Zaltbommel, Van Heemstraweg-West (Petanque)
Bestemmingsplan - Gemeente Zaltbommel
Vastgesteld op 27-01-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Zaltbommel, Van Heemstraweg-West (Petanque) met identificatienummer NL.IMRO.0297.ZBMBP20210028-VS01 van de gemeente Zaltbommel;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestaand
- ten aanzien van bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning; - ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.10 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.11 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.12 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.13 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.14 hoofdgebouw
één of meer panden, of gedeelte daarvan die noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.15 kunstwerken
bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;
1.16 lawaaisporten
de autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten;
1.17 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische en sociaal-culturele voorzieningen;
1.18 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, (stads)verwarming, drinkwater en telecommunicatiediensten, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede ten behoeve van riolering en (ondergrondse) afvalinzameling;
1.19 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.20 overkapping
een voor mensen toegankelijke, overdekte en met maximaal twee wanden - die al dan niet deel uitmaken van de constructie - omsloten ruimte. De overkapping wordt aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.21 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.22 parkeervoorziening
gelegenheid tot parkeren ten behoeve van motorvoertuigen, met uitzondering van garages;
1.23 peil
- voor gebouwen grenzend aan een weg, de kruin van de weg ter plaatse van het gebouw;
- voor dijkwoningen: de bestaande gemiddelde hoogte van het maaiveld op het punt waar deze grenst aan de gevel die is gericht naar de weg;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse.
1.24 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.25 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch en/of pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.26 sportvoorzieningen
het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbanen, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d;
1.27 voldoende laad- en losgelegenheid
van voldoende laad- en losgelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot laden en lossen op eigen terrein zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende laad- en losgelegenheid;
1.28 voldoende parkeergelegenheid
van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de parkeernormering (en maatvoering van de parkeergelegenheid) zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
1.29 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de bouwperceelgrens
tussen de grens van een bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage van de gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen,
en tevens voor:
- b. maatschappelijke voorzieningen, mits de sportvoorzieningen de hoofdfunctie blijven;
met de daarbij behorende:
- c. toegangswegen en -paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen, waaronder voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- g. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en natuurvriendelijke oeverzones.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. een skatepark met jongerenontmoetingsplaats ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - skatevoorziening';
inclusief de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. voorzieningen van openbaar nut;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. bermen en taluds;
- g. kunstwerken;
- h. geluidwerende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, waterpartijen, natuurvriendelijke oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden;
- b. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
- c. extensieve dagrecreatie,
inclusief de bijbehorende voorzieningen zoals duikers, bruggen, bermen, beschoeiingen en paden.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden dan wel de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Waarde - Archeologie' wijzigen zodanig dat de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren of voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
8.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de functie die is toegelaten op het perceel;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting.
8.3 Parkeren
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen, het planologisch uitbreiden of het planologisch wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
- b. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingruimte wordt voorzien.
- c. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- 2. de woon- en leefsituatie.
8.4 Laden en lossen
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend indien, bij een te verwachten behoefte qua laden en lossen, tijdens de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende laad- en losgelegenheid op eigen terrein. Dit overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde eisen met betrekking tot laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning;
- b. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.
- c. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de situatie in de openbare ruimte;
- 2. de woon- en leefsituatie.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in het plan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, voor de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits dat uit een oogpunt van architectuur en/of constructie noodzakelijk is.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien het betreft het in geringe mate, doch met niet meer dan 5,0 m, afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Zaltbommel, Van Heemstraweg-West (Petanque)'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Pétanquevereniging 'Jeu de Bommel' is gevestigd naast zwembad Akwamarijn en sporthal de Ring aan de Thorbeckestraat 53A in Zaltbommel. Naar verwachting wordt in oktober 2021 het nieuwe complex van het zwembad en de sporthal in nieuwbouwwijk De Waluwe geopend. De huidige sporthal en het zwembad worden daarna gesloopt.
Vanwege de beoogde sloop van deze gebouwen is ook bekeken wat er met de huisvesting van de pétanquevereniging moet gebeuren. De gedachte is vervolgens ontstaan te onderzoeken of de vereniging naar een andere locatie kan verhuizen. Zij kunnen dan op die nieuwe locatie een nieuw verenigingsgebouw neerzetten en de ruimte op de huidige locatie komt dan vrij om te herontwikkelen.
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het nog vrije perceel op sportpark Middelweide in Zaltbommel geschikt is voor zowel het vestigen van de pétanquevereniging alsmede het aanvullend aanleggen van een multi-courtveld en een extra sportveld.
Oorspronkelijk was hier de tennisvereniging Z.T.V. voorzien, maar deze blijft nu op haar huidige locatie aan de PM Winkstraat gevestigd.
Voor de gebruikers van het multi-courtveld en het extra sportveld zijn tevens kleedruimtes en een opberghok nodig. De bespelers van het multi-courtveld en het sportveld kunnen hier straks dan gebruik van maken. Deze voorzieningen zijn via een aparte ingang te bereiken en de gebruikers hoeven hierdoor niet door het verenigingsgebouw van de pétanquevereniging te lopen.
Onderhavige herziening betreft voor het grootste gedeelte een beleidsneutrale herziening van het geldende bestemmingsplan, waarbij de gemeente uitgaat van de geldende sportbestemming. De beoogde locatie van het verenigingsgebouw met overige ruimten past wel in het bouwvlak maar echter niet binnen de maximum te bebouwen oppervlakte uit het geldende bestemmingsplan. Het multi-courtveld en het extra sportveld passen wel binnen de regeling uit het geldende bestemmingsplan.
Verder is ten opzichte van het geldende bestemmingplan de ontsluiting met nieuwe parkeerplaatsen aan de noordzijde van het plangebied, aansluitend op de begrenzing van de omliggende verkeersbestemming, voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Het bouwvlak ter plaatse van de sportbestemming is hierop aangepast.
