningen te ontwikkelen. Het agrarische perceel wordt momenteel benut als dierenweide. De gemeente heeft aangegeven positief te staan tegenover het voornemen van de vereniging CPO Hoogbroek en is bereid daarvoor de benodigde planologische procedure te doorlopen.

Op de hoek van Hoogbroekseweg en de Heikampseweg bevindt zich een agrarisch perceel dat in eigendom is van de gemeente Wijchen. Op dit moment wordt het perceel benut als omheinde dierenweide. De vereniging CPO Hoogbroek is voornemens om op het betreffende perceel acht woningen te realiseren. De gemeente heeft aangegeven zich op hoofdlijnen te kunnen vinden in dit plan en de ruimte te willen reserveren voor woningbouw.

Op 29 september 2022 hebben de gemeente Wijchen en CPO Hoogbroek een intentieovereenkomst ondertekend voor samenwerking in de realisatie van het project. Deze overeenkomst is gebaseerd op het besluit tot principemedewerking van het college van burgemeester en wethouders van 18 januari 2022.

De vereniging heeft een verkavelingsplan laten opstellen voor de locatie. Het programma van totaal acht woningen bestaat uit vier woningen in de vrije sector, twee betaalbare woningen en twee starterswoningen. Met het voornemen vindt een uitbreiding van de kern van Alverna plaats.

Om de realisatie mogelijk te maken, dient het omgevingsvingsplan van de gemeente Wijchen voor de projectlocatie te worden gewijzigd. Het verkavelingsplan vormt het uitgangspunt voor het TAM-omgevingsplan.

1.2 Ligging Plangebied

De locatie bevindt zich op de hoek van de Heikampseweg en Hoogbroekseweg te Alverna, kadastraal bekend gemeente Wijchen, sectie C, nummer 942, met een totaal oppervlak van ca. 3.250 m². De locatie is gelegen aan de noordoostelijke kernrand van Alverna en vormt de overgang naar het buitengebied. Langs de gehele lengte van de Hoogbroekseweg staan aan één kant van de straat her en der enkele eiken. Deze bomen vormen als het ware de grens naar het buitengebied.

In het gebied ten zuidoosten van de kruising Hoogbroekseweg en Heikampseweg is de bebouwing nog volledig, terwijl de bebouwingsdichtheid duidelijk afneemt ten noordoosten van de locatie. Het buitengebied wordt gekenmerkt door vrijstaande huizen en twee-onder-een-kapwoningen op ruime percelen in een groene omgeving. Het stedelijke gebied ten zuiden van het plangebied bestaat voornamelijk uit aaneengeschakelde woningen.

De overgang van dichte naar verspreide bebouwing zorgt voor een grotere verscheidenheid aan functies in de omgeving van het plangebied. In het noordwesten van de locatie ligt de kern Wijchen, en in zuidwestelijke richting bevindt zich de kern van Alverna, terwijl in oostelijke richting het daadwerkelijke buitengebied ligt. Ten noordoosten van het plangebied zijn, naast de gebruikelijke woonfuncties, ook agrarische activiteiten en locaties voor sport, recreatie en natuur te vinden. Recht naar het oosten liggen het recreatiegebied de Berendonck en golfbaan BurgGolf. Daarnaast bevindt zich het natuurgebied het Wijchense Ven.

De overgang tussen het buitengebied en de bebouwde kom geeft het plangebied een duidelijk herkenbaar, maar contrasterend profiel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0001.png"

Figuur: De omgeving van het plangebied, plangebied ter plaatse van de rode markering

1.3 Huidige Planologisch-juridische Situatie

De planologisch-juridische situatie van het besluitgebied is vastgelegd in het omgevingsplan van de gemeente Wijchen, in werking vanaf 1 januari 2024.

Het tijdelijke deel van het 'Omgevingsplan gemeente Wijchen' is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet afgeleid van de voorgaande bestemmingsplannen: 'Buitengebied Wijchen', 'Buitengebied herziening 2014' en 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen'.

Op basis van deze bestemmingsplannen heeft de locatie de functie 'Agrarisch met waarden - 1'. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Het plangebied valt bovendien binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beschermingszone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0002.png"

Uitsnede tijdelijk deel Omgevingsplan gemeente Wijchen (o.b.v. 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014')

Aangezien de functie ‘Wonen’ niet rechtstreeks is toegestaan, past het voornemen niet binnen de geldende planologische regeling. Voor het realiseren van het voornemen moet daarom worden afgeweken van de geldende planologische regeling.

Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, wordt voor het plangebied het omgevingsplan gewijzigd door middel van een TAM-omgevingsplan.

1.4 Wat Is Een Tam-omgevingsplan?

'TAM' staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Met een TAM-Omgevingsplan is het mogelijk om met de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen en bijbehorende software het Omgevingsplan te wijzigen.

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is onderkend dat de planapplicaties voor het maken en publiceren van het Omgevingsplan in combinatie met het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) vaak nog onvoldoende functioneren. Daarom is het TAM-Omgevingsplan mogelijk gemaakt.

Dit TAM-Omgevingsplan is dus opgesteld op basis van de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen. Juridisch is het een wijziging van het Omgevingsplan. Dit TAM-Omgevingsplan wordt een apart hoofdstuk van het tijdelijke omgevingsplan. De gemeente Wijchen verwerkt het TAM-omgevingsplan op een later moment in het definitieve Omgevingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is de opbouw van de voorliggende ruimtelijke motivering als volgt:

  • In Hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen omschreven waarbij wordt ingegaan op de vergelijking van de huidige situatie met het planvoornemen.
  • In Hoofdstuk 3 staat het beleidskader centraal.
  • In Hoofdstuk 4 worden de aspecten van de fysieke leefomgeving beschreven met onder andere verkeer & parkeren, bodemkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit, geur, omgevingsveiligheid, water, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, duurzaamheid & klimaat, gezondheid en de m.e.r.-beoordeling.
  • In Hoofdstuk 5 worden de juridisch bestuurlijke aspecten toegelicht.
  • In Hoofdstuk 6 wordt de economische aanvaardbaarheid van het plan besproken.
  • In Hoofdstuk 7 de maatschappelijke aanvaardbaarheid aan de hand van participatie omschreven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

In de huidige situatie bestaat de locatie uit een agrarisch perceel. Het agrarisch perceel is momenteel in gebruik als dierenweide. Voor het gebruik als dierenweide is de locatie geheel omheind. Op het veld staat onder andere een kleine schuilgelegenheid.

Langs de noordelijke perceelsgrens staat een beukenhaag. Aan de oostkant van de locatie bevindt zich langs de Heikampseweg een wandelpad en een officiële hondenuitlaatplaats. Aan de zuidkant van het perceel ligt de Hoogbroekseweg. Langs deze weg staan enkele zomereiken. Direct ten westen van de locatie bevindt zich eveneens een dierenweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Planbeschrijving

Het voornemen bestaat uit de realisatie van acht woningen op het perceel. Het programma omvat vier woningen in de vrije sector, twee betaalbare woningen en twee starterswoningen.

De vier woningen in de vrije sector worden gerealiseerd als twee vrijstaand geschakelde woningen en twee twee-onder-een-kapwoningen. Een twee-onder-een-kapwoning is een type woning dat bestaat uit twee woningen die aan elkaar zijn gebouwd en een gemeenschappelijke muur delen. Een vrijstaand geschakelde woning is, net als een twee-onder-een-kapwoning, aan een andere woning gekoppeld, maar met een grotere afstand tussen de woonruimtes dan bij twee-onder-een-kapwoningen. Vaak zijn deze woningen via garages of andere structuren met elkaar verbonden, waardoor ze niet direct aan elkaar vastzitten. Dit ontwerp biedt meestal meer privacy en ruimte rondom de woning in vergelijking met meer traditionele geschakelde woningen.

De grotere vrijstaand geschakelde woningen worden gerealiseerd aan de Heikampseweg, terwijl de twee-onder-een-kapwoningen worden gesitueerd aan de Hoogbroekseweg. In totaal worden dus zes woningen gesitueerd aan de Hoogbroekseweg: de twee twee-onder-een-kapwoningen, de twee betaalbare woningen en de twee starterswoningen.

De twee betaalbare woningen en de twee starterswoningen worden als aaneengeschakelde woningen gerealiseerd en worden gesitueerd aan de Hoogbroekseweg. Deze woningen bestaan uit twee hoekwoningen en twee tussenwoningen.

Voor de realisatie van het plan wordt één boom verwijderd. Hiervoor worden twee nieuwe bomen aangeplant. Het hondenveldje langs de Heikampseweg komt te vervallen en wordt verplaatst naar een alternatieve locatie in de buurt.

Om te voorzien in de parkeerbehoefte worden met het plan negen parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast worden tien openbare parkeerplaatsen langs de Hoogbroekseweg en drie openbare parkeerplaatsen naast de Heikampseweg gerealiseerd. In totaal voorziet het plan dus in 22 parkeerplaatsen.

Het ontwerp is toegevoegd als Bijlage 1 Stedenbouwkundig ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0004.png"

Stedenbouwkundig Ontwerp CPO Hoogbroek

2.2.2 Bebouwing en landschappelijke inpassing

Voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is toegevoegd als Bijlage 2. Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld in de vorm van beleidsregels zoals bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Het uiterlijk van bouwwerken wordt getoetst aan deze beleidsregels alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend (zie artikel 22A.10.1).

Het document is opgesteld om:

  • een aantrekkelijk woonmilieu tot stand te brengen;
  • de ontwerpers te inspireren en vooraf informatie te geven over de ontwerpuitgangspunten;
  • welstand een passend kader te bieden waarbinnen de toetsing van bouwplannen kan plaatsvinden.

Architectuur

Referentie architectuur, gevelindeling en detaillering

De inspiratie voor de architectuur, detaillering en materialisering moet voortkomen uit het kerkdorp Alverna. Een kenmerkende architectuur, dorps / landelijk, sober in kleurgebruik en detail. Deze detaillering of materialisering mag wel op een eigentijdse (eenvoudige) manier toegepast worden. Kenmerkende elementen als luiken, plinten gemetselde topgevels, raamkozijnen met roedeverdeling, mastgoten of bakgoten zijn architectuurelementen die voorstelbaar zijn.

Kleur en materiaalgebruik

Voor de gevels wordt voornamelijk metselwerk toegepast in een aardse tint met een voeg passend bij de steenkleur en niet te uitgesproken, geen rode metselsteen met een witte of lichtgrijze voeg. Dus een lichte steen, lichte voeg – donkere steen, donkere voeg.

Als dakafwerking dienen keramische pannen in de kleur donkergrijs of antraciet te worden gebruikt. Geglazuurde dakpannen zijn uitgesloten. De architect is verder vrij om vlakke pannen of holle dakpannen voor te schrijven, dit in combinatie met het integreren van PV-panelen.

