Bestemmingsplan Giese Pan
Bestemmingsplan - Gemeente Zevenaar
Vastgesteld op 27-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 2
1 Inleiding 3
PARAGRAAF 1.1 Aanleiding 3
PARAGRAAF 1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied 3
PARAGRAAF 1.3 Vigerend bestemmingsplan 5
PARAGRAAF 1.4 Opzet van het bestemmingsplan 6
PARAGRAAF 1.5 Leeswijzer 7
2 Beschrijving bestaande situatie 8
PARAGRAAF 2.1 Inleiding 8
PARAGRAAF 2.2 Voorgeschiedenis 8
PARAGRAAF 2.3 Argumentatie legalisering 9
PARAGRAAF 2.4 Beschrijving bestaande situatie 9
PARAGRAAF 2.5 Beschrijving toekomstige situatie 10
3 Uitgangspunten 11
PARAGRAAF 3.2 Bouwvlak en bebouwingspercentage 11
PARAGRAAF 3.3 Maximale bouwhoogte 11
PARAGRAAF 3.4 Beeldkwaliteit 11
PARAGRAAF 3.5 Milieuaspecten 12
PARAGRAAF 3.6 Archeologie en cultuurhistorie 12
PARAGRAAF 3.7 Kabels, leidingen en straalpaden 12
PARAGRAAF 3.8 Overige uitgangspunten 12
4 Beleidskader 13
PARAGRAAF 4.1 Inleiding 13
PARAGRAAF 4.3 Provinciaal beleid 16
PARAGRAAF 4.4 Regionaal beleid 19
PARAGRAAF 4.5 Gemeentelijk beleid 19
5 Milieu- en waardenaspecten 21
PARAGRAAF 5.1 Geluid 21
PARAGRAAF 5.2 Luchtkwaliteit 22
PARAGRAAF 5.3 Bodem 22
PARAGRAAF 5.4 Externe veiligheid 23
PARAGRAAF 5.5 Bedrijven en milieuzonering 26
PARAGRAAF 5.7 Flora en fauna 30
PARAGRAAF 5.8 Archeologie en cultuurhistorie 31
PARAGRAAF 5.9 Kabels, leidingen en straalpaden 33
6 Wijze van bestemmen 34
PARAGRAAF 6.1 Algemeen 34
PARAGRAAF 6.2 Hoofdstukopbouw van de regels 35
PARAGRAAF 6.3 Beschrijving per bestemming en aanduiding 37
7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid 39
PARAGRAAF 7.1 Economische uitvoerbaarheid 39
PARAGRAAF 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 39
8 Procedure 43
PARAGRAAF 8.1 Overleg 43
9 Conclusie 44
Bijlagen bij de toelichting 45
1. Situering plangebied
2. Rapport Witteveen+Bos, ons kenmerk I13.4497
3. Vooroverleg reacties
- Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
- VROM Inspectie
- Provincie Gelderland
- Rijkswaterstaat
- Waterschap Rijn en IJssel
4. Vergunning PPC opbouw Giese Pan 1974
5. Zienswijzennota
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de achtergronden en de locatie van het plangebied. Daarnaast geeft het een overzicht van de opbouw van dit bestemmingsplan.
PARAGRAAF 1.1 Aanleiding
Aan de rand van Giesbeek en het recreatiegebied het Rhederlaag, in de gemeente Zevenaar, bevindt zich het complex Giese Pan. Het is buitendijks aan het water gelegen. Het betreft een wooncomplex met in totaal 28 wooneenheden en een voormalige dienstwoning. Voor het gebied geldt een bestemmingsplan uit 1989. De gemeente Zevenaar heeft het voornemen om van het gehele gemeentelijke grondgebied recente bestemmingsplannen beschikbaar te hebben. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening moet om de tien jaar het bestemmingsplan worden herzien. Het bestemmingsplan voor de Giese Pan is inmiddels ouder dan tien jaar en er is in 2004 een legalisatieproces opgestart. Om deze redenen is de gemeente voornemens het bestemmingsplan te herzien.
Hiernaast is gebleken dat, alhoewel het complex is bestemd voor verblijfsrecreatie, de woningen binnen het complex in de praktijk reeds sinds jaren in gebruik zijn als permanente woning. Het vigerende bestemmingsplan sluit permanente bewoning expliciet uit. De gemeente wil daarom de planologische regeling in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie. Een bestemming voor (recreatie)woningen doet in de ogen van de gemeente meer recht aan de bestaande situatie, zonder daarbij de waterhuishoudkundige belangen van de locatie (gelegen aan de rand van de uiterwaarden van de IJssel) in het gedrang te brengen. In onderhavige toelichting wordt de inhoud van de plannen toegelicht.
PARAGRAAF 1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan de uiterst westelijke rand van de kern Giesbeek. Het ligt tevens aan de rand van het recreatiecomplex het Rhederlaag. Het Rhederlaag is een recreatiegebied met in totaal 300 ha aan wateroppervlak. Het recreatiegebied is ontstaan als gevolg van ontgrondingen en een verlegging van de rivier de IJssel. In de vroegere situatie lagen Giesbeek en onderhavig plangebied direct aan de IJssel. Het recreatiegebied Rhederlaag bevat onder meer diverse stranden, jachthavens, campings, horeca en een bungalowpark.
Het complex de Giese Pan is gelegen aan het water en ligt direct naast een jachthaven. Aan de andere zijde van het complex bevindt zich een jachtwerf (stalling en reparatie van boten). Het complex wordt ontsloten via de Rhedense Veerweg, een straat die aansluit op de Kerkstraat en verderop doodloopt (c.q. verboden is voor gemotoriseerd verkeer).
PARAGRAAF 1.3 Vigerend bestemmingsplan
Algemeen
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Rhederlaag, recreatie appartementen’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Angerlo d.d. 19-12-1988 en goedgekeurd door GS d.d. 23 maart 1989.
Complex Giese Pan
In dit bestemmingsplan is het complex gelegen binnen de bestemming ‘Recreatie appartementen’. Deze gronden zijn bestemd voor recreatieappartementen, een dienstwoning en de daarbij behorende voorzieningen, waaronder horecavoorzieningen. Recreatieappartementen zijn gedefinieerd als woningen voor bewoners die hun hoofdverblijf elders hebben.
Onder verboden gebruik wordt onder meer verstaan: een gebruik ten behoeve van permanente bewoning, uitgezonderd in de dienstwoning. Vrijstelling kan worden verleend indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak en ten behoeve van recreatieappartementen met een maximale bouwhoogte van 10 m. Er is maximaal één dienstwoning toegestaan met een maximale inhoud van 600 m³ en een maximale goothoogte van respectievelijk 4,5 en 7,5 m. Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 25%. Binnen de gehele bestemming, dus ook buiten het bouwvlak, zijn andere bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan met een maximale hoogte van 2 m.
Daarnaast is de bestemming ‘landschapsverzorging’ van toepassing ten behoeve van de groenstroken. Hier zijn geen gebouwen mogelijk. Ook zijn er enkele bestemmingen opgenomen die specifiek van toepassing zijn op het water en waterstaatkundige doeleinden (‘water’, ‘waterkering’, ‘rivieroever’). Ten slotte is er nog sprake van de dubbelbestemming ‘waterstaatdoeleinden’. Deze gronden zijn bedoeld voor de afvoer van hoog opperwater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding en voor verkeer te water. Deze gronden mogen alleen worden gebruikt ten behoeve van deze bestemming. Bebouwing is, behoudens in de vorm van andere-bouwwerken t.b.v. bebakening, niet toegestaan.
