KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend(e) Bestemmingsplan(nen)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Milieuzonering
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Waterhuishouding
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie & Cultuurhistorie
4.10 Leidingen
4.11 Vormvrije Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsplan
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Overleg
6.3 Inspraak
6.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Aan Huis Verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Parkeerdrukmeting
Bijlage 2 Diverse Bodemonderzoeken
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 5 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 7 Nota Zienswijzen

Zaltbommel, De Wielewaal

Bestemmingsplan - Gemeente Zaltbommel

Vastgesteld op 16-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Zaltbommel, De Wielewaal met identificatienummer NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01 van de gemeente Zaltbommel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend (zie Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven);

1.6 aan huis verbonden beroepen

het in een woning met bijbehorende gebouwen beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zulks met behoud van de woonfunctie van de betreffende woning (zie Bijlage 1 Aan huis verbondenberoepen en bedrijven);

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.9 begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

1.10 bestaand

  • bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan;
  • bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning voor bouwen;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bijzonder kwetsbaar object

een gebouw voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen minderjarigen (tot 12 jaar), ouderen, zieken en/of gehandicapten;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 bouwwijze

de wijze van bouwen van hoofdgebouwen, te weten vrijstaand, twee-aaneen (= halfvrijstaand), geschakeld, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:

  • onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat de hoofdmassa van een woning (het hoofdgebouw) niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdmassa’s;
  • onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat de hoofdmassa van een woning (het hoofdgebouw) naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdmassa is begrensd;
  • onder 'geschakeld' wordt verstaan dat de hoofdmassa van een woning (het hoofdgebouw) niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdmassa’s, maar door middel van bijbehorende bouwwerken is verbonden met andere hoofdmassa's;
  • onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat de hoofdmassa (het hoofdgebouw) deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdmassa’s, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdmassa’s zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdmassa’s die de aldus gevormde rij beëindigen;
  • onder 'gestapeld' wordt verstaan dat de hoofdmassa’s van de woningen naast elkaar en/of boven elkaar zijn gesitueerd en waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, is gewaarborgd.

1.23 dakterras

buitenruimte gelegen boven de goothoogte of boeiboordhoogte van een (deel van een) gebouw;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan degenen, die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 hoofdgebouw

één of meer panden, of gedeelte daarvan die noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 horeca

een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;

1.29 horecabedrijf

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  • categorie 1:
    vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: café, bars, dancings, discotheken en nachtclubs;
  • categorie 2:
    vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak logies en/of maaltijden worden aangeboden en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt: restaurants, hotels, pensions;
  • categorie 3:
    vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar mogelijk kleinere etenswaren worden verstrekt, zoals broodjeszaken, cafetaria's, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, internetcafés;

1.30 huishouden

één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling van de personen en van onderlinge verbondenheid;

1.31 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.32 kap

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 20° en ten hoogste 75°;

1.33 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van medische, sociale, culturele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, sport- en gymnastieklokalen alsmede overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter (inclusief ondersteunende horeca);

1.34 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, (stads)verwarming, drinkwater en telecommunicatiediensten, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede ten behoeve van riolering en (ondergrondse) afvalinzameling;

1.35 overig bouwwerk

bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.36 overkapping

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met maximaal één gesloten wand;

1.37 plat dak

een dak met een dakhelling van minder dan 20°;

1.38 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.39 raamprostitutie

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een gebouw de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor publiek besloten ruimte plaatsvinden;

1.40 rooilijn

voorgevelrooilijn:

  • de denkbeeldige lijn die wordt gevormd door de krachtens deze regels toegelaten bebouwing, in het geval langs een wegzijde geen bebouwing aanwezig is;
  • (bij bestaande bebouwing) langs de wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

achtergevelrooilijn:

  • de van de weg afgekeerde lijn, zoveel mogelijk evenwijdig aan de voorgevelrooilijn, waarbij in de regels een maximum afstand tot die voorgevelrooilijn is voorgeschreven;
  • (bij bestaande bebouwing) langs de van de weg gekeerde zijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de achtergevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de achtergevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.41 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch en/of pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 verdiepingen

de bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag;

1.43 voldoende laad- en losgelegenheid

van voldoende laad- en losgelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot laden en lossen op eigen terrein zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende laad- en losgelegenheid;

1.44 voldoende parkeergelegenheid

van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de parkeernormering (en maatvoering van de parkeergelegenheid) zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

1.45 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.46 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.47 wonen

het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden;

1.48 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.49 woon-zorgvoorziening

bebouwing bestaande uit (zorg)woningen in combinatie met maatschappelijke voorzieningen en ondersteunende woonzorgfuncties in hoofdzaak ten behoeve van de bewoners van deze woningen zoals voorzieningen en functies in het kader van de gezondheidszorg, kleinschalige detailhandel en (publieksverzorgende) dienstverlening.

1.50 zorgwoning

een woning of wooneenheid, bestemd voor verzorgd wonen, maar waarvan de bewoner(s) vanwege hun beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem over het algemeen zijn geïndiceerd voor zorg, die beschikbaar is in de directe nabijheid van die woning of wooneenheid en welke zorg door minimaal één van de bewoner(s) ook daadwerkelijk wordt afgenomen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grens van een bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 diepte van een aangebouwde bouwmassa

de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk wordt loodrecht gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan het bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd;

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, liftkokers, trappenhuizen, galerijen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.9 peil

  • voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om af te wijken van het bepaalde in sublid 3.4.1 onder a, voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de woning en/of de bijbehorende bouwwerken, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de woonfunctie dient als overwegende functie gehandhaafd te blijven;
  2. b. bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en mag geen onevenredige afbreuk doen aan het karakter van de buurt;
  3. c. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot onevenredige parkeerdruk;
  4. d. (detail)handel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  5. e. De maximum oppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf bedraagt 30 m².

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5,0 m onder peil mag bedragen. Verder gelden de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken moeten grondwaterneutraal worden aangelegd;
  2. b. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan daar waar bovengrondse bouwwerken zijn toegelaten;
  3. c. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m2.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  4. d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo);
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan bij of krachtens deze regels;
  6. f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seks- of pornobedrijf dan wel prostitutiebedrijf;
  7. g. een gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van zodanig gebruik dat uitdrukkelijk bij of krachtens deze regels is toegestaan;
  8. h. een gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen, behoudens in die gevallen dat het aantal evenementen per locatie in totaal niet meer dan 3 per jaar bedraagt, met een maximum aantal dagen van 15 per evenement.

7.2 Parkeren

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen, het planologisch uitbreiden of het planologisch wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.