Beeldkwaliteit buitenruimte

Openbaar groen

De buitenruimte en het openbaar groen is eenvoudig en sober van karakter. Voornamelijk gras met natuurlijke speelaangelegenheden in de vorm van een liggende boomstam of keien in een wadi. Groen loopt over in de berm en de aanwezige geasfalteerde weg. Denkbaar is om grassen af te wisselen met een bloemrijk grasland. Parkeerplaatsen worden door deze bloemrijke graslanden begrensd.

Voor de nieuw te planten bomen op de hoek van de Heikampseweg en Hoogbroekseweg zal gekozen worden uit inheemse soorten.

Parkeren

Voor de openbare parkeerplaatsen aan de Hoogbroekseweg en de Heikampseweg wordt voorgesteld om een waterdoorlatende tegel toe te passen om het verhard oppervlak te beperken. De parkeerplaatsen moeten een onderdeel worden van het openbaar groen in plaats van de geasfalteerde weg.

Erfafscheiding aan openbaar gebied

De erfafscheiding aan het openbare gebied moet uniform zijn, waarbij gekozen wordt voor een inheemse groenblijvende soort (bijvoorbeeld een (lage) beukenhaag in de voortuin). De erfafscheiding van achtertuinen die aan het openbare gebied grenzen moeten mee ontworpen worden en bij voorkeur uitgevoerd worden als een groene erfafscheiding. Voorkomen dient te worden dat er aan het openbaar gebied een eenvoudige houten schutting gerealiseerd wordt. Welke groene erfafscheiding er gekozen wordt is vrij maar wel uniform voor de naar de weg / openbaar gebied gekeerde afscheidingen.

2.3 Etfal

Met inachtneming van hetgeen omschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader en Hoofdstuk 4 Aspecten van defysieke leefomgeving met de bijbehorende onderzoeksrapportages en resultaten uit eventuele vervolgonderzoeken, is er met uitvoering van voorliggend ruimtelijk plan sprake van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, en daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en verandering energievoorziening.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Binnenstedelijke ontwikkeling wonen

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naartoe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven.

Verstedelijkinsstrategieën

Voor zeven regio’s met de hoogste verstedelijkingsdruk hebben Rijk en regio samen verstedelijkingsstrategieën opgesteld. Het verstedelijkingsconcept beschrijft welke voorwaarden en uitgangspunten er zijn voor de ontwikkeling van nieuwe locaties om te wonen en te werken. Daarvoor zijn vier bouwstenen benoemd:

  • leefomgeving;
  • mobiliteit;
  • economie;
  • wonen.

Nieuwe woningen worden bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied geprogrammeerd en nabij (H)OV-knopen. Daarmee worden bestaande steden, regio- en dorpskernen versterkt en wordt tegelijkertijd het landschap gekoesterd. Het doel is leefomgevingen te maken met een menging van functies (wonen/werken/voorzieningen) en voldoende groen (zoals recreatieve uitloopgebieden, sportvelden, natuur en hydrologische buffers).

Beoordeling

Door de locatiekeuze wordt de bestaande kern Alverna met een uitbreiding versterkt. Door de locatie-invulling blijft het landschap gekoesterd, door de kernrand op een ruimtelijk goede wijze in te richten.

Door het stedelijke verzorgingsgebied is er een grote vraag naar woningen. Met het voornemen worden nu 8 woningen toegevoegd, bedoeld voor de doelgroepen uit het woningbouwbeleid. Hiermee wordt er voorzien in sterke en gezonde steden en regio's. Gezien de beoogde groei van Arnhem Nijmegen Foodvally, kan er geconcludeerd worden dat er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling aan de kernrand.

Door de ligging van het perceel en het beoogde doel, sluit het project aan bij de NOVI en is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3.1.2 Instructieregels Rijks (AMvB's)

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's): het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving. In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet.

Omgevingsbesluit

Het Omgevingsbesluit richt zich tot alle partijen die in de fysieke leefomgeving actief zijn: burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage en financiële bepalingen.

Besluit activiteiten leefomgeving

Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke van deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. De regels ter bescherming van het spoor en de zwemmers worden met het Invoeringsbesluit Omgevingswet ingevoegd.

Besluit bouwwerken leefomgeving

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.

Besluit kwaliteit leefomgeving

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat regels ter bescherming van de nationale belangen instructieregels, waaronder :

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2)
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3)
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;

Toepassing

Voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan zijn de onderstaande categorieën van toepassing:

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Voor het Besluit activiteiten leefomgeving (Bkl) betreft dit:

  • Doordat er sprake is van een functiewijziging en een verandering in het gebruik dient er rekening te worden gehouden met het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)

Voor het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) betreft dit:

  • Naast de functiewijziging is er ook sprake van de activiteit bouwen. Met het project wordt een nieuw bouwwerk toegevoegd. Dit gebouw dient te worden getoetst aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Voor het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) betreft dit:

  • Doordat er sprake is van de toevoeging van nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van acht woningen dient er ook getoetst te worden aan het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

In Hoofdstuk 4 van deze motivering worden de aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Aan de hand van de aspecten van de fysieke leefomgeving wordt aangetoond dat er wordt voldaan aan de sectorale aspecten die voortvloeien uit het Omgevingsbesluit, het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Voor zover de instructieregels relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling, worden deze regels in Hoofdstuk 4 bij het betreffende aspect behandeld. Uit deze toets blijkt dat de ontwikkeling past binnen de kaders uit deze AMvB's.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.4 Conclusie nationaal beleid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen het nationaal beleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Gelderland

De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering en internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Toetsing

De Provincie Gelderland streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. Hieruit vloeit de ambitie voort binnen Gelderland woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag te realiseren; voor ieder een passende, duurzame woning. Bij de realisatie van dit project is sprake van een toevoeging in een duurzaam en divers woningaanbod aan de rand van Alverna. Het programma bestaat naast vier woningen in de vrije sector, ook uit twee betaalbare woningen en twee starterswoningen.

De Provincie Gelderland streeft naar ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden. Voor de kern van Alverna geldt dat binnenstedelijke mogelijkheden beperkt aanwezig zijn. Om deze reden is de vereniging CPO Hoogbroek op zoek gegaan naar een geschikte locatie in de kernrandzone van het dorp. De beoogde locatie is gelegen aan de kernrand van Alverna. Hiermee is deze in lijn met de Omgevingsvisie van de Provincie Gelderland.

De realisatie van de acht woningen heeft geen versplintering tot gevolg, doordat de locatie aansluit bij de bebouwingscontour van de kern Alverna. Hierdoor is er sprake van het concentreren van bebouwing zoals benoemd in de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Omgevingsverordening gewijzigd. De nieuwe Omgevingsverordening is in werking sinds 2 januari 2024.

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het ruimtelijk voornemen past binnen de provinciale kaders die worden gesteld in de Omgevingsvisie Provincie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Het planvoornemen leidt tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorliggende motivering maakt inzichtelijk dat er wordt voldaan aan de instructieregels die voortvloeien uit de omgevingsverordening.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Woondeal Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen

In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm.

De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:

  1. 1. Woningbouwopgave en versnelling
  2. 2. Betaalbare woningen voor lage en middeninkomens
  3. 3. Huisvesting aandachtsgroepen
  4. 4. Klimaatadaptief, conceptueel en circulair bouwen
  5. 5. Leefbaarheid en stadsvernieuwing
  6. 6. Verstedelijking en gebiedsontwikkeling
  7. 7. Overige thema's als vakantieparken, stikstof en elektriciteitsnetwerken

Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio. En richting 2040 zo'n 55.000 woningen. De woningbouwopgave voor gemeente Wijchen is 2.060 woningen tot en met 2030. Op dit moment is er tot en met 2030 voldoende plancapaciteit om de opgave in te vullen. Deze capaciteit ligt geleidelijk boven 130% van de geambieerde nieuwbouw. Daarmee is in theorie voldoende plancapaciteit. Voorliggend plan met 8 woningen wordt opgenomen in de plancapaciteit en draagt dus bij om de gestelde kwantitatieve woningbouwopgave te behalen.

In lijn met de nationale doelstelling om toe te groeien naar 2/3e betaalbare nieuwbouwwoningen, wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en betaalbare koop (tot € 390.000, landelijke betaalbaarheidsgrens, prijspeil 2024). Op basis van het woningbehoefteonderzoek zet de regio zich ervoor in dat een deel van het middensegment bestaat uit betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens, met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur (woningen tussen € 879,66-€ 1.157,95 prijspeil 2024). Op basis van het woningbehoefteonderzoek is er ruimte voor uitwisseling tussen de betaalbare segmenten, met dien verstande dat er voldoende sociale huurwoningen en middenhuur/betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens worden toegevoegd.

Toetsing

Met dit specifieke plan worden 8 woningen toegevoegd. Deze woningen bestaan uit 4 woningen in de vrije sector, 2 betaalbare woningen en 2 starterswoningen. De vier woningen in de vrije sector vallen onder het middendure tot dure segment. De vier overige woningen behoren tot het betaalbare segment. Dit betekent dat 50% van de woningen worden toegevoegd aan het betaalbare segment. Er is een toenemende behoefte aan woningen voor starters. Het plan voorziet hierin. Op deze manier levert het initiatief een bijdrage aan het behalen van de doelen uit de Woondeal 2.0.

3.3.2 Verstedelijkingsstrategie Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen

De gemeenteraad van Wijchen heeft op 8 december 2022 de Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley vastgesteld. De verstedelijkingsstrategie is een plan van de regio Foodvalley, de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, de provincies Gelderland en Utrecht, drie waterschappen en 26 regiogemeenten om het landschap, de bereikbaarheid, de werkgelegenheid en het wonen in deze regio's te verbeteren. Het eerste deel van de strategie bevat de uitgangspunten. Het tweede deel bevat per deelgebied de onderzoeksagenda's en de beschrijving van het vervolgproces.

De Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley beschrijft - met als leidend motto 'Meer landschap, meer stad' - welke voorwaarden en principes nodig zijn om de groei te accommoderen en tegelijkertijd de groene leefkwaliteit te versterken.

Het werken met de op hoofdlijnen geformuleerde strategie vraagt om inzoomen. Dit concretiseren vindt plaats in zogenoemde gebiedsuitwerkingen in acht verschillende deelgebieden.

De gemeente werkt deze gebiedsuitwerkingen die betrekking hebben op Wijchen, samen met de provincies Gelderland en Utrecht, uit in programmatische keuzes en investeringen. Dit zorgt voor een goede basis voor het zogenoemde 'ruimtelijke arrangement' dat Gelderland en Utrecht aan het Rijk moeten aanbieden.

Een van de doelen van de verstedelijkingsstrategie is om aan te geven waar op de korte (2025), middellange (2030) en lange termijn (2040) de extra woon- en werklocaties in dit gebied gaan komen, gekoppeld aan de andere opgaven die van belang zijn, namelijk verduurzaming van de economie, de bereikbaarheid, versterking van het landschap/de natuur en kwaliteit van de leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0005.png"

Figuur: Uitsnede kaart verstedelijkingsstrategie (Rijk van Nijmegen)

Toetsing

Het Rijk van Nijmegen, waarbinnen Wijchen valt, kenmerkt zich door een woningmarkt die in grote lijnen aanvullend is op stedelijk wonen in de stad Nijmegen. De leefbaarheid in de bestaande kernen staat onder druk, voorzieningen verdwijnen en ook het verenigingsleven heeft het lastig. Woningbouw biedt kansen om de kernen vitaal te houden en de leefbaarheid op peil te houden. Verdichten, transformatie, en mogelijk gestapelde bouw kunnen daarbij helpen mits het behoud van identiteit daarbij geborgd wordt.