Jachtwerf
Binnen het bestemmingsplan ‘Rhederlaag, recreatie appartementen’ is ook de naastgelegen jachtwerf opgenomen. Er is niet gedefinieerd wat onder een jachtwerf wordt verstaan. De jachtwerf is niet binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan opgenomen, aangezien deze al is opgenomen binnen het bestemmingsplan ‘Ruimte voor de Rivier’. Binnen dit bestemmingsplan heeft het bedrijf de bestemming ‘mobiele bootservice’. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
-
de waterhuishouding;
-
de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
-
een servicestation voor het verkeer te water;
-
één dienstwoning.
Er is niet specifiek gedefinieerd wat wordt verstaan onder een ‘servicestation voor het verkeer te water’.
Jachthaven
De aangrenzende jachthaven is gelegen in het bestemmingsplan ‘Ruimte voor de Rivier’. De gronden zijn bestemd als ‘Jachthaven’. Hier is onder meer een jachthaven als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder e van de (inmiddels ingetrokken) Wet op de openluchtrecreatie toegestaan, met een capaciteit van maximaal 480 plaatsen.
PARAGRAAF 1.4 Opzet van het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is opgesteld binnen de vigeur van de Wet ruimtelijke ordening, die sinds 1 juli 2008 van kracht is. Hierin is een wettelijke verplichting opgenomen om bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten in digitale vorm vast te stellen. In de Wro zijn nadere regelingen opgenomen om het betrouwbaar beschikbaar stellen en vergelijkbaar maken van ruimtelijke plannen en besluiten te bevorderen. Dit door het gebruik van standaarden voor de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling en voor de opzet en inrichting van de regels die bij een bestemmingsplan worden gegeven.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding daarvan op papier wordt gelijktijdig vastgesteld. De volledige verbeelding op papier voor dit bestemmingsplan omvat deze toelichting, de bijlagen bij de toelichting, de regels, de bijlagen bij de regels en een plankaart (verbeelding). Indien na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstgenoemde vorm bepalend.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
PARAGRAAF 1.5 Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk omvat de beschrijving van de huidige situatie, waarna het derde hoofdstuk een omschrijving van de uitgangspunten van dit bestemmingsplan bevat.
Het vierde hoofdstuk geeft een korte omschrijving van het geldende beleid van de diverse betrokken overheden en de conclusies van een toetsing aan dit beleid weer.
In het vijfde hoofdstuk vindt toetsing plaats van de milieu- en waardenaspecten. Het zesde hoofdstuk bevat de juridische toelichting, met een beschrijving en onderbouwing van hoe de plankaart en de regels opgebouwd zijn.
Het bestemmingsplan dient ook financieel en maatschappelijk haalbaar te zijn, dat is het onderwerp van hoofdstuk zeven. Hoofdstuk acht omvat een beschrijving van de procedure en ten slotte geeft hoofdstuk 9 een conclusie.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
In dit hoofdstuk is de bestaande situatie van de Giese Pan beschreven en hoe deze verankerd is in het bestemmingsplan.
PARAGRAAF 2.1 Inleiding
Bij de beschrijving van de bestaande situatie is uitgegaan van de bij de gemeente beschikbare informatie. Ingegaan is op de voorgeschiedenis, het legalisatieproces, een algemene gebiedsbeschrijving van de huidige situatie en een beschrijving van de toekomstige situatie.
PARAGRAAF 2.2 Voorgeschiedenis
In 1988 is het bestemmingsplan "Rhederlaag, recreatie appartementen" vastgesteld ten behoeve van de bouw van 28 recreatieappartementen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Angerlo en vervolgens in 1989 door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd. Pas later, vanaf 2002 zijn de appartementen gerealiseerd, nadat door de eigenaar van het terrein pogingen waren gedaan om de bestemming ‘recreatieappartementen’ te vervangen door een woonbestemming voor enkele woningen. De appartementen waren in ieder geval gerealiseerd voor 31 oktober 2003, de datum die door Provinciale Staten wordt aangehouden bij het wel of niet meewerken aan legalisering. Vanaf de realisatie werd een aantal appartementen gebruikt voor permanente bewoning. Ook in het recreatiewoningencomplex Riverparc deed deze zich situatie voor. Dit was aanleiding voor de gemeente om een onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden om te komen tot legalisering van de onrechtmatige bewoning van beide complexen. Conclusie uit het onderzoek was dat handhaving nagenoeg onuitvoerbaar was.
Door de raad van de gemeente Angerlo is op 20 december 2004 besloten om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan een functiewijziging waarbij permanente bewoning van de recreatiewoningen op Riverparc en de Giese Pan planologisch mogelijk zou worden gemaakt. Ter uitvoering van dit beleid is op 21 december 2006 een intentieovereenkomst gesloten tussen de Stichting Woonbelangen Rhedermeer, Vereniging van eigenaren Giese Pan en de gemeente Zevenaar. De gemeente Zevenaar omdat de gemeente Angerlo inmiddels was opgegaan in de gemeente Zevenaar. Doel was de voorwaarden te beschrijven waaronder de gemeente Zevenaar bereid was over te gaan tot deze gewenste planologische aanpassing. Tijdens de voorbereiding van de planherzieningen bleken de belangen van Giese Pan en Riverparc zodanig anders te liggen dat besloten werd tot een gescheiden aanpak. Riverparc is qua schaal en uitvoering een min of meer zelfstandig complex terwijl de Giese Pan ruimtelijke/stedenbouwkundig een geheel vormt met het dorp Giesbeek.
De permanente bewoning van de recreatiewoningen op Riverparc is inmiddels afgerond met vaststelling van het bestemmingsplan ‘Riverparc’ door de gemeenteraad op 18 april 2012. Dit bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk geworden.
PARAGRAAF 2.3 Argumentatie legalisering
De gemeente Zevenaar heeft al spoedig nadat de voormalige gemeente Angerlo was overgegaan naar de gemeente Zevenaar het dossier ‘permanente bewoning recreatiewoningen’ van de toenmalige gemeente Angerlo opgepakt en besloten om mee te werken aan legalisering van de woonfunctie van beide complexen.
Het complex Giese Pan maakt in stedenbouwkundige en morfologische zin deel uit van het dorp Giesbeek. Bouwtechnisch zijn de appartementen te beschouwen als woningen. Ze voldoen alle aan het Bouwbesluit uit 2003. Daar komt bij dat legalisatie geen of nauwelijks gevolgen zal hebben voor de rivierfuncties zoals bergingscapaciteit of beperkingen van de mogelijkheden voor rivierverruiming. Het gaat immers om bestaande bebouwing en een bestaand gebruik. De functiewisseling is feitelijk alleen maar een administratief-juridische functiewijziging en geen feitelijke. Voor de gemeente Zevenaar vormen deze gegevens voldoende argumenten om mee te werken aan een adequate planologische regeling van de Giese Pan.