Daarnaast is aan de uiterste westzijde van de verkeersbestemming, ingeklemd tussen het tuinbouwgebied en de provinciale weg (N322) voorzien in een skatepark met jongerenontmoetingsplek (JOP). Als laatste wordt de mogelijkheid geboden om ook grondgebonden zonnepanelen te realiseren binnen de bestemming 'Sport'. Hierop zijn de regels aangevuld om dit expliciet mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern Zaltbommel in de noordwestelijke hoek van sportpark Middelweide, direct aangrenzend aan het complex van Mixed HockeyClub (MHC) Bommelerwaard. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 17.000 m² en de gronden staan kadastraal bekend als gemeente Zaltbommel, sectie L, nr's 7 (deels), 8 (deels), 23 (deels), 384 (deels), 1.613 (deels), 1.647 (deels) en 1.681 (deels).
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied:
Globale ligging plangebied (rode druppel, Bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
1.3 Geldend(e) Bestemmingsplan(nen)
Voor de gronden in het plangebied geldt grotendeels het bestemmingsplan 'Sportcomplex Steenweg 90-92', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 30 januari 2014. Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Sport' en voor een klein deel 'Verkeer' (= west) en 'Verkeer - Verblijfsgebied' (= oost). Ook is een bouwvlak aanwezig, waarbinnen een maximum bebouwd oppervlak van 400 m² geldt en een maximum bouwhoogte van 8,0 m.
Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Aanvullend hierop overlapt het plangebied aan de zuidwestzijde voor een klein deel met de bestemming 'Verkeer' in het provinciale Inpassingsplan 'N322 Zaltbommel', zoals Provinciale Staten dat hebben vastgesteld op 24 april 2013. Een skatevoorziening is binnen deze verkeersbestemming niet toegestaan.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Omdat a) het nieuwe verenigingsgebouw met overige ruimten deels buiten het bouwvlak komt te liggen, b) de oppervlakte van het nieuwe gebouw de maximum oppervlakte overtreft, c) de nieuwe skatevoorziening met JOP deels binnen de natuurbestemming komt te liggen en deels binnen verkeersbestemmingen, waarin geen speelvoorzieningen zijn toegestaan en d) er grondgebonden zonnepanelen worden mogelijk gemaakt op het sportpark, worden de geldende ruimtelijke plannen voor de gronden in het plangebied herzien.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied maakt onderdeel uit van sportpark Middelweide en ligt direct aangrenzend aan het complex van MHC Bommelerwaard.
De gronden in het plangebied liggen op dit moment nog braak en wachten feitelijk op de invulling met een sportfunctie.
Aan de (zuid)west- en noordzijde is een bestaande A-watergang gelegen met in het midden van de noordelijke watergang een toegang tot het plangebied. Direct ten zuidwesten van deze watergang loopt de omgelegde N322. De voormalige N322 (Van Heemstraweg-West) aan de noordzijde van het plangebied is nu (deels) in gebruik als parkeerterrein voor het sportpark.
2.2 Toekomstige Situatie
Het verenigingsgebouw met overige ruimten in de vorm van kleedkamers en een opberghok voor de gebruikers van het multi-courtveld is in totaal circa 1.060 m² groot, ruim boven de toegestane 400 m². Het gebouw is daarnaast verschoven vanwege een andere ligging van het gebouw ten opzichte van datgene wat in het geldende bestemmingsplan bedacht was. Op navolgende afbeelding is de beoogde opzet van het terrein te zien:
Situatietekening (Gemeente Zaltbommel, d.d. 28 september 2021)
Naast het nieuwe verenigingsgebouw bevinden de volgende onderdelen zich in het plangebied:
- 24 buitenbanen Jeu de Bommel;
- een multi-court bestaande uit een handbal- annex voetbalveld van 45 x 25 m en een '3x3-veld' van 36 x 16 m;
- een sportveld van 45 x 55 m;
- een skatevoorziening met JOP;
- circa 800 grondgebonden zonnepanelen ten westen en ten zuiden van de sportvoorzieningen (maximum bouwhoogte: 2,0 m);
- een ontsluitingsweg en 50 extra parkeerplaatsen op de locatie van de voormalige provinciale weg.
Qua hoogte past het nieuwe gebouw binnen de maximum bouwhoogte van 8,0 m uit het geldende bestemmingsplan.
Het multi-courtveld en het sportveld passen al binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Daarvoor is onderhavige herziening niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in het Barro zijn opgenomen.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van een al bestaand sportpark. Er vindt in die zin geen extra ruimtebeslag plaats en er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er wordt alleen een groter verenigingsgebouw gerealiseerd op een iets andere locatie binnen het sportpark, dan waar in het geldende bestemmingsplan rekening mee was gehouden. Dit komt mede omdat de verhuizing van Jeu de Bommel vanaf de Thorbeckestraat naar het sportpark ten tijde van het opstellen van het oorspronkelijke bestemmingsplan nog niet voorzien was. Ook vindt een groot deel van de activiteiten van Jeu de Bommel binnen plaats, zodat extra bebouwde oppervlakte noodzakelijk is.
Omdat het hele plangebied onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied, kan gesteld worden dat de ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
Op 19 december 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (maart 2021)' heeft het college van Gedeputeerde Staten op 31 maart 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand verstedelijkt gebied gebouwd wordt. Het nieuwe verenigingsgebouw met overige ruimten wordt bovendien zonder aardgasaansluiting gerealiseerd en volgens de laatste isolatie-eisen (BENG-norm).
De omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd in de omgevingsverordening.
3.2.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Buitengebied
De gemeenteraad heeft op 15 maart 2012 de Structuurvisie Buitengebied inclusief het bijbehorende milieueffectrapport vastgesteld. Op 28 mei 2019 heeft de gemeenteraad de structuurvisie op enkele ondergeschikte onderdelen gewijzigd. Deze wijzigingen zijn echter niet relevant voor het plangebied.
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ruimtelijk beeld voor de lange termijn weer en is een belangrijk toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de structuurvisie.
Op de visiekaart is de ontwikkeling van het sportcomplex meegenomen. De locatie voor het sportpark is aangeduid als 'Locatie buitensport'. Over de locatie voor het sportcomplex is geen aanduiding 'waardevol open gebied' gelegen.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling zorgt voor het afronden van het nieuwe sportpark Middelweide waarop de voetbalvereniging en de hockeyvereniging alweer enkele jaren actief zijn. Door het verplaatsen van de activiteiten van de pétanquevereniging komt er bovendien ruimte vrij in het bestaand stedelijk gebied van Zaltbommel voor woningbouw.
