KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
Artikel 2 Begripsbepalingen
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 4 Aanvraagvereisten
Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod
Hoofdstuk 2 Specifieke Regels Over Functies
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels Over Functies En Activiteiten
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Bouwactiviteiten - Algemeen
Artikel 9 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend(e) Ruimtelijk(e) Plan(nen)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Juridische Toelichting
3.1 Inleiding
3.2 Opbouw Van De Regels
3.3 Werkingsbereik/toepassingsbereik Tam-omgevingsplan
3.4 Functies
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Wettelijk Stelsel
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Gevolgen Fysieke Leefomgeving
5.1 Verkeer En Parkeren
5.2 Bodem
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Geur
5.7 Omgevingsveiligheid
5.8 Water
5.9 Natuur
5.10 Cultureel Erfgoed
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.13 Gezondheid
5.14 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Participatie
6.1 Omgevingsdialoog
6.2 Bestuurlijk Vooroverleg
6.3 Verplichte Participatie
Hoofdstuk 7 Financiële Haalbaarheid
7.1 Kostenverhaal & Nadeelcompensatie
Hoofdstuk 8 Conclusie Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties (Etfal)
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Verkeerskundig- En Milieuzoneringsonderzoek
Bijlage 2 Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrie- Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 4 Aanvullend Akoestisch Onderzoek Geluidswering Gevel
Bijlage 5 Controlemeting Geluidswering Gevel
Bijlage 6 Memo Berekening Gezamenlijk Geluid
Bijlage 7 Oplegnotitie Geluid
Bijlage 8 Digitaal Wateradvies
Bijlage 9 Quickscan Natuur
Bijlage 10 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 12 Verslag Informatiebijeenkomst

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22A Zaltbommel, Veilingweg 2

Bestemmingsplan - Gemeente Zaltbommel

Ontwerp op 12-05-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Tijdelijk omgevingsplan - bestemmingsplan

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.3, voor zover die regels in strijd zijn met de regels van dit hoofdstuk.

1.2 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat (vangnetbepaling)

De regels in afdeling 22.2 van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel (activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen) met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 (activiteiten met betrekking tot bouwwerken van rechtswege in overeenstemming met dit Omgevingsplan), en afdeling 22.3 (milieubelastende activiteiten) zijn niet van toepassing op deze locatie voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit plan.

1.3 Verwijzing naar verbeelding

De regels van dit plan zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22A Zaltbommel, Veilingweg 2, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Van toepassing verklaring

begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan, tenzij in artikel 2 daarvan is afgeweken.

2.2 Aanvullende begrippen

in aanvulling op het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit plan de begrippen als bedoeld in 2.3 tot en met 2.33 gehanteerd.

2.3 Plan

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22A Zaltbommel, Veilingweg 2 met identificatienummer NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01 van de gemeente Zaltbommel.

2.4 TAM-omgevingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.5 Omgevingsplan gemeente Zaltbommel

het omgevingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.

2.6 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee locaties zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze locaties.

2.7 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.8 Aan huis verbonden bedrijf

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend.

2.9 Aan huis verbonden beroep

het in een woning met bijbehorende bouwwerken beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zulks met behoud van de woonfunctie van de betreffende woning.

2.10 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

2.11 Bestaand

  1. a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het plan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

2.12 Bevoegd gezag

het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

2.13 Bijbehorend bouwwerk

een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.14 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

2.15 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

2.16 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.17 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

2.18 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

2.19 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.20 Gebouw

Gebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.21 Gestapelde woning

dat de hoofdmassa’s van de woningen naast elkaar en/of boven elkaar zijn gesitueerd en waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, is gewaarborgd.

2.22 Hoofdgebouw

een hoofdgebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.23 Huishouden

een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling.

2.24 Kamersgewijze bewoning

een (deel van een) gebouw waarin zich 3 of meer onzelfstandige woonruimten bevinden en/of dat wordt bewoond door drie of meer personen die geen gezamenlijke huishouding voeren.

2.25 Kamerverhuur

het gebruiken of laten gebruiken van een (gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan ten behoeve van kamersgewijze bewoning. Hieronder wordt tevens verstaan het toevoegen van onzelfstandige woonruimten aan bestaande situaties van kamersgewijze bewoning.

2.26 Onzelfstandige woning c.q. woonruimte

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

2.27 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.28 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

2.29 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

2.30 Voldoende parkeergelegenheid

Van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de parkeernormering (en maatvoering van de parkeergelegenheid) zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2025', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op PM vaststellingsdatum. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

2.31 Wonen

het huisvesten van een huishouden in een woning/wooneenheid.

2.32 Woning

een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden.

2.33 Wooneenheid

een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen

3.1 Meetbepalingen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel, gelden de meetbepalingen in artikel 3.2 t/m 3.8:

3.2 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.3 De diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken

de diepte van een aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt loodrecht gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan het bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd;

3.4 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.5 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.6 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het diepste punt van een gebouw;

3.7 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.8 Peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

  1. 1. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    1. a. het bepaalde in artikel 22.284 van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit in dit plan; en
    2. b. het bepaalde in artikel 22.286 van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in dit plan.
  2. 2. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de beoordelingsregels.

Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toebedeelde functies.

Hoofdstuk 2 Specifieke Regels Over Functies

Artikel 6 Wonen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Wonen'.

6.2 Functieomschrijving

6.3 Gebruiksactiviteiten

6.4 Bouwactiviteiten

Hoofdstuk 3 Algemene Regels Over Functies En Activiteiten

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Bouwactiviteiten - Algemeen

8.1 10 %-regeling

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 kan worden verleend, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, mits hierdoor geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat.

Artikel 9 Parkeren

9.1 Beoordelingsregel parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 22.26, het planologisch uitbreiden of het planologisch wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

9.2 Afwijken beoordelingsregel parkeren

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 22.26, het planologisch uitbreiden of het planologisch wijzigen van de functie van gebouwen en gronden verlenen, in afwijking van het bepaalde in 9.1:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingruimte wordt voorzien.
  2. b. Afwijken van de regels, als bedoeld onder a is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds april 2022 is de gemeente samen met de veiligheidsregio op zoek geweest naar een geschikte opvanglocatie voor Oekraïense vluchtelingen. Het pand aan de Veilingweg 2 te Zaltbommel is destijds als geschikte locatie aangemerkt. Op 26 juli 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten medewerking te verlenen aan de tijdelijke opvang van maximaal 104 vluchtelingen via een tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van 2 jaar tot 1 maart 2025. Deze termijn loopt inmiddels bijna op zijn einde.

Daarom heeft het college op 19 november 2024 besloten de opvang van Oekraïense vluchtelingen aan de Veilingweg 2 in Zaltbommel voor een periode van 2 jaar te verlengen en uit te breiden van 104 naar maximaal 178 personen. Eind 2024 is hiervoor de omgevingsvergunningaanvraag ingediend.

Na afloop van deze periode wil de huidige eigenaar (hierna: initiatiefnemer) graag 150 internationale werknemers in het pand huisvesten. Op 26 juli 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten tot het opstarten van een procedure voor een bestemmingsplanherziening. Dit om het voor de lange termijn huisvesten van maximaal 150 internationale werknemers mogelijk te maken. Het huisvesten van internationale werknemers past namelijk niet in de regels van de bestemming van het geldende bestemmingsplan 'De Wildeman'. Vanwege de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is een herziening van het bestemmingsplan echter niet langer mogelijk.

De medewerking om de functie van het pand te wijzigen zodat huisvesting van maximaal 150 internationale werknemers mogelijk wordt gemaakt moet onder de nieuwe Omgevingswet verlopen via een procedure ‘wijziging omgevingsplan’. Omdat het nieuwe gemeentelijke Omgevingsplan pas in 2032 helemaal klaar zal zijn heeft het kabinet de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van een Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM-IMRO). Dit biedt gemeenten de mogelijkheid om initiatieven op korte termijn door te laten gaan vooruitlopend op de vaststelling van het definitieve Omgevingsplan. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 19 november 2024 besloten om medewerking te verlenen aan het opstellen van een dergelijk TAM-omgevingsplan.

Deze TAM-IMRO methode sluit grotendeels aan bij de oude systematiek voor het (gedeeltelijk) herzien van een bestemmingsplan onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en mag, vooralsnog, toegepast worden tot en met 31 december 2025 (= uiterste datum waarop een ontwerp-TAM-omgevingsplan ter visie mag worden gelegd) voor initiatieven die niet passen de regels van het 'Omgevingsplan gemeente Zaltbommel' (van rechtswege).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Veilingweg 2 in Zaltbommel. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Zaltbommel, sectie K, nr. 489 (deels) en heeft een oppervlakte van circa 6.000 m² en wordt globaal gezien begrensd door:

  • Noordzijde: de van Heemstraweg-Oost;
  • Oostzijde: de Veilingweg;
  • Zuidzijde: de inrit naar de achterliggende bedrijfsgebouwen aan de Veilingweg 2;
  • Westzijde: een bedrijfshal aan de Veilingweg 2.

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de illustratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode druppel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldend(e) Ruimtelijk(e) Plan(nen)

Voor de gronden in het plangebied geldt het tijdelijk deel van het 'Omgevingsplan gemeente Zaltbommel', in werking getreden op 1 januari 2024. Dit tijdelijke omgevingsplan omvat het voormalige bestemmingsplan 'Zaltbommel, De Wildeman', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 22 januari 2015. Daarnaast omvat dit tijdelijke omgevingsplan meerdere parapluherzieningen waarvan ook het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 14 juni 2018, en het bestemmingsplan 'Parapluherziening verkamering woningen', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 5 november 2020, relevant zijn.

Ter plaatse van het plangebied geldt de functie 'Bedrijventerrein - 2' en voor een smalle strook de functie 'Groen'. Daarnaast geldt de dubbelfunctie 'Waarde - Archeologie'. Ter plaatse van de bedrijfsbestemming zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.1, onzelfstandige kantoren, ondersteunende horeca, detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, nutsvoorzieningen en (daar waar aangeduid) bedrijfswoningen; één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, wegen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0003.png"

Uitsnede tijdelijk omgevingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

Omdat de beoogde ontwikkeling van huisvesting voor internationale werknemers niet past binnen de geldende functies, zal van het tijdelijke omgevingsplan moeten worden afgeweken om deze huisvesting mogelijk te maken.

Vandaar dat in de onderhavige motivering wordt onderbouwd dat, ondanks dat de beoogde huisvesting niet passend is binnen de regeling van het tijdelijke omgevingsplan, sprake is van een ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare situatie waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL).

1.4 Leeswijzer

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planafwijking beschreven en is het voorgenomen plan getoetst aan het omgevingsplan van rechtswege en zijn de strijdigheden in beeld gebracht. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied, waarbij zowel de ruimtelijke aspecten als functionele aspecten aan de orde komen.

Juridische toelichting
In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling toegelicht.

Verantwoording
In de hoofdstukken 4 en 5 worden onder meer het (beleids)kader en de gevolgen voor de fysieke leefomgeving uiteengezet.

Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 en 7, gaan in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de resultaten van het vooroverleg en het participatietraject.

Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)
In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op het feit of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen op bedrijventerrein Veilingweg, het oudste bedrijventerrein van Zaltbommel. Bedrijventerrein Veilingweg ligt ten oosten van de rijksweg A2 in Zaltbommel en direct aan de spoorlijn Utrecht - 's-Hertogenbosch, op loopafstand van station Zaltbommel. In 2015 is het terrein in overleg met de ondernemers volledig aangepakt en gerevitaliseerd. Het bedrijventerrein is inwaarts gezoneerd, waarbij bedrijven t/m milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. De bebouwing op het bedrijventerrein stamt grofweg af van een periode van 1975 tot heden.

Op het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied, bedrijventerrein De Ooijk, komt een mix van bedrijven voor t/m milieucategorie 3.2. Op het deel van bedrijventerrein Veilingweg, gelegen ten zuidoosten van het plangebied (aan de overzijde van de Veilingweg) zijn ook bedrijven t/m milieucategorie 3.2 toegestaan.