7.3 Laden en lossen

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend indien, bij een te verwachten behoefte qua laden en lossen, tijdens de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende laad- en losgelegenheid op eigen terrein. Dit overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde eisen met betrekking tot laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de situatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in het plan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, voor de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits dat uit een oogpunt van architectuur en/of constructie noodzakelijk is.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen en bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5,0 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zaltbommel, De Wielewaal'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningcorporatie Habion (hierna: initiatiefnemer) is eigenaar van woonzorgcentrum De Wielewaal aan de J van Oldenbarneveldtstr 1 in Zaltbommel. Het betreft een gecombineerd verpleeg- en verzorgingshuis waar zorg wordt verleend door BrabantZorg. Het gebouw voldoet echter niet meer aan de moderne eisen van deze tijd.

De bestaande Wielewaal zal daarom worden vervangen door een toekomstbestendig woongebouw, waarbij ouderen langer zelfstandig kunnen wonen en zorg altijd beschikbaar is. De beschikbaarheid van zorg is gegarandeerd door de aanwezigheid van BrabantZorg ook in de toekomstige situatie. In het gebouw zullen veranderingen in zorgzwaarte zorgindicatie en fysieke beperkingen van de bestaande en toekomstige bewoners er niet toe leiden dat een verhuizing naar een ander gebouw of wooneenheid noodzakelijk is.

Om een hybride woongebouw mogelijk te maken waarbij er uitwisseling mogelijk is tussen woningen waar zorg noodzakelijk is en sociale/ middeldure huurwoningen waar (nog) geen zorg hoeft te worden verleend, zal de geldende beheersverordening voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan maakt de beoogde realisatie van het nieuwe toekomstbestendige woongebouw mogelijk.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen net buiten de singel, die om de historische binnenstad van Zaltbommel loopt, aan de J van Oldenbarneveldtstr 1. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 8.285 m² en de gronden staan kadastraal bekend als gemeente Zaltbommel, sectie H, nr's 122, 123 en 1.138. De begrenzing van het plangebied is als volgt:

  • Noordzijde: de Marten van Rossemsingel;
  • Oostzijde: het nieuwe wooncomplex aan de Marten van Rossemsingel 3 en de Johan de Wittstraat;
  • Zuidzijde: een wooncomplex met de woningen J van Oldenbarneveldtstr 3 t/m 88;
  • Westzijde: de J van Oldenbarneveldtstr.

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode druppel, Bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

1.3 Geldend(e) Bestemmingsplan(nen)

Voor de gronden in het plangebied geldt de beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel', zoals de gemeenteraad die heeft vastgesteld op 22 september 2016. Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk (artikel 13)' en is een groot bouwvlak aanwezig waarbinnen bebouwing mag worden opgericht met een maximum goothoogte van 12,0 m en een maximum bouwhoogte van eveneens 12,0 m.

Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldende beheersverordening (illustratie) met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

Omdat een mix van zorgwoningen en reguliere huurappartementen (midden/goedkoop) niet is toegestaan binnen de regels van de geldende beheersverordening, wordt deze ter plaatse van het plangebied herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

In het plangebied bevindt zich woonzorgcentrum De Wielewaal, een gecombineerd verpleeg- en verzorgingshuis met 87 wooneenheden waar zorg wordt verleend door BrabantZorg. Dit aantal wooneenheden is exclusief het bouwdeel aan de Johan de Wittstraat (zie hierna).

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0004.png"

Bestaande situatie in plangebied met globale plangrens (BGT, blauwe omkadering)

Het bestaande woongebouw bestaat overwegend uit 3 of 4 bouwlagen en heeft haar entree (1 bouwlaag) aan de zijde van de J van Oldenbarneveldtstr (=westzijde). Zie navolgende afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0005.png"

Aan de zijde van Johan de Wittstraat (=oostzijde) heeft het gebouw een hoogte van 3 bouwlagen. Alleen op de bovenste twee bouwlagen van dit bouwdeel bevinden zich woningen: 12 wooneenheden (6 per bouwlaag). Op navolgende afbeelding een impressie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0006.png"

Ook aan de zijde van de Marten van Rossemsingel (=noordzijde) heeft het gebouw een hoogte van 3 bouwlagen en staat relatief dicht op de straat. Op navolgende afbeelding een impressie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0007.png"

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Ruimtelijke randvoorwaarden

De belangrijkste ruimtelijke randvoorwaarden zijn als volgt:

  • De nieuwe inrichting van het plangebied volgt in hoofdlijnen de bestaande hoofdontsluiting en contouren van de bebouwing;
  • De hoofdentree bevindt zich (net als in de bestaande situatie) aan de J van Oldenbarneveldtstr (westzijde);
  • Ieder deelgebied (binnenhofje, buurtpark, buurtplein, ‘gezicht’ op de singel) heeft een centrale groene ruimte met verblijfskwaliteit. De deelgebieden krijgen een eigen samenhangend karakter;
  • De inrichting van de randen sluit aan op de omliggende straten (o.a. geen achterkanten naar buiten toe);
  • Aan de Marten van Rossumsingel (noordzijde) moet het bestaande straatbeeld behouden blijven (= bestaande korrelgrootte en afstanden tussen woningen en het openbaar gebied). Er moet een duidelijke voorkantsituatie zijn aan de singel en de nieuwbouw moet op voldoende afstand van het naastgelegen pand worden geplaatst met een groene tussenruimte.
  • Aan de J van Oldenbarneveldtstr (westzijde), idem. Mogelijk is wat meer variatie binnen de bandbreedte mogelijk (maximaal vier bouwlagen met een verspringende goothoogte en dakranden, en geleding in het gevelbeeld).
  • De toegepaste bouwhoogtes kennen een variatie in de hoogte van dakranden en geveloplossingen, maar maximaal vier bouwlagen; Dit moet in lijn zijn met de karakteristiek van het gebied;

2.2.2 Beoogd bouwplan

In de toekomstige situatie wordt het bestaande woonzorgcentrum aan de westzijde (zijde J van Oldenbarneveldtstr) gesloopt en vervangen door een nieuw haakvormig woongebouw met een bruto vloeroppervlak van circa 2.070 m² en een goothoogte van circa 12,8 m en een bouwhoogte van circa 14,4 m ter plaatse van de puntgevels. In dit gebouw komen 85 wooneenheden. Op navolgende afbeelding een impressie van de gevels van dit nieuwe woongebouw (Bron: Borgerink Architecten, d.d. 17 februari 2022):

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0010.png"

Het gebouwdeel aan de oostzijde (zijde Johan de Wittstraat) blijft gehandhaafd en wordt compleet gerenoveerd. Hierbij worden op de begane grond, waar zich nu bergingen bevinden, ook 6 wooneenheden gerealiseerd. Dit naast de 12 bestaande (te handhaven) woningen op de eerste en tweede verdieping. In dit bestaande bouwdeel dus 18 woningen.