De woondealopgave is om tussen 2020 en 2040 50.000 tot 60.000 woningen te bouwen in de Groene Metropoolregio, waarvan 35.000 tot 2030. Voor Rijk van Nijmegen is de opgave tot 2030 zo'n 6.000 woningen (exclusief studentenhuisvesting). Voor de periode tussen 2020 en 2040 betekent de woondealdoelstelling een toevoeging van 8.000 tot 10.000 woningen. De planvoorraad is kwantitatief tot 2030 redelijk op orde in het Rijk van Nijmegen. Veel plannen zijn echter nog zacht en dienen nader geconcretiseerd te worden.

Het gebied ten oosten van Alverna is aangeduid als 'Landbouwgebied' en 'Recreatief Groen'. De locatie is hiermee niet aangeduid als zoekgebied voor woningbouwlocaties. De locatie is echter ook niet aangeduid als zoekgebied voor 'meer landschap', 'nat-droge verbindingszone' of 'groene verbinding over of langs (infratstructurele) barrière'. Op het aanwezige kaartmateriaal bij de onderzoeksagenda staat aangegeven dat het gaat om een 'indicatieve ruimtelijke impressie' die verder uitgewerkt wordt in de gebiedsuitwerkingen. De meer concrete uitwerking voor (grote) woningbouwlocaties worden in de gebiedsuitwerkingen nog nader geconcretiseerd.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen in lijn is met de verstedelijkingsstrategie.

3.3.3 Conclusie regionaal beleid

Het voornemen voldoet aan het regionaal beleid.

3.4 Waterschap

3.4.1 Waterschapsverordening Waterschap Rivierenland

De waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen zijn beheergebied. Per waterschap is er een aparte waterschapsverordening. Waterschappen krijgen een overgangstermijn voor het vaststellen van deze waterschapsverordening. Uiterlijk op 1 januari 2026 moeten alle waterschappen hun waterschapsverordening hebben vastgesteld.

De gemeente Wijchen maakt onderdeel uit van het Waterschap Rivierenland. Het waterschap Rivierenland heeft op 30 juli 2024 de wijzigingen in de waterschapsverordening, de legger wateren en de legger waterkeringen vastgesteld.

In de waterschapsverordening staan alle regels die bepalen welke activiteiten waar in het werkgebied mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden. De kaart met de werkingsgebieden geeft aan waar welke regels van de waterschapsverordening gelden.

De regels in deze waterschapsverordening zijn gericht op de volgende algemene doelen:

  1. a. het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de gevolgen daarvan;
  2. b. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem;
  3. c. het vervullen van maatschappelijke functies door het watersysteem;
  4. d. het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk;
  5. e. het voorkomen of beperken van verontreiniging van het grondwater of een oppervlaktewaterlichaam;
  6. f. het beschermen van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg. Hieronder valt ook het verruimen of veranderen van die weg.

3.4.2 Waterberging

Regenwater dat op een onverharde bodem valt, dringt voor een belangrijk deel in de bodem. Ter plaatse van verhard oppervlak zoals bebouwing en terreinverharding zal het regenwater nauwelijks in de bodem dringen: vrijwel al het water stroomt direct af naar het slotenstelsel. Dit betekent dat het waterpeil bij een flinke regenbui snel kan stijgen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang.

In feite is waterberging extra ruimte in sloten. Hiermee kan (regen)water uit de omgeving worden opgevangen. Technisch gezien is waterberging de ruimte tussen het zomerwaterpeil in de sloot en de bovenzijde van de oever. Het waterschap bepaalt aan de hand van normbuien hoeveel waterberging nodig is. Er zijn door het Waterschap Rivierenland vuistregels aan de hand van normbuien vastgesteld voor de benodigde waterberging in ruimtelijke plannen.

Normbuien

Bij een bui T=10+10% mag het waterpeil in de sloot in principe 0,30 meter stijgen. Dit is een regenbui die, volgens de statistieken, eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatsverandering. In het gebied Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geldt voor die situatie een maximaal toelaatbare peilstijging van

0,20 meter vanwege de beperkte drooglegging in het gebied. Bij een regenbui (T100+10%) die op basis van de statistieken eenmaal per 100 jaar voorkomt (let op: dit is toch elk jaar weer 1% kans!), mag het waterpeil stijgen tot de laagste putdekselhoogte op wijkniveau.

Voor berekening van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 436 m3 waterberging nodig is per hectare verharding. Deze vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water. Voor watercompensatie in kunstmatige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld wadi’s of kratten, geldt als vuistregel dat er 664 m3 waterberging nodig is per hectare verharding.

Waterberging wordt bij voorkeur gerealiseerd in een water met een B-status. Voor de locatie geldt als voorkeursvolgorde:

  • Waterberging binnen het plangebied
  • Waterberging in de sloot die regenwater uit het plangebied afvoert
  • Waterberging binnen hetzelfde peilgebied

Toetsing

Bij voorliggend project is er sprake van woningbouw. Hierdoor is er sprake van een toename aan verharding. Het aspect 'Water' en de daaruitvolgende bergingsopgave worden verder toegelicht in paragraaf 4.9 Water. In deze paragraaf worden ook de te treffen bergingsvoorzieningen genoemd.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Strategisch kompas: Wijchen 2035 'De kracht van Wijchen'

Op 20 oktober 2022 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wijchen vastgesteld. Het Strategisch kompas vormt het koersdocument van de gemeente tot het jaar 2035. Het document vormt een toetsingskader voor toekomstig beleid en formuleert de opgaven van de gemeente voor deze periode. De gemeente Wijchen voorziet tot 2035 een groei naar circa 45.000 - 50.000 inwoners. De vergrijzing van de gemeente leidt tot opgaven, bijvoorbeeld door het trekken van meer jongeren. Brede welvaart en duurzaamheid zijn aspecten waar aandacht aan besteed wordt. De gemeente wil zich daarnaast nog meer richten op de verbindende rol die het heeft: inwoners, partners en ondernemers werken aan prettig wonen, werken en leven.

Speerpunten uit het Strategisch Kompas zijn:

  1. 1. Voldoende woningen voor inwoners in elke levensfase;
  2. 2. Aantrekkelijke groene wijken en kernen, met goede voorzieningen en bereikbaarheid;
  3. 3. Iedereen aan het werk. Bij het vestigen van bedrijven geldt kwaliteit boven kwantiteit;
  4. 4. Een sterke, gezonde en sociale samenleving, met oog voor mentale en fysieke gezondheid, preventie, maatwerk en zorg dichtbij huis;
  5. 5. Energieneutrale en fossielvrije toekomst;
  6. 6. Krachtige samenwerking tussen gemeente(n), inwoners, ondernemers en partners.

Met name speerpunt 1 in de omgevingsvisie "Voldoende woningen" is van groot belang. In 2035 is het goed wonen in Wijchen, omdat de mogelijkheden aansluiten bij de wensen en behoeften van de inwoners. Er zijn voldoende betaalbare en geschikte woningen voor alle inwoners, van jong tot oud. Inwoners moeten daarnaast volop de mogelijkheid hebben hun eigen woning aan te passen of binnen de gemeente te verhuizen naar een woning die hen past. Er is ruimte voor inwoners met een laag inkomen en met een hoog inkomen en voor specifieke doelgroepen als ouderen en mensen met een beperking.

De leefomgeving met het landschap en het sterke groenblauwe netwerk is een belangrijk onderdeel van de leef- en vestigingskwaliteit van Wijchen. Deze kwaliteit willen we blijven versterken. Ook in combinatie met de opgaven op het gebied van wonen en werken, is het groenblauw raamwerk een belangrijke onderlegger. Hier zoeken we naar kansen waar de opgaven elkaar kunnen versterken. Zodat er in onze gemeente op een fijne manier gewoond, gewerkt kan worden met daarbij ook extra ruimte voor natuur en recreatie.

Waar mogelijk wil de gemeente de procedures rondom wonen verkorten en versimpelen en woonmogelijkheden stimuleren met creativiteit en minder regels de bouw van de gewenste woningen.

Toetsing

Het plan draagt bij aan het realiseren van verschillende ambitites uit het Strategisch Kompas Wijchen 2035. Het plan draagt onder andere bij aan het bereiken van voldoende woningen voor inwoners in elke levensfase.

Het plan voorziet in acht woningen, waarvan twee bedoeld zijn voor starters en twee in het betaalbare segment worden aangeboden. Hierdoor is er ruimte voor inwoners met zowel een laag als een hoog inkomen, en voor de specifieke doelgroep van starters.

Er wordt gestreefd naar een groene relatie tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, met zo min mogelijk barrières. Het voorliggende plan draagt op klein niveau bij aan deze doelstelling, doordat het leidt tot een verbeterde dorpsafron ding en een ruimtelijke relatie met het aangrenzende buitengebied.

Conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan het realiseren van verschillende ambities uit het Strategisch Kompas Wijchen 2035.

3.5.2 Omgevingsvisie Wijchen

De gemeente Wijchen werkt aan een nieuwe Omgevingsvisie. De ontwerp Omgevingsvisie Wijchen heeft ter inzage gelegen van 15 februari tot en met 28 maart 2024. De Omgevingsvisie Wijchen vervangt de Structuurvisie Wijchen uit 2009. Naar verwachting wordt de Omgevingsvisie Wijchen eerder vastgesteld dan het voorliggend plan. Het voorliggend plan is daarom getoetst aan de ontwerp Omgevingsvisie Wijchen.

Het Strategisch kompas biedt een goede basis voor de gemeente Wijchen. Op deze basis wordt voortgebouwd in de Omgevingsvisie Wijchen. Om een maximale meerwaarde te bereiken wordt het Strategisch kompas aangevuld met verdieping en verbreding op een aantal onderdelen. Zo wordt een actuele en complete Omgevingsvisie bereikt.

De onderstaande speerpunten uit het Strategisch Kompas zijn verder uitgewerkt in de Omgevingsvisie.

  1. 1. Voldoende woningen;
  2. 2. Aantrekkelijke wijken en kernen;
  3. 3. Iedereen aan het werk;
  4. 4. Sterke en sociale samenleving;
  5. 5. Energieneutraal en fossielvrij.

Voor voorliggend voornemen zijn met name de eerste twee speerpunten relevant. Dit zijn 'Voldoende woningen' en 'Aantrekkelijke wijken en kernen'.