Het bestaande kantoorgebouw in het plangebied, op de hoek van de Van Heemstraweg-Oost en de Veilingweg is op dit moment in zijn geheel in gebruik voor de opvang van maximaal 178 vluchtelingen. Het gaat hierbij om het grijs gearceerde deel van het gebouw op navolgende situatietekening:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0004.png"

Op navolgende afbeelding een impressie van de huidige situatie gezien vanaf de rotonde op de Van Heemstraweg-Oost in zuidwestelijke richting respectievelijk vanaf de Veilingweg in noordoostelijke richting:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0006.png"

2.2 Toekomstige Situatie

Ruimtelijke planopzet
In de toekomstige situatie wordt het hele kantoorgebouw gebruikt voor de opvang van maximaal 150 internationale werknemers. Op navolgende situatietekening is dit met een grijze arcering weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0007.png"

Op navolgende afbeelding een impressie van de beoogde indeling van het gebouw op respectievelijk de begane grond en de verdieping (Bron: R&C Bouwconsultancy, nr. B-220584.03, d.d. 27 december 2024):

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0009.png"

Voor het gebouw wordt voorzien in een exploitatievergunning, een nachtregister en een beheerder. De huisvesting voldoet tevens aan de normen van de SNF (= Stichting Normering Flexwonen). Er wordt bijvoorbeeld voldaan aan de (nieuwste, per 1 januari 2025 geldende) regel dat een slaapruimte door maximaal 2 personen gebruikt mag worden.

Inrichtingsplan
Om de bewoners ook een aantrekkelijke woonomgeving te kunnen bieden is er een ontwerp gemaakt voor de buitenruimte:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0010.png"

Onderdeel van dit inrichtingsplan zijn naast 59 parkeerplaatsen (uitbreidbaar op het sportveld tot 69 parkeerplaatsen), onder meer hagen, een voetbalpleintje, een pergola met picknickbanken en klimplanten, verschillende klein blijvende boomsoorten en diverse zitjes. Het hele perceel wordt aan de achterzijde voorzien van een groene erfafscheiding in de vorm van een hekwerk met klimplanten. De bestaande bomen aan de straatzijde blijven gehandhaafd.

Sociale veiligheid
Naast een aantrekkelijke en aanpasbare fysieke leefomgeving moet een leefomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn onder andere:

  • informeel toezicht op de openbare ruimte;
  • persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving;
  • het imago van het (totale) gebied.

De gemeente heeft een aantal maatregelen genomen om de (sociale) veiligheid te bewaken. Om de sociale veiligheid te waarborgen worden de volgende maatregelen genomen:

  • De receptiefunctie van de beheerder/ beveiliger is 24/7 bereikbaar voor calamiteiten en daarnaast zal er een locatiemanager zijn voor minder dringende zaken;
  • Omwonenden moeten er op kunnen rekenen dat risico’s in het kader van brandveiligheid worden beheerst. In voorbereiding op de aanvraag omgevingsvergunning en de toets aan het Besluit bouwwerken leefomgeving heeft afstemming met de brandweer plaatsgevonden, zowel over brandveiligheid van de panden als over ontsluiting van de locatie in het geval van calamiteiten. Er wordt door de bewoners geoefend met ontruimingen en gezorgd voor voorlichting en instructies;
  • In voorbereiding op de tijdelijke huisvesting in het plangebied heeft in het verleden (in het kader van het verlenen van de initiële vergunning), met gemeente een kennismakingsoverleg plaatsgevonden met de politie over preventie en handhaving. Dit overleg is, zoals gebruikelijk is, na de initiële vergunningverlening regulier voortgezet.

Met bovenstaande maatregelen wordt de (sociale) veiligheid voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 3 Juridische Toelichting

3.1 Inleiding

Het TAM-omgevingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het omgevingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.

Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel. Woningbouw op deze locatie past niet in het van het tijdelijk omgevingsplan onderdeel uitmakende bestemmingsplan 'Zaltbommel, De Wildeman', waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.

Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het Omgevingsplan gemeenteZaltbommel wordt het als hoofdstuk 22a toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel gelezen te worden.

In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit omgevingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.

3.2 Opbouw Van De Regels

In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk zijn vormgegeven. De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling in het plangebied. Daarom worden in de regels alleen bepalingen opgenomen die specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling in het plangebied.

Hoofdstuk 2: Specifieke regels over functies
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Voor onderhavig TAM-omgevingsplan voor het plangebied is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het bestemmingsplan 'Zaltbommel, De Wildeman'. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.

Hoofdstuk 3: Algemene regels over functies en activiteiten
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.

Hoofdstuk 4: Overgangsregels
In dit hoofdstuk is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige TAM-omgevingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.

Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd. Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige omgevingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.

Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor het voorbeeld TAM-omgevingsplan dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat er op de verbeelding wel 'bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies als zijnde 'functieaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt. Voor meer info, zie: https://docs.geostandaarden.nl/ro/HRTAMomplan/.

3.3 Werkingsbereik/toepassingsbereik Tam-omgevingsplan

Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat aan hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een hoofdstuk 22a wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het Omgevingsplan gemeente Zaltbommel.

Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3).

3.4 Functies

Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende functies met verschillende kleuren weergegeven. Daarnaast zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Artikel 6 Wonen
De huisvesting voor 150 internationale werknemers wordt gerealiseerd in het voormalige kantoorgebouw, dat eerder al is omgebouwd naar huisvesting voor maximaal 178 vluchtelingen.

Hoofdgebouwen mogen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd. Ook bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen binnen het bouwvlak worden opgericht. Deze bouwwerken mogen echter ook buiten het bouwvlak worden gebouwd binnen de aanduiding 'bijgebouwen'.

De maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw is geregeld door middel van een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken.

Bij recht is alleen de huisvesting van maximaal 150 personen toegestaan in de vorm van kamerverhuur. Burgemeester en wethouders kunnen hier onder voorwaarden vanaf wijken en ook reguliere appartementen (niet zijnde kamerverhuur) toestaan.

Aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Wettelijk Stelsel

Het stelsel omgevingsrecht bestaat uit de Omgevingswet, 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) en een Omgevingsregeling. De Omgevingsregeling is de ministeriële regeling bij de Omgevingswet. Het gaat vooral om technische en administratieve regels. In de vier AMvB's staan de regels voor het praktisch uitvoeren van de wet:

  1. 1. Het Omgevingsbesluit (Ob) regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.
  2. 2. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.
  3. 3. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit, voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Het bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen.
  4. 4. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.

Instructieregels
Voor een aantal onderwerpen gelden instructieregels vanuit het Rijk of de provincie. Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe het een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Er zijn drie varianten van een instructieregel: 'in acht nemen', 'rekening houden met' en 'betrekken bij'.

  • 'In acht nemen' betekent in het kader van de instructieregel dat een overheid aan die instructieregel móet voldoen.
  • 'Rekening houden met' betekent in het kader van de instructieregel dat er sprake is van een zwaarwegende positie van een belang bij de belangenafweging, zonder dwingend te sturen op de uitkomst daarvan. Afwijken is alleen toegestaan als het bestuursorgaan daar goede redenen voor heeft. Het afwijken moet wel goed worden gemotiveerd.
  • 'Betrekken bij' betekent in het kader van de instructieregel dat een overheid aandacht schenkt aan feiten of verwachtingen van feiten. De bestuurlijke afwegingsruimte is groot.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. De kern van deze nieuwe aanpak is het integraal werken aan verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken.

Het streven naar integraliteit, dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten, te weten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzen. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De NOVI werkt door in het provinciaal en gemeentelijk beleid.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit ruimtelijke plan.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Met behulp van 7 ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geeft de Omgevingsvisie hier richting aan.

In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant:

"Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen."

Planspecifiek
De beoogde ruimtelijke ontwikkeling bestaat uit het (in zijn geheel) benutten van een bestaand kantoorgebouw aan de rand van een bestaand bedrijventerrein voor de opvang van internationale werknemers en sluit daarmee aan bij de voorkeur van de provincie voor concentratie van bebouwing.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor het ombouwen van het bestaande kantoorgebouw tot woonruimte.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is één van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.

Planspecifiek
In paragraaf 5.7.1, artikel 5.64 staat dat een omgevingsplan (of BOPA) nieuwe woningen alleen toe mag laten als die ontwikkeling past binnen de regionale woondeal 2022 - 2030. Omdat de opvang van internationale werknemers niet tot de officiële taakstelling behoort uit de woondeal, hoeft niet getoetst te worden aan de regionale woondeal.

Voor het overige zijn er geen specifieke artikelen die relevant zijn voor het plangebied. De voorliggende ontwikkeling past binnen de kaders van de Omgevingsverordening.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Bommelerwaard

Op 20 oktober 2022 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel de Omgevingsvisie Bommelerwaard vastgesteld. De omgevingsvisie Bommelerwaard richt zich op 13 kernopgaven die vallen onder de volgende thema’s:

  • Klimaat, duurzaamheid en landschap:
    1. 1. Onze leefomgeving is zoveel mogelijk klimaatbestendig, circulair, groen, biodivers en natuurinclusief.
    2. 2. We willen onze landschappelijke en stedenbouwkundige kernkwaliteiten behouden en versterken.
    3. 3. We streven een CO2-neutrale gemeente te zijn en richten onze leefomgeving daar op in.
  • Landbouw, economie, toerisme en cultuurhistorie:
    1. 1. In het buitengebied is agrarisch ondernemen, wonen, natuur, erfgoed, recreatie en toerisme in balans.
    2. 2. We benutten de strategische ligging langs de A2 en het spoor, waarbij wij aansluiten bij de behoefte van lokale bedrijvigheid.
    3. 3. We stimuleren voornamelijk duurzame vormen van mobiliteit, waaronder OV, voet,- en fietsverkeer en elektrisch vervoer.
    4. 4. Onze toeristische hotspots en recreatieve sector zijn aantrekkelijk en toegankelijk, onderling met elkaar verbonden en maken gebruik van kwaliteiten van de Bommelerwaard (zoals rust).
    5. 5. Heroriëntatie herstructurering tuinbouw.
  • Wonen, welzijn en voorzieningen:
    1. 1. We hebben kwalitatief goede woningen voor alle doelgroepen in een goed woonklimaat / Een kwantitatief en kwalitatief verantwoorde groei van woningaanbod;
    2. 2. We hebben voldoende bereikbare zorg-, welzijns- en overige voorzieningen, voor alle inwoners van onze gemeente/ De kernen in onze gemeente zijn toekomstbestendige krachtige en initiatiefrijke kernen.
    3. 3. Het centrum van Zaltbommel (en de winkelcentra in de overige kernen) en de centra van Kerkdriel, Hedel en Ammerzoden zijn toekomstbestendig en aantrekkelijk.
  • Milieu, gezondheid en leefbaarheid:
    1. 1. We zorgen samen met onze inwoners voor een veilige, schone en gezonde leefomgeving, zowel boven als onder de grond.
    2. 2. De inrichting van onze leefomgeving stimuleert ontmoeting en een gezonde leefstijl.

Planspecifiek
Op de BommelerVisiekaart is te zien dat het plangebied valt binnen de aanduiding 'bedrijventerrein'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0011.png"

Uitsnede BommelerVisiekaart met globale aanduiding plangebied (rode omcirkeling)

Voor het plangebied is kernopgave 9 van belang:

  • 'We hebben kwalitatief goede woningen voor alle doelgroepen in een goed woonklimaat / Een kwantitatief en kwalitatief verantwoorde groei van woningaanbod.'

De veranderingen in de woningmarkt zijn door de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en woningcorporaties De Kernen, Bazalt Wonen en Woningstichting Maasdriel in beeld gebracht. De woningmarkt groeit in de Bommelerwaard enorm de laatste jaren. Na jaren van crisis ziet de gemeente sinds 2014/ 2015 het aantal woningverkopen weer sterk toenemen, zowel in de bestaande voorraad als bij nieuwbouwprojecten. Daarnaast ziet de gemeente dat het aantal mensen dat op korte termijn behoefte heeft aan een betaalbare woning, is toegenomen. Het gaat hierbij onder andere om statushouders, internationale werknemers en de uitstroom vanuit beschermd wonen-locaties en maatschappelijke opvang. Dit heeft mogelijk effect op de benodigde sociale huurvoorraad voor de komende jaren.

De gemeente Zaltbommel zet de bestaande plannen voor geconcentreerde huisvesting voort. Aanvullend zijn er 2 locaties voor geconcentreerde huisvesting mogelijk bij de kern Zaltbommel. De gemeente heeft de voorkeur voor de vestiging van een geconcentreerde huisvestingslocatie in een intensiveringsgebied voor de tuinbouw en/of op of nabij een bedrijventerrein. De reden hiervoor is dat de gemeente wil bereiken dat de afstand tot de woon- en/of verblijfslocatie en de werklocatie zo kort mogelijk is om het aantal verkeersbewegingen evenals de reisafstand voor werknemers beperkt te houden. De gemeente zoekt daarbij naar verbreding in huisvesting voor starters, spoedzoekers, statushouders en vluchtelingen.

De opvanglocatie voor internationale werknemers in het plangebied (op bedrijventerrein Veilingweg) is één van deze 2 aanvullende locaties bij de kern Zaltbommel voor geconcentreerde huisvesting. Hierbij was deze huisvesting de eerste jaren bedoeld voor vluchtelingen en wordt deze na afloop van deze periode (= onderdeel van dit ruimtelijke plan) gebruikt voor de huisvesting van internationale werknemers.