In totaal komen er in beide gebouwen samen 85 + 18 = 103 wooneenheden. Dit betekent dat er 103 - 12 = 91 nieuwe woningen gerealiseerd worden. Dit is (na aftrek van sloop van het bestaande zorgcentrum) een toename van 91 - 87 = 4 wooneenheden. Het betreft niet langer alleen zorgwoningen, maar is opgesplitst in 63 wooneenheden als onderdeel van het verpleeg- en verzorgingstehuis en 22 + 6 = 28 sociale huurappartementen (midden/goedkoop).

Met de nieuwbouw vind ook een vergroeningsslag plaats van de buitenruime rondom beide gebouwen plaats. Op navolgende inrichtingsschets is de beoogde inrichting van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0011.png"

Aan de noordzijde wordt het 'gezicht op de singel' vergroend door het gebouw iets verder van de straat af te positioneren, waarbij de gevel evenwijdig aan de singel komt te lopen, en wordt er aan deze zijde een kleine boomgaard ingericht. De bestaande groene spie aan de zuidzijde van het plangebied wordt omgevormd tot een klein buurtpark. De tuin voor de bewoners komt ingeklemd tussen het nieuwe woongebouw en het te handhaven woongebouw aan de oostzijde van het plangebied. Het parkeren vindt aan de noordoostzijde plaats op het binnenterrein en aan de westzijde, aan de zijde van de J van Oldenbarneveldtstr. Voor een verdere beschouwing van het aspect parkeren zie subparagraaf 4.1.2

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in het Barro zijn opgenomen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Planspecifiek
In het plangebied staat in de bestaande situatie al het woonzorgcentrum De Wielewaal. Er vindt in die zin geen extra ruimtebeslag plaats en er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat het aantal (zorg)woningen slechts licht toeneemt met 91 - 87 = 4 wooneenheden. De enige verandering die optreedt is dat er een mix van zorgwoningen en reguliere sociale huurappartementen (midden/goedkoop) kan worden gerealiseerd in een nieuw toekomstbestendig woongebouw van vergelijkbare omvang.

Omdat het hele plangebied onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied, kan gesteld worden dat de ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal Beleid

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De geactualiseerde Omgevingsverordening is op 1 februari 2022 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen.

Duurzaamheid
De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. Vanaf 1 januari 2021 zijn deze eisen aangescherpt en moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek
Aangezien er slechts beperkt woningen worden toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie (91 - 87 = 4 (zorg)wooneenheden), hoeft de beoogde ontwikkeling niet getoetst te worden aan het gemeentelijke woningbouwprogramma en is de beoogde woningbouwontwikkeling passend binnen de omgevingsvisie.

Het nieuwe woongebouw aan de westzijde van het plangebied zal in ieder geval gasloos moeten worden uitgevoerd en moeten voldoen aan de BENG-normen op het gebied van isolatie en energieprestatie, die sinds 2021 van kracht zijn. Er wordt daarbij ruimte geboden voor de toepassing van zonnepanelen (op het dak). De hoeveelheid verharding zal zoveel mogelijk worden beperkt tot direct rondom het nieuwe woongebouw en om toegang te verkrijgen tot de parkeerplaatsen. Hiertoe is een landschappelijke inrichtingstekening gemaakt, zie verder paragraaf 2.2.

In het oostelijk deel van het plangebied vindt alleen een verbouwing van het bestaande gebouw aan de Johan de Wittstraat plaats. Voor het koken en warm tapwater wordt sowieso al geen gas gebruikt. De exacte wijze van verwarmen wordt voor dit bestaande gebouw nog nader bepaald in de verdere planuitwerking.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien er slechts beperkt woningen worden toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie (91 - 87 = 4 (zorg)wooneenheden), hoeft de beoogde ontwikkeling in principe niet getoetst te worden aan het gemeentelijke woningbouwprogramma en is de beoogde woningbouwontwikkeling passend binnen de omgevingsverordening.

Los hiervan staat in de 'Regionale woonagenda Rivierenland 2020-2030' (vastgesteld najaar 2020) bij het 'lokaal perspectief' voor Zaltbommel: "We richten ons nadrukkelijk op het initiëren, faciliteren en stimuleren van passende woonvormen voor verschillende bijzondere doelgroepen. Het veranderde zorglandschap vraag om andere vormen van wonen met zorg. Er is daarom een transformatie gaande van woonzorgcomplexen naar meer zelfstandig wonen met zorg (langer zelfstandig thuis)." Dit is precies waar het nieuwe woongebouw van Habion op inspeelt. Alle woonvormen zijn mogelijk binnen één gebouw, met en zonder zorg.

Er is op het gebied van wonen en zorg behoefte aan voldoende passende en betaalbare woonruimte in een breed scala aan woonvormen; Over hybride vormen van wonen en zorg staat in de beleidsparagraaf van de Regionale woonagenda specifiek het volgende: "Met de trend van verdere ambulantisering van de zorg ontstaan ook initiatieven voor hybride vormen van wonen en zorg. Hierbij is het niet altijd duidelijk of het gaat om zelfstandige of onzelfstandige woningen. In het kader van de regionale woningbouwprogrammering is het van belang dat voor nieuwe woonzorgvormen duidelijk is wat de status hiervan is voor het woningbouwprogramma (alleen zelfstandige woningen tellen mee). De definiëring van nieuwe vormen van wonen en zorg stemt de regio daarom af met de provincie."

3.2.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Woonvisie Bommelerwaard 2021 - 2025

De gemeenteraad heeft op 8 juli 2021 de woonvisie Bommelerwaard vastgesteld.

Op het gebied van Wonen en zorg stimuleert de gemeente de realisatie van een breed palet van woningen en woonvormen voor senioren. Woonvormen, waarbij een passende vorm van zorg geboden kan worden. Woonvormen waar ouderen zich comfortabel en veilig voelen in een vertrouwde omgeving. Vanuit de regietafel Wonen en Zorg voert de gemeente regie op vraag en aanbod met betrekking tot wonen en zorg, zodat alle bewoners, die zelfstandig willen wonen en een zorgvraag hebben in de Bommelerwaard kunnen blijven wonen.