Omdat niet alle appartementen permanent bewoond worden heeft de gemeente gekozen voor de bestemming “Wonen” met een functieaanduiding “Recreatiewoning”. Deze manier van bestemmen doet het meest recht aan de feitelijke situatie.
PARAGRAAF 2.4 Beschrijving bestaande situatie
Tussen de IJssel en de Rivierweg bevindt zich het uitgestrekte plassengebied Rhederlaag. Het Rhederlaag vormde vroeger een uitgestrekt uiterwaardengebied, gelegen in een bocht van de IJssel. In de afgelopen decennia is de sterk meanderende IJssel hier verlegd en heeft in het Rhederlaag op grote schaal zand- en grondwinning plaatsgevonden. Als gevolg hiervan zijn grote waterplassen ontstaan, die samen met de aangrenzende oevers nu het recreatiegebied Rhederlaag vormen. Midden in het plassengebied is eind jaren negentig van de vorige eeuw een schiereiland aangelegd.
De noordoever, de zone direct langs de IJssel, maakt onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur. In deze zone ligt een drietal campings. Ter hoogte van de campings zijn strandjes en ligwateren voor boten gesitueerd. De noordoever is nauwelijks bebouwd en is bestemd voor extensieve recreatie.
Aan de zuidoever van de Rhederlaag wordt het beeld van het gebied bepaald door de groene oevers met bossages en kleine stranden en de verspreidt liggende jachthavens, botenloodsen, en parkeerterreinen. Aan de Rhedense Veerweg liggen een aantal woningen.
Ten zuiden van Riverparc, in de bocht van de dijk bevindt zich het braak liggende terrein van de voormalige steenfabriek “de Bahrsche Pol” met aan de rand daarvan een aantal botenloodsen. Deze loodsen hebben met hun gesloten gevels van damwandprofielen een weinig aansprekend gezicht. Het terrein is een beoogde locatie voor het uitbreiden van de recreatieve voorzieningen aan de Rhederlaag. Centraal in het gebied ligt een jachthaven met botenloods en een clubhuis van Watersportvereniging Giesbeek. Zowel de loods als het clubhuis hebben een sobere architectuur; een eenvoudige massa op een rechthoekig grondvlak onder een zadeldak. Aan de entree van de haven ligt een zeer in het oog springend complex geschakelde recreatieappartementen van de Giese Pan. Deze bebouwing bestaat uit gekoppelde volumes uit twee lagen met een lessenaarsdak en drie lagen onder een zadeldak. De daken zijn gedekt met felrode gebakken pannen en de gevels zijn opgetrokken uit lichtbruine baksteen.
PARAGRAAF 2.5 Beschrijving toekomstige situatie
Zoals eerder is aangegeven heeft de gemeente Angerlo besloten om de legalisatie van de Giese Pan onder een aantal voorwaarden planologisch mogelijk te willen maken. Allereerst is daar het argument dat de Giese Pan in stedenbouwkundige zin een eenheid vormt met het bestaande dorpslichaam. Daarnaast het gegeven dat er sprake is van permanente bewoning in appartementen die voldoen aan het Bouwbesluit. Uiteraard dient de planologische regeling te voldoen aan het bestaande beleid op rijks- en provinciaal niveau.
Omdat de Giese Pan buitendijks is gelegen moet zorgvuldig worden gekeken naar de belangen van de bewoners van de Giese Pan. Met het oog daarop is in opdracht van het college door Witteveen&Bos advies uitgebracht. Zo is in de technische beoordeling geconstateerd dat om tot een toetsoordeel voldoende te komen, er verbeteringen nodig zijn (pag. 7 van het adviesrapport W+B) alsook in de aanbevelingen (pag. 11 van het adviesrapport W+B) en dat een dergelijke verbetering zou kunnen bestaan uit het verhogen van de kruin met circa 1 meter. De andere aanbeveling is om het gebied Giese Pan aan te merken als buitendijks gebbied en uitgaan van een risicobenadering vanuit het perspectief dat het gebied veilig is. De Gemeente Zevenaar heeft de tweede aanbeveling overgenomen. Het is geenszins de bedoeling om het terrein van de Giese Pan op te hogen. Uitgegaan wordt van de situatie zoals die nu is.
Als gemeentelijk beleid houdt de gemeente Zevenaar ook aan dat er geen financieel nadelige gevolgen mogen ontstaan voor de gemeente. Dat heeft zowel betrekking op de kosten voor het opstellen van de planologische regeling als op de kosten die voortvloeien uit het feit dat de Giese Pan als een openbaar gebied beschouwd moet worden. Uit onderzoek is gebleken dat zowel de ontsluiting van de Giese Pan als de overige infrastructurele voorzieningen voldoen aan de eisen die hieraan gesteld kunnen worden. Overigens zijn ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan er tussen de Vereniging van eigenaren en de gemeente afspraken gemaakt voor onder ander het onderhoud van het openbaar groen.
Van groot belang acht de gemeente het ook dat er in de sfeer van aansprakelijkheid door de functiewijziging geen extra claims voor eventuele schade bij de gemeente terecht kunnen komen. De appartementen zijn indertijd met vergunning, ook van de rivierbeheerder gebouwd. Dat de appartementen in het winterbed van de rivier zijn gelegen betekent dat ze wettelijk niet beschermd zijn tegen calamiteiten. De keuze om in het winterbed te gaan wonen, betekent dat de bewoners/eigenaren van deze (recreatie)woningen het risico van eventuele schade aanvaarden.
Om zoveel mogelijk risico’s te voorkomen vindt de gemeente het van belang dat de kwaliteit van de oever voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Omdat de oevers voor een groot deel in bezit zijn van de eigenaren van de Giese Pan is afgesproken dat er een controle zal plaatsvinden naar de technische staat van de oever en de hoogteligging daarvan, waarbij uitgegaan zal worden van de norm van een overstromingskans van 1: 1250 jaar. Omdat dit een uitvoeringszaak is zal een en ander buiten het kader van het bestemmingsplan om plaatsvinden. Dit is vastgelegd in de transitieovereenkomst, waarin de afspraken zijn opgenomen tussen de Vereniging van Eigenaren van de Giese Pan en de Gemeente Zevenaar.
Afbakening plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan heeft alleen betrekking op legalisering van de 28 recreatieappartementen, de voormalige dienstwoning en de ruimte die daarbij hoort. De jachtwerf en het perceel ten zuiden van het plangebied aan de Rhedense Veerweg zijn geen onderdeel van de legalisatie en zijn derhalve dus niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Er is geen planologische samenhang tussen de appartementen met de jachtwerf, noch met het perceel ten zuiden van het plangebied. Beide worden wel meegenomen bij de actualisatie van het bestemmingsplan ‘Ruimte voor de Rivier’, naar verwachting wordt de actualisatie begin 2014 opgestart.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten
In 2004 is begonnen met het legalisatieproces ten behoeve van de Giese Pan. Er is een werkgroep ingesteld, bestaande uit een vertegenwoordiging van de Vereniging van Eigenaren van de Giese Pan en vertegenwoordigers van de Gemeente Zevenaar. De werkgroep heeft samen met de gemeente het bestemmingsplan zorgvuldig voorbereid.