3.3.2 Welstandsnota
In 2017 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. Het plangebied valt binnen het gebied 'Buitengebied' waar als beleidsniveau 'respect' wordt gehanteerd. Essentiële kenmerken van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek op het gebied van stedenbouw/landschap en architectuur worden gerespecteerd. Uitgangspunt is het passen bij de omgeving. Bouwmassa’s voegen zich binnen uitersten van de omgeving én nemen ook de beeldbepalende elementen over.
Planspecifiek
Recreatie- en sportterreinen zijn in de welstandsnota een apart deelgebied. De sportcomplexen zijn overwegend aan de rand van de kern gelegen, op de overgang naar het landelijke gebied. Het betreft doorgaans grote ruimtes van sportvelden en/of parkeergelegenheden, omringd met (hoog) opgaand groen dat in een aantal gevallen het zicht op de ruimte en de bijbehorende bebouwing ontneemt.
De bebouwing op deze complexen en terreinen is doorgaans zeer divers, maar heeft over het algemeen een utilitair karakter, waardoor zij beperkt is tot sanitaire voorzieningen, kleedkamers, tribunes, recepties, clubgebouwen en opslagruimtes of combinaties daarvan. De meeste gebouwen bestaan uit één of twee bouwlagen met plat dak of een eenvoudig flauw hellend zadeldak, lessenaarsdak of gebogen kapvorm. Ze zijn doorgaans als solitaire objecten in de ruimte geplaatst, waardoor meerdere gevels aan de openbare ruimte grenzen. Deze gevels zijn, afhankelijk van de functie van het gebouw(deel), zeer transparant of juist zeer gesloten.
Het materiaalgebruik is doorgaans baksteen en/of hout, met een beperkte toepassing van kunststof of stalen gevelbeplating, en dakpannen of bitumen als dakbedekking. Kleuren variëren per terrein, complex of vereniging en zijn wisselend ingetogen en passend, of hard en contrastrijk in de overwegend groene omgeving.
De grote open ruimtes en groene omlijstingen bepalen voor een groot deel het beeld van de diverse sportparken en -voorzieningen. De bebouwing speelt in principe een ondergeschikte, maar zeker niet onbelangrijke rol in het ruimtelijke beeld van dergelijke terreinen.
3.4 Conclusie
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.1.1 Verkeer
Het plangebied zal, net als het bestaande sportpark, worden ontsloten via de Van Heemstraweg. Door het verleggen van de N322, is de verkeersintensiteit op de Steenweg, de Van Heemstraweg en de rotonde die deze wegen met elkaar verbinden, afgenomen ten opzichte van de huidige situatie doordat het doorgaande verkeer over de nieuwe N322 wordt geleid. Vanaf de rotonde is de Van Heemstraweg toegankelijk tot aan het sportpark, waarna de weg dood loopt op de nieuwe N322. De voormalige N322 is hierbij omgevormd naar een parkeerweg met ontsluitingen naar de sportvelden en aan de noordzijde haakse parkeervakken en aan de zuidzijde langsparkeervakken. De rijbaan is circa 5,5 m breed. Het fietsverkeer wordt afgewikkeld op een vrijliggend fietspad, ten zuiden van de rijbaan, dat in twee richtingen gebruikt kan worden.
In 2009 heeft Akertech voor de gemeente Zaltbommel een verkeerskundige rapportage geschreven voor de verplaatsing van de sportvelden. Vanwege de beoogde ontwikkelingen in het plangebied is dit onderzoek geactualiseerd. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Pétanquevereniging
Er zijn voor de voertuiggeneratie geen gegevens opgenomen in de CROW-publicaties. Om de voertuiggeneratie te bepalen, wordt daarom, net zoals bij de parkeerkencijfers, gekeken naar de gecombineerde voertuiggeneratie per biljart-/snookertafel en bowlingbaan. Dit komt neer op een gecombineerde maximale voertuiggeneratie van 15,3 per baan. De gemiddelde voertuiggeneratie komt uit op 13,1 per baan (rest bebouwde kom, matig stedelijk). Uitgaande van 24 pétanquebanen resulteert dit in een maximale voertuiggeneratie van circa 367 en gemiddeld circa 314 voertuigbewegingen per etmaal op een weekdag.
Om de voertuiggeneratie voor een werkdag te bepalen vermenigvuldig je de weekdag met een bepaalde factor. Voor de hoofdgroep “werken” is die factor 1,33. Voor de hoofdgroep “wonen” is deze factor 1,11. Voor de hoofdgroep “sporten” is geen factor vastgesteld in het CROW. Door de constante wisseling van sporters wordt daarom de factor van de hoofdgroep “werken” aangehouden. De piek zal overigens voornamelijk liggen op de weekenden. Dit komt door de wedstrijden in het weekend. De voertuigbewegingen op de overige dagen zullen beperkt zijn. In totaal komt het aantal voertuigbewegingen daarmee op 314 x 1,33 = 418 per etmaal op een werkdag.
Multi-courtveld en sportveld
De voertuiggeneratie voor het multi-courtveld (3x3-veld en handbal/voetbalveld) en het sportveld is beperkt. Uitgaande van de parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen, twee ritten per auto en een turnover van drie, resulteert dit in 8 x 2 x 3 = 48 voertuigbewegingen per etmaal. De piek zal voornamelijk in de avond liggen aangezien de velden alleen in de avonduren open zijn.
Skatevoorziening en JOP
Voor de skatebaan en JOP (Jongeren Ontmoetings Plaats) zijn ook geen voertuiggeneratiecijfers opgenomen in het CROW. De voertuiggeneratie bij een skatebaan is erg minimaal. De reden daarvoor is omdat een skatebaan voornamelijk door lokale jongeren gebruikt wordt. Deze komen voornamelijk op de (brom)fiets of skateboard. Hierdoor is de voertuiggeneratie nul.