Gelet hierop is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de gemeentelijke omgevingsvisie.

4.4.2 Beleid huisvesting internationale werknemers gemeente Zaltbommel wijziging 2022

Op 20 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019' vastgesteld en later op enkele onderdelen gewijzigd. In het beleid regelt de gemeente Zaltbommel de huisvesting van internationale werknemers (arbeidsmigranten) op 3 verschillende manieren:

  • Kleinschalige huisvesting in de bestaande woonomgeving (buitengebied);
  • Geconcentreerde huisvesting;
  • Huisvesting op het terrein van de werkgever.

De aanwezigheid van internationale werknemers in de gemeente Zaltbommel is blijvend. De opgave om een goed huisvestingsbeleid te ontwikkelen, gericht op het huisvesten van ten minste 1.500 personen, is voor de gemeente een gegeven. De behoefte aan nieuwe huisvestingslocaties neemt als gevolg van nieuwe (bedrijfs)ontwikkelingen alleen maar toe.

In de praktijk wonen internationale werknemers, soms met grote aantallen, in woningen in woonwijken in de dorpskernen en de stad Zaltbommel. Ook wonen internationale werknemers bij bedrijven (vaak gaat het om tuinbouwbedrijven) in het buitengebied, bijvoorbeeld in bedrijfswoningen of bedrijfsgebouwen. Soms wonen internationale werknemers op campings of in units of stacaravans die hiervoor zijn neergezet. Goede woonomstandigheden zijn in veel gevallen niet gewaarborgd. Ook is de woonsituatie soms dusdanig dat het overlast veroorzaakt voor de omgeving (bijvoorbeeld parkeerdruk of geringe brandveiligheid).

De gemeente wil dat iedere inwoner gedegen en verantwoord wordt gehuisvest. Dat geldt zodoende ook voor (tijdelijke) internationale werknemers. Tegelijkertijd wil de gemeente ook dat de omgeving zo min mogelijk hinder ondervindt van het (tijdelijk) huisvesten van internationale werknemers.

Met dit beleid wil de gemeente Zaltbommel een helder kader bieden waarbinnen de huisvesting van internationale werknemers mag plaatsvinden. Het gemeentelijke beleid richt zich op het huisvesten van internationale werknemers die in de eerste instantie in de gemeente Zaltbommel werkzaam zijn.

De gemeente Zaltbommel vindt dat een maximum aantal van 2.000 internationale werknemers in de gemeente gehuisvest kan worden zonder dat dit te grote (negatieve) effecten heeft op de woon- en leefomgeving, in het bijzonder de sociale cohesie, de parkeerdruk en het aanwezige voorzieningenniveau. Als de gemeente nieuwe initiatieven voor huisvestingslocaties in behandeling neemt, hanteert de gemeente dit aantal als een onderdeel van de belangenafweging om wel of niet mee te werken aan een initiatief.

In het beleid heeft de gemeente een aantal beleidsuitgangspunten opgesteld. Alle locaties voor huisvesting van internationale werknemers dienen aan deze uitgangspunten te voldoen. Deze uitgangspunten richten zich met name op de kwaliteit van wonen en de kwaliteit van de leefomgeving met betrekking tot internationale werknemers.

De laatste wijziging van het beleid dateert van 24 november 2022, te weten 'Beleid huisvesting internationale werknemers gemeente Zaltbommel wijziging 2022'.

Planspecifiek
Het woongebouw in het plangebied betreft een locatie voor geconcentreerde huisvesting van internationale werknemers. Er is grote behoefte aan meer huisvesting voor internationale werknemers binnen de gemeente. Voor een locatie voor geconcentreerde huisvesting gelden, aanvullend op de algemene beleidsuitgangspunten uit paragraaf 5 van het beleid, de volgende (voor het plangebied relevante) uitgangspunten:

  1. a. Bij de afweging om mee te werken aan een locatie voor geconcentreerde huisvesting bij een kern, bekijkt de gemeente in hoeverre de initiatiefnemer kan aantonen dat er – als gevolg van een lokale arbeidsbehoefte (in de kern) – een behoefte aan huisvesting is;
  2. b. Als uitgangspunt geldt dat een aantal van twee locaties voor geconcentreerde huisvesting per kern in beginsel aansluit bij de gewenste balans in de kernen. Per situatie wordt beoordeeld of een locatie voor geconcentreerde huisvesting passend is. De gemeente beoogt namelijk een ruimtelijke spreiding van de locaties voor geconcentreerde huisvesting, omdat:
    1. 1. Een groter aantal geconcentreerde huisvestingslocaties per kern kan leiden tot een te grote parkeerdruk in een kern en tot knelpunten in de verkeersafwikkeling van en naar de huisvestingslocaties;
    2. 2. Een te groot aantal huisvestingslocaties (met een woon- en/of verblijfsfunctie) rond een kern kan leiden tot belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van overige functies, zoals agrarische of andere bedrijfsfuncties;
    3. 3. Een evenredige verdeling van de huisvestingslocaties over de verschillende kernen van belang is voor het behoud van het draagvlak van het beleid in de samenleving evenals de sociale cohesie in kernen.
  3. c. De gemeente heeft de voorkeur voor de vestiging van een geconcentreerde huisvestingslocatie in een intensiveringsgebied voor de tuinbouw en/of op of nabij een bedrijventerrein. De reden hiervoor is dat de gemeente wil bereiken dat de afstand tot de woon- en/of verblijfslocatie en de werklocatie zo kort mogelijk is om het aantal verkeersbewegingen evenals de reisafstand voor werknemers beperkt te houden;
  4. d. De locatie leidt...indien gelegen op een bedrijventerrein, niet tot een belemmering van een efficiënte verkaveling en inrichting van het bedrijventerrein;
  5. e. De locatie mag niet in een woonkern liggen;
  6. f. Op een locatie mogen jaarrond personen worden gehuisvest;
  7. g. Op een locatie mogen maximaal 150 personen worden gehuisvest;
  8. h. De huisvesting mag plaatsvinden in bestaande of nieuw te realiseren bebouwing. Als voor het realiseren van de huisvestingsvoorziening herbouw of nieuwbouw van bebouwing moet plaatsvinden, moet de verschijningsvorm van de bebouwing inpasbaar zijn in de omgeving. Dit is ter beoordeling aan het college van B&W. Als de huisvesting plaatsvindt op een nog onbebouwde locatie in het buitengebied, is het uitgangspunt dat bebouwing in principe plaatsvindt in afzonderlijke bouwwerken. Dit is eveneens ter beoordeling aan het college van B&W.
  9. i. Tussen verschillende locaties een afstand ligt van ten minste 750 m (gemeten vanaf de perceelgrens van de locatie) teneinde voldoende spreiding te waarborgen;
  10. j. Op de locatie zijn voorzieningen voor ontspanning aanwezig en per bewoner is voldoende buitenruimte vrij beschikbaar en toegankelijk;
  11. k. De locatie voldoet aan hoge eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit (landschappelijke inpassing en een aantrekkelijke leefomgeving voor de bewoners);
  12. l. De locatie voldoet aan hoge eisen ten aanzien van duurzaamheid (bouwwerken voldoen aan de normen voor Energie-Neutrale Gebouwen);
  13. m. De locatie is tevens bedoeld voor het huisvesten van jongeren, statushouders en spoedzoekers (de ‘golden mix’). Hiertoe wordt 10% van de huisvestingsruimte aangeboden aan deze doelgroep.
  14. n. De initiatiefnemer toont aan dat hij een maatschappelijk participatieproces voor omwonenden en belanghebbenden heeft doorlopen, waaruit afgeleid kan worden hoeveel draagvlak bestaat voor de betreffende locatie. Het draagvlak en het participatieproces worden in een verslag beschreven door de initiatiefnemer.

Ad a
De aanwezigheid van internationale werknemers in de gemeente Zaltbommel is blijvend. De behoefte aan nieuwe huisvestingslocaties neemt als gevolg van nieuwe (bedrijfs)ontwikkelingen alleen maar toe. Daarom heeft de gemeenteraad in 2021 besloten om op deze locatie aan de Veilingweg één van de permanente huisvestingslocatie te (laten) realiseren.

Ad b
Onderhavig plangebied betreft één van de twee nieuwe locaties voor geconcentreerde huisvesting bij de kern Zaltbommel.

Ad c
Het plangebied is gelegen aan de rand van (dus op) een bedrijventerrein.

Ad d
De beoogde ontwikkeling leidt niet belemmeringen voor omliggende bedrijven. Zie paragraaf 5.3Bedrijven en milieuzonering en paragraaf 5.4 Geluid voor meer informatie.

Ad e
Het plangebied ligt niet in de woonkern van Zaltbommel, maar op het aangrenzende bedrijventerrein.

Ad f
De internationale werknemers worden jaarrond gehuisvest in het plangebied.

Ad g
Er worden maximaal 150 internationale werknemers gehuisvest in het plangebied.

Ad h
De internationale werknemers worden gehuisvest in een bestaand gebouw, zijnde een voormalig kantoorgebouw, dat eerder al is omgebouwd voor de huisvesting van maximaal 178 vluchtelingen.

Ad i
Er zijn op dit moment geen andere huisvestingslocaties in de kern Zaltbommel, dus er wordt sowieso voldaan aan de afstandseis van 750 m.

Ad j en k
Binnen in het gebouw zijn meerdere woonkamers, 2 sportruimtes (verdieping) en een speelruimte (begane grond) aanwezig. Aan de achterzijde van het gebouw zal de buitenruimte worden ingericht conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in paragraaf 2.2. Er is in totaal circa 1.525 m² aan buitenruimte aanwezig. Dit betekent dat er per persoon (uitgaande van 150 personen) meer dan 10 m² aan buitenruimte is.

Ad l
Aan de eis dat het gebouw moet voldoen aan de normen voor Energie-Neutrale gebouwen, kan niet worden voldaan. Het betreft namelijk geen nieuw gebouw, maar een bestaand voormalig kantoorgebouw met bouwjaar 1975, dat geschikt gemaakt is voor de huisvesting van (in eerste instantie maximaal 178) vluchtelingen en daarna omgebouwd voor de huisvesting van maximaal 150 internationale werknemers. Wel zijn er inmiddels verschillende duurzaamheidsmaatregelen in het pand genomen/ worden genomen:

  • Alle bestaande CV-ketels (meer dan 25 jaar oud), zijn in 2023 en 2024 vervangen door nieuwe HR-ketels;
  • De bestaande kozijnen met ruiten zijn in 2023 in het noordelijk deel van het gebouw vervangen door nieuwe kozijnen voorzien van HR++-glas en suskasten. In 2025/2026 zullen deze vervangingswerkzaamheden ook plaatsvinden in het zuidelijk deel van het gebouw;
  • Er zijn douches geïnstalleerd met elektrische boilers met een maximale douchetijd van 12 minuten. Na deze periode is het warme water op en moet er een korte periode gewacht worden voordat er weer warm water beschikbaar is;
  • Het koken in de centrale keukenruimte vindt volledig elektrisch plaats;
  • Er vindt afvalscheiding plaats waarbij PMD, GFT, glas, papier, batterijen en restafval gescheiden worden ingezameld;
  • Helaas blijkt het te kostbaar om zonnepanelen op het dak te installeren.

Ad m
De locatie is tevens bedoeld voor het huisvesten van jongeren, statushouders en spoedzoekers (de ‘golden mix’). Daarom wordt 10 % van de huisvestingsruimte, zijnde 15 plekken, aangeboden aan deze doelgroep.

Ad n
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het doorlopen participatieproces.

4.4.3 Woonvisie Bommelerwaard 2021 - 2025

De gemeenteraad heeft op 8 juli 2021 de woonvisie Bommelerwaard 2021 - 2025 vastgesteld. De centrale thema's in de woonvisie zijn:

  • Snel voldoende woningen;
  • Meer variatie;
  • Duurzame woningvoorraad;
  • Wonen en zorg;
  • Leefbaarheid.

De woningbouwopgave voor de komende 10 jaar bestaat voor Zaltbommel uit circa 1.450 woningen. Vanwege de onbalans tussen vraag en aanbod gaat de gemeente de nieuwbouw voor de komende 5 jaar versnellen.

Tegelijkertijd zorgen we voor de juiste woningen voor de juiste prijs op de juiste plek. We willen meewerken aan goede initiatieven voor de ontwikkeling van compacte woningen en dagen initiatiefnemers uit om in bestaande gebouwen door functiewijzigingen of woningsplitsing woontechnisch en energetisch kwalitatief goede woningen te realiseren. Hierbij is er aandacht voor de specifieke huisvestingsvragen van doelgroepen zoals arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners.