Regietafel Wonen en Zorg
De gemeentelijke ambitie is dat de inwoners die zelfstandig willen wonen en een zorgvraag hebben, in de Bommelerwaard kunnen blijven wonen. En dan zoveel mogelijk in de eigen wijk of kern. De gemeente wil daarvoor een breed palet van woonvormen realiseren, met veel variatie tussen gewoon zelfstandig wonen en intramuraal wonen en de daarbij passende zorg. Om hier een goede regie op te voeren en samenwerking te creëren, wordt een Regietafel Wonen en Zorg opgericht. Hierin zijn in ieder geval de gemeenten, woningcorporaties en zorgorganisaties vertegenwoordigd. Samen wordt vraag en aanbod van geschikt vastgoed voor wonen en zorg (bestaand en nieuwe initiatieven) gedeeld en beoordeeld. De gemeente bepaalt daarmee samen met de andere belanghebbenden op welke wijze zij samen de juiste invulling en oplossing kunnen bieden voor de verschillende doelgroepen in de Bommelerwaard. Om de beoordeling goed te kunnen doen, wordt een gezamenlijk afwegingskader opgesteld (nog niet beschikbaar).

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft een hybride vorm van zorgwonen en regulier wonen in een toekomstbestendig woongebouw. Dit past uitstekend binnen het brede palet van woonvormen voor ouderen dat in de regionale woonagenda en de onlangs vastgestelde woonvisie voor de Bommelerwaard wordt nagestreefd.

3.3.2 Welstandsnota

In 2017 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. Het plangebied valt binnen het gebied 'Woongebieden met samenhang' waar als beleidsniveau 'respect' wordt gehanteerd. Deze gebieden worden voor een groot deel bepaald door een herkenbare, planmatig ontworpen stedenbouwkundige opzet, een zorgvuldige omgang met de (openbare) ruimte en een bebouwingsbeeld met een grote gemene deler, zoals herhaling van bouwblokken en bouwstijlen. De kernkwaliteiten betreffen de specifieke gebiedskenmerken, waaronder de stedenbouwkundige structuur, de verzorgde openbare ruimte, en de samenhang in en tussen de bouwblokken.

Planspecifiek
Aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw is de eerste planmatige woningbouw op kleine schaal toegepast, later in de naoorlogse periode werd de omvang groter.

De vooroorlogse woningbouw is in of direct tegen de historische kernen gesitueerd en vormgegeven in eenvoudige bouwblokken in een zorgvuldig gedetailleerde baksteenarchitectuur. De bouwhoogte varieert van één tot twee bouwlagen met kap. De lengte van de bouwblokken is wisselend, waardoor de straatwanden zowel een open als meer besloten karakter kunnen hebben. Het stratenpatroon is eenvoudig en bestaat uit rechte straten in een symmetrisch profiel en incidenteel bomen op het trottoir.

Op belangrijke stedenbouwkundige locaties zijn verbijzonderingen toegepast, hetgeen bijdraagt aan de oriëntatie in de woonwijk. Het plangebied betreft zo'n bijzondere locatie.

3.4 Conclusie

Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & Parkeren

4.1.1 Verkeer

Om de voertuiggeneratie van het beoogde nieuwe woongebouw (inclusief de 6 nieuwe appartementen op de begane grond van het oostelijke te handhaven woongebouw) te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De kern Zaltbommel is volgens de gemeentelijke parkeernota qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'matig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de voertuiggeneratie volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) uitkomt op:

  • 63 eenheden verpleeg- en verzorgingstehuis: voor een verpleeg- en verzorgingstehuis geeft CROW geen kengetallen voor de voertuiggeneratie. Het meest in de buurt qua functie komt een aanleunwoning c.q. serviceflat. Deze bijbehorende norm bedraagt 2,45 voertuigbewegingen per woning: Dus 63 x 2,45 = 154,4 voertuigbewegingen. Let wel: dit is dus qua voertuiggeneratie een worst-case scenario en daarmee een overschatting!
  • 28 sociale huurappartementen (midden/goedkoop): 28 x 3,6 = 100,8 voertuigbewegingen

Per saldo komt dit neer op 154,4 + 100,8 = 255,15 voertuigbewegingen per gemiddelde weekdag voor het nieuwe woongebouw. Het aantal voertuigbewegingen dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling gegenereerd wordt, neemt beperkt toe ten opzichte van de bestaande situatie, waarin uitsluitend een verpleeg- en verzorgingshuis aanwezig is. In de bestaande situatie is in de te slopen delen van de Wielewaal namelijk sprake van 87 x 2,45 = 213,15 voertuigbewegingen. Daarmee blijft de toename beperkt tot circa 255,15 - 213,5 = 42 voertuigbewegingen, vergelijkbaar met de extra voertuiggeneratie als gevolg van ongeveer vijf vrijstaande koopwoningen.

Het plangebied wordt voor motorvoertuigen ontsloten via de Marten van Rossemsingel, de J. van Oldenbarneveldtstr en de Johan de Wittstraat, richting de Koningin Wilhelminaweg en verder naar omliggende provinciale wegen en de Rijksweg A2. Dit extra aantal voertuigbewegingen is gemakkelijk op te vangen op deze omliggende wegen.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

De gemeente Zaltbommel hanteert de vastgestelde Parkeernota Zaltbommel 2018 als basis voor het bepalen van de parkeerbehoefte. De parkeernorm voor een huurappartement midden/goedkoop bedraagt 1,5 parkeerplaatsen per woning inclusief bezoekersparkeren. De parkeernorm voor een verpleeg- en verzorgingstehuis bedraagt 0,6 parkeerplaatsen per woning. Dit leidt tot de volgende parkeerbalans voor de 91 nieuw te realiseren woningen:

Functie Aantal Parkeernorm bewoners Parkeernorm bezoekers Parkeer-
behoefte bewoners
Parkeer-
behoefte bezoekers
Totaal
Huur, etage, midden/goedkoop 28 1,2 0,3 33,6 8,4 42,0
Verpleeg- & verzorgingstehuis 63 0,3 0,3 18,9 18,9 37,8
Totaal 91 52,5 27,3 79,8

De bewoners van de 12 bestaande woningen op de eerste en tweede verdieping van het oostelijke woongebouw parkeren overigens in de bestaande situatie al in de openbare ruimte van de Johan de Wittstraat, ten oosten van het plangebied.

In onderhavig plan wordt voor de nieuwe woningen voorzien in 70 parkeerplaatsen, waarvan 36 openbare parkeerplaatsen achter het gebouw en 34 openbare parkeerplaatsen aan de zijde van de J van Oldenbarneveldtstr. Dit betekent dat het plan formeel gezien niet voldoet aan de berekende parkeerbehoefte.