De gemeente Wijchen spreekt in haar visie onder andere de ambitie uit om een bijdrage te leveren aan de regionale woningbouwopgave. Er is vastgesteld dat in Wijchen vooral behoefte is aan extra woningen die geschikt en betaalbaar zijn voor één- en tweepersoonshuishoudens. Voor woningzoekenden met een minder grote portemonnee is de ambitie van de gemeente Wijchen om een groot deel (67%) van de nieuwbouwwoningen en in nieuwe plannen in het betaalbare huur- en koopsegment te bouwen waarvan minimaal 30% sociale huur.

Naast het tegengaan van vergrijzing en ontgroening ziet de gemeente Wijchen ook een opgave in het versterken van de sociale cohesie. Voor jong en oud. Dit punt neemt de gemeente Wijchen mee in haar wijkontwikkeling. Er is veel ruimte voor coöperatieve projecten.

Voor het behoud van groen bouwt de gemeente Wijchen zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Dit doet de gemeente niet alleen voor het behoud van de natuur en het klimaat maar ook voor de beleving van de groene identiteit van de gemeente. Toch is door de enorme woningbouwopgave uitbreiding onder voorwaarden afweegbaar. De gemeente wenst in die gevallen de leefomgeving zodanig te ontwerpen en plannen dat een duurzame balans wordt bereiken tussen milieukwaliteiten, sociale voordelen en economische voordelen.

Toetsing

Door het ruimtekort binnen de kernen neemt de vraag naar uitbreiding toe en kunnen ook kernranden die op een ruimtelijk verantwoorde wijze worden ingevuld met woningbouw als geschikt worden aangemerkt voor het realiseren van woningbouw. Na een zoektocht hebben de leden van de vereniging CPO Hoogbroek en de gemeente Wijchen de beoogde locatie op de hoek van de Hoogbroekseweg en Heikampseweg als geschikte locatie aangewezen. Om de kern Alverna leefbaar te houden, worden nu acht woningen toegevoegd aan de kern.

De gemeente Wijchen moedigt het creëren van nieuwe woonvormen aan in de Omgevingsvisie. Binnen de gemeente Wijchen is er veel ruimte voor coöperatieve projecten, zoals die tot stand komen uit lokale initiatieven. Doordat het plan is voortgekomen uit een lokale CPO-vereniging, blijft de lokale identiteit behouden. Met het voornemen worden daarnaast de benodigde passende woningen gerealiseerd.

Het plan sluit aan op de kern van Alverna en vormt een stedenbouwkundig geheel met de bestaande woningen langs de Heikampseweg en Hoogbroekseweg. Er is sprake van een goed doordachte en ruimtelijk afgewogen locatiekeuze. Een voorwaarde voor de ontwikkeling is dat er middels een motivering wordt aangetoond dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Met de voorliggende motivering wordt hieraan voldaan.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed afgewogen locatiekeuze voor de afronding van het stedelijk gebied in de kernrandzone van Alverna. Hiermee is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3.5.3 Woonvisie Gemeente Wijchen 2024-2028

De Woonvisie Gemeente Wijchen 2024-2028 is vastgesteld in mei 2024. In de Woonvisie wordt omschreven hoe de gemeente Wijchen zich de komende jaren wil inzetten om prettig wonen in de gemeente voor iedereen mogelijk te maken. Deze woonvisie is opgesteld in samenwerking met de belangrijkste partners op het gebied van wonen, zoals woningcorporaties, ontwikkelaars, makelaars, en uiteraard de inwoners.

Vanuit deze rode draad heeft de gemeente haar visies in vijf thema’s onderverdeeld. Binnen deze vijf thema’s werkt de gemeente aan gerichte ambities.

De visie richt zich op vijf ambities:

  1. 1. Een toekomstbestendige woningvoorraad. Er wordt gewerkt aan de volgende deelambities:
  • Inzetten op verduurzaming van woningen.
  • Investeren in de kwaliteit van de bestaande woningen en woonomgeving.
  • Mogelijkheden creëren voor woningaanpassingen. Inwoners krijgen de mogelijkheid om zo lang mogelijk comfortabel te wonen op de plek die zij willen, ook als zij een zorgvraag krijgen.
  • Nieuwe woningen toevoegen in de bestaande voorraad. Er wordt gezocht naar meer mogelijkheden om woningen toe te voegen binnen de bestaande voorraad, bijvoorbeeld woningsplitsing, woningdelen en transformatie van ander vastgoed naar wonen.
  1. 2. Nieuwe woningen, passend bij de behoefte. Er wordt ingezet op de volgende deelambities:
  • Toevoegen van een divers woningaanbod: in ieder geval 2.060 woningen tot en met 2030. Dat is in lijn met de Woondeal 2.0. Met een ruime planvoorraad van 130% wordt geanticipeerd op eventuele planuitval. Er wordt ingezet op een divers aanbod. De vraag naar compactere, levensloopgeschikte en gezamenlijke woonconcepten groeit. Ook wordt ingezet op doorstroming.
  • Sturen op een betaalbaar programma. Er wordt ingezet op het realiseren van betaalbare woningen, zowel koop- als huurwoningen. In lijn met de Woondeal 2.0 wordt twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbaar. Binnen de huursector wordt ingezet op sociale- en middenhuur. In de koopsector wordt de ontwikkeling van goedkope koopwoningen rond de € 200.000. Het grootste deel van de opgave landt in de kern Wijchen. Ook in de andere kernen wordt naar mogelijkheden gezocht, passend bij de schaal van de kern.
  • Bouwen aan kwaliteit. Er wordt ingezet op nieuwe woningen met een hoge kwaliteit: woningen die duurzaam en klimaatbestendig zijn, die zoveel mogelijk circulair en natuurinclusief gebouwd worden.
  • Behouden betaalbaar aanbod.
  • Inspelen op een veranderende behoefte. Er wordt gezorgd voor voldoende plannen, en er wordt flexibiliteit geboden binnen de omgevingsplannen.
  1. 3. Versnellen door slim samenwerken en prioriteren. Er wordt gewerkt via de volgende sporen:
  • Inzetten op 260 woningen per jaar. Er wordt met name ingezet op Wijchen-West en Huurlingsedam. Ook worden mogelijkheden geboden aan andere locaties, ook in de kleinere kernen, van verschillende omvang. CPO-projecten vallen hier ook onder.
  • Samenwerken met ontwikkelende partijen en de regio.
  • Flexwoningen toevoegen. Vooralsnog wordt ingezet op het realiseren van 150 flexwoningen voor de periode 2022 tot en met 2030.
  1. 4. Woonaanbod voor alle inwoners. Er wordt ingezet op de volgende deelambities:
  • Passende woonmogelijkheden bieden voor alle doelgroepen. Er wordt geïnvesteerd in voldoende (nieuwe) woonruimte voor verschillende aandachtsgroepen. Op gemeenteniveau is het streven dat de helft van de nieuwbouwwoningen levensloopgeschikt is.
  • Slim faciliteren van wonen en zorg/ondersteuning. Er wordt gezocht naar woonmogelijkheden die aansluiten op de zorg- of ondersteuningsvraag van mensen. Inwonersinitiatieven voor woonzorgconcepten worden gestimuleerd en met de 'Zorg-voor-elkaar' woningen wordt er ruimte geboden om bijgebouwen te gebruiken voor het ontvangen of verlenen van zorg. Daarnaast wordt met nieuwbouw ingezet op het toevoegen van levensloopgeschikte woningen en eventueel geclusterde, beschermde of beschutte woonvormen.
  • Inzet op gemengde en gevarieerde buurten.
  1. 5. Leefbare kernen en buurten. Er wordt ingezet op de volgende deelambities:
  • Behouden en versterken van het groene, dorpse karakter. Waar mogelijk wordt gekozen voor inbreiding boven uitbreiding. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar vrijkomend (maatschappelijk) vastgoed om woning te realiseren. Inbreiding betekent desalniettemin dat op sommige plekken compacter of hoger moet worden gebouwd. Vooral bij ontwikkelingen in de kern Wijchen wordt meer ruimte gegeven aan hogere woongebouwen. Uitgangspunt is dat de woningbouw bijdraagt aan het gemengder maken van kernen en buurten, en de ruimtelijke kwaliteit versterkt.
  • Versterken van sociale cohesie. Er wordt ondersteuning geboden aan CPO-projecten.
  • Inzetten op toegankelijke kernen en buurten.
  • Woonomgeving aanpassen aan het klimaat van morgen. Er wordt waterrobuust en klimaatbestendig ontwikkeld.

Toetsing

Het plan voorziet in de behoefte aan woningen voor verschillende doelgroepen, waaronder 4 betaalbare woningen. Daarnaast is het plan tot stand gekomen uit een lokale CPO-vereniging blijft de lokale identiteit behouden. Hiermee past het planvoornemen binnen de Woonvisie Gemeente Wijchen 2024-2028.

3.5.4 Conclusie gemeentelijjk beleid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Aspecten Van De Fysieke Leefomgeving

4.1 Algemeen

4.1.1 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)

Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het Omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Bij ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locatie’ gaat het om het vinden van een balans tussen ‘beschermen en benutten’. Onder ‘functie’ kan worden verstaan het gebruiksdoel of de status (bijzondere eigenschap) die een onderdeel van de fysieke leefomgeving op een bepaalde locatie heeft.

Het gaat in het Omgevingsplan immers niet meer uitsluitend over een goede ruimtelijke ordening, maar over een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Dit brengt een bredere kijk op de leefomgeving met zich mee, onder meer vanuit het oogpunt van milieu, duurzaamheid en gezondheid. De ruimtelijke onderbouwing wordt zodoende opgevolgd door een “onderbouwing van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties”. Vaak wordt de term Goede Onderbouwing Fysieke Leefomgeving (GOFLO) hiervoor gebruikt.

In de GOFLO kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen:

  • Ladder voor duurzame verstedelijking
  • Duurzaamheid & gezondheid
  • Verkeersgeneratie, -afwikkeling & parkeren
  • Flora & Fauna
  • Luchtkwaliteit
  • Geluid
  • Geur
  • Omgevingsveiligheid
  • Trilling
  • Welstand
  • Archeologie, cultuurhistorie en landschap
  • Bodem
  • Spuit- en milieuzones
  • Weging van het waterbelang

De relevante onderwerpen komen hieronder aan bod, om aan te tonen dat er sprake is van een goede onderbouwing van de fysieke leefomgeving. In dit hoofdstuk zal elk aspect in een paragraaf beschreven en onderbouwd worden.

4.2 Verkeer & Parkeren

4.2.1 Algemeen

In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van verkeer en parkeren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Voor verkeer en parkeren geldt dat géén omgevingswaarden zijn vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur. Gemeenten hebben de mogelijkheid om gemeentelijk mobiliteits- en parkeerbeleid vanuit de Omgevingsvisie door te vertalen in een gemeentelijk Omgevingsplan. Hiervoor zullen ze zelf invulling moeten geven aan de omgevingswaarden conform artikel 2.9 van de Omgevingswet.