Planspecifiek
De gemeenteraad heeft in 2019 beleid voor arbeidsmigranten vastgesteld (zie subparagraaf 4.4.2). De gemeente ziet dat arbeidsmigranten van groot economisch belang zijn. Uitgangspunt is, dat iedere tijdelijke of permanente inwoner van de gemeente fatsoenlijk wordt gehuisvest. De leefbaarheid in de wijken en dorpen moet daarbij gewaarborgd blijven. De gemeente treedt op tegen ondeugdelijke huisvesting. Bovendien wil de gemeente concentraties van arbeidsmigranten die leiden tot ongewenste situaties in de leefomgeving voorkomen.

Uitgangspunt is dat de huisvesting primair de verantwoordelijkheid is van de werkgevers en de arbeidsmigranten zelf. Voor elke locatie is een exploitatievergunning, nachtregister en een beheerder vereist. De huisvesting moet voldoen aan de normen van de SNF.

In Zaltbommel kunnen maximaal 150 personen op het terrein van de werkgever gehuisvest worden. Kleinschalige huisvesting wordt in Zaltbommel afgebouwd. Daarnaast is geconcentreerde of grootschaligere huisvesting in Zaltbommel wel mogelijk.

De opvanglocatie voor internationale werknemers in het plangebied is één van deze 2 aanvullende locaties bij de kern Zaltbommel voor geconcentreerde huisvesting. Onderhavige huisvesting voldoet aan de meest recente normen (zoals deze gelden per 1 januari 2025).

4.4.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

4.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 5 Gevolgen Fysieke Leefomgeving

5.1 Verkeer En Parkeren

5.1.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit ruimtelijke plan wordt gefaciliteerd, moet de voertuigaantrekkende werking worden bepaald. Daarom is er een verkeersonderzoek verricht, waarvan de rapportage als bijlage 1 bij de motivering is gevoegd.

In dit onderzoek is geen rekening gehouden met de bestaande bedrijfsmatige functie die het plangebied planologisch gezien al heeft. Bovendien is de in het onderzoek bepaalde voertuiggeneratie op basis van de aanname dat er 150 kamers worden gerealiseerd, terwijl dit er in de praktijk de helft minder zullen zijn (2 bedden per kamer). Dit betekent dus een gemiddelde verkeersgeneratie van 315 / 2 = 157,5 voertuigbewegingen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0013.png"

In het onderzoek zijn 3 kruispunten beschouwd:

  1. 1. Van Heemstraweg-Oost/ Kon. Wilhelminaweg/ Stationsweg;
  2. 2. Van Heemstraweg-Oost/ Veilingweg/ Schimminck;
  3. 3. Van Heemstraweg-Oost/ Wildemanweg/ Rozenbogerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0014.png"

Met de meerstrooksrotondeverkenner is voor de ochtendspits en de avondspits berekend of deze drie rotondes het verwachte verkeer van 2035 (inclusief ontwikkeling) af kunnen wikkelen. Uit de analyse komt naar voren dat alle drie de rotondes voldoende capaciteit hebben om het verwachte verkeer in 2035 af te wikkelen. Voor de drie rotondes blijft de verzadigingsgraad ver onder de grenswaarde 0,85.

Dit betekent dat het gegenereerde verkeer van de ontwikkeling op de Veilingweg 2 niet leidt tot problemen op het omliggende wegennet. Met de verwachte verkeersintensiteiten in 2035 blijft er nog voldoende restcapaciteit over op alle drie de rotondes.

Gelet op de restcapaciteit van de rotondes, leidt een andere verdeling van het verkeer afkomstig van de woningen ook niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Conclusie
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.1.2 Parkeren

Om inzicht te bieden in de parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling die met dit ruimtelijke plan wordt gefaciliteerd, is gebruik gemaakt van de (nog vast te stellen) 'Parkeernota Zaltbommel 2025' van de gemeente Zaltbommel. Hierin zijn parkeernormen opgenomen voor 'kamerverhuur'. De parkeernorm hiervoor bedraagt 0,3 parkeerplaats per kamer, waarvan 0,2 parkeerplaatsen per kamer voor bezoekers. Er is hierbij geen gebruik gemaakt van dubbelgebruik in verband met aanwezigheidspercentages (= bewoners en bezoekers parkeren niet op dezelfde momenten). Dit leidt tot navolgende parkeerbalans uitgaande van 75 kamers (met 2 bedden per kamer):

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0015.png"

In het inrichtingsplan zijn 59 parkeerplaatsen ingetekend, met daarnaast de optie om 10 parkeerplaatsen te gebruiken ter plaatsen van het voetbalpleintje. Daarmee is er in totaal ruimte voor 59 + 10 = 69 parkeerplaatsen en kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte van 45 parkeerplaatsen.

Conclusie
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.2 Bodem

5.2.1 Regelgeving

Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat bodem onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van de bodem (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow). Daarnaast gelden er instructieregels vanuit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) die gemeenten in het omgevingsplan moeten verwerken. Het Bkl bepaalt voor bodem dat in het omgevingsplan:

  • regels en waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem worden opgenomen voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie (artikel 5.89i t/m 5.89m Bkl);
  • moet worden gewaarborgd dat sanerende en beschermende maatregelen in stand worden gehouden, worden onderhouden of worden vervangen (artikel 5.89n Bkl);
  • bodembeheergebieden kunnen worden aangewezen voor het met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift afwijken van kwaliteitseisen (artikel 5.89o Bkl); en
  • de landbodem van het gemeentelijk grondgebied wordt ingedeeld in bodemfunctieklassen (landbouw en natuur/wonen/industrie) (artikel 5.89p Bkl).

Bodemgevoelige gebouwen
Een bodemgevoelig gebouw wordt in het Bkl omschreven als een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Onder een gebouw wordt verstaan een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.

Bodemgevoelige locaties
Een bodemgevoelige locatie is op basis van het Bkl in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw.

Omgevingsplan
Een omgevingsplan bevat dus waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, die per gebied of per gebruiksfunctie kunnen verschillen. Het uitgangspunt voor deze waardes zijn de interventiewaardes bodemkwaliteit, uit bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Deze waardes zijn wetenschappelijk onderbouwd en behoeven geen verdere motivering. Het omgevingsplan kan ook een hogere waarde bevatten dan de interventiewaardes, mits gemotiveerd en de waarden niet hoger zijn dan het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan, bijlage Vb Bkl). Ook mag niet leiden tot overschrijding van de toelaatbare concentraties in lucht (TCL) en geurdrempels (bijlage XIIIb Bkl).

Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Om te kunnen beoordelen of de toelaatbare kwaliteit van de bodem uit het omgevingsplan is overschreden, is voorafgaand onderzoek naar de gesteldheid van de bodem nodig. Ingeval van een overschrijding van de waarden, is in het omgevingsplan opgenomen welke sanerende of beschermende maatregelen nodig zijn.

5.2.2 Doorvertaling planvoornemen

Er is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 2 bij de motivering gevoegd.

De onderzoeksresultaten geven, in het kader van de voorgenomen wijziging in gebruik, vanuit de wet- en regelgeving geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de aangetroffen verontreinigingen voldoende zijn onderzocht. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de onderzoekslocatie.

Uit het onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de vast bodem niet voldoet voor het beoogde gebruik als wonen met tuin. Echter, zolang de huidige verhardingslagen in stand worden gehouden, is volgens het onderzoeksburo geen sprake van noemenswaardige blootstellingsrisico’s. Bij de aanleg van de tuin moeten maatregelen te worden getroffen om blootstellingsrisico’s van de bewoners te voorkomen. Hierbij kan worden gedacht aan het ontgraven en afvoeren van heterogeen verontreinigde bodem-/puinlaag tot minimaal 0,5 m -mv. en/of het aanbrengen van een afdekkingslaag (grond van minimaal kwaliteitsklasse ‘Wonen’ en/of duurzame verhardingslagen). Omdat de bestaande verhardingslagen in stand worden gehouden, treedt dit risico niet op in het plangebied.

Met betrekking tot de verhoogde concentraties van arseen en minerale olie in het grondwater is een risicobeoordeling uitgevoerd (Risicotoolbox grondwater en toetsing aan de CROW 400). Hieruit blijkt dat de risicogrenswaarden voor drinkwaterwinning worden overschreden. Zolang er geen drinkwaterwinning plaats vindt, is verder geen sprake van onaanvaardbare risico’s. In onderhavig plangebied is geen sprake van drinkwaterwinning, zodat dit risico niet aan de orde is.

Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

5.3.1 Regelgeving

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bij milieuzonering gaat het specifiek om de milieuthema's die afstandsgerelateerd zijn. Afstandsgerelateerd wil zeggen dat de milieubelasting afneemt bij grotere afstand, zoals bij geluid en geur.

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van bedrijfsmatige activiteiten worden gerealiseerd, moet worden gemotiveerd in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat bedrijfsmatige activiteiten zich vestigen/wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Voor het vaststellen van de minimum richtafstanden tussen bedrijven en milieugevoelige functies worden de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0016.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Als de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Wanneer niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

5.3.2 Doorvertaling planvoornemen

Er is een milieuzoneringsonderzoek uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Dit rapportage van het onderzoek is als bijlage 1 bij de motivering gevoegd.

Op de locatie van het plangebied is momenteel de functie ‘Bedrijventerrein - 2’ van toepassing (zie ook paragraaf 1.3). Wonen wordt in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' beschouwd als een gevoelige functie en bedrijfsactiviteiten kunnen vallen onder milieubelastende activiteiten. Hierdoor moet er via milieuzonering onderzocht worden of het mogelijk is om in het plangebied wooneenheden te realiseren.

De afstand tussen de toekomstige woningen en de bedrijvigheden - die er nu staan en zijn toegestaan in het plangebied - vormen in eerste instantie geen hinder voor de komst van de woningen. De afstanden die worden gehanteerd voor de milieubelastende activiteiten en de milieugevoelige functie (toekomstige woningen) liggen tussen de 0 en 50 m (milieucategorie 3.1). Omdat het plangebied is gelegen op een bedrijventerrein in de nabijheid van de spoorlijn Utrecht - 's-Hertogenbosch en de Rijksweg A2 betreft het hier een gemengd gebied en daarom mag een maximum richtafstand van 30 m worden aangehouden.

Eén bedrijf vormt hierop een uitzondering. Dit betreft een gevestigde houtzagerij, Veilingweg 6 (zie tabel 4: Richtafstanden bestaande bedrijven in bijlage 2 van het onderzoek). De richtafstand voor dit bedrijf hier bedraagt 100 m. De houtzagerij is op ongeveer 140 m van de toekomstige woningen gevestigd. Voor dit bedrijf is in afwijking van het bestemmingsplan een vergunning verleend. Verder is het binnen de functie 'Bedrijventerrein - 2' niet toegestaan om bedrijven, die behoren tot een categorie hoger dan milieucategorie 3.1, te vestigen, behalve ter plaatse van de functieaanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’. Verplaatsing/uitbreiding, waardoor de houtzagerij binnen de richtafstand van 100 m zou komen, is zonder nadere besluitvorming niet mogelijk.

Voor alle andere overige bedrijven in tabel 4 (zie bijlage 2 van het onderzoek) is er tevens gecontroleerd of de afstand tussen de bedrijvigheid en de toekomstige woningen voldoet aan de richtafstanden die zijn benoemd in deze tabel. Hieruit is naar voren gekomen, dat alle bedrijvigheden voldoen aan de richtafstanden tot de milieugevoelige functie.

Bovendien staat in het bestemmingsplan (= onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan gemeente Zaltbommel) voor het bedrijventerrein de Wildeman aan dat er geen geluidzoneringplichtige inrichtingen zijn toegestaan. Ook op de omliggende bedrijventerreinen zijn geen geluidzoneringplichtige inrichtingen toegestaan. Verder zijn Bevi inrichtingen (onder de Omgevingswet opgegaan in het Bkl) en daarmee vergelijkbare risicobedrijven tevens niet toegestaan in het plangebied.

De bedrijven die wel zijn toegestaan in het plangebied behoren dus tot de categorieën 1 tot en met 3.1 zoals opgenomen de VNG Handreiking ''Bedrijven en Milieuzonering. Waardoor er voor de komst van toekomstige bedrijven tevens geen hinder wordt voorzien bij de realisatie van de woningen op het bedrijventerrein. Bovendien is er beperkte uitbreiding mogelijk voor de bestaande bedrijvigheid gezien de beschikbare ruimte in het plangebied en de bouwregels die ter plaatse gelden.