Totaal
De bestaande verkeersintensiteit volgens het verkeersmodel 2016 is circa 250 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In 2030 zouden dit er op basis van autonome groei circa 400 worden. Met de beoogde uitbreiding van de activiteiten op basis van dit bestemmingsplan zouden er 418 + 48= circa 466 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal plaatsvinden op de Van Heemstraweg. Samen met de voertuigbewegingen op basis van autonome groei rijden er dan 400 + 466 = 866 voertuigen per etmaal over de weg. Voor een erftoegangsweg is dat geen probleem.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.1.2 Parkeren
De gemeente Zaltbommel hanteert de vastgestelde Parkeernota Zaltbommel 2018 als basis voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Daarbij heeft de gemeente bepaald dat de parkeernorm het gemiddelde van het parkeerkencijfer is. Voor parkeerkencijfers voor Sport, cultuur en ontspanning wordt verwezen naar de meest actuele versie van de ASVV en CROW.
In 2009 heeft Akertech voor de gemeente Zaltbommel een verkeerskundige rapportage geschreven voor de verplaatsing van de sportvelden. Vanwege de beoogde ontwikkelingen in het plangebied is dit onderzoek geactualiseerd. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Voor dat onderzoek is CROW-publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” gehanteerd. Daarbij is de stedelijkheidsgraad “matig stedelijk” aangehouden en voor het gebied “rest bebouwde kom’.
Pétanquevereniging
Voor pétanquebanen zijn geen parkeerkencijfers opgenomen door het CROW. Voor sportvelden buiten zijn wel parkeerkencijfers opgenomen. Hier wordt door het CROW minimaal 13 en maximaal 27 parkeerplaatsen per hectare aangehouden. Aangezien er erg veel pétanquebanen in een hectare passen is dit geen reëel parkeerkencijfer.
Een parkeerkencijfer van 2,0 per pétanquebaan past beter. Dit is een kencijfer dat tussen die van een bowlingbaan en biljart-/snookertafel ligt. Namelijk voor een bowlingbaan gemiddeld 2,8 en voor een biljart-/snookertafel gemiddeld 1,3. Bij pétanque speel je met meer mensen op een baan dan bij biljart/snooker, maar met minder dan bij bowling. Vandaar dat de gemeente uitgaat van het gemiddelde van deze kencijfers, namelijk 2,0 per baan. Gezien het aantal leden zullen niet alle pétanquebanen gelijktijdig in gebruik zijn. Aangenomen wordt dat de binnen- en buitenbanen niet gelijktijdig in gebruik zijn. Vandaar dat we de parkeerbehoefte berekenen op basis van het aantal buitenbanen. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 24 x 2 = 48,0 parkeerplaatsen.
Multi-courtveld en sportveld
Voor het multi-courtveld en het sportveld kan wel uitgegaan worden van de norm van een sportveld, namelijk gemiddeld 20 parkeerplaatsen per hectare. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 0,4 ha x 20 = 8 parkeerplaatsen.
Skatevoorziening en JOP
Voor de skatebaan en JOP (Jongeren Ontmoetings Plaats) zijn ook geen parkeerkencijfers opgenomen in het CROW. De parkeerbehoefte bij een skatebaan is erg minimaal. De reden daarvoor is omdat een skatebaan voornamelijk door lokale jongeren gebruikt wordt. Deze komen voornamelijk op de (brom)fiets of skateboard. Hierdoor is deze parkeerbehoefte nul.
Met het aanleggen van 50 extra parkeerplaatsen en 2 mindervalide parkeerplaatsen voldoet de ontwikkeling niet aan de parkeerbehoefte van 48 + 8 = 56 parkeerplaatsen. Er is echter een nader parkeeronderzoek uitgevoerd, om te onderbouwen waarom 52 parkeerplaatsen toch afdoende zijn. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat op zaterdagen de parkeerdruk het hoogst is met 197 parkeerplaatsen. Dit komt neer op een bezetting van 56 % van de in totaal nu al aanwezige 349 parkeerplaatsen. De restcapaciteit (tot een maximale parkeerdruk van 85 %) bedraagt dan 117 parkeerplaatsen. Er is daarmee ruimschoots voldoende parkeergelegenheid om de extra parkeerbehoefte op te vangen. Bovendien is te zien aan de bezettingsgraad in figuur 7 van het parkeeronderzoek dat de restcapaciteit zich vooral ter hoogte van het plangebied bevindt, dus aan de westzijde van de Van Heemstraweg-West.
Ten tijde van het onderzoek heerste een Corona-pandemie met daarbij door de overheid opgelegde maatregelen die de bezoekersaantallen kunnen beïnvloeden. De mate waarin dit de parkeerdruk heeft beïnvloed, lijkt echter beperkt. Tijdens de onderzoeksweek was geen sprake van een zogenaamde lockdown. Zowel sporters als bezoekers konden het sportpark bezoeken. Wel was het zo dat sporters en bezoekers –wanneer zij van accommodaties gebruik wilden maken (kantine, toilet)-moesten beschikken over een geldende QR-code / 3G.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is een verkennend bodemonderzoek inclusief historisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Via de onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ten behoeve van de voorgenomen bestemmingsplan wijziging en/of aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen ter plaatse van het plangebied in voldoende mate vastgelegd.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling rekening houdend met onderstaande aanbeveling:
Bij de eventuele afvoer van de grond dient rekening gehouden te worden met zowel de resultaten van de NEN-parameters en PFAS. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat bij ontgraven, afvoeren en toepassen elders de regels van de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit van toepassing zijn en mogelijk aanvullende keuringen worden verlangd. Daarnaast kunnen gebiedsspecifiek zowel strengere als minder strenge eisen gelden.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Een verenigingsgebouw met overige ruimten op een sportpark is geen geluidgevoelige bestemming. Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te worden uitgevoerd.