Echter, los van de formele parkeerbehoefte hebben de bestaande en in eerste instantie ook toekomstige bewoners een hoge gemiddelde leeftijd (75+) en door fysieke beperkingen (psychogeriatrisch / somatisch) meestal geen beschikking over een eigen auto. Het totale aantal parkeerplaatsen in het plangebied bedraagt in de bestaande situatie 45 en wordt ook gebruikt door bewoners bezoekers uit de omgeving en beperkt door personeel. De totale huidige parkeercapaciteit is hierdoor meestal voor circa 40 % ongebruikt (18 lege parkeerplaatsen).

Omdat formeel gezien de op dit moment voorgestelde inrichting, gekeken naar de norm die gemeente Zaltbommel hanteert, te weinig parkeerplaatsen bevat is een parkeerdrukmeting uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Middels dit onderzoek is gekeken wat het daadwerkelijke verwachte autobezit van de bewoners van de Wielewaal is en wat dit voor de parkeernorm betekent.

Op basis van de parkeerdrukmeting kan gesteld worden dat de geldende norm van 0,6 parkeerplaats per wooneenheid in de categorie 'verpleeg- en verzorgingstehuis' 25 % hoger ligt dan het daadwerkelijke autobezit van de doelgroep. Een parkeernorm van 0,45 parkeerplaats per wooneenheid zou volstaan.

De nieuwe eenheden worden deels ingezet voor dezelfde doelgroep, ook hiervoor geldt dat het aannemelijk is dat de door de gemeente gestelde parkeernorm voor de nieuwe wooneenheden te hoog is. Het realiseren van een kleine 90 % van het benodigde aantal parkeerplaatsen dat uit de theoretische parkeerbalans naar voren komt, zal niet leiden tot een te hoge parkeerdruk: de afname van de parkeerbehoefte voor alle wooneenheden in de categorie 'verpleeg- en verzorgingstehuis' bedraagt dan ((63 x 0,6) - (63 x 0,45) = 9,45 parkeerplaatsen: 79,8 - 9,45 = afgerond 70 parkeerplaatsen.

In het participatieproces zal in gesprekken met de omgeving en bewoners een maximale behoefte aan reserveringsruimte voor een eventuele uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen in het kader van de kwaliteit van de buitenruimte en de toekomstbestendigheid van de locatie worden opgehaald. Naar aanleiding hiervan zal de positie van deze optionele parkeerplaatsen bepaald worden. Het aanleggen van deze parkeerplaatsen wordt echter pas uitgevoerd wanneer achteraf mocht blijken dat er, ondanks de verwachting, een toename is van parkeerdruk op de omgeving.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Deze onderzoeken zijn in één rapportage opgenomen, die als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Verkennend bodemonderzoek
Voor het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging, waarbij de voormalige watergangen, voormalige bodembedreigende activiteiten en het voorkomen van bestrijdingsmiddelen (OCB) in de (oorspronkelijke) teeltlaag ter plaatse van het zuidwestelijke deel van de onderzoekslocatie aandachtspunten vormden. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde hypothese verworpen worden. Analytisch zijn in de grond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten voor de geanalyseerde NEN-parameters aangetoond. Tevens zijn in de (oorspronkelijke) teeltlaag eveneens geen verontreinigingen met OCB aangetoond.

De aangetoonde verhoogde gehalten op de onderzoekslocatie betreffen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden. Aangezien de (gestandaardiseerde meetwaarden) de indexwaarden van 0,5 niet overschrijden, zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wbb noodzakelijk voor wat betreft de NEN-parameters.

Zowel zintuiglijk als analytisch zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van ernstige verontreinigingen als gevolg van de voormalige watergangen en voormalige bodembedreigende activiteiten. Naar verwachting is voorafgaand aan de demping van de watergangen eventueel slib verwijderd en zijn de watergangen gedempt met gebiedseigen grond.

Verkennend onderzoek naar asbest
Voor wat betreft asbest werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een asbestverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde verdachte hypothese worden verworpen, aangezien zowel zintuiglijk (fractie > 20 mm) als analytisch (fractie < 20 mm) geen asbest is aangetroffen.

Over de contactzone kan echter nog geen definitieve uitspraak worden gedaan, aangezien in afwijking op de SIKB BRL 2000, protocol 2018, geen efficiënte maaiveldinspectie is uitgevoerd in verband met de aanwezige obstakels (verhardingen) op het maaiveld.

Indicatief herbruikbaarheidsonderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten van het indicatief herbruikbaarheidsonderzoek voldoet de puinlaag indicatief aan de kwaliteit van een niet-vormgegeven bouwstof (samenstelling- en uitloogparameters). De vrijkomende puinlaag kan indicatief worden hergebruikt als niet-vormgegeven bouwstof.

Conclusie
Met de uitgevoerde onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (inclusief asbest) en puinlaag in het kader van de voorgenomen herontwikkeling in voldoende mate onderzocht.

De voormalige watergangen, voormalige boomgaarden ter plaatse van het zuidwestelijke deel van de onderzoekslocatie en de voormalige bodembedreigende activiteiten hebben niet geleid tot een ernstige bodemverontreiniging. Tevens kan worden gesteld dat de bovengrondkwaliteit na de grondsanering in het verleden (voor de bouw van het huidig zorgcomplex) niet noemenswaardig is verslechterd.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling, rekening houdend met onderstaande aanbeveling: "Geadviseerd wordt om, na verwijdering van de momenteel aanwezige belemmeringen (verhardingen), nog aanvullend een maaiveldinspectie uit te voeren om een definitieve uitspraak te kunnen doen over de contactzone."

Het aspect 'bodem' vormt, mits bij het uitvoeren van de aanbeveling geen zaken naar voren komen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0012.png"

Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

In het plangebied staat momenteel een maatschappelijke woon-zorgvoorziening. De initiatiefnemer is voornemens een groot deel van de bestaande panden te amoveren en een nieuw zorgwooncomplex te realiseren. Het huidige pand aan de oostzijde (Johan de Wittstraat) blijft bestaan. Op de begane grond van dit pand zijn momenteel geen woningen mogelijk, het voornemen bestaat om hier ook woningen te realiseren. Het vigerende bestemmingsplan staat de beoogde ontwikkeling niet toe.

Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een akoestisch onderzoek verkeer noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de A2, De Virieusingel en het gezoneerde deel van de Koningin Wilhelminaweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Marten van Rossumsingel, Boschstraat, Gisbert Schairtweg, Hugo de Grootstraat, Johan de Wittstraat, J van Oldenbarneveldtstr en het niet-gezoneerde deel van de Koningin Wilhelminaweg) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Voor het plangebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie van de woningen. Voor elke zijde van het westelijke pand zijn toetspunten (01-08 en 13-16) ten behoeve van maximaal 4 bouwlagen gemodelleerd. Voor het oostelijke pand zijn op elke zijde toetspunten (09-12) op de onderste bouwlaag gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2021.1.