4.2.2 Verkeer

4.2.3 Parkeren

4.2.4 Conclusie

De aspecten ‘verkeer en parkeren’ vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Het aspect bodem(kwaliteit) maakt integraal onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Steeds dient te worden gezocht naar de juiste balans tussen enerzijds het beschermen van de gezondheid en het milieu en anderzijds het benutten van de bodem ten behoeve van maatschappelijke activiteiten. Bij het wijzigen van het Omgevingsplan dient te worden aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet) en uitvoering is gegeven aan de instructieregels vanuit het Rijk (paragraaf 5.1.4.5 Bkl) en de provincie.

Als uitgangspunt geldt dat onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens vanwege het gebruik van de bodem dienen te worden voorkomen (artikel 2.28, lid 1 Omgevingswet). In dit kader is het van belang om na te gaan wat de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied is en of dit aanvaardbaar c.q. toelaatbaar wordt geacht in relatie tot de gewenste functie.

Bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet de kwaliteit van de bodem ten minste voldoen aan daarvoor gestelde interventiewaarden (bijlage IIA Bal). De gemeente kan echter in haar Omgevingsplan ook afwijkende lokale waarden vastleggen, voor zover de maximale grenswaarden als bedoeld in artikel 5.89j, tweede lid, van het Bkl niet worden overschreden.

Hierna wordt beschreven welke waarden binnen onderhavig plangebied gelden en of de aanwezige bodemkwaliteit hieraan voldoet.

4.3.2 Toetsing

Aangezien de gemeente Wijchen (nog) geen lokale waarden in haar Omgevingsplan heeft vastgelegd, dient te worden getoetst aan de interventiewaarde bodemkwaliteit uit bijlage IIA van het Bal en de bruidsschat (hoofdstuk 22 Omgevingsplan).

Advies

Afhankelijk van de functie en bestemming dient de bodemkwaliteit van het plangebied vastgesteld te worden en dient dit gevrijwaard te zijn van bodemverontreiniging. Om daar duidelijkheid over te krijgen, wordt geadviseerd in eerste instantie een zgn. 'Quickscan bodem' uit te voeren. Dit middels een door de initiatiefnemer in te vullen en aan te leveren formulier 'Quickscan bodem'. Zo wordt al in een vroeg stadium duidelijk of het terrein verdacht is van bodemverontreiniging en/of dat er vrijstelling van bodemonderzoek verleend kan worden;

Indien de locatie niet in aanmerking komt voor vrijstelling milieukundig bodemonderzoek dient er (in een later stadium van het planproces) een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 (en eventueel een asbest-in-grond-onderzoek conform de NEN5707) verricht te worden. Het uiteindelijke onderzoeksrapport dient daarna ter beoordeling voorgelegd te worden bij het bevoegd gezag (de gemeente);

Het milieukundig bodemonderzoek moet worden verricht door een erkend (en hiervoor gecertificeerd) bodemonderzoeksbureau.

4.3.3 Verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling aan de Hoogbroekseweg, is er door Aelmans Milieu een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 (Rapportnr. AMO240076.003; d.d. 5 juli; Bijlage 3) uitgevoerd.

Resumerend kan op basis van het onderzoek het volgende gesteld worden:

  • Op basis van de resultaten behoeven er op basis van onderzoeksresultaten geen restricties gesteld te worden aan de voorgenomen plannen.
  • Over het algemeen is de bodem niet verontreinigd.
  • In het grondwater zijn geen overschrijdingen van de signaleringsparameters aangetoond.
  • Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen, op zowel het maaiveld als in de uitkomende grond.

Conclusie

In zowel de boven- en ondergrond zijn geen van de geanalyseerde parameters in een verhoogd gehalte gemeten. De in het grondwater licht verhoogde gehalten overschrijden niet de signaleringsparameters. Tegen voorgenomen bestemmingswijziging en voorgenomen nieuwbouw zijn geen milieuhygiënische bezwaren te voeren.

4.3.4 Conclusie bodemkwaliteit

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'bodemkwaliteit' geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van het bovenstaande is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de regels over geluid uit de Wet geluidhinder komen te vervallen. Deze regels zijn verhuisd naar het tijdelijke deel van het Omgevingsplan van de gemeente ('de bruidsschat'). De bruidsschat en voorliggend wijzigingsbesluit vormen (na vaststelling) samen de regels van het Omgevingsplan. Gemeenten zijn aan zet om gedurende de overgangsperiode (tot 1 januari 2032) eigen regels over geluid op te nemen in het Omgevingsplan, mits daarbij wordt voldaan aan de bepalingen uit het Bkl. Voor niet-lokale infrastructuur stelt het Rijk of de provincie regels in een projectbesluit.

Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Ieder bevoegd gezag heeft de algemene taak ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ (artikel 4.2, Omgevingswet) bij de belangenafweging over beschermen en benutten te beoordelen.

4.4.2 Toetsing

Beoordeeld dient te worden of sprake is van het realiseren van een geluidgevoelig gebouw (3.21 Bkl) of geluidgevoelige ruimte (3.22 Bkl). Indien hiervan sprake is, dient tevens te worden beoordeeld of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied (3.20 Bkl).

Beoordeling of sprake is van een geluidgevoelig gebouw en/of geluidgevoelige ruimte

Voor de 8 toekomstige huizen geldt dat er sprake is van een woonfunctie. Om de realisatie mogelijk te maken dient er te worden afgeweken van de bestaande agrarische functie. In dit geval is er sprake van geluidgevoelige gebouwen en ruimtes.

Beoordeling of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied: (spoor)weg of industrie

De locatie is gelegen in het geluidaandachtsgebied van de Heikampseweg en de Hoogbroekseweg. Ter hoogte van het projectgebied heeft deze weg een maximumsnelheid van 30 km/u. Op circa 50 meter van het plangebied hebben beide wegen echter een maximumsnelheid van 60 km/u.

Naast de beide wegen ligt de locatie niet in het geluidaandachtsgebied van snelwegen, spoorwegen of industrie, zoals nader onderbouwd wordt in paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering. Het aspect ‘ligging in een geluidaandachtsgebied’ vormt hierdoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Op de locatie aan de Hoogbroekseweg te Alverna, worden een 8-tal nieuwe woningen gerealiseerd. Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is uit het oog van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V.; rapportnr. ROM240086.002/JME ; d.d. 25 april 2024; Bijlage 4) uitgevoerd. Een samenvatting van het onderzoek en de resultaten is hieronder weergegeven.

Beschrijving onderzoek

In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) berekend ten gevolge van het omliggende wegennet en getoetst aan de normstelling uit het Bkl. Tevens is bepaald wat de cumulatieve geluidbelasting ter hoogte van het nieuwbouwproject is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn.

Voor het onderzoek is uitgegaan van de onderstaande wegen met bijbehorende wegdektypes, etmaalintensiteiten en toegestane maximum snelheden voor het jaar 2034.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0007.png"

Verkeersgegevens voor het jaar 2034

Resultaten wegverkeer

De geluidbelasting van wegverkeer wordt als de waarde Lden gepresenteerd. In onderstaande tabellen zijn de rekenresultaten van de beschouwde wegen samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0008.png"

Resultaten op gevels t.g.v. gemeentelijke wegen

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de gemeentelijke wegen overschrijdt de standaardwaarde van 53 dB op geen enkele gevel van het gebouw.

Gecumuleerd en gezamenlijk geluid

Uit de resultaten voor wegverkeer blijkt dat de standaardwaarde niet wordt overschreden bij het geluidgevoelige object. Om deze reden hoeft de gecumuleerde geluidbelasting en de gezamenlijke geluidbelasting niet bepaald te worden.

Het gezamenlijke geluid is in onderhavige situatie gelijk aan de geluidbelasting zoals weergegeven in bovenstaande tabel.

Karakteristieke geluidwering van de gevel

De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA; K), volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving het gezamenlijk geluid minus 33 dB met een minimum van 20 dB, bedraagt in de onderzochte situatie 20 dB.

Daarom is ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet nodig.

Conclusie

Ter hoogte van de geluidgevoelige objecten wordt voldaan aan de standaardwaarden. Er hoeven daarom geen maatregelen getroffen te worden.

Omdat de gezamenlijke geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.

4.4.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Geluid' geen belemmering vormt voor het voornemen en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

4.5.1 Beleid

Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met geluid en geur door industrieterreinen en bedrijfslocaties. Daarbij kan het rapport 'Milieuzonering nieuwe stijl' van de VNG gehanteerd worden alsook de staalkaart voor bedrijfsmatige activiteiten.

Bij de milieuzonering nieuwe stijl wordt per bedrijfsmatige activiteit een gebruiksruimte opgenomen, die wordt begrensd door concrete milieunormen op een standaard afstand van de activiteit. Toepassing van dit toedelingsprincipe leidt tot milieunormen die niet primair worden gesteld vanuit het belang van de bescherming van het milieu, maar vanuit een ruimtelijk belang, om te komen tot een goede ruimtelijke ordening c.q. een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Er wordt gewerkt met een milieuzonering aan de hand van een gebruiksruimte gekoppeld aan milieunormen. Deze ruimtelijke milieunormen bestaan náást de normen in het milieuspoor.

Het reguleren van gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf staat centraal in de nieuwe systematiek voor de milieuzonering. De gebruiksruimte van een bedrijf is de milieuruimte die een bedrijf op grond van het Omgevingsplan mag benutten voor het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening/veilige en gezonde fysieke leefomgeving, is het uitgangspunt: functiescheiding en het aanhouden van voldoende afstand tot gevoelige gebouwen en locaties.

De nieuwe systematiek limiteert de gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf. Hiermee krijgt ieder bedrijf zijn eigen gebruiksruimte. Dit kan per zone zijn vastgelegd, of bij bedrijven buiten een bedrijventerrein, specifiek per bedrijf.

4.5.2 Toepassing

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het van belang, dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van mogelijk aanwezige bedrijven.

Onder de Omgevingswet wordt een bepaalde mate van gebruiksruimte per bedrijf toegestaan. Deze gebruiksruimte is in de regels van het Omgevingsplan opgenomen. In het Omgevingsplan van de gemeente Wijchen zijn nog geen zoneringen in de vorm van interactieve kaarten opgenomen.

Om aan te tonen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in onderstaande paragraaf getoetst aan de Bedrijven- en milieuzonering via de oude methode op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

4.5.3 Toetsing

Om het effect van mogelijke bedrijven te beoordelen is er onderzocht of de locatie binnen een zone van een bedrijf is gelegen of andersom of de ontwikkeling leidt tot een zone over een gevoelige locatie. Voor het project is onderzocht of er voldaan wordt aan de richtafstanden van de VNG-brochure en aanwezige bedrijven mogelijk worden beperkt door de ontwikkeling.

Beoordeling

Voor de ligging van de verschillende zones ten opzichte van de woonomgeving wordt onderscheid gemaakt tussen rustig woongebied en gemengd gebied. Hieronder is de definitie van een 'Gemengd gebied’ opgenomen.

‘Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.’

Op basis van de bovenstaande definitie is ter plaatse van de locatie sprake van een rustige woonwijk. Hier gelden de volledige richtafstanden.

Ten noorden van de locatie bevindt zich een agrarisch bedrijf op ruim 100 meter afstand. Op meer dan 100 meter ten noordoosten is een glastuinbouwbedrijf gelegen. Op 300 meter ten zuidoosten is daarnaast nog een bedrijfslocatie gelegen.