PARAGRAAF 3.1 Bestemmingssystematiek
Om te beginnen is de bestemmingssystematiek bepaald. Het bestemmingsplan is in beginsel opgesteld conform de geldende standaarden: IMRO2012, PrBp2012 (Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen), SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) en STRI2012 (Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten). De opbouw van een plankaart begint altijd met een recente (digitale) kadastrale ondergrond en het bepalen van de plangrenzen. De plangrenzen sluiten aan op andere bestaande bestemmingsplannen of omvatten een concreet project. In dit geval betreft het een concreet project, namelijk de Giese Pan.
PARAGRAAF 3.1 Bestemmingssystematiek
Om te beginnen is de bestemmingssystematiek bepaald. Het bestemmingsplan is in beginsel opgesteld conform de geldende standaarden: IMRO2012, PrBp2012 (Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen), SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) en STRI2012 (Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten). De opbouw van een plankaart begint altijd met een recente (digitale) kadastrale ondergrond en het bepalen van de plangrenzen. De plangrenzen sluiten aan op andere bestaande bestemmingsplannen of omvatten een concreet project. In dit geval betreft het een concreet project, namelijk de Giese Pan.
PARAGRAAF 3.2 Bouwvlak en bebouwingspercentage
Bouwvlakken zijn bedoeld om de situering van de hoofdbebouwing te regelen. Het vlak geeft aan waar bebouwing wordt toegestaan. In het bouwvlak is een bebouwingspercentage opgenomen. Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is om de bestaande bebouwingspercentages zoveel mogelijk te handhaven. Kenmerkend voor de Giese Pan is dat slechts binnen het bouwvlak gebouwen mogen worden opgericht. Dit geldt ook voor de bijbehorende bouwwerken. Dit heeft alles te maken met de gewenste ruimtelijke opzet van de Giese Pan, maar vooral omdat het buitendijks gelegen is.
PARAGRAAF 3.3 Maximale bouwhoogte
Er is in het geldende bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 10 meter opgenomen. Deze bouwhoogte is overgenomen in dit bestemmingsplan.
PARAGRAAF 3.4 Beeldkwaliteit
Soms is het gewenst om voor een bepaalde wijk of bedrijventerrein een beeldkwaliteitplan te maken en vast te stellen. Dit beeldkwaliteitplan legt de beoogde beeldkwaliteit vast ter ondersteuning van de onderliggende stedenbouwkundige visie voor een specifieke locatie. Eisen omtrent beeldkwaliteit kunnen ook worden vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. Voor Zevenaar is de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2012 uitgewerkt, deze bevat eisen en uitgangspunten voor de hele gemeente.
De beeldkwaliteit voor de Giese Pan is hier ook in meegenomen. Hierin is bepaald dat voor het gebied kan worden volstaan met een regulier welstandsniveau. Daaronder wordt verstaan dat dit gaat om een gebied waarvan de basiskwaliteit gehandhaafd moet worden. Plannen worden beoordeeld op de relatie met de omgeving, bouwmassa en op hoofdlijnen de materialen en kleuren.
PARAGRAAF 3.5 Milieuaspecten
Diverse milieuaspecten, zoals geluid, luchtkwaliteit, bodem en externe veiligheid zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze toelichting. Het betreft een consoliderend bestemmingsplan, dus onderzoeken voor geluid, lucht en bodem zijn niet noodzakelijk. Voor wat betreft externe veiligheid is er wel nader onderzoek gedaan en is in dit bestemmingsplan een verantwoording van het groepsrisico gegeven.
PARAGRAAF 3.6 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Op 31 maart 2010 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Archeologie” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een parapluplan waarmee het gemeentelijke archeologiebeleid is doorvertaald in alle bestemmingsplannen van de gemeente Zevenaar. Met de in werking treding van dit plan is aan alle bestemmingen een extra bestemming toegevoegd: de archeologische waarde. Deze is daarom ook als dubbelbestemming opgenomen in dit bestemmingsplan.
De aanduidingen SWR-HAV, SWR-OW en SWR-OAV zijn van toepassing voor de Giese Pan. SWR-HAV staat voor “specifieke vorm van waarde – hoge archeologische verwachting” en geeft aan dat archeologisch onderzoek nodig is voor bodemingrepen groter dan 200m² en dieper dan 0,5m. SWR-OW staat voor “specifieke vorm van waarde - oppervlaktewater” en geeft aan dat archeologisch onderzoek nodig is voor bodemingrepen groter dan 2.500m² en dieper dan 0,50m, waarbij geldt dat gebieden waar de waterdiepte groter is dan 1,50m buiten beschouwing blijven. SWR-OAV staat voor “specifieke vorm van waarde – onbekende archeologische verwachting”, wat aangeeft dat archeologisch onderzoek nodig is voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,50m. Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Voor cultuurhistorie is in hoofdstuk 5 de wijze beschreven waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In de regels en op de plankaart is geen specifieke richting gegeven voor de cultuurhistorische waarden en monumenten.
PARAGRAAF 3.7 Kabels, leidingen en straalpaden
Alle kabels, leidingen en straalpaden die in het plangebied zijn, zijn beschreven in hoofdstuk 5 van deze toelichting.
PARAGRAAF 3.8 Overige uitgangspunten
-
De dubbelbestemming “Waterstaat-Waterstaatkundige functie” is overgenomen van het vigerende bestemmingsplan.
-
De zone ten behoeve van de waterkering is als aanduiding “waterkering” overgenomen van het vigerende bestemmingsplan.
-
De bestemming “Recreatieappartementen” is omgezet naar “Wonen” met een aanduiding “recreatiewoning”.
-
De gronden die in het vigerende bestemmingsplan waren bestemd als “Jachtwerf” en “Recreatieappartementen” zijn in het nieuwe bestemmingsplan deels bestemd als “Verkeer-Verblijfsgebied”. Dit geldt voor de ontsluiting en het ‘binnenterrein’.
-
De gronden die in het vigerende bestemmingsplan waren bestemd als “Water” en “Rivieroever” zijn in het nieuwe bestemmingsplan deels bestemd als “Groen” en “Water” met de aanduiding “steiger” waar deze zich momenteel bevinden.
-
De aanduiding voor een dienstwoning (Rhedense Veerweg 3, Giesbeek) ten noorden van het plangebied is er afgehaald, omdat hier zonder meer geen sprake meer van is. Hier is de bestemming “Wonen” met de aanduiding “recreatiewoning” opgenomen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Onderzocht is in hoeverre beleidskaders van de overheid, de provincie, regionale samenwerkingsverbanden en het gemeentelijk beleid alsook externe ontwikkelingen gevolgen heeft voor het voorliggende bestemmingsplan.
PARAGRAAF 4.1 Inleiding
Door middel van beknopte samenvattingen van relevante beleidsnota’s en beleidsplannen is een overzicht verkregen en daaruit zijn conclusies getrokken.
PARAGRAAF 4.2 Rijksbeleid
PARAGRAAF 4.2 Rijksbeleid
PARAGRAAF 4.3 Provinciaal beleid
PARAGRAAF 4.4 Regionaal beleid
PARAGRAAF 4.5 Gemeentelijk beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Waardenaspecten
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, moet worden onderzocht welke milieuhygiënische en waterhuishoudkundige aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven- en milieuzonering, water, flora en fauna (ecologie), archeologie en cultuurhistorie, kabels, leidingen en straalpaden.