Er moet echter wel worden benoemd, dat uitgaande van een permanent verblijf voor internationale werknemers geldt dat het huidige kantoorpand gelegen is op een bestaand bedrijventerrein (waarop bedrijven tot milieucategorie 3.1 kunnen vestigen). Het is voor bedrijven daarom mogelijk om binnen de bestemmingsplangrenzen te verplaatsen, vestigen of uit te breiden. De richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming van de milieubelastende activiteit tot de gevel van de milieugevoelige functie. Om de woningen heen is er wel een groene (bomen en planten) bufferzone gecreëerd. De breedte van deze groene bufferzone bedraagt echter 13 m, terwijl de minimum richtafstand 30 m bedraagt voor de toegestane milieubelastende activiteit. Deze maatgevende richtafstand betreft het aspect geluid.

Daarom is er akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de woningen in het plangebied. Dit onderzoek wordt in paragraaf 5.4 besproken. Uit het onderzoek blijkt dat na het toepassen van bouwkundige maatregelen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het woongebouw in het plangebied.

Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.4 Geluid

5.4.1 Regelgeving

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels in afdeling 3.5 (o.a. normen) voor:

  • het geluid van geluidveroorzakende activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en
  • het toelaten van geluidgevoelige gebouwen in het geluidaandachtsgebied (van wegen, spoorwegen en industrieterreinen, artikel 3.18 lid 1 Bkl).

Geluidgevoelige gebouwen
Het Bkl bevat in artikel 3.21 een definitie van geluidgevoelige gebouwen. Hier vallen gebouwen onder met een woonfunctie, een onderwijsfunctie, een gezondheidszorgfunctie (met bedgebied) en kinderopvang (met bedgebied). Het Bkl bevat niet de mogelijkheid voor een gemeente om de definitie van geluidgevoelige gebouwen uit te breiden. Bij nieuwe ontwikkelingen moeten gemeenten in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wel rekening houden met geluid op niet door het Bkl aangewezen gebouwen en locaties.

Geluidaandachtsgebieden
In het Bkl is bepaald dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een (spoor)weg of industrieterrein op een voor geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen binnen een geluidbronsoort. De waarden die bij toelaten van een geluidgevoelig gebouw voor de geluidbronsoorten met een geluidproductieplafond (gpp) als omgevingswaarde gelden, staan in navolgende tabel:

Geluidbronsoort Standaardwaarde (dB)
(tabel 3.34 Bkl)
Grenswaarde (dB)
(tabel 3.35 Bkl)
Provinciale wegen
Rijkswegen
50 Lden 65 Lden
Gemeentewegen
Waterschapswegen
53 Lden 70 Lden
Hoofdspoorwegen 55 Lden 70 Lden
Industrieterreinen 50 Lden 60 Lden
40 Lnight 50 Lnight


De geluidaandachtgebieden zijn - indien gepubliceerd - opgenomen op de kaart van de Centrale Voorziening Geluidgegevens (CVGG). Dit geluidsregister is op dit moment nog vrijwel leeg. Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 3.34 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 3.35 tot en met 3.40 Bkl). In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor het toelaten van een geluidgevoelig gebouw af te wijken van de standaardwaarden (vergelijkbaar met het hogere grenswaardenbesluit zoals we dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kenden). Bij geluid tussen de standaardwaarde en de grenswaarde vindt een bestuurlijke afweging plaats en gelden een aantal eisen. Het bevoegd gezag kan alleen geluid tot en met de grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toestaan als voldaan wordt aan een van de voorwaarden onder artikel 5.78z lid 1 onder a of b, 5.78z lid 2, 5.78ab lid 2, 5.78ac en 5.78ad Bkl.

Op grond van artikel 5.78i Omgevingswet hebben alle verharde wegen met een jaargemiddelde verkeersintensiteit van 1.000 motorvoertuigen of meer - los van de snelheid - ook een geluidaandachtsgebied, met uitzondering van woonerven.

Zolang er geen basisgeluidsemissies met bijbehorende aandachtsgebieden vast zijn gelegd geldt op grond van artikel 17.5 van de Omgevingsregeling een geluidaandachtgebied waarbij bij een gemeentelijke weg of waterschapsweg de breedte van het geluidaandachtsgebied wordt bepaald door vaste afstanden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:

Aantal rijstroken Maximum snelheid weg (km/u) Breedte zone (m)
1 of 2 30 of minder 100
1 of 2 meer dan 30 200
3 of meer 350


Geluid door activiteiten
Onder 'geluid door activiteiten' vallen nagenoeg alle activiteiten (zoals activiteiten van bedrijven). Het Bkl wijst in artikel 5.55 de activiteiten aan die er niet onder vallen. Zo bepaalt het Bkl dat de activiteit wonen geen geluidveroorzakende activiteit is. Het Bkl bevat zelf geen definitie van het begrip wonen, maar de toelichting bij het Bkl geeft aan dat een beroep of bedrijf aan huis en een 'uit de hand gelopen hobby' geen verband houden met de activiteit wonen. Dit is vergelijkbaar met de wetgeving voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet waar de milieuregels ook van toepassing zijn op activiteiten die worden verricht in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn.

Het Bkl bepaalt in artikel 5.59 dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een geluidveroorzakende activiteit (zoals activiteiten bij bedrijven) op een geluidgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Er wordt voldaan aan dit aanvaardbaarheidsvereiste als het omgevingsplan de standaardwaarden van het Bkl overneemt.

Het Bkl bevat standaardwaarden voor toelaatbaar geluidop de gevelvan een geluidgevoelig gebouw. Deze standaardwaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:

Standaardwaarde toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw 07.00 - 19.00 uur 19.00 - 23.00 uur 23.00 - 7.00 uur
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen - 70 dB(A) 70 dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden - 65 dB(A) 65 dB(A)


Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 5.64 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein.

Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 5.65 en 5.66 Bkl). Indien de gemeente een soepelere norm wil opnemen in het omgevingsplan, moet door middel van onderzoek vaststaan dat de binnenwaarde (het geluid binnen de geluidgevoelige gebouwen) niet hoger is dan de normen die het Bkl daarvoor stelt. Indien de gemeente een strengere norm wil opnemen, moet aangetoond worden dat de bestaande geluidveroorzakende activiteiten niet worden beperkt ten opzichte van het huidige recht. In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor één of meerdere geluidgevoelige ruimte(n) binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen af te wijken van de standaardwaarden. Deze mogen de grenswaarden niet overschrijden. De grenswaarden worden niet bepaald op de gevel, maar in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. De grenswaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:

Grenswaarde toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen 07.00 - 19.00 uur 19.00 - 23.00 uur 23.00 - 7.00 uur
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen - 55 dB(A) 55 dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden - 45 dB(A) 45 dB(A)

5.4.2 Doorvertaling planvoornemen

Er is een geluidsonderzoek uitgevoerd naar de aspecten weg-, rail- en industrielawaai. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de motivering gevoegd.

Weg- en railverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege weg- en railverkeer niet voldoet aan de richtwaarde van 33 dB(A) voor het binnenniveau wanneer wordt uitgegaan van een gevelwering van 20 dB(A). Uitgaande van een gevelwering van 25 dB(A) kan wel worden voldaan.

Industrielawaai (geluid door activiteiten)
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat wanneer gerekend wordt met de maximale invulling van het bestemmingsplan dit enkele knelpunten oplevert. Uit een schouwing en overleg ter plaatse bleek dat het rekenen op basis van de maximale invulling een overschatting oplevert.

Het hek voor het terrein is gesloten in avond en nacht en er vinden dan geen activiteiten plaats. Er is in deze periode dus geen geluidsbelasting vanwege Merrem & la Porte, DYWIDAG en Baderie.

Tevens zijn de piekgeluiden vanwege deze bedrijven in de dagperiode aangepast aan de werkelijk te verwachten geluidspieken. Een groot deel van de knelpunten komt hierdoor te vervallen.

Er blijft een (kleine) overschrijding bestaan van de grenswaarden uit stap 3 uit de VNG handreiking, echter niet groter dan 2 dB. Aangezien het gaat om een tijdelijke opvang wordt deze overschrijding acceptabel geacht en omliggende bedrijven worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

Cumulatie
Omdat er sprake is van een overschrijding van verhoogde geluidsbelastingen is het gecumuleerde geluidsniveau beschouwd. Hieruit blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting van alle bedrijven, het wegverkeer en het railverkeer 57 tot 63 dB(A) bedraagt.

Maatregelen
Als gevolg van overschrijding van richtwaarden voor het binnenniveau ingevolge weg- en railverkeer kan niet worden voldaan zonder maatregelen. Een verhoging van de gevelwering naar 25 dB biedt een oplossing. Hierbij kan worden gedacht aan toepassing van gedempte roosters met muurdemper ter vervanging van de huidige beluchting. Het binnenniveau van alle geluidsbronnen gecumuleerd voldoet dan echter niet aan 33 dB. Daarom is er aanvullend onderzoek uitgevoerd om te bepalen met weke maatregelen dit binnenniveau wel kan worden gewaarborgd en in hoeverre deze maatregelen kostenefficiënt zijn. De rapportage van dit aanvullende onderzoek is als bijlage 4 bij de motivering gevoegd.

De vastgestelde geluidsbelasting bedraagt maximaal 59 dB ter plaatse van de kopgevel, en een gecumuleerde geluidsbelasting van maximaal 63 dB. De bijbehorende vereiste karakteristieke geluidswering van de gevels bedraagt GA;k = 26 dB bij de minimale variant of GA;k = 29 dB bij de optimale variant respectievelijk.

Om de benodigde geluidswering te realiseren per verblijfsruimte om te voldoen aan de hoogste belasting van 59 dB zijn grofweg de volgende maatregelen nodig:

  • suskasten met lichte demping.

Bij het plaatsen van de suskasten is het ook nodig om het onderliggende glas te vervangen.

Om de benodigde geluidswering te realiseren per verblijfsruimte om te voldoen aan de gecumuleerde geluidsbelasting van 62 dB zijn grofweg de volgende maatregelen nodig:

  • suskasten met goede demping;
  • verbeterde kierdichting.

Om te controleren of er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat is de geluidwering van de gevel GA met geluidmetingen bepaald (zie bijlage 5), na het introduceren van de suskasten. De meetresultaten tonen aan dat de aanwezige geluidwering binnen 1 dB van de streefwaarde ligt. Een dergelijk klein verschil valt binnen de meetonnauwkeurigheid en is niet waarneembaar. Er is sprake van een acceptabel binnenniveau.

Omdat in de tussentijd de Omgevingswet in werking is getreden (per 1 januari 2024) is er een aanvullende geluidsberekening uitgevoerd (zie bijlage 6) naar het gezamenlijk geluid. De hiervoor aangehaalde onderzoeken (zie bijlage 3, bijlage 4 en bijlage 5) zijn uitgevoerd onder de Wet geluidhinder. Het zuidelijk gelegen bouwdeel is bij het bepalen en controleren van de geluidswerende maatregelen buiten beschouwing gebleven. Naar aanleiding van het voornemen om op termijn internationale werknemers te huisvesten op de Veilingweg 2 is een omgevingsvergunningsaanvraag gedaan. In haar reactie geeft de Omgevingsdienst Rivierenland aan dat de geluidwering van de gevel beoordeeld zal worden op basis van de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet zal niet meer gekeken worden naar de gecumuleerde geluidsbelasting, maar naar het gezamenlijk geluid. In voorliggende memo (zie bijlage 6) is het volgende onderzocht:

  • Wat is het gezamenlijk geluid ter plaatse van de Veilingweg 2?
  • Welke eis geldt voor de karakteristieke geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie en is deze eis hoger dan de eis onder de oude regelgeving?

Uit de resultaten blijkt dat, om aan de standaardeisen voor nieuwbouw te voldoen, de geluidwering van de gevel 4 dB hoger moet zijn dan in 2022 bepaald is. Dit zou betekenen dat er aanvullende maatregelen aan de gevel moeten worden uitgevoerd.

Een andere optie is het aanvragen van maatwerkvoorschriften voor de Veilingweg. In Artikel 5.23a van het Bbl is opgenomen dat de waarde voor het binnenniveau tot 5 dB in geval van functiewijziging versoepeld kan worden. Gezien de volgende argumenten achten wij het verlenen van maatwerk in deze situatie acceptabel:

  • Het betreft een getransformeerd gebouw, waarvan de functie wordt gewijzigd.
  • In 2022 zijn er al aanvullende maatregelen uitgevoerd bij identieke ruimten om het binnenniveau te verlagen.

Naar aanleiding van de beoordeling van bijlage 3 t/m bijlage 6 door de Omgevingsdienst Rivierenland is er op 7 augustus 2024 een oplegnotitie opgesteld door de opsteller van deze onderzoeken. Deze notitie is als bijlage 7 bij de motivering gevoegd.