Voor het aspect industrielawaai wordt verwezen naar subparagraaf 4.4.2.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.4 Milieuzonering
4.4.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Het verenigingsgebouw met overige ruimten is gelegen op een al bestaand sportpark, zodat er in die zin geen akoestisch onderzoek industrielawaai hoeft te worden uitgevoerd. Bovendien zijn de omliggende woningen (=gevoelige bestemmingen) op 255 m of meer van het sportpark gelegen. Deze conclusie wordt bevestigd door het uitgevoerde milieuonderzoek, dat als bijlage 4 bij de toelichting is gevoegd.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Regelgeving
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is onderzocht of de luchtkwaliteit van invloed is op de beoogde ontwikkeling. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Informatie over de luchtkwaliteit is toegankelijk gemaakt via een monitoringstool. Deze tool leert dat bij onderhavige locatie geen knelpunten bestaan of naar verwachting zullen optreden ten aanzien van de NOx en fijnstof (PM2,5 en PM10)-concentratie. Om deze reden wordt niet nader ingegaan op het beleid, maar volstaan met beelden vanuit de monitoringstool. Het betreft alleen de afbeeldingen voor het jaar 2030. De afbeeldingen voor het jaar 2018 en 2020 zijn echter identiek.
Ook uit de kaarten op de 'Atlas Leefomgeving' blijkt dat voor het jaar 2015 de achtergrondconcentratie in het plangebied voor stikstofdioxide circa 21 µg/m³ en voor fijn stof circa 19 µg/m³ bedraagt. De grenswaarden voor zowel stikstofdioxide als fijn stof bedragen 40 µg/m³. Dit betekent dat de achtergrondconcentraties ver onder de normen blijven. Dit is in lijn met het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek.
Daarnaast is voor de toename van het aantal voertuigbewegingen, als gevolg van de beoogde ontwikkeling, berekend of de ontwikkeling bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de berekening met de NIBM-tool op navolgende afbeelding, blijkt dat ondanks de extra voertuigbewegingen (dus exclusief autonome groei), sprake is van een 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Geur
4.6.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Een verenigingsgebouw met overige ruimten op een sportpark is een geurgevoelige bestemming. In de directe nabijheid van het plangebied zijn overigens geen agrarische bedrijven gevestigd die hinder veroorzaken. De meest nabij gelegen intensieve veehouderij ligt op meer dan 450 m afstand. Deze conclusie wordt bevestigd door het uitgevoerde geuronderzoek, dat als bijlage 4 bij de toelichting is gevoegd.
In het onderzoek is rekening gehouden met de bestaande rechten van alle in de omgeving van het plangebied gelegen veehouderijen met een relevante geuremissie en de huidige geuremissiefactoren. De voor het plangebied maatgevende geurbelasting is vertaald naar een gradatie in leefkwaliteit. Eveneens is beoordeeld of door de ontwikkeling van het plangebied bestaande rechten van bedrijven in de omgeving van het plangebied worden aangetast.
De voorgrondbelasting Middelsteeg 5 (variërend van 2,1 OU/m³ tot 3,1 OU/m³) bedraagt meer dan de helft van de achtergrondbelasting (variërend van 3,7 OU/m³ tot 4,5 OU/m³). Daarom is de voorgrondbelasting Middelsteeg 5 de bepalende geurbelasting voor de gradatie van de woon- en leefkwaliteit in het plangebied. De woon- en leefkwaliteit in het plangebied is aan te merken als ‘redelijk goed’.
Naast bovenstaande moet worden geconcludeerd dat bestaande rechten van veehouderijen in de omgeving van het plangebied niet (aanvullend) worden aangetast door de ontwikkeling van het plangebied.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is voor diverse milieuaspecten een nader onderzoek uitgevoerd, waaronder externe veiligheid. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere risicobronnen aanwezig. Het betreft hier risicovolle inrichtingen en risicovol transport. Alle risicobronnen in de omgeving zijn weergegeven op navolgende afbeelding:
Overzicht risicobronnen nabij plangebied, met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere risicovolle inrichtingen. Op ongeveer 1,8 km ten oosten van het plangebied is de BRZO Sachem Europe B.V. gevestigd. Uit de risicoberekeningen die ten behoeve van het bestemmingsplan Van Voordenpark en de latere de Omgevingsvergunning voor Sachem zijn uitgevoerd blijkt dat invloedsgebied (1% letaliteit bij weerklassen F1.5) minder bedraagt dan 1200 meter. Het invloedsgebied overlapt de geprojecteerde ontwikkeling daarmee niet en wordt daarom niet nader beschouwd.
De overige aangegeven bedrijven hebben eveneens geen invloedsgebied die over het plangebied ligt.
Risicovolle transportbronnen
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende risicovolle transportaders aanwezig. De risicobronnen en de afstand tot het plangebied is weergegeven in navolgende tabel:
Voor de Regeling basisnet transportroutes geldt dat deze transportbronnen op grotere afstand zijn gelegen dan 200 m. Conform artikel 8 uit het Bevt hoeft er derhalve geen groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Wel relevant is, is dat over deze transportaders toxische stoffen getransporteerd (kunnen) worden met een invloedsgebied die over het plangebied ligt. Een beperkte verantwoording (beschouwen van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) ten aanzien van deze stoffen is verplicht.
Voor de defensieleiding bedraagt het invloedsgebied (1% letaliteitsgrens) 30 m. Daarmee ligt het plangebied ruim buiten het invloedsgebied van de buisleiding en vormt deze geen risico voor de beoogde ontwikkeling. Om deze reden wordt de buisleiding niet nader beschouwd.
De Regionale weg N322 is niet opgenomen in de Regeling basisnet, maar er worden conform de tellingen van Rijkswaterstaat wel gevaarlijke stoffen over de weg getransporteerd:
Uit deze tellingen blijkt dat over de weg geen GF3 transporten plaatsvindt. In overeenstemming met het rapport van de Omgevingsdienst Regio Rivierenland, wordt geconcludeerd dat, gelet op ligging van LPG-tankstations en propaantanks in het buitengebied, die via deze wegen worden bevoorraad, en het bedrijf Butaan- en propaangashandel Midden Nederland BV aan de Waalbandijk in Nieuwaal (waar een propaantankwagen wordt gestald) toch transporten plaatsvinden over de N322. Ook wordt er aangesloten bij de aanname van de Omgevingsdienst dat dit niet meer dan 250 volle tankwagens per jaar kunnen zijn en dat er geen, of verwaarloosbaar groepsrisico zal zijn ten hoogte van het plangebied. De omgevingsdienst heeft aangegeven dat er geen groepsrisico verantwoording plaats hoeft te vinden (Regio Rivierenland, 2009).