PARAGRAAF 5.1 Geluid
Wet geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden. Het betreft wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai. De Wet geluidhinder regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door het spoor- en wegverkeer het woonmilieu mag belasten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ‘geluidsgevoelige objecten’ en ‘niet geluidsgevoelige objecten’. Indien geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen. Ook kent de Wet geluidhinder een onderzoeksplicht bij de aanleg van nieuwe wegen of een reconstructie van wegen. Bij deze situatie is onderzocht in hoeverre de geluidshinder afkomstig van deze weg acceptabel is bij de nabij gelegen woningen.
Onderhavig plan betreft de legalisatie van permanente bewoning van bestaande recreatieappartementen. Reguliere woningen zijn in tegenstelling tot recreatiewoningen geluidsgevoelige objecten. Om die reden kan akoestisch onderzoek benodigd zijn. Echter, de wegen in de nabijheid van de projectlocatie hebben slechts een zeer beperkte verkeersfunctie. De Rhedense Veerweg waar het complex aan is gelegen, is een doodlopende straat met zeer lage verkeersintensiteiten. Daarom is akoestisch onderzoek naar deze weg niet nodig. De Kerkstraat, waar de Rhedense Veerweg op aansluit, kent eveneens relatief lage verkeersintensiteiten. Hiernaast is deze weg gelegen binnen een 30 km/u regime. Formeel is om die reden naar deze weg geen onderzoek vereist. Ten slotte ligt het plangebied op een dermate grote afstand van deze weg af, dat er geen geluidshinder valt te verwachten.
Gemeentelijk geluidbeleid
De gemeente Zevenaar heeft op 1 juli 2009 gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld. Het geluidbeleid is gebiedsgericht en voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk geluidbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de gebieden de geluidskwaliteit te verbeteren.
De geluidsambities voor de woonwijken en dorpen in Zevenaar zijn weergegeven in onderstaande tabel. De woonwijken liggen tussen de centrumgebieden, de historische linten en het buitengebied. Elk van deze gebieden heeft als hoofdfunctie wonen, maar daarnaast zijn nevenfuncties zoals werken en recreëren mogelijk. De algemene kwalificatie voor de geluidsambitie in het gebiedstype woonwijken is “redelijk rustig”. Het verkeerslawaai als gevolg van de ontsluiting van deze gebieden is dominant.
Gebiedstype woonwijken | Geluidsklasse (ambitie) | Geluidsklasse (bovengrens) |
Weg- en railverkeer | Redelijk rustig | Zeer onrustig tot lawaaiig¹ |
Bedrijven | Redelijk rustig² | Redelijk rustig |
¹ bij vervangende nieuwbouw ² geluidsluwe zijde of geluidsluwe binnenterreinen 1 of 2 geluidsklassen stiller De ambitiewaarden zijn niet lager dan 40, 35 en 30dB in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. |
Plangebied
In het kader van geluid is er geen belemmering voor dit plan. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
PARAGRAAF 5.2 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
-
Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
-
Een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
-
Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
-
Een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Wat betreft onderhavig plan kan worden gesteld dat het aspect ‘blootstelling aan luchtverontreiniging’ niet nader hoeft te worden onderzocht, aangezien een gemeentelijk luchtkwaliteitsonderzoek (Rapport Luchtkwaliteit 2006, onderdeel wegverkeer, gemeente Zevenaar,
26 juni 2007, opgesteld door E. Lemmers, RU-Han) reeds aantoont dat er geen overschrijdingen zijn. Ook betreft het plan geen ‘gevoelige bestemmingen‘.
Het bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een plan dat niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De NIBM-grens is gesteld op een verslechtering van 3% of meer van de luchtkwaliteit in Nederland. De ministeriële regeling geeft aan dat het projecten betreft van 1.500 woningen en 10 ha. aan kantoren. Onderhavig plan betreft alleen de omvorming van een recreatiecomplex met 28 appartementen tot een regulier wooncomplex. Er worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.
Plangebied
Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een extra verkeersaantrekkende werking zouden hebben of de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen die bijdragen aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. In het kader van de luchtkwaliteit is er geen belemmering voor dit plan.
PARAGRAAF 5.3 Bodem
De kwaliteit van zowel de bodem en het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid van een plan verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name het onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Hierbij wordt gekeken of de kwaliteit van de bodem fysiek, dan wel kwalitatief geschikt is voor een eventuele ontwikkeling. Daar waar maatregelen genomen moeten worden, zoals een sanering, dienen de financieel-economische consequenties hiervan in beeld gebracht te worden.
Plangebied
Onderhavig bestemmingsplan legt de bestaande situatie grotendeels vast. Er is alleen sprake van een nieuwe planologische regeling van een bestaand complex met omliggende gronden. Derhalve hoeft geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Verwezen wordt naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij bij concrete aanvragen om een omgevingsvergunning gecontroleerd wordt of er een bodemonderzoek aangeleverd moet worden.
PARAGRAAF 5.4 Externe veiligheid
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de risiconormeringen ten aanzien van de externe veiligheid. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
De mate van het risico is afhankelijk van twee aspecten, namelijk de kans op en het mogelijke effect van een ongeval.
RISICO = KANS X EFFECT
Onder de kans verstaan we de mogelijkheid dat zich een situatie voordoet waarbij bijvoorbeeld in een opslag van gevaarlijke stoffen een grote brand ontstaat. Onder effect verstaan we binnen de externe veiligheidswetgeving uitsluitend het aantal dodelijke slachtoffers van een ongeval. Dat daarnaast ook een groot aantal gewonden kunnen vallen, wordt bij het bepalen van externe veiligheidsrisico’s niet meegenomen. Uiteraard is dit aantal gewonden voor de hulpdiensten (bijvoorbeeld brandweer, ambulancediensten, etc.) wél relevant. Daarom wordt dit aspect meegenomen bij de verantwoording van het groepsrisico.
Beleid en regelgeving
Externe veiligheid gaat over de veiligheid van personen die zelf niet direct betrokken zijn bij risicovolle activiteiten (risicobronnen), maar als gevolg van die activiteiten wel risico kunnen lopen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven:
-
het plaatsgebonden risico (PR)
-
het groepsrisico (GR)
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op het overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten vastgesteld, uitgedrukt in de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 1x10-6 /jaar. Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten tussen de 10-6 PR-contour en de transportroute bevinden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven als een grafiek met het aantal personen op de horizontale as en de cumulatieve kans op overlijden op de verticale as (de fN curve, zie figuur 8).
Het groepsrisico, dat wordt bepaald door het aantal personen binnen het invloedsgebied rondom een risicovolle inrichting of transportas, wordt gezien als een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit.
De oriëntatiewaarde is een lijn waarbij de cumulatieve kans dat een aanwezige groep mensen komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen maatschappelijk acceptabel wordt geacht. De oriëntatiewaarde is géén norm.
Verantwoording groepsrisico
Ten aanzien van transportassen is elke toename van het groepsrisico, ook al is het risico lager dan de oriëntatiewaarde, gebonden aan een verantwoordingsplicht. Ten aanzien van inrichtingen moet het groepsrisico altijd verantwoord worden ongeacht of deze toe- of afneemt.