In of nabij het project en bijbehorende activiteiten zijn geen bedrijven gelegen of inrichtingen die een negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat. Andersom zal de realisatie van de woningen geen belemmeringen opleveren voor het functioneren van bestaande bedrijven, doordat er reeds woonbestemmingen tussen de bedrijven en de toekomstige woonfuncties gelegen zijn.

In dit geval wordt er aan de richtafstanden worden voldaan, waardoor er geen sprake is van belemmeringen vanuit het aspect bedrijven- en milieuzonering.

4.5.4 Conclusie

In het kader van bedrijvigheid kan worden gesteld dat het plangebied buiten zowel de geur als de geluidszones ligt van bedrijven in de omgeving. Daarmee levert het aspect Bedrijven en Milieuzonering voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan geen belemmering op en is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Inleiding

Bij een evenwichtige toebedeling van functies in het Omgevingsplan dient ook rekening gehouden te worden met de het belang van de bescherming van de gezondheid (artikel 2.1 lid 4 Ow). Omdat luchtverontreiniging kan zorgen voor negatieve gezondheidseffecten bij de mens, is het belang om het thema luchtkwaliteit hierin mee te nemen.

De voorliggende wijziging van het Omgevingsplan kan invloed hebben op de luchtkwaliteit en op de gezondheid van de mens. Daarom dienen deze gevolgen in kaart te worden gebracht. Ten behoeve van deze wijziging van het Omgevingsplan zijn de relevante wijzigingen ten aanzien van luchtkwaliteit geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het Omgevingsplan beoordeeld. Dit is gedaan aan de hand van de instructieregels vermeld in paragraaf 5.1.4 in het Besluit kwaliteit leefomgeving (bkl). De resultaten hiervan zijn navolgend beschreven.

4.6.2 Toepassing

In het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is aangegeven in welke gevallen een beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk is (paragraaf 5.1.4). Of een beoordeling nodig is hangt af van de activiteit, de locatie en het effect van de activiteit en de mate van het effect. Voor de toetsing van het Omgevingsplan moet daarom inzichtelijk worden gemaakt welke ontwikkelingen en activiteiten het Omgevingsplan faciliteert. Daarna kan worden bepaald of een beoordeling vereist is.

In het Bkl staan aandachtsgebieden voor stikstofdioxide en fijnstof vermeld (paragraaf 5.1.4, artikel 5.51 in het Bkl). Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Wanneer de activiteiten binnen deze gebieden voor een verhoging van de concentratie veroorzaken, geldt een beoordelingsplicht. Hiervoor kan het ook voorkomen dat de activiteit zich niet in het aandachtsgebied bevindt, maar daar wel voor een verhoogde concentratie zorgt. De beoordelingsplicht is alleen van toepassing als het gaat om milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht of wanneer het de aanleg of wijzigingen van wegen, spoorwegen of vaarwegen betreft.

4.6.3 Beoordeling

4.6.4 Conclusie

Gezien het feit dat het een kleine ontwikkeling betreft, waarbij acht woningen worden gerealiseerd, wordt er niet in betekenende mate bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘luchtkwaliteit’ geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormt.

4.7 Geur

4.7.1 Wettelijk kader

Geur kan hinder veroorzaken en de gezondheid schaden, echter ook geur veroorzakende activiteiten (bedrijven) hebben een plek in de leefomgeving nodig. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingswet is een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving (artikel 1.3 Ow: 'zorg voor de fysieke leefomgeving').

In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn in hoofdstuk 3 regels gesteld over milieubelastende activiteiten, waarbij deze activiteiten per bedrijfstak zijn gegroepeerd. Deze regels zijn gesteld ter voorkoming of beperking van onder andere geurhinder. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 van het Bal inhoudelijke regels gesteld aan milieubelastende activiteiten.

In paragraaf 5.1.4.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen ten aanzien van het aspect geur. De gemeenten moet in het omgevingsplan rekening houden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Rekening houden met geur werkt 2 kanten op:

  • Bij het mogelijk maken van het verrichten van activiteiten in de buurt van gevoelige gebouwen;
  • Bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande geurveroorzakende bedrijven.

In artikel 5.92, tweede lid Bkl, is voorgeschreven dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw 'aanvaardbaar' moet zijn. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met cumulatie. Gemeenten hebben de mogelijkheid om in hun eigen omgevingsplan eigen geurregels te formuleren. Weliswaar dienen de instructieregels uit het Bkl (artikel 5.90 tot en met 5.127 Bkl) wel te worden gevolgd.

In het omgevingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen de waarden voor geur die van toepassing zijn binnen en buiten de bebouwingscontour. Deze contour wordt op termijn geometrisch begrensd in het omgevingsplan.

4.7.2 Toetsing Geur

Bij voorliggend plan is sprake van nieuwe geurgevoelige objecten in de vorm van woningen. Met voorliggend plan worden géén nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. De geurgevoelige objecten ondervinden daarnaast geen hinder van milieubelastende activiteiten in de omgeving.

Het plan voorziet in het toevoegen van acht woningen. De beoogde woningen binnen het plangebied dienen aangemerkt te worden als geurgevoelige objecten in het kader van de beoordeling van omliggende agrarische inrichtingen. Het plangebied is echter niet gelegen in de nabijheid van geuremissiebronnen. Een nadere toetsing is daarom niet nodig.

4.7.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Geur' geen belemmering vormt voor het planvoornemen en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.8 Omgevingsveiligheid (Externe Veiligheid)

4.8.1 Inleiding

Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met risico's van branden, rampen en crises (paragraaf 5.1.2 Bkl). We willen in Nederland gezond en veilig leven, maar ook ruimte voor economische groei behouden. Net als geluid, bodemkwaliteit, geur en tal van andere aspecten speelt daarbij ook omgevingsveiligheid een rol. Bij omgevingsveiligheid gaat het om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water of via buisleidingen, de veiligheid van bedrijven en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Daarbij gaat het om de “feitelijke” risico's (met soms grote onzekerheden), maar ook om hoe risico's worden ervaren.

Ten behoeve van deze afwijking van het omgevingsplan zijn de relevante risico's geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze afwijking van het omgevingsplan beoordeeld. De resultaten daarvan worden hierna beschreven. Daarbij wordt ook aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het voorkomen en bestrijden van branden, rampen en crisis, het beperken en vertragen van de gevolgen van incidenten, de mogelijkheden van personen om zich in veiligheid te brengen in geval van een incident en de gevolgen voor de (continuïteit) van de geneeskundige hulpverlening.

4.8.2 Toetsing

4.8.3 Conclusie

Duidelijk is dat er in de omgeving van het plangebied geen objecten of transportroutes zijn gelegen die in het kader van omgevingsveiligheid dienen te worden beschouwd. Het plangebied ligt niet binnen een aandachtsgebied voor externe veiligheid.

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect omgevingsveiligheid geen belemmeringen oplevert voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.9 Water

4.9.1 Algemeen - weging van het waterbelang

In artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat in een Omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven. Voor een aantal specifieke rijksbelangen geldt aanvullende instructieregels:

  • Bescherming van primaire waterkeringen (5.38 Bkl);
  • Behoud waterveiligheid kust (5.39 – 5.40 Bkl);
  • Behoud waterveiligheid grote rivieren (5.41 – 5.47 Bkl);
  • IJsselmeergebied (5.48 – 5.49 Bkl).

Het wateradvies

Voor dit plan is er op hetwateradvies.nl een digitale watertoets uitgevoerd, de resultaten hiervan zijn toegevoegd als Bijlage 5 bij deze motivering. Uit het wateradvies blijkt dat er een korte procedure gevolgd dient te worden. De gemeente doet dit in het regulier overleg met het waterschap.

Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een voornemen dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase kan volgens het waterschap worden volstaan met het automatisch gegeneerd wateradvies. Vanwege het gering waterschapsbelang is een aanvraagformulier tevens niet nodig.

4.9.2 Waterbeleid

4.9.3 Waterparagraaf

De ontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishouding. En omgekeerd mag het watersysteem geen negatieve gevolgen hebben voor de aan de grond gegeven bestemming (functie). Dit moet zijn onderzocht en gemotiveerd.

Klimaatbestendigheid

Uitgangspunt is het plangebied klimaatbestendig en waterrobuust in te richten.

  • De gevolgen van klimaatverandering (hevigere perioden van neerslag, hitte en droogte) binnen het plangebied opvangen.
  • Wateroverlast (hemelwater en grondwater) in gebouwen voorkomen. Zorgen voor voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Beperken verharding. Bij een klimaatbui mag geen hemelwater in de gebouwen komen.
  • Hemelwater binnen plangebied in de infiltreren of bergen. Zorgen voor voldoende infiltratie- en bergingscapaciteit. Zo mogelijk combineren waterberging en groen.
  • Verontreiniging van bodem, water en lucht en uitputting van grondstoffen voorkomen. Toegepaste materialen en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn niet uitlogend, energiezuinig, gerecycled of recyclebaar.
  • Natuurlijke grondwaterstanden behouden. Onttrekking of stuwing van grondwater is niet toegestaan. Toepassen drinkwaterbesparing.
  • Hitte-eilanden voorkomen en schaduwplekken creëren. Geen kwetsbare functies of groepen op hitte-eilanden projecteren. Vegetatie afstemmen op hitte/droogte en natte perioden.
  • Watersysteem zo mogelijk zichtbaar en beleefbaar maken.

4.9.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Water' geen belemmering vormt voor het voornemen, mits het bovenstaande advies wordt gevolgd. Samenvattend betreft dit drie aspecten:

  • Het doorbreken van de leemlaag tussen 1,3 en 1,8 m-mv.
  • Het voorzien in de wateropgave (verantwoordelijkheid en verplichting bij de toekomstige particuliere eigenaren)
  • Het aanhouden van de aanleg- en bouwpeilen.

Waterberging vastleggen in de regels

Het is aan te raden om het realiseren van waterberging bij particulieren en openbare percelen vast te leggen in de regels van het plan om te borgen dat deze waterberging ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Op deze manier zijn particulieren zelf verantwoordelijk en verplicht om de voorzieningen op eigen terrein te onderhouden en in stand te houden.

4.10 Ecologie

4.10.1 Inleiding

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.

Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

4.10.2 Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.

De Omgevingswet definieert wat een flora- en fauna-activiteit is. In de bijlage van de Omgevingswet staat de volgende definitie van een flora- en fauna-activiteit: 'activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'. Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn, en, indien aanwezig, welke soorten dat zijn.

Een flora- en fauna-activiteit kan nadelig zijn voor bijvoorbeeld natuurbescherming. Iemand die dat weet of kan weten, moet zich altijd houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27, Bal). De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten.

4.10.3 Geschiedsbescherming

Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met de ligging van beschermde natuurgebieden. (paragraaf 5.1.2 Bkl). Nederland kent een groot aantal beschermde natuurgebieden. Deze natuurgebieden kunnen beschermd zijn door Europese aanwijzingen of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land.