Conclusie risicovolle inrichtingen en transportbronnen
Het plangebied bevindt zich buiten de invloedsgebieden van alle risicovolle inrichtingen en defensieleiding en buiten de 200 m (maar binnen het invloedsgebied) van de Regeling basisnet transportaders. Een beperkte verantwoording ten aanzien van deze transportaders is verplicht. De verwachting is dat het groepsrisico van de N322 niet aanwezig, of verwaarloosbaar laag is. Daarmee wordt er niet verder ingegaan op de externe veiligheidsrisico’s van de N322.
Verantwoording groepsrisico
Ingevolge artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes moet een beperkte verantwoording gegeven worden van het groepsrisico. In deze paragraaf worden hiervoor elementen aangedragen. De gemeente Zaltbommel kan deze gebruiken bij de besluitvorming.
De beperkte verantwoording omvat:
- Het beschouwen van de zelfredzaamheid van de gebruikers van het plangebied.
- De mogelijkheden tot het bestrijding van een incident met gevaarlijke stoffen bij de bron.
Zelfredzaamheid
Het nieuwe verenigingsgebouw is primair gericht op het gebruik door groepen zelfredzame personen. Echter, gebruik door groepen beperkt zelfredzame personen is niet uitgesloten. Gezien de afstand tot risicobronnen, en de lage frequentie van het vervoer van brandbare gassen over de N322, lopen deze personen geen verhoogd risico.
Geadviseerd wordt, in aansluiting op de komende verplichting vanuit de Omgevingswet, om mechanische ventilatie handmatig afschakelbaar uit te voeren. Tevens wordt geadviseerd om in de kantine instructies aanwezig te hebben hoe om te gaan bij een (dreigend) incident met gevaarlijke stoffen.
Bestrijdbaarheid
De brandweer beschikt over protocollen hoe om te gaan met incidenten bij de in de inleiding van dit hoofdstuk genoemde risicobronnen.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Waterhuishouding
4.8.1 Regelgeving
Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke belangen. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.
Het waterbeleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
- Europees beleid: Kaderrichtlijn Water;
- Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterwet;
- Provinciaal waterbeleid: Omgevingsvisie- en verordening;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten;
- Gemeentelijk waterbeleid: Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021.
Kaderrichtlijn Water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 de lijn door van het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Het werk op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en waterketen wordt gecontinueerd. In het landelijk gebied is het zorgen voor voldoende en schoon water één van de belangrijkste taken van het Waterschap. Ook is het belangrijk dat dit water een geschikt leefgebied is voor planten en dieren.
De hoofdpunten van de visie uit het Waterbeheerprogramma zijn:
- een goede vervulling van onze rol als regionale waterspecialist;
- efficiënte taakuitvoering;
- goede samenwerking met andere partijen;
- oog voor de maatschappelijke meerwaarde van ons werk.
Het accent ligt hierbij onder meer op gebiedsgericht werken, waterbewustzijn en innovatie.
Water- en Rioleringsplan (WRP) Bommelerwaard 2017 - 2021
Het WRP is een gezamenlijk plan van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en Waterschap Rivierenland). Het WRP beschrijft breed gedragen de beleidsvoornemens en de maatregelen voor inzameling, transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in de Bommelerwaard voor de periode 2017 - 2021.
Watertoets
In overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet bij elke ontwikkeling rekening worden gehouden met de gevolgen voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit door middel van een watertoets. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:
- voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
- voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
- voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
- het garanderen van de veiligheid (overstroming);
- het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.
Afhankelijk van de omvang van de ontwikkelingen in de plangebieden stelt het waterschap Rivierenland eisen voor compensatie.
4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Bij het aanleggen van het sportpark is de hele waterhuishouding in het gebied onderhanden genomen. Anno 2020 ziet de waterstructuur rondom het plangebied er zo uit conform de legger wateren van waterschap Rivierenland:
Uitsnede legger wateren met globale aanduiding plangebied (rode omcirkeling)
Aan de noordzijde van het plangebied is een bestaande A-watergang gelegen, evenals ten (zuid)westen van het plangebied.
Uitgangspunten watercompensatie
Om duidelijkheid te verschaffen over de hoeveelheid compenserende waterberging die nodig is in het kader van de voorgenomen verplaatsing van de pétanquevereniging en de aanleg van drie multifunctionele sportvelden en parkeerplaatsen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Voor het verhard oppervlak zijn bergingseisen van toepassing. Een bui met een frequentie van eens per 10 jaar (T=10) + 10 % (klimaatontwikkeling) is maatgevend;
- In het gebied bedraagt de maximale peilstijging 30 cm;
- Ten aanzien van nieuw verhard oppervlak geldt een bergingseis van 436 m3/ha;
- De peilstijging in het oppervlaktewater is maximaal 30 cm bij T=10;
- Het sportpark bevindt zich in een peilgebied dat gestuurd wordt door een stuw stroomafwaarts. De stuw zorgt voor het juiste peil zo ook in het plangebied. Voor de ontwikkeling van het gehele sportpark zijn maatregelen getroffen om extra water te kunnen bergen zodat het waterpeil in het omliggende watersysteem voldoende kan blijven gehandhaafd.
Benodigde waterberging
Er is een verhardingsbalans opgesteld om te laten zien hoe de bestaande situatie en de toekomstige situatie zich tot elkaar verhouden. Dit is 1.060 m² voor het verenigingsgebouw en circa 4.400 m² voor de nieuwe velden en de omringende terreinverharding (zie verder paragraaf 2.2). Voor de parkeerplaatsen e.d. binnen de Verkeersbestemming is geen compensatie nodig omdat dit deel van het plangebied al compleet verhard is. Daarmee resteert een oppervlakte van 13.900 m² die beschouwd moet worden:
Dakoppervlak (m²) | Terreinoppervlak (m²) | Onverhard (m²) | Totaal (m²) | |
Bestaande situatie | 0 | 0 | 13.900 | 13.900 |
Toekomstige situatie | 1.060 | 4.410 | 8.430 | 13.900 |
Verschil | +1.060 | +4.410 | -5.470 | 0 |
Uit de verhardingsbalans blijkt dat de hoeveelheid verhard oppervlak met circa 5.470 m2 toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Op basis van het totale verhard oppervlak en de bergingseis op basis van beleidsregel 5.16 'Extra lozing door toename aan verharding' van het waterschap T=10+10% (= 436 m³/ha) bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal 436 x 0,547 = 238 m3.