Bij de verantwoording van het groepsrisico wordt de kans op het overlijden van x aantal mensen door een ongeval met gevaarlijke stoffen geaccepteerd. Ook wordt het restrisico geaccepteerd. Het restrisico heeft te maken met de methodiek waarop het risico wordt benaderd, risico = kans x effect. Hierdoor zijn de berekende risico’s altijd kleiner dan als er daadwerkelijk wat gebeurd. Dit heet het restrisico. Hoe goed externe veiligheid ook wordt verantwoord het is geen garantie op absolute veiligheid
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar
Naast de landelijk geldende wetgeving heeft de gemeente Zevenaar een beleidsvisie externe veiligheid opgesteld en vastgesteld op 23 mei 2012. Hierin staan de ambities en uitgangspunten op het gebied van externe veiligheid in de gemeente Zevenaar. De gemeente dient onder andere bij de verantwoording van het groepsrisico de uitgangspunten van beleidsvisie externe veiligheid in acht te nemen.
Beoordelingskader
Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico’s moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaarbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering.
Het gaat in de eerste plaats om de kans op een groep dodelijke slachtoffers door een ongeval met een gevaarlijke stof, ofwel het groepsrisico. Dit risico drukt de kans uit op een ramp van bepaalde omvang in doden. In de tweede plaats gaat het over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, ofwel het plaatsgebonden risico. Dit is de overlijdenskans die een persoon loopt, door op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent aanwezig te zijn.
Voor transportassen zijn de regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Alle drie de besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het omgevingsbesluit.
Risicokaart
Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 8 is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied op geruime afstand is gelegen van de snelweg A348 (circa 1.700 m) en de spoorlijn Arnhem Deventer (circa 2 km). Deze liggen daarmee op ruim voldoende afstand. Hiernaast is het plangebied gelegen binnen het gebied dat is aangeduid (gearceerd met diagonale rode lijnen) als buitendijks gebied.
Onderzoek Witteveen+Bos
Omdat de Giese Pan buitendijks gebied is, is er sprake van overstromingsgevaar. Om die reden is nader onderzoek uitgevoerd door Witteveen+Bos. Het betreft een beoordeling van de hoogwaterveiligheid nabij Giese Pan en is voornamelijk een risicobenadering. Een risicobenadering wil zeggen dat men naast de kans op falen, ook kijkt naar de gevolgen.
De woningen op de Giese Pan zijn in 2003 gebouwd op het terrein van een oude steenfabriek. De woningen worden ontsloten door de Rhedense Veerweg die deels de primaire waterkering vormt. De Giese Pan is hoogwatervrij terrein en wordt door Rijkswaterstaat aangemerkt als ‘droog’ oevergebied. Om de veiligheid van de Giese Pan te waarborgen is het nodig dat de oever/waterkering van voldoende kwaliteit is. Omdat er geen toetskader bestaat voor buitendijkse gebieden, wordt een dubbele ‘toetsing’ uitgevoerd: een technische toetsing en een beschouwing van de waterveiligheid.
Het buitendijkse gebied Giese Pan voldoet niet aan de eisen van een waterkering met een waterstandsoverschrijdingsfrequentie van 1/1.250 jaar (de normfrequentie van de naastgelegen dijkring 48). De waterkering voldoet niet aan de norm, omdat het gebied te laag is en de grasbekleding als onvoldoende erosiebestendig is beoordeeld. De waterveiligheid is wel voldoende als men vanuit een risicobenadering kijkt met de volgende voorwaarden: als het aantal slachtoffers laag is en evacueren goed mogelijk is/blijft in geval van inundatie. Er is in feite sprake van wateroverlast en materiële schade. Het volgende is geadviseerd:
“Bewoners en toekomstige bewoners dienen op de hoogte te zijn (en te blijven) van de bijzondere situatie van het gebied met betrekking tot waterveiligheid. Er wordt uitgegaan van voldoende zelfredzaamheid van de bewoners, hierbij zou men zich moeten vergewissen van bewoners die hulpbehoevend zijn bij een eventuele evacuatie. Men is zelf beheerder en verantwoordelijk voor de staat van de waterkering. Het advies is om deze zaken (kennis, evacuatie en staat van onderhoud) met regelmaat met elkaar te delen en waar nodig actie te nemen”.
Een tweede ontsluitingsweg zoals bij Riverparc is voorzien vanwege de buitendijkse ligging, is hier niet aan de orde. Op pagina 9 van het rapport van Witteveen+Bos (13 maart 2013, Beoordeling hoogwaterveiligheid Giese Pan) wordt gesteld dat er bij dreigend hoogwater een goede ontsluiting is naar het achterland. De wegontsluiting naar de dijk ligt boven toetspeil, namelijk NAP +12,3 m. De bewoners kunnen eenvoudig evacueren (of geëvacueerd worden).
Plangebied
De informatie van de risicokaart levert samenvattend de volgende inzichten op: in de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen, transportroutes of buisleidingen aanwezig waarvan de effectafstanden over het plangebied reiken. Er is geen noodzakelijkheid om in te gaan op het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampenbestrijding en de zelfredzaamheid in het plangebied omtrent externe veiligheid. Dit is onderschreven in het advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden van 16 maart 2011 (kenmerk: HGM/PPP/2011/30) in een reactie op het voorontwerp bestemmingsplan Giese Pan.
PARAGRAAF 5.5 Bedrijven en milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijke relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woongebieden. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Als door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.
Plangebied
Onderzocht is of dit bestemmingsplan hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Onderhavig plan betreft feitelijk de legalisatie van recreatiewoningen naar reguliere woningen. Bepaald moet worden of deze functies hindergevoelig zijn. Gevoelige functies worden bepaald door een langdurige aanwezigheid van mensen. Hindergevoelige functies zijn met name woningen, maar ook winkels, ziekenhuizen, scholen, sportterreinen en accommodaties voor verblijfsrecreatie. Gesteld kan worden dat zowel de huidige functie (recreatiewoningen) als de toekomstige functie (permanente woningen) hindergevoelig is. Er is dus feitelijk geen sprake van een verandering van de hindersituatie. Verwacht kan worden dat in de bestaande situatie reeds rekening is gehouden met de aanwezigheid van de (bedrijfs-) woningen.
Er zou kunnen worden gesteld dat de nieuwe functie (permanente woningen) hindergevoeliger is dan de huidige functie (recreatiewoningen). Aangezien dit in principe betekent dat mensen langduriger in de woningen verblijven, is de onderhavige situatie nader bekeken.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich een jachthaven en een scheepswerf. Wat betreft de milieuzonering van bedrijven en andere hindergevende functies kan gebruik worden gemaakt van de indicatieve hinderzones zoals die worden genoemd in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009:
-
De jachthaven kan geschaard worden onder de bedrijfscategorie ‘Jachthavens met diverse voorzieningen’ (SBI-code2008: 932). Het betreft milieucategorie 3.1 met een indicatieve zone van 50 m op het aspect geluid;
-
Voor de jachtwerf is geen passend bedrijfstype is opgenomen in de VNG-publicatie. De bedrijfscategorie die het meest van toepassing lijkt is ‘Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen)’ (SBI-code2008: 952). Deze valt onder categorie 1 en kent een indicatieve zone van 10 m op het aspect geluid.