"Onderzoek industrielawaai
In december 2022 is door ons een akoestisch onderzoek uitgevoerd om het geluid vanwege onder andere de omliggende bedrijvigheid in beeld te brengen. Het betreft het volgende onderzoek in bijlage 3:

  • Akoestisch onderzoek tijdelijke opvang vluchtelingen op het adres Veilingweg 2 te Zaltbommel, +P.HEY.22.01.1, 19 december 2022, revisie 1

De berekeningen zijn uitgevoerd voor het gehele pand, dus zowel het noordelijk als het zuidelijk deel. Uit de resultaten blijkt dat er een beperkte overschrijding is van de grenswaarden uit stap 3 uit de VNG handreiking van maximaal 2 dB. Overschrijdingen vinden alleen plaats in de dagperiode en zijn gebaseerd op een worst case situatie. Omdat het huisvesting van internationale werknemers betreft (met een hogere doorstroom dan normale woningen) wordt deze overschrijding als acceptabel gezien. Daarnaast worden aanvullende maatregelen uitgevoerd aan de gevelwering.

Onderzoek geluidwering gevel
Voor het noordelijke bouwdeel is in het verleden onderzocht welke geluidswerende maatregelen in de gevel benodigd zijn. Deze zijn samengevat in ons rapport met kenmerk M+P.HEY.22.01.2 d.d. 22 december 2022 in bijlage 4. Na het treffen van de maatregelen is met geluidsmetingen geverifieerd dat aan de eisen werd voldaan, zie onze memo met kenmerk M+P.HEY.22.01A.1 d.d. 7 september 2023 in bijlage 5.

Sinds het treffen van de maatregelen in het noordelijke bouwdeel is de Omgevingswet in werking getreden. Dat houdt in dat nieuwe vergunningsaanvragen getoetst moeten worden aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Conform het Bbl wordt de benodigde geluidswering van de gevel bepaald op basis van het gezamenlijk geluid. Dat houdt in dat alle bronnen gelijktijdig beoordeeld worden, terwijl voorheen per bron getoetst werd. In sommige gevallen leidt dit tot een toename van de te beoordelen geluidbelasting, zoals samengevat in onze memo met kenmerk M+P.BIJ-24219.1 d.d. 3 april 2024, zie bijlage 6. De toename bedraagt ten hoogste 4 dB.

Uit Bbl artikel 5.23 lid 1 en 3 volgt dat de geluidswering van de gevel bij wijziging van een gebruiksfunctie met een duur van minimaal 10 jaar ten minste gelijk moet zijn aan het gezamenlijk geluid verminderd met 33 dB. Uit artikel 5.23a volgt dat een maximaal 5 dB minder strenge eis vergund kan worden via maatwerk. Kort gezegd geldt het volgende:

  • Door beoordeling op basis van gezamenlijk geluid neemt de benodigde geluidswering met ten hoogste 4 dB toe.
  • Door het vergunnen van maatwerk kan de eis in deze situatie met ten hoogste 5 dB worden versoepeld.

Inhoudelijk bestaat er geen verschil tussen het noordelijke en het zuidelijke bouwdeel. De gevelopbouw is gelijk en ook de achterliggende verblijfsruimten zijn gelijk. De geluidswering van het noordelijke bouwdeel werd voldoende geacht om een goede ruimtelijke ordening te realiseren. Het toepassen van dezelfde maatregelen zal daarom ook in het zuidelijk bouwdeel leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Wij adviseren daarom om op grond van artikel 5.23a van het Bbl 4 dB maatwerk te verlenen, mits de gevelmaatregelen die het noordelijke bouwdeel zijn toegepast ook in het zuidelijke deel worden toegepast."

De initiatiefnemer past in het zuidelijke bouwdeel dezelfde geluidswerende gevelmaatregelen toe als eerder in het noordelijk bouwdeel zijn toegepast. Daarmee is qua geluid sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.

Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Regelgeving

Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat lucht onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van lucht (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).

De rijksoverheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden.

In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied.

Er wordt getoetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties.

De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 Bkl. Deze gaan over:

  • beoordeling luchtkwaliteit en toetsing aan de rijksomgevingswaarden;
  • ammoniakemissies van veehouderijen;
  • geologische opslag van CO2.

5.5.2 Doorvertaling planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in of nabij één van de aandachtsgebieden uit artikel 5.51, lid 2 Bkl. Bovendien geldt dat de ontwikkeling van een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van 150 opvangplekken voor internationale werknemers mogelijk. In subparagraaf 5.1.1 is de toename van het aantal voertuigbewegingen bepaald. Uit de NIBM-tool (versie 24 april 2024) blijkt dat inderdaad sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMTAMOP20250001-OW01_0017.png"

Bestaande luchtkwaliteit
Op basis van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK), zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het monitoringsjaar 2023 (monitoringsronde 2024) bepaald. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5) ter plaatse van het dichtstbijzijnde toetspunt 27364178_761 op de meest nabij gelegen gemonitorde weg, de rijksweg A2, niet worden overschreden.

De waardes bedragen 20,4 µg/m3 voor NO2, 16,7 µg/m3 voor PM10 en 9,2 µg/m3 voor PM2,5. Het plan voegt daar ook geen in betekenende mate verslechtering aan toe. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

De daggemiddelde grenswaarde voor PM10 van 50 µg/m³ mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden. Uit het CIMLK blijkt dat in 2023 het totaal aantal overschrijdingsdagen 6 bedraagt, waarmee ruimschoots aan de daggemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.6 Geur

5.6.1 Regelgeving

Het Bkl bevat een instructieregel dat zorg gedragen moet worden dat geur veroorzaakt door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is.

Geurgevoelige gebouwen
De volgende gebouwen worden als 'geurgevoelige gebouwen' aangemerkt:

  • gebouwen met een woonfunctie;
  • gebouwen met een onderwijsfunctie;
  • gebouwen met een gezondheidszorgfunctie (met bedgebied);
  • gebouwen met een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang (met bedgebied).

Geurveroorzakende activiteiten
Voor 'geurveroorzakende activiteiten' wordt onderscheid gemaakt in:

  • het houden van landbouwhuisdieren;
  • andere agrarische activiteiten;
  • zuiveringstechnische werken;
  • overige bronnen van geurhinder (vaak betiteld als industriële geurhinder).

5.6.2 Doorvertaling planvoornemen

Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, met een geurcontour die (deels) over het plangebied ligt. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.

Wat betreft niet-agrarische bedrijven is het meest nabij gelegen bedrijf dat geur produceert Van Osch Snacks aan de Veilingweg 3, aan de oostzijde van deze weg, tegenover het plangebied. In het verleden zijn er met enige regelmaat klachten geweest over geuroverlast. Dat heeft dan te maken met het vervangen van de filters in de de-odorisatieunit. De afstand van het emissiepunt op het perceel Veilingweg 3 tot het om te vormen kantoorgebouw op Veilingweg 2 is echter meer dan 50 m. Daarmee wordt aan de richtafstand van 30 m in gemengd gebied voldaan. In theorie kan bij een maximale invulling van de bedrijfsactiviteiten op Veilingweg 3 het emissiepunt dichterbij komen, maar in alle gevallen wordt de benodigde 30 m gehaald tussen de gevel van het woongebouw in het plangebied en het bouwvlak van het bedrijf aan de overzijde van de Veilingweg.

Conclusie
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.7 Omgevingsveiligheid

5.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De gevoelige objecten zijn opgesplitst in:

  • zeer kwetsbare gebouwen
  • kwetsbare gebouwen en locaties
  • beperkt kwetsbare gebouwen en locaties.

De categorieën kwetsbare gebouwen en locaties zijn aangewezen in bijlage VI Bkl.

Plaatsgebonden risico
Bij het toelaten van milieubelastende activiteiten en bij het toedelen van locaties moet voor zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties het plaatsgebonden risico (PR-10-6-contour) in acht worden genomen. Bij beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moet er rekening worden gehouden met het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicobron geen zeer kwetsbare gebouwen of kwetsbare gebouwen en locaties mogen worden toegestaan en dat beperkt kwetsbare gebouwen of locaties pas na een beoordeling (dus vergunning) mogen worden toegestaan. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico: aandachtsgebieden
Het Bkl introduceert zogenaamde 'aandachtsgebieden' rond risicobronnen. Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (artikel 5.12 Bkl). Deze aandachtsgebieden zijn er voor brand (BAG), explosie (EAG) en gifwolk (GAG) en zijn zichtbaar in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Uitgangspunt is dat personen in gebouwen buiten een aandachtsgebied (brand, explosie of gifwolk) voldoende zijn beschermd. Binnen de aandachtsgebieden, of voor personen die verblijven op een locatie in de buitenlucht, zal bij nieuwe initiatieven moeten worden gekeken of en welke aanvullende beschermende maatregelen nodig en te treffen zijn. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor aandachtsgebieden in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl).

Een (deel van een) aandachtsgebied kan in het omgevingsplan worden aangewezen als voorschriftengebied. Binnen een dergelijk gebied gelden op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) aanvullende bouwvoorschriften (artikel 4.90 tot en met 4.96 Bbl voor het verbeteren van de veiligheid) voor de nieuwbouw of vervangende nieuwbouw (en dus niet voor bestaande bouw) van zeer kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare gebouwen. Er geldt een plicht (artikel 5.14 Bkl) tot het aanwijzen van een voorschriftengebied als in een aandachtsgebied een zeer kwetsbaar gebouw wordt toegelaten.

5.7.2 Doorvertaling planvoornemen

Binnen en nabij de beoogde opvanglocatie ligt 1 risicobron, waar rekening mee moet worden gehouden bij het verlenen van de omgevingsvergunning:

  • Spoorlijn Utrecht - 's-Hertogenbosch, transportroute (basisnet) van gevaarlijke stoffen over het spoor.

Het besluitgebied ligt buiten de aandachtsgebieden van het bedrijf Sachem en de rijksweg A2, zodat deze risicobronnen niet relevant zijn.

Spoorlijn
Voor basisnetroutes (Bkl bijlage VII, C) zijn zowel een BAG als een EAG van toepassing. Een BAG bedraagt 30 m aan weerszijden van een basisnetroute, een EAG bedraagt 200 m aan weerszijden van een basisnetroute. Voor basisnetroutes geldt vooralsnog geen GAG. Naar verwachting gaat per 1 januari 2026 een GAG voor transportroutes gelden. Daarom wordt op de Pav-kaarten (Portaal Atlas Veiligheid) hiervoor alvast een afstand van 300 m weergegeven.

Het zuidwestelijke deel van het voormalige kantoorgebouw ligt binnen het EAG van deze spoorlijn. De planontwikkeling betreft een interne verbouwing waarbij het bestaande kantoorpand verbouwd wordt naar een opvanglocatie voor Oekraïense vluchtelingen. Woningen worden conform Bkl bijlage VI aangeduid als 'kwetsbaar gebouw'.

Plaatsgebonden risico
In bijlage II van de regeling Basisnet zijn voor spoorwegen behorende tot het Basisnet afstanden vastgelegd voor het zogeheten PR-plafond (de plaatsgebonden risicocontour 10-6 ) Voor dit spoor is de afstand gelijk aan 0 m. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van het spoor niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het besluitgebied ligt op circa 185 m van het spoor. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

Aandachtsgebieden
In het geval van basisnetroutes kunnen zowel het BAG als het EAG van toepassing zijn. Er geldt vooralsnog geen GAG.

Het besluitgebied ligt op circa 185 m van het spoor en daarmee buiten het BAG, maar wel binnen het, EAG en het toekomstig GAG. Conform artikel 5.15 van het Bkl moet daarom rekening worden gehouden met de kans op het overlijden van 10 of meer personen in het geval van een incident (het groepsrisico).

Wanneer de planontwikkeling een ‘kwetsbaar gebouw’ betreft, is het aanwijzen van een brand- of explosievoorschriftengebied niet verplicht.

Groepsrisico
In een omgevingsplan of BOPA wordt voor beperkt en (zeer) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties binnen een aandachtsgebied rekening gehouden met het groepsrisico (Bkl, artikel 5.15 lid 2 onder b). Hieraan wordt voldaan als gewaarborgd is dat:

  1. 1. Maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties, of
  2. 2. Het aantal doorgaans aanwezige personen of de tijd dat die aanwezig zijn in die gebouwen en op die locaties beperkt is.

Voor het rekening houden met het groepsrisico kunnen diverse maatregelen ingezet worden om mensen te beschermen binnen de aandachtsgebieden, de zogenaamde gereedschapskist (iplo.nl). Deze bestaat uit de volgende maatregelen:

  • Afstand houden tot de risicobron binnen het aandachtsgebied.
  • Aanvullende risicocommunicatie.
  • Beperken van personendichtheden in de omgeving van de risicobron.
  • Vlucht- en schuilmogelijkheden.
  • Omgevingsmaatregelen.
  • Aanvullende bouwmaatregelen in een voorschriftengebied.