Om voor de beoogde ontwikkeling voldoende waterberging mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de huidige waterbergingsbank. In de waterbergingsbank is 2.386,8 m3 beschikbaar. De waterbergingsbank biedt daarmee voldoende ruimte om in de benodigde waterberging te voorzien. Er resteert nog ruimschoots 2.100 m³.
Het verhard oppervlak watert af via de noordelijke A watergang. Voor de aanleg van het clubgebouw, de velden en de omliggende terreinverharding wordt niets veranderd aan de bestaande watergangen. De dam over de huidige watergang voert het water via een stalen duiker af. Deze zal in de uitvoering vervangen worden voor een betonnen duiker, met gelijke lengte en voldoende diameter om hydraulisch geen belemmering te vormen. Dit zal in samenspraak met het waterschap worden bepaald.
Om te voorkomen dat er sprake is van uitloging van stoffen naar het water, wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen bij het oprichten van de nieuwe bebouwing in het plangebied.
Voor het uitvoeren van het plan op grond van de Keur van het waterschap is een watervergunning vereist. Deze zal te zijner tijd worden aangevraagd.
Afvalwater
Bij nieuwbouw dient hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd te worden. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater wijzigen.
Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 l/dag geproduceerd per inwonerequivalent (IE). In het nieuwe verenigingsgebouw en de nieuwe kleedkamers samen wordt voorzien in 10 toiletten, wat ongeveer vergelijkbaar is met 5 woningen (uitgaande van 2 toiletten per woning). Normaal gesproken wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 5 x 2,5 x 120 l = 1.500 l per dag geloosd voor het verenigingsgebouw en de kleedkamers samen.
Het afvalwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel onder de Van Heemstraweg-West.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
4.9.1 Regelgeving
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
- 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
- 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
- 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
- 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
- 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Het plangebied betreft een intensief onderhouden grasland zonder opgaande begroeiing met ten zuiden en noordwesten A-watergangen. De kans op (zwaarder) beschermde soorten vanuit de Wet Natuurbescherming op het graslandperceel acht de gemeente gezien de huidige inrichting en het gebruik zeer klein. Nader onderzoek is daarom niet nodig. Uit eerdere flora en fauna onderzoeken ten behoeve van de aanleg van het sportpark zijn de kleine modderkruiper en de bittervoorn in de A-watergangen aangetroffen. Hiervoor is destijds een 'Ontheffing Ruimtelijke ingrepen' van de toenmalige Flora en Faunawet (27 augustus 2014) voor ontvangen en een Activiteitenplan Flora en Faunawet omlegging N322 (7 februari 2014) voor opgesteld. De kans is groot deze soorten nog steeds in de sloten aanwezig zijn. Echter, onder de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn deze soorten minder zwaar beschermd en is een ontheffing vanuit de Wet Natuurbescherming niet meer nodig.
Wel nog steeds de zorgplicht vanuit de Wet Natuurbescherming in acht worden genomen. In de A-watergang zal een stalen duiker een betonnen uitvoering krijgen. De uitvoering van deze werkzaamheden zal daarom worden uitgevoerd volgens de zorgplichtmaatregelen voor het vergraven van watergangen/ oevers uit het eerder opgestelde Activiteitenplan voor de kleine modderkruiper en de bittervoorn. Dit vormt verder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Om de stikstofdepositie van de beoogde ontwikkeling op het nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' te bepalen is een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. In de stikstofberekening wordt uitgegaan van 300 bezoeken (= 600 voertuigbewegingen) per etmaal. Dit betreft een worstcase scenario, omdat op het moment dat het stikstofdepositie onderzoek is uitgevoerd, nog geen exacte aantallen verkeersbewegingen bekend waren. Intussen blijkt uit de actualisatie van het verkeersonderzoek in bijlage 1 dat de voertuiggeneratie van de beoogde ontwikkeling kleiner is.
Geconcludeerd moet worden dat er – bij worst-case aannames - sprake is van een verwaarloosbare toename in stikstofdepositie (maximaal 0,00 mol/ha/j). Voor de ruimtelijke besluitvorming ten aanzien van dit project is geen vergunning of VVGB op grond van de Wet natuurbescherming benodigd.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Archeologie & Cultuurhistorie
4.10.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor na 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016 - 2019. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Archeologie
De gemeente Zaltbommel heeft een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart en beleidskaart laten opstellen. Deze is vastgesteld op 1 september 2011. De beleidskaart maakt onderscheid in zes beleidszones met elk een eigen archeologische verwachtingswaarde en daarbij behorend beleid. Het plangebied valt binnen 'Waardevol -Archeologie 3' waarvoor bij werkzaamheden dieper dan 30 cm en groter dan 2.500 m2 uitgevoerd dient te worden.
In oktober 2009 is een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek, Sportcomplex aan de Middelsteeg te Zaltbommel, ADC, oktober 2009, nr. 2026) voor het perceel direct ten westen van het plangebied. Op basis van het bureauonderzoek worden in het plangebied twee stroomgordels verwacht met een hoge archeologische verwachting. Teneinde deze verwachting te toetsen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit wordt geconcludeerd dat het wordt aangeraden om in een zone rondom het rivierduin en een deel van de stroomgordel van Zaltbommel-Nederhemert een karterend booronderzoek uit te voeren om archeologische indicatoren op te sporen om vindplaatsen te kunnen begrenzen.