Onderhavig plangebied grenst op minder dan 50 m van de jachthaven en op minder dan 10 m van de jachtwerf. Hierover kan echter het volgende worden geconstateerd:
-
Wat betreft de jachtwerf kan worden verwacht dat de hinder zeer beperkt is. De werkzaamheden vinden plaats binnen een afgesloten loods, er vinden geen buitenwerkzaamheden plaats en de entree van het bedrijf bevindt zich aan de van de Giese Pan afgekeerde zijde van het bedrijfsgebouw. Om die reden hoeven dus geen belemmeringen te worden verwacht;
-
Wat betreft de jachthaven kan worden gesteld dat zich in de bestaande situatie al andere woningen (bijvoorbeeld de woonbuurt De Bongerd) bevinden die zich op een gelijke afstand bevinden van de jachthaven als de Giese Pan. Verwacht kan worden dat de milieusituatie al op deze situatie is afgestemd. Hiernaast kan worden verwacht dat de hinder vooral optreedt ter hoogte van het parkeerterrein en centrale voorzieningengebouw van de jachthaven. Deze functies bevinden zich aan de verre zijde van de jachthaven, op geruime afstand (enkele honderden meters) van de Giese Pan. Om die reden hoeven dus geen belemmeringen te worden verwacht.
Gesteld kan worden dat zowel in de bestaande als de nieuwe situatie sprake is van een gevoelige bestemming. Verwacht mag worden dat de milieusituatie hierop reeds is afgestemd. Hieraan kan worden toegevoegd dat als nader wordt gekeken naar de omgeving van onderhavig plangebied, eveneens geen hinder hoeft te worden verwacht. Onderhavig plan betreft het toestaan van permanente bewoning in de bestaande recreatie)appartementen. Wonen is een niet hindergevende functie. Er is aldus geen sprake van hinder op en van de omgeving door onderhavig plan. Vanuit het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ worden geen belemmeringen verwacht voor onderhavig bestemmingsplan.
PARAGRAAF 5.6 Water
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder ander aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” staat hierbij centraal. Van belang is dat het overtollige water zoveel mogelijk wordt vastgehouden in de ‘haarvaten’ van het bestemmingsplangebied. Wanneer dit ontoereikend is moet worden gezocht naar bergingsmogelijkheden. Pas in laatste instantie is afvoer van overtollig water naar benedenstroomse gebieden aan de orde.
Provinciaal beleid
Het meest recente provinciale beleid op het gebied van water is neergelegd in het Derde Waterhuishoudingsplan Gelderland. Het Waterhuishoudingsplan schetst de mogelijkheden om de kansen van water voor mens en natuur goed te benutten in Gelderland. Naast kansen voor verbetering van de kwaliteit van onze leefomgeving zijn er ook maatregelen noodzakelijk om veiligheid te blijven bieden tegen overstroming met rivierwater en om wateroverlast na hevige regenval te voorkomen. Voor ‘stedelijk’ gebied is de inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundig systeem gericht op:
-
het voorkomen of beperken van wateroverlast;
-
de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
-
het voorkomen van zettingen;
-
het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
-
het weren van (diepe) drainage en het voorkomen van instroming van oppervlaktewater op de riolering;
-
het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten;
-
het beperken van de invloed van bronbemaling.
Uit het plan blijkt bovendien dat de provincie Gelderland het van belang acht dat water in voldoende mate in het ontwerp van nieuw stedelijk gebied wordt meegenomen. Bij stedelijke uitbreidingen wordt het afzonderlijk afvoeren van regenwater naar de bodem of oppervlaktewater als een uitgangspunt beschouwd. In de ontwikkeling van stadsranden (stedelijke uitloopgebieden en buitenplaatsen) moet rekening worden gehouden met de bergingsbehoefte van het aangrenzende stedelijk gebied.
Voor waterbeheer in stedelijk gebied geldt voorts:
-
vasthouden, bergen en afvoeren van water;
-
niet vervuilen, zuinig gebruiken, hergebruik, schoonmaken van water.
Waterschap Rijn en IJssel
Het Waterschap Rijn en IJssel werkt aan het realiseren en in stand houden van een duurzaam en aantrekkelijk watersysteem en het beschermen van het beheersgebied tegen wateroverlast en overstromingen. Het waterschap stelt de volgende doelen:
-
de watersystemen zijn in balans en ze kunnen tegen een stootje. Dit betekent dat perioden van grote neerslaghoeveelheden of perioden van extreme droogte geen grote, maatschappelijke, ecologische of financiële gevolgen hebben;
-
het water wordt zoveel mogelijk vastgehouden daar waar het valt. In extreme omstandigheden wordt het overtollige water zoveel mogelijk in het eigen systeem opgevangen;
-
het grondgebruik is afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van de grond, het watersysteem en het waterbeheer;
-
water, landbouw en natuur zorgen gezamenlijk voor een aantrekkelijk landschap waar het ook aangenaam recreëren is, zowel in het landelijk gebied als in de bebouwde gebieden;
-
het water is zo schoon dat het optimale leef- en voortplantingsmogelijkheden biedt aan planten en dieren;
-
de zwemwateren zijn schoon en helder zodat recreanten zonder risico een frisse duik kunnen nemen.
Zevenaar als geheel
De ontstaansgeschiedenis van Zevenaar is mede bepaald door de loop die de Rijn heeft gevolgd en vorming van de ondergrond in samenhang daarmee. De indeling in oeverwallen en kommen is daarvan het nog steeds zichtbare gevolg. Die verschillen zijn tijdens de eeuwenlange occupatiegeschiedenis versterkt door bewoning en het agrarische gebruik. In de loop van de tijd zijn er veel fluctuaties geweest in de beddingen van de Rijn en de Waal. De gevolgen van het voortdurend meanderen van de rivieren zijn nog steeds zichtbaar in het landschap, de Rijnstrangen. Door de voortdurend terugkerende overstromingen zijn de hoger gelegen oeverwallen en de lager gelegen kommen ontstaan. Het oeverwallengebied is door de mens als eerste voor bewoning in gebruik genomen. De kernen Zevenaar, Oud Zevenaar en Babberich liggen op zo’n oeverwal.
Het landschap van de noordelijke helft van de gemeente Zevenaar maakt deel uit van een open komgebied tussen de Rijn en IJssel. Doordat het gebied vroeger jaarlijks overstroomde, is het tot begin vorige eeuw een nauwelijks bewoond en schaars ontsloten gebied geweest. Nadat men het gebied waterstaatkundig beter beheersen kon, is het aantal ontsluitingswegen en bebouwingselementen groter geworden en zijn weg- en erfbeplantingen aangebracht. De openheid ten opzichte van het zand- en oeverwallengebied is echter blijven bestaan. De lage en natte kommen van Zevenaar zijn nog steeds open weidegebieden De aanwezigheid van kwelwater vanuit Montferland is een goede basis voor de ontwikkeling van bijzondere vegetaties.