4.11 Archeologie & Cultuurhistorie

4.11.1 Algemeen

De gemeente moet bij het vaststellen van de buitenplanse Omgevingsplanactiviteit rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Archeologie

De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het Omgevingsplan over archeologisch onderzoek. Deze regels hebben betrekking op beschadiging, het conserven en in stand houden van archeologische monument.

Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m2 in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een Omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m² vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het Omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.

Cultuurhistorie

Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het Omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels.

Hieronder wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologie en cultuurhistorische waarden.

4.11.2 Archeologie

4.11.3 Cultuurhistorie

4.11.4 Conclusie

Ter plekke van onderhavig plangebied is geen sprake van cultureel erfgoed. Uit bovenstaande toetsing is gebleken dat het cultureel erfgoed niet wordt aangetast en geen belemmering oplevert voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.12 Leidingen

Zoals omschreven in 4.8 Omgevingsveiligheid (Externe Veiligheid) lopen door het projectgebied geen boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming genieten. Er is dus op dat gebied geen sprake van (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen activiteiten.

4.13 Duurzaamheid En Klimaat

4.13.1 Duurzaamheid

4.13.2 Klimaat

4.13.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Duurzaamheid en klimaat' geen belemmering voor het voornemen en is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.14 Gezondheid

Het bevoegd gezag moet een afweging maken of vanwege (onzekere) gezondheidsrisico's uit voorzorgmaatregelen nodig zijn. Voorbeelden om uit voorzorg maatregelen te nemen zijn de gezondheidseffecten van geitenhouderijen. Onduidelijk is nog waar deze effecten precies vandaan komen, maar duidelijk is dat er gezondheidseffecten zijn in de nabijheid van geitenhouderijen. In navolgende paragrafen worden de belangrijkste gezondheidsaspecten benoemd.

4.14.1 Endotoxine

4.14.2 Geitenhouderijen

4.14.3 Hoogspanningsverbindingen

4.14.4 Gewasbeschermingsmiddelen

4.14.5 Positieve gezondheid

4.15 Plan-m.e.r.-beoordeling

4.15.1 Wettelijk kader

Overeenkomstig paragraaf 16.4.2 van de Omgevingswet en afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit dient te worden bepaald of een ontwikkeling m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit.

Een milieueffectrapportage (MER) is een procedure die de milieueffecten van een plan of project in beeld brengt. Het doel van de MER is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvoering over plannen, programma's en projecten die mogelijk duidelijke milieueffecten hebben. De verwachtte effecten op het milieu en alternatieve oplossingen worden beschreven in een milieueffectrapport (MER). Daarnaast is participatie en kennisgeving een belangrijk onderdeel binnen de MER. Op deze manier vormt de MER een hulpmiddel voor de besluitvorming.

Een Omgevingsplan of een afwijking daarvan valt onder een plan of programma waarvoor een milieueffectrapportage van toepassing is (Omgevingswet, Paragraaf 16.4.1, artikel 16.34).

De Motivering van de beslissing (art. 11.11 lid 3 Omgevingsbesluit) bestaat uit:

  1. a. de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn; en
  2. b. als is beslist dat geen milieueffectrapport moet worden gemaakt:
  1. 1. de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 11.10, derde lid, als degene die voornemens is het project uit te voeren deze heeft voorgesteld; en
  2. 2. het moment waarop die maatregelen moeten zijn gerealiseerd.

4.15.2 Toepassing

In Bijlage V. bij de artikelen 11.6, 11.7 en 11.8 van het Omgevingsbesluit zijn de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen waarvoor een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. In deze lijst zijn zowel de m.e.r.-plichtige als de m.e.r.-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen en de daarvoor benodigde besluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.TAMALVCPOHoogbroek-OW01_0023.png"Beoordelingskader project-mer-beoordeling

Het projectvoornemen valt onder de categorie J11 zoals opgenomen in Bijlage V van het Omgevingsbesluit. Voor deze ontwikkelingen geldt geen mer-plicht. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt in het kader van een omgevingsplan een mer-beoordelingsplicht.

De regelgeving zoals opgenomen in Bijlage V van het Omgevingsbesluit is de 'Nederlandse vertaling' van Europese regelgeving. In artikel 16.43 lid 3 sub a is opgenomen dat het bevoegd gezag bij beoordeling rekening moet houden met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn. Dit betreffen de criteria:

  1. 1. Kenmerken van het project;
  2. 2. Plaats van het project;
  3. 3. Kenmerken van het potentiële effect van het project.

In deze paragraaf wordt invulling gegeven aan deze drie criteria.

  1. 1. Kenmerken van het project

De kenmerken van onderhavig project zijn in Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2 van voorliggende ruimtelijke motivering uitgebreid omschreven. Er is hierbij geen sprake van cumulatie met andere projecten. De risico's voor de menselijke gezondheid en het risico van zware ongevallen en/of rampen zijn in Hoofdstuk 4 in overweging genomen en vormen geen belemmering voor het projectvoornemen.

  1. 2. Plaats van het project

De locatie is op dit moment in gebruik als agrarische grond en omringd door stedelijke functies. Het projectgebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarde, landschappelijke waarde, cultuurhistorische waarde.

  1. 3. Kenmerken van het potentiële effect van het project

In Hoofdstuk 4 van deze motivering zijn de verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan (geen) negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten. De locatie, aard en omvang van het voornemen leiden niet tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere project-m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201901439/1/R1) is gezien de zeer beperkte omvang met dit voornemen geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie J11 van Bijlage V van het Omgevingsbesluit betreft daarmee geen m.e.r.- plichtige activiteit.

Aanvullend geldt dat bij elke activiteit die leidt tot een toename van stikstofdepositie, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Uit de resultaten van de beoordeling van het aspect stikstof (4.10.3.3 Stikstof) is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken op 7 kilometer afstand. Uit de Aerius-berekeningen (Bijlage 8) blijkt dat het voornemen niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000 gebieden. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.

4.15.3 Conclusie

Uit de m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de gevolgen van het uitvoeren van de activiteit op de fysieke leefomgeving geen aanleiding geven tot het opstellen van een m.e.r.-rapportage en dat er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

Hoofdstuk 5 Juridische Bestuurlijke Aspecten

5.1 Inleiding

Vanaf 1 januari 2024 worden geen nieuwe bestemmingsplannen meer in procedure gebracht. Tenzij het gaat over een ontwerp (zoals bedoeld in artikel 4.6 lid 2 Invoeringswet Omgevingswet) dat voor 1 januari 2024 ter inzage is gelegd. Deze plannen worden nog volgens de oude wetgeving behandeld; Wet ruimtelijke ordening [oud].

Nieuwe plannen die niet voor 1 januari 2024 ter inzage zijn gelegd, dienen volgens de nieuwe wettelijke procedures behandeld te worden.

Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over een Omgevingsplan.

Op basis van artikel 4.6 lid 1 Invoeringswet Omgevingswet bestaat een deel van het Omgevingsplan o.a. uit: bestemmingsplannen, beheersverordeningen en wijzigingsplannen. Dit gedeelte van het Omgevingsplan valt op basis van artikel 22.1 Omgevingswet in het 'tijdelijk deel' van het Omgevingsplan. Daarnaast bestaat het 'tijdelijk deel' uit (rijks)regels die voor 1 januari 2024 golden; artikel 22.2 Omgevingswet. Dit gedeelte wordt ook wel de zogenaamde bruidsschat genoemd.

Iedere gemeente dient in de zogenaamde transitiefase het tijdelijk deel aan te passen en 'Omgevingsplan proof' te maken. Hiermee wordt bedoeld dat iedere gemeente het tijdelijk deel dient te verwerken in het (definitieve) Omgevingsplan. Deze transitiefase geldt tot 1 januari 2032 en deze transitiefase is bij koninklijk besluit vastgelegd; artikel 22.5 Omgevingswet.

5.2 Juridische Systematiek

Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over één tijdelijk omgevingsplan. Dat tijdelijke omgevingsplan bestond op die datum uit alle op dat moment geldende ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en beheersverordeningen, samen met een set regels die met de invoering van de Omgevingswet door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente. Deze set overgedragen regels wordt de 'bruidsschat' genoemd, die is opgenomen in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan.

Vanaf 1 januari 2024 worden geen nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen meer in procedure gebracht, maar wordt waar nodig het omgevingsplan gewijzigd. Via het Omgevingsloket is op termijn daarom nog maar één, geconsolideerd omgevingsplan te vinden, waarin alle wijzigingen integraal zijn verwerkt. Uiterlijk 2032 moet het gebiedsdekkend omgevingsplan 'nieuwe stijl' gereed zijn.

Ook al lijkt het juridisch deel van deze wijziging van het omgevingsplan op een bestemmingsplan, het karakter is anders. Inhoudelijk dient deze wijziging namelijk te voldoen aan de eisen die de Omgevingswet aan een omgevingsplan stelt, met uitzondering van de wijze van digitale vormgeving en publicatie. Anders dan een bestemmingsplan maakt deze wijziging van het omgevingsplan géén onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, maar maakt deze onderdeel uit van het nieuwe deel. In juridisch opzicht worden de in dit TAM-omgevingsplan opgenomen regels en locaties dus fictief toegevoegd aan het initieel omgevingsplan zoals dat per 1 januari 2024 is te raadplegen via het Omgevingsloket. Daarmee vormt het ook één geheel met de bruidsschat die reeds is opgenomen in hoofdstuk 22 van dat plan, de begripsbepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van dat plan en de slotbepaling die is opgenomen in hoofdstuk 23 van dat plan.

Dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd op de Werkafspraak TAM-Omgevingsplan van Geonovum, de bijbehorende technische handreiking en de Bijsluiter TAM-IMRO omgevingsplan van de VNG. Dat houdt in het kort het volgende in:

  • Met dit TAM-omgevingsplan wordt één hoofdstuk toegevoegd aan het Omgevingsplan, tussen hoofdstuk 22 en hoofdstuk 23, in dit geval hoofdstuk 22a.
  • Aangezien het omgevingsplan zoals dat raadpleegbaar is via het Omgevingsloket technisch alleen inhoudelijk kan worden gewijzigd volgens STOP/TPOD, vindt die toevoeging fictief plaats door een TAM-omgevingsplan op te stellen volgens de IMRO-standaard (plantype bestemmingsplan) en dat als zodanig te publiceren via ruimtelijkeplannen.nl, waarna het plan via de zogenoemde overbruggingsfunctie alsnog in het Omgevingsloket zichtbaar wordt. De plannaam maakt duidelijk dat sprake is van een TAM-omgevingsplan, waarbij ook het beoogde hoofdstuknummer in de plannaam terugkomt. In dit geval is dat hoofdstuk 22a.
  • De regels binnen een hoofdstuk van een omgevingsplan kunnen worden ondergebracht in paragrafen en subparagrafen. IMRO kent geen paragrafen en subparagrafen binnen een hoofdstuk en de nummering van hoofdstukken begint binnen IMRO altijd bij 1. Gelet op het voorgaande is daarom een zogenoemde preambule nodig die onder meer toelicht dat het gehele IMRO-plan moet worden gezien als hoofdstuk 22a van het omgevingsplan en dat de daarin opgenomen hoofdstukken daarom moeten worden gelezen als paragrafen. Dit wordt in paragraaf 5.4 nader toegelicht.
  • Voor de aanduiding van locaties in de regels c.q. het koppelen van regels aan een locatie wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die IMRO biedt en de beperkingen die daaruit voortvloeien. Denk aan het gebruik van hoofdgroepen van bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen,
  • Een TAM-omgevingsplan kan niet worden voorzien van annotaties.
  • Voor deze motivering wordt conform de genoemde werkafspraak gebruik gemaakt van het objecttype 'toelichting' en is daarom onder dat kopje terug te vinden in het omgevingsloket.
  • De zogenoemde 'pons' die er kortgezegd voor zorgt dat (delen van) bestemmingsplannen die inmiddels zijn 'overschreven' door een nieuw deel van het omgevingsplan niet meer worden getoond in het omgevingsloket werkt niet voor TAM-omgevingsplanen. Daarom is het noodzakelijk door middel van voorrangsregels duidelijk vast te leggen of, en zo ja welke delen van een bestemmingsplan (als onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan) komen te vervallen bij de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan.