In overleg met het bevoegd gezag zijn de te doorlopen vervolgstappen doorgesproken. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De bebouwing blijft met 1.060 m2 ruim onder het oppervlakte criterium van 2.500 m2. Behalve de bebouwing worden ook sportvelden aangelegd. Voor de aanleg van de velden wordt er vanuit gegaan dat hiervoor niet dieper dan 0,3 m gegraven hoeft te worden, mede omdat naar alle waarschijnlijkheid het terrein ten tijde van de realisatie van het sportpark is opgehoogd. Ter borging van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem is in voorliggend bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat bij werkzaamheden of archeologisch (vervolg)onderzoek of archeologische begeleiding moet plaatsvinden indien de bodemingrepen toch dieper gaan dan 0,3 m en groter zijn dan 2.500 m².
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij Onze Minister c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, namens deze de gemeente Zaltbommel, verplicht.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.11 Conventionele Explosieven
In september 2012 heeft een vooronderzoek plaatsgevonden naar conventionele explosieven (Vooronderzoek Conventionele Explosieven N322 Zaltbommel, Bodac B.V., 18 september 2012).
Uit het literatuur- en archiefonderzoek komt naar voren dat Zaltbommel vanaf medio oktober 1944 tot mei 1945 door geallieerde artillerie is beschoten. Het zwaartepunt van deze beschietingen lag echter ten noorden van het projectgebied. Ook zijn door de geallieerden bombardementen uitgevoerd, waarbij met name de Waalbruggen het doelwit waren. Uit de geanalyseerde luchtfoto’s blijken ook bominslagen ten noorden van het projectgebied. Ook blijkt uit de luchtfoto’s dat er met name ten noorden van het projectgebied, maar ook ten zuiden hiervan (richting Bruchem), Duitse stellingen aanwezig zijn geweest. De locaties van deze stellingen zijn in het rapport aangemerkt als 'verdacht' op de aanwezigheid van Conventionele Explosieven. Deze vallen echter buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan.
Overzicht locaties stellingen in relatie tot globale ligging plangebied (blauwe omcirkeling)
Het aspect 'conventionele explosieven' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.12 Leidingen
4.12.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
4.13 Vormvrije Mer-beoordeling
4.13.1 Regelgeving
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
4.13.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. Hiertoe is een zogenaamde aanmeldnotitie opgesteld, zie bijlage 4. Naar aanleiding hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt niet tot nadelige milieugevolgen. Er is daarom geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In deze bepaling wordt genoemd wat strijdig gebruik is binnen de specifieke bestemming.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt genoemd wat in ieder geval verboden gebruik is, welke regels gelden voor parkeren en welke regels voor laden en lossen.
Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten met betrekking tot het bouwen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingsplan
In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Sport
Binnen de bestemming 'Sport' kan het sportcomplex worden gerealiseerd. Bebouwing moet binnen een bouwvlak worden gerealiseerd. De maximum bouwhoogte bedraagt 8,0 m. Tevens zijn palen, masten en vangnetten toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 20 m en een tribune van maximaal 10 m hoog.
Aanvullend op de standaardregeling voor Sport binnen de gemeente is ook expliciet de realisatie van grondgebonden zonnepanelen mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan.
Verkeer - Verblijfsgebied
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is de ontsluiting van het sportcomplex en de benodigde parkeergelegenheid voorzien.
Met een specifieke aanduiding is tevens de realisatie van een skatevoorziening met JOP mogelijk gemaakt.
Water
Binnen de bestemming 'Water' is de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied opgenomen.
Waarde - Archeologie
Ter borging van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem is in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat archeologisch (vervolg)onderzoek of archeologische begeleiding dient plaats te vinden bij de volgende werkzaamheden:
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
- het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
- het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder peil;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het ophogen en egaliseren van gronden.
5.3 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.
Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden:
- preventieve handhaving;
- repressieve handhaving.
Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.
Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.
Vertaling naar bestemmingsregeling
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is via het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen, en dus handhavingssituaties worden voorkomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen in geval het een bouwplan betreft. Hiervoor moet een exploitatieplan vastgesteld worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het nog braakliggende deel van het al bestaande sportpark biedt plaats aan de pétanquevereniging. De huidige locatie van de vereniging aan de Thorbeckestraat is verouderd en staat verdere ontwikkeling van het omliggende gebied in de weg. Met de bouw van het nieuwe sportcomplex aan de Oude Bosscheweg verdwijnen namelijk ook de oude sporthal en het zwembad op de locatie aan de Thorbeckestraat.
In het verleden is het sportcomplex Middelweide ontwikkeld. Hier is nog ruimte beschikbaar, waar de pétanquevereniging een mooie aanvulling gaat zijn. De vereniging is zelf verantwoordelijk voor de bouw van het nieuwe clubgebouw. De gemeente richt de buitenruimte in zodat deze geschikt is voor het beoogd gebruik. In de door de gemeenteraad vastgestelde begroting is rekening gehouden met de financiële consequenties van het plan.
Ten behoeve van de realisatie van het sportcomplex is in het verleden een planschaderisicoanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen sprake zal zijn van planschade. Deze planschaderisicoanalyse heeft weliswaar betrekking op een eerder plan voor het sportcomplex, waardoor het plangebied niet helemaal overeenkomt met de huidige situatie, maar gezien de geringe verschillen kan worden aangenomen dat de uitkomsten niet anders zijn dan bij een analyse van het exacte plangebied.
6.2 Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:
- Provincie Gelderland;
- Waterschap Rivierenland.
Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van donderdag 11 november 2021 t/m woensdag 22 december 2021 ter inzage gelegen. In deze periode bestond de mogelijkheid om zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen naar de gemeente Zaltbommel te sturen.
Er is één zienswijze binnen gekomen van waterschap Rivierenland. Deze zienswijze is van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota die als bijlage 6 bij de toelichting is gevoegd.
Bijlage 1 Actualisatie Verkeersonderzoek Sportpark Middelweide
Bijlage 1 Actualisatie verkeersonderzoek Sportpark Middelweide
Bijlage 2 Parkeeronderzoek
Bijlage 3 Diverse Bodemonderzoeken
Bijlage 3 Diverse bodemonderzoeken
Bijlage 4 Diverse Milieuonderzoeken
Bijlage 4 Diverse milieuonderzoeken
Bijlage 5 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 5 Aanmeldnotitie m.e.r.