Watertoetstabel
De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA’S |
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Ja Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlakte-water) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | Nee Nee Nee |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee Ja Nee Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? | Ja Nee Nee |
Grondwater-kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee Nee |
AANDACHTSTHEMA’S |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Plangebied
Algemeen uitgangspunt is dat het winterbed van de rivieren en de waterkering met de beschermingszones vrij blijven van bebouwing en andere ontwikkelingen die het functioneren ervan kunnen belemmeren. Bij onderhavig bestemmingsplan is sprake van een bestaand complex, waarin alleen permanente bewoning toegestaan wordt. Het bestemmingsplan staat geen enkele nieuwe bebouwing toe en voorziet voor de bestaande bebouwing in een strakke regeling. Gesteld kan worden dat er dus feitelijk geen sprake is van een belemmering van het functioneren van het gebied wat betreft de waterberging. De bestaande waterkering is bestemd met een specifieke functieaanduiding ‘waterkering’, zodat het veiligheidsniveau gewaarborgd blijft. Het gaat hier om de waterkering langs de het Rhederlaag/de IJssel.
Voor de oppervlaktewaterkwaliteit is het uitgangspunt dat natte gebieden, zoals kwelgebieden en zones binnendijks bij waterkeringen, niet worden bebouwd. Hiervan is geen sprake. Onderhavig bestemmingsplan gaat alleen uit van een bestaand complex, dat binnen strakke planologische kaders wordt gelegd, zodat verdere uitbreiding wordt uitgesloten.
PARAGRAAF 5.7 Flora en fauna
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur, denk aan invloeden op de natuurwaarden en beschermde soorten. Door de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet krijgt de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van de milieu- en waardenaspecten in de bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat er geen sprake is van een negatief effect, danwel dat daarvoor afwijking is verkregen.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) moet er getoetst worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Het plangebied ligt direct naast een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel) en in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (kernkwaliteit verweving).
Natuurbeschermingswet 1998
Het plangebied is in circa 2002 gebouwd en in 2004 is begonnen met legalisatie van permanente bewoning. Deze woningen werden destijds dus al permanent bewoond. Dit betekent dat permanente bewoning valt onder bestaand gebruik in het kader van de NB-wet. Onder bestaand gebruik worden alle activiteiten verstaan die op het moment van het inwerkingtreden van de Natuurbeschermingswet 1998 (01 oktober 2005) in of rondom een Natura 2000-gebied plaatsvonden en sindsdien niet of niet in betekende mate zijn gewijzigd. Deze activiteiten zijn totdat er een beheerplan voor dat gebied is vastgesteld niet vergunningplichtig.
Het gebruik van het plangebied in de toekomstige situatie wijkt niet af van de huidige feitelijke situatie. In de huidige situatie is bewoning van de woningen ook jaarrond mogelijk, zolang het geen permanente verblijfslocatie betreft. De activiteiten vallen onder bestaand gebruik en negatieve effecten op de instandhoudingdoelstelling van het Natura 2000-gebied zijn derhalve niet te verwachten. Voor de legalisatie van 28 permanente woningen is geen vergunning in het kader van de NB-wet vereist.
Ecologische Hoofdstructuur
De EHS op deze locatie is aangewezen op basis van het natuurdoeltypen (kernkwaliteit) plas en nat bos op klei. In de huidige situatie is het plangebied bebouwd en zijn dergelijke natuurdoeltypen niet aanwezig in het plangebied. Ruimtelijke ingrepen in de EHS vinden niet plaats en het gebruik wijkt niet af van de bestaande situatie. Geconcludeerd kan worden dat met de toekomstige plannen de kernkwaliteiten van de EHS niet aangetast worden. Negatieve effecten op de EHS zijn niet te verwachten.
Soortenbescherming
In het kader van de Flora- en faunawet moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is/kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. Ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Met de toekomstige legalisatie van bestaand gebruik worden geen ruimtelijke ingrepen mogelijk gemaakt die negatieve effecten op strikt beschermde soorten kunnen veroorzaken. Negatieve effecten op strikt beschermde planten en dieren zijn met het legaliseren dan ook niet te verwachten. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wordt niet noodzakelijk geacht.
Zorgplicht
Bij de plannen moet rekening worden gehouden met een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet. Deze voorwaarden zijn altijd van toepassing:
-
in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren;
-
op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.
Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
-
voortijdig maaien van het plangebied zodat dieren wegtrekken;
-
het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
-
het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het plangebied ongeschikt is voor dieren.
Plangebied
Onderhavig plan betreft in essentie de omvorming van een recreatiecomplex naar een reguliere woonfunctie. Er wordt niet gebouwd en het gebruik en de activiteiten ter plaatse veranderen als gevolg van dit bestemmingsplan niet, aangezien de meeste woningen reeds op permanente basis worden bewoond. Om die reden zijn negatieve effecten op de Natura2000 gebieden en de EHS niet te verwachten en kunnen negatieve effecten op beschermde planten- of dierensoorten worden uitgesloten.
PARAGRAAF 5.8 Archeologie en cultuurhistorie
PARAGRAAF 5.9 Kabels, leidingen en straalpaden
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. De algehele conclusie is dat ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving daarvan geen kabels, leidingen en straalpaden bekend zijn die belemmeringen opleveren voor dit bestemmingsplan.
Kabels
Bij het roeren van de grond moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele kabels.
Leidingen
Op een klein deel, maar vooral langs het plangebied bevindt zich een drukriolering. De riolering op het plangebied kenmerkt zich als ‘gescheiden of verbeterd gerioleerd’.
Straalpaden
Er zijn geen straalpaden in het plangebied.
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijk beleid. Meer informatie over de rol en de betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.ruimtelijkeplannen.nl.
PARAGRAAF 6.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang
voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee gebruiksmogelijkheden aan gronden worden toegekend. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
-
De grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
-
De grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan, zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
-
Het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen).
En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
-
Het bebouwen van de gronden;
-
Het verrichten van werken (aanleggen).
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
-
Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
-
Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
PARAGRAAF 6.2 Hoofdstukopbouw van de regels
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
-
Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (regel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (regel 2);
-
Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningenstelsels en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
-
Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Waaronder algemene procedurebepalingen, maar ook regels met betrekking tot mogelijke afwijkingen. Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden.
-
Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
PARAGRAAF 6.3 Beschrijving per bestemming en aanduiding
Het voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen:
-
Groen
-
Verkeer-Verblijfsgebied
-
Water
-
Wonen
-
Waarde-Archeologie (dubbelbestemming)
-
Waterstaat-Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
-
Recreatiewoning (aanduiding)
-
Waterkering (aanduiding)
-
Steiger (aanduiding)
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
PARAGRAAF 7.1 Economische uitvoerbaarheid
Het plan betreft een in principe beheergericht plan, waarbij de bestaande situatie van de permanente bewoning van de woningen in het complex de Giese Pan wordt gelegaliseerd. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de Vereniging van Eigenaren van de Giese Pan en de Gemeente Zevenaar. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is derhalve geen exploitatieplan beoogd.
PARAGRAAF 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
PARAGRAAF 8.1 Overleg
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de desbetreffende instanties.
PARAGRAAF 8.2 Van ontwerp naar vaststelling
Op het ontwerp van dit bestemmingsplan kunnen zienswijzen worden ingediend. In het vaststellingsbesluit wordt verslag gedaan van de mogelijke zienswijzen en van de mogelijke wijzigingen die bij vaststelling worden doorgevoerd.
Hoofdstuk 9 Conclusie
Het bestemmingsplan is opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, waardoor geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.