Geconstateerd is dat het besluitgebied binnen het EAG en het toekomstig GAG van de spoorlijn ligt. Voor de aanwezige personen in het pand moet daarom beoordeeld worden of in geval van een incident met giftige en/ of brandbare vloeistoffen of gassen zij voldoende beschermd zijn tegen de effecten van een (plas)brand, explosie en gifwolk.

Maatregelen
Een aantal maatregelen uit de hierboven genoemde gereedschapskist worden hier besproken.

  • Afstand houden tot de risicobron
    Aangezien de opvanglocatie in het besluitgebied een bestaand gebouw betreft, is het op deze locatie niet mogelijk een grotere afstand tot de risicobron te realiseren. Het gebouw ligt op circa 185 m van het spoor en wordt daarnaast van het spoor afgeschermd door een groot tussenliggend bedrijfsgebouw.
  • Aanvullende risicocommunicatie
    Informatiebrochures omtrent handelingsperspectief en vluchtwegen in geval van calamiteit op het spoor kunnen aan de bewoners worden verstrekt. De informatie moet toegespitst zijn op de verschillende effecten en handelingsperspectieven van brand, explosie en gifwolk. Deze maatregel geldt niet enkel voor het besluitgebied, maar ook voor de bestaande bebouwing in de omgeving.
  • Beperken personendichtheden
    Door de transformatie van kantoor naar een opvanglocatie zal het aantal personen in het besluitgebied toenemen. Dit is inherent aan de wens om het hele voormalige kantoorgebouw in gebruik te nemen als opvanglocatie.
  • Omgevingsmaatregelen
    Afhankelijk van de ongevalslocatie op het spoor kan het tussenliggende bedrijfsgebouw bescherming bieden aan de toekomstige opvanglocatie. Dit bedrijfsgebouw is circa 7 m hoog en kan de hitte van een (plas)brand opvangen, alsmede de klap van een explosie wanneer het ongeval ten westen van het besluitgebied plaatsvindt waardoor het bedrijfsgebouw bescherming kan bieden aan de aanwezigen (handelingsperspectief schuilen).
  • Vlucht- en schuilmogelijkheden EAG
    Alvorens wordt ingegaan op de vlucht- en schuilmogelijkheden wordt kort uiteengezet welke scenario’s een rol spelen in het brand- en explosieaandachtsgebied van een spoor.

    Het scenario plasbrand ontstaat doordat de ketel van de ketelwagen openscheurt na bijvoorbeeld een botsing. In korte tijd ontstaat een plas van brandbare vloeistof, bijvoorbeeld benzine. Ontsteking van de plas leidt tot een korte hevige brand met als effect warmtestraling. Het handelingsperspectief is binnen blijven en schuilen. Als secundaire branden optreden is het handelingsperspectief schuilen aan de schaduwzijde van het gebouw.

    Bij een BLEVE-scenario (Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion) ontstaat een vuurbal door de explosieve verbranding van vrijgekomen brandbaar gas. De effecten die daarbij optreden zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. De 100%-letaliteitscontour van dit scenario bedraagt 100 m. In het algemeen geldt dat gebouwen buiten deze contour in geval van een BLEVE bescherming kunnen bieden aan personen die zich in de gebouwen bevinden, mits het gebouw niet in brand staat. Het besluitgebied ligt op circa 185 m van het spoor en daarmee buiten deze contour. Daarmee biedt de opvanglocatie wel bescherming en is het handelingsperspectief schuilen.

    Bij de beschouwing van te nemen maatregelen kan het kans-aspect meegenomen worden. Het hier beschouwde spoordeel heeft geen PR10-6 /jaar-contour. In dit kader wordt voldaan aan het basisbeschermingsniveau. De kans op een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers kan berekend worden met behulp van het rekenprogramma voor transportroutes (Min. I&W, RBM II v2.3). De resultaten van een groepsrisicoberekening kunnen gebruikt worden ter onderbouwing van eventueel te treffen maatregelen.

    In de omgeving van het besluitgebied is voldoende gelegenheid om effectief te vluchten van het spoor af, mocht dit noodzakelijk zijn. Vluchten kan via de Veilingweg en de Van Heemstraweg-Oost in oostelijke richting. Zelfredzame personen zijn in staat om in geval van calamiteit van de risicobron af te vluchten.
  • Vlucht- en schuilmogelijkheden GAG
    In geval van een calamiteit met giftige stoffen moet de afsluitbare ventilatie stopgezet worden (indien aanwezig) en ramen en deuren gesloten te worden. Personen die zich buiten bevinden moeten naar binnen gaan. Zelfredzame bewoners zijn in staat om te vluchten (haaks op de wind) of te schuilen (ramen en deuren sluiten).
  • Aanvullende bouwmaatregelen in een voorschriftengebied
    De bouweisen die volgen uit het aanwijzen van een voorschriftengebied gelden enkel voor (vervangende) nieuwbouw en niet voor bestaande bouw (zie Bbl artikel 4.1).

Naast artikel 5.15 moet ook invulling worden gegeven aan artikel 5.2 van het Bkl. Dit artikel schrijft voor dat in een omgevingsplan of BOPA rekening gehouden wordt met het belang van:

  • 1°. het voorkomen, beperken en bestrijden van branden, rampen en crises;
  • 2°. de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen; en
  • 3°. de geneeskundige hulpverlening aan personen.
  • Het bestuur van de veiligheidsregio kan hierover advies geven (artikel 10 Wet veiligheidsregio’s).

Conclusie
Het aspect 'omgevingsveiligheid' vormt, met de installatie van een centraal afschakelbare mechanische ventilatievoorziening, geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.8 Water

5.8.1 Regelgeving

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2022 - 2027, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Watervisie 2050, Waterbeheerprogramma 2022 - 2027, Nota riolering 'Samen door één buis' (2019) en de Keur voor waterkeringen en wateren.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water: Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  1. 1. Nieuwe plannen moeten voldoen aan het principe van het 'hydrologisch neutraal' bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  2. 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht moet worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  3. 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  1. a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  2. b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater moeten worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  3. c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt vooral voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.

Volgens de 'beleidsregels bij de waterschapsverordening Waterschap Rivierenland' geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden. Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

5.8.2 Doorvertaling planvoornemen

Er is een digitale watertoets uitgevoerd via www.hetwateradvies.nl (zie bijlage 8). Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat geen invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies (= geen belang procedure).

Bodemopbouw
Uit het bodemonderzoek (zie bijlage 2, blijkt dat de bodem onder de verhardingslagen tot 0,65 à 1,35 m -mv uit zand bestaat (geroerde laag). Hierbij wordt lokaal tot circa 0,5 m -mv. een funderingslaag bestaande uit puin of granulaat aangetroffen. Vervolgens bestaat de bodem tot de maximaal geboorde diepte van 3,0 m -mv uit klei met lokaal een lensje veen.

Oppervlaktewater
Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied. Direct aangrenzend aan het plangebied liggen aan de noord- en oostzijde sloten, die door het waterschap aangemerkt worden als C-watergangen.

Grondwater
Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 2) volgt dat de grondwaterstand zich op circa 0,4 à 0,7 m -mv bevindt. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied.

Hemelwater
De beoogde ontwikkeling betreft functieverandering van bestaande bebouwing, waarbij de hele buitenruimte in het plangebied in de bestaande situatie verhard is.

In de toekomstige situatie neemt de hoeveelheid verhard oppervlak af omdat aan de achterzijde van het woongebouw een representatieve buitenruimte met groenvoorzieningen wordt gerealiseerd (zie paragraaf 2.2 voor het inrichtingsplan).

Het beleid en de regelgeving van het waterschap zijn gericht op hydrologisch neutraal bouwen. Op basis van het waterschapsbeleid is geen extra waterberging noodzakelijk.

Afvalwater
Vuilwater afkomstig van de wooneenheden wordt verwerkt via het gemengde rioolstelsel van de gemeente in de Veilingweg en/of de Van Heemstraweg-Oost. Omdat het een bestaand kantoorgebouw betreft met toiletvoorzieningen betreft, is dit qua capaciteit geen probleem.

Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.9 Natuur

5.9.1 Regelgeving

Onder de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende activiteiten die de natuur betreffen. Daarbij kan bij de meest voorkomende activiteiten een tweedeling worden gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De Omgevingswet introduceert daarbij nieuwe terminologie: zo wordt een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied voortaan aangeduid als een 'Natura 2000-activiteit', en een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten als een 'flora- en fauna-activiteit'. Een verdere vernieuwing onder de Omgevingswet is de vormgeving van de zorgplicht voor natuur. De provincie blijft in beginsel het bevoegd gezag voor taken op het gebied van de natuur (artikel 2.18, lid 1, onder g Ow).

Zorgplicht
De zorgplicht is in de omgevingswet opgedeeld in de algemene zorgplicht (afdeling 1.3 Ow) en de specifieke zorgplicht, waarbij de specifieke zorgplicht kan worden opgedeeld in de Specifieke zorgplicht natura2000 (art.11.6 Bal), Specifieke zorgplicht soorten (artikel 11.27 Bal) en de Specifieke zorgplicht houtopstanden (artikel 11.116 Bal). Uit de toelichting bij het Bal volgt dat deze specifieke zorgplichten voortborduren op de algemene zorgplicht in de Omgevingswet, maar concreter zijn. Omdat zij concreter zijn, kunnen zij volgens de toelichting niet uitsluitend bestuursrechtelijk, maar ook strafrechtelijk worden gehandhaafd. De zorgplicht geldt daarbij ook voor vergunningsplichtige activiteiten.

Soortenbescherming
Op grond van artikel 5.1 lid 2 Ow is het verboden een flora-en-fauna-activiteit te verrichten, voor zover het gaat om een geval dat is aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Uit bijlage 1 Omgevingswet volgt dat een flora-en-fauna-activiteit een activiteit is met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (artikel 11.37 Bal), Habitatrichtlijnsoorten (artikel 11.46 Bal) en Andere soorten (artikel 11.54 Bal). Hierin worden rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd.

De regels over wanneer het bevoegd gezag een omgevingsvergunning of een vrijstelling mag verlenen voor flora- en fauna-activiteiten, staan in afdeling 8.6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Gebiedsbescherming
Artikel 11.6, lid 1 van het Bal bepaalt dat degene die een activiteit verricht die verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied kan hebben, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van de natuurbescherming, verplicht is om:

  • alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Stikstofdepositie
Artikel 2.15a Ow geven de (resultaatsverplichtende) omgevingswaarden voor stikstofdepositie gehandhaafd. Een activiteit die voor stikstofdepositie zorgt, wordt aangemerkt als een vergunningsplichtige Natura 2000-activiteit als significante effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. De beoordelingsregels kunnen er in dat geval toe strekken dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als geregistreerde stikstofdepositieruimte aan de Natura 2000-activiteit wordt toegedeeld (artikel 5.29, lid 3 Ow).

5.9.2 Doorvertaling planvoornemen

Soortenbescherming

Quickscan Wet natuurbescherming
Ter plaatse van het plangebied is een quickscan Natuur uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 9 bij de motivering gevoegd.

Soortenbescherming
Het plangebied heeft mogelijke betekenis voor beschermde soorten. Echter is de beoogde ingreep beperkt tot inpandige ontwikkelingen waarbij geen negatieve effecten ontstaan ten aanzien van beschermde soorten. Het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten die niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen:

Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht).

  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig het plangebied te verlaten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Het plangebied tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', circa 1,0 km ten noorden van het plangebied. Vanwege de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.

Er is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor de aanlegfase en voor de gebruiksfase. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 10 bij de motivering gevoegd.

In het stikstofdepositieonderzoek is voor de aanlegfase en gebruiksfase van de ontwikkeling in het plangebied de te verwachten stikstofdepositie ter plaatse van de omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden berekend.

Uit de berekeningen blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar.

Ten aanzien van stikstofdepositie ondervinden stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden dus geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling. Het project is daarmee in het kader van stikstofdepositie niet aan te merken als een Natura 2000-activiteit.

Conclusie
Het aspect 'natuur' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.10 Cultureel Erfgoed

5.10.1 Regelgeving

Uit artikel 1.2 lid 2 van de Ow volgt dat cultureel erfgoed en werelderfgoed onderdeel uitmaken van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van erfgoederen (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).

De essentie van het beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische en cultuurhistorische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Het doel van deze wetgeving is om archeologische resten in de bodem zoveel mogelijk te behouden en cultureel erfgoed en landschap zoveel mogelijk te beschermen.

Daarnaast zijn er ten aanzien van de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (artikel 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd: archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Voor onderhavige procedure is artikel 5.130 uit het Bkl van toepassing door de lusbepaling in artikel 8.0b van het Bkl.