Alleen ten gevolge van de A2 en Marten van Rossumsingel treden overschrijdingen op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 53 dB voor de A2 wordt niet overschreden. Voor de A2 en Marten van Rossumsingel is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de A2 dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Vanwege de overschrijding van Marten van Rossumsingel kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen in het pand westzijde is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0013.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de bestaande planologische situatie heeft het plangebied in de geldende beheersverordening een bestemming 'Maatschappelijk' en is het plangebied al in gebruik voor een woonzorgcentrum. Feitelijk betreffen de nieuwbouwplannen daarmee een voortzetting van de bestaande situatie, maar dan met een qua gebruik iets andere invulling op het gebied van (zorg)wonen. Daarmee neemt de milieu-uitstraling vanuit het plangebied naar de omliggende woningen niet toe. Andersom wordt het plangebied aan alle zijden omringd door burgerwoningen. Er zijn geen bedrijven c.q. inrichtingen met een hindercontour die overlapt met het plangebied.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van een vervangend woongebouw voor het bestaande verpleeg- en verzorgingshuis De Wielewaal mogelijk, waarbij het aantal wooneenheden gelijk blijft. Daarom is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool en de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Rijksweg A2 bepaald. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 14,0 µg/m3, 16,0 µg/m3 en 9,0 µg/m3 bedragen in 2020. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.

Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Alle relevante risicobronnen in de omgeving zijn weergegeven op navolgende uitsnede van de provinciale risicokaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0014.png"

Overzicht risicobronnen nabij plangebied, met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere risicovolle inrichtingen gelegen. Op ruim 1,2 km ten zuidoosten van het plangebied (staat niet op voorgaande afbeelding) is de BRZO-inrichting Sachem Europe B.V. gevestigd. Uit de risicoberekeningen die ten behoeve van het bestemmingsplan Van Voordenpark en de latere Omgevingsvergunning voor Sachem zijn uitgevoerd blijkt dat het invloedsgebied (1% letaliteit bij weerklassen F1.5) minder bedraagt dan 1.2 km. Het invloedsgebied overlapt de geprojecteerde ontwikkeling daarmee niet en wordt daarom niet nader beschouwd.

De andere inrichting betreft de Tuinbouwveiling Zaltbommel aan de Stationsweg 28 op circa 500 m ten oosten van het plangebied, waar twee ammoniak opslagen aanwezig zijn. Voor beide installaties geldt echter dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour 0 m bedraagt. Daarmee overlapt deze contour niet met het plangebied. Ook overlapt het invloedsgebied van deze inrichting niet met het plangebied.

Risicovolle transportbronnen
In de omgeving van het plangebied is één risicovolle transportas aanwezig in de vorm van de Rijksweg A2 op circa 400 m ten oosten van het plangebied.

Voor de Regeling basisnet transportroutes geldt dat deze transportbronnen op grotere afstand zijn gelegen dan 200 m. Conform artikel 8 uit het Bevt hoeft er daarom geen groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden voor de beoogde ontwikkeling. Wel relevant is dat over deze transportaders toxische stoffen getransporteerd (kunnen) worden met een invloedsgebied die over het plangebied ligt. Een beperkte verantwoording (beschouwen van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) ten aanzien van deze stoffen is in zo'n geval verplicht.

Conclusie risicovolle inrichtingen en transportbronnen
Het plangebied bevindt zich buiten de invloedsgebieden van alle risicovolle inrichtingen en buiten de 200 m (maar binnen het invloedsgebied) van de Regeling basisnet transportaders. Een beperkte verantwoording ten aanzien van deze transportaders zou daarmee normaal gesproken verplicht zijn. Echter, omdat het vervangende nieuwbouw betreft van een al bestaand woonzorgcentrum, en het aantal bewoners niet toeneemt, hoeft er geen verantwoording plaats te vinden.

Verantwoording groepsrisico
Ingevolge artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes is desondanks een beperkte verantwoording gegeven van het groepsrisico. In deze paragraaf worden hiervoor elementen aangedragen. De gemeente Zaltbommel kan deze gebruiken bij de besluitvorming.

De beperkte verantwoording omvat:

  • Het beschouwen van de zelfredzaamheid van de gebruikers van het plangebied.
  • De mogelijkheden tot het bestrijding van een incident met gevaarlijke stoffen bij de bron.

Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid vanwege Rijksweg A2
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. Daarnaast heeft de zelfredzaamheid betrekking op de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. In ieder geval worden de bewoners van de zorgappartementen beschouwd als niet of verminderd zelfredzame personen. De zorgappartementen liggen op circa 400 m van respectievelijk de rijksweg A2.

Een ongeval, waarbij een toxische stof vrijkomt op de Rijksweg A2, is het meest relevant is voor de beoordeling van deze aspecten. Een dergelijk incident kan door de brandweer bestreden worden door een eventueel lek te dichten, een eventuele vloeistofplas met schuim af te dekken en toxische gassen af te schermen met waterschermen. Hiervoor is veel personeel/materieel en (blus)water nodig. Het knelpunt zit hier vooral in de bluswatervoorziening met name bij de rijksweg A2.

De personen binnen de ontwikkeling hebben inpandig een behoorlijke mate van bescherming tegen het binnendringen van giftige gassen of rook. Voorwaarde hiervoor is wel dat ventilatieopeningen gesloten (kunnen) worden. Bij langdurige blootstelling kan het voorkomen dat de kwaliteit van de binnenlucht zodanig verslechtert dat ontruiming naar een alternatieve locatie een beter alternatief is. Personen in de buitenlucht lopen een groter risico. Het is van levensbelang dat men zo snel mogelijk naar een binnenlocatie of naar benedenwinds gebied vlucht.

De volgende maatregelen kunnen genomen worden om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten met gevaarlijke stoffen te verhogen:

  • Voor de gebouwen in het plangebied is het gewenst dat er met de projectering van de vluchtroutes rekening gehouden wordt met de EV-scenario's. Dit om veilig van de bron af te kunnen ontvluchten.
  • Personen kunnen in eerste instantie het beste schuilen in het gebouw. Handmatig uitschakelbare ventilatiesystemen kunnen er voor zorgen dat de personen langer kunnen schuilen in het gebouw.
  • Het is noodzakelijk dat een calamiteitenplan/ontruimingsplan en de BHV-organisatie voor de zorgappartementen afgestemd gaan worden op incidenten met gevaarlijke stoffen die van buitenaf komen.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt met inachtneming van deze aandachtspunten geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Regelgeving

Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke belangen. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.