5.3 Werkingsbereik/ Toepassingsbereik Tam-omgevingsplan

Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een hoofdstuk 22a wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan Wijchen

Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3).

5.3.1 Juridische leeswijzer van het TAM-omgevingsplan

De voorgeschreven regels in dit plan zijn uitsluitend opgenomen, indien dit uit een oogpunt van een goede ruimtelijke inrichting van het plangebied noodzakelijk is.

Het juridisch-bindende deel van de omgevingsplanwijziging bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels dienen te worden begrepen in samenhang met de verbeelding.

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen; de begrippen en de wijze van meten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de functies. Deze worden in deze paragraaf inhoudelijk nader toegelicht.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De regels in Hoofdstuk 1 van van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22A.1 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn onder andere de begripsbepalingen en wijze van meten opgenomen.

Bij het opstellen van een lijst met begripsbepalingen in het TAM-omgevingsplan is rekening gehouden met de bergripsbepalingen uit de bijlage bij de Omgevingswet. Op grond van artikel 1.1 van de Omgevingswet zijn die begripsbepalingen van rechtswege van toepassing op regelingen op grond van de Omgevingswet en dus ook op (TAM-IMRO) omgevingsplannen. Begrippen in het TAM-omgevingsplan kunnen niet afwijken van begripsbepalingen uit de omgevingsplan, maar in het TAM-omgevingsplan kunnen wel aanvullende begripsbepalingen worden opgenomen.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

De regels in Hoofdstuk 2 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22A.2 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk is per functie bepaald welke activiteiten zijn toegestaan, welke activiteiten niet zijn toegestaan en voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies

De regels in Hoofdstuk 3 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22A.3 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen. In het voorliggend plan zijn onder andere regels opgenomen over ondergronds bouwen, parkeren en stikstofemissie.

Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

De regels in Hoofdstuk 4 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22A.4 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk is de bescherming van bijvoorbeeld cultuurhistorische waarden geregeld. De voormalige 'dubbelbestemming' is terug te vinden in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

De regels in Hoofdstuk 5 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22A.5 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn overgangsregels opgenomen. Een TAM-omgevingsplan heeft geen slotregel, omdat het TAM-omgevingsplan slechts één hoofdstuk betreft van het gebiedsdekkend omgevingsplan van de gemeente.

5.4 Beschrijving Per Functie

Voor het toekennen van functies en het opstellen van regels voor deze functies is gebruik gemaakt van bestaande regels uit de omgeving. Er is aansluiting gezocht bij de regels van het (ontwerp) bestemmingsplan Stedelijk Gebied Wijchen. Deze regels zijn vervolgens geschikt gemaakt voor het gebruik in een TAM-omgevingsplan.

5.4.1 Wonen

De functie 'Wonen' is toegekend voor alle percelen die worden uitgegeven aan de kopers van de woningen. Het stedenbouwkundig ontwerp uit Bijlage 1 heeft als basis gediend voor het toekennen van deze functie. Binnen deze functie zijn bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak is op de verbeelding bepaald welke bouwvormen en welke maatvoering is toegestaan.

5.4.2 Groen

Alle percelen die een openbare functie krijgen toegewezen, hebben in het voorliggend plan de functie 'Groen'. Binnen deze functie is onder andere het aanleggen van parkeervoorzieningen en waterbergingsvoorzieningen toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Onder de Omgevingswet geldt dat een gemeenteraad bij het toekennen van functies aan locaties niet meer aannemelijk hoeft te maken dat die ontwikkeling (financieel) uitvoerbaar is. In haar Omgevingsplan wordt door de gemeente aangegeven dat een functie op een bepaalde locatie kan komen, wat minder verstrekkend is. Enkel behoeft te worden gemotiveerd dat een ontwikkeling in beginsel mogelijk is ('niet evident onuitvoerbaar'). Pas als zich een concreet initiatief aandient dat past binnen de in het Omgevingsplan toebedeelde functie, moet worden onderzocht hoe dat op een aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende nadeelcompensatie besproken.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

In deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het Omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.

6.3 Kostenverhaal

Op grond van Omgevingswet (afdeling 13.6 Ow) zijn overheden verplicht om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen. Indien sprake is van een ontwikkeling op eigendomsgronden van de overheid zelf, is het kostenverhaal verzekerd en zijn daartoe geen overeenkomst of kostenverhaalsregeling aan de orde.

Anterieure overeenkomst

Als sprake is van een ontwikkeling die niet op eigendomsgronden van de overheid is gelegen, dan is het uitgangspunt van de overheid om middels het sluiten van een anterieure overeenkomst het kostenverhaal te verzekeren. Dit is mogelijk op grond van artikel 13.13 Ow. Wanneer een anterieure overeenkomst is gesloten, kan het omgevingsplan worden gewijzigd en vinden betalingen plaats op grond van de gemaakte afspraken.

Publiekrechtelijk kostenverhaal

Naast het privaatrechtelijke spoor van het sluiten van een anterieure overeenkomst, kan het kostenverhaal ook via het publiekrechtelijke spoor worden verzekerd in het Omgevingsplan (paragraaf 13.6.3 Ow). Dit spoor is aan de orde indien geen overeenkomst wordt bereikt bij de onderhandelingen over de anterieure overeenkomst. In het publiekrechtelijke spoor mag de overheid de kosten alleen verhalen als ze voldoen aan de criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Daarnaast mogen er niet meer kosten worden verhaald dan dat er opbrengsten zijn.

Het kostenverhaal van voorliggende planontwikkeling is verzekerd in het privaatrechtelijke spoor middels een anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Participatie

Het is volgens de Omgevingswet (artikel 10.2 Ow) verplicht om vooraf, bij de kennisgeving van het voornemen tot wijziging van het omgevingsplan, aan te geven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van worden betrokken. Vervolgens dient achteraf – in dit geval in voorliggende motivering – te worden aangegeven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken, wat de resultaten daarvan zijn en op welke wijze invulling is gegeven aan het geldende participatiebeleid.

De aanvrager kan de omgeving bij zijn project betrekken door aan participatie te doen. De gemeente Wijchen heeft in het principebesluit aangegeven het belangrijk te vinden dat ook de directe omgeving betrokken wordt bij de planvorming.

In het kader van participatie is voor het voorliggende plan een uitgebreid participatietraject gevolgd door de CPO-vereniging. Een uitvoerig verslag van de gevoerde omgevingsdialogen en het verdere participatietraject is toegevoegd als Bijlage 10 aan deze motivering. Een beknopte samenvatting van het verslag is hieronder opgenomen. Omdat de leden van de CPO-vereniging uiteindelijk de directe buren van de omwonenden zijn, vond de vereniging het belangrijk om de omwonenden uitvoerig te betrekken bij het planvoorstel. Aangezien dit tijd vergt, heeft het participatietraject een lange geschiedenis die teruggaat tot 2022.

In mei 2022 werd een eerste informatieavond gehouden over het CPO-project, waarbij een globaal schetsplan werd gepresenteerd aan de omwonenden. In november 2022 volgde een tweede bijeenkomst, waarin vier projectvarianten werden gepresenteerd en omwonenden de gelegenheid kregen om te reageren. Een vragenlijst werd verspreid om voorkeuren en bezwaren te verzamelen, waarop 10 van de 15 huishoudens reageerden. Belangrijke punten waren, het waarborgen van privacy, het verplaatsen van de hondenuitlaatplaats, minder parkeerplaatsen en het behoud van zoveel mogelijk groen.

In januari 2023 werden huisbezoeken uitgevoerd bij bewoners van de Heikampseweg om specifieke zorgen te bespreken. Als reactie op de input werden enkele wensen nageleefd, zoals het zoveel mogelijk behouden van openbaar groen, het zoveel mogelijk naar achteren situeren van de woningen zonder de privacy van de achterburen te schenden, en het beperken van het aantal parkeerplaatsen wat mogelijk was op basis van de nieuwe gemeentelijke normen. Een vermindering van het aantal woningen bleek niet haalbaar vanwege de randvoorwaarden vanuit de gemeente. In juli 2024 werd het definitieve verkavelingsplan gedeeld via een nieuwsbrief, maar er kwamen geen verdere reacties van omwonenden.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande en het bijgevoegde verslag kan worden geconcludeerd dat de CPO-vereniging zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met de zorgen en bezwaren van de omwonenden. Helaas konden niet alle wensen worden vervuld vanwege de gemeentelijke eisen en de beperkingen van het bouwplan.

De in het verslag genoemde aanpassingen zijn gedaan om de inpassing van de woningen in de omgeving te verbeteren, de privacy van omwonenden te waarborgen en een groene, dorpse uitstraling te behouden. Ondanks deze inspanningen blijft er enige weerstand tegen het project bestaan, maar het verkavelingsplan voldoet aan zowel de gemeentelijke richtlijnen als de belangrijkste zorgen van de omwonenden. Het project gaat verder met een focus op betaalbare woningbouw, in lijn met de beleidsdoelen van de gemeente.

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Ontwerp

Bijlage 1 Stedenbouwkundig ontwerp

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 3 Verkennend Milieukundig Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend milieukundig bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Berekening Gevelbelasting

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting

Bijlage 5 Resultaat Van Hetwateradvies.nl

Bijlage 5 Resultaat van hetwateradvies.nl

Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Onderzoek

Bijlage 6 Waterhuishoudkundig onderzoek

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quickscan flora en fauna

Bijlage 8 Notitie Beoordeling Stikstof (Incl. Aerius-berekeningen)

Bijlage 8 Notitie beoordeling stikstof (incl. Aerius-berekeningen)

Bijlage 9 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek

Bijlage 9 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek

Bijlage 10 Samenvatting Omgevingsdialoog

Bijlage 10 Samenvatting Omgevingsdialoog