5.10.2 Doorvertaling planvoornemen

Archeologie
Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 11 bij de motivering gevoegd.

Het plangebied bevindt zich in een gebied waar meanderende rivieren de ondergrond hebben gevormd. De stroomruggen die hierdoor ontstonden waren aantrekkelijke locaties voor bewoning, zoals bewezen is door de aanwezigheid van de Romeinse vindplaats de Wildeman op enkele honderden meters van het plangebied. Deze bevindt zich op de Oensel stroomgordel, die niet aanwezig is in het plangebied. In het plangebied is de stroomgordel van Brakel aanwezig. Hierop geldt een middelhoge archeologische verwachting op sporen en resten uit het vroeg neolithicum tot en met de bronstijd. Deze wordt verwacht op circa op 0,0 tot 2,1 m -NAP (3,0 tot 5,1 m -mv).

In het plangebied heeft in de 20e eeuw meermaals bebouwing en sloop van bebouwing plaatsgevonden. Dit kan hebben geleid tot verstoring van de bodem.

(Selectie)advies
Er geldt een middelhoge verwachting op sporen en resten uit het vroeg neolithicum tot en met de bronstijd. Naar verwachting ligt de stroomgordel op 3,0 tot 5,1 m -mv. De verwachte werkzaamheden zullen niet lager dan 1,0 m -mv liggen. Hierdoor wordt niet verwacht dat een potentieel archeologisch niveau wordt verstoord. Daarnaast wordt er verwacht dat de bovengrond verstoord is door de meerdere fasen van bebouwing in de 20e eeuw.

Het onderzoeksburo heeft daarom geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor de geplande werkzaamheden, mits deze niet dieper reiken dan 2,5 m -mv (er wordt een buffer van 0,5 m in acht genomen).

Selectiebesluit
Op 26 februari 2024 heeft het bevoegd (in casu de regioarcheoloog namens de gemeente Zaltbommel) aangegeven akkoord te zijn met de resultaten en conclusies van dit onderzoek. Het besluit is genomen het selectieadvies uit het rapport (de aanbevelingen) in zijn geheel over te nemen.

Ten aanzien van archeologie zijn er derhalve geen belemmeringen meer voor de uitvoering van de voorgenomen plannen. De meldingsplicht archeologische toevalsvondst (artikel 5.10 Erfgoedwet) en het doen van waarnemingen (artikel 5.11 Erfgoedwet) blijven echter te allen tijde van kracht.

Cultuurhistorie
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die de gemeenteraad op 7 juli 2011 heeft vastgesteld.

Uit raadpleging van de kaart blijkt dat zowel in als in de directe nabijheid van het plangebied geen waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

Conclusie
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.11 Kabels En Leidingen

5.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

5.11.2 Doorvertaling planvoornemen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, waarmee bij de beoogde ontwikkeling rekening gehouden moet worden.

Het aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.12 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

5.12.1 Regelgeving

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van leegstand. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.129g Bkl) bepaalt dat voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling de toepassing van de ladder is vereist.

Het doel van deze regel is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering van stedelijke ontwikkelingen en het voorkomen van overprogrammering hiervan. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling 'buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied' mogelijk wordt gemaakt, moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bkl opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als 'de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandel-voorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.' Of een ontwikkeling of uitbreiding voldoende substantieel is volgt uit jurisprudentie. Daaruit blijkt onder meer dat een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van meer dan 11 woningen binnen de bebouwde kom moet worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Ook een kantoor, detailhandelsvoorziening of bedrijf met een oppervlakte van meer dan 500 m2 bruto vloeroppervlak kan worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling.

5.12.2 Doorvertaling planvoornemen

Met de voorgenomen plannen wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, omdat er sprake is van een functiewijziging binnen een bestaand kantoorgebouw op een bedrijventerrein in stedelijk gebied waarbij er geen extra ruimtebeslag aan de orde is. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling en zal hiervoor geen belemmering vormen.

Los hiervan is er grote behoefte aan geconcentreerde huisvesting (= grootschalige locaties) voor internationale werknemers en past het woongebouw voor de huisvesting van internationale werknemers binnen de relevante ruimtelijke beleidskaders van de verschillende overheidslagen (zie hoofdstuk 4).

5.13 Gezondheid

5.13.1 Regelgeving

Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. In artikel 2.1 lid 4 van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet moet dit aspect breed worden gemotiveerd.

Bij deze motivering moeten de maatschappelijke doelen uit artikel 1.3 Omgevingswet (zoals duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu) breed worden gemotiveerd en toegelicht en aangegeven hoe de voor de beoogde ontwikkeling relevante aspecten zich verhouden tot de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij moet worden beargumenteerd dat de kwaliteit van de leefomgeving door de activiteit verbetert dan wel niet (onevenredig) verslechtert.

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem en zijn in de voorgaande paragrafen gemotiveerd.

In het Bbl zijn enkele regels opgenomen die betrekking hebben op de rookgassen van verbrandingstoestellen (zie art. 4.138 Bbl). Het toepassingsbereik hiervan is beperkt tot de aanleg van verbrandingstoestellen en ook de oogmerken zijn beperkt. Over de aanleg van kachels en open haarden kan de gemeente in een omgevingsplan regels stellen over het gebruik van kachels en open haarden. Het oogmerk is dan het beschermen van de gezondheid van omwonenden (en van het milieu).

Een gezonde leefomgeving kan in een aanzienlijke mate bijdragen aan een goede volksgezondheid. De Omgevingswet vergroot de mogelijkheden om een gezonde leefomgeving integraal door te vertalen naar de gemeentelijke uitvoeringspraktijk. Beschikbaarheid en inrichting van aantrekkelijk ingerichte plekken dragen bij aan het verminderen van de kans op eenzaamheid en stress gerelateerde klachten en dragen bij aan de fysieke fitheid (stimuleren van voldoende beweging, minder ziekteverzuim), sociale cohesie (ontmoeting) en kwaliteit van leven (bereikbaarheid, leefbaarheid, zelfredzaamheid).

Gemeenten hebben veel invloed op de fysieke leefomgeving op het gebied van water, groen, maar ook de situering van voorzieningen voor sport- en speelbeleid. Zo kunnen gemeenten groen bevorderen en ruimte bieden voor voorzieningen in het groen gericht op sport en bewegen. Denk aan goede wandel-, hardloop-, fiets-, OV-, en skeelerroutes, maar ook het stimuleren van traplopen, buitenspelen, en een goede inrichting van voetpaden (met vlakke ondergrond) groener inrichten van (stenige) schoolpleinen, gezonde voeding, het zorgen voor schaduw en verkoeling door groenaanleg, en de aanleg van geveltuinen, postzegelparken, of moestuinen. Het bevorderen van recreatie in de openbare ruimte is hierin een belangrijk speerpunt.

Belangrijk is daarbij het verkeer 'gezond' te maken door gemotoriseerd vervoer te beperken of af te schermen, bijvoorbeeld met langzaam-verkeersroutes. Gezonde mobiliteit zorgt voor een betere milieukwaliteit, zoals een lagere geluidsbelasting, minder luchtverontreiniging (CO2-uitstoot) en hinder (lawaai, geur) en een betere verkeersveiligheid. Bedrijven die overlast geven, of veiligheids- en gezondheidsrisico's met zich meebrengen moeten juist beperkt of geconcentreerd worden. Ook een prettig en gezond binnenklimaat in gebouwen en woningen is voor iedereen belangrijk.

In een buurt waar wonen, werken en een gevarieerd aanbod van voorzieningen (op het gebied van zorg, winkelen, ontspanning, ontwikkeling) goed gemengd zijn, wordt meer bewogen omdat het aantrekkelijker is om lopend of met de fiets een locatie te bereiken. Goede functiemenging draagt bovendien bij aan levendigheid en het ontmoeten van buurtgenoten en versterkt daarmee de saamhorigheid en sociale cohesie in een wijk. Ook dienstverlenende en detailhandelsbedrijven kunnen de werkgelegenheid en levendigheid van een buurt vergroten.

Tenslotte sluiten levensloopbestendige woningen aan op belangrijke maatschappelijke en demografische ontwikkelingen. Zo kan het met aangepaste regelgeving bijvoorbeeld gemakkelijker worden gemaakt om woningen aan te passen of een mantelzorgwoning toe te staan. Via regels voor de omgeving kunnen zaken als toegankelijkheid en voorzieningen worden geregeld.

5.13.2 Doorvertaling planvoornemen

De beoogde ontwikkeling betreft een woning(bouw)ontwikkeling, die zelf geen schade veroorzaakt op het gebied van gezondheid. Daarnaast ligt het plangebied ook op meer dan 2,0 km van de dichtstbijzijnde geitenhouderijen aan de Molenstraat 37 in Hurwenen en de H.C. de Jonghweg 18 in Rossum.

Daarnaast is het plangebied gelegen op relatief korte afstand (circa 350 m) van het treinstation van Zaltbommel en liggen ook zowel de dichtstbijzijnde supermarkten, alsmede de binnenstad van Zaltbommel, op circa 1,5 km, en daarmee op loop- c.q. fietsafstand.

Het aspect 'gezondheid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.14 M.e.r.-beoordeling

5.14.1 Regelgeving

De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet. Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan (inclusief BOPA) en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.

Voor plannen en programma's die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma's die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.

De plan-m.e.r.-beoordeling is een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets vindt plaats aan de hand van de criteria van bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.

5.14.2 Doorvertaling planvoornemen

Onderhavige motivering voor dit ruimtelijke plan is kaderstellend voor een project uit bijlage V Omgevingsbesluit, te weten J11: een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen. Dit betreft ook de ontwikkeling van woningen. In de derde kolom staat dat voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een dergelijk stedelijk ontwikkelingsproject een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt op basis van artikel 16.43, lid 1, aanhef en onder b van de Ow. Het onderhavige plan betreft een kleine wijziging van het omgevingsplan gemeente Zaltbommel en gaat over een klein gebied op gemeentelijk niveau. De gemeenteraad is voor onderhavig ruimtelijke plan het bevoegd gezag.

Op grond van het gestelde in 1.3 van deze motivering kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling, gelet op de aard, omvang en ligging, geen aanzienlijke milieueffecten kent. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit initiatief te kunnen nemen.

Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn er geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

Het aspect 'milieueffectrapportage' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 6 Participatie

6.1 Omgevingsdialoog

Op 21 maart 2025 heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden waarvoor 117 omliggende huishoudens en bedrijven zijn uitgenodigd. Er is tijdens deze bijeenkomst gevraagd naar wensen, zorgen en ideeën over de huisvesting van internationale werknemers.

Het verslag van deze informatiebijeenkomst is als bijlage 12 bij de motivering gevoegd.

6.2 Bestuurlijk Vooroverleg

Te zijner tijd zal het ontwerp TAM-omgevingsplan in het kader van het vooroverleg met de betreffende vooroverlegpartners worden gedeeld. De vooroverlegreacties zullen hier of in een separate nota vooroverleg van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

6.3 Verplichte Participatie

Te zijner tijd zal het ontwerp TAM-omgevingsplan gedurende zes weken ter visie worden gelegd. De zienswijzen zullen hier of in een separate nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

Hoofdstuk 7 Financiële Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen.

7.1 Kostenverhaal & Nadeelcompensatie

Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een ruimtelijk plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer afgeslopen, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade c.q. nadeelcompensatie is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

Hoofdstuk 8 Conclusie Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties (Etfal)

Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet. Alle regels in het omgevingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Uit hoofdstuk 5, hoofdstuk 6 Participatie en de in hoofdstuk 5 verwerkte resultaten uit de milieuonderzoeken blijkt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het plangebied.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Verkeerskundig- En Milieuzoneringsonderzoek

Bijlage 1 Verkeerskundig- en milieuzoneringsonderzoek

Bijlage 2 Verkennend En Nader Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend en nader bodemonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrie- Weg- En Railverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrie- weg- en railverkeerslawaai

Bijlage 4 Aanvullend Akoestisch Onderzoek Geluidswering Gevel

Bijlage 4 Aanvullend akoestisch onderzoek geluidswering gevel

Bijlage 5 Controlemeting Geluidswering Gevel

Bijlage 5 Controlemeting geluidswering gevel

Bijlage 6 Memo Berekening Gezamenlijk Geluid

Bijlage 6 Memo berekening gezamenlijk geluid

Bijlage 7 Oplegnotitie Geluid

Bijlage 7 Oplegnotitie geluid

Bijlage 8 Digitaal Wateradvies

Bijlage 8 Digitaal wateradvies

Bijlage 9 Quickscan Natuur

Bijlage 9 Quickscan Natuur

Bijlage 10 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 10 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 11 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 12 Verslag Informatiebijeenkomst

Bijlage 12 Verslag informatiebijeenkomst