Het waterbeleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europees beleid: Kaderrichtlijn Water;
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterwet;
  • Provinciaal waterbeleid: Omgevingsvisie- en verordening;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 Versterken, verbinden, vergroenen;
  • Gemeentelijk waterbeleid: Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021.

Kaderrichtlijn Water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Waterbeheerprogramma 2022 - 2027
Het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022 - 2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Water- en Rioleringsplan (WRP) Bommelerwaard 2017 - 2021
Het WRP is een gezamenlijk plan van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en Waterschap Rivierenland). Het WRP beschrijft breed gedragen de beleidsvoornemens en de maatregelen voor inzameling, transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in de Bommelerwaard voor de periode 2017 - 2021.

Watertoets
In overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet bij elke ontwikkeling rekening worden gehouden met de gevolgen voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit door middel van een watertoets. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.

Afhankelijk van de omvang van de ontwikkelingen in de plangebieden stelt het waterschap Rivierenland eisen voor compensatie.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Watercompensatie
Er is een verhardingsbalans opgesteld om te laten zien hoe de bestaande situatie en de toekomstige situatie zich tot elkaar verhouden:

Dakoppervlak (m²) Terreinverharding (m²) Onverhard (m²) Totaal (m²)
Bestaande situatie 3.360 3.295 1.630 8.285
Toekomstige situatie 2.675 2.765 2.845 8.285
Verschil - 685 - 530 + 1.215

Uit de verhardingsbalans blijkt dat de hoeveelheid verhard oppervlak met circa 1.215 m² afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. De 36 openbare parkeerplaatsen van 12,5 m² per stuk achter het gebouw, met een gezamenlijke oppervlakte van 36 x 12,5 = 450 m², worden bovendien voorzien van halfverharding in de vorm grasbetonstenen. De oppervlakte van deze parkeervakken telt daarom maar voor de helft mee in de verhardingsbalans, voor 225 m² verhard oppervlak. In totaal is daarmee sprake van circa 2.765 m² terreinverharding in de toekomstige situatie.

Vanwege de afname aan verhard oppervlak is er geen watercompensatie noodzakelijk. Alle gebouwen en de omliggende terreinverharding in het plangebied worden aangesloten op het gescheiden hemel- en afvalwatersysteem. Er heeft ten behoeve van de omliggende nieuwbouwontwikkeling enkele jaren geleden een gehele vernieuwing van de hemel- en afvalwatersysteem plaatsgevonden rondom het plangebied.

Met de uitwerking wordt water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen en wordt hemelwater op een duurzame wijze verwerkt. De ontwikkeling is daarmee hydrologisch neutraal.

Grondwater
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,7 m, voor het straatpeil een drooglegging van 1,0 m en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 m.

Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de grondwaterstand op circa 1,8 m onder het maaiveld is gelegen. Daarmee is er in het plangebied sprake van voldoende drooglegging.

Riolering
Aansluiting van de riolering uit het plangebied wordt in een later stadium in overleg met de gemeente uitgedetailleerd. Het afvalwater wordt daarbij op het gescheiden gemeentelijke rioolstelsel aangesloten.

Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook komt dit de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater.

Klimaatadaptatie
Met onderhavig plan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met klimaatadaptatie. Er wordt een vergroeningsslag doorgevoerd rondom het nieuwe gebouw. Bij de inrichting van de tuin en het omliggende openbaar gebied wordt rekening gehouden met klimaatadaptie, onder meer door het aanplanten van verschillende bomen en het toepassen van halfverharding. Hiermee wordt hittestress zoveel mogelijk tegengegaan.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  1. 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  2. 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  3. 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0015.png"Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  1. 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
  2. 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
  3. 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Soortenbescherming
Er moet aanvullend onderzoek uitgevoerd worden naar de volgende soorten of soortgroepen: laatvlieger, gewone- en ruige dwergvleermuis. Het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten die niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) of een vrijstelling geldt onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Er is wel een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor de gebruiksfase. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. De berekening van het projecteffect van de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2020). Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.

Houtopstanden
In het plangebied zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

Te zijner tijd (vanaf voorjaar 2022) zal daarom een nader onderzoek naar vleermuizen worden uitgevoerd. Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen voor vleermuizen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.

De beoogde ontwikkeling in het plangebied is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Het aspect ecologie vormt, mits de resultaten van het vleermuizenonderzoek passend zijn, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie & Cultuurhistorie

4.9.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor na 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016 - 2019. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
Er is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Het plangebied bevindt zich op de stroomgordel van de Waal en/of Gameren. De Gameren stroomgordel is actief geworden in de late Bronstijd. Vanaf dit moment zijn de oeverafzettingen van de stroomgordel in theorie bewoonbaar. De Gameren stroomgordel is weer inactief geworden rond 90 v.Chr. Vanaf dit moment is de stroomrug van de Gameren in theorie bewoonbaar, maar deze zal door zijn relatief lage ligging in de Romeinse Tijd pas een gunstige bewoningslocatie worden. Eerst moest de stroomrug doormiddel van differentiële klink hoger in het landschap komen te liggen. Archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Midden-Bronstijd zijn waarschijnlijk verspoeld/geërodeerd door de Gameren stroomgordel. Om deze reden geldt voor de periode Laat-Paleolithicum – Midden-Bronstijd een lage archeologische verwachting. In de omgeving van het plangebied zijn bij archeologische onderzoeken voornamelijk archeologische resten aangetroffen uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd, maar archeologische resten uit eerdere perioden zijn niet op voorhand uit te sluiten. Archeologische resten worden verwacht in de intacte top van de oeverafzettingen. Op basis van historische kaarten is in ieder geval vanaf 1811-1832 bebouwing aanwezig in het plangebied. Op basis van deze gegevens geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Bronstijd – Nieuwe Tijd. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen verstoord zijn geraakt bij de bouw van de (voorganger van de) huidige bebouwing in het plangebied.

Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodemopbouw in het plangebied bestaat uit bedding- en oeverafzettingen van de Gameren stroomgordel. Beddingafzettingen van deze stroomgordel zijn aangetroffen vanaf 150 tot 170 cm -Mv (+2,2 en +2,05 m NAP) en 210 cm -Mv (+1,4 m NAP). Oeverafzettingen zijn aangetroffen vanaf 155 tot 60 cm -Mv (+2,35 en +3,05 m NAP) en deze afzettingen zijn tussen de 15 en 110 cm dik. Deze wisselende dikte is ontstaan door een verstoring van de oeverafzettingen waarna het aangetroffen ophogingspakket is aangebracht. Alleen in boring 5 zijn de oeverafzettingen (grotendeels) intact aangetroffen op 60 cm -Mv (+3,05 m NAP), getuige de begraven bouwvoor die aanwezig is. Het aangetroffen ophogingspakket is niet archeologisch relevant, aangezien deze waarschijnlijk is opgebracht voor de bekende historische bebouwing in het plangebied vanaf 1962. Het puin waarop boring 4 is gestuit is waarschijnlijk afkomstig van deze bebouwing. Gezien de ondiepe ligging van de intacte top van de oeverafzettingen, zoals deze is aangetroffen in boring 5 (60 cm -Mv (+3,05 m NAP), is deze top niet meer intact aanwezig onder de huidige bebouwing. Ook zal deze top verstoord zijn door de voorganger van de huidige bebouwing. Om deze reden geldt alleen nog voor de zuidoostzijde van het plangebied ter hoogte van boring 5 nog een hoge archeologische verwachting (circa 275 m²). Gezien de wisselingen in diepte van de top van de oeverafzettingen in relatie tot het maaiveld en de NAP in de rest van het plangebied, is vastgesteld dat de oeverafzettingen in het plangebied maximaal 95 cm zijn afgetopt of anderzijds verstoord. Dit betekent dat de meeste eventueel aanwezige archeologische resten niet meer (intact) in het plangebied aanwezig zijn. De aangetroffen indicatoren wijzen er echter wel op dat deze archeologische resten aanwezig zijn geweest. Om deze redenen wordt de archeologische verwachting in de rest van het plangebied bijgesteld naar laag.

Op basis van dit onderzoek is in het plangebied sprake van verschillende verwachtingszones, die op navolgende kaart zijn weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20220025-VS01_0016.png"

Het overgrote gedeelte van het plangebied kent een lage archeologische verwachting in verband met de vastgestelde verstoring van de oeverafzettingen. In het zuidoosten van het plangebied is een zone van 275 m² aanwezig met een hoge archeologische verwachting. In deze zone is een intacte begraven bouwvoor aangetroffen in de top van de oeverafzettingen. Deze zone is echter dusdanig klein dat verder archeologisch onderzoek in dit gedeelte van het plangebied geen meerwaarde heeft. Daarom adviseert Transect om het gehele plangebied vrij te geven voor de beoogde ontwikkeling. Los hiervan zullen er aan deze zijde van het plangebied geen nieuwbouwwerkzaamheden plaatsvinden. Het gebouw aan deze zijde blijft staan en wordt intern verbouwd.

Mochten er toch onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Zaltbommel).

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig met een formele cultuurhistorische waardekwalificatie. Wel is aan de andere zijde van de Marten van Rossemsingel de historische binnenstad van Zaltbommel aanwezig in de vorm van een singel met direct daarachter de binnenstad zelf. De binnenstad is aangewezen als beschermd stadsgezicht.

Met de beoogde planopzet worden de aanwezige kwaliteiten ter plaatse versterkt door aan de zijde van de Marten van Rossemsingel het gebouw iets verder van de singel af te plaatsen, evenwijdig aan de straat, in een groene voet. Qua architectuur wordt aangesloten bij de architectuur van de omliggende bebouwing. Daarnaast is het nieuwe woongebouw op voldoende afstand van het naastgelegen pand op de hoek van de Marten van Rossemsingel en de Johan de Wittstraat geplaatst. Tussen deze gebouwen is aan de singelzijde een groene tussenruimte gecreëerd. Tenslotte is het nieuwe woongebouw aan de zijde van J van Oldenbarneveldtstr evenwijdig aan de straat gepositioneerd, gelijk aan de oriëntatie van het voormalige schootsveld ter plaatse.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Leidingen

4.10.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

4.11 Vormvrije Mer-beoordeling

4.11.1 Regelgeving

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien het aantal (zorg)wooneenheden slechts met vier toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels
In deze bepaling wordt genoemd wat strijdig gebruik is binnen de specifieke bestemming.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt genoemd wat in ieder geval verboden gebruik is, welke regels gelden voor parkeren en welke regels voor laden en lossen.

Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten met betrekking tot het bouwen.

Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:

Artikel 3 Gemengd
Binnen de bestemming 'Gemengd' kunnen zowel reguliere woningen, alsmede woonzorg-voorzieningen en/of verpleeg- of zorginstellingen worden gerealiseerd met daaraan ondergeschikte of ondersteunende kantoren, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en detailhandel.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders onder voorwaarden (parkeren) meer reguliere woningen kunnen toestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Ter borging van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem is in voorliggend bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming overgenomen uit de geldende beheersverordening, voor zover uit het archeologisch onderzoek blijkt dat deze gehandhaafd moet blijven.

5.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden:

  • preventieve handhaving;
  • repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Vertaling naar bestemmingsregeling
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is via het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen, en dus handhavingssituaties worden voorkomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.

6.3 Inspraak

Op donderdag 10 juni 2021 hebben zorgorganisatie BrabantZorg en woningcorporatie Habion een inspiratiebijeenkomst over de toekomst van De Wielewaal gehouden voor betrokkenen (bewoners, cliëntenraad e.d.). Betrokkenen werden in deze bijeenkomst uitgenodigd om mee te denken over wat er nodig is om fijn oud(er) te kunnen worden in De Wielewaal.

Vanwege de maatregelen van het RIVM in verband met Covid-19 konden hierbij 30 mensen aanwezig zijn. In totaal zijn er 615 wensen opgehaald tijdens deze bijeenkomst.

Ongeveer een maand later is er op 12 juli 2021 een terugkomdag gerealiseerd waarop de resultaten van de inspiratiebijeenkomst zijn teruggekoppeld. De belangrijkste wensen hadden betrekking op drie categorieën: wonen, reuring en zelfbepaling:

  • Woning met aparte slaapkamer en balkon;
  • Verbinding en contact met de buurt;
  • Samen activiteiten doen, gezelligheid;
  • Keuzevrijheid, eigen regie;
  • Veiligheid.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 17 november 2022 tot en met woensdag 28 december 2022 voor iedereen ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is in de nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie voorzien (zie bijlage 7).

Bijlage 1 Aan Huis Verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 1 Parkeerdrukmeting

Bijlage 1 Parkeerdrukmeting

Bijlage 2 Diverse Bodemonderzoeken

Bijlage 2 Diverse bodemonderzoeken

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 4 Quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 5 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 5 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek

Bijlage 6 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek

Bijlage 7 Nota Zienswijzen

Bijlage 7 Nota zienswijzen